De nieuwe transparantieregels van de Europese Commissie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Contacten Europese Commissie openbaar»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de voorgestelde nieuwe transparantieregels voor de Europese Commissie?
Het kabinet heeft kennis genomen van de nieuwe transparantieregels van de Europese Commissie, die op 25 november jl. door de Commissie zijn vastgesteld (documentnummers: C(2014) 9051 & C(2014) 9048) en per 1 december 2015 ingaan. Volgens de nieuwe regels worden Commissarissen, leden van hun kabinet en directeuren-generaal van de Europese Commissie verplicht openbaar te rapporteren over ontmoetingen met belangengroepen en individuele lobbyisten. Met deze regels wordt een verdere bijdrage geleverd aan de vergroting van de transparantie van het Europees besluitvormingsproces. Het kabinet steunt de Europese Commissie in dezen.
Klopt het dat de Europese Commissie het Europees parlement en de Raad heeft opgeroepen om soortgelijke stappen te ondernemen om de transparantie te bevorderen? Op welke wijze zou de Raad hier invulling aan kunnen geven volgens u?
Ja.
De Europese Commissie geeft aan met deze nieuwe transparantieregels een leidend voorbeeld te willen zijn. Het kabinet pleit er voor dat ook in Raadskader verdere stappen worden gezet om de transparantie in het Europees besluitvormingsproces te vergroten. Een mogelijkheid daartoe is deelname van de Raad aan het transparantieregister van het Europees parlement en de Europese Commissie. Het kabinet spant zich er binnen de Raad voor in om het draagvlak voor deelname aan het transparantieregister te vergroten.
De Nederlandse inzet is voorts gericht op bevordering van transparantie in EU-kader door aanpassing van Verordening 1049/2001 (Eurowob) aan het Verdrag van Lissabon en door vergroting van actieve transparantie, zoals verbetering van de vindbaarheid van openbaar gemaakte documenten in publieksvriendelijke registers.
Op welke wijze vindt u dat de Raad de transparantie over haar contacten en besluitvorming zou moeten bevorderen? Wat is de inzet van Nederland in deze?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden de nieuwe transparantieregels van de Europese Commissie zich tot de transparantieregels die momenteel in Nederland gelden voor het kabinet en departementen?
Ook in Nederland wordt een integere en transparante omgang met lobby- en belangengroepen van groot belang geacht. De leden van het kabinet en de bij de departementen werkzame ambtenaren zijn op grond van gedrags- en integriteitsregels gehouden om integer om te gaan met lobbyactiviteiten. Ten aanzien van wetgeving wordt in de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel vermeld welke partijen actief zijn geconsulteerd, welke partijen in dat verband hebben gereageerd, wat de reacties op hoofdlijnen waren en wat hiermee is gedaan in het voorstel. Als over een voorstel openbaar, via internet is geconsulteerd wordt in de toelichting vermeld wie gereageerd hebben, wat de hoofdlijnen van de ingekomen reacties waren en wat hiermee is gedaan. Internetconsultatie wordt ook gebruikt om de invloed van belanghebbenden op de inhoud en totstandkoming van beleid inzichtelijk te maken. Het Kabinet stimuleert de groeiende inzet van internetconsultatie.nl en beziet op welke wijze de kenbaarheid en de voorspelbaarheid van het wetgevingsproces en de verantwoording daarover verder kan worden versterkt.
Bent u bereid om in navolging van de Europese Commissie maatregelen te treffen om de transparantie in Nederland te vergroten over contacten van het kabinet en departementen met lobby- en belangengroepen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 5.
De berichtgeving “Nederland verzette zich tegen OESO aanpak belastingontwijking” |
|
Arnold Merkies (SP), Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting van de OESO dat te ruime fiscale regelingen voor «innovatieve» bedrijven moeten worden ingeperkt, omdat zij belastingontwijking mogelijk maken?1
De OESO onderzoekt of voor de verschillende patentboxen voldoende substance-eisen gelden om belastingontwijking tegen te gaan. Nederland is een actieve participant in het Base Erosion & Profit Shifting-project van de OESO en de G20. Nederland ondersteunt daarmee de initiatieven om belastingontwijking te bestrijden. De Nederlandse innovatiebox is bedoeld om innovatieve activiteiten in Nederland te bevorderen en is zo vormgegeven dat deze belastingontwijking tegen gaat. Voor winsttoerekening aan de huidige Nederlandse innovatiebox dienen immers belangrijke activiteiten in Nederland plaats te vinden (zie ook antwoord op vraag 2 en 3 hieronder).
Klopt het dat een bedrijf dat zijn speur- en ontwikkelingswerk in een ander land laat doen dan Nederland, wel kan profiteren van de Nederlandse innovatiebox? Zo ja, is dit niet in strijd met de achterliggende gedachte van de regeling om innovatief onderzoek in Nederland te stimuleren?
Een van de eisen die aan de innovatiebox worden gesteld is dat de gebruiker van deze faciliteit het innovatieve immateriële activum zelf heeft voortgebracht. Om te voldoen aan dit criterium is niet vereist dat alle activiteiten rond het onderzoeks- en ontwikkelingswerk door belastingplichtige zelf worden verricht. Uitgangspunt is dat er bij de (Nederlandse) belastingplichtige voldoende belangrijke functies met betrekking tot het onderzoeks- en ontwikkelingswerk aanwezig zijn om het immateriële activum aan hem toe te kunnen rekenen. Hiervan is pas sprake als de belastingplichtige beslissingsbevoegd en functioneel in staat is om de onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden aan te sturen. Activiteiten die hierbij een rol spelen zijn onder andere het vanuit een inhoudelijke expertise dragen van verantwoordelijkheid voor de zelf gemaakte keuzes tijdens het onderzoeks- en ontwikkelingsproces en de planning, de budgettering, het meten van prestaties, het belonen, het aanpassen/herdefiniëren van de werkterreinen, het vaststellen van de commercieel waardevolle gebieden en het beoordelen van de kans op (on)succesvol onderzoek. Bij de belastingplichtige moet derhalve voldoende technische kennis aanwezig zijn. Een belastingplichtige die een immaterieel activum bezit, maar functioneel niet in staat is om vanuit Nederland de daarbij behorende onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden vanuit de eigen inhoudelijke expertise aan te sturen (en daarmee niet voldoende substance heeft in Nederland), komt dus niet voor de toepassing van de innovatiebox in aanmerking.
In hoeverre bepaalt aanwezigheid en innovatie in Nederland voor bedrijven die winst uit octrooien maken of zij in aanmerking komen voor voordelen van de innovatiebox?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak van Pascal Saint-Amans, hoofd belastingaanpak van de OESO, dat Nederland zich heeft verzet tegen aanpassing van de innovatiebox in OESO-verband?
In het begin van het proces heeft Nederland zich ingezet voor een principieel andere benadering dan de voorgestelde nexus approach; namelijk voor de transfer pricing approach. Deze aanpak sluit aan bij het identificeren van de gelopen risico’s, de uitgeoefende functies en de aangewende activa. Deze aanpak geniet de voorkeur omdat deze aanpak beter aansluit bij het internationaal geaccepteerde «at arms length beginsel» en de bestaande OESO richtlijnen. Deze aanpak waarborgt dat voldoende substance aanwezig is in het land dat de innovatiebox toepast. De Nederlandse innovatiebox is gebaseerd op deze aanpak.
Nederland verwelkomt de inspanningen van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk voor het vinden van een substancebenadering waarin alle landen zich kunnen vinden. Hiermee wordt erkend dat een innovatiebox een belangrijk en legitiem instrument is om onderzoek en ontwikkeling in Europa te stimuleren. Bovendien wordt hiermee een eind gemaakt aan de concurrentieverstorende handel in patenten, die door andere landen door middel van hun patentboxen momenteel lager worden belast. Het Duits-Britse voorstel voor het substance-criterium bij patentboxen behoeft echt verbetering op een voor Nederland cruciaal punt. Winsten die voortvloeien uit innovaties waarvoor een zogeheten S&O-verklaring is afgegeven, moeten eveneens in de innovatiebox blijven vallen.
Kunt u aangeven waar het Nederlandse verzet zich precies tegen richt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft Nederland in OESO-verband zelf een alternatief voorstel gedaan? Zo ja, wat hield dat voorstel in?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de G20-overeenkomst voor de inperking van fiscale regelingen voor «innovatieve» bedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
U heeft aangegeven een voorstel tot aanpassing van de innovatiebox te zullen doen in het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2015; bent u bereid aanpassingen te doen aan de innovatiebox in lijn met in de OESO nexus-benadering?
De wijziging van de innovatie in de Fiscale verzamelwet 2015 is een wijziging die los staat van de internationale ontwikkelingen. Een aanpassing van de innovatiebox als gevolg van de internationale ontwikkelingen zal gezien de complexiteit en de andere tijdslijn niet meelopen met de Fiscale verzamelwet 2015.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om alternatieve manieren te verzinnen om innovatie te stimuleren, gezien het misbruik dat mogelijk blijft binnen een innovatiebox omdat interne verrekenprijzen moeilijk te controleren blijven?
De innovatiebox is een goed instrument om het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te bevorderen. Het kabinet heeft niet het beeld dat de Nederlandse innovatiebox misbruik van de interne verrekenprijzen van internationale concerns mogelijk maakt. Nederland zal blijven werken aan een gunstig vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven en schadelijke internationale belastingontwijking bestrijden. Als onderdeel hiervan streeft Nederland naar het behoud van een aantrekkelijke innovatiebox. Voor zover het Duits-Britse compromis ook na de door Nederland gewenste uitwerking leidt tot een beperking van de innovatiebox, dan zal een eventuele vrijval ingezet worden voor het aantrekkelijk houden van het Nederlandse vestigingsklimaat voor het innovatieve bedrijfsleven.
De fundamentele kritiek die de Europese Rekenkamer geuit heeft op de bni-statistieken, die de aanleiding waren voor een extra betaling van 642 miljoen euro aan de Europese Unie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wanneer heeft u kennisgenomen van het rapport «Op weg naar correcte gegevens over het bruto nationaal inkomen (BNI): een meer gestructureerde en gerichte aanpak zou de doeltreffendheid van de verificatie door de commissie verbeteren», dat is uitgebracht door de Europese Rekenkamer (Speciaal verslag nr. 11/2013)?1
Ik heb na publicatie kennisgenomen van dit rapport van de Europese Rekenkamer. Ik merk hierbij op dat het rapport betrekking heeft op de verificatie door de Europese Commissie van de voor de vaststelling van de eigen middelen gebruikte BNI-gegevens over de jaren 2002–2007. De aanbevelingen van de Europese Rekenkamer in het rapport zijn gericht aan de Commissie en Eurostat en niet aan de Raad van de Europese Unie, de lidstaten of de nationale statistiekbureau’s.
Welke acties heeft de Europese Unie naar aanleiding van dit rapport ondernomen?
In het antwoord van de Europese Commissie op het rapport van de Europese Rekenkamer (opgenomen in het rapport, zie pag 72–81) is uitgebreid ingegaan op de afzonderlijke punten van kritiek en de negen aanbevelingen van de Europese Rekenkamer. Ik verwijs u naar deze reactie waarin gedetailleerd beschreven staat welke verbeteringen in het verificatieproces de Commissie zal doorvoeren.
De Raad van de Europese Unie heeft op 14 april 2014 raadsconclusies aangenomen over dit rapport van de Europese Rekenkamer. In deze conclusies neemt de Raad kennis van dit rapport en verwelkomt de Raad dat veel elementen van het rapport worden opgepakt en geimplementeerd2. Het kabinet onderschrijft deze Raadsconclusies. Zie tevens antwoord op vraag 1.
Welke acties heeft de Nederlandse regering naar aanleiding van dit rapport ondernomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de conclusie (nummer VII): «De Rekenkamer heeft bij haar controle gevallen van materiele niet-naleving van het ESR-95 of van de gebrekkige kwaliteit van de BNI-schattingen vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en volledigheid aangetroffen die de Commissie niet had ontdekt»?
Ik heb kennisgenomen van deze bevinding van de Europese Rekenkamer. Ik wijs in dit verband op het antwoord van de Commissie op deze specifieke bevinding in de samenvatting: «De Commissie heeft iedere in het verslag vermelde zaak nauwkeurig onderzocht en is het niet eens met een aantal bevindingen van de Rekenkamer.»(zie pag 73 van het rapport).
Betekent dit dat de BNI-afdrachten in de jaren dat dit betrof, waarschijnlijk niet accuraat zijn gedaan en dat sommige landen teveel en sommige landen te weinig betaald hebben?
Op 11 november 2014 heb ik de Kamer geïnformeerd over de nadere informatie die ik van Eurostat heb ontvangen aangaande de onderbouwing van de naheffing EU-afdrachten (zie Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186). De opinie van het BNI-comité zoals vastgesteld in de vergadering van het comité op 22-23 oktober 2014 maakte deel uit van deze informatie. Het BNI-comité heeft geoordeeld dat de door de nationale statistiekbureau’s aangeleverde BNI-cijfers geschikt zijn voor de vaststelling van de eigen middelen vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en uitputtendheid. Echter, voor alle BNI cijfers voor de afdracht geldt vanaf het verslagjaar 2010 een algemeen voorbehoud dat van kracht is zolang de cijfers nog niet in detail zijn gecontroleerd door Eurostat.
Wat vindt u van de conclusie (nummer V) «de ingrijpende herzieningen die de Lidstaten tussen 2008 en 2011 hebben doorgevoerd, zijn door de Commissie onvoldoende onderzocht»?
Ik heb kennisgenomen van deze bevinding van de Europese Rekenkamer. Ik wijs in dit verband op het antwoord van de Commissie op deze specifieke bevinding in de samenvatting: «Het controlesysteem van de Commissie is ook robuust genoeg om regelmatige en ingrijpende herzieningen, zoals de integratie van wijzigingen in de bronnen van basisgegevens en nieuwe schattingsmethoden, op te vangen.»(pag. 72 van het rapport).
Op welke wijze is de ingrijpende herziening die Nederland net afgerond heeft onderzocht en is dat in de ogen van de Nederlandse regering voldoende gebeurd?
Het CBS heeft op 6 maart 2014 de gereviseerde cijfers van de nationale rekeningen over het verslagjaar 2010 gepubliceerd. Op 25 juni 2014 zijn de bijbehorende tijdreeksen gepubliceerd voor de periode 2001–2013. Conform internationale verplichtingen zijn de cijfers voor de periode 1995–2013 in september 2014 geleverd aan Eurostat. Op 22 september heeft de levering plaatsgevonden die betrekking heeft op het BNI voor de afdracht. Bij de aanlevering vindt een eerste controle plaats door Eurostat op plausibiliteit en consistentie. Op grond van deze eerste en voorlopige controle zijn de cijfers geaccordeerd om te dienen als grondslag voor de berekening van de afdracht. Echter, voor alle BNI cijfers voor de afdracht geldt vanaf het verslagjaar 2010 een algemeen voorbehoud dat van kracht is zolang de cijfers nog niet in detail zijn gecontroleerd door Eurostat. Deze controle vindt plaats in een zogenaamde verificatiecyclus die nog moet beginnen. De verificatiecyclus start eind 2015 als alle lidstaten, conform verplichting, een uitvoerige beschrijving hebben opgesteld van de ramingen over het verslagjaar 2010. Dit wordt vastgelegd in een zogenaamde BNI inventory waarin de gebruikte bronnen, de bewerkingen en toegepaste methoden worden beschreven. De verificatie door Eurostat start met de bestudering van de inventories, vervolgens worden schriftelijke vragen gesteld, en tot slot worden alle lidstaten een of meermalen bezocht. Daarbij wordt ter plekke onderzoek verricht naar de kwaliteit van de ramingen van een lidstaat. Ook de Europese Rekenkamer is betrokken bij de verificatie. Uiteindelijk kunnen op grond van de bevindingen specifieke voorbehouden aan de lidstaten worden opgelegd. Dit zijn bijvoorbeeld punten waarvan de commissie vindt dat de gebruikte methoden en/of bronnen verbeterd moeten worden. Op deze punten dienen de lidstaten de BNI cijfers aan te passen binnen een gegeven deadline. Nadat alle aanpassingen zijn doorgevoerd en akkoord bevonden en alle voorbehouden zijn opgeheven is het betreffende BNI cijfer definitief voor de berekening van de afdracht. De gehele controle cyclus neemt een aantal jaren in beslag.
Heeft u kennisgenomen van aanbeveling C, «De beoordelingsverslagen inzake het BNI van de lidstaten een vollediger, transparanter en een consistenter overzicht bieden van de resultaten van de verificaties door de commissies; dat de jaarlijkse adviezen van het BNI-comité i) een duidelijke beoordeling bevatten van de vraag of de BNI-gegevens van de lidstaten geschikt zijn voor de vaststelling van de eigen middelen, ii) voldoen aan de eisen van de BNI-verordening, en iii) naar behoren in de begrotingsprocedures worden gebruikt overeenkomstig de verordening eigen middelen; dat de jaarlijkse activiteitenverslagen van DG Begroting en Eurostat een getrouw beeld geven van de verificatie van de BNI-gegevens van de lidstaten en van het beheer van de eigen middelen die op het BNI zijn gebaseerd»?
Ja.
Kunt u aangeven welke kwaliteitsrapporten en verificaties nu openbaar zijn?
De samenvattingen van de kwaliteitsrapporten over de BNI’s van de individuele lidstaten zijn op 11 november door Eurostat openbaar gemaakt. Op diezelfde dag heb ik de Kamer deze samenvattingen toegestuurd. Het onderliggende uitgebreide kwaliteitsrapport over de Nederlandse statistieken zoals opgesteld door het CBS is openbaar en gepubliceerd op de website van het CBS. Op 13 november 2014 heb ik de Kamer hierover schriftelijk geïnformeerd.
Acht u de BNI-cijfers op dit moment voldoende vergelijkbaar zodat Nederland het hele bedrag dient over te maken, zonder aanvullende actie van andere landen of van de Commissie te eisen?
Dat onafhankelijke oordeel komt toe aan Eurostat. De wijze waarop Eurostat dat controleert en vaststelt staat beschreven in het antwoord op vraag 7. Op basis van de openbaar gemaakte cijfers en Eurostat regelgeving is Nederland gehouden de naheffing te betalen.
Op welke wijze zult u ervoor zorgen dat de verbeterslag die Nederland gemaakt heeft in de statistieken ook door andere landen wordt uitgevoerd, zodat de cijfers vergelijkbaar zijn en de contributie eerlijk?
Zoals ik de Kamer op 11 november 2014 heb laten weten heeft het BNI-comité geoordeeld dat de door de nationale statistiekbureaus aangeleverde BNI-cijfers geschikt zijn voor de vaststelling van de eigen middelen vanuit het oogpunt van betrouwbaarheid, vergelijkbaarheid en uitputtendheid (zie Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186). Zoals ook in het rondetafelgesprek van de Kamer op 12 november 2014 met onder andere Eurostat en het CBS naar voren kwam, dateert de voorlaatste bronnenrevisie van het CBS van 2005. In de periode 2005–2014 heeft een aantal lidstaten reeds bronnenrevisies doorgevoerd.
De korting op de naheffing van de EU voor het Verenigd Koninkrijk |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Britse Minister verdedigt claim halvering Britse naheffing EU»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat Nederland de volle € 642 miljoen moet betalen, terwijl de Britten 50% korting op hun naheffing claimen? Kunt u uitleggen hoe dat mogelijk is?
Het Verenigd Koninkrijk ontvangt sinds 1984 een specifieke korting op de EU-afdrachten. Deze korting is destijds ingesteld om het verschil tussen de Britse afdrachten aan de EU en ontvangsten van de EU deels te verminderen. De Britse korting wordt gebaseerd op het verschil tussen enerzijds het aandeel van het VK in de BTW-grondslag en anderzijds het aandeel van het VK in de ontvangsten van de EU-uitgaven. Van dit verschil ontvangt het VK 2/3-deel terug. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelenbesluit artikel 4 (Raadsbesluit 2007/436/EG).
Vervolgens worden voor de berekening van de korting een aantal correcties toegepast, waaronder voor het feit dat de EU-begroting, anders dan in 1984, in toenemende mate gefinancierd wordt op basis van het BNI in plaats van op basis van de BTW-grondslag. Deze correctie maakt de totale korting die het VK krijgt kleiner. De revisie van het Britse BNI heeft via die correctie invloed op de Britse korting: doordat het Britse BNI relatief sterker is toegenomen dan het EU gemiddelde daalt de correctie en stijgt de korting.
Jaarlijks vindt in mei een herberekening van de Britse korting plaats over de jaren tot en met t-4. De revisie van het Britse BNI zal er toe leiden dat in mei de Britse korting over eerdere jaren naar boven zal worden bijgesteld.
De Britten hebben geen 50% korting op hun naheffing gekregen. De omvang van de Britse korting is sinds het bekend worden van de nieuwe BNI-cijfers ongewijzigd gebleven.
Kunt u uitleggen hoe de systematiek rondom de Britse «rebate» functioneert en waarom Minister Osborne van het Verenigd Koninkrijk denkt 50% korting op de naheffing te kunnen claimen?
Zie antwoord vraag 2.
Als het Verenigd Koninkrijk een rebate krijgt op de naheffing, betekent dit dan dat deze korting wordt omgeslagen op de andere lidstaten? Zo ja, hoeveel moet elke lidstaat extra afdragen vanwege deze korting?
De Britse korting wordt door de andere lidstaten gecompenseerd naar rato van hun BNI met uitzondering van Duitsland, Nederland, Zweden en Oostenrijk. Die landen betalen 25% van hetgeen ze op grond van hun BNI-aandeel extra zouden moeten bijdragen als gevolg van de Britse korting. Dit is vastgelegd in het Eigen Middelenbesluit artikel 5.1.b.(Raadsbesluit 2007/436/EG).
Bent u het er mee eens dat de naheffing aan Nederland van € 642 miljoen zo snel als mogelijk van tafel moet en gaat u deze boodschap in Brussel luid en duidelijk afgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn beantwoording van de Kamervragen over de gevolgen van de macro-economische revisies voor de EU-afdrachten van 3 november 2014, mijn brief van 11 november 2014 met het verslag van de Eurogroep en Ecofin-Raad van 6 en 7 november jongstleden (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1185) alsmede mijn brief aan de Kamer van 11 november 2014 (Informatie aangaande onderbouwing naheffing EU-afdrachten)(Kamerstuk 21 501-07, nr. 1186).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 13 november 2014?
Ja.
De erkenning van gerechtelijke uitspraken in andere Unie-lidstaten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Dient volgens u een rechter uit een ander Unieland een eerdere Nederlandse gerechtelijke uitspraak te erkennen waarin de vader een contactverbod met de kinderen wordt opgelegd? Zo nee, waarom niet, onder welke omstandigheden niet en wat betekent dit voor de eerdere Nederlandse uitspraak?
Het is aan de rechter of een bepaalde uitspraak wordt erkend. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. In algemene zin kan ik het volgende opmerken.
Een contactverbod kan uit verschillende hoofde zijn opgelegd. Zo kan een contactverbod volgen uit een beperking van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of omgang, maar ook uit een opgelegd straat- en contactverbod, huisverbod of als voorwaarde bij een schorsing voorlopige hechtenis.
Bij een contactverbod zal vaak de Verordening 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en tot intrekking van Verordening EG nr. 1347/2000 (Verordening Brussel IIbis) van toepassing zijn. Uit artikel 21, eerste lid, van Verordening Brussel IIbis volgt dat een in een lidstaat gegeven beslissing in andere lidstaten wordt erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure is vereist. Een beslissing over de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid is volgens artikel 28, eerste lid, van de Verordening Brussel IIbis echter niet direct uitvoerbaar in een andere lidstaat. Daartoe moet een belanghebbende eerst een verzoek om uitvoerbaarverklaring indienen bij het bevoegde gerecht in de andere lidstaat. Voor het niet uitvoeren of niet-erkennen van de beslissing bestaat een limitatieve lijst van gronden die verband houden met het belang van het kind, de openbare orde, het horen van het kind en de partijen en, bij een bij verstek uitgesproken beslissing, het voldoende mededelen of betekenen van processtukken aan de persoon. Het is dan ook mogelijk dat de rechter tot het oordeel komt dat een beslissing tot het opleggen van een contactverbod van een Nederlandse rechter in de desbetreffende lidstaat niet ten uitvoer wordt gelegd. Het gevolg hiervan is dat de uitspraak van de Nederlandse rechter zich beperkt tot Nederland, en niet doorwerkt in de rechtsorde van de andere lidstaat.
Is het volgens u mogelijk dat een rechter uit een ander Unieland vervolgens aan de moeder een (voorwaardelijke) straf oplegt wegens het niet-presenteren van de kinderen? Zo ja, onder welke omstandigheden respectievelijk voorwaarden en hoe verhoudt die uitspraak zich vervolgens tot de eerdere Nederlandse uitspraak?
Of een rechter uit een andere lidstaat een straf kan opleggen aan de moeder wegens het niet presenteren van de kinderen is afhankelijk van het recht van de andere lidstaat. Hoe een dergelijke uitspraak zich verhoudt tot een eerdere Nederlandse uitspraak is niet in algemene zin te beantwoorden, omdat hiervoor de concrete omstandigheden van het geval bekend moeten zijn.
Hoe verhouden de bovenstaande antwoorden zich tot de bepalingen in het Haags Kinderbeschermingsverdrag en de Brussel-II-bis Verordening?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord bij vraag 1, waarin wordt ingegaan op de toepasselijkheid van de Verordening Brussel IIbis. De Verordening Brussel IIbis heeft voorrang boven het Haags Kinderbeschermingsverdrag in de betrekkingen tussen de lidstaten, zie artikel 61 van Verordening Brussel IIbis en artikel 52 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag.
Denemarken heeft met betrekking tot Verordening Brussel IIbis een uitzonderingspositie ingenomen, zodat deze verordening niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken is. Als gevolg hiervan is in de verhouding tussen lidstaten en Denemarken het Haags Kinderbeschermingsverdrag leidend.
Wanneer de ouders in verschillende landen leven, heeft een rechter dan een zelfstandige plicht zich ervan te vergewissen of er eerdere uitspraken op hetzelfde of soortgelijke vlak zijn gedaan in een ander Unieland?
Verordening Brussel IIbis gaat uit van een gesloten systeem van rechterlijke bevoegdheid. Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, artikel 8 Verordening Brussel IIbis. Hierop zijn slechts enkele uitzonderingen mogelijk, die in de praktijk zelden voorkomen.
Doorbreking van deze exclusieve bevoegdheid kan verder plaatsvinden met wederzijdse instemming van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, en mits dit in het belang van het kind is, zie artikel 12 Verordening Brussel IIbis, zie ook HvjEU 12 november 2014, C-656/13.
Binnen een procedure is het aan partijen om eventuele eerdere uitspraken onder de aandacht van de rechter te brengen.
Welke organisatorische structuur bestaat er voor rechters om met collega’s uit het buitenland te overleggen over beslissingen aangaande ouderlijke verantwoordelijkheid?
Op grond van artikel 24 van de Uitvoeringswet Internationale kinderbescherming heeft de Raad voor de Rechtspraak een aantal kinderrechters aangewezen, die in het bijzonder belast zijn met het faciliteren van contacten van rechters in Nederland bij wie op grond van het verdrag, de verordening of de uitvoeringswet procedures aanhangig zijn met rechters in het buitenland die ter zake bevoegd zijn, alsmede contacten van rechters in het buitenland bij wie zodanige procedures aanhangig zijn, met rechters in Nederland die ter zake bevoegd zijn, de zogenoemde Liaisonrechter internationale kinderbescherming, waarvan het bureau (het BLIK) onderdeel uitmaakt van de rechtbank Den Haag.
Het BLIK fungeert als aanspreekpunt voor rechters in Nederland bij wie internationale kinderbeschermingsprocedures aanhangig zijn en die een rechter in het buitenland willen consulteren, alsmede voor rechters in het buitenland bij wie dergelijke procedures aanhangig zijn en die een rechter in Nederland willen consulteren. Hiertoe onderhoudt het BLIK contacten met (formele en informele) liaisonrechters uit verschillende landen, onder meer via de twee bestaande internationale netwerken van liaisonrechters, het International Hague Network of Judges: een wereldwijd netwerk onder auspiciën van de Hague Conference on Private International Law (Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht; HCCH) en een Europees netwerk onder auspiciën van het Europees Justitieel Netwerk (EJN).
Waar kunnen Nederlanders terecht voor rechtsbescherming en ondersteuning wanneer een Nederlandse familierechtelijke gerechtelijke uitspraak in een ander Unieland niet erkend wordt en zij daardoor te maken krijgen met tegenstrijdige uitspraken?
Voor de rechtsbescherming zijn Nederlanders aangewezen op de procedures voor erkenning en tenuitvoerlegging zoals zij worden toegepast in de desbetreffende lidstaat. Voor zover de Nederlandse familierechtelijke gerechtelijke uitspraak een terrein betreft dat wordt bestreken door het recht van de Europese Unie, zoals de Verordening Brussel IIbis, kan de vraag in welke lidstaat de rechter bevoegd is, eventueel uiteindelijk aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden voorgelegd.
Voor ondersteuning bij de erkenning en tenuitvoerlegging van een Nederlandse familierechtelijke gerechtelijke uitspraak kan men een beroep doen op de advocatuur in de desbetreffende lidstaat.
De Nederlandse Centrale Autoriteit Internationale kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie kan daarnaast een rol spelen bij het informeren en verwijzen van Nederlanders en bij het leggen van contact met een Centrale autoriteit in een andere lidstaat.
De controle op Europese subsidies |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Controles op EU-subsidies moeten slimmer»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, over de invulling die gegeven wordt aan de controles op een verantwoorde besteding van EU-subsidies? Zo nee, waarom niet?
De zorgen van de heer Brenninkmeijer zijn mij bekend. De Europese Commissie geeft lidstaten strikte voorschriften voor de uitvoering van controles op EU-subsidies. Deze voorschriften kunnen afwijken van de door lidstaten gehanteerde nationale principes voor de invulling van controles op nationale subsidies. Zo hanteert Nederland voor de controle op nationale subsidies het principe van risicoanalyse en het principe van Single Information Single Audit (SISA), waarbij controle-instanties steunen op elkaars controlebevindingen. Om het principe van risicogerichte controles bij Europese subsidies te bevorderen werk ik samen met de Minister van Financiën. Ik verwijs u naar de reactie van de Minister van Financiën op vragen van de leden de Vries en Verheijen naar aanleiding van het interview met de heer Brenninkmeijer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 293).
Deelt u de opvatting van mevrouw Van den Brink dat er een «handhavingskathedraal» ontstaan is? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen is in meerdere of mindere mate sprake van een stapeling van controles door zowel nationale als Europese controle-instanties. Deze stapeling van controles kan leiden tot extra controlelasten voor de subsidie-aanvragers, ook al vinden de controles door de nationale en Europese instanties steekproefsgewijs plaats. Om de rechtmatigheid van de uitgaven te borgen ben ik van mening dat er sprake moet zijn van een goede balans tussen de controle-inspanningen door de nationale en Europese controle-instanties en de doelmatigheid daarvan. In het antwoord op vraag 6 noem ik een aantal voorbeelden waarbij wordt gewerkt aan bevordering van de doelmatigheid van de controle.
Zijn u signalen bekend van medeoverheden, bedrijven en/of anderen dat er terughoudendheid bestaat bij het aanvragen van Europese subsidies vanwege de verantwoordingslasten en de risico's die daarmee gepaard gaan? Zo ja, welke gevolgen heeft dat voor programma's ten behoeve van onderzoek en innovatie?
De wijze van uitvoering van de controles voor bedrijven (met name mkb-bedrijven) bij de Europese Structuur- en Investeringsfondsen kan een reden zijn om geen Europese subsidie aan te vragen. Dit leidt echter, voor zover ik dat nu kan overzien, niet tot onderbenutting van de Europese fondsen door Nederland.
Zoals aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 21 501-31, nr. 343) heeft Nederland een bovengemiddeld resultaat behaald bij het verwerven van financiering uit het 7e Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie.
Voor deelname in het nieuwe programma Horizon 2020 is een aantal regels gewijzigd ten opzichte van haar voorganger, het 7e Kaderprogramma. Op basis van ervaringen met het 7e Kaderprogramma zijn het niet zozeer de controles die deelnemers – en dan met name het mkb- weerhouden deel te nemen, maar is het de geringe kans op financiering van een onderzoeksvoorstel door de grote belangstelling ten opzichte van het beschikbare budget. Bovendien moet er vaak gewerkt worden in internationale consortia, want daarin zit een belangrijke Europese meerwaarde. Voor de vorming daarvan zijn wel investeringen in tijd en geld noodzakelijk zonder garantie op succes. De uitvoering is dit jaar gestart en daarom is het te vroeg hierover nu conclusies te trekken.
Welke programma's en steunpunten zijn er momenteel vanuit uw ministerie om medeoverheden, bedrijven en/of anderen te ondersteunen in de aanvraag, uitvoering en verantwoording van Europese subsidies?
De Europese Landbouw en Visserijsubsidies die vallen onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken (EZ) worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). Bij dit agentschap van EZ kan men terecht voor algemene informatie over de aanvragen, de uitvoering en verantwoording. Voor subsidies uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) is ook het Regiebureau POP een belangrijk informatiepunt, onder andere voor medeoverheden. Concrete ondersteuning, bijvoorbeeld bij het invullen van aanvraagformulieren, is meer een zaak van particuliere adviesbureaus.
Voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), waar de uitvoering en het beheer decentraal plaatsvinden door de regionale overheden, hebben regionale overheden, zoals de vier grote steden (G4) en alle provincies, steunpunten ingericht die bedrijven kunnen ondersteunen bij het indienen van een aanvraag. Daarnaast organiseren de regionale uitvoeringsorganen regelmatig voorlichtingssessies. Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 maken de regionale uitvoeringsorganisaties een handboek voor de potentiële projectindieners. Voor Horizon 2020, dat volledig wordt uitgevoerd door de Europese Commissie, worden (potentiële) deelnemers geadviseerd, geïnformeerd en getraind door de national contact points in de lidstaten, die in Nederland onderdeel uitmaken van RVO.nl. Zij houden op hun beurt weer nauw contact met ministeries die met de Europese Commissie in gesprek gaan over de implementatie van Horizon 2020.
Heeft u bij een of meerdere instellingen van de Europese Unie reeds aandacht gevraagd voor de ontstane verantwoordingslasten? Zo ja, om welke instellingen gaat het en hoe is daarop gereageerd?
Bij de onderhandelingen over de verordeningen en de uitvoeringsbepalingen voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 met de Raad, het Europees parlement, de nationale parlementen en de Europese Commissie heeft Nederland voortdurend aandacht gevraagd voor vermindering van de administratieve lasten als gevolg van de controledruk. Deze inzet gold zowel voor de in gezamenlijk beheer uit te voeren programma’s (Europese Structuur- en Investeringsfondsen) als voor Horizon 2020 en daarmee samenhangende publiek-private en publiek-publieke programma’s. De inzet van Nederland is gebaseerd op ervaringen in het veld en voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op verschillende punten is de inzet van Nederland vertaald in vereenvoudigde regelgeving, bijvoorbeeld meer gebruik van forfaitaire vergoedingen van kosten voor subsidiabele activiteiten, digitalisering van het proces van aanvragen en verantwoorden van subsidie en het principe dat een begunstigde zijn gegevens maar éénmalig behoeft aan te leveren. Omdat de uitvoering dit jaar is gestart, is het nog te vroeg om te kunnen bepalen hoe de regels in de praktijk uitpakken. Dit laat onverlet dat Nederland zich op het standpunt stelt dat controles dienen te waarborgen dat subsidies rechtmatig worden besteed.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd, terwijl aan alle Europese subsidievoorwaarden voldaan is en enkel aanvullende Nederlandse voorwaarden geschonden worden? Zo ja, hoe vaak en waarom geldt in zo'n geval het Europese in plaats van het Nederlandse recht?
De Europese regelgeving voor Europese fondsen in gedeeld beheer schrijft voor dat bij controles op subsidies moet worden nagegaan of is gehandeld in overeenstemming met het toepasselijke recht van de Unie én het nationale recht ter toepassing daarvan. Aangezien het om Europese subsidies gaat, geldt hierbij in voorkomende gevallen het primaat van de Europese regelgeving boven het nationale recht. In hoeverre Europese subsidies moeten worden teruggevorderd omdat is gehandeld in strijd met het toepasselijke nationale recht is niet exact bekend, aangezien het hierbij niet enkel gaat om regelgeving van de rijksoverheid, maar ook van provinciale en gemeentelijke overheden.
Komt het voor dat Europese subsidies moeten worden teruggevorderd zonder dat de aanvrager voor de fout in de verantwoording zorg draagt, maar het een overheidsorgaan betreft waar het gebrek is ontstaan? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Voor de Europese fondsen geldt dat als subsidie op een onrechtmatige wijze is verkregen, deze bij de subsidie ontvanger wordt teruggevorderd. Er is sprake van een onregelmatigheid indien de inbreuk op het Unierecht (mede) het gevolg is van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer. Indien de fout bij de overheid ligt en derhalve niet – mede – kan worden toegeschreven aan een handeling of nalatigheid van de subsidie-aanvrager, neemt, in geval van programma’s in gedeeld beheer, de overheid de eventuele door de Europese Commissie opgelegde financiële correctie voor haar rekening.
Voor een nadere toelichting over de opgelegde correcties verwijs ik naar mijn brief van 20 december 2013 aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 21501-32 nr. 762) over de in 2013 opgelegde correcties en mijn brief van 12 mei 2012 (Kamerstuk 28 625 nr. 150) over de in de periode 2002–2012 opgelegde correcties.
Welke mate van inspanning door aanvragers van Europese subsidies, om te controleren of de in Nederland gepubliceerde subsidievoorwaarden overeenstemmen met de Europese, acht u redelijk om een beroep te kunnen doen op het vertrouwensbeginsel?
Het uitgangspunt is dat aanvragers van Europese subsidies zichzelf afdoende op de hoogte moeten stellen van de Europese en nationale regelgeving die op hen van toepassing is.
De concrete vraag of een aanvrager van een subsidie gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan de wijze waarop de nationale overheid de Europese regelgeving interpreteert of toepast, moet worden beantwoord overeenkomstig het Europese recht, gelet op de in diverse Europese verordeningen opgenomen verplichting om onverschuldigd betaalde Europese subsidie terug te vorderen.
Op grond van de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie kan de betrokken subsidieaanvrager niet met een beroep op het vertrouwensbeginsel een subsidie ontvangen waarop hij volgens het Europese recht geen aanspraak kan maken.
Het bovenstaande laat onverlet dat een subsidieaanvrager die meent dat hij door onrechtmatig handelen van de nationale overheid financieel is gedupeerd, een schadeprocedure tegen de betrokken instantie kan initiëren.
Hoe verhoudt deze invulling van het vertrouwensbeginsel zich tot zowel het Nederlandse als het Europese vertrouwensbeginsel?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de status van de beantwoording van het door de Kamer in 2008 uitgebrachte verslag bij wetsvoorstel 31 418 (Wet terugvordering staatssteun)?
Naar aanleiding van het kritische verslag van de Tweede Kamer heeft een herbezinning plaatsgevonden. Inmiddels ben ik met de Minister van Veiligheid en Justitie overeengekomen dat het huidige, in opzet tamelijk complexe wetsvoorstel zal worden vervangen door een nieuw, door mij op te stellen wetsvoorstel, gelet op mijn coördinerende verantwoordelijkheid voor eerlijke mededinging en staatssteun voor de rijksoverheid. Dit wetsvoorstel zal simpeler van opzet zijn en enkel voorzien in de noodzakelijke wettelijke bevoegdheid voor publieke entiteiten om onrechtmatige staatssteun effectief terug te halen. In algemene zin kan nog in aanvulling hierop gemeld worden dat de wet NERPE (Naleving Europese Regelgeving Publieke Entiteiten) instrumenten biedt om in te grijpen daar waar publieke entiteiten niet in overeenstemming met Europese regels handelen.
Wat vindt u van de door mevrouw Van den Brink in haar proefschrift «De uitvoering van Europese subsidieregelingen in Nederland. Juridische knelpunten en uitdagingen» gedane suggesties voor een «Wet inzake Europese subsidies»?2
De door mevrouw Van den Brink gedane suggesties zullen worden betrokken bij de voorbereiding van het in het antwoord op vraag 11 aangekondigde wetsvoorstel.
De Nederlandse chartervaart in Denemarken |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Chartervaart stapt naar Europees Hof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onbillijk en onuitvoerbaar is om de bruine vlootschippers te laten voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS)? Zo nee, waarom niet?
SOLAS is van toepassing op alle passagiersschepen met meer dan 12 passagiers op internationale reizen. In de praktijk levert het voor veel bruine vlootschepen problemen op aan SOLAS te voldoen. Bij het vaststellen van de eisen die voor zeilcharterschepen moeten gelden, dient echter het veiligheidsbelang voorop te staan. Passagiers en bemanningsleden, overige verkeersdeelnemers en het mariene milieu dienen verzekerd te zijn van adequate bescherming. Dit is een uitgangspunt bij zowel nationale als internationale regelgeving. Voor nationale regelgeving is daarbij van belang dat deze internationaal geaccepteerd wordt.
Toepassing van het SOLAS Verdrag kan, met inachtneming van equivalentie gebaseerd op nationale of Europese veiligheidseisen, voor een deel van de Nederlandse zeilvloot een werkbare oplossing bieden. Eén zeilcharterschip is gecertificeerd als SOLAS passagiersschip. Daarnaast is een aantal Nederlandse zeiltrainingsschepen gecertificeerd onder de z.g. Special Purpose Ship Code, die door IMO erkend is als equivalent aan SOLAS. Certificering onder SOLAS geschiedt tot nu toe steeds op vrijwillige basis.
Aangezien de bruine vloot bestaat uit uiteenlopende typen schepen, van onder meer verschillende omvang, (ver-)bouwjaar, en bemanningssamenstelling, zal volledig voldoen aan het SOLAS Verdrag voor een ander deel van de vloot inderdaad onuitvoerbaar zijn. Operationele beperkingen aangaande het vaargebied, het vaarseizoen en de weersomstandigheden, kunnen dan mogelijk nog een oplossing bieden.
Hoe is de situatie ontstaan dat de bruine vloot volgens Denemarken aan deze regelgeving moet voldoen?
In 1991 hebben de Deense autoriteiten er formeel op gewezen dat de Nederlandse zeilende passagiersschepen naar hun mening gecertificeerd zouden moeten zijn in overeenstemming met het SOLAS Verdrag. Een uitzonderingsgrond van het SOLAS Verdrag is dat het Verdrag niet van toepassing is op schepen die «niet mechanisch voortbewogen» zijn. Op grond hiervan heeft Nederland de zeezeilschepen niet onder het SOLAS Verdrag gebracht, maar nationale regelgeving voor deze schepen opgesteld en toegepast.
Denemarken bestrijdt echter dat deze schepen «niet mechanisch voortbewogen» zijn, omdat zij zijn uitgerust met een motor, die zij ook regelmatig gebruiken om hun reizen te kunnen maken. Hier is geen internationale jurisprudentie over, en internationaal zijn de meningen over dit begrip verdeeld. Zo zijn Ierland en Duitsland dezelfde mening als Denemarken toegedaan.
Tot 2008 heeft regelmatig overleg met Denemarken er toe geleid dat deze schepen met nationale certificaten in Deense wateren konden opereren. Op 1 januari 2008 heeft Denemarken echter definitief gesteld dat zeezeilschepen varende met meer dan 12 passagiers, voorzien dienen te zijn van een SOLAS certificaat of een certificaat conform de Europese richtlijn 2009/45/EC (toen nog 98/18/EC). Deze richtlijn bevat eisen voor passagiersschepen in nationale vaart. De Deense opstelling is mede bepaald door een dodelijk ongeval met een Deens zeilschip, waarna Denemarken strengere eisen aan Deense schepen heeft opgelegd. Sindsdien is op vele manieren gepoogd tot een oplossing te komen in bilateraal en multilateraal verband.
Hoe is het gesteld met het overleg tussen Nederland en Denemarken om een oplossing te vinden voor de problemen die de zeilende charterschepen ondervinden in Denemarken? Bent u bereid om zo snel mogelijk met uw collega in Denemarken contact op te nemen om te bevorderen dat deze charterschippers in Denemarken onder minder vergaande veiligheidsregelgeving komen te vallen? Zo nee, waarom niet?
Uit dit overleg met Denemarken, dat ik in zeer nauwe samenwerking met Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) heb gevoerd, technisch inhoudelijk ondersteund door het klassenbureau Register Holland (voor een uitleg van de door hen opgestelde veiligheidseisen en hun toezicht hierop), is een oplossingsvoorstel gekomen. Dit resultaat wordt door Denemarken gezien als hun uiterste bod om tot een onderlinge oplossing te komen. Begin juli jl. heb ik dit voorstel aan de Vereniging voor Beroepschartervaart gestuurd, met het verzoek om hun leden te consulteren. Gezien de nauwe samenwerking met de Vereniging in het onderhandelingsproces, ben ik onaangenaam verrast door de resolute afwijzing van dit voorstel door de schippers.
De voornaamste bezwaren van een deel van de schippers zijn fundamenteel van aard. Ik ben bereid contact op te nemen met mijn Deense collega, om tot een voor de meerderheid van de schippers acceptabel akkoord te komen.
Bent u bereid om deze zaak bij de Europese Commissie aanhangig te maken en te onderzoeken of deze kwestie in het kader van deregulering danwel gelijke regels voor de bruine vloot kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
De schippers geven aan grote behoefte te hebben aan juridische zekerheid. Zij zien graag een uitspraak van het Europese Hof van Justitie, waarbij zij er vanuit gaan dat deze hen in het gelijk zal stellen. Zoals bij u bekend, heeft de Europese Commissie op grond van een klacht van de Vereniging voor Beroepschartervaart uit 2009 een infractieprocedure tegen Denemarken gevoerd. Omdat ik begrip heb voor de behoefte aan juridische zekerheid, heb ik de Vereniging daarbij inhoudelijk gesteund. Ook hebben mijn voorgangers en ik meermaals de Commissie tot spoed gemaand in deze. De genoemde infractieprocedure is vrijwel afgerond, waarbij Denemarken, voor zover mij bekend, aangeeft dat zij geen Europese rechtsregels schendt. De Commissie rest nu nog de mogelijkheid om Denemarken voor het Europese Hof van Justitie te dagen. De vraag is of zij dit wil doen: er zijn aanwijzingen dat de zaak niet kansrijk is, omdat er in internationaal zeevervoer geen sprake is van een interne EU markt. Bovendien zal een eventuele zaak voor het Hof lang duren. Daarom streef ik nog steeds naar een bilaterale oplossing die op korte termijn soelaas biedt.
Tot slot pleit ik er samen met onder andere Denemarken bij de Commissie voor om, in het kader van een lopende herziening van regelgeving voor passagiersschepen, alsnog op EU niveau uniforme regels voor traditionele zeilschepen op te stellen. Dat zou deze kwestie voor eens en altijd beslechten.
Het Euripid-netwerk |
|
Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de huidige stand van zaken van het Euripid-netwerk? Vindt u dat het netwerk goede vorderingen maakt?1
Het Euripid project is gestart in januari 2010. De intentie is een samenwerking tot stand te brengen tussen de bevoegde autoriteiten van de Europese lidstaten om de prijzen van geneesmiddelen die vergoed worden meer transparant te maken via een on-line bereikbare, betrouwbare en actuele database. Het project wordt gecoördineerd door de OEP (National Health Insurance Fund Administration, Hongarije) en de GÖG/ÖBIG (Gesundheit Österreich GmbH/Österreichisches Bundesinstitut für Gesundheitswesen, Oostenrijk) en gemonitord door SUKL (State Institute for Drug Control, Tsjechische republiek).
Bij de start van de Euripid database werd deze gefinancierd door DG Sanco. Per 1 januari 2014 kon DG Sanco het Euripid project niet meer financieel ondersteunen. Vanaf die datum werd er aan de lidstaten gevraagd of ze bereid waren om een financiële bijdrage te leveren. Van de 28 EU lidstaten zijn er nu 22 die deelnemen en financieel bijdragen aan de Euripid database (waaronder ook Nederland). Lid-Staten die niet (meer) financieel bijdragen hebben geen toegang (meer) tot de database.
Sinds er een financiële bijdrage wordt gevraagd zijn er toch nog 22 lidstaten die deelnemen. Dit is meer dan verwacht. Doelstelling is dat geneesmiddelenprijzen van alle lidstaten in de database staan. Met deelname 22 van de 28 landen kan worden gesteld dat daar dus goede vorderingen gemaakt zijn.
Per wanneer verwacht u dat het Euripid-netwerk een goed toegankelijke database van geneesmiddelprijzen van EU-lidstaten oplevert?
De Euripid database is als zodanig al operationeel en kan door de overheidsinstanties van de betrokken lidstaten worden gebruikt om geneesmiddelprijzen te vergelijken met geneesmiddelprijzen van de in de database aanwezige EU lidstaten.
Welke instanties nemen er namens Nederland en de andere EU-lidstaten deel aan het Euripid-netwerk?
Het Ministerie van VWS levert via Z-Index B.V. apotheekinkoopprijzen aan de Euripid database. Op het moment leveren 22 EU lidstaten geneesmiddelprijzen aan de Euripid database: Oostenrijk, België, Cyprus, Tsjechische republiek, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Letland, Litouwen, Nederland, Polen, Portugal, Slowakije, Slovenië, Spanje, Zweden, VK en daarnaast Albanië en Noorwegen die geen EU lidstaten zijn.
Waarom vindt u het belangrijk dat Nederland bijdraagt aan een database met geneesmiddelprijzen van EU-lidstaten? Welk profijt heeft Nederland?
De belangrijkste reden om deel te nemen aan de Euripid database is omdat Nederland het van belang vindt dat lidstaten een indicatie kunnen hebben wat het prijsniveau is in de verschillende lidstaten. Nederland maakt als zodanig weinig gebruik van de Euripid database.
In hoeverre is de database straks bruikbaar voor berekeningen in het kader van de Wet geneesmiddelenprijzen?
Ik beschik niet over gegevens of de in Euripid database opgenomen prijzen afkomstig zijn uit algemeen aanvaardbare prijslijsten in de referentielanden en of de prijzen voldoen aan de noodzakelijke voorwaarden. En zo ja of die prijzen (cq prijslijsten) ter beschikking zullen worden gesteld met als doel om maximumprijzen in Nederland vast te stellen.
De prijsgegevens dienen door middel van een geautomatiseerd gegevensbestand ter beschikking te worden gesteld. De bestanden moeten prijzen bevatten op apotheekinkoopniveau danwel moeten de desbetreffende prijzen terug te rekenen zijn naar apotheekinkoopprijzen. Daarnaast dient de technische indeling van geneesmiddelen zodanig te zijn dat een indeling kan worden gemaakt van gelijke geneesmiddelen in de zin van de WGP waarbij wordt uitgegaan van geneesmiddelen met een gelijke werkzame stof, farmaceutische vorm en sterkte. Welke gegevens verder noodzakelijk zijn voor de berekening van maximumprijzen is aangegeven op de website van Farmatec.
Wilt u de verslagen van de afgelopen Euripid-netwerken openbaar maken, zodat de Kamer de voortgang kan volgen?
Eens per jaar is er een bijeenkomst van de lidstaten die deelnemen aan de Euripid database. Na afloop van deze bijeenkomsten wordt er door de OEP (National Health Insurance Fund Administration, Hongarije) een verslag gemaakt. Het is mogelijk voor lidstaten om zich te registreren via www.euripid.eu. Aangezien het niet in alle lidstaten is toegestaan dat geneesmiddelprijzen openbaar zijn, is in het netwerk afgesproken dat informatie hierover uitsluitend binnen de overheidsinstanties van de aangesloten lidstaten gedeeld mag worden. Dit wil zeggen dat de verslagen niet openbaar gemaakt kunnen worden.
Het aankomende rouleren van stemrechten binnen de ECB |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ECB past vergaderschema aan»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat openbaarmaking van de notulen van de ECB-bestuursvergaderingen ten goede komt aan de transparantie van het beleid van de ECB?
Ja.
Klopt het dat het ECB-bestuur voornemens is eens in de zes weken in plaats van eens in de vier weken te vergaderen? Wat zijn hierbij de overwegingen?
Ja. ECB-President Draghi heeft dit aangekondigd tijdens een persconferentie op 3 juli jl. De belangrijkste overweging is dat monetair beleid is gericht op de middellange en lange termijn, en dat de bijbehorende beleidsbeslissingen niet worden genomen op basis van kortetermijnoverwegingen. Daarnaast geeft een zeswekelijkse vergadering meer tijd voor de publicatie van de notulen ten opzichte van de afgelopen en aankomende vergadering.
Op 12 juli 2013 heeft u mijn vragen beantwoord over de invoering van stemrechtroulatie binnen de ECB bij toetreding van een nieuw lid tot de eurozone en inmiddels is bekend dat Litouwen per 1 januari 2015 de euro zal invoeren; betekent dit dat het roulatiesysteem met betrekking tot de stemrechten tijdens bestuursvergaderingen van de ECB per 1 januari 2015 wordt ingevoerd?
Ja.
Het roulatiesysteem voorziet in een maandelijkse roulatie van stemrechten, waarbij Nederland als onderdeel van de groep met de grootste economie en financiële sector van roulerende lidstaten, eens in de vijf maanden één maand haar stemrecht zou verliezen; welk effect heeft het aanpassen van de vergaderfrequentie van het ECB-bestuur op het roulatiesysteem? Als de frequentie in de toekomst verder wordt verlaagd, kunnen bankpresidenten, waaronder die van Nederland, dan gedurende lange tijd geen stemrechten uitoefenen of blijft de beperking een maand?
Bij toetreding van Litouwen bestaat de eurozone uit negentien landen. Op basis van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) treedt vanaf dat moment een roulatiesysteem in werking waarbij slechts vier van de vijf centralebankpresidenten van lidstaten uit de groep van vijf grootste lidstaten (op basis van omvang economie en financiële sector) tegelijkertijd stemrecht hebben. Nederland behoort op dit moment tot deze groep. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident uit deze groep vier maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna een maand niet. De andere groep, bestaande uit veertien landen, heeft elf stemmen. Concreet betekent dit dat een centralebankpresident afkomstig uit deze groep elf maanden achter elkaar mag stemmen, en daarna drie maanden niet.
De Governing Council blijft nog steeds twee keer per maand vergaderen, maar vanaf 2015 zal slechts eens in de zes weken een monetaire beleidsvergadering plaatsvinden. Dit heeft geen effect op het roulatiesysteem, stemrechten wisselen nog steeds elke maand door. Zowel bij de groep van vijf grote landen als bij de andere groep leidt dit er niet toe dat centralebankpresidenten van bepaalde landen nadeel ondervinden of juist profiteren als gevolg van de lagere frequentie van monetaire beleidsvergaderingen. Op de lange termijn stemmen centralebankpresidenten binnen een groep even vaak.
Bij twintig landen is dit niet langer het geval, dan zullen bepaalde centralebankpresidenten in de groep van kleinere lidstaten vaker stemrecht hebben dan anderen. In deze situatie zal de periode zonder stemrecht in deze groep namelijk vier maanden duren, en in een periode van vier maanden vinden soms twee en soms drie monetaire beleidsvergaderingen plaats. Hierdoor is het mogelijk dat sommige centralebankpresidenten structureel twee keer stemrecht mislopen, en andere structureel drie keer. Om deze ongelijkheid te voorkomen zal het roulatiesysteem moeten worden aangepast zodat de centralebankpresidenten binnen elke groep een gelijke frequentie van stemrecht hebben op monetaire vergaderingen van de Governing Council. De frequentie waarmee stemmen moeten rouleren is niet vastgelegd in het Verdrag, alleen het aantal stemmen per groep. Zodoende kan de Governing Council besluiten om de roulatiefrequentie aan te passen.
Een verdere verlaging van de frequentie van monetaire vergaderingen is op dit moment niet aan de orde. Mocht dit in de toekomst gebeuren, dan zal op dat moment bepaald moeten worden of dit een aanpassing van het roulatiesysteem vereist.
Weet u wanneer de stemrechtloze periode voor de president van de Nederlandsche Bank aanvangt en heeft u inmiddels de beschikking over een overzicht van de schuivende stemverhoudingen tussen de bankpresidenten van de lidstaten?
Nee. De ECB heeft hier nog geen besluit over gepubliceerd.
Bent u van mening dat de invloed van de Nederlandse president van de centrale bank in het ECB-beleid voldoende gewaarborgd blijft na invoering van dit systeem?
Ook in de huidige situatie waarin elke centralebankpresident stemrecht heeft, is het mogelijk dat er een monetaire beleidsbeslissing wordt genomen waar de Nederlandse (of een andere) centralebankpresident het niet mee eens is. Dit is inherent aan een systeem waar met meerderheid kan worden beslist in plaats van op basis van unanimiteit.
Centralebankpresidenten houden echter altijd recht om te spreken tijdens monetaire vergaderingen, ook op momenten dat zij geen stemrecht hebben. Dit draagt bij aan een evenwichtige besluitvorming, zoveel mogelijk op basis van consensus. Voor de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid is het essentieel dat beleidsbeslissingen op brede steun kunnen rekenen binnen de Governing Council. Het is daarom ook onwaarschijnlijk dat een bepaalde groep gelijkgestemde centralebankpresidenten een beleidsbeslissing zal forceren waar alleen een meerderheid voor bestaat dankzij de in die maand geldende allocatie van stemrechten. Een dergelijke beslissing kan immers bij een volgende stemming weer ongedaan gemaakt worden. Daarom brengt het roulatiesysteem de geloofwaardigheid en draagvlak van monetair beleid niet in gevaar. Met de publicatie van de notulen, die de overwegingen van de Governing Council bij een bepaalde beslissing verduidelijken, zullen de geloofwaardigheid en het draagvlak van monetair beleid juist toenemen.
Ten aanzien van het momentum van het aanpassen van de stemrechten geldt dat de aanpassing geen politieke beslissing is, maar is vastgelegd in Protocol 4 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). Daarin staat dat stemrechtroulatie in principe al begint bij zestien centralebankpresidenten, maar dat de Governing Council het recht heeft om dit uit te stellen totdat er negentien leden zijn. Van dit recht is gebruikgemaakt, en op dit moment zijn er geen juridische mogelijkheden om stemrechtroulatie verder uit te stellen.
Is het mogelijk dat gelijkgestemde lidstaten gelijktijdig stemrecht verliezen, waardoor (tijdelijke) onevenwichtigheden in het beleid van de ECB kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 7.
De rol van de ECB midden in de crisis is nauwelijks te onderschatten, bovendien is draagvlak voor het monetaire beleid in crisistijd onder de bevolkingen van alle lidstaten zeer belangrijk; wat vindt u in dit licht van het momentum van het aanpassen van de stemrechten? Hoe oordeelt u over de situatie dat het kan voorkomen dat centrale bankiers van grote landen bij majeure monetaire besluiten geen stemrecht hebben? Ziet u dat eveneens als een risico voor het draagvlak voor het monetaire beleid?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met discussies in andere landen over dit roulatiesysteem? Bent u eventueel bereid voorstellen te steunen die er zorg voor dragen dat presidenten stemrecht behouden tijdens alle vergaderingen?
Ja. In het licht van bovenstaande antwoorden acht ik een wijziging van het Verdrag op dit punt echter niet noodzakelijk.
Het bericht ‘Frankrijk laat begrotingsdoel los’ |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Frankrijk laat begrotingsdoel los»?1
Ja.
Klopt het dat de Franse Minister van Financiën Michel Sapin voorstelt om het Europese beleid bij te stellen, door het tempo waarin tekorten moeten worden teruggebracht aan te passen aan de economische omstandigheden?
Minister Sapin pleit in een ingezonden stuk in het Franse dagblad Le Monde ervoor om het ritme van de begrotingsconsolidatie aan te passen aan de economische omstandigheden. Hij heeft geen concreet voorstel gedaan om de regels van het SGP te wijzigen.
In hoeverre wijken de meest recente verwachte groei en het verwachte tekort van Frankrijk af van de verwachtingen ten tijde van de landenspecifieke aanbevelingen in april?
De raming die als basis diende voor de aanbeveling die de Raad aan Frankrijk heeft gedaan om het buitensporig tekort te beëindigen is de lenteraming 2013. Bij het doen van de aanbeveling ging de Europese Commissie uit van 0,6% groei in 2014 en 1,1% groei in 2015 (gecorrigeerd voor de impact van de gevraagde consolidatiemaatregelen op de groei).
De landenspecifieke aanbevelingen zijn gebaseerd op de lenteraming 2014 van de Europese Commissie. Op basis van deze raming zou de Franse economie 1% groeien in 2014 en 1,5% in 2015. Voor de betreffende jaren zou er een tekort zijn van respectievelijk 3,9% en 3,4%.
Over de eerste twee kwartalen van 2014 heeft de Frankrijk een nulgroei gerealiseerd. De eerstvolgende raming, de herfstraming, komt naar verwachting begin november uit. Sapin heeft in het ingezonden artikel in Le Monde de verwachting uitgesproken dat de groei in 2014 in de orde van grootte van 0,5% zal liggen, en in 2015 niet ver boven de 1% zal uitkomen. Verder gaf Sapin aan dat het tekort in 2014 boven de 4% zal uitkomen. Het tekort voor 2015 zal afhangen van de begroting die de Franse regering dit najaar indient.
Wat is het standpunt van de Nederlandse regering ten aanzien van de Europese begrotingsspelregels en de ruimte die deze bieden om rekening te houden met economische omstandigheden? Wijst u in dat kader het pleidooi van Sapin voor een «bijstelling» van het beleid af?
De Nederlandse regering is van mening dat de Europese begrotingsregels voldoende flexibiliteit bieden om rekening te houden met economische omstandigheden. Lidstaten in de buitensporigtekortprocedure kunnen op basis van de relevante verordening (Art. 3(5), Vo. 1467/97) uitstel van de deadline krijgen indien er sprake is van onverwachte ongunstige economische gebeurtenissen met een ernstige negatieve weerslag op de openbare financiën. Daarnaast moet de lidstaat in kwestie zelf voldoende maatregelen hebben genomen om het tekort terug te brengen, in lijn met de aanbeveling van de Raad om het buitensporig tekort te beëindigen. Nederland en Frankrijk hebben in mei 2013 uitstel gekregen omdat zij aan deze criteria voldeden.
Alle landen moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels, ook Frankrijk. De Commissie heeft op 5 maart jl. een autonome aanbeveling aan Frankrijk gedaan omdat er volgens haar een significant risico was dat Frankrijk niet aan de vereisten uit aanbeveling van mei 2013 zou voldoen. In de aanbeveling werd Frankrijk aangespoord om maatregelen te nemen teneinde de benodigde verbetering van het structureel saldo te realiseren. In de landenspecifieke aanbevelingen heeft de Commissie Frankrijk opnieuw aangespoord om de budgettaire strategie te versterken om de deadline van 2015 te halen. Frankrijk moet laten zien voldoende maatregelen te nemen. De eerstvolgende gelegenheid hiervoor is de indiening van het Draft Budgetary Plan dit najaar in het kader van het two-pack.
Bent u bereid om er bij uw Franse ambtgenoot op aan te dringen om eindelijk eens echt werk te maken van hervormingen, teneinde groei en werkgelegenheid structureel te bevorderen? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Structurele hervormingen zijn een terugkerend onderwerp van gesprek in de Eurogroep en de Ecofinraad. In het kader van de aanbevelingen die de Raad aan de Eurozone als geheel heeft gedaan, heeft onlangs in de Eurogroep een thematische discussie plaatsgevonden over de hoge belastingdruk op arbeid. Dergelijke discussies bieden een gelegenheid voor lidstaten om elkaar aan te spreken op het belang van structurele hervormingen en om best practices uit te wisselen.
Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Senior obligaties veilig bij redding BES»?1
Ja.
Is de steun aan de Banco Espírito Santo door de Europese Commissie getoetst op de geldende staatssteunregels?
Ja, zie het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Hijum.
Zo ja, is in deze toets ook meegenomen dat de Europese Commissie vooruitlopend op de inwerkingtreding van de BRRD-richtlijn (Bank Recovery and Resolution Directive) de onderdelen van deze richtlijn, waaronder een vereiste bail-in, reeds heeft verwerkt in de staatssteuntoets?
Nee. De vereiste bail-in regels uit de BRRD treden pas uiterlijk 1 januari 2016 in werking. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie van BES in lijn is met de Europese staatssteunregels zoals die momenteel van toepassing zijn (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Waarom lijkt er bij de steun aan de Banco Espírito Santo geen sprake van een diepe bail-in, inclusief junior debt houders?
Zoals in het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Huijm staat beschreven heeft de Portugese Centrale Bank aangegeven dat de verliezen die voortvloeien uit de afwikkeling van BES voor rekening zullen komen van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Doordat verliezen op de slechte activa neerslaan bij de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders vindt er bail-in plaats van private crediteuren confom de staatssteunregels.
Kunt u, onder verwijzing naar het verslag van de Eurogroep en ECOFIN-Raad van 19 en 20 juni 20142 waarin u schrijft: «Indien een bank onverhoopt niet in staat is om het kapitaaltekort op eigen kracht op te lossen kunnen pas publieke middelen worden ingezet nadat bail-in volgens staatssteunregels heeft plaatsgevonden», aangeven hoe u beoordeelt of en hoe met de steun aan Banco Espírito Santo aan deze afspraken is voldaan?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3, heeft de Europese Commissie geconcludeerd dat de resolutie van BES in lijn is met de Europese staatssteunregels, met inbegrip van de afspraken over bail-in hierbinnen. Zie tevens het antwoord op de vragen 3 en 4 van lid van Hijum.
Het bericht dat de Portugese overheid de Banco Espírito Santo (BES) redt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Portugal redt bank met miljarden»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom Banco Espírito Santo juist nu steun nodig heeft?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
Op welke wijze is er de afgelopen jaren opgetreden door de Portugese toezichthouder?
In het algemeen zijn er, volgens de Centrale Bank van Portugal, gebaseerd op het risicoprofiel van BES, in voorgaande jaren diverse kwetsbaarheden gesignaleerd die geleid hebben tot de implementatie van diverse voorzorgsmaatregelen. Meer specifiek heeft de Portugese Centrale Bank in een audit in 2013 onregelmatigheden in de rekeningen van het moederbedrijf van Espírito Santo International (ESI) geconstateerd. Aanvullend heeft de Portugese Centrale Bank BES verplicht een deel van de taken af te splitsen van de niet-financieel tak van Grupo Espírito Santo. In de loop van 2014, toen er onzekerheid ontstond over de financiële positie van BES op de kapitaalmarkten, heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om de totale blootstelling van BES op alle takken van Grupo Espírito Santo bekend te maken. Vervolgens heeft de Portugese Centrale Bank BES verzocht scenario’s op te stellen om risico’s te beperken die zouden kunnen voortvloeien uit wanbetaling van een van de takken van Grupo Espírito Santo. Ook heeft de Portugese Centrale Bank BES gevraagd om herkapitalisatieplannen te presenteren in het licht van de ECB stresstesten en het interne governance model te versterken.
Was er bij de bank sprake van fraude, witwassen en andere malversaties?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van lid van Hijum.
In welke mate dragen private partijen, waaronder aandeelhouders en obligatiehouders, bij aan de redding? Worden spaarders ontzien?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de President van de Centrale Bank van Portugal, Carlos da Silva Costa, dat de Portugese overheidsfinanciën en belastingbetalers geen risico’s lopen bij deze transactie? Vindt u die uitspraak evenzeer moeilijk navolgbaar?2
De president van de Portugese Centrale Bank heeft aangegeven dat de operatie geen gevolgen heeft voor de tekort- en schuldpositie van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al eerder zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Portugese Minister van Financiën heeft aangegeven dat de lening van de Portugese staat aan het Portugese resolutiefonds een maximale looptijd heeft van twee jaar. De lening zal dus voor die tijd vervangen worden door leningen van de Portugese bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds om daarmee het aandeelhouderschap van het resolutiefonds in Novo Banco te kunnen financieren totdat Novo Banco verkocht wordt. Op termijn kan de lening terugbetaald worden door de verkoop van Novo Banco en contributies van de bancaire sector aan het Portugese resolutiefonds gedurende de tijd. Volgens de Portugese Minister van Financiën zal bij een tegenvallende opbrengst van de verkoop van Novo Banco de Portugese bancaire sector en niet de belastingbetaler opdraaien voor de kosten. Hiermee zijn de risico’s voor de Portugese belastingbetalers beperkt.
In welke mate neemt de schuldenpositie van Portugal toe door deze redding? Is de Troika betrokken bij de genomen maatregelen? Zo ja, wat is haar oordeel?
De operatie heeft geen gevolgen voor de overheidsschuld van de Portugese overheid, omdat de reeds uitgekeerde leningen van het EFSF, het EFSM en het IMF aan de Portugese staat al zijn meegenomen in de overheidsschuld.
De Trojka van IMF, ECB en Europese Commissie is in die hoedanigheid niet betrokken geweest bij de resolutie van BES. De Europese Commissie is wel betrokken geweest om te toetsen of de resolutie van BES in lijn was met de Europese staatssteunregels. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 van lid van Hijum is aangegeven heeft de Commissie op 4 augustus jl. geoordeeld dat de resolutie in lijn is met de staatssteunregels (zie eerdere verwijzing naar de verklaring van de Commissie).
Is er sprake van besmettingsgevaar naar andere Europese banken, aangezien bekend is dat diverse investeerders, waaronder Franse banken, aandelen hebben in Banco Espírito Santo?
Zoals in de antwoorden op vragen 3 en 4 van lid Van Hijum is aangegeven, zullen de verliezen die voortvoeien uit de bad bank voor rekening zijn van de aandeelhouders en achtergestelde obligatiehouders van BES. Zo heeft de Franse bank Crédit Agricole bijvoorbeeld reeds bekend gemaakt een verlies te hebben genomen op BES. Er zijn op dit moment echter geen aanwijzingen voor besmettingsgevaar richting andere Europese banken.
Zijn er im- of expliciet risico’s voor de Nederlandste staat verbonden aan deze reddingsoperatie?
De steun uit het leningenprogramma van het EFSF, EFSM en IMF is verstrekt aan de Portugese overheid en de Portugese overheid draagt daarmee de volle verantwoordelijkheid voor de terugbetaling van de leningen. Nederland loopt hierdoor indirect risico via het EFSF, het EFSM en het IMF. De totale blootstelling van Nederland op de noodfondsen is niet veranderd door de reddingsoperatie van Banco Espírito Santo door de Portugese staat.
Het faillissement van het bedrijf Thermphos en de rol van de Nederlandse en Europese overheid daarin |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Hoe heeft Nederland gestemd tijdens de zitting waar het besluit van de Europese Commissie om geen antidumpingmaatregelen te nemen goedgekeurd moest worden? Heeft zij voor of tegen het sluiten van de antidumpingprocedure gestemd (over de import van witte fosfor)?1
Nederland heeft zich onthouden van stemming, evenals Spanje, Frankrijk en Hongarije. De overige lidstaten hebben ingestemd met het voorstel. Geen van de lidstaten heeft tegen gestemd.
Wat waren de Raadsinstructies van de Permanente Vertegenwoordiger nadat Thermphos de antidumpingklacht indiende bij de Europese Commissie?
De antidumpingzaak tegen witte fosfor uit Kazachstan is niet in de Raad besproken.
De Commissie concludeert dat het uitblijven van maatregelen als gevolg zal hebben dat Thermphos haar activiteiten zal moeten staken; op welk moment wist het kabinet dat Thermphos failliet zal gaan door het uitblijven van maatregelen?2
In de conclusie van de Commissie waarnaar wordt gerefereerd, staat:
«Worden geen maatregelen ingesteld, dan zal de productie van witte fosfor in de Unie en de productie van afgeleide producten door de bedrijfstak van de Unie zeer waarschijnlijk niet worden hervat. Anderzijds biedt de instelling van maatregelen, zoals ook sommige belanghebbenden hebben gesteld, de bedrijfstak van de Unie mogelijk onvoldoende bescherming omdat de invoer uit Kazachstan, zelfs wanneer hiervoor rechten gelden, qua prijzen concurrerender blijft dan de verkopen door de bedrijfstak van de Unie, en waarborgt de instelling van maatregelen derhalve niet dat de bedrijfstak van de Unie de huidige kwetsbare situatie doorstaat.» (ref 2013/81/EC punt 190).
Op het moment dat de Commissie dit begin 2013 concludeerde, had Thermphos Internationaal BV haar activiteiten al gestaakt, en was failliet. De Commissie stelde dat het instellen van antidumpingmaatregelen geen waarborg was voor het voortbestaan van Thermphos. De reden was dat het onderzoek van de Commissie had uitgewezen dat:
Dit betekent dat witte fosfor uit Kazachstan met het instellen van een antidumpingrecht van 10,5% nog steeds goedkoper zou zijn voor de Europese gebruikende industrie dan fosfor van Thermphos. Er was dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de Europese gebruikende industrie over zou stappen op de (duurdere) witte fosfor van Thermphos.
Had Nederland een vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping, dat het besluit van de Europese Commissie voorbereidde? Zo ja, wie?
Ja, Nederland had een vertegenwoordiger in het Antidumping Comité. De naam van de betreffende ambtenaar is verder niet relevant.
Hoe werd de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping aangestuurd?
Het standpunt is conform de gebruikelijke procedures met de betrokken ministeries afgestemd.
Wat waren de instructies voor de Nederlandse vertegenwoordiger in het Adviescomité voor Antidumping?
De instructies waren om zich te onthouden van stemming.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos een kosten-batenanalyse gemaakt?
Zoals gebruikelijk bij de standpuntbepaling over het al dan niet nemen van antidumpingmaatregelen is gekeken naar de prijsstelling van fosfor uit Kazachstan en de gevolgen voor de Europese producent en gebruikende industrie (zie ook vraag 3 en 17). Hierbij was sprake van een verschillend belang van de producent en de gebruikers.
Is er bij de standpuntbepaling van Nederland in de zaak Thermphos rekening gehouden met een saneringsopgave van tussen de 70 en 90 miljoen euro bij een eventueel faillissement van het bedrijf? Wist het kabinet dat de Nederlandse belastingbetaler deze rekening zal moeten betalen?
Op het moment van standpuntbepaling van Nederland in de antidumpingzaak was er nog niets bekend over de omvang van een mogelijke saneringsopgave en over wie dat zou moeten betalen.
Welk Nederlands belang is gediend bij het uitblijven van antidumpingmaatregelen en dus bij het faillissement van Thermphos?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is er geen aantoonbare oorzaak-gevolg relatie tussen het uitblijven van maatregelen en het faillissement van Thermphos.
Klopt het dat Belgisch Limburg en Wallonië extra structuurfondsen zullen ontvangen om faillissementen in de regio op te vangen?3
Tijdens de ER van 7 en 8 februari 2013 is afgesproken dat België financiële middelen zou krijgen om te voorzien in het aanpassingsproces van bepaalde regio’s, het ging om 133 miljoen (66,5 miljoen voor Limburg en 66,5 miljoen voor Wallonië). Deze structuurfondsen zijn echter niet direct inzetbaar voor faillissementen.
Klopt het dat Italië (€ 25 miljoen), Spanje (€ 17 miljoen) en Frankrijk (€ 84 miljoen) extra middelen via het Flexibiliteitsinstrument zullen ontvangen?4
In verband met de definitieve uitkomst van de MFK-onderhandelingen heeft de Europese Raad in juni 2013 besloten om genoemde landen extra structuurfondsen toe te kennen. Deze middelen zijn gedeeltelijk gefinancierd door de inzet van het flexibiliteitsinstrument.
Klopt het dat Cyprus om meer structuurfondsen heeft gevraagd en dat de Commissie besloten heeft Cyprus meer structuurfondsen te geven?
De ER van 27-28 juni 2013 heeft het EP en de Raad verzocht om binnen de flexibiliteit die het MFK biedt in het kader van de jaarbegroting de mogelijkheden te onderzoeken om de moeilijke situatie in Cyprus te adresseren. Dit vloeit voort uit de afspraken die de ER in februari 2013 reeds maakte over andere programmalanden, op het moment dat Cyprus nog geen programmaland was.
Heeft het kabinet ooit overwogen om schadevergoeding voor de saneringskosten een onderdeel te maken van bovenstaande of andere budgettaire onderhandelingen?
Nee.
Deelt u de mening van de minister van Economische Zaken dat Europa medeverantwoordelijk is voor het faillissement van Thermphos?5
De Minister van Economische Zaken heeft tijdens het dertig leden debat van 2 april 2013 inzake Thermphos aangegeven dat de Europese Commissie zich mogelijk medeverantwoordelijk voelt voor de ontstane situatie. De Minister van Economische Zaken is in gesprek gegaan met de Europese Commissie over een mogelijke financiële bijdrage van de Europese Commissie aan eventuele opruimkosten en (groene) doorstart van het bedrijf.
Deelt u de mening van Elsevier dat de pogingen van de minister om in overleg te treden met de Europese Commissie inzake een schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos halfslachtig waren?6
Nee. Zoals gemeld in een brief aan de Tweede Kamer van 24 april jl. (Kamerstuk 29 826, nr. 59) heeft de Minister van Economische Zaken zich actief ingezet om een financiële bijdrage te krijgen van de Europese Commissie voor opruimkosten en een mogelijke doorstart. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven dat er geen mogelijkheden waren voor een financiële bijdrage voor de opruimingkosten. De Europese Commissie was wel bereid om te kijken naar de mogelijkheden om een duurzame doorstart op basis van productie van «groene fosfor» te steunen. Doordat uiteindelijk geen duurzame doorstart mogelijk bleek, zijn de mogelijkheden voor steun vanuit de Europese Commissie en Europese Investeringsbank niet meer aan de orde gekomen.
Deelt u de mening van Elsevier dat de onder andere passieve houding van het Rijk bijgedragen heeft aan het faillissement, het falen van de doorstart en de vervelende nasleep in de zaak-Thermphos?7
Nee. Het Rijk heeft zich juist actief ingezet voor deze casus. Het Rijk heeft onder meer na het faillissement van Thermphos zich ingespannen om een koper te vinden voor het bedrijf. Toen deze koper niet gevonden werd, hebben Zeeland Seaports, de Provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken gezocht naar kandidaat investeerders voor de mogelijke productie van groene fosfor op de Thermphos-site te Vlissingen. Uiteindelijk bleef 1 kandidaat investeerder over. Na toetsing van het businessplan en het technisch plan door onafhankelijke experts bleek een duurzame doorstart echter niet mogelijk.
Deelt u de mening van de voormalig minister van Industrie en Handel van de Republiek Tsjechië, de heer Martin Kuba, dat het uitblijven van maatregelen een gevolg is van een gecoördineerde pan-Europese lobby en niet van een afweging van argumenten en wettelijke voorwaarden?8
De Europese Commissie heeft het antidumpingonderzoek volgens de daarvoor wettelijke eisen en procedures, zoals verwoord in de Verordening 1225/2009 uitgevoerd. Het voorstel van de Commissie om geen maatregelen te nemen voldoet aan deze eisen, inclusief het in ogenschouw nemen van dumping, schade en belang van de Unie.
Is er tussen het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken afstemming geweest nadat de Kamer het kabinet had gevraagd om in overleg te treden met de Commissie inzake schadevergoeding wegens het uitblijven van antidumpingmaatregelen en het daaropvolgende faillissement van Thermphos?
Ja, er is tussen de betreffende ministeries overleg geweest.
Bent u bekend met het gerucht dat een aantal EU-lidstaten bij de begrotingsherziening van 2016 om meer structuurfondsen zal vragen om te gevolgen van economische terugval in specifieke regio’s op te vangen?
Nee, dit gerucht is ons niet bekend. Als onderdeel van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 is opgenomen dat de Commissie in 2016 de totale toewijzingen die voor de doelstelling «investeren in groei en werkgelegenheid» in het kader van het cohesiebeleid 2017–2020 aan alle lidstaten zijn gedaan, opnieuw zal bezien en volgens gemaakte afspraken mag herberekenen. Het totale netto-effect van deze technische aanpassing mag niet meer bedragen dan 4 miljard EUR.
Het bericht dat Slowakije het homohuwelijk uitsluit |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Slowakije sluit homohuwelijk uit»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze stap van het Slowaakse parlement een stap terug in de tijd betekent en deelt u de teleurstelling over deze grondwetswijziging die het huwelijk voorbehoudt tussen man en vrouw?
Dat Slowakije het huwelijk definieert als exclusief tussen man en vrouw is niet nieuw; dat was reeds een bepaling in het Slowaaks burgerlijk wetboek. Dat de bepaling uit het burgerlijk wetboek nu ook is opgenomen in de grondwet, is zondermeer een teleurstelling. Hoewel er materieel niets wijzigt voelt het als een stap terug voor de gelijke rechten voor LHBT in Slowakije; zeker na een paar goede ontwikkelingen in de afgelopen jaren (zoals de organisatie van «Pride Marches»).
Deelt u de opvatting dat het uitsluiten van een huwelijk tussen twee mensen van hetzelfde geslacht in strijd is met de Europese waarden, normen, en mensenrechten en dus zeer onwenselijk is?
Zoals in het «Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie» is vastgelegd, wordt het recht te huwen gewaarborgd via nationale wetten (artikel2. Niettemin betreurt Nederland de gang van zaken in Slowakije. Nederland wijst discriminatie op elke grond af en blijft actief opkomen voor de gelijke rechten van LHBT-personen. Nederland beroept zich daarbij op artikel 21 van het EU Handvest, waarin staat dat «elke discriminatie, met name op grond van geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, verboden is».
Bent u bereid de Slowaakse regering aan te spreken op de grondwetswijziging en uw afkeuring hierover bij de Slowaakse regering kenbaar te maken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Buitenlandse Zaken zal in een aankomende ontmoeting met de Slowaakse Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen uitspreken over de stigmatiserende werking van dit soort maatregelen en blijven aandringen op de bevordering van gelijke rechten voor LHBT.
Bent u bereid te onderzoeken wat de toenemende homofobie in Europese lidstaten betekent voor de erkenning van in Nederland gesloten homohuwelijken in andere lidstaten en de Tweede Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Als gezegd valt de huwelijkswetgeving in Europa onder de bevoegdheid van de lidstaten.
Bent u bereid de Tweede Kamer een overzicht te sturen waarin per Europese lidstaat kort wordt beschreven welke ontwikkelingen er plaatsvinden betreffende LHBT-rechten en het oordeel van de regering daaromtrent?2
Het bericht 'Turk veroordeeld wegens 'Allah' in twitternaam' |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turk veroordeeld wegens «Allah» in twitternaam»1? Zo ja, klopt dit bericht?
Ja.
Deelt u de mening dat het compleet achterlijk is dat een Turkse twitteraar is veroordeeld tot vijftien maanden cel wegens het gebruik van het woord «Allah» in zijn twitternaam?
Zoals ook benadrukt in de recente kabinetsappreciatie van het uitbreidingspakket 2014, is er in Turkije op het terrein van de rechtsstaat en mensenrechten sprake van serieuze tekortkomingen. Het kabinet benadrukte in het bijzonder de zorgen over de vrijheid van meningsuiting. Deze zaak is een voorbeeld hiervan. Het is duidelijk dat de huidige situatie in Turkije niet in lijn is met de vereiste Europese normen en maatstaven. Het doorvoeren van verdere ingrijpende hervormingen is dan ook absolute noodzaak.
Het kabinet is van mening dat toetredingsonderhandelingen de beste manier vormen om Turkije aan te sporen te hervormen naar Europese maatstaven. Doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding, conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een onderhandelingsproces met een open einde. De uitkomst staat niet op voorhand vast. Het standpunt van het kabinet is en blijft, zoals uiteengezet in verschillende Kamerbrieven van opeenvolgende kabinetten, dat wanneer Turkije voldoet aan alle strenge voorwaarden, het land zal kunnen toetreden.
Deelt u de mening dat dit incident past in een slechte reeks gebeurtenissen waaruit blijkt dat Turkije geen Westers land is en daarom nooit lid zou kunnen worden van de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het schandalig is dat Turkije jaarlijks bijna 1 miljard euro aan Europese subsidie ontvangt met als doel lidstaat van de EU te worden?
De middelen voor Turkije komen uit het Instrument voor Pre-accessie (IPA), dat landen met een toetredingsperspectief ondersteunt in de hervormingen die zij in het kader van het toetredingsproces moeten doorvoeren. Er is dus een directe link met het bevorderen van lange-termijnhervormingen, ook op het gebied van democratie en rechtsstaat. In de nieuwe IPA-verordening is, mede op Nederlands aandringen, deze koppeling met het hervormingstraject nog duidelijker geworden. Daarnaast is er de mogelijkheid IPA-steun te verhogen of korten op basis van verdienste. De Commissie is bezig haar programmering voor de periode 2014–2020 op papier te zetten. Nederland zal kritisch meekijken bij de programmering van fondsen voor Turkije en tevens de mogelijkheden die de nieuwe IPA-verordening biedt ten volle proberen te benutten. Hierbij zal Nederland nauw optrekken met andere lidstaten, aangezien besluitvorming per gekwalificeerde meerderheid geschiedt.
Wanneer gaat dit kabinet eindelijk haar veto gebruiken om de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije per direct te stoppen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren' |
|
Enneüs Heerma (CDA), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitsland mag EU-burgers uitkering weigeren»?1
Ja
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van het Europees Hof voor de opdracht van de Kamer aan u (motie Azmani/Hamer2) om ervoor te zorgen dat ook in Nederland werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie een bijstandsuitkering geweigerd kan worden?
Voor de goede orde wijs ik erop dat het hier geen uitspraak van het Europees Hof betreft, maar een conclusie van de advocaat-generaal bij dat Hof. Op dit moment is nog niet bekend wat de uitspraak van het Hof zal zijn. De onderhavige zaak heeft overigens geen betrekking op een werkzoekende, maar op een economisch niet actieve persoon.
Voor wat betreft werkzoekende burgers uit andere landen van de Europese Unie geldt in Nederland al dat zij geen recht hebben op bijstand. In dit verband verwijs ik naar mijn brieven d.d. 28 maart 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 30 545, nr. 118) en 10 juli 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 29 407, nr. 172) aan uw Kamer. Een wetsvoorstel is hiervoor dus niet nodig.
Wanneer bent u van plan met een wetsvoorstel te komen om dit mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ervaringen uit te wisselen met uw Duitse, en wellicht ook Belgische, collega om te zien hoe uitkeringstoerisme effectief bestreden kan worden?
Met een aantal EU-lidstaten, waaronder Duitsland en België, vindt regelmatig overleg plaats. Het onderwerp uitkeringstoerisme staat ook op de agenda, indien daar aanleiding toe is.
De transparantie van Raadsdocumenten |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het via Statewatch gelekte document van het Raadssecretariaat ter voorbereiding van de discussie in Coreper over de implicaties van het Access Info Europe arrest van het Europese Hof van Justitie voor de wijze van opstellen van Raadsdocumenten?1
Het document betreft de eerder aangekondigde bespreking over de uitwerking van de Hofuitspraak Access Info Europe (zie de kabinetsreactie op deze Hofuitspraak met Kamerstuk 22 112, nr. 1830) waarover ik uw Kamer, conform de toezegging tijdens het AO-informatievoorziening van 23 april jl., onlangs schriftelijk heb geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Uw kamer heeft via de EU-extranet database rechtstreeks toegang tot deze zogenoemde «Limité» Raadsdocumenten.
Kunt u helderheid geven over de positie van Nederland met betrekking tot de naleving van het Access Info Europe arrest?
De Hofuitspraak is duidelijk en er wordt in de praktijk opvolging aan gegeven.
Voor de beschrijving van het verloop en de uiteindelijke uitkomst van de bespreking over de vermelding van de posities van lidstaten en de Nederlandse inzet verwijs ik graag naar mijn (Kamerstuk 22 112, nr. 1861). Optie 1 bleek niet op voldoende steun te kunnen rekenen. Wel is een compromis gevonden dat in lijn is met de Hofuitspraak en dat per saldo de transparantie ten goede komt. Er zal ter zake geen vervolgdiscussie plaatsvinden op Raadsniveau.
Deelt u de mening dat Nederland de volledige uitvoering van het Access Info Europe arrest moet steunen – optie 1 van de 3 genoemde opties in het gelekte Raadsdocument – en dat de namen van lidstaten genoemd dienen te worden bij de posities die zij innemen bij de behandeling van wetgevingsdossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer zult u de Kamer informeren, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg Informatievoorziening van 23 april, over 1) de discussie in Coreper over vermelding van posities van lidstaten en 2) vervolgdiscussies in de Raad daarover?
Zie antwoord vraag 2.
Zeggenschap van lidstaten bij het afsluiten van handelsverdragen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «EU-land niet meer altijd eigen baas bij ruzie met buitenlands bedrijf»?1
Het bericht gaat in op de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen. De beweringen over deze verordening berusten, zoals blijkt uit de antwoorden op de vragen 10 en 11, deels op feitelijke onjuistheden.
Voorts wordt de vraag opgeworpen of vrijhandelsakkoorden tussen de Europese Unie en derde landen, waaronder die met Canada, alleen door de Europese instellingen of ook door de lidstaten goedgekeurd moeten worden. Hierover bestaat tussen de lidstaten en de Europese Commissie nog geen overeenstemming. Tijdens de RBZ Handel van 8 mei jl. benadrukten de lidstaten dat het vrijhandelsakkoord met Canada een gemengd akkoord is en door zowel de EU als de lidstaten zouden moeten worden goedgekeurd. Ook over het vrijhandelsakkoord met Singapore, dat op 20 september 2013 geparafeerd werd door de hoofdonderhandelaars, is nog verdeeldheid tussen de lidstaten en de Europese Commissie over dit competentievraagstuk. Nederland is van mening dat brede Europese vrijhandelsakkoorden als gemengde verdragen gekwalificeerd dienen te worden en dus door de Europese Unie én alle lidstaten, geratificeerd moeten worden. Instemming van het parlement maakt deel uit van de nationale goedkeuringsprocedure.
Hoe oordeelt u over het feit dat Europees Commissaris voor Handel De Gucht wil vermijden dat nationale parlementen hun goedkeuring aan het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU (CETA) moeten verlenen?
Anders dan Europees Commissaris voor Handel De Gucht, ga ik ervan uit dat conform bestaande praktijk het vrijhandelsverdrag tussen Canada en de EU een zogenaamd «gemengd akkoord» is, dat zowel door de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd moet worden. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is de Europese Unie exclusief bevoegd op het beleidsterrein van de gemeenschappelijke handelspolitiek en de douane-unie. Op grond van het Verdrag van Lissabon vallen sinds 1 december 2009 ook buitenlandse directe investeringen onder de gemeenschappelijke handelspolitiek. CETA bestrijkt terreinen, die niet geheel onder de exclusieve bevoegdheid van de EU vallen. Dit is met name het geval voor specifieke onderdelen op het gebied van diensten en investeringen. CETA heeft daardoor een gemengd karakter en zou naar de mening van het kabinet gesloten moeten worden tussen de Europese Unie en haar lidstaten enerzijds, en Canada anderzijds. Meest recentelijk zijn bijvoorbeeld ook het Economische Partnerschapsakkoord met de Caribische-regio en het vrijhandelsakkoord met Colombia/Peru door zowel de Europese Unie als de lidstaten goedgekeurd.
Klopt het, dat De Gucht heeft gezegd: «Hebben we echt 27 aanvullende ratificaties nodig als het Europees Parlement het ook kan doen?» Wat vindt u van deze opstelling van de Europese Commissie?
Commissaris De Gucht meent dat CETA onder de exclusieve competentie van de Europese Unie valt en derhalve alleen door de Europese Unie goedgekeurd hoeft te worden. Hij wijst daarbij op het risico dat 28 nationale ratificaties het proces tot inwerkingtreding ernstig kunnen vertragen. Zoals hiervoor aangegeven, is het kabinet een andere mening toegedaan.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat CETA de status van een «gemengd akkoord» behoudt, zodat het verdrag door de lidstaten geratificeerd moet worden?
Een meerderheid van de lidstaten is voorstander van een «gemengd akkoord» overeenkomstig de bestaande praktijk. Ik zet mij ervoor in dat CETA een gemengd verdrag wordt, zodat ook het Nederlands parlement de mogelijkheid krijgt met het akkoord in te stemmen. Daartoe roep ik de Europese Commissie op af te zien van een «EU-only» goedkeuring van CETA en ervoor te zorgen dat CETA als een «gemengd akkoord» door zowel de Europese Unie als haar lidstaten ondertekend en geratificeerd wordt. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 8 mei jl. heeft Nederland, samen met andere lidstaten, de Europese Commissie opgeroepen het vrijhandelsverdrag met Canada óók door de lidstaten te laten goedkeuren. Het Griekse voorzitterschap sprak na afloop van deze Raad van een «unaniem signaal».
Wat onderneemt u indien het Europese Hof De Gucht in het gelijk stelt en oordeelt dat CETA onder de exclusieve competentie van de EU valt? Hoe rijmt u een dergelijke opvatting met het feit dat een meerderheid van de lidstaten van mening is dat onderdelen van de hoofdstukken over diensten en investeringsbescherming onder de competentie van de lidstaten vallen?2
Het staat nog niet vast dat Commissaris De Gucht dit vraagstuk ook daadwerkelijk aan het Europees Hof van Justitie zal voorleggen. Met een dergelijke procedure is immers ook veel tijd gemoeid. Ik wil niet vooruitlopen op een procedure die nog niet aanhangig is gemaakt. Tenzij het Europees Hof van Justitie anders zou oordelen, pleit ik ervoor dat CETA óók door de lidstaten, en dus de nationale parlementen, goedgekeurd moet worden.
Wat zijn de gevolgen voor de ratificatie van het vrijhandelsverdrag tussen de VS en de EU (TTIP), indien CETA gekwalificeerd wordt als een exclusieve competentie van de EU?
Dat is op voorhand niet in te schatten. Dit is afhankelijk van een eventuele uitspraak van het Europees Hof van Justitie. Bovendien hangt dit af van de onderwerpen die CETA en TTIP zullen bestrijken en van de vraag in hoeverre deze akkoorden qua reikwijdte met elkaar zullen overeenkomen. Of TTIP inhoudelijk gelijk zal zijn aan CETA kan pas worden vastgesteld, op het moment dat er een akkoord over TTIP is uitonderhandeld.
Deelt u de mening dat goedkeuring van TTIP altijd aan het Nederlandse parlement moet worden voorgelegd, aangezien hiertoe een motie is aangenomen?3
Na afronding van de onderhandelingen over TTIP, zal de Raad en het Europees Parlement in moeten stemmen met het uiteindelijke akkoord. Zou TTIP een «EU-only» akkoord zijn, dan zullen de lidstaten geen partij zijn bij het akkoord en is ratificatie ervan door de lidstaten niet aan de orde. In dat geval wordt het akkoord dus niet aan het Nederlandse parlement ter goedkeuring voorgelegd. Maar als TTIP een «gemengd akkoord» betreft dan moeten ook nationale parlementen instemmen met het voorliggende verdrag. Nederland zet samen met andere lidstaten in op een gemengd akkoord, gelet op de breedte van de onderwerpen.
Wat zijn de «netelige kwesties» waarover de Canadese media berichten omtrent de afronding van de onderhandelingen over het CETA-verdrag?
Sinds 2009 wordt er met Canada onderhandeld over een vrijhandelsverdrag. Op 18 oktober 2013 jl. bereikten de EU en Canada een principe-akkoord. Sindsdien worden de laatste openstaande, met name technische, details uitonderhandeld. Dit betreft openstaande punten op het terrein van diensten en investeringsbescherming. Ik verwacht overigens dat, ondanks de verdeeldheid over de nog openstaande kwesties, de onderhandelingen met Canada binnen afzienbare tijd worden afgerond.
Wordt het hoofdstuk over investeringsbescherming in CETA ook meegenomen in het onderzoek naar investeringsbescherming in TTIP, dat u tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft toegezegd? Deelt u de mening dat dit onderzoek eerst moet worden afgerond, voordat u kunt instemmen met een dergelijk hoofdstuk?
Conform mijn toezegging naar aanleiding van de motie Van Ojik – om op korte termijn een onderzoek in te stellen naar de potentiële sociale en milieurisico’s en de gevolgen van het ISDS voor het handelsakkoord tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie – brengt het onderzoek de kansen en risico’s van investeringsbescherming (ISDS) in TTIP in kaart. Ondanks dat CETA niet wordt genoemd in deze motie, houd ik de samenhang tussen CETA, TTIP en het door mij uitgezette onderzoek nauwlettend in de gaten. Zoals ik eerder aangaf bevat ISDS in het CETA-akkoord, zoals het er nu ligt, allerlei waarborgen welke wij goed bekijken alvorens hiermee te kunnen instemmen. Ik neem daarbij ook de resultaten mee van studies die op dat moment daarnaar zijn gedaan. Het betreft bijvoorbeeld een bestaande studie van het International Institute for Sustainable Development (IISD) over ISDS in CETA. Ik zal ook de voorlopige resultaten van het ISDS-onderzoek in TTIP gebruiken, afhankelijk van wanneer CETA is afgerond. Daarnaast stel ik, zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 29 april 2014 jl., op het moment dat de definitieve tekst gereed is en aan de lidstaten wordt voorgelegd, de Kamer nog in de gelegenheid vertrouwelijk kennis te nemen van de definitieve ISDS-tekst in CETA.
Klopt het, dat op de agenda van de laatste RBZ Handel als hamerstuk een verordening stond «die regelt dat lidstaten tegen hun eigen wil in kunnen worden gedwongen om een bepaald standpunt in te nemen, als ze door een investeerder uit een niet-EU-land worden aangeklaagd»? Is dit punt inderdaad zonder enig debat als hamerstuk aangenomen?
Nee, dat klopt niet. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 9 van de verordening voor de financiële aansprakelijkheid bij arbitragegeschillen opgenomen. Juist dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met een aantal andere lidstaten, is deze bepaling niet in de uiteindelijke versie opgenomen. De verordening is meerdere keren in uw Kamer aan de orde geweest tijdens Algemene Overleggen over RBZ Handel, waarbij ik duidelijk heb onderstreept het niet wenselijk te vinden dat de Europese Commissie een lidstaat dwingt een bepaald standpunt in te nemen. Er staat nu in artikel 9 dat de Europese Commissie consultaties met de betreffende lidstaat kan starten en haar visie via een niet-bindende analyse over een bepaald punt in een geschil kenbaar kan maken. Omdat deze analyse niet-bindend is opgesteld kan de Europese Commissie een lidstaat niet dwingen om een bepaald standpunt in te nemen.
Klopt het, dat «de Commissie lidstaten zelfs kan dwingen in een investeringsgeschil te schikken»? Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is om deze zaken als hamerstuk af te doen en dat op zijn minst de Tweede Kamer hierover moet kunnen spreken?
Nee, dat klopt niet. Artikel 13 van eerdergenoemde verordening schrijft een procedure voor over het (uitzonderlijke) geval waarbij de Europese Unie een geschil van een lidstaat overneemt en de Europese Commissie de zaak wenst te schikken. In eerdere compromisvoorstellen was inderdaad een dergelijk bepaling in artikel 13 op genomen. Maar deze bepaling is – mede dankzij de inzet van Nederland en in samenwerking met andere lidstaten – in de uiteindelijke versie gewijzigd. In de finale versie van artikel 13 staat nu uitdrukkelijk dat de Europese Commissie geschillen namens de lidstaten alleen mag schikken als dit voor de betreffende lidstaat geen enkele budgettaire of financiële implicatie oplevert. Zoals eerder aangeven is deze verordening meerdere keren in de Tweede Kamer besproken. Van meet af aan heb ik gesteld dat het onwenselijk zou zijn als de Europese Commissie tegen de wil van de lidstaat een geschil zou kunnen schikken waarbij de betreffende lidstaat ongewild financieel getroffen zou worden. Ik ben tevreden dat deze inzet gerealiseerd is.
Het rapport “The European Union Integrity System” van Transparency International |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapport «The European Union Integrity System» van Transparency International over de zwakke plekken in de EU op het gebied van gebrek aan openheid en mogelijkheden tot corruptie?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 12 aanbevelingen aangeven of u vindt dat er opvolging aan gegeven moet worden en op welke wijze?
De aanbevelingen hebben met name betrekking op openbaarheid van bestuur en de bestrijding van corruptie en belangenverstrengeling.
Het kabinet hecht aan een zo groot mogelijke transparantie ten aanzien van Europese wetgevings- en besluitvormingsprocessen. De inspanningen van het kabinet richten zich onder meer op de aanpassing van de Eurowob aan het Verdrag van Lissabon en de vergroting van de actieve openbaarheid van de besluitvorming binnen de Raad. Het kabinet is voorstander van aansluiting van de Raad bij het transparantieregister van de Commissie en Europees Parlement, om zo meer inzicht te bieden in lobbyactiviteiten bij deze instelling.
De bestrijding en preventie van corruptie en belangenverstrengeling is een zaak die alle Europese instellingen aangaat. Met de nieuwe richtlijn 883/2013 is de effectiviteit en efficiëntie van OLAF sinds eind vorig jaar versterkt. Daarnaast heeft het kabinet in Raadsverband ingebracht dat in de volgende EU anti-corruptierapportages ook de EU-instellingen moeten worden onderworpen aan een evaluatie. Bovendien steunt het kabinet een volwaardige toetreding van de EU tot de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO), met het gevolg dat de EU instellingen kunnen worden onderworpen aan periodieke evaluaties door de Raad van Europa. Deze laatste twee punten staan op de agenda van de JBZ-Raad op 5-6 juni a.s. en uw Kamer zal geïnformeerd worden over de uitkomsten.
Bent u bereid om dit rapport op de agenda van de Europese Raad te plaatsen en publiekelijk een reactie te geven op 12 aanbevelingen?
De aanbevelingen en constateringen die in het rapport van Transparency International worden gedaan dienen volgens het kabinet aan de orde te worden gesteld in de EU-instellingen die bij het wetgevingsproces betrokken zijn. Aangezien de Europese Raad noch een wetgevingstaak, noch een controlerende taak heeft, ligt bespreking van dit onderwerp binnen de Europese Raad dus niet voor de hand. Veel van de aanbevelingen die in het rapport zijn gedaan worden momenteel al in de Raad besproken. Het standpunt van het kabinet ten aanzien van de bestrijding van corruptie en openbaarheid van bestuur is reeds publiek, ook in correspondentie met uw Kamer (zie Kamerbrief «Bestrijding georganiseerde criminaliteit», TK 2012–2013, 29 911, nr. 78; Kamerbrief over de evaluatie van GRECO, TK 2012–2013, 33 400, nr. 78; Kabinetsappreciatie Hofuitspraak Access Info Europe, 22 112-1830).
Wie moet in de ogen van de Nederlandse regering de EU controleren op rechtsstatelijkheid, nu de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert?
Het kabinet acht het van belang dat principes van de rechtsstaat in de gehele EU op alle niveaus worden nageleefd. Hiertoe dient tussen de instellingen van de EU sprake te zijn van deling der machten, en dienen de Europese instellingen grondrechten na te leven. Het Grondrechtenagentschap (FRA) speelt hierbij als onafhankelijke leverancier van data en adviezen over mensenrechtenkwesties een belangrijke rol. Ook acht het kabinet toetreding van de EU tot het EVRM en de GRECO van groot belang. Deze versterking van extern toezicht door de Raad van Europa kan leiden tot bevordering van rechtsstatelijkheid, evenals de bestrijding en preventie van corruptie binnen de EU instellingen.
Overigens is het niet zo dat uitsluitend de EU de rechtsstatelijkheid van de lidstaten controleert, juist de lidstaten zelf hebben hierin een essentiële taak te vervullen.
Het bericht dat leden van het Europees Parlement 200 miljoen euro hebben gedeclareerd |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «EP declareerde 200 miljoen aan kantoorkosten»?1
Ja.
Is het kabinet met ons van mening dat deze declaraties streng moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Voor kantoorkosten krijgt een lid van het Europees Parlement een forfaitaire vergoeding, waarvoor geen declaraties hoeven worden ingediend. Een dergelijke forfaitaire regeling beoogt de administratieve lasten van het Europees Parlement te verlichten. Leden van de Tweede Kamer kennen een vergelijkbare regeling.
Is het bericht juist dat enkele Nederlandse EP-leden van de VVD geen bonnetjes overleggen of bewaren, zodat er dus niet kan worden gecontroleerd of er niet gefraudeerd wordt met deze kantoorkosten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat het kabinet ondernemen om ervoor te zorgen dat alle EP-leden worden gecontroleerd op de rechtmatigheid van uitgaven en dat EP-leden die frauderen worden gestraft?
Het kabinet hecht aan een degelijke verantwoording van publieke middelen. Leden van het Europees Parlement ontvangen hun salaris en onkostenvergoedingen uit de begroting van het Europees Parlement als onderdeel van de EU-begroting. De publieke controle op deze uitgaven is de verantwoordelijkheid van de Europese Rekenkamer. De controlesystemen van het Europees Parlement functioneren volgens de Europese Rekenkamer doeltreffend (Jaarverslag 2012).