Het bericht 'Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce' |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de NWO2 ruim 2700 fte in dienst heeft. Zo nee, hoeveel fte heeft de NWO dan wel in dienst? Welk deel van deze fte’s is nodig voor overhead?
Nee, dit klopt niet. In totaal werken bij NWO, inclusief wetenschappers en ondersteunend personeel van de acht NWO-onderzoeksinstituten 2.355 fte (jaarverslag NWO 2013). Het organiseren van het beoordelen van de onderzoeksvoorstellen gebeurt bij NWO, FOM (natuurkunde) en STW (technische en toepassingsgerichte wetenschappen). In totaal zijn 470 fte (inclusief ondersteunende functies als personeelszaken en financiën) betrokken. Deze 470 fte houden zich naast het beoordelings- en selectieproces van onderzoeksaanvragen ook bezig met ontwikkeling van nieuw beleid en programma’s als de bedrijfsvoering. Financiering van medisch onderzoek verloopt via ZonMw, een zelfstandige organisatie.
Welk deel van het totaalbudget van de NWO wordt besteed aan wetenschap en welk deel gaat op aan overhead?
De jaarrekening 2013 van NWO is nog niet vastgesteld. In 2012 bedroegen de bestedingen van NWO € 756 miljoen waarvan de beheerskosten € 51 miljoen bedroegen. Deze beheerskosten betreffen zowel de organisatie van het beoordelings- en selectieproces van aanvragen voor onderzoeksfinanciering, de ontwikkeling van nieuw beleid en programma’s als de bedrijfsvoering. Deze kosten geven daarmee een beeld van de overhead bij het organiseren en beoordelen van onderzoeksvoorstellen en komen neer op 6,7% van de NWO-bestedingen.
Kunt u bevestigen dat de NWO liquiditeitsproblemen heeft en daarom voornemens is het betalingsritme aan te passen, waardoor minder geld wordt uitgekeerd aan de universiteiten? Om hoeveel geld gaat het hierbij?
Om te verzekeren dat NWO structureel over het noodzakelijke liquiditeitssaldo kan beschikken, zonder minder onderzoeksvoorstellen te honoreren, is het zaak de bevoorschotting van NWO naar de instellingen meer in overeenstemming te brengen met het daadwerkelijke liquiditeitsprognose van gehonoreerde onderzoeksvoorstellen. Tot nu toe was er sprake van een gemiddeld snellere bevoorschotting dan noodzakelijk. Het voorziene volume aan subsidietoekenningen aan de onderzoekers (en via hen aan de universiteiten) blijft gelijk. Het nieuwe betalingsritme waarborgt dat NWO voldoende blijft bevoorschotten zodat de financiering kostendekkend is voor het aangevraagde onderzoek. Dit betekent dat universiteiten onderzoek niet hoeven voor te financieren. De uit te keren middelen worden dus niet lager, maar er is een ander bevoorschottingritme.
Deelt u de mening dat de NWO ook bereid moet zijn te snijden in de eigen uitgaven, voordat gekort wordt op de uitgaven aan de universiteiten? Zo nee waarom niet?
NWO heeft de afgelopen jaren, net als vele andere organisaties, een efficiencykorting (ZBO-korting) opgelegd gekregen. Deze korting loopt op tot 13% van de apparaatskosten van NWO. Tevens is sinds januari 2014 een vacaturestop van kracht. Er wordt niet gekort op uitgaven aan universiteiten, alleen het bevoorschottingsritme wordt aangepast en meer in lijn gebracht met de liquiditeitsprognose van de gehonoreerde onderzoeksvoorstellen. Het volume aan voorziene subsidietoekenningen aan onderzoekers (en via hen universiteiten) blijft gelijk. Dat laat onverlet dat NWO voortdurend streeft naar beheersing van de overhead.
Deelt u de mening dat deze liquiditeitsproblemen niet mogen leiden tot het weigeren van kwalitatief goede onderzoeksvragen?
Zoals toegelicht verandert het voorziene volume aan subsidietoekenningen niet en blijft NWO voldoende bevoorschotten zodat universiteiten onderzoek kunnen financieren. Deze maatregel heeft dus geen effect op het aantal gehonoreerde subsidieaanvragen.
Kunt u uiteenzetten wat het oordeel van de universiteiten is over de subsidieverstrekking van de NWO en de toegevoegde waarde van de NWO?
De universiteiten zijn een van de partijen die in het kader van de NWO evaluatie zijn bevraagd door de evaluatiecommissie. Uit deze gesprekken concludeerde de evaluatiecommissie dat NWO haar primaire taak, het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen, uitstekend en onomstreden uitvoert (Rapport van de NWO evaluatiecommissie, Nieuwe dynamiek nieuwe governance mei 2013).
De tekortschietende financiering van Wageningen UR |
|
Jasper van Dijk , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel Breukink: «We kunnen de groei niet meer betalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik deel de opvatting van de heer Breukink over de betekenis en maatschappelijke relevantie van de opleidingen van Wageningen Universiteit (WU). Ten aanzien van de bekostiging verwijs ik naar onderstaande antwoorden op de vragen 3 t/m 5.
Wat is de oorspronkelijke reden dat de twee procent regel is afgesproken?
Het bekostigingsmodel van WU is in 2001 – naar analogie van het OCW-verdeelmodel – vastgesteld op advies van een door departement en WU ingestelde commissie. Het model is vastgelegd in een brief aan de Tweede Kamer (2000–2001, 27 400 XIV, nr. 108). De 2%-afspraak houdt in dat de totale bekostiging van WU ieder jaar maximaal 2% daalt of stijgt, ook als de studentenaantallen meer dalen of stijgen. De regel is bedoeld om al te sterke fluctuaties in de begrotingen van de instelling en het Ministerie van Economische Zaken te voorkomen. De regel is niet van toepassing op reguliere loon- en prijsbijstellingen.
De andere universiteiten kennen een dergelijke maximering niet.
Onderhavige regeling wordt betrokken in het onderzoek dat het kabinet start naar onderwijs bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en het onderwijs bekostigd door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek zullen betrokken worden bij de begrotingsbesprekingen van het kabinet over de begroting 2016.
Herkent u het beeld dat Wageningen UR op deze manier in een nadeliger positie is dan andere universiteiten? Zo ja, meent u dat het terecht is dat nu gevraagd wordt om een aanpassing van deze situatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regeling te heroverwegen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voorts bereid om bij een mogelijke aanpassing van de financieringsregeling ook scherp te letten op mogelijke overschrijdingen van de Wet normering topinkomens?
De wet normering topinkomens geldt ook voor het Groen Onderwijs en op naleving wordt toegezien. Bij recente (her)benoemingen binnen de Raad van Bestuur is gebleken dat Wageningen Universiteit de bepalingen uit deze Wet navolgt.
Het bericht ‘Internationaal verdrag botst met leenstelsel’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Internationaal verdrag botst met leenstelsel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het kabinet in strijd met het internationale verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Natie het hoger onderwijs duurder maakt in plaats van geleidelijk kosteloos?
Nee. Er is geen sprake van strijdigheid met het verdrag zolang de toegankelijkheid van het hoger onderwijs is geborgd.
Kunt u bevestigen dat het kabinet overweegt het internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van de Verenigde Naties niet in werking te laten treden omdat op basis van dit verdrag het onderwijs juist geleidelijk kosteloos moet worden gemaakt?
Nee. Het verdrag inzake economische, sociale en culture rechten is reeds in 1969 door Nederland ondertekend alvorens het in 1978 door het kabinet Van Agt geratificeerd is. Ik zie geen enkele aanleiding noch heb ik enige behoefte de werking van dit verdrag dat reeds vele decennia in werking is ter discussie te stellen.
Kunt u tevens bevestigen dat de regering advies inwint over de gevolgen van de inwerkingtreding van dit verdrag voor de plannen ten aanzien van het afschaffen van de basisbeurs?
Nee. Het verdrag is reeds inwerking getreden. Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de noodzaak is van het schrappen van de basisbeurs voor het behouden van de kwaliteit van het onderwijs zoals wordt gevraagd door dit verdrag?
De invoering van het studievoorschot maakt een kwaliteitsimpuls in het hoger onderwijs mogelijk. Op die manier kan, langs de lijnen van het advies van de commissie Veerman2, worden gekomen tot een meerkleurig bestel van hoge kwaliteit, waarin de onderwijsinstellingen zich duidelijk kunnen profileren.
Het achterblijvende gebruik van de subsidieregeling praktijkleren |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Subsidieaanvraag mbo-stage te complex voor werkgevers»?1
Ja.
Deelt u de zorg van MKB Nederland en VNO-NCW dat er minder leerwerplekken voor mbo-studenten worden aangeboden? Zo ja, wat zijn hiervan volgens u de oorzaken?
Ja, die zorg deel ik en daarom heb ik in de afgelopen periode regelmatig over dit onderwerp met de Kamer gesproken. In die gesprekken heb ik aangegeven verschillende geluiden te hebben gehoord over de aard en omvang van de stageproblematiek. Ik heb daarbij aangegeven deze geluiden samen met Stichting Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) te onderzoeken. Mocht uit dat onderzoek blijken dat de problematiek zich niet beperkt tot de regio of een specifieke sector en daardoor tot een landelijke aanpak noopt, dan zal ik maatregelen treffen.
Klopt het dat, zoals MKB en VNO-NCW stellen, werkgevers de subsidieaanvraag praktijkleren als (te) complex ervaren?
Over de vormgeving en uitvoering van de subsidieregeling praktijkleren heb ik regelmatig met VNO-NCW gesproken. Ik heb geen signalen ontvangen van werkgevers waaruit blijkt dat de uitvoering van de subsidieregeling als complex wordt ervaren. De cijfers laten dit ook niet zien: ruim 14.000 werkgevers hebben in totaal ruim 92.000 aanvragen ingediend. Het totaal beschikbare budget voor de regeling is € 205 miljoen en wordt volledig uitgekeerd. Voor de OCW- begrotingsbehandeling 2015 ontvangt uw Kamer de eerste rapportage met meer gedetailleerde informatie over het gebruik van de subsidieregeling, zoals de verdeling van het budget over de sectoren en de grootte van de bedrijven.
Heeft u signalen dat de huidige subsidieregeling praktijkleren onvoldoende bekend is bij werkgevers? Zo ja, op welke wijze gaat u de subsidieregeling praktijkleren onder de aandacht brengen van werkgevers?
Ruim 14.000 werkgevers hebben de weg naar het loket van de nieuwe subsidieregeling weten te vinden. Daarnaast is ook de website van de uitvoerder www.rvo.nl/praktijkleren veelvuldig bezocht.
Hoe gaat u werkgevers op hun beurt op hun verplichting wijzen om voldoende leerwerkplaatsen aan te bieden voor mbo-studenten die de beroepsbegeleidende leerweg willen gaan volgen?
Ik kan werkgevers niet verplichten leerwerkplaatsen aan te bieden. Ik wijs werkgevers wel voortdurend op het belang dat het onderwijs en de werkgevers de handen ineen slaan.
Niet alleen om jongeren op te leiden tot de vakmensen waaraan op onze arbeidsmarkt behoefte bestaat, maar ook om te investeren in hun eigen (toekomstig) personeel.
Ik spoor onderwijsinstellingen en bedrijfsleven aan, onder meer via het Wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, de kwaliteit van opleidingen en de arbeidsmarktrelevantie te vergroten.
Daarvoor moet fors worden ingezet op het praktijkdeel van een opleiding binnen een bedrijf, voor de praktijkbegeleiding kunnen werkgevers in aanmerking komen voor een tegemoetkoming uit de subsidieregeling praktijkleren.
Verder heb ik samen met mijn collegaminister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het startschot gegeven tot het initiatief «Werkweek». In de strijd tegen jeugdwerkloosheid ondersteunen we activiteiten door het hele land om jongeren aan het werk te helpen en staan we stil bij wat werkgevers kunnen doen om jeugdwerkloosheid tegen te gaan.
Wanneer bent u voornemens de subsidieregeling praktijkleren te evalueren en kunt u in deze evaluatie rekening houden met suggesties vanuit het bedrijfsleven over de bekendheid met en opzet van de subsidieregeling praktijkleren?
Elk jaar wordt de subsidieregeling gemonitord. Suggesties van het bedrijfsleven worden meegenomen en- indien nodig- kan de regeling worden aangepast.
De eerste rapportage stuur ik voor de OCW- begrotingsbehandeling 2015 naar uw Kamer.
Hiermee kom ik tegemoet aan het verzoek van uw Kamer van 4 september 2014 (kenmerk 2014D30151).
Het bericht dat er zeer suggestieve vragen staan in de ‘Blikopener’-methode voor maatschappijleer op het VMBO |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk , Tanja Jadnanansing (PvdA), Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bizar: dit krijgen VMBO-scholieren geleerd over Marokkanen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Is het waar dat in de lesmethode zeer suggestieve vragen staan over Marokkaanse jongeren, het dragen van een hoofddoekje, opvattingen van allochtone ouders en over de islam in het algemeen? Is het tevens waar dat er vooroordelen over man/vrouw relaties in de lesmethode in stand worden gehouden, bijvoorbeeld door te spreken van «mannenberoepen» en rolpatronen voor mannen en vrouwen? Bent u van mening dat dergelijke suggestieve vragen en vooroordelen niet passen in een lesmethode voor kinderen?
Goed onderwijs staat of valt bij de manier waarop docenten het onderwijs verzorgen. Ik heb vertrouwen in de professionaliteit van docenten. Zij geven onze leerlingen onderwijs en zetten daarbij naar eigen inzicht methodes en lesmaterialen in.
Blikopener is een van de bestaande methodes die scholen kunnen gebruiken bij het vak maatschappijleer in de bovenbouw van het vmbo. Het is niet aan mij om de inhoud van lesmethodes of de keuze van scholen voor lesmethodes te beoordelen.
Scholen hebben de wettelijke opdracht om actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Burgerschapsbevordering is een kerntaak van het onderwijs. In het eindexamenprogramma voor het vak maatschappijleer in het vmbo is vastgesteld dat leerlingen na het doorlopen van de bovenbouw van het vmbo in staat moeten zijn om aangereikte informatie over maatschappelijke vraagstukken te verwerken en interpreteren op basis van vakinhoudelijke kennis. Ook moeten leerlingen in staat zijn om aan te geven hoe met vooroordelen en discriminatie kan worden omgegaan vanuit het beginsel van gelijkwaardigheid en respect. Scholen moeten in de bovenbouw onderwijs verzorgen dat dekkend is voor het eindexamenprogramma.
Bent u van mening dat een dergelijke lesmethode vooroordelen versterkt en niet bijdraagt aan een evenwichtig beeld van een samenleving waarin mensen van verschillende culturen, religies en geaardheid met elkaar samenleven?
Zie antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe de kwaliteitscontrole van dergelijke lesmethodes verloopt?
De onderwijsinspectie controleert de kwaliteit van het onderwijs en ziet toe op een leerstofaanbod dat dekkend is voor de kerndoelen en de eindexamenprogramma’s. Er bestaat geen centraal geregelde kwaliteitscontrole op lesmethodes. In Nederland zijn diverse uitgeverijen actief op de markt van lesmethodes voor het (voortgezet) onderwijs. De uitgeverijen hebben hun eigen ontwikkelprocessen en hanteren daarbij eigen kwaliteitsstandaarden. Scholen beoordelen vervolgens welke lesmethode zij willen gebruiken bij hun lessen. Daarnaast ontwikkelen veel scholen en docenten eigen, aanvullend lesmateriaal.
Vindt u het wenselijk dat leerlingen met deze lesmethode over de Nederlandse maatschappij leren? Bent u van mening dat de lesmethode moet worden aangepast vanuit een modernere visie op de Nederlandse maatschappij?
Zie antwoord op vraag 2.
Het bericht 'Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce' |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wetenschapsselectie van de NWO is ontmoedigende farce»?1
Ja.
Onderschrijft u de analyse dat veel onderzoeksvoorstellen worden afgewezen, terwijl deze kwalitatief niet onderdoen voor voorstellen die wel tot toekenning van middelen leiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat deze systematiek onbevredigend en inefficiënt is en tot verspilling van kostbare tijd en middelen leidt?
Deze analyse onderschrijf ik niet. De eerste geldstroom – financiering direct van de universiteiten – voorziet in een solide basis. De tweede geldstroom – vanuit NWO – brengt meer dynamiek in het systeem. Bij de tweede geldstroom moet vaak gekozen worden tussen de beste en de allerbeste voorstellen, wat niet eenvoudig is. Maar dat er moet worden gekozen is inherent aan het systeem waarbij middelen in competitie verdeeld worden door NWO. Dit doet NWO door in haar beoordelingssysteem gebruik te maken van peer review. Internationaal is dit systeem de norm. In de evaluatie van NWO, die in 2013 is verschenen, concludeert de evaluatiecommissie dat NWO haar primaire taak, het selecteren van excellente onderzoekers en onderzoeksvoorstellen, uitstekend en onomstreden uitvoert. Uit het onlangs uitgevoerd Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO)2 blijkt dat dit beoordelingssysteem de Nederlandse wetenschap sterker heeft gemaakt.
Kunt u toelichten waarom wordt vastgehouden aan een systematiek die suggereert dat de selectie op inhoudelijke gronden geschiedt, terwijl in de verantwoording vaak blijkt dat nauwelijks inzicht te geven valt in kwalitatieve verschillen? Wat is uw oordeel over de suggestie om uit de grote hoeveelheid van kwalitatief gelijkwaardige voorstellen bij loting te selecteren?
NWO werkt met beoordelingscommissies die verantwoording afleggen over de toe- of afwijzing van ingediende voorstellen. Hierbij wordt inzicht gegeven in kwalitatieve verschillen. Elke beoordelingscommissie hanteert bij de beoordeling criteria die betrekking hebben op aspecten zoals de kwaliteit van de onderzoeker (kwaliteit publicaties, optredens bij conferenties, enz.), de kwaliteit van het onderzoeksvoorstel (het innovatieve karakter, wetenschappelijke impact, enz.) en kennisbenutting (de mate waarin de wetenschappelijke kennis en vaardigheden toegepast worden buiten de wetenschap en/of in andere wetenschappelijke disciplines).
Voorstellen via een loting selecteren zou geen recht doen aan het werk van de onderzoeker en van de beoordelingscommissie. De onderzoeksvoorstellen zijn namelijk nooit geheel gelijkwaardig in kwaliteit. Ik vind het belangrijk dat er een kwalitatieve beoordeling plaatsvindt en dat wordt beargumenteerd waarom een voorstel wordt gehonoreerd of afgewezen. Wel wordt in het kader van het ontwikkelen van de Toekomstvisie Wetenschap bezien of interdisciplinaire voorstellen en voorstellen uit nieuwe disciplines nadrukkelijker aandacht zouden moeten krijgen in de toekenningssystematiek. Daarvoor is, zoals ook in de NWO-evaluatie is geconstateerd, ook de governance structuur van NWO een aandachtspunt. In de kabinetsreactie daarop heb ik geconstateerd dat de organisatiestructuur flexibel genoeg moet zijn om in te spelen op maatschappelijke en wetenschappelijke veranderingen. In de Toekomstvisie Wetenschap, die u later dit jaar ontvangt, zullen de Minister van OCW en ik hier verder op ingaan.
Onderkent u dat het voordelen biedt om de inhoudelijke toekenning van middelen door de NWO te beperken tot onderzoeksvoorstellen die zich kwalitatief aanmerkelijk onderscheiden en een groot deel van het budget direct door instellingen in te laten zetten?2
Op dit moment wordt het grootste deel van het budget voor onderzoek, ongeveer 1,9 miljard, rechtstreeks via de universiteiten ingezet versus ongeveer 500 miljoen via NWO in competitie. Met dat budget liggen de huidige honoreringspercentages van NWO rond de 20%. Dit betekent dat niet alle goede tot excellente voorstellen kunnen worden gehonoreerd. Uit het eerder genoemde IBO blijkt echter dat er geen aanwijzingen zijn dat overheveling van middelen tussen de eerste en tweede geldstroom tot grote doelmatigheidswinsten leidt.
Het maatschappelijk verzet tegen dierproeven op labradors |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de grote maatschappelijke onrust die ontstaan is nadat bekend werd dat Universiteit Maastricht plannen had om proeven te doen op 39 labradors?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de proeven na een petitie met meer dan 120.000 handtekeningen zijn opgeschort en de honden bij een stichting zijn ondergebracht om uiteindelijk geadopteerd te worden?
Ja, de proeven zijn na de petitie tijdelijk opgeschort. De Universiteit Maastricht heeft aangegeven dat een externe onafhankelijke commissie deze proeven nader zal onderzoeken voordat het besluit wordt genomen of de dierproeven worden hervat.
Kunt u bevestigen dat Universiteit Maastricht nog geen besluit heeft genomen over dierproeven op labradors in de toekomst?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er tussen 2004 en 2012 in laboratoria bij de Universiteit Maastricht 323 honden gedood zijn?2 Zo nee, hoe zit het dan?
Uit de jaarverslagen «Zodoende» van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit (NVWA) blijkt dat er bij de Universiteit Maastricht tussen 2004 en 2012 in totaal 323 honden zijn gebruikt voor onderzoek naar hart- en vaatziekten bij de mens. De Universiteit Maastricht geeft aan dat dit onderzoek op honden wordt uitgevoerd om hartaandoeningen bij de mens, zoals levensbedreigende hartritmestoornissen, beter te kunnen behandelen. Daarbij wordt voor de hond gekozen omdat het hart van de hond het meest lijkt op het hart van de mens qua elektrische geleidingsysteem. Resultaten die behaald worden met dit onderzoek zijn daarom goed te vertalen naar de mens. Eerder onderzoek van de Universiteit Maastricht heeft bijvoorbeeld geleid tot een duidelijke verbetering van de werking van pacemakers bij kinderen.
Is het waar dat er in 2011 in heel Nederland totaal 1.288 proeven op honden zijn uitgevoerd en het aantal proeven op honden in 2012 al is opgelopen tot 1.645?3 Hoe rijmt u deze stijging van 27.7% in de termen vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven? Wat gaat u doen om dit aantal onmiddellijk te verlagen?
De genoemde aantallen zijn correct. Al deze dierproeven met honden zijn volgens de wet beoordeeld door een dierexperimentencommissie (DEC). De DEC dient daarbij de afweging te maken of het doel van de dierproef ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, met minder dieren of met minder ongerief voor de proefdieren (vervanging, vermindering, verfijning, 3V’s). Zodra de voorgestelde wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt zal voor dierproeven een projectvergunning nodig zijn. Aanvragen om projectvergunningen zullen worden beoordeeld door een nieuw zelfstandig bestuursorgaan, de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), dat bij diezelfde wetswijziging wordt ingesteld. De CCD moet ook toetsen of aan de eisen van vervanging, vermindering en verfijning wordt voldaan, en of het doel van het onderzoek het gebruik van dieren rechtvaardigt. De DEC’s zullen in de nieuwe situatie de CCD adviseren over aanvragen om projectvergunningen.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet op de dierproeven wordt tevens een Nationaal Comité ingesteld, dat onder meer tot taak krijgt te adviseren over het gebruik van dieren in dierproeven.
Zoals ik in mijn Plan van aanpak dierproeven en alternatieven (Kamerstuk 32 336, nr. 27) heb aangekondigd, zal ik het Nationale comité vragen om beste praktijken op te stellen ten behoeve van de projectvergunningen als het onderzoek met honden en katten betreft. Deze beste praktijken kunnen de CCD helpen tot een meer specialistische beoordeling te komen van de projectaanvragen van onderzoeken met honden en katten. Mijn ambitie is zo min mogelijk dierproeven en waar ze onvermijdelijk zijn naar een optimale vervanging, vermindering en verfijning. Daarbij gaat het niet alleen om dierproeven met honden en katten maar over dierproeven op alle soorten dieren.
Hoe beoordeelt u de openbaarmaking van de plannen voor deze specifieke dierproeven op labradors, die naar buiten zijn gekomen na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?
De Wet openbaarheid van bestuur zorgt ervoor dat iedere burger inzage kan krijgen in het overheidshandelen. Deze wet is ook van toepassing op de Nederlandse universiteiten. Zodra het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dierproeven in werking treedt, zal van elk dierproevenproject waarvoor de CCD een projectvergunning verleent, een niet-technische samenvatting van het project worden gepubliceerd op de website van de CCD. Hierdoor zal het voor het publiek transparanter worden op welke dieren in Nederland dierproeven worden uitgevoerd en welk onderzoeksdoel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat het publieke debat over de toelaatbaarheid van dierproeven gediend is bij concrete en openbare informatie over welke dierexperimenten er in ons land precies worden uitgevoerd, zoals nu dankzij een Wob-verzoek duidelijk werd in Maastricht? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de samenleving concreter en preciezer wordt geïnformeerd over de dierproeven die plaatsvinden in ons land dan nu het geval is met de algemene jaarverslagen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit? Zo nee, waarom denkt u dat het publieke debat gebaat is bij gebrekkige transparantie over dierproeven?
Juist omdat dierproeven in het publieke debat staan vind ik transparantie zeer belangrijk. Daarbij gaat het niet alleen over de informatie welke dierproeven in Nederland worden uitgevoerd maar ook over informatie betreffende de wetenschappelijke doelstellingen. De gewijzigde Wet op de dierproeven introduceert een aantal instrumenten die de transparantie aanzienlijk gaan verhogen. Zo komt er een centrale vergunningsplicht en moet voor elke nieuwe dierproef een niet-technische samenvatting gepubliceerd worden op de website van de CCD.
Tevens wil ik benadrukken dat het jaarverslag «Zo doende» van de NVWA een van de meest uitgebreide jaarverslagen is die er binnen de Europese Unie wordt uitgebracht en meer informatie bevat dan de verplichte Europese registratiegegevens.
Daarnaast blijf ik aandringen bij de sector om eveneens zelf actief en open over dierproeven te communiceren.
Hoe beoordeelt u het grote maatschappelijke verzet tegen de voorgenomen dierproeven op labradors, eerder ook al tot uiting gebracht in een breed gesteund burgerinitiatief voor een verbod op dierproeven op katten en honden in 2011 en de aanhoudend brede steun voor handtekeningenacties tegen dierproeven in het algemeen?
Ik begrijp dat dierproeven met honden en katten emoties losmaken bij mensen, omdat dit dieren zijn die wij vooral als onze huisdieren kennen. Desondanks is het soms nog nodig om dierproeven te verrichten op honden en katten voor bijvoorbeeld onderzoek naar de gezondheid van de mens of naar geneesmiddelen voor de betreffende diersoort.
Hoe beoordeelt u het feit dat een dierexperimentencommissie, in dit geval die van de Universiteit Maastricht, toestemming geeft voor dierproeven waartegen in de samenleving groot verzet bleek te bestaan?
Dierproeven met honden en katten zijn zowel onder de oude als onder de gewijzigde Wet op de dierproeven mogelijk. Elk projectvoorstel voor een dierproef moet vooraf worden beoordeeld door een erkende DEC. Deze commissie bestaat uit deskundigen op het gebied van dierproeven, alternatieven, bescherming van proefdieren en van ethische toetsing. Deze deskundigen dienen een afweging te maken tussen het belang van het doel van de dierproef en het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend. Ik heb geen aanwijzing dat er bij de projectbeoordeling van de Universiteit Maastricht niet voldaan is aan deze wettelijke eisen.
Hoe waardeert u de ethische toetsing die voorafgaand aan de goedkeuring van deze dierproeven heeft plaatsgevonden ten opzichte van de morele opvattingen in de samenleving, gelet op het massale verzet en onderschrijft u de constatering dat er kennelijk een gat zat tussen wat de dierexperimentencommissie moreel toelaatbaar achtte en hoe de samenleving de ethische toelaatbaarheid van deze dierproeven beoordeelde? Deelt u onze indruk dat dit vaker het geval is? Zo nee, waarom niet?
De DEC beoordeelt op een deskundige manier of het belang van het doel van de proef opweegt tegen het ongerief dat het dier ten gevolge van die proef ondervindt. De DEC dient daarbij een gefundeerde ethische afweging te maken waarbij zij niet alleen wetenschappelijke maar ook maatschappelijke aspecten betrekt. Indien de DEC op grond van deze ethische afweging oordeelt dat de belangen van de uitvoering van de proef niet opwegen tegen de belangen van de proefdieren, zal zij een negatief advies uitbrengen.
Voor het maatschappelijke debat vind ik het belangrijk dat voor het brede publiek transparanter wordt welke dierproeven in Nederland plaatsvinden en welk wetenschappelijke of maatschappelijke doel het uitvoeren van deze dierproeven rechtvaardigt. Onder de gewijzigde Wet op de dierproeven zal deze informatie beschikbaar komen in vorm van een niet-technische samenvatting van elke nieuwe dierproef.
Deelt u de mening dat de (veranderende) morele opvattingen over dierproeven in de samenleving zijn weerslag moeten krijgen in de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit ook daadwerkelijk gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De huidige procedure van toelating van dierproeven zal met de komst van de gewijzigde Wet op de dierproeven veranderen. Voor alle dierproeven is dan een projectvergunning van de CCD vereist. Dit betekent dat een centrale onafhankelijke en onpartijdige commissie in een ethische toets beoordeeld of het maatschappelijke en wetenschappelijke belang van het doel van de dierproef opweegt tegen het ongerief dat het proefdier ondervindt ten gevolge van de proef. Bij deze ethische toetsing zal de CCD ook de beleving van de diverse aspecten in de maatschappij meenemen.
Bent u bereid de huidige procedures voor de ethische toetsing van de toelaatbaarheid van dierproeven te herzien zodat de morele opvattingen van de samenleving over de toelaatbaarheid van dierproeven hierin beter worden geborgd dan nu het geval is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat er banen verdwijnen voor MBO niveau 2 en 3 leerlingen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwsuitzending «Mbo-banen niveau 2 en 3 voorgoed verdwenen»?1 Zo ja, hoe beoordeelt u deze nieuwsuitzending?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen dat uiteenlopende economische en maatschappelijke ontwikkelingen een structureel negatief effect hebben op de beschikbare banen voor leerlingen die een mbo-beroepsopleiding op niveau 2 en 3 hebben afgerond?
In de uitzending van Nieuwsuur is de stelling betrokken dat de komende jaren 500.000 banen op het mbo-niveau 2 en 3 kunnen verdwijnen en ook niet meer terug zullen komen.
Hoewel – zoals ik hieronder zal betogen – technologische ontwikkelingen en globalisering leiden tot verschuivingen op de arbeidsmarkt, heb ik geen goede onderbouwing aangetroffen voor de betrokken stelling:
Dat neemt niet weg dat in de uitzending van Nieuwsuur enkele ontwikkelingen zijn benadrukt waar we als samenleving onze ogen niet voor moeten sluiten:
Ik onderken de zorgen dat de grote veranderingen op de arbeidsmarkt veel vragen van het middelbaar beroepsonderwijs. Om het onderwijs in staat te stellen hier mee om te gaan, is een zo goed mogelijk onderbouwd beeld over het middensegment van de arbeidsmarkt essentieel. Het is daarom goed dat de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt de aandacht van het ROA en het CPB hebben.
Hoe kijkt de regering aan tegen de noodzaak om de betreffende leerlingen op niveau 2 en 3 voldoende en reële aansluiting te bieden op leerwerktrajecten en werkgelegenheid?
Ik deel de noodzaak dat studenten op niveau 2 en 3 een reële kans moet hebben op leerwerktrajecten en uiteindelijk een baan. Voldoende uren beroepspraktijkvorming zijn immers een voorwaarde om een diploma te kunnen behalen. Het behalen van een diploma vergroot de kansen op succes op de arbeidsmarkt. Zo laat onderzoek zien dat mensen met een hoog niveau van kernvaardigheden (taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleem oplossend vermogen) minder vaak werkloos zijn, relatief vaker een vaste aanstelling hebben, vaker een hoog inkomen hebben, vaker actief in vrijwilligerswerk zijn, meer vertrouwen in de medemens hebben en hun gezondheidstoestand vaker als uitstekend of zeer goed omschrijven (PIAAC).6
Hoe zouden onderwijsinstellingen die mbo-niveau 2 en 3 aanbieden volgens u moeten inspelen op de veranderende behoefte en mogelijkheden van de arbeidsmarkt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat is concreet uw beleidsinzet om te zorgen dat deze jongeren na hun opleiding een baan op hun opleidingsniveau kunnen vinden?
Een goede kans op werk begint met een goede voorlichting aan studenten over het arbeidsmarktperspectief van een opleiding. Op elk niveau zijn immers opleidingen met goede en minder goede kansen op een baan. Het jaarlijkse schoolverlatersonderzoek van het ROA laat dit ook zien.7 Een student moet hier tijdig van op de hoogte zijn. Ongeveer 40 van de 69 onderwijsinstellingen heeft inmiddels aangegeven te gaan werken met de studiebijsluiter, waarin onder meer gegevens over het arbeidsmarktperspectief zijn opgenomen. Ik verwacht dat alle andere onderwijsinstellingen dit zo snel mogelijk ook gaan doen. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo, dat voor het zomerreces aan uw Kamer is toegezonden, wordt objectieve informatievoorziening aan aankomende studenten immers verplicht.
Van onderwijsinstellingen verwacht ik voorts dat zij studenten alleen inschrijven voor opleidingen waar de arbeidsmarkt ook daadwerkelijk om vraagt. De complexe uitdaging is het aantal in te schrijven studenten zo goed mogelijk te relateren aan de toekomstige vraag van de arbeidsmarkt. Dit vraagt om intensieve relaties van het onderwijs en bedrijfsleven. Dit volledig in het besef dat de arbeidsmarkt dynamisch is. Daarom moet in het onderwijs ook oog zijn voor het leren van vaardigheden die studenten in staat stellen om te gaan met een veranderende arbeidsmarkt (naast vakkennis). De herziening van de kwalificatiestructuur vergroot de mogelijkheden van onderwijsinstellingen om dit op een goede wijze te doen. Zo komt er bijvoorbeeld ruimte voor de regio om zelf keuzedelen samen te stellen om daarmee in te spelen op specifieke regionale behoeften of om juist te zorgen voor een betere voorbereiding op vervolgonderwijs. Bovendien komt in aanvulling op de herziening van de kwalificatiestructuur vanaf het schooljaar 2016–2017 op experimentele basis meer ruimte voor cross-overs, waarbij innovatieve opleidingen kunnen ontstaan buiten de gebaande paden door combinaties van onderdelen uit meerdere kwalificaties. Innovaties vinden immers juist in de grensgebieden en over de scheidslijnen heen plaats. Met het wetsvoorstel macrodoelmatigheid mbo krijgt de overheid betere mogelijkheden om in te grijpen daar waar onderwijsinstellingen tekort schieten in het realiseren van een goede aansluiting met de arbeidsmarkt.
Voor de maatregelen gericht op een betere doorstroom in de beroepskolom en het stimuleren van een leven lang leren, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Hoe kijkt u aan tegen de analyse dat ook steeds meer werk vanuit toegenomen complexiteit op een hoger niveau wordt ingeschaald en daarmee alleen nog geschikt is voor niveau 4 of hbo-afgestudeerden?
Technologische ontwikkelingen en globalisering kunnen er inderdaad aan bijdragen dat bepaalde banen op een hoger niveau worden ingeschaald als de complexiteit van het werk toeneemt. Het is daarom van belang de doorstroom van het mbo naar het hbo zo goed mogelijk te maken. Ook nu al heeft het mbo een belangrijke doorstroomfunctie naar een vervolgopleiding. Zo stroomt meer dan de helft van de gediplomeerden op niveau 4 direct door naar het hbo (voltijdsopleiding). De doorstroom is nog hoger als ook rekening wordt gehouden met doorstroom naar het hbo één jaar na het behalen van het diploma in het mbo (bijna 8%-punt hoger).
Met de introductie en wettelijke verankering van de associate degree hebben studenten in het mbo al ruimere mogelijkheden om door te leren in het hbo. Met het experiment «beroepsroute» beoog ik de doorstroom van het mbo naar het hbo nog verder te vereenvoudigen. Vanaf het schooljaar 2016–2017 komt er een experiment met de «beroepsroute». Deze beroepsroute houdt in dat de doorlopende leerlijn van vmbo-mbo-hbo verbeterd wordt.
Globalisering en technologische ontwikkeling noodzaken werkenden ook tot bij- en omscholing. Het middelbaar beroepsonderwijs moet beter dan nu het geval is op de vraag van werknemers inspelen. Het aanbod kan meer maatwerk bieden waardoor het voor werkenden aantrekkelijker wordt om te blijven scholen. Ik geef een impuls aan het modulair middelbaar beroepsonderwijs door het introduceren van erkende certificaten met credits. Het collegegeldkrediet wordt uitgebreid tot studenten boven de 30 in de beroepsopleidende leerweg in het mbo. In mijn brief over een leven lang leren, die ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de begrotingsbehandeling van OCW aan uw Kamer zal sturen, zal nader worden ingegaan op de mogelijkheden voor om- en bijscholing in het mbo (en hoger onderwijs).
Bent u bereid om deze vragen tijdig te beantwoorden, zodat deze beantwoording meegenomen kan worden bij het notaoverleg «Visienota Beroepsonderwijs» van 22 september a.s.?
Ja.
Het feit dat aanbieders van een alternatieve eindtoets PO hun verantwoording voor 1 augustus 2014 moesten inleveren bij het ministerie om een goedkeuring te kunnen krijgen voor afname in april 2015 |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel toetsaanbieders hebben een alternatieve eindtoets ter goedkeuring aangeboden aan het ministerie?
Twee toetsaanbieders hebben een aanvraag tot toelating van een andere eindtoets bij mij ingediend.
Hoeveel toetsaanbieders hebben een complete aanvraag gedaan en gaan daadwerkelijk beoordeeld worden door de Expertgroep PO?1
In dit stadium zijn beide aanvragen nog niet compleet. Beide toetsaanbieders is gevraagd hun aanvraag aan te vullen. Er ontbreken pre-tests waarmee de toetsaanbieder wetenschappelijk onderbouwt of de eindtoets valide, betrouwbaar en goed genormeerd is. Deze tests zijn noodzakelijk om vast te kunnen stellen of de eindtoets van voldoende kwaliteit is. Beide aanvragers zijn in de gelegenheid gesteld deze gegevens alsnog aan te leveren en aan te geven binnen welke termijn dat kan. Omwille van een voorspoedige advisering over beide aanvragen houdt het secretariaat van de Expertgroep Toetsen PO op mijn verzoek de onderwijskundige inhoud al tegen het licht. Uiteindelijk zal de expertgroep een advies over toelating aan mij uitbrengen.
Hoe is de Expertgroep PO uiteindelijk samengesteld? Wie heeft welke rol en functie gekregen?
De Expertgroep Toetsen PO bestaat uit drie leden die allen expertise hebben over de rol en functie van toetsen in het onderwijs. De voorzitter, prof. dr. Cees van der Vleuten, is hoofd van de vakgroep Onderwijsontwikkeling en -onderzoek van het Onderwijsinstituut van de Faculty of Health, Medicine and Life Sciences van de Universiteit Maastricht. Hij maakt deel uit van de Raad van Advies van het project 10 voor de leraar waarin toetsen worden ontwikkeld voor de kennisbases voor de pabo.
De twee overige leden van de Expertgroep zijn prof. dr. Cees Glas en dr. Desirée Joosten-ten Brinke. Prof. dr. Glas is hoofd van de vakgroep Onderzoeksmethodologie Meetmethoden en Data-Analyse van de Universiteit Twente. Hij werkt aan de ontwikkeling en toepassing van statistische modellen in het onderwijs en aan psychologische toetsen. Dr. Joosten-ten Brinke is halftijds lector Eigentijds toetsen en beoordelen bij Fontys Lerarenopleiding Tilburg.
De Expertgroep schakelt de Commissie Testaangelegenheden Nederland (COTAN) in om te komen tot een advies over de psychometrische aspecten van een eindtoets. De Expertgroep schakelt daarnaast twee onafhankelijke onderwijsdeskundigen in die de onderwijsinhoud van de toetsen beoordelen. De leden van de Expertgroep gebruiken de inzichten op beide onderdelen om een uiteindelijk advies aan mij uit te brengen over de toelating van de eindtoets. Dit doet de Expertgroep met behulp van een door haarzelf vastgesteld beoordelingskader.
Hoe is geborgd dat de beoordelaars die door COTAN worden ingezet voldoende onafhankelijke zijn en er geen sprake is van belangenverstrengeling vanuit het perspectief van de toetsaanbieders?2
De COTAN hanteert standaard de werkwijze dat beoordelaars nooit een door henzelf of door een directe collega geconstrueerde test beoordelen, noch die van een concurrerende organisatie.
In hoeverre kunt u garanderen dat scholen daadwerkelijk een keuze hebben in eindtoetsen die voldoen aan de wettelijke eisen?
Ter uitvoering van het amendement Rog & Schouten (TK 2012–2013, 33 157, nr. 38), heb ik in nauwe samenspraak met en instemming van uw Kamer een kader gecreëerd voor de toelating van andere eindtoetsen. Dit kader schept een gelijk speelveld ten opzichte van de centrale eindtoets. Het kader is vormgegeven door middel van regelgeving zoals het Toetsbesluit PO (Staatblad 2014, 209) en de instelling van de Expertgroep Toetsen PO. Tevens stel ik binnenkort een subsidieregeling vast die het mogelijk maakt om andere eindtoetsen gratis aan te bieden op scholen. Daarnaast heb ik mede op verzoek van de Kamer een overgangsregeling ingesteld waarbij scholen dit schooljaar nog gebruik mogen maken van bestaande toetsen. Dit geeft toetsaanbieders meer tijd om te werken aan de ontwikkeling van een andere eindtoets. Sommige aanbieders hebben aangegeven dat zij het komende jaar hiervoor zullen benutten. Dit signaal, samen met de al voor 2015 ingediende aanvragen, biedt mij voldoende basis om te veronderstellen dat scholen straks daadwerkelijk iets te kiezen zullen hebben. Overigens is het niet aan mij om dit te garanderen. Het is immers een afweging van iedere toetsaanbieder zelf of zij een andere eindtoets wil ontwikkelen en voor toelating in aanmerking wil brengen.
Uit hoeveel eindtoetsen kan een school kiezen in 2015 die voor lange termijn inzetbaar zijn (dus naast de toetsen die nog één jaar worden toegestaan als overgangsregeling)?
Dit is nu nog niet te zeggen. Vanuit de wettelijk, publieke taak van de overheid zal in ieder geval de centrale eindtoets worden aangeboden. Uiterlijk eind november van dit jaar zal duidelijk worden of er dit jaar door mij ook andere eindtoetsen worden toegelaten. Dit beslismoment is ingegeven door het feit dat scholen op basis van het Toetsbesluit PO vóór 1 januari moeten aangeven welke toets zij dit schooljaar zullen afnemen.
Klopt het dat de «Toetswijzer», waarin de te toetsen inhoud voor de PO-eindtoets is voorgeschreven, pas eind juni is afgerond?
Het concept van de Toetswijzer was in juni voor betrokken eindtoets ontwikkelaars beschikbaar. De Toetswijzer is eind augustus bij regeling vastgesteld door het CvTE. De formele basis van de Toetswijzer ligt in het op 1 augustus jl. in werking getreden Toetsbesluit PO.
Hoe kunnen aanbieders van toetsen die inhoud in hun toetsen hebben verwerkt, als die pas zo laat definitief beschikbaar is gekomen?
De Toetswijzer bestaat in feite uit 2 delen. Het eerste deel is een algemeen deel dat de kwaliteitseisen voor alle eindtoetsen expliciteert. Het tweede deel is een specifiek gedeelte dat de inhoudelijke verantwoording van de centrale eindtoets bevat.
Het algemene deel van de Toetswijzer biedt vooral het overkoepelende kader dat richtinggevend is voor alle eindtoetsen waaruit scholen kunnen kiezen. De inhoud van iedere eindtoets dient hierop gebaseerd te zijn. Zoals hiervoor aangegeven is dit deel juni jl. afgerond. De toetsaanbieders zijn vanaf het begin nauw betrokken geweest bij het opstellen en ontwikkelen van het algemene deel van de Toetswijzer en zijn vanaf het begin van het proces hierover goed geïnformeerd. Ook de aanbieders die onlangs een aanvraag hebben ingediend konden daarmee inhoudelijk dus al in belangrijke mate rekening houden. Ook de inhoud van de centrale eindtoets moet ingevolge het Toetsbesluit gebaseerd zijn op het algemeen deel van de Toetswijzer. Het CvTE ziet daarop toe.
Gezien het tijdstip van de uiteindelijke vaststelling van het algemeen deel van de Toetswijzer kan bij de beoordeling blijken dat de nu voorliggende eindtoetsen en ook de centrale eindtoets niet op elk onderdeel volledig voldoen aan de Toetswijzer. Mocht dit zich voordoen dan zal in de besluitvorming tot toelating en ook bij de vaststelling door het CvTE, hier – eenmalig – met de nodige souplesse mee worden omgegaan. Wel staat vast dat de kwaliteit van de betreffende eindtoets hierdoor niet wezenlijk mag worden aangetast. Immers scholen en leerlingen hebben recht op een eindtoets die op betrouwbare wijze inzicht geeft in de kennis en vaardigheden van leerlingen bij taal en rekenen.
Hoe is dat geborgd in de Centrale Eindtoets? Meet de Centrale Eindtoets wel voldoende de inhoud zoals die nu is vastgelegd?
Zie antwoord vraag 8.
Wie controleert het Cito hierop? Is het beoordelingskader dat de CvTE hanteert voor de Centrale Eindtoets gelijk aan het beoordelingskader van de Expertgroep PO voor de alternatieve eindtoetsen?3
Het CvTE ziet, als opdrachtgever van de centrale eindtoets, toe op de kwaliteit van de centrale eindtoets. Dit doet het CvTE ook bij de centrale examens en toetsen in het VO en MBO. Toezicht op de kwaliteit van toetsen en examens is immers een wettelijke taak van het CvTE. Het CvTE ziet er bij de vaststelling van de centrale eindtoets op toe dat Stichting Cito zich bij de ontwikkeling van de centrale eindtoets houdt aan de (kwaliteits)eisen. Ingevolge het Toetsbesluit zijn deze eisen dezelfde welke worden gesteld aan de andere eindtoetsen. Hierdoor zijn bij de vaststelling van de centrale eindtoets dezelfde aspecten aan de orde als die uit het beoordelingskader van de Expertgroep PO.
Heeft het late bekend worden van de te toetsen inhoud gevolgen gehad voor de deadline van 1 augustus voor de toetsaanbieders van alternatieve eindtoetsen?
Nee. De deadline van 1 augustus voor de indiening van andere eindtoetsen voor het lopende schooljaar is vastgelegd in het Toetsbesluit PO. Dit tijdstip is zo gekozen om scholen straks nog enige tijd te geven om een keuze voor een toets te kunnen maken. Scholen moeten namelijk vóór 1 januari melden welke toets zij gebruiken. Van deze deadline kan ik niet afwijken.
Welke ruimte is er voor alternatieve toetsaanbieders in het beoordelingskader nu de toch al krappe ontwikkeltijd hierdoor nog korter is geworden?
Gezien het eenmalige en bijzondere karakter van dit invoeringsjaar van de eindtoetsing, ben ik bereid om hen zoveel mogelijk ruimte te bieden. Deze ruimte bestaat eruit dat er meer tijd wordt geboden om de aanvullende testgegevens te leveren. Tevens heb ik hiervoor aangegeven dat bij de uiteindelijke besluitvorming de nodige souplesse wordt betracht wanneer de betreffende eindtoets nog niet aan alle (sub)onderdelen van de Toetswijzer voldoet. Het beoordelingskader wordt hierop aangepast. Dit alles moet mij wel in staat stellen om uiterlijk 1 december, mede op basis van het advies van de Expertgroep, een beslissing te kunnen nemen over de toelating van de beide aanvragen. Het spreekt voor zich dat een beslissing tot toelating inhoudelijk verantwoord moet zijn. De leerlingen van scholen die straks een andere eindtoets kiezen, moeten kunnen rekenen op een toets van voldoende kwaliteit.
Het bericht dat een bestuurder de scholenkoepel LMC heeft opgelicht voor bijna een half miljoen euro |
|
Jasper van Dijk , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten of en wanneer het door de voormalige voorzitter van de Rotterdamse scholenkoepel LMC verduisterde bedrag van € 460.000 volledig zal worden teruggehaald bij deze bestuurder-oplichter?1
De inspectie informeert mij dat bestuur en raad van toezicht al het mogelijke in het werk stellen om tot een maximaal verhaal te komen van de geleden schade. Het is op dit moment niet bekend welke omvang dit bedrag precies zal hebben, omdat de juridische procedures waarin komt vast te staan welk verhaal uiteindelijk plaatsvindt nog niet zijn afgerond.
Kunt u garanderen dat de Rotterdamse scholen van LMC op geen enkele wijze financieel nadeel zullen ondervinden van de verduistering en oplichting door de ex-voorzitter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u – gezien ook het lopende onderzoek naar bouwfraude op de Rotterdamse scholengemeenschap BOOR en eerdere gevallen van nepotisme en zelfverrijking van bestuurders bij onder andere InHolland en Amarantis – de wijze waarop op financieel toezicht wordt gehouden in het Nederlandse onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het financieel toezicht op het Nederlandse onderwijs is ingericht in overeenstemming met de Kaderstelling voor versterking extern financieel toezicht zoals verwoord in Bijlage 2 bij de brief die de Minister van Financiën op 27 november 2013 aan de Tweede Kamer zond over «Financieel beheer en financieel toezicht bij instellingen die een publiek belang dienen» (Kamerstuk 33 822, nr. 1). Het financieel toezicht op het onderwijs voldoet daarmee aan de actuele en belangrijkste vereisten. Daarnaast licht de inspectie van het onderwijs, in het kader van de intensivering van het continuïteitstoezicht, de financiële positie van de schoolbesturen in het funderend onderwijs door (Kamerstuk 31 293, nr. 193). Dit laat onverlet dat zich gevallen kunnen voordoen waarin zowel de interne toezichthouder (de Raad van Toezicht) als de externe toezichthouders (de instellingsaccountant en de inspectie van het onderwijs) zich voor voldongen feiten geplaatst zien door doelbewust frauduleuze handelingen van individuen.
Kunt u uiteenzetten of en in welke mate besturen en Raden van Toezicht in het Nederlandse onderwijs voldoende in staat zijn om dit soort gevallen van fraude en oplichting te voorkomen? Kunt u daarbij ook aangeven of en in hoeverre naar uw mening het huidige instrumentarium volstaat om dit soort gevallen van oplichting en fraude in de toekomst zo veel mogelijk te voorkomen?
Een gedegen financieel beheer van onderwijsinstellingen, waaronder begrepen de inrichting van een werkend systeem van intern toezicht en control, draagt in belangrijke mate bij aan het uitsluiten van misstanden. Echter, niet alle fraudegevallen kunnen worden voorkomen. De Minister en ik hebben uw Kamer recent geïnformeerd over de maatregelen die wij hebben genomen ter Versterking van de bestuurskracht (Kamerstuk 33 495, nr. 10). Ik heb geen aanleiding te vermoeden dat er sprake is van belangrijke tekortkomingen in het beschikbare instrumentarium.
Kunt u een overzicht geven van alle nog bij uw ministerie of de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) lopende onderzoeken en eventuele vermoedens van fraude, oplichting, zelfverrijking of nepotisme in het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre de betrokken scholen nadelige financiële gevolgen (zullen) ondervinden?
Als de inspectie in de uitoefening van het toezicht kennis krijgt van een misdrijf doet zij daarvan aangifte, in overeenstemming met artikel 162 Wetboek van strafvordering. Strafrechtelijke vervolging is aan het OM voorbehouden. OCW verricht zelf geen onderzoek naar strafbare feiten. Het is niet mogelijk de precieze omvang van mogelijk financieel nadeel door frauduleuze handelingen te duiden.
Door de FIOD wordt in daarvoor in aanmerking komende gevallen op verzoek van het Openbaar Ministerie onderzoek ingesteld naar fraude met «onderwijsgelden». Er is geen overzicht te genereren van het aantal lopende onderzoeken, omdat zaken met betrekking tot fraude in het onderwijs geen afzonderlijke registratie kennen. Over de inhoud van zaken kan in het belang van het onderzoek en de privacy van de betrokkenen geen mededeling worden gedaan.
In hoeverre kunt u verzekeren dat bestuurders, die bewezen betrokken zijn bij recente gevallen van oplichting, fraude of ongeoorloofde zelfverrijking, niet meer in dienst zijn of kunnen komen bij een ander schoolbestuur of andere openbare instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het in dienst nemen van een bestuurder is de verantwoordelijkheid van de raad van toezicht. Het is moeilijk voorstelbaar dat een raad van toezicht een onderwijsbestuurder die eventueel veroordeeld is wegens een vermogensdelict, in dienst zal nemen. In mijn brief van 10 juni 2014 (Kamerstuk 33 495, nr. 57) heb ik uitgebreid stilgestaan bij de mogelijkheden die bestaan om te voorkomen dat falende bestuurders weer in dienst treden van een onderwijsinstelling (voorkomen draaideurconstructies).
Scholen die ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er waar van de constatering van de stichting Leergeld dat scholen ouders onder druk zetten om schoolkosten te betalen die helemaal niet verplicht zijn?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht in de Leeuwarder Courant van 20 augustus 2014 «Verzet tegen «verplichte» schoolkosten voor ouders» en ik betreur het ten zeerste als ouders zich onder druk gezet voelen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) registreert de meldingen die via email of telefonisch bij het Loket binnenkomen op het onderwerp «ouderbijdrage». Het blijkt dat het aantal meldingen, de afgelopen twee schooljaren, ongeveer gelijk is gebleven; 95 in 2012/2013 en 97 in 2013/2014.
Klopt de constatering van stichting Leergeld dat er een tendens bestaat dat steeds meer ouders hiermee worden geconfronteerd?2
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het voorbeeld van een vmbo-opleiding waarbij leerlingen voor € 200,– een gereedschapskist met inhoud moesten aanschaffen, maar waarbij deze leerlingen zonder die aanschaf de opleiding niet kunnen volgen?
Voorop staat dat toelating tot een school in geen geval afhankelijk kan zijn van een bijdrage van de ouders, dat is helder geregeld in artikel 27, tweede lid van de WVO. Iedere school moet een transparante toelatingsprocedure hanteren.
Voor sommige lesmaterialen, zoals gereedschap, ontvangt de school geen financiële bijdrage van de overheid. De gedachte hierachter is dat het gaat om lesmateriaal dat langer dan een jaar meegaat, door meer gezinsleden kan worden gebruikt en (door het zelf aan te schaffen) het eigendom wordt van de leerling. De school kan ouders wel melden dat er een gereedschapskist met toebehoren aangeschaft moet worden. In dat geval kan de school op vier manieren handelen:
Ik wil benadrukken dat de school verantwoordelijk is voor een heldere communicatie over haar schoolkostenbeleid.
Daarom moet de schoolgids inzicht verschaffen in dit beleid. Ook de medezeggenschapsraad heeft een belangrijke rol. De oudergeleding binnen deze raad heeft instemmingsrecht op het schoolkostenbeleid van de school. Op deze wijze is er sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van de school en de ouder. Ter ondersteuning van deze verantwoordelijkheid heb ik een brochure over schoolkosten opgesteld en verspreid onder ouders en leerlingen die in de medezeggenschapsraad zitten («Schoolkosten en onderwijstijd». Informatie voor ouders en leerlingen in de medezeggenschapsraad in het voortgezet onderwijs).
Hoe ziet u erop toe dat scholen de regels voor schoolkosten niet overtreden?
Vanaf het schooljaar 2012/2013 is het toezicht op de naleving van het schoolkostenbeleid in het reguliere toezicht van de inspectie opgenomen. Dit betekent dat de inspectie controleert of scholen zich op dit punt aan de wet houden. Daarnaast let de inspectie ook op de horizontale verantwoording van scholen van het schoolkostenbeleid zodat ook ouders invloed hebben op de invulling hiervan.
Welke consequenties verbindt u eraan als een school op zo’n wijze ouders onder druk zet om niet verplichte schoolkosten te betalen?
De inspectie heeft hierin een belangrijke rol. Als de inspectie in haar toezicht overtredingen tegenkomt, zal zij er op aandringen dat de scholen deze overtredingen herstellen, en zo nodig handhavend optreden.
Kunt u benoemen welke scholen u de afgelopen drie jaar op de vingers heeft moeten tikken vanwege dergelijke praktijken?
Nee. De inspectie heeft als beleid dat zij geen individuele scholen noemt.
Het bericht 'Luchtkwaliteit scholen onvoldoende' van BNR Nieuwsradio |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luchtkwaliteit scholen onvoldoende»?1
Ja.
In hoeverre zijn investeringen van dit kabinet ten behoeve van verbetering van de luchtkwaliteit daadwerkelijk voor dat doel aangewend?
Uit evaluatieonderzoek2 blijkt dat de extra middelen, die de afgelopen jaren specifiek voor de verbetering van het binnenmilieu en energiebesparing beschikbaar zijn gesteld, daar ook grotendeels aan uitgegeven zijn. Het gaat dan met name om de besteding van de € 150 mln in het kader van de regelingen verbetering binnenmilieu en de subsidie die scholen ontvingen na het bezoek van de GGD in verband met het Bewustwordingsproject Binnenmilieu Basisscholen.
Op welke wijze heeft het kabinet zich ingezet voor verbetering van de luchtkwaliteit en effectieve metingen sinds 2011, toen de motie -Van der Werf inzake de luchtkwaliteit bij scholen werd aangenomen?2
De afgelopen jaren zijn scholen, die zich daarvoor hadden aangemeld, door de GGD bezocht in het kader van het Bewustwordingstraject Binnenmilieu. Die scholen kregen voorlichting, een CO2-meter en een bedrag om in te zetten voor de verbetering van het binnenklimaat.
In 2011 liep nog de uitvoering van de regelingen waarvoor extra budget van € 150 mln was uitgetrokken voor maatregelen voor de verbetering van het binnenklimaat en energiezuinigheid in schoolgebouwen.
Verder zet de regering zich in voor verbetering van de kwaliteit van de buitenlucht door de uitvoering van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (het gezamenlijke programma van het rijk en de decentrale overheden om aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen) en door actieve inzet in de EU op bijvoorbeeld schonere voertuigen. We hebben in Nederland een aantal punten waar de luchtkwaliteit wordt gemeten en de gegevens die hier uitkomen zijn de basis voor berekeningen van de luchtkwaliteit voor alle gewenste locaties in Nederland. Met deze berekeningen kunnen gemeenten besluiten nemen over locaties van scholen en het nemen van eventuele maatregelen (bijvoorbeeld zorgen dat er minder verkeer rijdt). Metingen tijdens actuele tijden dat kinderen op school verblijven, zoals de aangehouden motie-Van der Werf aandraagt, zijn niet nodig om het mogelijk te maken dat bij dergelijke besluiten rekening wordt gehouden met de blootstelling aan fijn stof, en zou bovendien hoge kosten met zich meebrengen.
In hoeverre is de luchtkwaliteit als gevolg van deze investeringen daadwerkelijk verbeterd?
Uit de evaluatie van de regelingen binnenmilieu is gebleken dat de uitvoering van de regelingen tot verbetering van het binnenklimaat van scholen heeft geleid. Het merendeel van de betrokken scholen zegt tevreden te zijn en dat er verbeteringen zijn gerealiseerd op het gebied van energiebesparing en binnenklimaat.
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat ook in nieuwbouwscholen het rendement van miljoenen kostende luchtbehandelingskasten vaak zeer beperkt is?
Uit de eerder genoemde evaluatie bleek dat in sommige gevallen de luchtbehandelingssystemen niet altijd adequaat functioneren. Inmiddels lopen er gesprekken met de branchevereniging Installatietechniek en de sectorraden om er voor te zorgen dat dergelijke (kostbare) systemen op een juiste manier worden geïnstalleerd en onderhouden.
In hoeverre is het ziekteverzuim van docenten en leerlingen aan problemen met de luchtkwaliteit gerelateerd?
Een slecht binnenmilieu kan leiden tot gezondheidsklachten en daarmee tot ziekteverzuim. Eveneens kan een slecht binnenmilieu invloed hebben op de leerprestaties. Vandaar dat het van groot belang is dat die maatregelen getroffen worden die zorgen voor een gezond en veilig schoolgebouw. Vanaf 1 januari 2015 zijn scholen in het primair onderwijs verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanpassingen van het gebouw. Door die wetswijziging worden de schoolbesturen in staat gesteld zelf maatregelen te treffen, zodat een veilig en gezond leef- en les klimaat ontstaat.
Deelt u de resultaten van het onderzoek inzake de luchtkwaliteit en de schadelijke gevolgen? Zo ja, ziet u voor zichzelf een rol weggelegd ten behoeve van de gezondheid van schoolgaande kinderen en onderwijspersoneel?
In de uitzending van BNR is geen sprake van een specifiek onderzoek. Er is een aantal mensen aan het woord gekomen waaronder een woordvoerder van een bedrijf dat metingen op scholen verricht. Hij vatte in grote lijnen zijn bevindingen samen. Zijn conclusie «De eerste school in Nederland die goed is, moet ik nog tegenkomen» deel ik niet. Dat is ook niet het beeld dat uit de evaluaties naar voren komt. Ik ben het eens met de opvatting dat verbetering van het binnenklimaat in scholen mogelijk en in sommige gevallen nodig is. Zoals ik in het antwoord bij vraag 6 aangeef, is het van groot belang dat schoolgebouwen gezond en veilig zijn. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leef- en leerklimaat op basisscholen ligt bij de gemeenten en de schoolbesturen. Ik heb een stimulerende rol bij de totstandkoming van deze verbeteringen.
Zo zijn tussen 2009 en 2013 de subsidieregelingen verbetering energiezuinigheid en het binnenklimaat van scholen uitgevoerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Verder is de afgelopen jaren samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een bewustwordingsproject van de GGD gefinancierd. Hierbij kregen scholen een schooladvies op maat, een CO2-meter en een vergoeding voor maatregelen die ten goede kwamen aan het binnenmilieu. De verstrekking van CO2-meters (zie het antwoord bij vraag 9 en 10) is een aanvullende actie voor scholen die er nog geen hebben.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar welke systemen of investeringen een gunstig effect hebben op het binnenklimaat in de steeds vollere klassen?
Een dergelijk onderzoek acht ik niet opportuun. Er is al veel kennis beschikbaar. Onder andere via de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland is veel informatie te vinden over het project Frisse Scholen. Hier is informatie te vinden over het verminderen van energiegebruik en het verbeteren van het binnenmilieu in scholen en de kosten (en opbrengsten) die daarmee gepaard gaan.
Hoeveel basisscholen beschikken nu over de gratis CO2-meter die het kabinet in 2013 toezegde aan alle basisscholen?
In het kader van het bewustwordingstraject Verbetering Binnenmilieu hebben 4.398 scholen in het primair onderwijs zich aangemeld bij de GGD. Al deze scholen zijn bezocht en hebben tijdens of kort na het bezoek een CO2-meter ontvangen.
Indien niet alle scholen over een CO2-meter beschikken, welke actie onderneemt u dan om dit zo spoedig mogelijk alsnog te realiseren?
In het verlengde van de toezegging in de zomer van 2013 is het traject gestart om alle scholen in het primair onderwijs van een CO2-meter te voorzien. De scholen die nog niet door de GGD zijn bezocht en geen CO2-meter hebben ontvangen konden een aanvraag indienen. Deze scholen (3.289) zijn aangeschreven. Van deze mogelijkheid hebben ruim 1.100 scholen gebruik gemaakt. Naar verwachting zullen bij de aanvang van het nieuwe stookseizoen (september–oktober) de meters worden uitgeleverd.
Deze herfst hebben dus alle scholen die daarom hebben gevraagd, de beschikking over een CO2-meter.
De vernieuwde islamitische gebedsruimte op de Vrije Universiteit |
|
Harm Beertema (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Vrije Universiteit in Amsterdam (VU) een vernieuwde gebedsruimte voor moslims in gebruik neemt?1
Ja. De VU heeft een islamitische gebedsruimte en een algemene meditatieruimte officieel heropend op maandag 18 augustus j.l. De betreffende ruimtes waren reeds een aantal maanden eerder in gebruik genomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de VU naast een algemene stilteruimte een gebedsruimte inricht die specifiek gericht is op moslims? Zo neen, waarom niet?
Neen. Of en hoe een universiteit invulling geeft aan haar diversiteitsbeleid is een zaak van de universiteit zelf. De overheid heeft hier geen rol in. De Vrije Universiteit heeft een zeer diverse studentenpopulatie. Haar identiteit en de diversiteit van haar studentenpopulatie zijn belangrijke aandachtspunten in haar beleid. De VU ontwikkelt actief beleid op het terrein van diversiteit. In dit kader faciliteert ze een diversiteit aan (religieuze) achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. De VU heeft de islamitische gebedsruimte in de jaren negentig in gebruik genomen om gehoor te geven aan de culturele en levensbeschouwelijke diversiteit binnen de VU. De recente heropening van de gebedsruimte is het gevolg van een bredere interne verhuisbeweging binnen de VU.
Deelt u de mening dat elke instelling die belastinggeld ontvangt en ondertussen de scheiding van mannen en vrouwen faciliteert onmiddellijk van financiering moet worden uitgesloten? Zo neen, waarom niet?
De recente heropening van de islamitische gebedsruimte betekent niet dat de VU segregatie tussen mannen en vrouwen faciliteert. Er zijn geen aparte Islamitische gebedsruimtes voor mannen en vrouwen. De VU heeft me verzekerd dat segregatie tussen mannen en vrouwen tegen haar interne regels is en dat ze voor bijeenkomsten waar segregatie tussen mannen en vrouwen wordt aangebracht geen ruimte beschikbaar stelt.
Klopt het dat de kerkzaal inmiddels is gesloten en de christelijke voorganger gedwongen is zijn activiteiten te verplaatsen naar een kelder zonder enige andere faciliteiten?
Neen. De VU faciliteert, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al heb aangegeven, een diversiteit aan religieuze achtergronden met stilte- en gebedsruimtes. In de in het hoofdgebouw van de VU ondergebrachte Protestante Theologische Universiteit is een christelijke kapelruimte gecreëerd. De kerkzaal van de VU is beschikbaar voor onderwijsdoeleinden ten behoeve van alle studenten van de VU.
Deelt u de mening dat de VU door het faciliteren van een specifieke islamitische gebedsruimte segregatie in de hand werkt en daarmee integratie frustreert? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het beleid van de VU is gericht op diversiteit en openheid. De achtergrond van de academische gemeenschap binnen de VU is in grote mate divers qua, etniciteit, levensbeschouwing, politieke overtuiging en leer- en levensstijl. Er is voorts geen sprake van dat de VU uitsluitend een islamitische gebedsruimte faciliteert. Andere religies worden door de VU op vergelijkbare wijze gefaciliteerd.
Bent u bereid de financiering van de VU volledig stop te zetten indien de islamitische gebedsruimte niet onmiddellijk weer wordt gesloten? Zo neen, waarom niet?
Neen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de overheid geen rol in hoe universiteiten uiting geven aan hun diversiteitsbeleid en/of hoe zij tegemoet komen aan de diversiteit en verscheidenheid van de academische gemeenschap binnen de instelling. Gezien mijn antwoorden op bovenstaande vragen zie ik ook inhoudelijk geen aanleiding de bekostiging van de VU te beëindigen.
Het bericht dat steeds meer studenten problemen hebben met hun studieschuld |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Afgestudeerde kan vaker schuld niet betalen», waaruit blijkt dat steeds meer studenten problemen hebben met de aflossing van hun studieschuld?1
De stijging van het aantal oud-studenten dat gebruikt maakt van de draagkrachtregeling, is mij bekend. De daadwerkelijke cijfers liggen overigens net wat anders dan in het nieuwsbericht. In 2009 maakte 7% van de oud-studenten met een studieschuld gebruik van de draagkrachtregeling; in 2013 was dat 9%.
De toename van het aantal studenten dat onder de draagkrachtregeling valt, heeft met verschillende factoren te maken. Allereerst is er de economische recessie waarin Nederland zich tot voor kort geleden bevond, en haar gevolgen voor de werkgelegenheid. Dit betekent dat nu meer oud-studenten dan vijf jaar geleden die geen werk hebben en van de draagkrachtregeling gebruik maken. Daarnaast is met ingang van het collegejaar 2009–2010 een wetsvoorstel in werking getreden dat ervoor gezorgd heeft dat van oud-studenten de draagkracht automatisch wordt vastgesteld, in plaats van op aanvraag. 2 Dit heeft tot gevolg dat meer oud-studenten (tijdelijk) gebruik maken van de draagkrachtregeling.
De genoemde cijfers zijn voor mij dus geen verrassing, noch een bron van ongerustheid. De kosten van de draagkrachtregeling worden behoedzaam geraamd bij beleidswijzigingen en vervolgens aan de hand van realisatiegegevens gemonitord. De cijfers bevestigen juist het sociale karakter van de draagkrachtregeling in ons stelsel van studiefinanciering, en onderstrepen nog eens dat oud-studenten op veilige en verantwoorde wijze een lening voor hun studie kunnen afsluiten bij DUO, nu en in de toekomst.
Hoe verklaart u de toename van het aantal studenten dat problemen heeft met zijn studieschuld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de studieschulden zullen toenemen door de invoering van een leenstelsel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, u en ik zijn het eens over de verwachting dat de studieschulden zullen toenemen als gevolg van de invoering van het studievoorschot. Immers, de basisbeurs verdwijnt in het hoger onderwijs.
Deelt u de mening dat het vooruitzicht van een hoge studieschuld met name nadelig uitpakt voor jongeren uit een gezin met een laag inkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het studievoorschot is een sociaal, redelijk en evenwichtig voorstel, dat rekening houdt met de diversiteit van de huidige studentenpopulatie in Nederland. Het studievoorschot wordt bovendien op verantwoorde wijze ingevoerd. Allereerst bevat het voorstel een versoepeling van de terugbetaalvoorwaarden: de terugbetaalperiode wordt verlengd van 15 naar 35 jaar, de drempel waaronder men niet hoeft terug te betalen wordt verhoogd van 84% naar 100% van het wettelijke minimumloon, en het percentage dat een oud-student maximaal hoeft in te zetten voor aflossing van zijn studieschuld, verlagen we van 12% naar 4% van het inkomen boven deze drempel.
Ten tweede verhoog ik de maximale aanvullende beurs met ruim € 100 per maand, voor die studenten van wie de ouders niet genoeg draagkracht hebben om (volledig) bij te dragen aan de studie van hun kind. Bovendien investeer ik in schakelen, doorstromen en studiesucces tussen en in mbo, hbo en wo. Zo zorg ik ervoor dat de hoogte van het inkomen van de ouders nooit de belemmerende factor hoeft te zijn voor jongeren die gemotiveerd zijn om te gaan studeren.
De komende jaren zal ik de effecten van voorgestelde maatregelen op de toegankelijkheid goed blijven monitoren. Dit doe ik aan de hand van instroom-, doorstroom- en uitvalcijfers, en door leengedrag, studievoortgang en studietempo te monitoren. Op basis van deze gegevens zal ik bezien of, wanneer en hoe eventuele bijsturing nodig is. Zo geef ik ook uitvoering aan de motie Slob c.s, die de regering oproept om de gevolgen van de maatregelen in kaart te brengen, met name voor studenten afkomstig uit gezinnen met lage inkomens. 3
Wat voor gevolgen heeft het niet afbetalen van een studieschuld voor de geplande investeringen in het (hoger) onderwijs? Nemen de geplande investeringen dan evenredig af? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit heeft geen gevolgen voor de geplande investeringen. Zowel in het huidige stelsel als in het voorgestelde stelsel wordt rekening gehouden met een percentage van de oud-studenten dat zijn studieschuld niet terugbetaalt. Deze kosten zijn al geraamd, en gaan dus niet ten koste van de investeringsruimte.
Is het waar dat de studieschulden in het Verenigd Koninkrijk de afgelopen jaren explosief zijn gestegen? Hoe oordeelt u over het plan van de Britse regering om daarom maar de hoogte van het collegegeld vrij te geven?2
Als Nederlandse Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van studiefinanciering en hoger onderwijs hier in Nederland. Ik wil mij dan ook beperken tot de beantwoording van de vragen over dat stelsel. Bovendien verschillen de stelsels in de genoemde landen op een aantal cruciale punten. Zo is in Engeland het collegegeld bijvoorbeeld veel hoger.
Wel vind ik het van belang om lering te kunnen trekken uit ervaringen met studiefinanciering in ons omringende landen. In de aanloop naar de hervormingen in de studiefinanciering heb ik het CHEPS daarom gevraagd om een internationale vergelijking uit te voeren. Het CHEPS heeft de kennis en expertise in huis om te beoordelen op welke punten stelsels wel en niet met elkaar vergelijkbaar zijn, en op welke onderdelen we van elkaar kunnen leren. Ik heb dit rapport recent nog eens aan de Kamer verzonden.5 Dat is een gedegen internationale vergelijking die ten grondslag ligt aan de beleidsvoornemens rondom het studievoorschot.
Is het waar dat de studieschulden in Schotland afgelopen jaar met 58% zijn gestegen? Begrijpt u dat daarom wordt gepleit voor herinvoering van studiebeurzen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat u door de invoering van een leenstelsel verantwoordelijk bent voor een flinke verhoging van de Nederlandse studieschuldenberg? Hoe kunt u dat verantwoorden na de grootste schuldencrisis aller tijden?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Het feit dat openbare school De Tweemaster in Duindorp (Scheveningen) leerlingen halalvoedsel heeft voorgeschoteld tijdens schoolkamp, zonder dat de ouders van tevoren op de hoogte zijn gebracht |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat openbare school De Tweemaster in Duindorp (Scheveningen) leerlingen halalvoedsel heeft voorgeschoteld tijdens schoolkamp, zonder dat de ouders van tevoren op de hoogte zijn gebracht?
Ja.
Van welke scholen uit Den Haag hebben leerlingen het afgelopen jaar nog meer halalvoedsel gekregen tijdens hun kamp in Vledder?
Het is mij niet bekend welke scholen hun schoolkamp in Vledder hebben doorgebracht. De locaties voor schoolkampen en de keuzes ten aanzien van de samenstelling van de maaltijden tijdens een schoolkamp vallen onder verantwoordelijkheid van de school. De samenstelling van maaltijden tijdens schoolkampen wordt dan ook niet centraal geregistreerd.
Van wie komt het initiatief om Haagse en Scheveningse kinderen halal te laten eten en waarom zijn de ouders niet ingelicht?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik mij nader laten informeren. De locatie van het schoolkamp, het Wilhelminaoord in Vledder, bood uit praktische overwegingen één avondmaaltijd aan die voldeed aan de voorschriften voor halalvoeding. Ik heb ook vernomen dat het Wilhelminaoord heeft besloten om voortaan meerdere maaltijdopties aan te bieden.
Bent u bereid burgemeester Van Aartsen aan te sporen dergelijke islamiseringspraktijken op alle scholen in zijn stad te bestrijden in plaats van aan te moedigen? Zo neen, waarom niet?
Nee. De keuzes ten aanzien van de samenstelling van de maaltijden tijdens een schoolkamp vallen onder de verantwoordelijkheid van de school. Ouders kunnen met vragen over de maaltijden terecht bij de school.
Het bericht dat de Nederlandse Reddingsbrigade een ongekend drukke tijd heeft |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Nederlandse Reddingsbrigade over de «afnemende zwemvaardigheid» in ons land mede omdat «kinderen minder goed of zelfs helemaal niet meer zwemmen»?1 2
Ook ik heb vernomen dat er ongelukken zijn gebeurd. Laat ik voorop stellen:
ieder ongeluk is een drama en is er een teveel.
Vanuit signalen van de Reddingsbrigades is het mij bekend dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen, ook al hebben zij een zwemdiploma. Een van de oorzaken hiervan is dat kinderen steeds minder vaak gaan zwemmen. Ouders moeten hier hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik constateer dat er scholen zijn die schoolzwemmen aanbieden en dat er lokale stimuleringsprojecten zijn om kinderen meer te laten zwemmen. Ook vanuit het Rijk vindt er stimulering plaats: via 37 Sportimpulsprojecten worden kinderen in staat gesteld om vaker te gaan zwemmen.
Onderschrijft u de constatering van de Reddingsbrigade dat hulpverleningsacties voor zwemmers «vaker rechtstreeks het gevolg zijn van onvoldoende zwemvaardigheid»?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kan het in vraag 2 gestelde mede worden toegeschreven aan het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bewezen dat afnemende zwemvaardigheid het gevolg is van het afschaffen van het verplichte zwemonderwijs. Ondanks de afschaffing haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.4 De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B.
Bent u het eens met de brancheorganisaties sport, die stellen dat het behalen van het zwemdiploma B «ontoereikend» is om kinderen veilig te laten zwemmen en dat daarvoor het zwem-ABC nodig is?4 Wilt u daarbij aangeven hoe u tot uw oordeel komt?
De overgrote meerderheid die Nationaal Zwemdiploma A haalt, gaat door voor diploma B. De stap van B naar C is in de praktijk minder vanzelfsprekend.
De branche vindt C nodig om volledig zwemvaardig te zijn, maar steeds meer ouders/kinderen haken af na diploma B.6
Ik ben bekend met de stelling van de brancheorganisatie dat zwemdiploma B ontoereikend is om kinderen veilig te laten zwemmen. Voor deze stelling is mij echter geen bewijs bekend. Daarnaast ben ik van mening dat de zwemvaardigheid van kinderen primair een verantwoordelijkheid is van de ouders. Het is in die zin dan ook aan de ouders om te bepalen wat zij een voldoende zwemniveau voor hun kind(eren) vinden.
Hoe beoordeelt u in relatie daarmee de risico’s op meer toekomstige zwemongevallen nu «minder dan de helft van de kinderen het volledige Zwem-ABC maakt»?5
Zie antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Kunt u aangeven of de verwachting van de Vereniging Sport en Gemeenten klopt(e), dat «mede door de bezuinigingen het aantal gemeenten met schoolzwemmen in de komende jaren nog verder zal dalen tot onder de 40 procent, een historisch laag percentage»?6 Wat is daarover uw oordeel?
De cijfers, verwachtingen en onderbouwing van de Vereniging Sport en Gemeenten zijn mij niet bekend. Scholen en gemeenten zijn vrij in hun keuze om schoolzwemmen aan te bieden en die keuzes worden niet geregistreerd.
Mij is wel bekend dat het aantal scholen dat schoolzwemmen aanbiedt is afgenomen. Desondanks behaalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma.
Hoe beoordeelt u, onder verwijzing naar de Landelijke Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) die in 2006 werd stopgezet, de conclusie van onderzoekers van het Mulier Instituut dat de «vangnetregeling succesvol was, omdat in de vangnetgemeenten het aandeel van allochtone kinderen met een zwemdiploma toenam, terwijl die in gemeenten zonder die regeling daalde»?7
Zoals genoemd onder vraag 3 haalt 94% van de kinderen minimaal diploma A, waarna een overgrote meerderheid van de kinderen doorgaat voor diploma B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
Hoe vallen deze conclusies te rijmen met het stopzetten van de regeling in 2006 mede omdat de «meerwaarde onvoldoende kon worden aangetoond»?8
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat schoolzwemmen kan bijdragen aan het verminderen van het aantal verdrinkingsdoden?9 Kunt u aangeven op basis van welke onderzoeken u komt tot deze beoordeling?
Zoals gezegd is elk verdrinkingsgeval er een te veel. In antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 3512, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3054 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 92) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid bij het leren zwemmen als volgt is verdeeld: de zwemvaardigheid van kinderen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van ouders, daarbij ondersteund door scholen en gemeenten. Zoals genoemd onder vraag 3 is mij bekend, uit signalen van de Reddingsbrigades, dat kinderen steeds minder goed kunnen zwemmen ook al hebben ze een zwemdiploma. Dit heeft o.a. te maken met steeds minder vaak gaan zwemmen. Ik ben van mening dat ouders hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Bent u bereid om (a) de mogelijkheden te onderzoeken voor een nieuwe actuele vangnetregeling en (b) ervoor te zorgen dat elke leerling de basisschool verlaat met een zwemdiploma op zak, bij voorkeur met het zwem-ABC?
Ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals genoemd onder vraag 3, haalt 94% van de kinderen minimaal 1 zwemdiploma. De overgrote meerderheid die (Nationaal Zwemdiploma) A haalt, gaat door voor B. Ondanks het stopzetten van de Stimuleringsregeling Zwemvaardigheid (de Vangnetregeling 2002–2005) is het aantal kinderen met een zwemdiploma dus zeer hoog.
De “EUPE affaire” |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Is het waar dat u op 7 juni 2010 de European University for Professional Education (EUPE) heeft gesloten vanwege tekortschietende kwaliteit?1
Ja, de toenmalig Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op die datum op grond van artikel 6.12 lid 2, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW), zoals die toen luidde, het besluit genomen de aanwijzing van de European University for Professional Education (EUPE) als hogeschool in te trekken. De instelling voldeed niet aan hetgeen in de wet bepaald was omtrent de kwaliteitszorg, het onderwijs, de examens en de vooropleidingseisen en het verstrekken van de nodige inlichtingen aan de Minister omtrent de instelling.
Heeft u toen beloofd om «alles in het werk te stellen om de studenten onder dak te brengen bij vervangende opleidingen en in vervangende huisvesting»? In hoeverre is dat gelukt?2
Er is toen beloofd dat stappen gezet zouden worden om de studenten behulpzaam te zijn bij het maken van de overstap naar een vergelijkbare opleiding, zodat zij alsnog een opleiding konden afronden. Zoals in de brief aan uw Kamer van 7 juni 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 288, nr. 103) aangekondigd, zijn stappen genomen om de «zittende» studenten de gelegenheid te bieden hun opleiding te vervolgen. Daartoe heeft overleg plaatsgevonden met de Haagse Hogeschool en de Hogeschool Inholland, die zich bereid verklaarden deze studenten de mogelijkheid te bieden de overstap te maken. De «zittende» studenten zijn vervolgens aangeschreven om de overgangsregeling onder hun aandacht te brengen. Slechts een beperkt aantal studenten heeft hier gebruik van gemaakt; in veel gevallen was het niveau van het Engels van de studenten ontoereikend.
Is het waar dat er voor circa 100 buitenlandse studenten geen oplossing is gevonden, terwijl zij wel het collegegeld van 10.000 euro hebben betaald?3
Bekend is dat niet alle studenten hun opleiding aan een hogeschool konden of wilden vervolgen dan wel – waar het de nog in India verblijvende personen betrof – als nieuwe student konden worden ingeschreven, terwijl zij wel het bedrag van ongeveer € 10.000, waarin inbegrepen het collegegeld, aan EUPE hadden betaald. Tot het moment dat de open brief van 3 september 2010 van de heer Vis het ministerie bereikte, was onbekend om hoeveel studenten het ging. EUPE heeft er uit eigen beweging voor gekozen de studenten de kosten voor de opleiding vooraf te laten betalen.
Is het waar dat het door de studenten betaalde collegegeld «op een door de Nederlandse justitie geblokkeerde rekening» staat waar niemand bij kan?4
Het beslag, waar in vraag 4 op wordt gedoeld, was gelegd op bankrekeningen van EUPE. Het OM heeft het geld nimmer fysiek onder zich gehad. In de periode van 2010 en 2011 is in opdracht van de officier van justitie en de rechter het beslag op deze rekeningen opgeheven. Er bestond wat betreft de betaling van de kosten geen relatie tussen de studenten en de overheid, waardoor het niet aan de overheid was om dit geld aan de studenten terug te geven; dat is een zaak tussen de student en de instelling.
Zou het niet redelijk en billijk zijn om dit geld aan de studenten terug te geven, aangezien zij nooit de gekozen opleiding hebben kunnen volgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u deze gang van zaken? Hoe voorkomt u in de toekomst dat buitenlandse studenten naar Nederland worden gelokt voor een (particuliere) opleiding die wel is geaccrediteerd, maar tegelijk buitengewoon omstreden is?
Ik kwalificeer de gang van zaken als zeer betreurenswaardig. De wetgeving voor de rechtspersonen voor hoger onderwijs is sinds dit voorval aangescherpt, zodat de Minister direct geïnformeerd is over wijzigingen in de financiële en bestuurlijke constellatie van een rechtspersoon voor hoger onderwijs, de registratie van een opleiding of de beëindiging daarvan zodat de Inspectie snel onderzoek kan doen en zo nodig ingegrepen kan worden. Ook is de Gedragscode internationale student hoger onderwijs aangescherpt, door een bepaling op te nemen dat buitenlandse studenten jaarlijks een minimale studievoortgang moeten behalen omdat anders de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, tenzij er sprake is van persoonlijke omstandigheden.
Met de komst van de Wet modern migratiebeleid (1 juni 2013) is bovendien het verplicht erkend referentschap voor onderwijsinstellingen geïntroduceerd. Onderwijsinstellingen moeten door de IND erkend zijn als referent voordat zij studenten kunnen uitnodigen om naar Nederland te komen. Om erkend te kunnen worden, moet de instelling een betrouwbare partner zijn voor de IND en voldoen aan enkele specifieke voorwaarden. Zo moet de onderwijsinstelling (voor het hoger onderwijs) geaccrediteerd onderwijs aanbieden en aangesloten zijn bij de Gedragscode internationale student in het hoger onderwijs.
Het bericht dat op de Amsterdamse islamitische basisscholen El Amien I en II een angstcultuur heerst |
|
Machiel de Graaf (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wanbeleid bij islamitische basisscholen El Amien», waaruit blijkt dat op de Amsterdamse islamitische basisscholen El Amien I en II een angstcultuur heerst, dat de directeur op onrechtmatige wijze onderwijsgeld uitgeeft aan zaken als reisjes, cursus ademhalingstechnieken en dat er onverklaarbaar hoge Citoscores waren in 2013?1
Ja.
Kunt de conclusie onderschrijvingen dat het nepotisme en de onrechtmatige uitgaven waarover het artikel bericht onderdeel zijn van een corrupte cultuur die in het onderwijs te allen tijde vermeden en indien nodig hard bestreden moet worden?
Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging wordt ingezet in overeenstemming met wettelijke voorschriften. In gevallen waarin dit niet gebeurt en er bijvoorbeeld sprake is van een corrupte cultuur, wordt de rijksbekostiging teruggevorderd. Wanneer het financieel beleid van een schoolbestuur niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden, treedt de inspectie daartegen op.
De inspectie heeft onlangs een uitgebreid onderzoek naar het bestuurlijk handelen bij Stichting Nederlandse Islamitische Scholen uitgevoerd. Zij heeft geconstateerd dat er een aantal uitgaven is gedaan die niet in overeenstemming zijn met de daarvoor geldende voorschriften. De onrechtmatige uitgaven, waarover de inspectie rapporteert, betreffen bestedingen voor leerlingenvervoer, buitenlandse reizen en een cursus. Deze bevindingen worden serieus genomen en aangepakt. De inspectie bereidt de terugvordering van onrechtmatig bestede bedragen voor en blijft nauwlettend toezien op de situatie.
Richt het onderwijs dat gegeven wordt op de El Amien-basisscholen zich op segregatie en afkeuring van westerse waarden of op integratie en participatie? Worden de kernwaarden van onze samenleving, te weten individuele vrijheid en verantwoordelijkheid, gelijkwaardigheid van jongens en meisjes, man en vrouw, respect voor gelovige en geloofsverlater, homo- en heteroseksueel, expliciet onderwezen of niet?
De inspectie ziet toe op de naleving van de in de Wet primair onderwijs (artikel 8 lid 3) opgenomen opdracht aan scholen tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Als onderdeel van dit toezicht ziet de inspectie erop toe dat het onderwijs van scholen de basiswaarden van de democratische samenleving (zoals gelijkwaardigheid, non-discriminatie en verdraagzaamheid) bevordert.
El Amien I en El Amien II zijn in 2012, respectievelijk 2013 bezocht door de inspectie voor een onderzoek naar de kwaliteitsverbetering. Er zijn geen aanwijzingen dat er op de El Amien basisscholen sprake is van strijd met de basiswaarden van de democratische samenleving of met de wettelijke opdracht van scholen tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie.
Heeft u nu wél, in tegenstelling tot de situatie rond Ibn Ghaldoun, de (wettelijke) instrumenten om in te grijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u over tot sluiting van de El Amien-scholen?
In mijn brief aan uw Kamer van 16 januari 2014 over de lessen van Ibn Ghaldoun (TK 2013/14, Kamerstuk 31 289, nr. 182) heb ik aangegeven dat ik over een dekkend instrumentarium beschik om tijdig en effectief te kunnen interveniëren wanneer scholen niet aan de wet voldoen.
De inspectie constateert dat het bestuurlijk handelen van Stichting Nederlandse Islamitische Scholen, inclusief het financiële beleid, van onvoldoende kwaliteit is om de onderwijskwaliteit op de scholen duurzaam te waarborgen en te verbeteren. De inspectie heeft daarom het bestuur opgedragen deze situatie op zo kort mogelijke termijn te verbeteren. De inspectie ziet nauwlettend toe op de realisatie van deze verbeteringen. Daarnaast bereidt de inspectie, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, de terugvordering van onrechtmatig bestede middelen voor.
Overigens vallen beide basisscholen – El Amien I en II – sinds 2013, respectievelijk 2012 onder basistoezicht. Dit betekent dat de onderwijskwaliteit op orde is en er op dit moment geen sprake is van (ernstige) tekorten in de kwaliteit van het onderwijs aan leerlingen van deze scholen.
Van beëindiging van de bekostiging van El Amien I en II is op dit moment geen sprake. Vanwege de kwetsbare situatie volg ik, samen met de inspectie, de kwaliteit van het onderwijs nauwgezet. De inspectie voert in het vierde kwartaal van 2014 een onderzoek uit om na te gaan of de tekortkomingen ten aanzien van het bestuurlijk handelen zijn opgeheven. Wanneer de gewenste verbetering uitblijft, grijp ik in.
Het bericht dat de Haagse Hogeschool maatregelen neemt bij alle tentamens naar aanleiding van de fraude die afgelopen vrijdag aan het licht kwam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Maatregelen» bij tentamens Haagse Hogeschool»?1
Ja.
Bij welke opleidingen binnen de Haagse Hogeschool zou er sprake zijn van fraude en wat is de omvang van de fraude?
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om binnen de hogeschool breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014). Omdat zowel het Openbaar Ministerie als het recherchebureau onderzoek doen naar dit signaal, kan ik u nog niet vertellen bij welke opleidingen er sprake is geweest van tentamendiefstal en -fraude en wat de omvang daarvan is.
In het lopende onderzoek van het recherchebureau is wel al vastgesteld dat zeven studenten voorkennis hebben gehad bij het maken van tentamens. Deze studenten hebben de zwaarst mogelijk sanctie gekregen die een hogeschool kan opleggen, namelijk definitieve verwijdering van de hogeschool. De Haagse Hogeschool heeft daarnaast aangifte gedaan van tentamendiefstal. Ook zal zij de komende maanden het tentamenproces zodanig herontwerpen dat het risico op incidenten als deze in toekomst sterk beperkt wordt.
Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de precieze omvang van deze tentamendiefstal, het aantal studenten dat deze gestolen tentamens heeft verkocht en gekocht en de wijze waarop de tentamens zijn ontvreemd.
Welke gevolgen heeft deze nieuwe tentamenfraude voor de betrokken studenten?
Zie antwoord op vraag 2.
Wie zijn er verantwoordelijk voor deze tentamenfraude en welke gevolgen heeft het voor hen?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het u bekend dat studenten van de Haagse Hogeschool al jaren zelf surveilleren bij tentamens en dat een aantal van hen zich niet houdt aan de protocollen?
De Haagse Hogeschool heeft mij meegedeeld dat het bericht dat studenten van de hogeschool zelf surveilleren bij tentamens onjuist is. De surveillanten die bij tentamens worden ingezet, zijn in geen geval student aan de hogeschool en voor de surveillanten geldt een minimumleeftijd van 23 jaar.
De Haagse Hogeschool heeft een surveillanceprotocol opgesteld voor surveillanten en ziet toe op naleving hiervan.
Deelt u de mening dat het onderwijs eindelijk eens definitief moet afkomen van examen- en diplomafraudes? Wilt en kunt u erop toezien dat bij het komende onderzoek de onderste steen boven komt en dat de verantwoordelijken worden gestraft?
Ik deel de mening dat fraude verwerpelijk is. Ik ga ervan uit dat de onderzoeken meer duidelijkheid zullen verschaffen over de tentamenfraude en -diefstal en dat de Haagse Hogeschool naar aanleiding van deze onderzoeken adequate maatregelen neemt zodat deze gevallen zich in de toekomst niet meer zullen voordoen. De Inspectie van het Onderwijs zal toezien op de naleving van de aanbevelingen uit de onderzoeken.
Het bericht dat studenten van de Haagse Hogeschool tentamens vooraf kunnen inzien |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten rond tentamenfraude aan de Haagse Hogeschool, waaruit blijkt dat studenten mogelijk al vier jaar lang vooraf tentamens hebben kunnen inzien?1
De Haagse Hogeschool heeft in februari 2014 een tip ontvangen over tentamenfraude bij ICT-opleidingen. Volgens deze tip zou een groep studenten toegang hebben gehad tot het computersysteem en daardoor vier jaar lang inzage hebben gehad in tentamenopgaven en -antwoorden. De Haagse Hogeschool heeft naar aanleiding van deze tip een onafhankelijk recherchebureau ingeschakeld dat hier uitgebreid onderzoek naar heeft gedaan. Er is bij dat onderzoek geen enkele aanwijzing gevonden dat hiervan daadwerkelijk sprake was.
Hoe oordeelt u over de meest recente onthulling, waarbij studenten opgaven «op bestelling» kunnen krijgen omdat deze door docenten en medewerkers aan hen worden doorgespeeld?2
Ik kan op dit moment geen uitspraken doen over de meest recente ontwikkeling met betrekking tot deze onthulling, omdat momenteel onderzoek naar het op bestelling krijgen van opgaven wordt gedaan door zowel het Openbaar Ministerie als het recherchebureau. Wat ik u wil melden is dat ik vind dat er hard moet worden opgetreden tegen tentamendiefstal en frauderende studenten. Een diploma moet het resultaat zijn van aangetoonde kennis en kunnen volgend uit de opleiding. Het afnemend werkveld en de samenleving moet daarop kunnen vertrouwen. Elke vorm van fraude moet daarom hard bestreden worden.
Om hoeveel gevallen van fraude gaat het? Is het waar dat voor de tentamens honderden tot duizenden euro's worden betaald?
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau Hoffmann, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
In het lopende onderzoek is al vastgesteld dat zeven studenten voorkennis hebben gehad bij het maken van tentamens. Deze studenten zijn inmiddels definitief verwijderd van de hogeschool en er is door de hogeschool aangifte gedaan van tentamendiefstal. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de precieze omvang van deze tentamendiefstal, het aantal studenten dat deze gestolen tentamens heeft verkocht en de wijze waarop de tentamens zijn ontvreemd. Ik kan daarom nog geen antwoord geven op uw vraag of het waar is dat er honderden tot duizenden euro’s is betaald voor tentamens.
Hoe verklaart u de nieuwe gevallen van tentamenfraude, terwijl bureau Hoffman in april constateerde dat er niets aan de hand zou zijn?
Het recherchebureau Hoffmann constateerde naar aanleiding van hun onderzoek naar het signaal dat de Haagse Hogeschool in februari ontving over inzage in tentamens bij ICT-opleidingen dat er geen aanwijzingen voor tentamendiefstal naar voren zijn gekomen bij deze opleidingen. De nieuwe gevallen van tentamenfraude betreffen niet de opleiding waar de conclusie van het recherchebureau op gebaseerd is.
De Haagse Hogeschool heeft het recherchebureau, dat eerder onderzoek heeft gedaan bij ICT-opleidingen, gevraagd om binnen de hogeschool breder onderzoek te doen naar het tentamenproces en de zwakke plekken hierin. Dit onderzoek loopt nog en is uitgebreid met het laatste signaal met betrekking tot fraude (juli 2014).
Bent u bereid een nieuw onderzoek in te stellen, aangezien de tentamenfraude niet is opgehelderd? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat er een eind komt aan de voortdurende fraude?
De tentamenfraude is nog niet opgehelderd, omdat de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en het recherchebureau nog niet zijn afgerond. Ik ga ervan uit dat de Haagse Hogeschool voortvarend aan de slag zal gaan met de aanbevelingen en bevindingen uit deze onderzoeken. Ik heb op dit moment – gezien het optreden van de Haagse Hogeschool om hier een einde aan te maken – geen reden om te veronderstellen dat zij dat niet zal doen. Ook de Inspectie van het Onderwijs ziet geen aanleiding om op dit moment actie te nemen en wacht de onderzoeken af. Naar aanleiding van deze onderzoeken zal de Inspectie van het Onderwijs bezien of adequaat uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen uit deze onderzoeken. Ik acht het instellen van nieuw onderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Doet de Inspectie van het Onderwijs onderzoek naar de berichten, aangezien deze vanaf februari al verscherpt toezicht hield op de Haagse Hogeschool?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid aangifte te doen als de berichten waar zijn?
Er is al aangifte van tentamendiefstal gedaan door de Haagse Hogeschool.
Hoe voorkomt u dat op andere hogescholen gelijksoortige praktijken plaatsvinden? Wat onderneemt u om dit soort fraude te voorkomen?
Helaas zullen er altijd mensen zijn die fraude plegen, ook in het onderwijs. Als stelselverantwoordelijke kan ik – hoe graag ik dat ook zou willen – niet voorkomen dat gelijksoortige praktijken bij andere instellingen zullen voorkomen. Het zijn de onderwijsinstellingen die verantwoordelijk zijn voor het tentamen- en examineringsproces en zij moeten er alles aan doen om te voorkomen dat dergelijke praktijken voorkomen. En als deze zich toch voordoen, deze gevallen intern zo snel mogelijk aan het licht te brengen zodat er direct actie op kan worden genomen.