Het totaal onvoorbereid zijn op een nucleaire oorlog |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat Nederland totaal niet is voorbereid op de toenemende dreiging van een allesvernietigende nucleaire oorlog?1
Ja, het kabinet is op de hoogte van deze berichtgeving.
Wat vindt u van het feit dat de Amerikaanse president Biden heeft gesteld dat de dreiging van een allesvernietigende nucleaire oorlog op het hoogste niveau is sinds de Cubacrisis? Kunt u in uw beantwoording uw eigen oorlogsretoriek duiden dat de oorlog in de Oekraïne «onze oorlog» is? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
President Biden deed zijn uitspraken in reactie op de recente nucleaire retoriek van de Russische autoriteiten. Het kabinet deelt de zorgen over deze nucleaire retoriek. Dreigen met het gebruik van kernwapens is zeer onverantwoord. Afgelopen maanden heeft Rusland meermaals nucleaire retoriek geuit. Naar aanleiding van de illegale annexatie door Rusland van vier Oekraïense deelregio’s heeft Nederland de Russische ambassadeur ontboden. Daarbij is onder meer benadrukt dat Nederland zich niet laat intimideren door de Russische agressieve retoriek. Veel landen hebben de retoriek ook sterk veroordeeld, onder andere in de Algemene Vergadering van de VN.
De NAVO-bondgenoten nemen de Russische uitspraken serieus. Er wordt rekening gehouden met verschillende scenario’s en de NAVO houdt de situatie nauwlettend in de gaten. Zoals recentelijk door de VS is benadrukt, is aan Rusland gecommuniceerd dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over de vastberadenheid om te reageren bij de Russische inzet van een kernwapen.
Het kabinet benadrukt dat Rusland de oorlog in Oekraïne is gestart en dat van agressieve oorlogsretoriek alleen sprake is bij Rusland. Oekraïne heeft het recht om zich te verdedigen tegen de Russische illegale inval. Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te blijven dragen aan de Oekraïense zelfverdediging. De Russische agressie ondermijnt ook de bredere Europese veiligheidsarchitectuur. Ook daarom is het in ons belang om Oekraïne te steunen in zijn strijd tegen deze agressie. De NAVO en bondgenoten zijn zelf geen partij bij de oorlog in Oekraïne en richten zich primair op de afschrikking en verdediging van het verdragsgebied.
Kunt u uw oorlogsretoriek duiden met het feit dat experts stellen dat Nederland totaal niet is voorbereid op een mogelijke oorlog?
Zoals in het antwoord van vraag 2 aangegeven, benadrukt het kabinet dat Rusland de oorlog in Oekraïne is gestart en dat van agressieve oorlogsretoriek alleen sprake is bij Rusland. Het kabinet acht het onwaarschijnlijk dat het conflict zich uitbreidt tot het NAVO-verdragsgebied. Niettemin heeft de NAVO in het kader van de verslechterde veiligheidssituatie afgelopen halfjaar verschillende maatregelen getroffen om de collectieve afschrikking en verdediging te versterken en de veiligheid van het verdragsgebied te blijven garanderen.
Wat vindt u van het feit dat experts stellen dat we met de huidige systemen nooit het hele land kunnen verdedigen, dat zij constateren dat ons land totaal niet voorbereid is op een eventuele nucleaire aanval en dat onze luchtverdediging niet goed genoeg is? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Nederland is voor zijn veiligheid afhankelijk van de NAVO. De bondgenootschappelijke afschrikking en verdediging dient ter bescherming van het gehele NAVO-verdragsgebied. De NAVO heeft een geïntegreerde lucht- en raketverdediging (Integrated Air and Missile Defence, IAMD) om het verdragsgebied te beschermen tegen luchtdreigingen. Daarbij werken bondgenoten nauw samen om hun nationale luchtverdedigingssystemen geïntegreerd te laten optreden, waarbij de NAVO bepaalt waar en hoe de capaciteiten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Nederland beschikt over verschillende luchtverdedigingscapaciteiten die bijdragen aan de NAVO IAMD. In dat kader droeg een Nederlandse Patriot-eenheid in de periode maart – oktober 2022 in Slowakije bij aan de versterking van de oostflank. Op dit moment zijn Nederlandse militairen nog steeds in Slowakije gestationeerd om de Duitse Patriot-eenheden bij te staan.
Bij de inzet van luchtverdedigingssystemen tegen luchtdreigingen met een nucleaire lading spelen verschillende facetten een rol. Daarbij gaat het onder meer om het verschil tussen strategische en niet-strategische nucleaire wapens, alsmede de overbrengingsmiddelen. In algemene zin geldt dat NAVO’s afschrikking, en specifiek de extended deterrence die de VS biedt aan bondgenoten, de belangrijkste verdediging is tegen nucleaire wapens.
Wat vindt u van het feit dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) benadrukt dat er geen openbare schuilkelders meer zijn die ingezet zullen worden voor noodsituaties en dat de bevolking het voor het grootste deel maar moet uitzoeken? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Halverwege de jaren tachtig zette de rijksoverheid een streep door het schuilkelderbeleid in verband met het einde van de koude oorlog. Er is op dit moment ook geen fundamentele aanleiding voor het terugvallen op voorzieningen die destijds zijn afgeschaft. Het Landelijk Crisisplan Straling beschrijft de organisatie voor crisisbeheersing bij stralingsongevallen. Bij noodsituaties kan worden opgeschaald naar de nationale crisisstructuur en wordt door de overheid informatie (die van toepassing is op de specifieke situatie) verspreid via NL Alert en/of via betrokken veiligheidsregio’s en/of gemeenten.
Heeft u de bereidheid om, gezien de dreiging van een nucleaire oorlog, jodiumpillen aan de bevolking uit te delen? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer onwaarschijnlijk dat Nederland getroffen wordt door een aanval met een nucleair wapen.
Het innemen van jodiumprofylaxe biedt bescherming tegen de inname van radioactief jodium (dat vrijkomt bij een kernongeval van bijvoorbeeld een kerncentrale) en niet tegen andere radioactieve stoffen. Ook de kans op een kernongeval is heel klein. Maar in het onwaarschijnlijke geval van een stralingsincident waarbij radioactief jodium vrijkomt, zijn jodiumtabletten in Nederland beschikbaar. Daarnaast hebben in Nederland huishoudens met minderjarigen, die zich in een cirkel van 100km rondom een kerncentrale bevinden, al via de post tabletten ontvangen in 2017 en 2021. De rijksoverheid zal altijd communiceren wanneer het nodig is om zo’n tablet in te nemen: dat moet op specifieke momenten, werkt alleen voor de doelgroep (afhankelijk van de afstand tot de bron) en biedt alleen bescherming tegen de schadelijke effecten van de inname van radioactief jodium. Een jodiumtablet moet dan ook nooit preventief of ter bescherming van andere radioactieve stoffen worden ingenomen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is verantwoordelijk voor het beleid op jodiumprofylaxe.
Wilt u het advies van deskundigen opvolgen om zo snel als mogelijk weer een «Bescherming Bevolking» (BB) op te richten? Zo nee, waarom niet?
Zou u alsnog willen inzetten op de-escaleren omdat meer wapens en meer oorlog niet tot vrede zullen leiden, maar vredesonderhandelingen tussen Oekraïne en Rusland mogelijk wel? Kunt u toelichten hoe u hiervoor internationale steun gaat zoeken en hoe u hiervoor gaat lobbyen?
Rusland heeft met zijn invasie de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne op grove wijze geschonden. Oekraïne heeft het volste recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Het kabinet blijft zich inzetten om, samen met internationale partners, Oekraïne te steunen. Want de urgentie van deze steun is en blijft hoog. Het initiatief voor vredesonderhandelingen met Rusland ligt bij Oekraïne zelf. Op dit moment zijn vredesonderhandelingen niet aan de orde.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Begrotingsbehandeling Defensie?
Ja.
Het bericht ‘Kiev roep om tanks: “Duitsland, we wachten op uw belofte”’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Oekraïense autoriteiten Duitsland verzoeken tanks te leveren?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat Westerse militaire steun doorslaggevend is voor het verloop van de oorlog in Oekraïne en het daarom van groot belang is dat Nederland, samen met onze bondgenoten, Oekraïne van wapens en wapensystemen blijft voorzien?
De oorlog is ruim zeven maanden bezig. Oekraïne verdedigt zich effectief en moedig tegen de Russische agressie en wint gestaag terrein. Oekraïne heeft nadrukkelijk behoefte aan meer materiële steun om weerstand te kunnen blijven bieden tegen Rusland. Het Nederlandse kabinet acht het van onverminderd belang om bij te blijven dragen aan de Oekraïense zelfverdediging. Het spreekt voor zich dat we daarin gezamenlijk optrekken met onze bondgenoten.
Herinnert u zich de aangenomen motie Sjoerdsma c.s. (21 501-02, nr. 2499) waarin de regering onder andere wordt verzocht om er bij bondgenoten op aan te dringen om met spoed meer wapens te leveren aan Oekraïne en beloofde leveranties uit te voeren?
Ja.
Klopt het dat Duitsland vooralsnog geen gevechtstanks heeft geleverd aan Oekraïne, ondanks eerdere Duitse toezeggingen over het leveren van zware wapensystemen aan Oekraïne?
U kunt op de website van de Duitse overheid lezen welke militaire steun Duitsland levert.2
Heeft u, conform bovengenoemde motie, contact gehad met uw Duitse ambtgenoten over het verzoek van Oekraïne aan Duitsland over het leveren van tanks? Zo ja, welke redenen geven zij om niet over te gaan tot het leveren van gevechtstanks aan Oekraïne? En zo nee, bent bereid hierover met uw Duitse ambtgenoten in gesprek te treden?
Nederland is voortdurend in contact met bondgenoten over het leveren en intensiveren van militaire steun, ook met Duitsland. Hierbij wordt uiteraard ook gekeken naar verdere samenwerkingsmogelijkheden met Duitsland. Zo hebben Nederland en Duistland gezamenlijk achttien pantserhouwitsers geleverd.3 Het kabinet doet geen uitspraken over de overwegingen van bondgenoten ten aanzien van militaire steun.
Welke mogelijkheden ziet u om Duitsland op korte termijn te bewegen gevechtstanks te leveren aan Oekraïne?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Duitse wapenfabrikant Rheinmetall al in mei van dit jaar aangaf afgedankte Leopard- en Marder-tanks te kunnen oplappen en opsturen naar Oekraïne, maar de Duitse regering geen gehoor heeft gegeven aan dit aanbod in verband met NAVO-afspraken? Klopt het dat er in NAVO-verband afspraken bestaan over tanks die niet in gebruik zijn? En, zo ja, kunt u er binnen de NAVO voor pleiten dat afgedankte gevechtstanks beschikbaar worden voor levering aan Oekraïne?
Nederland is geen partij bij de gesprekken tussen Oekraïne, het bedrijf Rheinmetall en de Duitse regering.
De vraag van Oekraïne is leidend voor de steun die Nederland levert. Er zijn in NAVO-verband geen afspraken gemaakt over het type militair materiaal dat individuele bondgenoten aan Oekraïne leveren. De beslissing om militaire steun te verlenen aan Oekraïne is aan individuele bondgenoten, waarbij zij uiteraard gebonden zijn aan nationale wet- en regelgeving. Bondgenoten bespreken onderling en in dialoog met de defensie-industrie hoe de levering van militair materieel aan Oekraïne uit eigen voorraad of via verwerving kan worden geïntensiveerd.
In hoeverre deelt u de analyse van onder andere Sönke Neitzel, professor militaire geschiedenis aan de universiteit van Potsdam, dat Duitsland beducht is voor een alleingang en daarom pas bepaalde wapenleveranties durft te leveren indien andere bondgenoten tegelijkertijd vergelijkbare wapensystemen leveren?2 Op welke wijze kan dit sentiment worden ondervangen? Ziet u mogelijkheden om samen met Duitsland en andere NAVO-partners op te trekken om deze wapens alsnog te leveren?
Wij zijn bekend met de analyse van professor Neitzel. Het is van belang om als internationale gemeenschap zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken om te doen wat mogelijk is om Oekraïne te ondersteunen. Daarom blijven we partners aansporen om Oekraïne te steunen en blijven we ons inzetten voor internationale coördinatie van die steun. Dit doen we tijdens de verschillende internationale fora over de coördinatie van steun aan Oekraïne waar Nederland bij aansluit, maar ook en marge van bijeenkomsten als de Europese Raad, NAVO ministeriële bijeenkomsten en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. De recente successen van het tegenoffensief van het Oekraïense leger laten zien dat de hulp goed gebruikt wordt.
Het artikel ‘Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Peter Valstar (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken»?1
Ja
Deelt u de analyse dat Nederland, en ook andere (Europese) bondgenoten, te afhankelijk zijn van import voor munitie en dit onze strategische autonomie ondermijnt?
Ja. In de nieuwe geopolitieke context moet de Europese defensie-industrie meer zelfscheppend worden, vooral voor de ontwikkeling van wapensystemen. Nederland onderstreept het belang van meer Europese strategische autonomie. Daarnaast moet de gezamenlijke productie groeien. Nederland moet daarbinnen haar bijdrage leveren door binnen Europa samen te werken, onder meer door behoeften te bundelen en gezamenlijk in te kopen.
Deelt u de analyse dat om dit probleem aan te pakken, het kan helpen om in Nederland zelf weer munitie te produceren?
Er zijn geen munitiefabrieken meer in Nederland. Als die er zouden komen is dat goed, maar we gaan hier geen actief beleid op voeren. In de Defensie Industrie Strategie (DIS)2 is geschetst dat we voor industriële capaciteiten voor wapensystemen, munitie en platformbescherming voor het overgrote deel van het maritieme domein en het gehele land- en luchtdomein inzetten op internationale samenwerking en de betrokkenheid van de industrie. We zetten dan ook in op research & technology en onderzoek, bilateraal samenwerken, standaardiseren en specialiseren. Voor munitie vertaalt zich dat vooral in internationale samenwerking met gerichte kennisopbouw bij defensie en kennisinstellingen, zoals TNO en NLR. Voor Nederland is voldoende industriële capaciteit binnen Europa van fundamenteel belang om toegang tot munitie te garanderen, hetgeen ook Europese strategische autonomie versterkt.
Klopt het dat er in Nederland voldoende kennis en kunde in huis is die als basis kan dienen om, eventueel in combinatie met internationale samenwerking, deze productie op te starten? Zo ja, op welke termijn zou dit mogelijk zijn?
De Nederlandse Defensie Industriële en Technologische Basis (NL DTIB) is een kennisintensieve en hoogtechnologische sector. We werken aan het versterken en internationaal positioneren van deze basis, maar hebben daarbij andere prioriteiten benoemd in de Defensie Industrie Strategie. Indien de industrie zelf initiatief wil nemen zijn we daar ontvankelijk voor. Op het gebied van munitie zijn in Nederland bedrijven actief als toeleverancier in de keten voor kapitale munitie. De gerichte kennisopbouw bij kennisinstellingen en defensie maakt het mogelijk om met (internationale) partners een actieve rol te spelen in de keten van de productie en het testen van kapitale munitie. Omdat het initiatief niet bij Defensie ligt, is op dit moment niet te zeggen binnen welke termijn dit mogelijk is en of een productiefaciliteit in Nederland de beste optie is.
Welke barrières, zoals vergunningverlening, zijn er bij het opstarten van deze productie en hoe verhoudt zich dat tot de passage uit het coalitieakkoord dat «we bij rijksbrede regels en beleid rekening houden met de bijzondere positie van Defensie»?
De barrières die ondernemers ervaren zijn afhankelijk van hun startpositie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten en hebben onder meer betrekking op kapitaal, kennis, locatie en personeel. Voor de vestiging van een munitiefabriek is een geschikte locatie nodig waar de activiteiten kunnen worden verricht. Daarnaast zijn er diverse vergunningen nodig onder andere vanwege milieu en veiligheidsaspecten. De passage uit het coalitieakkoord is bedoeld om in de context van de brede maatschappelijke opgaven rekening te houden met de bijzondere aard van defensieactiviteiten. Toepassing van deze passage op het opstarten van een munitiefabriek ligt niet in de rede.
Bent u bereid actief barrières weg te nemen, bijvoorbeeld door desnoods defensieterreinen (waarvan sommige toch worden afgestoten) beschikbaar te stellen als productielocatie of door hiervoor geld vrij te maken uit fondsen voor onderzoek en ontwikkeling?
Indien de industrie de mogelijkheden om in Nederland productie van munitie op te starten wil onderzoeken zijn we daar ontvankelijk voor. Een actieve rol voor Defensie hierin is echter niet vanzelfsprekend gelet op haar verantwoordelijkheden. Voor de locaties waar Defensie munitie opslaat en onderhoudshandelingen uitvoert zijn bijvoorbeeld specifieke vergunningen verleend. Er zijn dan ook geen Defensielocaties beschikbaar voor het vestigen van een munitiefabriek.
Deelt u de mening dat hier zeker bij de meer geavanceerde of complexe systemen zoals granaten of geleide wapens bij uitstek een rol ligt voor Europese defensiesamenwerking, waarbij landen in groepjes kunnen verdelen wie wat produceert? Zo ja, hoe bent u van plan zich hiervoor in te zetten? Welke mogelijkheden liggen hier om gebruik te maken van defensiesubsidies uit de EU-begroting?
Ja. Samenwerking op dit gebied door groepen lidstaten wordt o.a. gestimuleerd door EU-instrumenten als PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF). Nederland steunt deze initiatieven en maakt hier ook actief gebruik van.
In de eerste ronde van het EDF, waarvan de resultaten op 20 juli 2022 zijn gepubliceerd, staat Nederland op de 6e plaats van de 27 lidstaten qua aantal projecten waarin onze defensie-industrie en kennisinstellingen participeren. Met de Defensienota 2022 hebben we de nationale cofinanciering voor EDF-projecten verruimd, om nog beter en meer van dit instrument gebruikt te maken. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft instrumenten om Nederlandse deelnemers in het EDF te ondersteunen. Door vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL DTIB) in ontwikkeltrajecten wordt de positie van bedrijven en kennisinstellingen in huidige en toekomstige toeleveringsketens van grote defensiebedrijven versterkt. Met deze inzet koppelen we de mogelijkheden voor Europese subsidies aan nationale defensiebehoeften en de versterking van de NL DTIB.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
Oorlogsmisdaden gepleegd door het Oekraïense leger |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het rapport van Amnesty International1 waarin aangetoond wordt dat het Oekraïense leger op grote schaal oorlogsmisdaden pleegt door bases te bouwen en wapensystemen te gebruiken in woonwijken, scholen en ziekenhuizen?
Het kabinet is op de hoogte van het persbericht van Amnesty International van 4 augustus 2022. Op dit moment is het kabinet geen rapport bekend dat aan (de conclusies in) dit persbericht ten grondslag ligt.
Erkent het kabinet, in grote lijnen, de conclusies van dit rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet stelt voorop dat het humanitair oorlogsrecht gelijkelijk van toepassing is op alle partijen bij een gewapend conflict en dus alle partijen zich hieraan moeten houden. Het feit dat Oekraïne het slachtoffer is van Russische agressie doet daar niet aan af. Het VN Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden (UN OCHA) heeft echter meermaals benadrukt dat Oekraïne er alles aan doet om burgers op tijd te evacueren en op veiligere plaatsen onder te brengen.2
Kan de Minister-President uitsluiten dat Nederlands materieel (door dit kabinet geleverd aan Oekraïne) betrokken is bij het plegen van deze door Amnesty International beschreven oorlogsmisdaden of in de toekomst door Oekraïne wordt gebruikt bij het plegen van oorlogsmisdrijven? Zo ja, waarop is deze garantie gebaseerd? Weet het kabinet bijvoorbeeld op dit moment waar en op welke wijze door Nederland geleverde wapens worden ingezet in Oekraïne?
Elke leverantie van Nederlands materieel aan Oekraïne wordt getoetst aan de EU wapenexportcriteria. Daarbij wordt onder meer meegewogen of er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking of bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Ook wordt voor elke leverantie een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker waarin afspraken worden gemaakt over het geoorloofde eindgebruik.
Indien een dergelijke garantie met betrekking tot de inzet van door Nederland geleverde wapens niet gegeven kan worden, gaat de Minister-President de wapenleveranties naar Oekraïne dan direct stopzetten? Indien de Minister-President dit niet wil doen, waarom niet? Is het feit dat Nederlandse wapens door Oekraïne mogelijk worden gebruikt bij het plegen van oorlogsmisdrijven voor dit kabinet onvoldoende reden om de wapenleveranties te stoppen?
Nee, vanwege de voortdurende onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne blijft ook de Oekraïense behoefte aan materiële steun ter zelfverdediging legitiem.
Is de Minister-President het met de leden van FVD-fractie eens dat het leveren van wapens aan Oekraïne niet ten goede komt aan de veiligheid van Oekraïense burgers als deze wapens door het Oekraïense leger vervolgens worden gebruikt vanuit woonwijken, scholen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De burgerbevolking van Oekraïne komt vooral in gevaar door de onrechtmatige Russische inval in Oekraïne en de wijze waarop de Russische krijgsmacht optreedt. Het grote aantal omgekomen en gewonde burgers en de vernietiging van Oekraïense steden is in de eerste plaats daaraan te wijten.
Gaat de Minister-President de ambassadeur van Oekraïne in Nederland om verantwoording vragen naar aanleiding van dit rapport van Amnesty International? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wel vraagt het kabinet als onderdeel van het vergunningverleningsproces en tijdens bilateraal contact met Oekraïne regelmatig aandacht voor de toepasselijke juridische kaders.
Kunnen de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoord worden?
Ja.
De panelsessie ‘Securing Europe’ van het WEF van 24 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met bijgevoegd fragment uit de panelsessie «Securing Europe» met Europese leiders bij het World Economic Forum van 24 mei 20221?
Ja.
Sprak u hierbij namens de Nederlandse regering, toen u sprak over de vorming van een «strong European defence»?
Ja.
Bent u bekend met de eerdere toezeggingen van het kabinet en de aangenomen moties van de Kamer tegen de vorming van een Europees Leger, zoals de moties van Van Houwelingen2, van Eppink c.s.3 en van Van Haga4?
Ja.
Hoe bent u van plan recht te doen aan deze aangenomen moties?
Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan deze aangenomen moties5. Er is geen sprake van de vorming van een Europees leger. De EU maakt voor de EU-missies en operaties gebruik van militairen en capaciteiten die de lidstaten daartoe ter beschikking stellen. De besluitvorming over de inzet van de onze krijgsmacht is, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Bent u zich bewust van de tegenstrijdigheid van uw woorden jegens de Tweede Kamer en het World Economic Forum?
Nee. Er is mijns inziens geen sprake van een tegenstrijdigheid.
Deelt u de mening van de Groep Van Haga dat een Europees leger onwenselijk is?
Er is geen sprake van de vorming van een Europees leger.
Nederlandse universiteiten die gevoelige militaire informatie delen met China |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Universiteiten Europa delen gevoelige militaire info met China»?1
Ja
Zijn de feiten die in het artikel worden benoemd voor u een verrassing? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nederland wordt in toenemende mate geconfronteerd met dreigingen van statelijke actoren. Deze ontwikkeling is al langer gaande. Daarbij weten we dat ook kennisinstellingen een doelwit vormen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten signaleren deze ontwikkeling al langer, o.a. in hun jaarverslagen en in het dreigingsbeeld statelijke actoren.2 De toenemende zorgen over statelijke dreigingen zijn voor het kabinet aanleiding geweest om in 2019 een aanpak statelijke dreigingen te ontwikkelen.3 In het verlengde daarvan werd eind 2020 ook een kabinetsbrede aanpak kennisveiligheid gelanceerd.4 Sindsdien wordt langs verschillende sporen gewerkt aan het verhogen van bewustzijn en weerbaarheid binnen de kennissector.
Erkent u dat China zichzelf als doel heeft gesteld om in 2049 het machtigste militaire land ter wereld te zijn?
China heeft zichzelf als doel gesteld om in 2049 een militaire macht van «wereldklasse» te worden. Deze doelstellingen, alsook de daadwerkelijke ontwikkelingen van China’s capaciteiten, worden vaak geïnterpreteerd in de zin dat China voor ogen heeft om op zijn minst de VS in militaire macht te kunnen evenaren.
Bent u het ermee eens dat het volledig tegen het Nederlandse belang ingaat om bij te dragen aan deze doelstelling?
De snelle modernisering van het Chinese leger en de daarmee gepaard gaande assertievere houding van China in de regio baart Nederland, net als vele andere landen, zorgen. Een verdergaande militarisering van de regio, met daarmee gepaard gaande spanningen en risico van escalatie, is niet in het belang van Nederland en de EU. Mede daarom handhaaft de EU al sinds 1989 een wapenembargo tegen China en implementeert Nederland op basis van de EU dual-use verordening een strikt exportcontrolebeleid.
In dat licht moet ook een zorgvuldige afweging gemaakt worden welke samenwerking met Chinese kennisinstellingen en bedrijven wenselijk wordt bevonden en welke (te) veel risico’s met zich meebrengt. Dit laatste kan bijvoorbeeld zijn wanneer de samenwerking plaatsvindt met instellingen of bedrijven waarvan bekend is dat zij gelieerd zijn aan, of vallen onder, eenheden van het Chinese leger of inlichtingendiensten, en/of omdat de samenwerking sensitieve of hoogwaardige technologie betreft waarvan Nederland heeft vastgesteld dat samenwerking de Nederlandse (economische) veiligheidsbelangen zou kunnen schaden.
Het kabinet neemt maatregelen om de kennisveiligheid van instellingen te verhogen. De Nationale Leidraad Kennisveiligheid (2022) geeft handvatten aan kennisinstellingen om deze risico-inschattingen te kunnen maken zodat internationale wetenschappelijke samenwerking veilig kan plaatsvinden. Kennisinstellingen behouden daarmee de vrijheid om samenwerking met binnen- en buitenlandse partners aan te gaan. Ook is het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid opgericht, waar kennisinstellingen terecht kunnen met concrete aan kennisveiligheid gerelateerde vragen. In de Kamerbrief die op 31 januari jl. naar uw Kamer is verstuurd, wordt u verder geïnformeerd over de landenneutrale maatregelen en ontwikkelingen op het gebied van kennisveiligheid.
Erkent u dat de National University of Defense Technology (NUDT) onder direct gezag staat van de Chinese militaire top en president Xi?
Het is bekend dat de National University of Defense Technology (NUDT) onder direct gezag staat van de Chinese Centrale Militaire Commissie onder voorzitterschap van president Xi Jinping. De NUDT is een van de belangrijkste instellingen voor wetenschappelijk onderzoek van het Chinese leger.
Kunt u bevestigen en/of ontkrachten dat Nederlandse universiteiten kennis over militaire technologie delen met de NUDT? Zo nee, waarom niet?
Een deel van het wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten kan bij toepassing voor zowel civiele als militaire doelen worden ingezet. Ik kan dus niet uitsluiten dat Nederlandse universiteiten militair relevante technologie met de NUDT hebben gedeeld. Vanwege het risico op ongewenste kennisoverdracht door wetenschappelijke samenwerking op «dual use» kennisgebieden heb ik onlangs alle kennisinstellingen verzocht om de Nationale Leidraad Kennisveiligheid te implementeren en een brede risicoanalyse uit te voeren. Hierover rapporteren de instellingen aan hun raden van toezicht en eind dit jaar zal ik met hen gezamenlijk in gesprek gaan over hun bevindingen.
Hoe staat dit in verhouding tot de huidige strategie van Nederland ten aanzien van «global competitor» China?
Nederland zet conform de beleidsnotitie Nederland-China: een nieuwe balans5 in op een geïntegreerd EU-optreden en ziet China, in navolging van de EU, als samenwerkingspartner, concurrent en systeemrivaal. Internationale samenwerking op het gebied van hoger onderwijs en wetenschap past in die brede relatie.
Het kabinet benadrukt dat daarbij de risico’s op overdracht van (sensitieve) kennis en technologie gemitigeerd dienen te worden, wanneer deze tot risico’s voor de nationale veiligheid leiden. Met het oog op het borgen van academische vrijheid en institutionele autonomie ligt de verantwoordelijkheid hiervoor primair bij de kennisinstellingen zelf. Proportionaliteit en maatwerk zijn hierbij leidend. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er diverse beleidsmaatregelen genomen om kennisinstellingen van richtlijnen en advies te voorzien en de risico’s rond internationale samenwerking te mitigeren.
Kunt u een concreet voorbeeld geven van kennisuitwisseling van militaire aard met China die voor Nederland voordelig is geweest?
Gezien de vooraanstaande positie van Chinese instellingen en wetenschappers is het evident dat er vanuit wetenschappelijk oogpunt gezien voordelen zijn voor Nederlandse onderzoekers. Daarbij passen echter twee kanttekeningen. Reciprociteit moet steeds een belangrijk uitgangspunt zijn: er moet een wederzijdse belang zijn en de uitkomsten en opbrengsten moeten ten goede komen aan beide partijen. Bovendien is een afweging gebaseerd op puur wetenschappelijke gronden ontoereikend, omdat het kan voorkomen dat een ogenschijnlijk academische samenwerking een dubbele agenda heeft. Zoals ook beschreven in de Nationale Leidraad Kennisveiligheid zijn gepaste zorgvuldigheid en een grondig partneracceptatiebeleid onontbeerlijk.
Hoe wordt er nu op toegezien dat Nederlandse universiteiten geen gevoelige informatie delen met China?
Het delen van gevoelige dual-use goederen en technologie met partners buiten de EU is op basis van de EU dual-use verordening onderhevig aan exportcontrole door de overheid. Deze verordening is ook van toepassing op uitwisseling van wetenschappelijke kennis. In bepaalde gevallen moeten universiteiten dus een vergunning aanvragen. Maar niet al het wetenschappelijk onderzoek op sensitieve kennisgebieden valt binnen de kaders van de dual-use verordening. In dergelijke gevallen is het aan universiteiten zelf om hierover een risicoafweging te maken aan de hand van de Nationale Leidraad Kennisveiligheid. Zij kunnen hierbij het Rijksbrede Loket Kennisveiligheid raadplegen. Onlangs heb ik alle kennisinstellingen verzocht om deze leidraad te implementeren en een brede risicoanalyse uit te voeren. Hierover rapporteren de instellingen aan hun raden van toezicht en eind dit jaar zal ik met hen gezamenlijk in gesprek gaan over hun bevindingen.
Acht u het toezicht in de huidige vorm nog steeds toereikend na de berichtgeving van de NOS? Zo ja, waarom? Zo nee, welke concrete stappen gaat u zetten om te voorkomen dat in de toekomst kennis over militaire technologie met China gedeeld wordt?
Zoals ik in het Commissiedebat van 2 juni jongstleden heb aangegeven, versterk en versnel ik de aanpak van kennisveiligheid bij Nederlandse kennisinstellingen. Concreet gaat dit jaar een externe audit van start waarbij wordt nagegaan of bij alle universiteiten en hogescholen de Nationale Leidraad Kennisveiligheid is geïmplementeerd. Ook worden de gemaakte afspraken vastgelegd in het Bestuursakkoord Hoger Onderwijs en Wetenschap. Verder werkt het kabinet aan een toetsingskader om ongewenste overdracht van kennis en technologie te voorkomen. Het gaat hierbij om de toetsing van individuen (derdelanders) die toegang willen tot kennisgebieden waarop de risico’s voor de nationale veiligheid het grootst zijn, de risicovakgebieden. De voorstellen hiervoor ontvangt uw Kamer eind dit jaar.
Het toevoegen van de “koloniale oorlog in Indonesië” aan Dodenherdenking. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FIN tégen herdenken Indonesische oorlogsmisdadigers op 4 mei»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het een klap in het gezicht van Indische Nederlanders is dat het Comité 4 en 5 mei de officiële tekst, over wie we tijdens de Nationale Dodenherdenking herdenken, heeft aangepast en wel zo dat de «koloniale oorlog in Indonesië» is toegevoegd aan het memorandum?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Sinds 1961 worden alle burgers en militairen die «in het belang van het Koninkrijk zijn gevallen» herdacht. Zowel de Japanse bezetting als de periode 1945–1949 zijn derhalve impliciet al decennia verankerd in de Nationale Herdenking. De aanpassing die dit jaar door het Nationaal Comité 4 en 5 mei is doorgevoerd, betreft het in naam noemen van de koloniale oorlog in Indonesië voorafgaand aan de twee minuten stilte. Hiermee wordt verwezen naar alle Nederlandse én Indonesische slachtoffers die tijdens dit conflict vielen. Daarnaast wordt bij de kranslegging voor burgerslachtoffers in Azië vanaf dit jaar ook honger en dwangarbeid als doodsoorzaak genoemd. Het NC heeft betrokken ministeries geïnformeerd over de aanpassing, verder is de aanpassing in lijn met de terminologie die door het kabinet wordt gehanteerd2.
Bent zich bewust van het feit dat nu «alle Nederlandse en Indonesische slachtoffers» herdacht worden, dus ook Indonesiërs die vochten voor de toenmalige vijand, waaronder oorlogsmisdadigers?
Tijdens de Nationale Herdenking worden slachtoffers herdacht, dat is niet hetzelfde als zij die vochten en eventuele plegers van oorlogsmisdaden. Ik ben mij ervan bewust dat tijdens de Nationale Herdenking zowel Nederlandse als Indonesische slachtoffers worden herdacht.
Waarom zijn de Indische Nederlanders niet gekend in deze ongewenste toevoeging, waarmee onnodig afbreuk wordt gedaan aan het nationale karakter van de herdenking?
Het NC is een onafhankelijke organisatie die zelfstandig besluit over de wijze waarop de herdenking op 4 mei wordt vormgegeven. Dit betreft ook eventuele tekstaanpassingen van het memorandum en de partijen die hierbij worden betrokken. Het NC is overigens continu in gesprek met verschillende (Indische) organisaties en belangengroepen.
Heeft u de bereidheid om er bij het Comité 4 en 5 mei op aan te dringen dat deze pijnlijke toevoeging wordt teruggedraaid? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding op aandringen tot terugdraaien van de toevoeging, zie ook mijn antwoord op vraag (2).
Deelt u de mening dat de Bersiapperiode steeds meer naar de achtergrond gedrukt lijkt te worden, omdat eerst het Rijksmuseum de term wilde schrappen en nu het herdenken onder druk staat?
Deze mening deel ik niet. Er is de afgelopen tijd op verschillende manieren veel aandacht geweest voor de periode in voormalig Nederlands-Indië direct na de Tweede Wereldoorlog, dus ook voor de voor de periode die in Nederland bekend staat als de Bersiap. Het kabinet hoopt dat deze aandacht en het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» helpen deze periode een plaats te geven in de Nederlandse geschiedenis.
Deelt u de mening dat de Bersiap, waarbij vlak na de Tweede Wereldoorlog genocide werd gepleegd op landgenoten en waar op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord, nooit vergeten mag worden? Zo ja, heeft u alsnog de bereidheid om een Bersiap-monument te realiseren in Den Haag, de stad die als weduwe van Indië mag worden beschouwd?
Kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië dient verankerd te worden in de Nederlandse samenleving, ook de zwarte bladzijden, op een wijze die recht doet aan de historische feiten. Het is aan de samenleving, zoals maatschappelijke organisaties en musea, om vorm te geven aan hoe dat moet gebeuren, bijvoorbeeld met behulp van tentoonstellingen of monumenten.
Het sturen van Pantserhouwitsers naar Oekraïne. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is er veranderd tussen 19 april, toen u meldde dat er zwaarder materieel naar Oekraïne zou gaan maar niet welk materieel1 («Het gaat bijvoorbeeld om pantservoertuigen»), en 26 april, toen u besloot te melden dat het om pantserhouwitsers gaat?2
Na de dringende oproep van de President van Oekraïne om zwaardere wapens te leveren, heeft het kabinet besloten om in samenwerking met Duitsland Pantserhouwitsers aan Oekraïne te leveren.3 Na 19 april 2022 heeft verdere afstemming plaatsgevonden met Duitsland over de details van de samenwerking. Hierover is uw Kamer op 12 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 364).
Als eerder gemeld aan de Kamer maakt het kabinet telkens een afweging tussen transparantie ten behoeve van een open maatschappelijke discussie en het waarborgen van de operationele veiligheid. Vanwege de aard van de levering en de samenwerking met Duitsland heeft het kabinet in dit geval besloten de Kamer openbaar te informeren.
Behoren de Pantserhouwitsers tot het aantal dat door de landmacht op dit moment wordt gebruikt of maken ze deel uit van de reserve?
De Pantserhouwitsers zijn onderdeel van de logistieke reserve.
Klopt het dat de Pantserhouwitsers in de reserve niet onmiddellijk inzetbaar zijn («enige tijd in beslag nemen»), maar moeten worden gemoderniseerd alvorens bruikbaar te kunnen zijn?3 Zo ja, hoe lang duurt de aanpassing en wat houdt deze in? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voorafgaand aan de levering van zwaarder materieel, voert Defensie een technische inspectie uit. Deze inspectie is nodig om de precieze technische toestand vast te stellen en om in dit geval uitsluitsel te geven over de tijd, capaciteit en reservedelen die nodig zijn om de Pantserhouwitsers operationeel inzetbaar te maken voor de Oekraïense krijgsmacht. Na voltooiing van de technische inspectie en de eventuele benodigde stappen die uit de inspectie naar voren komen, zijn de wapensystemen in principe bruikbaar.
Klopt het dat er bezwaren in de landmacht leven tegen het leveren van de Pantserhouwitsers?4 Klopthet dat de Nederlandse landmacht deze houwitsers niet kan missen? Zo ja, wat zijn uw argumenten om deze bezwaren terzijde te leggen of wat is uw oplossing?
De aanvankelijk geuite bezwaren zijn meegenomen in de besluitvorming. Defensie heeft een zorgvuldige weging gemaakt van de impact van de levering op de gereedheid. Deze impact is, gezien de huidige omstandigheden en de urgentie van het Oekraïense verzoek, als acceptabel beoordeeld. Doorslaggevend was dat het gaat om vijf systemen uit de logistieke reserve, waardoor de impact op de directe taakuitoefening van de Nederlandse landmacht gering is.
Is het juist dat premier Rutte aan de CLAS Wijnen een aantal van 5 stuks van de Pantserhouwitser heeft gemeld om aan Oekraïne te sturen?5 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zijn deze vijf stuks in overeenstemming met het advies van de CLAS aan de regering? Zo nee, wat hield dat advies dan in?
Het aantal van vijf is in overeenstemming met het advies van de Commandant der Strijdkrachten.
Verwacht u de Pantserhouwitsers mettertijd terug te krijgen, als ware het bruikleen, of doet u ze definitief over aan Oekraïne? Hebt u voorwaarden gesteld aan Oekraïne voor het gebruik van de Pantserhouwitsers? Zo ja, welke? Bent u een memorandum of understanding of ook rules of engagement overeengekomen? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
De Pantserhouwitsers worden aan Oekraïne gegeven. Voor deze leveringen is, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versnelde, toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Net als bij eerdere materiële steun aan Oekraïne wordt bij een uiteindelijke overdracht als onderdeel van het vergunningsverleningsproces een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker. In deze verklaring wordt onder andere afgesproken dat het materieel alleen gebruikt mag worden voor zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest of in de context van eventuele toekomstige VN vredesoperaties, wanneer het gebruik in overeenstemming is met de principes van vredeshandhaving.7
Kunt u aangeven wat de afspraken met Duitsland zijn omtrent munitie? Is met Duitsland een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidende opleiding en training van de Oekraïense bemanningsleden van de Pantserhouwitsers vindt plaats in Duitsland. Deze training wordt gegeven door Duitse en Nederlandse instructeurs. Hier is geen MoU voor afgesloten. Wel zijn nauwe afspraken gemaakt met Duitsland over de samenwerking, ook omtrent munitie. Nederland levert munitie die alleen voor de training in Duitsland gebruikt zal worden. Duitsland heeft aangegeven de munitie, die ook geschikt is voor de Nederlandse Pantserhouwitsers, voor de inzet in Oekraïne te leveren. Afspraken over Rules of Engagement met Duitsland zijn niet aan de orde. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, wordt door Oekraïne een eindgebruikersverklaring getekend.
In welk land zal de voorbereiding voor het gereedmaken van de Pantserhouwitsers plaats hebben? Is met dit land een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de lessen die u meegeeft met de bemensing van de Pantserhouwitsers naar aanleiding van de ervaringen in de slag om Chora in Afghanistan?6
De Oekraïense krijgsmacht moet bij de bemensing van de Pantserhouwitsers zorgen voor inzet conform het humanitair oorlogsrecht en ter zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest.
Deelt u de opvatting dat levering van deze zware wapens onderdeel kunnen zijn van het Amerikaanse beleid om Rusland verder te verzwakken?7 Deelt u de opvatting dat het doel moet zijn om Rusland te verzwakken? Zo ja, hoe wilt u deze verzwakking bereiken? Deelt u de opvatting dat dit een vorm van escalatie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest.
Nederland is, net als veel andere landen, bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.10 Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te dragen aan de Oekraïense zelfverdediging.
Deelt u de opvatting dat Nederland bijdraagt aan het voeren van een proxy-oorlog in Oekraïne of dat dat ten minste zo kan worden opgevat door Rusland? Wat doet u om dat risico uit te sluiten en verdere escalatie en bloedvergieten te voorkomen?
Nee. Met de levering van militaire goederen steunt Nederland, samen met internationale partners, Oekraïne bij het invullen van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen de Russische agressie.
Het leveren van zware wapens aan Oekraïne voor de volgende fase in de oorlog |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de zorgen dat Oekraïne met de huidige militaire middelen niet in staat is de nieuwe Russische aanval in het Oosten en Zuiden van Oekraïne het hoofd te bieden?
Het kabinet is bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal bondgenoten en partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Zoals recent aan uw Kamer gemeld, heeft ook het kabinet besloten om, conform verzoeken van Oekraïne, het land te ondersteunen met zwaardere militaire goederen (Kamerstuk 22 054, nr. 362 en Kamerstuk 22 054, nr. 363). Het gaat hierbij onder meer om de levering van pantservoertuigen en een samenwerkingsproject met Duitsland gericht op het ter beschikking stellen van pantserhouwitsers. Nederland levert hierbij vijf pantserhouwitsers en Duitsland zeven. De opleiding en training voor Oekraïense militairen voor het wapensysteem wordt in samenwerking verzorgd. De opleiding zal deze week van start gaan in Duitsland en 1 tot 2 maanden in beslag nemen. Duitsland levert de benodigde munitie voor het wapensysteem. Ook wordt voorzien in het leveren van reserve-onderdelen.
Deelt u de zorgen dat nadat Rusland meer delen van het Oosten en het Zuiden van Oekraïne onder controle krijgt, het aannemelijk is dat Rusland daarna de aanval op de rest van het land in zal zetten?
De agressieve opstelling van Rusland jegens Oekraïne geeft aanleiding om te zijn voorbereid op een breed scala aan mogelijke scenario’s van het conflict. Eén van de mogelijkheden is dat de Russische Federatie zal (blijven) proberen om meer delen van Oekraïne in handen te krijgen.
Bent u van mening dat Oekraïne op dit scenario voorbereid moet zijn en gesteund moet worden vanuit Nederland en Europese en NAVO-partners om een dergelijke aanval met zware wapens een halt toe te roepen?
Ja. Zoals ik recent aan uw Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 2022Z07875 en Kamerstuk 2022Z08446), acht het kabinet het van belang om te blijven bijdragen aan de Oekraïense zelfverdediging en afschrikking van de Russische Federatie. Nederland staat hierover in nauw contact met Oekraïne, bondgenoten en partners.
Bent u bereid in samenwerking met Europese en NAVO-partners nog zwaardere wapens te leveren voor dit scenario?
Het kabinet beziet, samen met bondgenoten en partners, op welke wijze het Oekraïne blijvend kan ondersteunen bij zijn legitieme recht op zelfverdediging. In geval van aanvullende leveringen zal, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige en versnelde toetsing aan de EU wapenexportcriteria plaatsvinden.
Klopt het dat voor de zwaarste categorie wapens die nodig zijn voor dit scenario training is vereist? Zo ja, hoeveel tijd kost levering en training die met zulke wapens gepaard gaan zodat ze effectief en tijdig ingezet kunnen worden?
Bij de levering van militaire goederen aan Oekraïne wordt telkens bekeken of het geven van training aan de Oekraïense strijdkrachten benodigd is, en op welke wijze in de Oekraïense behoefte kan worden voorzien. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer hetzelfde (wapen)systeem of een soortgelijk (wapen)systeem al door de Oekraïense strijdkrachten gebruikt wordt, is het geven van training niet nodig. Wanneer er wel training nodig is, wordt in nauwe samenwerking met het Oekraïense Ministerie van Defensie bezien hoe deze trainingsbehoefte het beste kan worden ingevuld. Eventuele trainingen zullen buiten Oekraïne plaatsvinden. Het verschilt per (wapen)systeem hoeveel tijd de levering en training kosten. De geconstateerde effecten op de gereedheid van de Nederlandse strijdkrachten zijn, gezien de huidige omstandigheden, door Defensie als acceptabel beoordeeld.
Kunt u deze vragen binnen een week en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het voornemen van de EU om Oekraïne militair te steunen met 500 miljoen euro extra |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voorstel van Ursula Von der Leyen, Josep Borrell en Charles Michel met betrekking tot de extra 500 miljoen euro aan militaire hulp voor Oekraïne1?
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Klopt het dat dit de derde «tranche» van 500 miljoen euro is voor Oekraïne en dat daarmee het plafondbedrag voor de European Peace Facility (EPF) voor het jaar 2022, nu reeds verdriedubbeld wordt?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.2 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.3 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Klopt het dat de bedragen van de EPF niet ten laste van de EU-begroting vallen, maar worden opgebracht door de lidstaten? Is dat ook het geval met de nu aangekondigde extra 500 miljoen euro? Zo ja, bent u het met mij eens dat de EU daarmee sinterklaas speelt met het geld van de lidstaten? Zo ja, bent u bereid mevrouw Von der Leyen daarop aan te spreken?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2. De EPF valt inderdaad buiten de EU-begroting. Niet de Europese Commissie maar de EU lidstaten besluiten over de wijze waarop dit budget wordt besteed. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief over de oprichting van het EPF, d.d. 15 januari 2021.4
Bent u voornemens de aangenomen motie Van Haga c.s.2 over het vasthouden aan de plafondbedragen van de EPF, uit te voeren? Zo ja, wanneer en hoe gaat u in de EU communiceren dat Nederland niet akkoord gaat met extra financiële hulp en niet van plan is mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er vooroverleg geweest met Nederland voordat mevrouw Von der Leyen het aanbod deed? Zo ja, wat was de uitkomst ervan en bent u op de een of andere manier akkoord gegaan? Zo ja, hoeveel gaat Nederland bijdragen en hoe wordt dat gefinancierd? Wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat lidstaten die meedoen aan de EPF, de ruimte hebben om nee te zeggen tegen concrete voorstellen binnen de EPF? Gaat u daar gebruik van maken?
Conform art. 5 van het EPF raadsbesluit (2021/509) vindt besluitvorming plaats op basis van unanimiteit. Lidstaten kunnen zich ook «constructief» onthouden van stemming. Daarover is in art. 5 lid 3 van het besluit is, afgesproken dat een lidstaat die zich van stemming onthoudt betreffende een steunmaatregel inzake de levering van lethale steun, die lidstaat niet bijdraagt in de kosten daarvan. In een dergelijk geval draagt die lidstaat een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen inzake niet-lethale steun.
Het kabinet beoordeelt per voorstel of het kan instemmen met een steunmaatregel.
Klopt het dat Denemarken niet deelneemt aan de EPF (opt-out) en geen financiële bijdrage levert aan het fonds? Is zo’n constructie ook voor Nederland mogelijk? Kunt u deze vraag feitelijk beantwoorden? Zo ja, wat vindt u van deze optie?
De Europese Vredesfaciliteit heeft twee pilaren: de financiering van EU missies en operaties en de financiering van steunmaatregelen. Denemarken heeft een opt-out voor het Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid op het gebied van militaire aangelegenheden en draagt derhalve niet bij aan de eerste pijler, missies en operaties, maar wel aan de twee pijler, steunmaatregelen. Nederland heeft niet gekozen voor een opt-out op het GVDB en het kabinet ambieert dit evenmin.
Het bericht dat voor de derde keer 500 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor wapens aan Oekraïne via het Europees Vredesfonds |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (Josep Borrell) voor de derde maal heeft voorgesteld om de bijdrage voor wapens via het «Europees Vredesfonds» met 500 miljoen euro te verhogen naar 1,5 miljard euro?1
Ja. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Hoe kijkt u naar de gebrekkige transparantie rond dergelijke besluiten? Op welke manier kunnen parlementen van lidstaten deze procedure nog goed- of afkeuren?
Het kabinet heeft uw Kamer in de afgelopen periode schriftelijk op de hoogte gehouden over de steunmaatregelen die worden gefinancierd onder de Europese Vredesfaciliteit,2 waaronder besluiten ten aanzien van de steun aan Oekraïne.3 In aanloop naar Europese besluitvorming is hier tijdens diverse Kamerdebatten ook met uw Kamer over gesproken, waaronder tijdens het plenaire debat van 28 februari 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 56, debat over de situatie in Oekraïne).
De EU-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de steunmaatregelen aan Oekraïne en de levering van militair materieel. Over de Nederlandse leveringen wordt uw Kamer steeds nauwgezet geïnformeerd.4
Welke wapens komen wel/niet in aanmerking voor dit Europees vredesfonds? Komen zware wapens zoals tanks en artillerie in aanmerking voor dit fonds?
Onder deze steunmaatregelen kan een breed scala aan militaire steun worden gefinancierd, waaronder zwaarder materieel. Niet alle door lidstaten geleverde steun komt in aanmerking voor een vergoeding. Het EPF Comité heeft besloten dat, in ieder geval voor de eerste 500 miljoen euro, alleen de meest prioritaire goederen worden vergoed. De prioriteiten, die worden vastgesteld door de EU Militaire Staf (EUMS), worden constant bijgesteld op basis van de meest urgente noden zoals Oekraïne die aangeeft.
Voor welk bedrag (en welke wapens) heeft Nederland tot nu toe gedeclareerd bij het Europees vredesfonds?
Het kabinet heeft voor de leveringen, inclusief wapens, in de periode tussen 28 februari en 22 maart jl. voor een bedrag van 30 miljoen euro gedeclareerd bij de Europese Vredesfaciliteit (EPF). In de periode tussen 22 maart en 8 april jl. heeft het kabinet aanvullend een bedrag van 6 miljoen euro gedeclareerd. Het gaat om declaraties voor militair materieel dat Nederland in deze twee periodes heeft geleverd.5 Welk deel hiervan daadwerkelijk wordt vergoed, is nog niet duidelijk en hangt ook af van de hoogte van het totaal aan declaraties van EU lidstaten. Nederland zal waar mogelijk ook voor nieuwe leveringen declaraties bij de EPF indienen.
Welk budget was aanvankelijk beschikbaar voor het Vredesfonds in 2022? Hoeveel middelen waren de komende tien jaar voor dit fonds gereserveerd?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.7 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.8 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Hoe verhoudt deze verhoging zich tot de aangenomen motie om vast te houden aan de plafondbedragen van het Vredesfonds (European Peace Facility, EPF) en dus «niet meer bij te dragen dan is afgesproken»?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist dat de wapenleveringen vanuit het westen aan Oekraïne een nieuwe fase ingaan, vanwege de levering van zware (en offensieve) wapens, zoals tanks, artillerie en pantservoertuigen?3
Zowel de behoeften vanuit Oekraïne als de leveringen vanuit lidstaten en andere partners aan Oekraïne zijn de laatste weken uitgebreid. Oekraïne heeft behoefte aan zwaarder materieel. Nederland onderzoekt alle behoeften op haalbaarheid en wenselijkheid. Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 19 april 2022 over de levering van aanvullende militaire goederen aan Oekraïne, waaronder ook zwaarder materieel.10
Worden er voorwaarden gesteld aan de inzet van deze wapens of mogen zij onbeperkt worden ingezet door het leger van Oekraïne?
Welke doelen moeten bereikt worden met de levering van deze wapens? Gaat het louter om defensief gebruik of mogen zij ook gebruikt worden voor offensieve acties in de Donbas, de Krim dan wel Russisch grondgebied?
Deelt u de mening dat afspraken over inzet van wapens wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Een lobbyregister voor hooggeplaatste oud-militairen |
|
Jasper van Dijk , Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat oud-militairen (vaak generaals) soms als lobbyisten werkzaamheden verrichten voor de defensie-industrie?1
Ja.
Bent u van mening dat het ethisch gepast is als oud-militairen hun netwerk aan contacten, opgedaan tijdens hun beroepswerkzaamheden voor het Ministerie van Defensie, te gelde maken als lobbyisten voor de defensie-industrie?
Voor oud-militairen geldt net als voor iedere Nederlandse burger dat «vrije arbeidskeuze» en «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» grondrechten zijn (artikel 8 en 10 van de Grondwet). Dat betekent dat ook oud-militairen de vrijheid hebben zelf te kiezen welke werkzaamheden zij willen verrichten, ook als dit lobbywerkzaamheden betreffen.
In het integriteitsbeleid van Defensie is vastgelegd dat Defensie oud-medewerkers binnen twee jaar na het verlaten van de dienst niet accepteert als zakelijke gesprekspartner. Hierbij moet de term «zakelijke gesprekspartner» breed uitgelegd worden; zo worden oud-medewerkers bijvoorbeeld niet geaccepteerd bij bedrijfsbezoeken, zakelijke besprekingen of als penvoerder namens een zakelijke partner.
Gezien het feit dat het kabinet de komende jaren veel belastinggeld vrijmaakt voor grootscheepse investeringen bij Defensie en dit proces grote transparantie en zorgvuldigheid bij komende aanbestedingen vereist, bent u derhalve van mening dat het transparanter zou zijn als lobbyende oud-militairen via een online transparantieregister hun behartiging van specifieke belangen inzichtelijker maken?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan de uitvoering van de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021), waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister voor bewindspersonen, ambtenaren en politici. De motie Dassen wordt meegenomen in het proces van een gedragscode bewindspersonen die medio 2022 gereed is. Defensie zal zich conformeren aan de uitkomsten van de uitvoering van motie Dassen.
Ziet u de noodzaak van een lobbyregister mede als vereiste waarborg voor de integriteit van het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces bij komende miljardeninvesteringen?
Er is een regelgevend kader voor nevenwerkzaamheden waaraan uitvoering wordt gegeven2. Er bestaan voorts voldoende richtlijnen als afwegingskader. Rijksbreed is dit afwegingkader opgenomen in de Gedragscode Integriteit Rijk en ministeries, zoals ook Defensie, hebben daar soms nog eigen concretere invulling aan gegeven. Daarnaast zijn er andere waarborgen hieromtrent, waaronder aanbestedingsprocedures.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo zorgvuldig en snel als mogelijk beantwoord. U bent binnen de termijn van drie weken geïnformeerd dat voor de beantwoording van de vragen meer tijd nodig was, aangezien dit zorgvuldige interdepartementale afstemming vraagt.
Wapenleveranties aan Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van al het materieel en alle wapens die door Nederland zijn geleverd ten behoeve van Oekraïne?
In de brieven van 18 februari jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 2), 26 februari jl. (kenmerk: 22 054, nr. 357), 3 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 359), 10 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 360), 22 maart jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 361) en 14 april jl. (Kamerstuk 36 045, nr. 63) heeft het kabinet de Kamer (vertrouwelijk) geïnformeerd over de leveringen van militaire goederen door het Ministerie van Defensie aan Oekraïne. Conform de eerdere toezegging zal het kabinet de Kamer (vertrouwelijk) blijven informeren over de levering van militaire goederen.
Kunt u een overzicht geven van alle manschappen die betrokken zijn bij deze leveranties, eventuele instructie en het gebruik ervan?
Er zijn dagelijks ongeveer 55 tot 100 Nederlandse defensiemedewerkers betrokken bij de logistiek van de leveranties, het vervoeren van materieel en de overdracht hiervan. Per levering wordt bekeken of het geven van uitleg of training aan de Oekraïense strijdkrachten benodigd is en hoe hieraan kan worden voldaan. Er is geen Nederlands defensiepersoneel betrokken bij het gebruik van het geleverde materieel door de Oekraïense strijdkrachten in Oekraïne.
Kunt u aangeven via welke route Nederlands materieel en Nederlandse wapens bij de Oekraïense strijdkrachten terechtkomen?
Zoals vermeld in de beantwoording op de kamervragen van Van Dijk van 14 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447), onderschrijft het kabinet het belang van een open maatschappelijke discussie over de wapenleveringen, maar moet het kabinet transparantie afwegen tegen het waarborgen van de operationele veiligheid. Na de Russische invasie van Oekraïne heeft het kabinet met het oog op de (operationele) veiligheid besloten om minder openlijk te communiceren over de militaire goederen die Defensie aan Oekraïne levert. Dit zelfde geldt voor de route via welke de Nederlandse militaire goederen naar Oekraïne worden verzonden. Bij de leveringen wordt steeds van geval tot geval bekeken welke mate van openheid betracht kan worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse overheid toezicht houdt op deze leveranties?
Zoals vermeld in de beantwoording op de kamervragen van Van Dijk, 14 april jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447), vindt vooraf afstemming en coördinatie plaats tussen EU-lidstaten, NAVO-bondgenoten en partners onderling en met Oekraïne over de levering van militaire goederen.
Vervolgens toetst het kabinet elke levering op voorhand zorgvuldig, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versneld, aan de hand van de EU wapenexportcriteria. Deze toetsing wordt verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.1 Als onderdeel van het vergunningverleningsproces wordt een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker waarin staat dat het materieel:
Defensiepersoneel ziet er op toe dat de door Nederland geleverde wapens en munitie aan een vertegenwoordiger van de eindgebruiker, een functionaris van de Oekraïense strijdkrachten, worden overgedragen. Dit conform de wapenexportvergunning. Hierbij wordt expliciet vermeld dat de door Nederland geleverde goederen niet zonder schriftelijke toestemming van Nederland, door anderen gebruikt mogen worden, noch doorverkocht of overgedragen mogen worden.
Wordt bij de controle op de leveranties samengewerkt met buitenlandse militaire organisaties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevreden over deze leveranties? Met andere woorden, is 100% van de door ons geleverde wapens op de juiste plek terechtgekomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is bekend waar en wanneer de door Nederland geleverde wapens zijn ingezet? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Het kabinet beschikt niet over informatie aangaande de locatie of het moment van de inzet van Nederlandse militaire goederen. Ook heeft het kabinet geen informatie over slachtoffers die specifiek door Nederlandse militaire goederen zijn gemaakt. Het is aan Oekraïne om conform de eindgebruikersverklaring te beslissen over de inzet van de geleverde middelen. De Nederlandse inzet is om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2447).
Kunt u aangeven of er slachtoffers zijn gemaakt met de door Nederland geleverde wapens? Zo ja, welke nationaliteit hebben deze slachtoffers?
Zie antwoord vraag 7.
De brief Diversiteit en Inclusiviteit bij Defensie van 29 maart 2022 |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe komt het dat – juist nu er oorlog woedt aan de grens van het NAVO-gebied en er ruim 8600 vacatures openstaan, het Nederlandse leger niet eens bij machte is het eigen grondgebied te verdedigen en een soldaat minder verdient dan een werknemer van McDonalds – u de tijd neemt om Defensie lastig te vallen met diversiteitsdictaten en daar een brief over naar de Kamer stuurt?1
Voor Defensie geldt dat we nu al te weinig mensen hebben om alle vacatures te kunnen vullen. Met het oog op de aanstaande groei van Defensie hebben we nóg meer mensen nodig om de personele gereedheid op niveau te brengen. Ik constateer dat we vooral een ondervertegenwoordiging aan vrouwen hebben, daar ligt dus een extra kans om meer mensen aan ons te binden. Daar komt bij dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht heeft dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren harder is gestegen dan die van mannen en daarmee maken vrouwen dus een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking. We kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om aan deze groep voorbij te gaan.
Los van de personele gereedheid zijn er twee andere belangrijke redenen waarom we streven naar een groter aandeel vrouwen.
Ten eerste zijn diverse teams sterkere teams: een diversiteit aan perspectieven zorgt voor betere besluitvorming. Een meer diverse samenstelling van de krijgsmacht leidt er bovendien toe dat ook eenheden in een meer diverse samenstelling kunnen worden ingezet. Een grotere aanwezigheid van vrouwen bij operationele inzet kan zo bijvoorbeeld het wederzijdse begrip verhogen en de toegang tot de lokale bevolking verbeteren. Hierdoor verbetert het resultaat van de operatie.
Ten tweede zorgt meer diversiteit binnen de organisatie voor een betere afspiegeling van de maatschappij, dit is belangrijk voor het draagvlak van de krijgsmacht en de verbinding met de samenleving.
Tot slot heeft Defensie baat bij een meer inclusieve cultuur waarin iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt, een grotere diversiteit aan medewerkers draagt hieraan bij. Dit sluit ook aan bij de maatregelen die zijn genomen om de sociale veiligheid binnen Defensie te vergroten als opvolging van het rapport Giebels uit 20182.
Al met al draagt deze inzet dus bij aan een betere en slagvaardigere organisatie die juist in deze tijden hard nodig is. Diversiteit- en inclusiviteit beleid maken integraal deel uit van de versterking van de krijgsmacht, waarvoor ook andere investeringen in onder andere materieel en een nieuw loongebouw en HR-model onontbeerlijk zijn.
Bent u van mening dat voorkeursbeleid bij sollicaties in strijd is met Artikel 1 van de Grondwet over het gelijkheidsbeginsel?2
Nee, dat is niet het geval. Wanneer er sprake is van een stelselmatige en aanzienlijke achterstand mag een werkgever voorrang geven aan de achterstandsgroep. Dit (voorkeurs)beleid verandert de volgorde van het proces maar niet het inhoudelijke oordeel en dus worden mannen en vrouwen niet verschillend beoordeeld ten aanzien van de kwaliteiten die gesteld worden. Nadere informatie hierover is te vinden op rijksoverheid.nl4.
Bent u van mening dat «positieve discrimatie» een vorm van «discriminatie» ofwel «ongelijke behandeling» is en daardoor dus per wet verboden is?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 2.
Heeft u een analyse laten uitvoeren naar hoeveel extra vrouwen gaan solliciteren op een baan bij Defensie naar aanleiding van deze maatregelen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, dit is van vele factoren afhankelijk zoals ook de bredere arbeidsmarkt-ontwikkelingen en economische trends. De inzet van Defensie is om aan onze zijde, de vraagkant, de belemmeringen op te heffen en te zorgen dat vrouwen meer dan welkom zijn. De ontwikkelingen in het aanbod op de arbeidsmarkt heeft Defensie niet in de hand.
Deelt u de vrees dat vrouwen zich mogelijk ongemakkelijk kunnen gaan voelen als ze het idee krijgen dat ze enkel een baan of promotie krijgen vanwege het zijn van een vrouw?
Het invoeren van een streefcijfer voor vrouwen is één van de middelen om de ambitie te realiseren. Dit laat onverlet dat het een instrument is dat ook negatieve reacties kan oproepen. Het kan rolbevestigend werken en andere groepen voelen zich wellicht minder gehoord en gezien. Ik erken deze nadelen. Echter, deze wegen op dit moment niet op tegen de beoogde effecten zoals toegelicht in vraag 1. Daarbij wil ik nogmaals bevestigen dat de kwaliteitseisen niet worden aangepast, er wordt dus niemand aangenomen of bevorderd die niet geschikt is.
Heeft u laten onderzoeken wat de uitwerking van dit beleid is op mannen die al langere tijd bij Defensie werken en jonge mannen die een carrière bij Defensie overwegen? Zo ja, kunt u deze met ons ons delen? Zo nee, waarom heeft u nog geen analyse laten uitvoeren?
Nee, daar is geen specifiek onderzoek naar verricht. Ik heb er begrip voor dat deze maatregelen verschillende sentimenten oproepen. De perspectieven binnen Defensie verschillen daarin niet van die in de samenleving. Echter, dit beleid draagt in belangrijke mate bij aan een sterkere Defensieorganisatie zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het oneerlijk is dat een mannelijke soldaat, die al langere tijd wacht op promotie, ingehaald kan worden door een vrouwelijke soldaat die hier minder voor in aanmerking komt?3
Het voorkeursbeleid houdt in dat er bij gelijke geschiktheid de voorkeur aan een vrouw gegeven kan worden. In het geval van een mindere geschiktheid gebeurt dat niet en gaat het voorbeeld dus niet op. Het kan wel gebeuren dat de vrouwelijke kandidaat een kortere wachttijd heeft voordat zij benoemd wordt, echter dan is er altijd sprake van gelijke geschiktheid.
Waarom neemt u een risico om mannelijke militairen en sollicitanten mogelijk te ontmoedigen met dit voorkeursbeleid, terwijl 89 procent van het militaire personeel momenteel man is en de meeste sollicitanten dit ook zijn?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en vraag 6 ben ik er samen met de Defensietop van overtuigd dat dit de Defensieorganisatie sterker maakt.
Daarnaast is de nieuwe wervingscampagne gestart, getiteld «Generatie D». Dit is nadrukkelijk niet gericht op een specifieke doelgroep of functie maar is gericht op een gezamenlijke mentaliteit. De campagne richt zich op iedereen; ook op mensen die nog niet eerder een baan bij de krijsmacht hebben overwogen. De campagne Generatie D spreekt mensen aan die werk willen doen dat ertoe doet, geloven in de kracht van samenwerking en persoonlijk willen groeien. Wat je achtergrond ook is. Ook dit draagt bij aan een grotere diversiteit van de krijgsmacht maar zonder de focus op een specifieke doelgroep.
Bedoelt u, door te zeggen dat het momenteel niet haalbaar is dat 30% van bijvoorbeeld het Korps Mariniers snel uit vrouwen zal bestaan omdat hier «meer tijd voor nodig» is en dat de «profielen en eisen tegen het licht gehouden zullen worden», dat er plannen liggen om de eisen voor onze gevechtseenheden te verlagen? Zo nee, hoe gaan er in de toekomst dan wel meer vrouwen bij de fysiek zware gevechtseenheden komen?
Nee, we gaan de fysieke eisen voor het Korps Mariniers niet aanpassen. Wel gaan we kijken of we de gestelde eisen voor een functie aansluiten bij de taken die onder die functie vallen. Bijvoorbeeld in het geval van functies in het cyber commando waarbij niet altijd fysieke taken gemoeid zijn. In geval iemand geen fysieke taken heeft hoeft het ook niet nodig te zijn dat hij/zij aan de fysieke vereisten voldoet. Met het nader bekijken van deze profielen en eisen ontstaat meer ruimte om te werken met specifiek inzetbare profielen in plaats van de breed inzetbare profielen en dit biedt kansen om dergelijke specialisten beter aan ons binden.
U zegt in de brief dat u wilt gaan onderzoeken of in de toekomst streefcijfers ook mogelijk zijn voor andere groepen, maar is het niet de bedoeling dat er gesolliciteerd wordt op kwaliteit in plaats van op geslacht of afkomst?
Inderdaad, kwaliteit blijft leidend. Er is dan ook geen sprake van dat er verschillende eisen gelden voor verschillende groepen medewerkers.
Bent u op de hoogte van eerdere Diversiteit en Inclusiviteit wervingsacties in het verleden en weet u ook dat deze vrijwel geen effect hebben gehad, aangezien het percentage vrouwen bij defensie gelijk is gebleven de afgelopen 20 jaar? Waarom zouden uw nieuwe maatregelen dan wel resultaat hebben?4
Er zijn veel activiteiten ingezet gericht op de werving van vrouwen en er zijn al aanzienlijke resultaten geboekt in de werving en instroom van vrouwen voor bijvoorbeeld de officiersopleiding, zo bedroeg de instroom bij de KMA in 2021 al 30% vrouwen. Echter het aandeel vrouwen in het gehele personeelsbestand stijgt maar beperkt. Het is daarom naast werving ook van groot belang om aandacht te besteden aan het behoud van vrouwelijke medewerkers. Vandaar dat we met de gepresenteerde set aan maatregelen een sterkere impuls geven die breder is dan de streefcijfers en bijvoorbeeld ook gericht is op personeelsbeleid, talentmanagement en opleidingen en zo bijdraagt aan een beter werkklimaat voor de huidige vrouwelijke medewerkers.
Wordt er bij Defensie tijdens exitgesprekken gevraagd naar de redenen waarom bijvoorbeeld vrouwen het voor gezien houden? Zo ja, kunt u enkele van de redenen delen? Zo nee, zou dit van toegevoegde waarde kunnen zijn?
In het Doorlopend Dienstverlaters onderzoek Defensie (D3) wordt gevraagd naar de vertrekredenen. De vertrekredenen van mannen en vrouwen komen grotendeels overeen. De meest genoemde redenen voor het ongeplande vertrek zijn: «de wijze waarop de organisatie wordt bestuurd», «gebrek aan loopbaan- en ontwikkelingsmogelijkheden», en «onvoldoende nuttig en zinvol werk». Een aantal van deze elementen is onderwerp van het nieuwe HR-model waarin meer ruimte is voor flexibiliteit en maatwerk en strategisch talentmanagement één van de programma onderdelen is.
De verdeling tussen mannen en vrouwen die de vragenlijst invullen, is gelijk aan de verdeling man/vrouw in de populatie. Daarmee hebben we van een beperkt aantal vrouwen antwoorden: circa 40 ingevulde vragenlijsten van vrouwen per jaar. We zien slechts kleine, per jaar wisselende, verschillen in de vertrekredenen tussen mannen en vrouwen, deze verschillen zijn niet significant genoeg om conclusies aan te verbinden.
Kunt elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken?
Ja.
Burnpits |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van een van de onderzoekers van het IRAS naar de gevolgen van het verbranden van afval in zogeheten burnpits dat Defensie niet de conclusie had mogen trekken over de schadelijkheid die gezondheidsnormen overschreed door deze burnpits?1
Ja.
Deelt u inmiddels de conclusies van deze IRAS-onderzoeker dat de metingen niet allemaal goed zijn uitgevoerd en een onvolledig beeld geven?2 Zo ja, om welke onderzoeken en/of metingen gaat het daarbij? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In de periode tussen 2005 en 2011 zijn door Defensie meerdere onderzoeken verricht naar de luchtkwaliteit in Afghanistan, waaronder locaties met burn pits. Meten in een missiegebied kent uitdagingen op het gebied van omstandigheden, personeel en apparatuur. Defensie geeft in de rapportages daarom zelf ook aan dat de metingen beperkingen kennen. Er zijn aanbevelingen gedaan om het inzicht in kwaliteit van de omgevingslucht in missiegebieden te verbeteren.
Zoals Defensie ook in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) bij het aanbieden van het literatuuronderzoek aangaf, acht ik het van belang dat Defensie in de toekomst over meer data kan beschikken over blootstellingen tijdens missies en deze beter kan relateren aan mogelijke gezondheidsrisico’s en eventuele gezondheidsklachten.
Defensie heeft vorig jaar apparatuur in gebruik genomen en is gestart met een pilot waarmee de luchtkwaliteit kan worden gemonitord in missiegebieden. Dit bevindt zich in een testfase. Ook implementeert Defensie het rekenmodel Military Exposure Assessment Tool (MEAT), dat meetgegevens en modelschattingen over aan werk en milieu gerelateerde blootstelling in een (mogelijk) missiegebied samenbrengt.
Wat ook meespeelt is dat er beperkte informatie beschikbaar is over de gezondheid van militairen op groepsniveau. In juni 2021 is, na een gedegen voortraject, gestart met het eerste spoor van structurele gezondheidsmonitoring. Hiermee wordt beoogd de gezondheid van beroepsmilitairen en de effectiviteit van de zorg, waar mogelijk, te optimaliseren door epidemiologische analyses.
Deelt u tevens de conclusie dat beschikbare literatuur ondermaats is of was?3 Zo ja, op welke wijze wilt u dat aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en het IRAS blijkt dat de literatuur geen eenduidige resultaten laten zien om conclusies te trekken. Het CEAG voerde begin 2019 een eerste beschouwing (een zogenaamde «quick review») uit, waarin een overzicht werd gegeven van de binnengekomen meldingen en 46 publicaties betreffende de uitstoot van burn pits werden bestudeerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 133). Het IRAS bevestigde de uitkomsten van de beschouwing (Kamerstuk 35 300 X, nr. 59): de literatuur bleek niet toereikend om conclusies te trekken over de relatie tussen blootstelling aan burn pit-emissie specifiek en gezondheidsrisico’s voor militairen. Het IRAS concludeert na evaluatie van de literatuur over burn pits dat deze conclusie onveranderd blijft en versterkt wordt. Er is namelijk een gebrek aan relevante epidemiologische studies en, voor de interpretatie van deze studies, relevante en valide burn pit-emissiemetingen of modelleringsstudies, zoals aan u gemeld in een brief van de Minister van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Belhaj die u aankondigde in de memorie van toelichting van de Defensiebegroting 2022?4
In een motie van 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 113) verzoekt het lid Belhaj de regering alle mogelijke maatregelen te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade veroorzaakt door uitstootgassen van burn pits zo veel als mogelijk te voorkomen. In een brief van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) is een toelichting gegeven op de stand van zaken van deze motie.
Nederlands defensiepersoneel maakt tijdens haar inzet in het buitenland al jaren geen gebruik meer van burn pits. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat Nederlandse militairen op missie incidenteel in aanraking komen met emissie van afval verbranding. In sommige inzetgebieden kan het namelijk voorkomen dat de lokale bevolking, en incidenteel een coalitiepartner, burn pits gebruikt om afval te verbranden. Om negatieve gezondheidseffecten op ons personeel zoveel als mogelijk te voorkomen zijn er in het inzetgebied bijvoorbeeld mondneusmaskers voor hen beschikbaar en zijn de werk- en verblijfsruimtes waar mogelijk voorzien van airconditioning met filters.
Deelt u de conclusie dat de uitspraak van de voormalige Minister van Defensie dat «geen waarden waren gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm» ongegrond is? Zo nee, waarom niet?5
Acht u het met mij noodzakelijk compensatie aan te bieden aan de militairen die ziek zijn geworden als gevolg het werken bij burnpits? Zo ja, hoe zult u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Indien militairen ziek worden als gevolg van blootstelling aan emissie van burn pits, dan kunnen zij voor het krijgen van een vergoeding een beroep doen op de bestaande (rechtspositionele) procedures.
Op individuele basis wordt dan beoordeeld of sprake is van een relatie tussen de gezondheidsklachten en de blootstelling van emissie van burn pits, zoals uitgelegd in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
De hierboven genoemde literatuurstudie van het IRAS geeft aan dat het niet volledig uit te sluiten is dat (oud-)werknemers te maken hebben gehad met risicovolle blootstellingen en dat deze mogelijk een rol spelen in de klachten die zij momenteel ondervinden. De onderzoekers stellen dat – in algemene zin – bij blootstelling aan de uitstoot van burn pits het optreden van gezondheidsrisico’s waarschijnlijk is. Of sprake is van een mogelijke relatie kan alleen op individuele basis worden bezien.
Zoals aangegeven blijft Defensie de wetenschappelijke ontwikkelingen en literatuur over burn pits nauwlettend volgen. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over de relatie van gezondheidsklachten van veteranen en missies, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever blijven nemen.
Diversiteit en inclusiviteit bij defensie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken van personeelstekort bij Defensie?
Ja, er wordt bijvoorbeeld geïnformeerd naar vertrekredenen in het Medewerker Tevredenheidsonderzoek en daar wordt halfjaarlijks over gerapporteerd in de Personeelsrapportage. Dit heeft bijgedragen aan het inzicht in de noodzaak tot onder andere de herziening van het loongebouw en de transitie naar een nieuw HR-model waarover u bent geïnformeerd op 28 mei 20211.
Klopt het dat sommige sectoren nu eenmaal meer mannen dan vrouwen aantrekken, of omgekeerd, vaak is gebaseerd op de natuurlijke eigenschappen van seksen in het algemeen? Zo ja, waarom is het überhaupt nodig te streven naar een groter aandeel vrouwen in het personeelsbestand?
Ik kan niet spreken voor andere sectoren, echter voor Defensie geldt dat we nu al te weinig mensen hebben om alle vacatures te kunnen vullen. Met het oog op de aanstaande groei van Defensie hebben we nóg meer mensen nodig om de personele gereedheid op niveau te brengen. Ik constateer dat we vooral een ondervertegenwoordiging aan vrouwen hebben, daar ligt dus een extra kans om meer mensen aan ons te binden. Daar komt bij dat het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzocht heeft dat de arbeidsparticipatie van vrouwen de afgelopen jaren harder is gestegen dan die van mannen en daarmee maken vrouwen dus een steeds groter deel uit van de beroepsbevolking. We kunnen het ons simpelweg niet veroorloven om aan deze groep voorbij te gaan.
Los van de personele gereedheid zijn er twee andere belangrijke redenen waarom we streven naar een groter aandeel vrouwen.
Ten eerste zijn diverse teams sterkere teams: een diversiteit aan perspectieven zorgt voor betere besluitvorming. Een meer diverse samenstelling van de krijgsmacht leidt er bovendien toe dat ook eenheden in een meer diverse samenstelling kunnen worden ingezet. Een grotere aanwezigheid van vrouwen bij operationele inzet kan zo bijvoorbeeld het wederzijdse begrip verhogen en de toegang tot de lokale bevolking verbeteren. Hierdoor verbetert het resultaat van de operatie.
Ten tweede zorgt meer diversiteit binnen de organisatie voor een betere afspiegeling van de maatschappij, dit is belangrijk voor het draagvlak van de krijgsmacht en de verbinding met de samenleving.
Tot slot heeft Defensie baat bij een meer inclusieve cultuur waarin iedereen zich veilig en gewaardeerd voelt, een grotere diversiteit aan medewerkers draagt hieraan bij. Dit sluit ook aan bij de maatregelen die zijn genomen om de sociale veiligheid binnen Defensie te vergroten als opvolging van het rapport Giebels uit 20182.
Is het streefcijfer van 30% meer vrouwen over de gehele breedte bij Defensie realistisch? Zo ja, op basis van welk onderzoek?
Ik ben me ervan bewust dat we hiermee een forse ambitie neerzetten. Zoals ook in de Kamerbrief benoemd, zijn de eerste jaren uitdagend omdat er ook een wisselwerking is met andere maatregelen die nog in voorbereiding zijn, zoals de HR-transitie. Echter als we blijven doen wat we deden verandert er te weinig, een sterkere impuls is nu nodig. De cijfers zijn tot stand gekomen op basis van analyses en gesprekken van de defensietop met de verschillende defensieonderdelen. Hierbij is ook meegewogen dat een aantal van 30% in de sociale wetenschap beschouwd wordt als een aantal dat voldoende groot is om impact te maken binnen een organisatie.
Overigens is het niet zo dat het streefcijfer betekent dat er 30% meer vrouwen bijkomt ten opzichte van de huidige situatie. Het doel is het bereiken van 30% vrouwen in het gehele bestand in 2030. Dit is ten opzichte van het huidige percentage van16% vrouwen defensiebreed.
Bent u bekend met het onderzoek «De KMA raad ik mijn toekomstige dochter niet eens aan: Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van gendergerelateerde normbeelden op de alledaagse informele vorming bij cadetten op de Koninklijke Militaire Academie»?1
Ja, zie hiervoor ook de antwoorden op de Schriftelijke Vragen van het lid Piri (PvdA) over het bericht «Voor vrouw is sfeer op KMA giftig» die de vorige Minister heeft beantwoord op 6 september 2021 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3958).
Kan een voorkeursbeleid voor vrouwen het gevolg hebben dat hierdoor geschikte (mannelijke) kandidaten afhaken en dit beleid dus averechts werkt op het algemene doel (meer personeel werven)?
Ik heb er begrip voor dat deze maatregelen verschillende sentimenten oproepen. De perspectieven binnen Defensie verschillen daarin niet van die in de samenleving. Echter, zoals benoemd in het antwoord op vraag 2 hebben we meer mensen nodig. Door duidelijk aan te geven dat we werken aan een inclusieve cultuur kunnen we een aantrekkelijke werkgever zijn voor een bredere groep, van zowel mannen als vrouwen, in de samenleving en vergroten we dus ons arbeidspotentieel.
Kunt u aangeven hoe het instellen van een vrouwenquotum wèl meer vrouwen gaat interesseren voor Defensie, terwijl dit ook al tevergeefs sinds 2016 geprobeerd wordt op vele andere manieren?
We gaan werken met streefcijfers en niet met een quotum. Een quotum betekent dat het in regelgeving staat en sancties kunnen worden afgedwongen. Dit streefcijfer is een opdracht van de CDS aan de gehele organisatie en wordt jaarlijks herijkt.
Het klopt dat er al veel activiteiten gericht op de werving van vrouwen zijn ingezet, echter het aandeel vrouwen stijgt maar beperkt en te langzaam, zie ook het antwoord op vraag 2. Vandaar dat we met de gepresenteerde set aan maatregelen een sterkere impuls geven die naast de streefcijfers ook maatregelen bevat ten aanzien van personeelsbeleid en opleidingen. Hiermee zetten we zowel in op de werving als het behoud van vrouwelijke medewerkers.
Zijn er, buiten de gebrekkige website https://genderdiversiteitindeoverheid.nl/, cijfers voorhanden van het werven van vrouwen in andere delen van de (semi-)publieke sector? Zo ja, wat zijn de resultaten?
Deze zijn mij niet bekend.
Bent u van mening dat selectie primair op kwaliteit moet plaatsvinden en niet op geslacht?
Kwaliteit is en blijft leidend bij Defensie. Het voorkeursbeleid dat we invoeren bij de werving spreekt nadrukkelijk van voorrang bij gelijke geschiktheid en heeft invloed op de volgorde van het proces maar niet op de inhoud. Er gelden dus niet verschillende eisen voor verschillende groepen medewerkers, bijvoorbeeld voor medewerkers van een verschillend geslacht.
Een oud-bewindspersoon die lobbyt bij het ministerie |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten (SP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom is er voor gekozen om een lobbyist toegang tot het Ministerie van Defensie te geven?1
Lobbyisten hebben als zodanig geen vrije toegang tot een ministerie, en dus ook niet tot het Ministerie van Defensie.
Medewerkers van Defensie, inclusief reservisten, beschikken over een defensiepas. Deze defensiepas wordt geautoriseerd voor toegang tot die delen van het Ministerie van Defensie die voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Vindt u het moreel juist dat een oud-bewindspersoon, werkzaam bij een lobbykantoor, die in het verleden heeft gelobbyd voor een zaak die betrekking had op het eigen ministerie en die zich niet heeft teruggetrokken uit de politieke wereld, toegang heeft tot het ministerie? Zo ja, kunt u uw antwoord nader onderbouwen?
Het is niet zo dat iemand die politiek actief is geweest in geen geval toegang zou mogen hebben tot een ministerie. Dat dient per individueel geval beoordeeld te worden. Hiervoor moet de juiste procedure worden doorlopen in het kader van de regeling nevenwerkzaamheden.
Kunt u aangeven waarom hier geen sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling en kunt u uw antwoord toelichten?
Voor Defensie geldt de volgende procedure:
Als een medewerker nevenwerkzaamheden heeft die de belangen van de dienst kunnen raken, geeft hij deze op bij zijn werkgever zoals is vastgelegd in artikelen 126b, 126e en 126f van het Algemeen militair ambtenarenreglement2 en is uitgewerkt in de Regeling nevenwerkzaamheden. De werkgever toetst of er bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden inderdaad (schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en, indien daar sprake van is of zou kunnen zijn, in welke mate dat het geval is. Hierbij wordt door een onafhankelijke partij, de COID, geadviseerd over de aard van de nevenwerkzaamheden, toetsing aan de regeling nevenwerkzaamheden, de functiebeschrijving en de toelichting van de medewerker. Bij de afweging of toestemming moet worden verleend voor gemelde nevenwerkzaamheden, worden ook de belangen van de medewerker meegenomen.
In dit geval heeft de secretaris-generaal besloten dat de medewerker en reservist, en (andere medewerkers van) het bedrijf waar hij zijn nevenwerkzaamheden verricht, geen zaken mogen doen of contacten mogen onderhouden met Defensieonderdelen, dan wel met (toekomstige) leveranciers van Defensie in hun relatie of contracten met Defensie. Deze voorwaarde geldt gedurende de aanstelling als reservist en tijdens een afkoelperiode van twee jaar daarna.
Ook vanuit zijn nevenfunctie als voorzitter Vastgoedbelang dient de reservist zich te onthouden van contacten met Defensieonderdelen. Vervolgens is vastgesteld dat de medewerker in zijn functie als voorzitter van de Raad van Toezicht van het Veteraneninstituut alleen rechtstreeks contacten onderhoudt met het Ministerie ten behoeve van de visie op toezicht, de samenstelling van de Raad van Toezicht en de eventuele benoeming van een directeur/bestuurder van dit instituut. De reservist krijgt in dit geval dus die toegang tot Defensiegebouwen die voor de uitoefening van zijn functie als reservist noodzakelijk is.
In hoeverre verhoudt zich deze functie, en daarmee de toegang tot beleidsmakers op het ministerie, tot de politieke wens om lobby zichtbaarder te maken en (deels) aan banden te leggen?
Zoals reeds aangegeven tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewerkt aan een gedragscode integriteit voor bewindspersonen. Bij dit proces wordt ook de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021) betrokken waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister.
Het is medewerkers van Defensie, op basis van de regeling nevenwerkzaamheden, niet toegestaan te lobbyen binnen Defensie voor externe partijen.
Bent u bereid de netwerkscan, bedoeld voor het tegengaan van netwerkcorruptie, en die mede is ontwikkeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, uit te voeren voor het Ministerie van Defensie? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?
De netwerkscan waarnaar verwezen wordt, is de weerbaarheidsscan die is bedoeld en ontwikkeld voor politieke ambtsdragers en gemeente-secretarissen op lokaal bestuursniveau. Deze scan is niet één op één toepasbaar binnen het Rijk. Op dit moment wordt bezien hoe een dergelijke scan bij wijze van pilot voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken doorontwikkeld kan worden, met als vervolgvraag of dit breder toepasbaar is binnen het Rijk. De verwachting is na aanstaande zomer gereed te zijn.
Uiteraard zet ik mij graag in voor het bevorderen van integere samenwerking met partners. Ik ben daarom bereid aan een pilot met de weerbaarheidsscan deel te nemen. Daarnaast is binnen Defensie sinds januari 2021 de werk- stuurgroep combinatie externe samenwerking en integriteit ingesteld, is de regeling nevenwerkzaamheden aangepast en wordt een instrument ontwikkeld waarmee de integriteit van zakelijke partners besproken kan worden.
Bent u bereid rijksbreed te onderzoeken of er mensen zijn met een tijdelijke of parttime aanstelling die tevens werkzaam zijn bij een lobbykantoor? Zo nee, waarom niet?
Dat betekent dat altijd per concreet geval alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De waarborgen voor integriteit zitten in het zorgvuldig bezien en afwegen van al die omstandigheden, het open bespreken van de risico’s en dilemma’s die de nevenwerkzaamheden concreet met zich meebrengen én het nemen van mitigerende maatregelen voor het ondervangen van mogelijke risico’s. Soms betekent dit ook dat nevenfuncties onverenigbaar zijn met een ambtelijke functie en daarom verboden worden door de leidinggevende. Dit kan het geval zijn wanneer de beschikbaarheid en inzetbaarheid voor de ambtelijke functie, het imago als ambtenaar of het imago van de dienst waarvoor de ambtenaar werkt ongewenst worden beïnvloed en dit niet met minder vergaande maatregelen dan een verbod is te ondervangen.3
Mogelijk gebruik van Nederlands defensiematerieel door Egyptische speciale eenheden tegen Palestijnse burgers |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wanneer verwacht u antwoord «via eigen kanalen» over het bericht dat Palestijnse vissers uit de Gazastrook in september 2022, als ook in maart 2021 zijn beschoten en dat daarbij enkelen onder hen zijn gearresteerd, maar twee anderen door de beschieting zijn gedood door Egyptische veiligheidstroepen?1 Op welke kanalen doelt u daarbij precies? Zijn het de Egyptische of ook de Israëlische autoriteiten?
De in het Volkskrant-artikel van 25 maart jl. beschreven incidenten en getuigenissen zijn zorgwekkend. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is deze gebeurtenissen via verschillende (diplomatieke) kanalen, waaronder het Palestinian Center for Human Rights, nagegaan. Hieruit kan geen onafhankelijk geverifieerd overzicht worden opgemaakt. Voor zover bekend is er geen verband tussen de militaire goederen waarvoor Nederland een exportvergunning heeft verleend en deze incidenten.
In het kader van toekomstige vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar Egypte zal dergelijke informatie worden meegenomen in de afweging, wanneer de beoogde transactie daar aanleiding toe geeft.
Is het tevens juist dat Egyptische veiligheidstroepen sinds 2015 zeker achttien keer Palestijnse vissers hebben beschoten, dan wel opgepakt? Zo ja, kunt u een gedetailleerd overzicht geven? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019 waarin sprake is van oorlogsmisdaden in Noord-Sinaï en – mogelijk – misdaden tegen de menselijkheid, en ook van het cruciale detail in het rapport dat bij de gevechten niet alleen voetsoldaten worden ingezet, maar ook «marineschepen»?3
Wij hebben kennisgenomen van het rapport van mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch uit 2019. In dit rapport wordt aangegeven dat, na het afzetten van president Morsi in 2013, de regering diverse onderdelen van de strijdkrachten in staat van paraatheid heeft gebracht, waaronder marineschepen. Daarnaast wordt in het rapport beschreven dat de troepeninzet in de Sinaï sinds maart 2018 is toegenomen en dat de marine aan de kust van Noord-Sinaï zou zijn gemobiliseerd. Het rapport vanHuman Rights Watch gaat niet verder in op het optreden of de specifieke inzet van de Egyptische marine in dit gebied. Nergens in het rapport wordt gesteld dat marineschepen direct worden ingezet bij gevechten.
Is het juist dat de Nederlandse overheid bekend was met deze inzet, zoals in het HRW-rapport wordt gemeld, en door de landsadvocaat in een Kort Geding over wapenexportvergunningen aan Egypte is erkend? Deelt u daarom de conclusie dat het Nederlandse kabinet weet had van de inzet van een type Egyptisch fregat bij de ondersteuning van speciale Egyptische eenheden, die een schrikbewind in de Sinaï-woestijn voeren onder de noemer van terrorismebestrijding? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Het ministerie is bekend met de rapportages van Human Rights Watch ten aanzien van het optreden van de Egyptische krijgsmacht in de Sinaï. Hoewel de marine volgens berichtgeving van de Egyptische krijgsmacht een ondersteunende rol heeft gespeeld bij de antiterrorisme operatie in de Sinaï, zijn er op basis van de door u genoemde rapportage van Human Rights Watch geen concrete aanwijzingen dat er een verband is tussen de transacties waarvoor door Nederland een exportvergunning is afgegeven en de mensenrechtenschendingen die volgens rapportage van Human Rights Watch hebben plaatsgevonden in de Sinaï.
De Egyptische overheid heeft daarnaast legitieme veiligheidszorgen naar aanleiding van gewelddadigheden en terroristische aanslagen die worden uitgevoerd of voorbereid in de Noord-Sinaï regio, o.a. door de aan IS-gelieerde organisatie Wilayat Sinaï. Het kabinet hecht eraan dat bij dergelijke inzet proportionaliteit en respect voor mensenrechten in acht wordt genomen.
Deelt u de conclusie van een expert van de Nederlandse Defensie Academie dat «het C3-systeem voor een leger is wat het zenuwstelsel is voor het lichaam. Een helikopter die vertrekt, een special forces-bootje dat een schip verlaat om aan land te gaan, via dit systeem zijn ze allemaal verbonden.»? Zo ja, wat is de betekenis van deze conclusie voor een wapenexportvergunning van dit systeem aan Egypte? Zo nee, waarom niet?
Radar- en C3-systemen spelen een belangrijke rol in het functioneren van marineschepen op open zee en stellen de gebruiker in staat contact te leggen en onderhouden met verschillende andere militaire platformen. Dergelijke systemen zijn beschikbaar met verschillende capaciteiten. Het systeem waar een exportvergunning voor is verleend wordt gebruikt voor het verbinden van schepen onderling, met als doel het delen van informatie over andere schepen, vliegtuigen en helikopters op en boven zee in het kader van situational awareness. Dit systeem is niet geschikt om militaire operaties op of boven land aan te sturen.
Aanvragen voor wapenexportvergunningen worden per geval getoetst aan de EU-wapenexportcriteria waarbij onder meer de aard van de uit te voeren goederen, de eindgebruiker en het beoogde eindgebruik worden beoordeeld. Zodoende kunnen er op basis van enkel algemene informatie over de capaciteiten van radar- en C3-systemen geen conclusies worden getrokken in relatie tot toekomstige vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen naar Egypte.
Deelt u de conclusie dat – indien ook de Egyptische marine zich schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen – de marine niet mag worden uitgezonderd van uitzonderingen op de beperkingen in het wapenexportbeleid die Nederland ten aanzien van Egypte heeft?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor uw beleid?
Er is geen sprake van een uitzondering voor de Egyptische marine (noch voor een ander dienstonderdeel van de Egyptische krijgsmacht) binnen het Nederlandse wapenexportbeleid. Vergunningaanvragen worden per geval zorgvuldig getoetst aan de EU wapenexportcriteria waarbij ook de eindgebruiker, de aard van de goederen en het beoogde eindgebruik binnen de op dat moment bekende context tegen het licht worden gehouden. Hieruit volgt een totaalbeeld op basis waarvan een vergunning al dan niet wordt verleend.
Voor het criterium waaronder de rol van de eindgebruiker ten aanzien van mensenrechten en internationaal humanitair recht wordt getoetst, geldt dat een vergunning wordt afgewezen wanneer er sprake is van een duidelijk risico dat de uit te voeren goederen gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking, schending van mensenrechten of het internationaal humanitair recht. Een dergelijk duidelijk risico is tot op heden niet geconstateerd ten aanzien van uitvoer ten behoeve van eindgebruik door de Egyptische marine.
Is het juist dat de vergunninghouder inmiddels de goederen heeft uitgevoerd naar Egypte?5 Zo nee, bent u dan bereid alsnog de vergunning in te trekken?
De internationale onderhandelingen in Ierland over de gevolgen van explosieve wapens in bevolkte gebieden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vervolgvragen over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de positie van het Internationale Rode Kruis dat stelt dat eenavoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects) in dichtbevolkte gebieden zou moeten gelden?2 Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland is bekend met de positie van het Internationale Rode Kruis (ICRC).3 Net als het ICRC vindt Nederland dat de focus van de politieke verklaring moet liggen op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik of wijde impact omdat deze het meeste burgerleed kunnen veroorzaken. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk. Een avoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects), voortvloeiend uit het bestaand humanitair oorlogsrecht, kan daarbij een nuttig beleidsmiddel zijn.
Bent u bereid in Ierland te pleiten hetavoidance principle op te nemen in de politieke verklaring? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits de formulering van een dergelijk avoidance principle geen afbreuk doet aan of een herinterpretatie is van het bestaand recht. Ook hangt dit nauw samen met andere elementen in de concepttekst. Zo bestaat ook na de bijeenkomst van 6-8 april, waarover meer in het antwoord op vraag, nog geen overeenstemming over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring wordt bedoeld.
Hoe wijkt het Nederlandse standpunt af van dat van het Internationale Rode Kruis? Hoe onderbouwt u dit?
Het Nederlandse standpunt en dat van het ICRC komen grotendeels overeen. Nederland heeft tijdens de consultaties bijvoorbeeld een voorstel van het ICRC gesteund om nader te beschrijven wat voor soort explosieve wapens in het bijzonder problematisch zijn. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals de opname van een verwijzing naar het bestaand humanitair oorlogsrecht in de centrale paragraaf 3.3 van de concept-politieke verklaring. Over de nuanceverschillen blijven wij in dialoog met het ICRC en andere deelnemers aan het proces om tot een succesvolle uitkomst te komen.
Kunt u de Kamer voor aanvang van de onderhandelingen in Ierland informeren over de Nederlandse inzet op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de korte tijdspanne tussen het indienen van de Kamervragen en de onderhandelingen is het niet gelukt om uw Kamer voor aanvang van de onderhandelingen te informeren. Daarom informeer ik u hierbij over het verloop van de consultaties en het vervolgproces.
Tijdens de bijeenkomst van 6 tot 8 april zijn in een constructieve sfeer standpunten uitgewisseld tussen staten, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties op basis van de door Ierland opgestelde concept-politieke verklaring. De noodzaak van het beschermen van burgers in conflicten werd veelvuldig benadrukt, ook met het oog op de situatie in Oekraïne, waarbij door een groot aantal aanwezigen het Russische optreden scherp werd veroordeeld.
Over de manier waarop burgers beter kunnen worden beschermd tegen de gevaren van explosieve wapens in bewoonde gebieden bestaat nog geen overeenstemming. Zo is bijvoorbeeld nog geen eenduidige opvatting over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring dient te worden geadresseerd, noch over de formulering van de te nemen acties. Nederland heeft gedurende de bijeenkomst middels verschillende tekstvoorstellen constructief bijgedragen aan het vinden van een compromis.
De ambitie van het Ierse voorzitterschap is om in de komende weken een nieuwe concepttekst op te stellen en deze tekst begin van de zomer met de betrokken landen en organisaties nader te bespreken. Nederland zal zich ook in de vervolgconsultaties constructief blijven inzetten om tot een breed gedragen politieke verklaring te komen die recht doet aan de noodzaak om burgers tijdens gewapende conflicten te beschermen en tegelijkertijd de noodzaak die bescherming ook praktisch uitvoerbaar te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de opkomende onderhandelingen in Ierland, zo spoedig mogelijk en voor de onderhandelingen in Ierland beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.