De financiering van Grieks wanbeleid op Lesbos |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hallucinant, Nederland financiert Grieks wanbeleid op Lesbos»?1
Waarom is ervoor gekozen om een nieuwe Covid-19-kliniek te bouwen terwijl op Lesbos reeds een functionerende noodkliniek bij kamp Moria aanwezig was van Artsen zonder Grenzen (AzG)?
Had de Griekse regering niet beter een veel kortere route kunnen kiezen, door AzG alsnog een vergunning te geven? Waarom heeft u uw Griekse collega’s daar niet toe aangespoord?
Erkent u dat niet alleen sprake is van kapitaalvernietiging, maar ook van een zeer pijnlijke ontwikkeling, helemaal nu sprake is van een coronabesmetting in kamp Moria?2
Wanneer wordt de nieuwe kliniek operationeel? Met welke partijen werkt u samen?
Zijn hierover afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MOTG) en het Griekse HomeProject?
Nee. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft in het kader van het samenwerkingsverband met Griekenland om het voogdij- en opvangsysteem van alleenstaande minderjarige vreemdelingen te verbeteren afspraken gemaakt met Movement on the Ground (MotG) over het opzetten van 48 opvangplekken in Athene. Daarvoor werkt MotG samen met het Griekse The HOME Project. Hierover is uw Kamer geïnformeerd.3Overige activiteiten van beide organisaties staan hier geheel los van.
Is het juist dat MOTG zich zal terugtrekken uit kamp Moria en kamp «Kara Tepe» teneinde de aandacht te vestigen op het realiseren van huisvesting van vluchtelingenkinderen op het Griekse vasteland?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op het Griekse vasteland begonnen met het gereedmaken van een eerste door Nederland gefinancierde opvanglocatie voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen?3
Klopt het dat MOTG de opdracht hiertoe en de 3,5 miljoen euro «inderdaad begin juli» gekregen heeft?
Hoe oordeelt u over de kritiek op MOTG, onder meer over hun gebrek aan expertise?
Hoeveel vluchtelingenkinderen zullen in september van dit jaar door uw inspanningen worden opgevangen? Wat gebeurt er met de kinderen nadat de opvang is afgerond; waar gaan zij dan naartoe?
Worden met dit project uiteindelijk minimaal 500 kinderen opgevangen? Wat is uw Plan B als de geplande opvang in Griekenland niet van de grond komt?
Zoals uit de reeds genoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid blijkt, kunnen de eerste opvangplekken eind september in bedrijf worden genomen. De andere plekken zullen naar verwachting zo snel mogelijk daarna volgen. Er is op dit moment geen aanleiding om ervan uit te gaan dat dit niet zou lukken. Uw Kamer wordt separaat geïnformeerd over de voortgang van het samenwerkingsverband met Griekenland, conform de motie Van Toorenburg-Voordewind.6
Deelt u de mening dat de vluchtelingenproblematiek op Lesbos niet alleen een Grieks probleem is, maar van alle Europese lidstaten? Bent u bereid om alsnog een aantal kinderen naar Nederland te halen, zoals ook wordt gevraagd in de brief van een groot aantal organisaties?4
Het kabinet heeft in reactie op deze uitzonderlijke situatie door de branden in en rond Moria besloten de Griekse overheid aan te bieden om 50 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) en 50 migranten in gezinsverband met minderjarige kinderen over te nemen. Hierover is uw kamer op de hoogte gesteld en dit is uitgebreid besproken tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer dat eveneens op 10 september plaatsvond. Inmiddels hebben meer dan tien EU-lidstaten zich bereid getoond om de groep van circa 400 amv op te vangen als ook andere kwetsbare groepen. Onder coördinatie van de Europese Commissie vindt daar overleg over plaats om dit zo snel mogelijk te bewerkstelligen.
Munitiedumps in de Deltawateren en Noordzeekust. |
|
Rutger Schonis (D66), Tjeerd de Groot (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Opnieuw onderzoek in de Oosterschelde: hoe gevaarlijk is de dertig miljoen kilo munitie?»?1
Ja.
Bent u van plan om de resultaten van het onderzoek naar de munitiedump in de Oosterschelde te delen met de Kamer? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer de resultaten tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
In 2001, 2002, 2004 en 2015 zijn onderzoeksrapporten over de munitiestort in de Oosterschelde met de Kamer gedeeld. We zijn voornemens dat ook met de resultaten van de recente onderzoeken te doen, die naar verwachting voor het einde van dit jaar zullen zijn afgerond. De resultaten worden dan in 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Wat voor monsters zijn op dit moment genomen om te onderzoeken welk risico de munitiedump vormt voor het Nationaal Park de Oosterschelde en het omliggende gebied?
Zoals in de beantwoording van Kamervragen van de leden Schonis en Belhaj (Kamerstuk 2019D16068) aangegeven is de berichtgeving aan de omgeving versterkt. Dit heeft onder andere geleid tot een tweetal bijeenkomsten met lokale bestuurders en bestuursleden van belangenorganisaties voor visserij, natuur en recreatie in 2019, waarin eerdere onderzoeken naar de munitiestort zijn toegelicht en de recent uitgevoerde onderzoeken aan de regio zijn toegezegd. Zodra de uitkomsten beschikbaar zijn wordt een vervolgbijeenkomst gepland. In de periode 24 augustus tot 4 september van dit jaar zijn er in de munitiestort Oosterschelde bodem- en watermonsters genomen om de milieukwaliteit daarvan vast te stellen. Daarnaast is door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie een twintigtal stuks munitie aan land gebracht. De granaten zijn ter plaatse met hogedruk watersnijapparatuur door midden gesneden zodat TNO de mate van corrosie aan de hulzen kan gaan bepalen. De munitieresten zijn vervolgens vernietigd.
Wordt in het lopende onderzoek ook het vrijkomen van fosfor uit gedumpte fosforgranaten meegenomen?
Bij de analyse van de bodem- en watermonsters wordt ook naar de aanwezigheid van fosfor gekeken.
Deelt u de opvatting dat het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiedump in de Oosterschelde, notabene in een nationaal park behorende tot het Europese natuurnetwerk Natura2000, onwenselijk is. Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van het ongecontroleerd laten voortbestaan van de munitiestort in de Oosterschelde. De situatie rondom de munitiestort wordt periodiek gevolgd. In het kader van de verantwoordelijkheid voor de waterkwaliteit neemt Rijkswaterstaat maandelijks watermonsters in de Oosterschelde om te toetsen of wordt voldaan aan de normen van de Kaderrichtlijn Water. Om de vijf jaar wordt aanvullend daarop een jaar lang elke twee maanden een meting uitgevoerd in de waterkolom direct boven de munitiestort. Deze metingen zijn opnieuw uitgevoerd in 2019.
Vanwege één afwijkende meting, waarbij de gevonden waarden overigens vér onder de normen voor de oppervlaktewaterkwaliteit bleven, vinden vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid in augustus, oktober en december 2020 ter verificatie nog aanvullende metingen plaats. Tot op heden geven de meetresultaten over meerdere jaren heen aan dat er geen sprake is van een situatie die gevaar oplevert voor de gezondheid, de waterkwaliteit of de aanwezige ecosystemen.
In 2000 zijn er daarnaast bodemmonsters uit de munitiestort genomen en geanalyseerd en ook toen is er munitie naar boven gebracht en op corrosie onderzocht. Dat onderzoek is recent herhaald. De uitkomsten van dit onderzoek, gecombineerd met die van eerdere onderzoeken, zullen worden gebruikt om de monitoringfrequentie voor bodem-, water- en corrosiemonsters onderbouwd te beoordelen en vast te stellen.
De resultaten van deze onderzoeken zullen in 2021 in samenhang aan uw Kamer worden toegezonden.
Kunt u een schatting geven van de kosten die gemoeid zouden gaan met het opruimen van de munitiedump in de Oosterschelde versus het afdekken en beheersen ervan?
Recente schattingen van TNO voor het opruimen van de munitiestort in de Oosterschelde bedragen tenminste € 75 miljard. Uit een eerste, verkennende inschatting door Rijkswaterstaat komt naar voren dat de kosten van het afdekken van de munitiestortplaats al snel een bandbreedte kennen van enkele tientallen tot meer dan honderd miljoen euro. De omvang van deze kosten is afhankelijk van verschillende factoren, zoals het gebruikte materiaal, oppervlakte, dikte van de afdeklaag, etc.
Kunt u bovendien uiteenzetten wat de overwegingen zijn geweest van het kabinet om tot nu toe niet over te gaan tot opruimen dan wel afdekking van de munitiedump?
In de brief «Onderzoek munitiestortlocatie Oosterschelde» van 25 maart 2004 (Def-04-54), waarbij ook twee rapporten van TNO en het Rijksinstituut voor Kust en Zee (RIKZ) aan uw Kamer zijn aangeboden, geven de bewindslieden van Defensie, V&W, LNV en VROM aan dat «op grond van de uitkomsten van het tot dusver uitgevoerde onderzoek, alsmede vanuit budgettaire overwegingen, op dit moment geen aanleiding bestaat voor een besluit tot het uitvoeren van een bodemafdekking op de stortlocatie. Een eventuele wenselijkheid of noodzaak van een dergelijke maatregel zal in de toekomst regelmatig worden geëvalueerd aan de hand van periodieke controle op water- en waterbodemkwaliteit van de stortlocatie». Vanuit de onder vraag 5 beschreven monitoring is in de tussenliggende jaren geen noodzaak naar voren gekomen om een nieuwe afweging te maken.
Is op dit moment een beheerfonds beschikbaar om de kosten van het onderzoek, het opruimen of het afdekken ook voor meerdere jaren te financieren?
De kosten voor de monitoring van water- en bodemkwaliteit worden gedragen door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De financiering vindt plaats uit het reguliere beheerbudget van Rijkswaterstaat. Het Ministerie van Defensie neemt de kosten van het periodieke onderzoek naar corrosie voor haar rekening. Hiervoor is een meerjarig fonds beschikbaar. Voor andere ingrepen, zoals opruimen of afdekken, is geen beheerfonds beschikbaar en zijn ook anderszins geen middelen gereserveerd.
Indien dit beheerfonds niet bestaat, deelt u de mening dat het beschikbaar stellen van een dergelijk beheerfonds wenselijk kan zijn om enerzijds de risico’s goed in kaart te hebben en anderzijds eventuele maatregelen te financieren die nodig zijn om de veiligheid van het milieu en de omgeving te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 8. Voor de periodieke monitoring van de water- en bodemkwaliteit en de toestand van de munitie ten behoeve van het inschatten van de risico’s voor veiligheid en milieu zijn afdoende middelen beschikbaar. Het kabinet ziet vooralsnog geen reden om aanvullende maatregelen te treffen.
Kunt u een overzicht geven van waar in de Nederlandse wateren en de Noordzee nog meer munitiedumps te vinden zijn? Speelt daar eenzelfde problematiek als in de Oosterschelde? Zo ja, worden hier ook onderzoeken verricht naar de risico’s voor de omgeving? Zo nee, waarom niet?
Naast de munitiestort in de Oosterschelde zijn er nog drie munitiestortlocaties op de Noordzee: een 30 km uit de kust ter hoogte van Hoek van Holland, een 30 km uit de kust ter hoogte van IJmuiden en een in een geul tussen Ameland en Schiermonnikoog. Op alle drie locaties is de munitie op natuurlijke wijze vrijwel volledig met zand bedekt; bij Ameland zelfs met 10 meter zandafdekking. De voormalige munitiestortplaatsen zijn afgesloten («Area to be avoided») voor de scheepsvaart, staan als zodanig op de zeekaarten en zijn apart van betonning voorzien.
Uit in 2001 geborgen munitie (TNO-rapport PML 2001-A6) blijkt dat de corrosie van de munitie ook in de Noordzee zeer langzaam verloopt. Omdat de munitie grotendeels onder het zand ligt en er getijdestromen over het gebied gaan, zullen de concentraties van de op termijn vrijkomende stoffen zeer laag zijn. In 2006 heeft het Ministerie van Defensie TNO aanvullend onderzoek laten doen naar de milieurisico’s van munitie in de Noordzee. Uit een monstername van munitie voor de kust van IJmuiden is toen gebleken dat er geen aantoonbare belasting van het ecosysteem is.
Ook voor de Noordzee geldt dat Rijkswaterstaat periodiek metingen verricht naar de bodemontwikkelingen en waterkwaliteit in algemene zin. Deze metingen laten zien dat de waterkwaliteit rond de munitiestortlocaties ruimschoots voldoet aan de gestelde normen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «VS zet hoofdaanklager Internationaal Strafhof op zwarte lijst»?1
Ja.
Bent u vooraf geïnformeerd door de Verenigde Staten van Amerika dat ze deze stap ook daadwerkelijk gingen nemen?
Nederland is kort van te voren op de hoogte gesteld door de Amerikaanse ambassade.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden bilateraal genomen om deze sancties te voorkomen?
Het Kabinet heeft de VS de afgelopen maanden verschillende malen publiek en achter de schermen gevraagd deze kwestie niet verder te escaleren, de aan medewerkers van het Strafhof opgelegde reisbeperkingen in te trekken en geen verdergaande sancties op te leggen. Dit is zowel in Den Haag via de Amerikaanse ambassade als in Washington gebeurd, en direct door mijzelf in gesprek met Secretary of State Pompeo.
Welke stappen heeft u de afgelopen maanden in Europees Unieverband genomen om deze sancties te voorkomen?
In april heeft Nederland deelgenomen aan een door de EU georganiseerde VTC met State Department waarin Nederland de VS heeft opgeroepen geen verdere maatregelen te nemen en de steun van de EU lidstaten aan het Hof heeft onderstreept. Nederland heeft de door de VS opgelegde reisbeperkingen en de dreiging van verdergaande sancties tegen het Hof daarnaast in verschillende EU-besprekingen opgebracht en op de agenda gezet. De dag voorafgaand aan het aankondigen van de nieuwe VS-sancties in september jl. heeft Nederland nog een bijeenkomst georganiseerd met 9 Europese lidstaten over de verwachte aanscherping van de Amerikaanse sancties en onze reactie hierop.
Bovendien heeft Nederland in EU-verband opgeroepen tot maatregelen om het ICC zoveel mogelijk te beschermen tegen deze VS-sancties. Zo heeft Nederland onder andere de Europese Commissie gevraagd het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU in overweging te nemen. Dit is ook door andere lidstaten opgebracht tijdens een EU-vergadering. Het toevoegen van de Amerikaanse sancties tegen het Strafhof aan de Antiboycotverordening is uiteindelijk een beslissing van de Commissie, maar NL acht het van belang dat de Commissie van ons en zoveel mogelijk andere gelijkgezinde lidstaten hoort dat deze toevoeging gewenst wordt geacht.
Ben u het eens dat dit een aanval is op het internationaal recht in het algemeen en het internationaal strafrecht in het bijzonder, en dat dit de missie van het Internationaal Strafhof, namelijk het voorkomen van straffeloosheid, ernstig in de weg staat?
Ja, en dit is ook zo aan de VS gecommuniceerd. Voor het Kabinet is het meest belangrijke dat het Strafhof zijn werk kan blijven doen. Daartoe zijn dan ook verschillende stappen gezet de afgelopen maanden, zie hierover vragen 9 en 10.
Bent u het eens dat het opleggen van sancties tegen personeel van het Internationaal Strafhof ontoelaatbaar is?
Zoals gezegd vindt Nederland de sancties verontrustend. Nederland is teleurgesteld dat de VS verdergaande sanctiemaatregelen heeft genomen, ondanks onze oproep, en die van de bredere internationale gemeenschap, om dit niet te doen.
Bent u het eens dat Nederland als gastland van het Internationaal Strafhof, en u als Minister van buitenlandse zaken van dit gastland, een bijzondere plicht heeft om het Internationaal Strafhof te beschermen tegen maatregelen die het functioneren van dit hof belemmeren?
Naast zijn verplichtingen als een van de 123 verdragspartijen bij het Statuut van Rome heeft Nederland als gastland de verantwoordelijkheid het Hof onafhankelijk, veilig en naar behoren te laten functioneren, zoals is vastgelegd in Zetelverdrag.
Bent u het eens dat u diezelfde plicht heeft om internationaal uw blijk te geven van het belang van het Internationaal Strafhof, en zal u daarom stellig in het verweer komen tegen dergelijke sancties?
Ik onderstreep het belang van het Internationaal Strafhof, en het belang dat Nederland hecht aan de strijd tegen straffeloosheid in het algemeen, vaak in internationaal verband. Premier Rutte heeft het belang van het Strafhof vorige week nog in zijn speech genoemd tijdens de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, en ik nam zelf deel aan een bijeenkomst van het Informal Ministrial Network of the ICC, een informele groep van landen die actief hun steun aan het Strafhof betuigen, waar ik opnieuw mijn zorgen over de sancties heb uitgesproken en alle aanwezige landen heb opgeroepen het Hof te blijven steunen.
Welke stappen bent u van plan te nemen om ervoor zorg te dragen dat de personen die onder deze sancties vallen daar zo min mogelijk last van ervaren?
Afgelopen maanden is nauw contact onderhouden met het Strafhof, verschillende banken en onze Europese partners. Met het Hof is bekeken wat nodig is om zijn werkzaamheden in de strijd tegen straffeloosheid te blijven uitvoeren. Met verschillende banken is de mogelijke impact van sancties op het Hof besproken en is het belang van het werk van het Hof, evenals voortzetting van de bancaire dienstverlening aan het Hof en zijn medewerkers, onderstreept. Deze gesprekken worden voortgezet zolang de sancties van kracht blijven.
Herinnert u zich dat u aankondigde «vervolgstappen» te zullen nemen indien de Verenigde Staten daadwerkelijk over zou gaan tot het instellen van deze sancties? Welke vervolgstappen bent u bereid te nemen?
Zoals gezegd is Nederland met de Europese Commissie in gesprek over het toevoegen van de sancties aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU. Deze optie is ook tijdens een EU-vergadering aan de orde gekomen, en de Commissie brengt op dit moment opties in kaart over dit onderwerp. Toevoeging van de executive order die de basis vormt voor de sancties tegen het Strafhof aan de bijlage van de Antiboycotverordening van de EU zou een belangrijk politiek signaal geven.
Bent u bereid de Verenigde Staten bilateraal er op aan te spreken en hen ertoe op te roepen deze sancties direct van tafel te halen?
Ja, dat is ook direct gedaan na invoering van de sancties.
Bent u bereid direct te pleiten voor een verklaring van de Europese Unie met deze strekking?
Dat heb ik gedaan. De Hoge Vertegenwoordiger heeft daarop een statement uitgebracht.
Amerikaanse sancties tegen het Internationaal Strafhof |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de VS sancties heeft ingesteld tegen medewerkers van het Internationaal Strafhof, waaronder de hoofdaanklager? Welke maatregelen betreft dit precies?1
Dit klopt. Het gaat om economische sancties, die inhouden dat financiële transacties voor of dienstverlening aan twee individuen verboden zijn voor instellingen die onder Amerikaanse jurisdictie vallen. Daarnaast zijn er tevens aanvullende visumrestricties ingesteld.
Herinnert u zich uw eerdere belofte aan de Kamer, namelijk dat indien er Amerikaanse sancties tegen het Strafhof komen, u zich met andere landen zult beraden op vervolgstappen?2
Zoals ik heb aangegeven, vind ik de sancties van de VS verontrustend. Nederland is teleurgesteld dat de VS sanctiemaatregelen heeft, ondanks de oproep van Nederland en andere landen om dit niet te doen, heeft doorgezet. Wij hebben onze onvrede ook direct met de Amerikaanse ambassadeur gedeeld. Daarnaast hebben wij de EU opgeroepen met een reactie te komen, wat geresulteerd heeft in een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell, en heeft Nederland, samen met een groot aantal andere landen, een brief gestuurd aan de Amerikaanse regering waarin wij de sancties veroordelen. Het ICC moet geheel onafhankelijk, veilig en naar behoren zijn werk kunnen doen om straffeloosheid voor de ernstigste internationale misdrijven te bestrijden. Hiertoe zijn de afgelopen maanden verschillende stappen ondernomen.
Kunt u aangeven hoe u dit beraad gaat organiseren en op welke vervolgstappen u inzet?
Afgelopen maanden hebben wij nauw contact onderhouden met het Strafhof, verschillende banken en onze Europese partners. Met het Hof hebben wij bekeken wat zij nodig hebben om hun strijd tegen straffeloosheid voort te zetten. Met banken hebben wij besproken wat mogelijke maatregelen zouden kunnen betekenen, en hebben wij aangegeven hoe belangrijk het werk van het Hof voor ons is.
Voorafgaand aan de sancties heeft Nederland nog een bijeenkomst georganiseerd met 9 Europese lidstaten over de verwachte verscherping van de Amerikaanse sancties en onze reactie hierop.
Het Kabinet is verder met de Europese Commissie in gesprek over het toevoegen van de sancties aan de Antiboycotverordening van de EU. Dit is ook tijdens een EU vergadering aan de orde gekomen. Het is uiteindelijk een beslissing van de Commissie, maar wij vinden het belangrijk dat zij van ons en van zoveel mogelijk andere gelijkgezinde landen horen hoeveel belang wij er aan hechten dat dat gebeurt.
Bovenstaande gesprekken zal het Kabinet voortzetten zo lang de sancties tegen het Strafhof niet zijn opgeheven.
Nog meer Nederlands hulpgeld voor Palestijnse terroristen |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV), Danai van Weerdenburg (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel Nederlands belastinggeld is exact verspild aan de organistatie Al-Mezan, die nauw is verbonden met terreurclubs als het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) en Hamas?1
Nederland werkt al ongeveer 20 jaar samen met Al Mezan, omdat het werk van Al Mezan past bij de Nederlandse inzet voor het Midden-Oosten Vredesproces. Momenteel steunt Nederland Al Mezan indirect via twee programma’s van de Verenigde Naties waar Nederland aan bijdraagt. Met deze programma’s wordt bescherming geboden aan de mensen in Gaza, o.a. ook tegen het optreden van de terroristische organisatie Hamas.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Civil Society Fund van de VN voor de periode juli 2019–juni 2022 ontvangt Al Mezan USD 420.000 voor het opkomen voor de rechten van Palestijnen in Gaza. De organisatie monitort daarbij het optreden van de Palestijnse Autoriteit en Hamas in Gaza en het Israëlisch handelen in de Palestijnse gebieden. Zo spreekt Al Mezan Hamas aan op martelen en de situatie in gevangenissen en komt Al Mezan op voor journalisten in Gaza. Tevens coördineert Al Mezan met het Israëlische leger toegang tot Israël en Oost-Jeruzalem voor Palestijnen uit Gaza, bijvoorbeeld voor ziekenhuisbezoek in Jeruzalem.
Van de Nederlandse bijdrage aan het Rule of Law and Access to Justice programma van de VN ontvangt Al Mezan USD 204.253 voor de periode maart 2019–31 december 2020 voor rechtsbijstand voor de meest kwetsbare groepen in Gaza, zoals vrouwen en kinderen.
Kunt u de connecties die NGO-monitor legt tussen Al-Mezan en de Palestijnse terreurclubs PFLP en Hamas per geval bevestigen dan wel ontkennen?2
NGO Monitor kwam op 31 augustus 2020 met een publicatie over de Palestijnse mensenrechtenorganisatie Al Mezan, waarin onder meer gesteld wordt dat Al Mezan banden zou hebben met PFLP en Hamas. Het kabinet neemt dergelijke aantijgingen serieus en de Nederlandse Vertegenwoordiging heeft direct contact opgenomen met de organisatie en gevraagd naar een reactie, en is hierover tevens in contact getreden met andere donoren. Al Mezan heeft in reactie op het rapport laten weten de aantijgingen over banden tussen eigen medewerkers en terroristische organisaties te verwerpen en heeft op verzoek van de Nederlandse Vertegenwoordiging een reactie gegeven op het rapport van NGO Monitor. Onderstaand volgt een korte appreciatie per geval, op basis van de nu beschikbare informatie ontleend aan contact met Al Mezan, gevolgd door een eigen algemene appreciatie van de aantijgingen, mede op basis van informatie van andere donoren.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan niet transparant zou zijn. Al Mezan voldoet echter aan alle rapportageverplichtingen die gesteld worden door de EU, VN, en bilaterale donoren en vraagt zelf om een jaarlijkse audit van een internationale auditor. Deze audits publiceert Al Mezan jaarlijks op de site van de Palestijnse tak van Transparency International.
NGO Monitor stelt dat Al Mezan «lawfare» zou bedrijven door zaken aan te spannen tegen Israël of diens overheidsvertegenwoordigers en informatie aan te dragen bij internationale organisaties. Het kabinet wijst op de eerdere antwoorden over deze inzet (antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind, d.d. 16 januari 2018, Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 884). Het onder de aandacht brengen van vermeende schendingen bij internationale organisaties is een legitiem en gebruikelijk middel, dat door mensenrechtenorganisaties in vele landen onder allerlei omstandigheden wordt gehanteerd.
Het derde punt dat NGO Monitor stelt is dat medewerkers van Al Mezan banden zouden hebben met PFLP. Hieronder wordt nader ingegaan op de verschillende aantijgingen van NGO Monitor over individuele medewerkers en leden van de Board en de reactie van Al Mezan daarop.
NGO Monitor stelt dat Nafith Al Madhoun een leider van Hamas zou zijn, en namens Hamas in het Palestijns parlement zou zitten. Al Mezan verklaart in diens reactie dat Nafith Al-Madhoun door de Palestijnse Autoriteit als ambtenaar benoemd was bij het Palestijnse parlement nog voor de machtsovername in Gaza door Hamas in 2007. Vorig jaar heeft hij zijn werkzaamheden in Gaza bij het parlement beëindigd. Hij is geen lid geweest van het parlement en niet politiek verbonden aan een partij.
NGO Monitor stelt dat Kamal Al-Sharafi ontmoetingen heeft met PFLP. Al Mezan verklaart dat Kamal Al-Sharadi een voormalig Minister van de Palestijnse Autoriteit en adviseur van president Abbas is. Al Mezan ontkent dat Al Sharadi lid is van PFLP en wijst erop dat het onlogisch is om te stellen dat iemand die dergelijke posities bekleedt lid zou zijn van PFLP, gezien de felle kritiek van de PFLP op het beleid van Abbas en het afwijzen door PFLP van de Oslo-akkoorden, waarmee de Palestijnse Autoriteit werd opgericht. Al-Sharafi bekleedt een functie aan de universiteit van Gaza, en ontmoet in die hoedanigheid vertegenwoordigers van allerlei studentenorganisaties. Al Mezan geeft aan dat Al-Sharafi bovendien van de Israëlische autoriteiten een vergunning heeft om Gaza in en uit te reizen, en ook via het Ben Gurion vliegveld mag reizen.
NGO Monitor stelt dat Jamil Sarhan lid zou zijn van PFLP. Volgens Al Mezan verwart NGO Monitor de bij Al Mezan betrokken Jamil Sarhan met een inmiddels overleden lid van PFLP met dezelfde naam. Tenminste 3 artikelen waar NGO Monitor naar verwijst zouden over deze overleden persoon gaan.
NGO Monitor stelt dat Talal Awkal banden zou hebben met PFLP. Volgens Al Mezan was Talal Awkal tot 2000 inderdaad werkzaam voor de media-afdeling van PFLP, en is sinds 2000 niet meer politiek actief of verbonden aan welke partij dan ook. In 2008 is hij toegetreden tot het bestuur van Al Mezan.
NGO Monitor stelt dat Samir Deeb Ahmed Zaqout steun uitsprak voor Bilal Kaid, die een gevangenisstraf uitzit. Al Mezan stelt dat hij zich heeft uitgesproken voor het beschermen van de rechten van Bilal Kaid, tijdens een hongerstaking, en dat dat niet uitgelegd mag worden als steun voor zijn daden. Dit past binnen het mandaat van een mensenrechtenorganisatie, aldus Al Mezan. Het kabinet wijst erop dat ook de VN zorgen heeft geuit over de toestand van deze gevangene.3 Kaid was in hongerstaking gegaan toen hij in administratieve detentie werd gezet op de dag dat zijn opgelegde gevangenisstraf ten einde zou lopen. Daarnaast verwijst NGO Monitor naar een artikel dat het aan dhr. Zaqout toeschrijft. Volgens Al Mezan betreft dit echter een artikel van iemand anders, Samir Ahmed Zaltout.
NGO Monitor claimt dat Hussein Hammad een prijs kreeg van PFLP. Volgens Al Mezan werd Hussein Hammad vanwege zijn afstuderen door PFLP gefeliciteerd. Al Mezan verklaart dat met het aanbieden van een cadeau of felicitaties de gever, in dit geval PFLP, kan proberen de eigen reputatie te verbeteren. NGO Monitor stelt tevens dat hij volgens de PFLP een leidende rol in de eerste intifada gespeeld zou hebben. Al Mezan verwerpt dit, omdat Hussein Hammad toen 11 jaar oud was, en het artikel over een andere persoon gaat. NGO Monitor heeft ook een aantal berichten opgenomen die dhr. Hammad geplaatst heeft op sociale media. Al Mezan wijst erop dat dit zijn persoonlijke berichten betreft, geen uitingen namens Al Mezan, en dat medewerkers vrijheid van meningsuiting hebben.
NGO Monitor noemt ook een aantal berichten die andere individuele medewerkers geplaatst hebben op sociale media, zoals berichten die Mohammed Abdullah over Bilal Kaid plaatste. Al Mezan benadrukt dat aandacht vragen voor het respecteren van de rechten van een gedetineerde geen steunbetuiging is voor diens daden, maar past bij het werk van een mensenrechtenorganisatie.
NGO Monitor heeft ook een foto in het rapport opgenomen van Wael Mohammad Ahmad, waar hij te midden van een groep mensen staat waarvan iemand anders een PFLP-vlag op vasthoudt. Deze foto is genomen bij een bruiloft van een familielid, aldus Al Mezan, waarbij vaker vlaggen van politieke partijen worden vertoond. Al Mezan benadrukt dat dhr. Ahmad geen politieke affiliaties heeft.
Verder stelt NGO Monitor dat vertegenwoordigers van Al Mezan bij bijeenkomsten zijn geweest waarbij ook Hamas, PFLP of andere Palestijnse organisaties waren. Dat betrof onder meer bijeenkomsten over intra-Palestijnse verzoening, iets waar Nederland, de EU en VN ook op aandringen. Al Mezan wijst op de nadelige gevolgen van de Palestijnse verdeeldheid voor de rechten van Palestijnen, en dat het zich daarom inzet om de verschillende Palestijnse groepen bij elkaar te brengen om rechtsbescherming en hereniging van het rechtssysteem als deel van verzoening te bevorderen.
Aantijgingen dat iemand of een organisatie banden heeft met terroristische organisaties kunnen verstrekkende gevolgen hebben, en moeten daarom goed onderbouwd zijn. Het kabinet constateert dat Al Mezan door Israël niet is aangemerkt als terroristische organisatie en intensief contact onderhoudt met Israëlische militaire en juridische autoriteiten, vaak ook in persoon.
Op basis van de hierboven beschreven voorbeelden komt het beeld naar voren dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van banden tussen Al Mezan en PFLP.
Het simpele feit dat mensen ontmoetingen hebben of bij een bijeenkomst aanwezig zijn, kan volgens het kabinet niet worden uitgelegd als steun voor een organisatie, laat staan lidmaatschap. In geval van Al Mezan zijn er foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met leden van Hamas en PFLP bij intra-Palestijnse bijeenkomsten, bijvoorbeeld over verzoening of het ICC, zoals hierboven genoemd. Tegelijkertijd zijn er ook foto’s te vinden van vertegenwoordigers van Al Mezan met militairen van de Israëlische leger. Contacten met partijen bij het conflict horen bij het werk van een mensenrechtenorganisatie. Wel is het kabinet van mening dat medewerkers van een mensenrechtenorganisatie zich bewust moeten zijn van de politieke context en gevoeligheden als het gaat om foto’s die in de privésfeer worden genomen.
Het kabinet onderschrijft het belang van vrijheid van meningsuiting. Echter, omdat sommige berichten die individuele medewerkers op hun persoonlijke profielen op sociale media geplaatst hadden, betrekking hebben op PFLP en gebruik van geweld, is de Nederlandse Vertegenwoordiging met Al Mezan het gesprek daarover aangegaan. Al Mezan heeft toegezegd dat de berichten verwijderd zullen worden en heeft de medewerkers opnieuw gewezen op interne afspraken, waarbij enerzijds vrijheid van meningsuiting gerespecteerd wordt, maar medewerkers wel beloven geen meningen te uiten die strijdig zijn met mensenrechtenrechten.
Aan hoeveel Palestijnse organisaties die banden hebben met de PFLP, Hamas of andere terreurclubs geeft u eigenlijk nog meer hulpgeld?
Het kabinet geeft geen steun aan organisaties die banden hebben met terroristische organisaties en controleert of de Nederlandse bijdrage aan deze organisaties wordt besteed aan de afgesproken doelstellingen. Indien ondanks controles en toezicht toch blijkt dat een partnerorganisatie banden heeft met een terroristische organisatie, dan wordt opgetreden. In het geval van UAWC wordt onderzocht of er sprake is van banden met PFLP, op basis daarvan zullen conclusies getrokken worden over de samenwerking.
Kunt u een complete lijst geven van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld krijgen – of de afgelopen jaren hebben gekregen – inclusief de bedragen?
Het kabinet verwijst naar openaid.nl voor een overzicht van de huidige steun en afgesloten projecten. Voor een overzicht van Israëlische en Palestijnse maatschappelijke organisaties die in 2020 vanuit de gedelegeerde middelen worden gesteund verwijst het kabinet tevens naar de antwoorden op vragen van het lid Baudet, d.d. 10 juni 2020, Aanhangsel van de Handelingen nr. 3108.
Bent u bereid niet alleen de organisaties Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en Al-Mezan, maar alle Palestijnse organisaties aan wie u hulpgeld geeft grondig door te lichten op banden met terreurorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Verondersteld wordt dat met doorlichten wordt bedoeld een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden met terroristische organisaties.
Voordat het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) bijdragen toevertrouwt aan organisaties is het noodzakelijk om vast te stellen of BZ hier geen onverantwoorde risico’s loopt. Een risicoanalyse van de organisatie en integriteit-toets is hierbij een verplicht onderdeel. Hierbij wordt onder meer bezien of de organisatie wel in staat is om de beoogde activiteit op een doelmatige wijze uit te voeren, of de organisatiecapaciteit voldoende is wat betreft structuur, omvang en management, of er voldoende financiële basis is voor de uitvoering, of de mensen die er werken de benodigde kennis en ervaring hebben, of de financiële administratie op orde is en of er deugdelijke interne controlemechanismes bestaan. Tijdens deze beoordeling kan bijvoorbeeld worden vastgesteld of de organisatie voldoet aan het (bij subsidies verplichte) normenkader financieel beheer en of ze – in geval van uit ODA-middelen gefinancierde activiteiten – in staat zijn te rapporteren conform de normen van BZ en International Aid Transparency Initiative (IATI). Ook gedurende de looptijd van de activiteit vindt er monitoring plaats aan de hand van voortgangsrapportages en accountantsrapporten. Binnen BZ vindt er dus zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van activiteiten zorgvuldig risicomanagement plaats. Zie ook de Kamerbrief van 8 september jl., met kenmerk 2020Z15518/2020D33541. Het ministerie heeft een zero-tolerance beleid met betrekking tot misstanden. Ieder vermoeden wordt onderzocht en daar waar daadwerkelijk sprake is van een misstand wordt het sanctiebeleid toegepast. Desondanks kunnen er misstanden met door BZ beschikbaar gestelde middelen voorkomen.
Wilt u per direct de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah sluiten, omdat u kennelijk niet in staat bent om te voorkomen dat de Nederlandse vertegenwoordiging wordt gebruikt/misbruikt voor terrorismefinanciering?
Nee.
Indien u de vorige vraag met een «nee» heeft beantwoord, kunt u er dan in ieder geval voor zorgen dat zolang de onderzoeken lopen, er geen toegangspasjes voor de vertegenwoordiging meer worden afgegeven aan medewerkers en bestuursleden van Palestijnse organisaties die Nederlands hulpgeld ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Voordewind, Weverling, Van der Staaij en de Roon, d.d. 20 augustus 2020, Aanhangsel Handelingen 2019–2020, nr. 3819. Het gaat hier overigens uitdrukkelijk niet om een toegangspasje voor de Nederlandse Vertegenwoordiging, maar om een pasje waarmee zij zich konden identificeren als medewerker van een organisatie die door de Nederlandse Vertegenwoordiging gesteund wordt.
Bent u bereid alle Nederlandse hulpgelden aan Palestijnse organisaties per direct stop te zetten?
Nee. De Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties maakt deel uit van de Nederlandse inzet voor de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, met een levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig Israel, op basis van de grenzen van 1967.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het Nederlandse meisje Insiya Hemani, dat ontvoerd is naar India en de pogingen die de Nederlandse regering onderneemt om haar terug te krijgen in Nederland |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de gewelddadige ontvoering op 29 september 2016, van het destijds tweejarige meisje Insiya Hemani door een team van waarschijnlik acht personen – van wie er zes in Nederland veroordeeld zijn – waarschijnlijk in opdracht van de vader Shehzad Hemani, naar wie het kind vlak na de ontvoering werd gebracht?1
Ja, wij zijn bekend met de zaak en het artikel uit De Rechtspraak.
Bent u bekend met het feit dat Insiya zonder geldig paspoort of geboorteakte van Nederland naar India is gesmokkeld, en Insiya uitsluitend de Nederlandse nationaliteit heeft en derhalve zonder geldige verblijfsstatus al vier jaar illegaal in India verblijft?
Ja, wij zijn bekend met het feit dat Insiya zonder geldig Nederlands paspoort Nederland is uitgereisd. Over de precieze verblijfsstatus van Insiya in India kunnen wij geen uitspraken doen, dit is een kwestie van nationaal vreemdelingenrecht in India.
Bent u bekend met het feit dat Nadia Rashid, de moeder van Insiya, in de anderhalf jaar voorafgaand aan de ontvoering meermaals aangifte deed van stalking door haar ex-man Hemani?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Klopt het dat de moeder zesmaal een door Hemani geplaatste gps-trackers onder haar auto vond en de politie hiervan op de hoogte bracht? En klopt het dat de moeder veelvuldig de politie waarschuwde dat Hemani voornemens was Insiya te ontvoeren?
Ja, dat klopt.
Bent u bekend met het feit dat op 13 januari 2016 een poging tot ontvoering van Insiya door politie Hoofddorp is verijdeld en dat Hemani in heengezonden, ondanks dat de politie bekend was met de aangiftes van de moeder voor stalking en haar waarschuwingen voor ontvoering van Insiya? (bron: onder andere brief van Veilig Thuis Kennemerland van 23 maart 2016, eventueel onderhands beschikbaar)
Ja, wij zijn bekend met de poging tot ontvoering.
Bent u bekend met deze vier onherroepelijke Nederlandse gerechtelijke uitspraken?:
Ja, wij zijn bekend met deze gerechtelijke uitspraken.
Bent u bekend met het feit dat zes personen op 11 juli 2019 door de rechtbank Amsterdam zijn veroordeeld voor de ontvoering van Inisiya?
Ja, wij zijn bekend met deze veroordelingen.
Bent u bekend met het feit dat de strafzaak tegen de vermeende opdrachtgever van de ontvoering van Insiya, haar vader Hemani, bij verstek zal worden behandeld op 23 en 24 september 2020 te rechtbank Amsterdam?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Kunt u verklaren waarom in de Note Verbale aan de Indiase autoriteiten van 4 augustus 2020 de terugkeer van Insiya naar Nederland en de hereniging met haar moeder, niet wordt geëist? Op welke wijze dringt de Nederlandse ambassade daar nu wel op aan?
Nederland heeft zich in deze zaak door middel van verscheidende Notes Verbales ingezet om aandacht te vragen voor de teruggeleiding van Insiya naar Nederland. Met de door u aangehaalde Note Verbale van 4 augustus 2020 wordt een tweetal Nederlandse gerechtelijke uitspraken aangeboden aan de Indiase autoriteiten. Daarmee vraagt de Minister van Buitenlandse Zaken de Indiase autoriteiten deze uitspraken door te zetten naar de relevante instanties, en daar de benodigde acties aan te verbinden. In alle schriftelijke contacten wordt steeds verwezen naar het eerder aangeboden verzoek tot teruggeleiding van de achtergebleven ouder.
Kunt u verklaren waarom Nederland India niet verzoekt Insiya als illegaal vreemdeling uit te zetten?
Over de precieze verblijfsstatus van Insiya in India kunnen wij niet oordelen, dit is een kwestie van nationaal vreemdelingenrecht in India.
Kunt u verklaren waarom Nederland niet (inhoudelijk) reageert op de weigering van India om de terugkeer van Insiya te verzorgen onder verdragsbepalingen artikel 7, 9 en 11 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) waar zowel India als Nederland partij van zijn?
Nederland vraagt in de contacten met de Indiase autoriteiten blijvend aandacht voor het door mevrouw Rashid ingediende teruggeleidingsverzoek en de Nederlandse rechterlijke uitspraken. Daarnaast wordt benadrukt dat moeder en kind op basis van de geldende internationale verdragen, alsmede op basis van de Indiase rechterlijke uitspraak recht hebben op herstel van contact.
Kunt u aangeven wat er thans wordt gedaan om te terugkeer van Insiya naar Nederland en de hereniging met haar moeder te bewerkstelligen?
De Nederlandse autoriteiten blijven bij de Indiase autoriteiten, zowel op ambtelijk als op politiek niveau, aandringen op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. Nederlandse gerechtelijke uitspraken worden in deze zaak langs diplomatieke weg aangeboden aan de Indiase autoriteiten om daar kennis van te nemen. Effectuering van de Nederlandse uitspraken kan in India door Nederland echter niet worden afgedwongen. De medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn in contact met mw. Rashid over de verschillende trajecten die lopen om te bezien in overleg met haar waar mogelijkheden zijn voor ondersteuning.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het Nederlandse fiscaal verdragsbeleid |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u een reactie geven op het Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)-rapport Theorie en praktijk van de Nederlandse belastingverdragen met ontwikkelingslanden?1
In het genoemde onderzoek wordt aangegeven dat de bronheffingstarieven die Nederland is overeengekomen in de sinds 2011 (her)onderhandelde belastingverdragen met ontwikkelingslanden meestal lager zijn dan de gemiddelde bronbelastingtarieven die andere OESO-landen zijn overeengekomen in belastingverdragen met het desbetreffende ontwikkelingsland. Het rapport lijkt te suggereren dat daarmee niet (volledig) is voldaan aan het verdragsbeleid ten aanzien van ontwikkelingslanden zoals opgenomen in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (hierna: NFV 2011). Die conclusie deel ik niet.
Op basis van de NFV 2011 houdt Nederland rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Uitgangspunt van het in de NFV 2011 neergelegde beleid dat Nederland in relatie tot ontwikkelingslanden bereid is hogere bronbelastingtarieven overeen te komen dan in verdragen van Nederland met andere landen. Zoals ik specificeer in mijn antwoord op vraag 2, zijn de bronheffingstarieven die Nederland is overeengekomen in de sinds 2011 (her)onderhandelde belastingverdragen met ontwikkelingslanden in lijn met hetgeen is opgenomen in de NFV 2011. Het OESO-gemiddelde van bronheffingstarieven waar door de onderzoekers aan wordt getoetst is een interessant gegeven, maar geen relevant criterium om de praktijk aan de NFV 2011 te toetsen. Desalniettemin is in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (NFV 2020) de bereidheid verwoord om (nog) meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen, bijvoorbeeld door een hoger bronbelastingtarief te accepteren dan een ontwikkelingsland in zijn belastingverdragen met Nederland vergelijkbare landen is overeengekomen, wanneer dat ontwikkelingsland aantoont een nieuwe beleidslijn op dat punt te hebben. Daarnaast is Nederland in relatie tot de armste ontwikkelingslanden bereid een bronstaatheffing voor betalingen voor technische diensten overeen te komen, met als voorwaarde voor de bronstaatheffing dat de technische diensten moeten zijn verricht in het ontwikkelingsland. Voorts hecht ik, in lijn met verdragsbeleid, belang aan het opnemen van antimisbruikbepalingen in belastingverdragen zodat het ontwikkelingsland niet ten onrechte in zijn heffingsbevoegdheid wordt beperkt.
Hoe verklaart u dat de al in 2011 uitgesproken intenties om in belastingverdragen hogere bronheffingen te willen accepteren bij ontwikkelingslanden dan bij meer ontwikkelde landen niet worden nagekomen?
In beginsel streeft Nederland er van oudsher naar om in belastingverdragen een uitsluitende woonstaatheffing overeen te komen met betrekking tot deelnemingsdividenden, interest en royalty’s. In de NFV 2011 is echter tevens aangegeven dat Nederland rekening houdt met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. In relatie tot ontwikkelingslanden heeft Nederland daarom in de afgelopen jaren meer begrip getoond voor onder meer verzoeken om een uitgebreider begrip vaste inrichting in het belastingverdrag op te nemen of om relatief hoge bronbelastingtarieven in het belastingverdrag op te nemen. Dit blijkt uit het onderstaande overzicht van belastingverdragen en wijzigingsprotocollen van Nederland met ontwikkelingslanden die sinds 2011 zijn ondertekend en waarbij de betreffende verdragsbepalingen tijdens de onderhandelingen aan bod zijn gekomen.
Verdrag of wijzigingsprotocol
Jaar ondertekening
Bronbelastingtarief deelnemingsdividenden
Bronbelastingtarief interest
Bronbelastingtarief royalty’s
Uitbreiding begrip vaste inrichting
Ethiopië
2012
5%
5%
5%
Ja
Indonesië1
2015
5%
5%
–
–
Kenia2
2015
0%
10%
10%
Ja
Malawi3
2015
5%
10%
5%
Ja
Oekraïne
2018
5%
5%
10%
Nee
Zambia
2015
5%
10%
7,5%
Ja
Dit protocol bevat geen bepalingen over het begrip vaste inrichting of over de verdeling van de heffingsbevoegdheid met betrekking tot royalty’s.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Kenia is nog niet in werking getreden.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Malawi is nog niet in werking getreden.
Deelt u de conclusie van SOMO dat Nederland nog steeds het recht om belasting te heffen op het inkomen van multinationals in ontwikkelingslanden frustreert door het eigen bovengenoemde beleid niet uit te voeren? Zo nee, op welke manier wordt het recht om belasting te heffen wel ten volste toegekend aan deze landen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2, heeft Nederland in de afgelopen jaren in relatie tot ontwikkelingslanden ingestemd met een uitgebreider begrip vaste inrichting of om relatief hoge bronbelastingen. Die conclusie deel ik dus niet. Desalniettemin acht het kabinet het wenselijk dat in voorkomende gevallen meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden worden toegekend. Hierop ben ik verder ingegaan in de beantwoording van vraag 1.
Wat doet u tegen de internationale race naar de bodem op het vlak van vennootschapsbelasting als u niet bereid of niet in staat bent om ontwikkelingslanden hun eerlijke deel van de inkomsten van multinationals te laten behouden?
Zoals blijkt uit de beantwoording bij vraag 1 en 2, houdt Nederland bij verdragsonderhandelingen rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. De stelling dat ontwikkelingslanden door de verdragen met Nederland niet in staat zouden zijn om een eerlijk deel van de winst van multinationals te belasten deel ik daarom niet.
Wat betreft maatregelen om te voorkomen dat een internationale race naar de bodem ontstaat, is onder meer van belang dat de afgelopen jaren grote stappen zijn gezet om grondslaguitholling te voorkomen. Zo zijn de maatregelen uit het BEPS-project van de OESO/G20 en uit de ATAD-richtlijnen van de EU inmiddels geïmplementeerd. Verder kan worden gewezen op relevante ontwikkelingen die op dit moment in Inclusive Framework2-verband spelen. Zo wordt gesproken over maatregelen die als doel hebben om een minimumniveau van belastingheffing bij internationaal opererende bedrijven te waarborgen (Pijler 3. De maatregelen van Pijler 2 hebben tot gevolg dat landen kunnen bijheffen over winsten die elders laag belast zijn, waarmee een internationaal level playing field wordt beoogd. Nederland heeft zich steeds constructief opgesteld in de discussies over Pijler 2. Het rapport van de Adviescommissie geeft daarbij aanleiding om bij de verdere discussies over Pijler 2 te pleiten voor een invulling van de maatregelen die zo effectief mogelijk de prikkel tot belastingconcurrentie vermindert.4
Welke belastingverdragen verwacht u binnen deze kabinetsperiode nog naar de Kamer te zenden en welke wijzigingen op het vlak van een fatsoenlijke bronbelasting die internationale belastingontwijking daadwerkelijk tegengaat zullen wij hierin aantreffen?
Binnen deze kabinetsperiode verwacht ik in ieder geval aan uw Kamer de volgende belastingverdragen ter goedkeuring voor te leggen: Liechtenstein (ondertekend op 3 juni 2020), Kosovo (ondertekend op 29 juni 2020) en Bulgarije (ondertekend op 14 september 2020).
Met betrekking tot het tweede onderdeel van de vraag merk ik op dat het afzien van een bronbelasting op deelnemingsdividenden, interest en royalty’s van belang is voor het wegnemen van belemmeringen voor ondernemingen om internationaal te opereren. Dit is ook in lijn met de EU-Moeder-dochterrichtlijn5, alsmede de EU-Interest- en royaltyrichtlijn voor zover het gaat om interest en royalty’s betaald aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.6 Ten aanzien van ontwikkelingslanden rechtvaardigt de bijzondere positie van deze landen een afwijking van dit beleid. Daarbij is Nederland zelfs bereid om een hoger bronbelastingtarief te accepteren dan een ontwikkelingsland in zijn belastingverdragen met met Nederland vergelijkbare landen is overeengekomen, wanneer dat ontwikkelingsland aantoont een nieuwe beleidslijn op dat punt te hebben. Om te voorkomen dat op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van verlaagde bronheffingstarieven in een belastingverdrag is het belangrijk dat belastingverdragen worden voorzien van antimisbruikbepalingen. Met name de «principal purposes test»,die onderdeel is van de minimumstandaard, voorkomt dit oneigenlijk gebruik.
Waarom zijn de al in 2015 ondertekende verdragen met Malawi en Kenia nog steeds niet in werking getreden? In welke mate heeft Nederland bij deze verdragen zijn(economische) macht misbruikt door toch een verdrag uit te onderhandelen dat ongunstig is voor deze landen?2 Ziet u voor Nederland een rol weggelegd in de toepassing van antimisbruikbepalingen zodat deze daadwerkelijk worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft via ambtelijke kanalen vernomen dat het ratificatieproces in Kenia is vastgelopen. Voor zover mij bekend is, zou in Kenia intern niet de juiste ratificatieprocedure zijn gevolgd. Daarnaast heb ik vernomen dat Kenia momenteel ook de inhoud van het verdrag wil heroverwegen. Als Kenia inderdaad zou verzoeken de besprekingen over het getekende Verdrag te heropenen, ben ik daartoe bereid. De Kamerbehandeling van dit verdrag is momenteel aangehouden. Mochten er rondom dit verdrag nieuwe ontwikkelingen zijn, dan zal ik uw Kamer daarover informeren. Met betrekking tot Malawi heeft Nederland in 2018 de goedkeuringsprocedure afgerond. Mijn ambtsvoorganger heeft via diplomatieke kanalen vernomen dat Malawi de ratificatie van het onderhavige belastingverdrag wil afronden. Dit wacht ik af.
Uiteindelijk komt een belastingverdrag alleen tot stand indien beide landen van mening zijn dat hun belangen voldoende tot uitdrukking zijn gekomen en sprake is van een evenwichtig belastingverdrag. Het uitoefenen van (economische) macht is niet aan de orde. Een belastingverdrag waarin de belangen van een land onvoldoende tot uitdrukkelijk komen, leidt niet tot een houdbare overeenkomst. Ten slotte wordt een belastingverdrag ter goedkeuring aan het parlement voorgelegd.
Ten aanzien van het tweede onderdeel van de vraag is van belang vast te stellen dat de belastingverdragen tussen Nederland en Kenia en tussen Nederland en Malawi nog niet in werking zijn getreden. Er is dus sprake van een verdragsloze situatie en de verdragsmaatregelen kunnen dus vanzelfsprekend nog geen toepassing vinden. Na inwerkingtreding is de toepassing van antimisbruikbepalingen primair een taak van Kenia en Malawi als bronstaat. De belastingautoriteiten van die landen kunnen een verdragsvoordeel weigeren als zij van mening zijn dat sprake is van verdragsmisbruik. Nederland op zijn beurt zet capaciteit in om verdragsmisbruik via in Nederland gevestigde bedrijven te detecteren en in voorkomende gevallen verdragspartners hierover te informeren.
Heeft de volgend jaar ingaande voorwaardelijke bronbelasting op rente en royalty’s reeds geleid tot gedragseffecten bij multinationals die misbruik maken van het Nederlandse verdragenstelsel om op grote schaal belasting te ontwijken? Is er aanleiding om te denken dat deze belasting zal leiden tot vermindering van de doorsluisfunctie van Nederland in het internationale stelsel van belastingontwijking?
In mijn brief van 29 mei 2020 over de monitoring van de effecten van de aanpak van belastingontwijking zijn de laatst beschikbare gegevens (uit 2018) over de inkomensstromen door bijzondere financiële instellingen (bfi’s) weergegeven.8 Aangezien de aankondiging van de bronbelasting na 2018 heeft plaatsgevonden, zijn de mogelijke gedragseffecten nog niet zichtbaar in deze cijfers. Door het prohibitieve karakter van de bronbelasting zal naar verwachting het deel van de stroom naar laagbelastende jurisdicties en niet coöperatieve jurisdicties dat renten en royalty’s betreft, geheel worden verlegd of ophouden te bestaan. Daarnaast heb ik in mijn reeds aangehaalde brief van 29 mei 2020 aangekondigd dat het kabinet ook aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties zal voorstellen. Naar de mening van het kabinet zal het heffen van een conditionele bronbelasting op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en op dividenden (per 1 januari 2024) leiden tot een vermindering van de doorsluisfunctie van Nederland en wordt internationale belastingontwijking tegengegaan. Ik zal jaarlijks de door DNB gerapporteerde inkomensstromen door bfi’s naar laagbelastende jurisdicties monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren. Dit zal ik, vanaf de invoering van de Wet bronbelasting 2021, ook doen voor de gegevens uit de aangiften van deze bronbelasting op renten en royalty’s. Op deze manier kan vermoedelijk per 2023 het effect van de Wet bronbelasting 2021 bepaald worden. Indien aanvullende maatregelen ten aanzien van dividendstromen worden aangenomen, zullen uiteraard ook die inkomensstromen worden gemonitord.
Kunt u de conclusie van SOMO onderschrijven dat mede als gevolg van ineffectieve bronbelastingen in belastingverdragen de aantrekkingskracht voor internationale investeerders om het Nederlandse stelsel van belastingverdragen te gebruiken om belasting te ontwijken onverminderd groot is?
Het is belangrijk dat wordt gewaarborgd dat de in Nederlandse belastingverdragen opgenomen verdragsvoordelen slechts worden toegekend in economisch reële situaties. Acties die erop zijn gericht om gebruik te maken van de meest gunstige belastingverdragen met als doel zoveel mogelijk belasting te ontwijken zijn immers onwenselijk. Maatregelen gericht op het bestrijden van verdragsmisbruik zijn al, of worden nog geleidelijk aan, opgenomen in de Nederlandse belastingverdragen. Hierdoor wordt het risico van verdragsmisbruik door gebruik te maken van het Nederlandse verdragennetwerk steeds kleiner.
Bent u in het laatste geval bereid om deze wet aan te scherpen, zodat de voorwaardelijkheid verdwijnt en de bronbelasting op alle landen van toepassing is in plaats van alleen op de zogeheten laagbelastende landen?
Ik acht het niet wenselijk om de Wet bronbelasting 2021 zo aan te scherpen dat deze ook van toepassing is op rente- en royaltybetalingen in relatie tot niet-laagbelastende jurisdicties. Hierdoor zouden kapitaalstromen onnodig belemmerd worden. Een dergelijke bronbelasting zou namelijk in meerdere mate kunnen leiden tot dubbele belastingheffing, de administratieve lasten verhogen en daardoor het investerings- en vestigingsklimaat voor het reële bedrijfsleven schaden, wat juist van belang is voor een open economie zoals die van Nederland. Volgens de Europese Commissie zijn in de EU de administratieve lasten van bronbelastingen jaarlijks € 8,4 miljard.9 Dit vergroot de barrière voor internationale investeringen en belemmert hierdoor de Europese interne markt. Dit is ook de reden dat in EU-verband de EU-Interest- en royaltyrichtlijn tot stand is gekomen op basis waarvan in beginsel geen bronbelasting mag worden geheven op rente- en royaltybetalingen aan een verbonden lichaam gevestigd in een andere EU-lidstaat.10 De EU-Interest- en royaltyrichtlijn biedt landen wel de mogelijkheid om in gevallen van misbruik de voordelen van deze richtlijn aan bedrijven te ontzeggen. Wel zal het kabinet, zoals aangekondigd in mijn brief van 29 mei 2020, aanvullende maatregelen tegen dividendstromen naar laagbelastende jurisdicties voorstellen.11 Ik ben van mening dat het heffen van een bronbelasting in relatie tot laagbelastende jurisdicties, en in misbruiksituaties, op renten en royalty’s (per 1 januari 2021) en op dividenden (per 1 januari 2024) zal leiden tot een afname van de aantrekkingskracht voor internationale investeerders om het Nederlandse stelsel van belastingverdragen te gebruiken om belasting te ontwijken. Bij verdragsonderhandelingen is het daarbij de Nederlandse inzet om de bronbelasting op deze stromen volledig te kunnen effectueren in relatie tot laagbelastende verdragslanden. Daarbij kan het gepast zijn om bij reële (zakelijke) situaties minder of geen bronstaatheffing na te streven, ook bij laagbelastende jurisdicties. De precieze Nederlandse inzet zal per land worden bepaald op basis van de specifieke kenmerken van het belastingsysteem van de betreffende laagbelastende of niet-coöperatieve jurisdictie. Zo kan maatwerk worden geleverd, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s van belastingontwijking die voortvloeien uit het belastingsysteem van het land en tegelijkertijd zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het reële bedrijfsleven te maken krijgt met dubbele belasting.
Het bezoek van dhr. Wang Yi, de Chinese minister van Buitenlandse Zaken, aan Nederland. |
|
Henk Krol , Lilianne Ploumen (PvdA), Joël Voordewind (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat dhr. Wang Yi, de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken, op woensdag 26 augustus jl. een bezoek heeft gebracht aan Nederland en met u beide heeft gesproken?
Wat was de reden van dit bezoek en op wiens initiatief is dit bezoek tot stand gekomen?
Klopt het dat de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken meerdere Europese landen heeft bezocht voor bilaterale gesprekken? Welke Europese landen zijn dit?
Is er voorafgaand aan het bezoek van de Chinese delegatie aan Europa afstemming geweest tussen de Europese regeringen om tot een eenduidige Europese Chinastrategie te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de strekking van deze Europese Chinalijn?
Op wiens initiatief is het bezoek zo lang geheim gehouden?
Deelt u de mening dat de regering door deze handelwijze het signaal aan China afgeeft dat het de kans op kritiek vanwege mensenrechtenschendingen door de Chinese overheid wilde verkleinen tijdens het bezoek van de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland?
Deelt u de mening dat deze gang van zaken in de weg staat van het recht van de Tweede Kamer, Nederlandse journalisten, organisaties en het publiek om zich van tevoren grondig te informeren over dit bezoek, en om de gelegenheid aan te grijpen het debat over de relaties tussen Nederland en China aan te gaan?
Deelt u de mening dat, gezien China's actieve inspanningen om zijn eigen visie op mensenrechten en «goed bestuur» internationaal te promoten, het extra belangrijk is om bij elke ontmoeting met Chinese overheden het kritisch, publiek debat – een belangrijke verworvenheid van open samenlevingen als de Nederlandse – centraal te stellen?
Kunt u ons een uitgebreide samenvatting toesturen van de gesprekken met de Chinese delegatie?
Welke onderwerpen heeft de Chinese Minister Wang Yi tijdens het gesprek ter tafel gebracht en welke onderwerpen heeft u op de agenda geplaatst?
Heeft u de Chinese Minister geconfronteerd met de grote zorgen die Nederland heeft over de situatie van de Oeigoeren in China? Heeft u dhr. Wang Yi laten weten dat de Nederlandse overheid er niet van gediend is dat Chinese overheidsfunctionarissen Oeigoeren in Nederland bedreigen, intimideren en chanteren? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Heeft u de Chinese Minister gewezen op de toenemende oppressie van christenen in China?
Heeft u aangegeven dat de situatie van de Falun Gong aanhangers Nederland grote zorgen baart? Heeft u de Chinese Minister gevraagd in hoeverre de verontrustende berichtgeving over grootschalige orgaanroof bij Falun Gong aanhangers accuraat is?
Heeft u met de Chinese Minister gesproken over de mensenrechtenschendingen in Tibet? Heeft u de Chinese Minister gevraagd de Panchen Lama, één van Tibets belangrijkste boeddhistische leiders, vrij te laten?
Heeft u de Chinese Minister te kennen gegeven dat zolang bovengenoemde grove mensenrechtenschendingen plaatsvinden in China van verdere samenwerking tussen Nederland en China geen sprake kan zijn?
Heeft u de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken aangesproken op het feit dat de onlangs ingevoerde veiligheidswet een schending is van de speciale status van Hongkong?
Heeft u dhr. Wang Yi duidelijk gemaakt dat Nederland graag ziet dat Taiwan een waarnemersstatus wordt toegekend bij de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Heeft u de zaak van Jeroen Koldenhof ter sprake gebracht bij de Chinese delegatie? Zo ja, heeft de Chinese delegatie aangegeven mee te zullen werken aan een overplaatsing van dhr. Koldenhof van China naar Nederland?
Visumplicht tussen de Schengenzone en Suriname |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er tussen de Schengenzone, waar Nederland onderdeel van uitmaakt, en Suriname visumplicht geldt voor wederzijdse reizen? Bestaan er uitzonderingen op deze plicht?
Dat is juist. Voor Surinaamse burgers die de Schengenzone in willen reizen geldt de visumplicht. Hierop bestaan uitzonderingen, maar deze beperken zich tot de categorieën die zijn beschreven in Verordening (EU) 2018/18061, bijvoorbeeld bemanning van luchtvaartmaatschappijen van landen die partij zijn bij het Verdrag van Chicago. Ook Nederlandse burgers die naar Suriname willen reizen zijn visumplichtig. Los van de geldende uitzonderingen onder het bovengenoemde Verdrag van Chicago, waar ook Suriname partij van is, zijn er verder geen uitzonderingen op deze visumplicht bij ons bekend.
Hoeveel visa worden er per jaar aangevraagd voor reizen van Suriname naar Nederland en andersom? Welk percentage van deze aanvragen wordt goedgekeurd?
In onderstaande tabel staat het jaarlijks aantal aanvragen voor een Schengenvisum voor kort verblijf (KVV) vermeld, dat tussen 2017 en 2019 werd ingediend. De Nederlandse ambassade in Paramaribo vertegenwoordigt op visumgebied alle Schengenlanden in Suriname, en verwerkt daarom alle KVV-aanvragen voor de gehele Schengenzone. In de tabel is daarom zowel het totaal aantal KVV-aanvragen voor de gehele Schengenzone per jaar opgenomen als het aantal KVV-aanvragen met als bestemming Nederland. Dat betreft het merendeel van de jaarlijkse KVV-aanvragen in Suriname. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt niet over cijfers van visumaanvragen die door Nederlandse reizigers voor Suriname worden ingediend.
Totaal aantal KVV-aanvragen in Suriname voor gehele Schengenzone
Goedkeuringspercentage
Aantal KVV-aanvragen in Suriname met als bestemming Nederland
Goedkeuringspercentage
2017
15.877
94.5%
15.379
94.8%
2018
16.929
91.1%
15.827
92.1%
2019
19.338
90.2%
18.089
91.4%
Deelt u de mening dat het een prioriteit zou moeten zijn om de relaties tussen Nederland en Suriname te verbeteren nu Desi Bouterse niet langer president is en Chandrikapersad Santokhi geïnstalleerd is als de nieuwe president van Suriname?
Met het aantreden van de nieuwe regering Santokhi wil Nederland de banden met Suriname weer bestendigen en versterken. Op 24 en 25 augustus jl. hebben mijn collega Minister Kaag en ik reeds gesprekken gevoerd met de Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken, Internationale Handel en Internationale Samenwerking en hebben met hem afgesproken dat we de relatie en samenwerking tussen onze landen op positieve wijze zullen gaan herzien in de komende periode.
Bent u het ermee eens dat het toewerken naar visumvrij reizen tussen Nederland (Schengen) en Suriname daar een onderdeel van moet zijn? Bent u het ermee eens dat dit bij kan dragen aan verbeterde relaties en daarmee in wederzijds belang is? Zo nee, waarom niet?
Goede betrekkingen met Suriname bieden ruimte voor een dialoog over visumvrij reizen. Visumliberalisatie is dan ook aan bod gekomen tijdens het gesprek dat ik heb gevoerd met de Surinaamse Minister van Buitenlandse Zaken op 24 augustus jl. Het is in de eerste plaats aan Suriname om opnieuw een verzoek tot onderzoek naar mogelijke visumliberalisatie in te dienen bij de Europese Commissie. Nederland is daarbij graag bereid de Surinaamse wens van EU-Visumliberalisatie nogmaals over te brengen aan de Europese Commissie.
Het invoeren of afschaffen van de visumplicht voor derde landen is een EU-competentie. Op grond hiervan heeft de Europese Commissie de exclusieve bevoegdheid om onderzoek te doen naar – en voorstellen te doen voor – afschaffing van de visumplicht. Op grond van de eerder genoemde Verordening (EU) 2018/1806 wordt daarbij per geval getoetst aan diverse criteria die onder meer verband houden met illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, de externe betrekkingen van de EU met het betrokken derde land, mensenrechten en fundamentele vrijheden.
Nederland is voorstander van een dergelijk onderzoek ten aanzien van Suriname. Of sprake is van een vruchtbare bodem voor een visumdialoog, zal afhangen van de uitkomst van een dergelijk onderzoek. Om in aanmerking te komen voor visumliberalisatie zal Suriname in ieder geval de medewerking aan terug- en overname moeten verbeteren en biometrische paspoorten moeten invoeren. Het kabinet hecht er belang aan dat het Memorandum of Understanding (MoU) uit 2008 als basis dient voor een hernieuwde en effectieve terugkeersamenwerking.
Welke drempels (voor)ziet u die visumvrij reizen tussen Suriname en Nederland in de weg staan? Betreft dit drempels vanuit Suriname, Nederland of vanuit Schengenpartners?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u al gesprekken gehad met de nieuwe regering in Suriname over visumliberalisatie? Zo nee, bent u van plan dit op korte termijn te gaan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen moeten er gezet worden om binnen Schengen draagvlak te krijgen voor visumliberalisatie met Suriname? Bent u bereid deze stappen ook te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan Suriname om opnieuw een verzoek tot onderzoek naar mogelijke visumliberalisatie in te dienen bij de Europese Commissie. Daarnaast heeft de Nederlandse regering de wens van Suriname meerdere malen overgebracht aan de Europese Commissie en is graag bereid dit opnieuw te doen. Het is aan de Europese Commissie om te besluiten tot onderzoek over te gaan.
Het uiteindelijke standpunt van Nederland zal afhangen van het eventuele voorstel dat de Europese Commissie na onderzoek zal doen. Uit dit voorstel zal ook moeten blijken welke stappen door Suriname moeten worden gezet. Als Suriname besluit Nederland hiervoor om assistentie te vragen, is het kabinet bereid dit te onderzoeken. Hierbij valt te denken aan technische assistentie, bijvoorbeeld bij invoering van biometrische paspoorten.
Welke stappen bent u bereid in partnerschap met Suriname te nemen, om bestaande drempels voor visumvrij reizen weg te werken, en om gezamenlijk toe te werken naar visumliberalisatie tussen de Schengenzone en Suriname?
Zie antwoord vraag 7.
Samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei |
|
Raymond de Roon (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het risico vermeden moet worden dat nieuwe technologische ontwikkelingen op o.a. het terrein van kunstmatige intelligentie, internet en datavergaring, al of niet door tussenkomst van derden, in handen komen van dictaturen?1
Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.
Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.
Deelt u ook de mening dat China technologische ontwikkelingen regelmatig inzet op een manier die leidt tot onderdrukking van mensen?
Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.
Deelt u voorts de mening dat het denkbaar is dat ook ontwikkelingen op het gebied van zoektechnologie door een dictatuur kunnen worden ingezet om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken?
Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland2 en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) – specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Deelt u tenslotte de mening dat Nederlandse onderzoeksinstellingen zich niet moeten laten verleiden door het grote geld afkomstig uit China?
Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking – ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is – een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.
Vindt u ook dat niet van hen mag worden verwacht dat zij zelf beoordelen of samenwerking met (organisaties en personen uit) dictaturen tot schadelijke gevolgen voor mensenrechten kunnen leiden, doch dat die beoordeling een taak van de overheid is?
Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.
Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).
Hoe beoordeelt u in het licht van het voorgaande de samenwerking tussen de Amsterdamse universiteiten en Huawei om nieuwe zoektechnologie te ontwikkelen en bent u bereid om een streep door dat project te zetten? Zo nee, waarom niet?
De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.
Wilt u deze vragen separaat en volledig beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse universiteiten gaan samenwerken met Huawei»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse veiligheidsdiensten goedkeuring hebben gegeven aan deze samenwerking? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Het aangaan van samenwerkingen is een verantwoordelijkheid van instellingen zelf. Wel kunnen de AIVD en NCTV adviseren over mogelijke risico’s, zoals dat is gedaan bij de betrokken universiteiten.
De UvA en de VU hebben OCW en EZK in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland. Vervolgens hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Is het standaard dat u, de Minister van OCW, universiteiten die samen willen werken met Chinese bedrijven, organisaties en overheden doorverwijst naar de AIVD? Zo nee, wat is de aanleiding om dit in dit specifieke geval te doen? Op welke gronden heeft u de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van autonomie voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf – rekening houdend met bestaande wet- en regelgeving. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dat moedigt het kabinet ook aan, maar daar is geen standaardprocedure voor.
In het onderhavige geval hebben de betrokken universiteiten van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, door in een vroegtijdig stadium de voorgenomen samenwerking bij OCW en EZK te melden. Vervolgens heeft OCW de universiteiten naar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten verwezen. De reden voor doorverwijzing naar de diensten was de UvA en de VU in staat te stellen de juiste kennis en informatie mee te nemen bij het maken van hun afweging.
Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden, zowel door medewerkers van EZK als later door de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). De instellingen is verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging. Echter, de Minister van OCW, noch een andere Minister, heeft een formele rol in het beoordelen en goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van individuele instellingen.
Op welke gronden heeft u, de Staatssecretaris van EZK, de samenwerking beoordeeld en goedgekeurd? Welke rol speelt de nationale veiligheid hierbij? In hoeverre is hierbij meegewogen dat er bij AI sprake is van dual-use technologie? Kunt u aangeven of hier een vaste procedure voor afgesproken is en kunnen de relevante documenten met betrekking tot de beoordeling met de Kamer worden gedeeld?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de beoordeling en goed- dan wel afkeuring van samenwerkingen in wetenschappelijk onderzoek. Van beoordelingsdocumenten is dan ook geen sprake.
De UvA heeft, mede namens de VU, nadat zij op eigen initiatief OCW en EZK over de voorgenomen samenwerking met Huawei Finland hebben geïnformeerd, gesproken met medewerkers van het Ministerie van EZK en later met de NCTV, de AIVD en OCW. Er gesproken over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en er is gewezen op mogelijke risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun afweging.
Wat zou u (de AIVD, de Staatssecretaris van EZK en de Minister van OCW) kunnen doen indien een hoger onderwijsinstelling een ongewenste samenwerking in het kader van de nationale veiligheid aangaat?
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kent een hoge mate van autonomie voor de instellingen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij gehouden aan bestaande wet- en regelgeving, zoals de exportcontroleregimes, de EU Dual use verordening en sanctieregelgeving.2
Bij het aangaan van een internationale samenwerking kunnen instellingen, ongeacht het land waaruit de beoogde samenwerkingspartner afkomstig is, in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. De overheid zal de mogelijke risico’s bij de samenwerking helder benoemen. Uiteindelijk blijft het nemen van het besluit over het wel of niet aangaan van een samenwerking aan de instelling zelf. Noch voor de AIVD, de Staatssecretaris van EZK of de Minister van OCW, is er sprake van een formele rol in het goedkeuren of afkeuren van een samenwerking.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».3 Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Wat geeft Huawei aan als belang om te investeren in kennis op het gebied van AI als zij noch over de data noch over een exclusiviteitsrecht zou beschikken?
Huawei geeft aan dat samenwerking met universiteiten over de hele wereld een essentieel onderdeel vormt van de R&D-strategie van het bedrijf. Dit onderzoek leidt tot innovatie en het creëren van bruikbare technologie. Het onderzoekproject naar zoektechnologie van de volgende generatie («next generation search technology») heeft voor Huawei tot doel de kwaliteit van de zoekresultaten voor de gebruiker te verhogen.
Als belang om deze samenwerking met de Amsterdamse universiteiten aan te gaan geeft Huawei Finland aan dat het als eerste recht heeft op toegang tot de onderzoeksresultaten zoals gepubliceerd, en dus een «first mover advantage» heeft. Ook heeft Huawei Finland er belang bij dat in groter verband kennis kan worden genomen van de onderzoeksresultaten. Daarmee wordt het bredere kennisecosysteem in Nederland en daarbuiten versterkt. De universiteiten waarmee Huawei Finland samenwerkt, hebben de volledige vrijheid om de resultaten van hun werk te publiceren, en behouden het recht om de technologie te gebruiken voor hun toekomstige onderzoeksprojecten.
Welke garanties zijn er getroffen op het vlak van academische vrijheid in de overeenkomst tussen instellingen en Huawei? Kan de overeenkomst openbaar worden gemaakt en met de Kamer worden gedeeld?
De UvA en VU geven aan dat in de overeenkomst is vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk kunnen publiceren. Deze worden open access gepubliceerd en daarmee voor een ieder toegankelijk. Het onderzoek wordt uitgevoerd door promotiestudenten en postdocs die in dienst zijn van de universiteiten. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland). Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving (GDPR).
Het kabinet is geen partij bij deze samenwerking en gaat dus niet over de openbaarmaking en verspreiding van de overeenkomst. De Wet openbaarheid van bestuur (WOB) is van toepassing op de UvA. Deze wet kent echter ook uitzonderingsgronden waarop informatie niet openbaar gemaakt hoeft te worden, bijvoorbeeld bedrijfs- en fabricagegegevens. Of deze ook van toepassing kunnen zijn op onderdelen van de overeenkomst van de UvA en VU met Huawei Finland, is niet aan het kabinet om te beoordelen.
Waarom geeft u, de Minister van OCW, aan dat de verantwoordelijkheid voor de samenwerking en het beheersen van risico’s bij de onderwijsinstellingen ligt? Bent u het met de mening eens dat het van belang is om kaders op te stellen voor als een samenwerking van universiteiten met een buitenlandse partij de nationale veiligheid kan raken?
Zie het antwoord op vraag 3. De instellingen kunnen zich laten informeren door relevante onderdelen van de rijksoverheid. Daarbij worden ook de effecten voor de nationale veiligheid in ogenschouw genomen. Ik verwacht van instellingen dat zij daarbij een gedegen afweging maken van de kansen en risico’s bij een samenwerking, zo ook de UvA en de VU.
Tegelijkertijd werkt het kabinet aan het vergroten van kennisveiligheid. Momenteel onderzoekt het kabinet welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».4
Herinnert u, de Minister van OCW, zich de toezegging die u heeft gedaan naar aanleiding van het onderzoek van Nieuwsuur naar falend toezicht op Chinese militaire wetenschappers in Nederland? Wanneer kan de Kamer deze brede kennisregeling waarmee de overheid duidelijker kaders schept voor kennisinstellingen verwachten?2
Ja.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.
Wanneer gaat u, in lijn met de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Van der Molen en Wiersma, het advies «kennis in vizier» van het Rathenau Instituut uitwerken en aan de Kamer aanbieden? Bent u voornemens om daarin het vraagstuk onder welke voorwaarden samenwerkingsverbanden met Chinese bedrijven, overheden en organisaties plaats dienen te vinden daarin mee te nemen?3
Zie het antwoord op vraag 5. De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Heeft u zicht op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinezen bedrijven, organisaties en overheden nog meer investeren? Zo ja, op welke plekken is dit? Zo nee, bent u voornemens om dit mee te nemen in de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s., die verzoekt om onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek?4
Het kabinet heeft geen totaaloverzicht van op welke plekken in het hoger onderwijs en wetenschap Chinese bedrijven, organisaties en overheden investeren. Instellingen zijn, binnen de wettelijke kaders, autonoom in hun keuze met wie zij samenwerken, en het is niet aan de overheid om individuele investeringen in het kader van de derde geldstroom te registreren. Voor de uitvoering van de motie van het lid Westerveld c.s. heb ik het Rathenau Instituut verzocht mij te ondersteunen; het rapport hieromtrent heb ik 21 september jl. ontvangen. In de uitvoering van de motie wordt niet ingegaan op investeringen uit specifieke landen zoals China. Ik zal u het rapport van 21 september jl. samen met mijn beleidsreactie zo spoedig mogelijk doen toekomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Kok, voormalig hoofd van de Militaire Inlichtingendienst, in Elsevier Weekblad, waarin hij stelt dat het niet uitsluiten van Huawei bij de aanleg van 5G «veiligheidsrisico’s oplevert die niet kunnen worden onderschat en die onacceptabel zijn»? Hoe consequent is het dat Huawei geweerd wordt uit onze telecom infrastructuur aan de ene kant maar er wel akkoord gegeven is om samen te werken met de UvA en VU?5
Voor de telecomnetwerken is een risicoanalyse uitgevoerd, gebaseerd op de gekende dreiging, waarbij is gekeken naar mogelijk misbruik via leveranciers van technologie. Op basis van deze risicoanalyse heeft het kabinet een aantal maatregelen geformuleerd, waarover uw Kamer op 1 juli 2019 is geïnformeerd.9 De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).10 Deze AMvB regelt onder andere dat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst kan verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van een andere dan de daarbij door de Minister genoemde partij. Momenteel worden de beschikkingen, waarin telecomaanbieders worden verplicht in de kritieke onderdelen geen gebruik te maken van producten of diensten van daarin genoemde partijen, voorbereid. De criteria om partijen als niet-vertrouwd aan te merken zijn objectief, toekomstbestendig en landenneutraal, dat wil zeggen, niet gericht tegen specifieke landen of bedrijven.
Het besluit over het aangaan van deze samenwerking is uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid van de universiteiten. Daarbij is geen formele rol in de goed- of afkeuring door een bewindspersoon of ministerie nodig. De betreffende onderzoekssamenwerking tussen de VU en de UvA en Huawei Finland heeft overigens geen betrekking op onze telecominfrastructuur of 5G. Het is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).
Bent u bereid om de vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse digitale veiligheid en de ontmoeting met de Chinese minister van Buitenlandse Zaken |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Damage Control» at Heart of Chinese Foreign Minister Wang Yi’s Mission to Europe»?1 Klopt het dat ook premier Rutte op 26 augustus spreekt met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi? Welke andere bewindslieden zijn bij dit gesprek aanwezig?
Ja. Het klopt dat de Chinese Staatsraad en Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi een kort beleefdheidsbezoek heeft gebracht aan Minister-President Rutte. Er waren bij hun gesprek noch van Nederlandse noch van Chinese zijde andere bewindslieden aanwezig.
Waarom staat deze ontmoeting niet in de openbare agenda van de Minister-President?
De ontmoeting is vooraf, op dinsdag 25 augustus, gepubliceerd in de openbare agenda.
Wat gaat de regering met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken bespreken? Hoe lang duurt de ontmoeting?
De ontmoeting (inclusief diner) tussen Minister Blok en Minister Wang duurde twee uur en een kwartier. Daarnaast bracht Minister Wang een kort beleefdheidsbezoek van 25 minuten aan Minister-President Rutte. Op de agenda stonden de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en China, de EU-Chinarelatie en internationale veiligheid.
Zal tijdens het gesprek de rol van China c.q. van Chinese staatsbedrijven zoals Huawei op het gebied van digitale infrastructuur ter sprake komen? Zo ja, wat wordt daarbij de Nederlandse insteek?
Ja. Tijdens het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken heeft Minister Blok gerefereerd aan het onderzoek dat in Nederland is uitgevoerd naar risico’s voor de digitale infrastructuur (i.h.b. de toekomstige telecomnetwerken), ook vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid. Dat onderzoek heeft geleid tot een kaderbesluit voor vaststelling van vertrouwde en niet-vertrouwde leveranciers. Minister Blok heeft aangegeven dat Nederland op basis van dat landenneutrale kader, dat objectieve criteria biedt, eigenstandige afwegingen zal maken ten aanzien van specifieke leveranciers.
Bent u bereid om net als andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk, Chinese bedrijven niet meer te vertrouwen bij de aanleg van digitale infrastructuur, zoals 5G? Zo nee, waarom hebt u het vertrouwen dat deze afhankelijkheid van China het Nederlandse belang niet schaadt? Zijn er rode lijnen die China niet mag overschrijden? Onder welke voorwaarden bent u bereid deze samenwerking alsnog te staken?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd om de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten te versterken.2 Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak. Dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die kan meebewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen. De juridische grondslag van deze maatregelen is de op 5 december 2019 gepubliceerde algemene maatregel van bestuur «Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie» (hierna: AMvB).3 Op grond van deze AMvB kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK), in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid een aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerk of -dienst verplichten om in bepaalde onderdelen van diens netwerk of bijbehorende faciliteiten, uitsluitend gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij door de Minister genoemde partij.
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam Universities Signed Deal with Controversial Tech Giant Huawei»?2
Ja.
Is er Nederlands belastinggeld gemoeid met de ontwikkeling van een zoekmachine voor Huawei aan Nederlandse universiteiten?
Nee. De universiteiten geven aan dat de samenwerking geschiedt op basis van full cost vergoeding. Alle kosten worden door Huawei Finland5 gedragen. Mocht het bedrijf de overeenkomst eenzijdig opzeggen, is Huawei Finland verplicht de volledige kosten toch voor rekening te nemen. In het geval dat de universiteiten eenzijdig de overeenkomst opzeggen, is er geen compensatie aan Huawei Finland verschuldigd. In beide gevallen wordt het onderzoek stopgezet en is de gehele samenwerking met Huawei Finland beëindigd.
Ongeacht door welke partij de overeenkomst voortijdig wordt beëindigd, geldt dat de universiteiten- in het kader van goed werkgeverschap – verplicht zijn de PhD-onderzoekers de resterende tijd in dienst te houden. De universiteiten hebben deze personen immers voor vier jaar geworven en zullen ervoor zorgen dat hun wetenschappelijke carrière niet wordt geschaad. De universiteiten helpen de onderzoekers aan passend vervangend onderzoek.
Mocht het zo zijn dat de voortijdige beëindiging van de samenwerking is geïnitieerd door de UvA en de VU, dan dragen de universiteiten zelf de financiële verantwoordelijkheid voor het in dienst houden van de onderzoekers. In het geval Huawei Finland de overeenkomst voortijdig beëindigt, is het bedrijf verplicht de volledige kosten voor het project te dragen. Daaronder vallen ook de personele kosten voor de resterende jaren. In dat geval heeft het in dienst houden van de onderzoekers dus geen financiële consequenties voor de universiteiten.
Welke kennis op het gebied van digitale veiligheid zal China opdoen als gevolg van deze samenwerking?
De samenwerking is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). Het onderzoek richt zich dus niet op digitale veiligheid. De onderzoeksresultaten zullen open access gepubliceerd worden en zijn daarmee voor een ieder en voor alle landen toegankelijk.
Welke garanties kunt u geven dat deze samenwerking er niet toe leidt dat het Nederlandse digitale veiligheidsbelang in het geding komt?
Het onderzoek richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU geven aan in de overeenkomst te hebben vastgelegd dat zij de onderzoeksresultaten vrijelijk mogen publiceren. Tevens zijn de publicaties straks open access beschikbaar, en daarmee voor een ieder toegankelijk. De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen (onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland).
Blijven de Nederlandse inlichtingendiensten toezien of er tijdens het samenwerkingstraject geen ongewenste kennisuitwisseling plaatsvindt, waarmee het veiligheidsbelang of het strategische belang van Nederland of onze NAVO-partners wordt geschaad? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om een dergelijk permanent toezichtmechanisme alsnog te introduceren? Zo ja, vindt er een periodieke evaluatie door de inlichtingendiensten plaats, op basis waarvan de samenwerking zo nodig alsnog beëindigd kan worden?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen toezichthoudende rol ten aanzien van dergelijke samenwerkingen en hebben geen rol in het goed- of afkeuren van dergelijke samenwerkingen. Universiteiten dienen bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging te maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de uiteindelijke keuze om al dan niet samen te werken. Daarbij kunnen zij in voorkomende gevallen een beroep doen op de expertise en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid, die daar een adviserende rol in hebben.
Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».6
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zich door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de naleving van de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs en onderzoek. Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze in te trekken. De sector heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit7 en de Code goed bestuur universiteiten.8
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.9 Het onderzoeken van de vraag of aanvullend toezicht opportuun is kan deel uitmaken van dit proces.
Kunt u garanderen dat de digitale technologie die op Nederlandse universiteiten ten behoeve van China wordt ontwikkeld niet wordt ingezet om de greep op Hongkong te verstevigen? Zo nee, hoe past het accepteren van een akkoord voor 3,5 miljoen euro in ruil voor de ontwikkeling van technologie die mogelijk tot de inperking van de democratische rechten van de bevolking in Hongkong leidt binnen het Nederlandse beleid van promotie van democratie?
Het onderzoek van de UvA en VU en Huawei Finland richt zich op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De onderzoeksresultaten zullen bovendien publiek beschikbaar worden gemaakt (open access) en zijn voor een ieder en alle landen toegankelijk. Het kabinet kan uiteraard niet voorspellen welk land vervolgens de open access beschikbare onderzoeksresultaten wil gebruiken voor verder onderzoek en met welk doel. Er zijn op dit moment echter, gezien ook de aard van het onderzoek, geen aanwijzingen om te vermoeden dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit deze samenwerking, specifiek zullen worden toegepast om de greep op Hongkong te verstevigen.
Dat neemt niet weg dat het kabinet bezorgd is over de ontwikkelingen in Hongkong, zoals ook tijdens het gesprek tussen Minister Blok en Minister Wang op 26 augustus jl. naar voren is gekomen. Met EU partners volgt het kabinet de ontwikkelingen op de voet.
Hebt u over deze samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei contact gehad met belangrijke partners op het gebied van inlichtingenuitwisseling, zoals de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet?
In het openbaar worden er geen uitspraken gedaan over eventuele samenwerking met en uitwisseling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid in het gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken ook de situatie in Hongkong als zorgpunt aan te stippen?
Ja. Minister Blok heeft tijdens zijn gesprek met de Chinese Minister Wang de zorgen van het kabinet over de recente ontwikkelingen in Hongkong overgebracht, de universaliteit van mensenrechten benadrukt, en aangegeven dat Nederland zich altijd sterk zal maken voor de bescherming van vrijheid van meningsuiting. Hij onderstreepte tevens dat het ook in het belang van China is om ervoor te zorgen dat buitenlandse zakenlieden in Hongkong geen aanleiding hebben om ongerust te zijn over het behoud van de rechtsstaat.
Is de positieve opvatting van premier Rutte over samenwerking met Huawei, waarvan u in 2015 blijk gaf, sindsdien veranderd? Zo ja, op grond waarvan en wat is er dan precies veranderd? Zo nee, waarom niet?3
Nederland verwelkomt buitenlandse investeringen. Het kabinet zet zich in voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven met reële economische activiteiten, die waarde toevoegen aan onze economie en samenleving. Daar profiteert de Nederlandse samenleving van, want deze bedrijven investeren en voegen zo werkgelegenheid, innovatie en kracht toe aan onze economie. Huawei is reeds jarenlang een gewaardeerde investeerder in Nederland die een belangrijke bijdrage levert aan onze economie. Het bedrijf heeft geïnvesteerd in diverse locaties in Nederland, waar het honderden – veelal lokale – werknemers in dienst heeft.
Nederland heeft een open karakter. Tegelijkertijd is het kabinet zich bewust van nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale veiligheidsrisico’s11 en aan aanvullende maatregelen om ongewenste overdracht van kennis en technologie langs de weg van onderwijs en onderzoek te voorkomen. Kort gezegd, we zijn zo open mogelijk en beschermen waar noodzakelijk.12
De optie om via UNHCR-hervestiging de noodsituatie op de Griekse eilanden te verlichten |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lesbos huilt»?1
Ja.
Klopt het dat in kamp Moria nog steeds maar één douche per zeshonderd mensen beschikbaar is en er een grote prevalentie van schurft en diarree heerst onder de bewoners?
Erkent u dat er op de Griekse eilanden verreweg te weinig medisch personeel is om van humane zorgverlening te kunnen spreken?
Bent u zich ervan bewust dat Artsen Zonder Grenzen per dag gemiddeld 120 zieke kinderen moet behandelen, wat leidt tot eindeloze rijen van moeders met zieke en getraumatiseerde kinderen voor hun mobiele kliniek?
Bent u bekend met de criminele activiteiten van bendes die migranten bedreigen en beroven? Wordt hier door de Griekse autoriteiten in uw ogen adequaat tegen opgetreden?
Bent u bekend met de intimidatie van, en het geweld tegen, hulpverleners van NGO’s op de Griekse eilanden? Wordt hier door de Griekse autoriteiten in uw ogen adequaat tegen opgetreden?
Begrijpt u dat de lokale bevolking van Lesbos zich door de eigen regering en de Europese Unie in de steek gelaten voelt?
Erkent u dat er door de Griekse autoriteiten, de EU en de Nederlandse regering jarenlang mooie woorden zijn gesproken over de intentie om de mensonterende situatie op de Griekse eilanden te verbeteren, maar dat dit nog steeds niet is gebeurd?
Erkent u dat het voor een duurzame oplossing van de mensonterende situatie op de Griekse eilanden noodzakelijk is dat er een vorm van hervestiging plaatsvindt voor mensen die in aanmerking komen voor asielbescherming? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om kinderen, en zeker alleenstaande kinderen, nog langer te laten verblijven in de mensonterende situatie op de Griekse eilanden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om gemeenten die hun evenredige aandeel leveren in het nationale quotum voor UNHCR-hervestiging en in de bestaande huisvestingstaakstelling, desgewenst de mogelijkheid te bieden kwetsbare kinderen op te vangen die afkomstig zijn van de Griekse eilanden?
Wilt u op de kortst mogelijke termijn met vertegenwoordigers van de tientallen gemeenten die te kennen hebben gegeven bereid te zijn kinderen van de Griekse eilanden op te vangen, in gesprek gaan over de beste manier om dat te doen en over de aantallen kinderen die voor opvang in die gemeenten in aanmerking zouden komen?
Bent u bereid UNHCR te vragen hiervoor op de Griekse eilanden een aantal kinderen te selecteren en daarbij aan te geven om hoeveel kinderen het maximaal zou kunnen gaan?
Wilt u daarbij, gezien het bewezen grote draagvlak in Nederland voor de opvang van deze kinderen, het quotum voor hervestiging verhogen van de huidige 500 naar de oorspronkelijk in het Regeerakkoord overeengekomen 750 zodat in totaal 250 kinderen van de Griekse eilanden in Nederlandse gemeenten kunnen worden opgevangen?
Kunt u deze vragen tenminste voorafgaand aan het gesprek van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid met de Griekse Minister voor migratie op 10 september 2020 beantwoorden?
Als gevolg van de brand op Lesbos is het bezoek van de alternate Minister van Migratie en Asiel aan Nederland uitgesteld.
Het bericht ‘Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland’ |
|
Sadet Karabulut , Achraf Bouali (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland»?1 En zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bezorgd over de berichten dat meerdere personen die gearresteerd waren na de bomaanslag mogelijkerwijs gemarteld zouden zijn.
Heeft u tevens kennisgenomen van de berichten van onder meer Amnesty International en van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties dat twee voormalige medewerkers van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC), Samer Arbid en Abdul Razeq Farraj, gemarteld zijn in Israëlische detentie?
Nederland en de EU volgen deze zaak nauwgezet. Nederland is via de ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in contact over deze zaak met verschillende Israëlische en Palestijnse ngo’s en het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens. Deze organisaties maken melding van verwondingen en ziekenhuisopname als gevolg van de ondervraging, en stellen dat deze erop kunnen duiden dat de gearresteerde personen mishandeld of gemarteld zouden zijn. De VN heeft in oktober 2019 Israël opgeroepen deze beschuldigingen direct te onderzoeken. Het Israëlisch Ministerie van Justitie heeft een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen van foltering of mishandeling. Over het verloop van dit onderzoek zijn nog geen publieke mededelingen gedaan.
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten bij de detentie van deze mannen in strijd hebben gehandeld met het VN-verdrag tegen foltering en het VN-verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en dat het gebruik van foltering in geen enkel geval gerechtvaardigd is? En zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan met inachtneming van artikel 15 van de Conventie tegen Marteling, die bepaalt dat een verklaring die is afgelegd als gevolg van marteling niet gebruikt mag worden als bewijs in een proces? En zo nee, waarom niet?
Israël stelt dat met informatie verkregen tijdens de verhoren nieuwe aanslagen voorkomen zouden zijn. Het kabinet wijst foltering in alle omstandigheden af en benadrukt dat het verbod op foltering absoluut is. Gebruik van uit foltering verkregen bewijs is strijdig met artikel 15 van het Verdrag tegen foltering, waarbij Israël partij is. Zodoende is het aan Israël om gevolg te geven aan de bepalingen van dat verdrag, waaronder artikel 15. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op het behandelen van Palestijnse gevangenen overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, onder meer bij bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur. De EU heeft in 2019 afspraken gemaakt over het tegengaan van foltering en onmenselijke behandeling. Onderdeel hiervan is dat de EU derde landen aanspoort hun wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen met artikel 15 van het verdrag.
Ook in multilateraal verband wordt Israël opgeroepen het absolute verbod op foltering te respecteren. Het VN-Comité tegen foltering heeft Israël meermaals opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag. Bij de laatste Universal Peer Review (UPR) van Israël in de VN Mensenrechtenraad is Israël opnieuw opgeroepen diens wetgeving in lijn te brengen met het verdrag tegen foltering. In mede door Nederland en andere EU-lidstaten gesteunde resoluties in de VN Mensenrechtenraad is Israël opgeroepen artikel 15 van het verdrag te respecteren.
Wat is uw reactie op het feit dat het proces van de verdachten plaatsvindt voor een militaire rechtbank? Hebben de verdachten naar uw mening over voldoende toegang tot rechtshulp kunnen beschikken?
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op een eerlijk proces.
Het kabinet is bezorgd dat een van de verdachten na zijn arrestatie volgens de VN geen contact mocht hebben met zijn advocaat en volgens de berichten van de Israëlische organisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) tijdens de weken die hij in het ziekenhuis lag geen bezoek mocht krijgen van familieleden of zijn advocaat. Het kabinet is eveneens bezorgd dat volgens PCATI geen specifiek medisch onderzoek is gedaan om vast te stellen of de verwondingen verband houden met mogelijke foltering, zoals geadviseerd wordt door de VN in het Istanbul Protocol voor onderzoek naar foltering. Deze maatregelen beperken ten onrechte de verdediging van de verdachten.
Hoe oordeelt u over de praktijk van administratieve detentie door de Israëlische autoriteiten in het kader van het recht op een eerlijk proces?
Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen (zie ook antwoorden op Kamervragen over de arrestatie en administratieve detentie van Ahed al Tamimi met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 948, d.d. 21 december 2017).
Heeft u zorgen over de detentie en marteling van de oud-medewerkers van UAWC geuit tegenover de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft de Israëlische regering daarop gereageerd?
Nederland bespreekt met regelmaat kwesties die van belang zijn met de Israëlische autoriteiten. Daarbij komen ook mensenrechten aan de orde. Nederland heeft bij Israël zorgen over berichten over foltering opgebracht en aangedrongen op respecteren van de rechten van de verdachten. Nederland heeft daarbij onderstreept belang te hechten aan een eerlijke rechtsgang, ook omdat Nederland als donor van UAWC een belang heeft bij goede waarheidsvinding. Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (DENK), met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3822 d.d. 20 augustus jl.
Bent u voornemens het proces van de oud-medewerkers van UAWC te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland blijft de voortgang volgen. Daarbij zal Nederland contact blijven houden met Israëlische en Palestijnse ngo’s, alsook het veldkantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens die deze zaak volgen.
Een door COVID getroffen vluchtelingenkampen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de oproep «S&Ds call for immediate evacuation of COVID-19-hit refugee camps in Greece»?1
Ja.
Deelt u de mening dat in een omgeving waar te veel mensen te dicht bij elkaar verblijven en de benodigde hygiënische voorwaarden grotendeels ontbreken, dit het risico op verspreiding van COVID vergroot? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot de oproep van de Nederlandse regering om social distancing te betrachten en regelmatig handen te wassen?
Een omgeving waar te veel mensen te dicht bij elkaar verblijven en er sprake is van onvoldoende hygiënische middelen brengt inderdaad een risico met zich mee voor de verspreiding van covid-19. Het is daarom van belang dat autoriteiten ook voor dergelijke situaties de nodige maatregelen treffen. Indien zij daar niet toe in staat zijn, is het van belang dat zij daarin worden ondersteund door de internationale gemeenschap, zoals ook gebeurt. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat ook in vluchtelingenkampen sociale distancing in acht genomen zou moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en hoe ziet u dat voor zich in de overvolle Griekse vluchtelingenkampen? Zo nee, waarom niet en waarom zou wat voor de Nederlandse bevolking moet gelden, niet voor vluchtelingen hoeven te gelden?
Welke maatregelen van belang zijn in een bepaalde opvanglocatie is afhankelijk van de omstandigheden ter plekke. Van belang is dat de autoriteiten gepaste maatregelen treffen.
Deelt u de mening dat met uw voornemen om de plaatsing van een aantal vluchtelingen op het Griekse vastenland te faciliteren dat wat betreft de verbetering van de omstandigheden in de vluchtelingenkampen amper een druppel op een gloeiende plaat kan zijn? Zo nee, waarom niet? En hoeveel vluchtelingen zijn er trouwens inmiddels met Nederlandse steun op het Griekse vasteland gevestigd?
Het kabinet heeft uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de omstandigheden en de maatregelen die door de Griekse overheid zijn getroffen om de uitbraak van COVID-19 onder de migranten op de eilanden te voorkomen. Daarin werd Griekenland gesteund door de Europese Commissie en verschillende lidstaten, waaronder Nederland. Zo heeft Nederland in april een zogenoemde hospitainer aangeboden om de toegang tot medische zorg te verbeteren. Deze is specifiek ingezet voor het uitvoeren van COVID-19 testen.
Helaas is op 2 september COVID-19 vastgesteld bij een statushouder die van het vasteland was teruggekeerd naar Moria op Lesbos. Daarop hebben de Griekse autoriteiten besloten migranten en vluchtelingen die positief testten op COVID-19 in isolatie te plaatsen, afgezonderd dus van anderen. De weigering van enkelen van hen om in isolatie te gaan en de onrust die hierop ontstond lijkt gepaard te zijn gegaan met brandstichting. Door de harde wind kon het vuur zich snel verspreiden, waarna het opvangkamp goeddeels afbrandde. Door voortdurende brandstichting is de dagen daarna ook het resterende deel van Moria inclusief het merendeel van de flankerende voorzieningen verwoest. De Griekse overheid heeft met steun van de Europese Commissie een groep van ca. 400 alleenstaande minderjarigen direct na de brand overgebracht naar het vasteland. Daar worden zij opgevangen in tijdelijke voorzieningen van IOM die door de Europese Commissie worden gefinancierd. Over de gebeurtenissen op Lesbos, de reactie van de Griekse overheid, alsook de steun die door het kabinet is aangeboden aan de Griekse overheid, is uw Kamer schriftelijk geïnformeerd en is uitgebreid gesproken tijdens het Algemeen Overleg op 10 september jl.
Daarnaast is het staand beleid dat kwetsbare migranten door de Griekse autoriteiten vanuit de Griekse eilanden worden overgebracht naar het vasteland. Mede met het oog op COVID-19 zijn de afgelopen maanden circa 26.000 kwetsbare migranten, waaronder amv, overgebracht naar het Griekse vasteland. In geval van Lesbos gaat het om 12.000 personen, d.w.z. bijna de helft van de populatie migranten en vluchtelingen op het eiland in maart 2020. Daarnaast zijn Griekse autoriteiten voornemens om in de week van 28 september 2.000 erkende vluchtelingen over te plaatsen vanaf Lesbos naar het Griekse vasteland. Al met al is het totaal aantal migranten en vluchtelingen dat aanwezig is op de Griekse eilanden afgenomen van circa 42.000 begin 2020 naar 26.000 in september 2020. Dit is een afname van 38%.
Ten aanzien van het samenwerkingsverband dat ik met mijn Griekse collega heb opgezet om het voogdij- en opvangsysteem van amv in Griekenland te verbeteren, heb ik uw Kamer via verschillende brieven geïnformeerd.2 Het doel van dit samenwerkingsverband is niet zo zeer om de Griekse autoriteiten te ondersteunen in de feitelijke transfer van amv naar het vasteland, maar om aanvullende gespecialiseerde opvang voor deze groep op te zetten en de voogdij en begeleiding structureel te verbeteren.
Deelt u de mening dat de dreiging van COVID tot onmiddellijke en omvangrijke evacuatie van vluchtelingen uit de overvolle kampen naar veiliger locaties zou moeten leiden? Zo ja, wat gaat uw bijdrage daaraan worden anders dan uw bestaande voornemen tot herplaatsing van een gering aantal minderjarige vluchtelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De adoptie van een ernstig ziek meisje uit Malawi |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het indringende verhaal van de ernstig zieke Teleza?1, 2, 3
Het verhaal van de ernstig zieke Teleza is zeker indringend. Toen op 11 augustus 2020 bleek dat Teleza niet de Nederlandse nationaliteit heeft en er geen Nederlands reisdocument verstrekt kon worden werd, na een aanvraag daartoe, een visum voor kort verblijf met als reisdoel «medical treatment», afgegeven met een geldigheid van 90 dagen waarmee zij op 6 september 2020 naar Nederland is gekomen.
Realiseert u zich de ernst van de situatie, namelijk dat het niet erkennen van deze adoptie betekent dat dit meisje niet verzekerd kan worden in Nederland, wat nodig is voor de dringend noodzakelijke operatie?
Wij realiseren ons dat Teleza ernstig ziek is en dat een operatie voor haar noodzakelijk is. Dat het meisje door het niet erkennen van de adoptie niet in Nederland verzekerd kan worden is echter niet juist. Het niet kunnen verzekeren onder de Nederlandse zorgverzekeringswet is gelegen in de vaste woon- en verblijfplaats buiten Nederland van adoptiemoeder en kind. De Nederlandse zorgverzekeringswet voorziet in een recht op zorgverzekering in het geval van adoptie voor personen die in Nederland ingezetene zijn of hier werken (de kring van verzekerden). De wet bepaalt dan dat het kind verzekerd is als het gaat om een echtpaar dat of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft (en de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd).
Waarom moest er eerst al zo lang gewacht worden op «een beslissing uit Den Haag», juist in een kwestie waarin de tijd dringt?
Het nemen van een beslissing op de aanvraag van een Nederlands reisdocument heeft zo snel als mogelijk, doch secuur, plaatsgevonden. Alle relevante aspecten met betrekking tot het Nederlands recht, het Internationaal Privaatrecht en het Malawisch recht moesten worden meegenomen voor een juiste beoordeling van de aanvraag. De beslissing is genomen binnen de wettelijke behandeltermijn van artikel 41 van de Paspoortwet (juncto artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht).
Bent u bereid hier met de grootst mogelijke spoed nogmaals naar te laten kijken zodat, met inachtneming van de noodzakelijke zorgvuldigheid omdat het om een interlandelijke adoptie gaat, nogmaals beoordeeld kan worden of de adoptie erkend kan worden zodat het ernstig zieke meisje verzekerd en geopereerd kan worden en hierover nu heel snel duidelijkheid komt?
De aanvraag voor het Nederlandse reisdocument is op 11 augustus 2020 door BZ afgewezen. De adoptiemoeder heeft tegen dit besluit bezwaar aangetekend. In het kader van de bezwaarschriftprocedure zal zo spoedig mogelijk een heroverweging van de afwijzing plaatsvinden.
Anders dan in de vraag gesteld, betreft het hier geen interlandelijke adoptie, maar een lokale adoptie volgens Malawisch recht. Dit omdat de minderjarige en de adopterende ouder beiden in Malawi woonachtig waren op het moment van de adoptie. Vanuit een recht (en plicht) op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering, gaat het erom dat een persoon woont in Nederland (ingezetene is), of in Nederland werkt (dus over het inkomen uit dat werk belasting betaalt). In dit specifieke geval van een emigratie naar Malawi, is de Nederlandse adoptiemoeder niet meer onderworpen aan de Nederlandse (zorg)wetgeving. Door een lokale adoptie ontstaat er dan ook geen recht op een Nederlandse wettelijke zorgverzekering voor het door haar geadopteerde kind die een operatie in Nederland mogelijk zou maken.
Zo nee, op welke andere wijze is hulp, zorg en steun mogelijk voor dit kleine meisje en haar familie, die er alles aan wil doen haar leven te redden?
Betrokkene is inmiddels in Nederland. Naar verluidt is er een «crowd funding» gestart om de noodzakelijke operatie van het kind te bekostigen.
Vermogen van het Wit-Russische regime bij Nederlandse brievenbusfirma’s |
|
Henk Nijboer (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend of het regime van de Wit-Russische president Loekasjenko vermogen heeft in belastingparadijs Nederland?
Nee, dat is mij niet bekend.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederland via brievenbusmaatschappijen bijdraagt aan dictatoriale regimes als dat in Wit-Rusland?
Brievenbusmaatschappijen kunnen zowel een fiscale als een niet-fiscale achtergrond hebben. Als er sprake is van belastingontwijking- en ontduiking via brievenbusmaatschappijen dan is dat inderdaad onwenselijk en worden daar maatregelen tegen genomen.1 Over individuele gevallen kan ik geen uitspraken doen, zolang er geen sprake is van sancties die van toepassing zijn op die personen of regimes.
Daarnaast vindt het kabinet het van groot belang dat voorkomen wordt dat de diensten van (financiële) instellingen worden gebruikt voor witwassen en terrorismefinanciering en de onderliggende delicten, waaronder corruptie en fraude. Het cliëntenonderzoek en de doorlopende monitoring van transacties door poortwachters van het financiële stelsel is daarbij van groot belang. Het verhogen van de effectiviteit van het cliëntenonderzoek en het toezicht daarop is een van de pijlers in het plan van aanpak witwassen.2 Daarbij heeft het kabinet ook bijzondere aandacht voor de integriteitrisico’s die spelen bij de dienstverlening door trustkantoren. Zij beheren doelvennootschappen waarbij internationale geldstromen betrokken zijn. Het regelgevend kader voor trustkantoren is recent al aanzienlijk aangescherpt met de Wet toezicht trustkantoren 2018. Op enkele punten zal deze wetgeving op korte termijn verder worden aangescherpt, onder andere met een verbod om diensten te verlenen als de cliënt of de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt woonachtig of gevestigd is in een derde land met hoge risico’s op witwassen.
Deelt u de mening dat zo snel mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar het vermogen van het Loekasjenko-regime bij Nederlandse brievenbusfirma’s?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat deze tegoeden bevroren moeten worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mede op aandringen van het kabinet, zijn de lidstaten van de Unie onmiddellijk na de bespreking in de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken van 14 augustus gestart met de voorbereiding van gerichte sancties tegen personen die verantwoordelijk zijn voor de verkiezingsfraude en het geweld tegen demonstranten. Zodra de Raad hierover overeenstemming heeft bereikt, dienen de lidstaten maatregelen te nemen die garanderen dat beperkende maatregelen worden nageleefd. Het kabinet hecht groot belang aan zorgvuldige implementatie van overeengekomen sancties, waaronder de bevriezing van eventueel gestalde tegoeden van de betreffende personen.
Is het u bekend of andere dictatoriale regimes hun vermogen via Nederlandse brievenbusfirma’s hebben weggezet?
Op het moment dat de Raad besluit dat een buitenlandse overheid moet komen te vallen onder een Europees sanctieregime, dan wordt het vermogen van specifiek aangewezen personen of entiteiten die onderdeel zijn van die buitenlandse overheid bevroren. Dat betekent dat zij niet meer bij hun financiële tegoeden kunnen. Hiermee zorgt Nederland en de EU als geheel ervoor dat dergelijke gesanctioneerde buitenlandse overheden hun geld niet in Nederland kunnen wegzetten. De EU heeft op dit moment meer dan veertig van zulke sanctieregimes in werking. Een overzicht is te vinden via de EU sanctions map.3 Dit overzicht wordt zeer regelmatig geactualiseerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om vermogens van dictatoriale regimes, zoals dat van Loekasjenko, te weren uit Nederland?
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van vraag 3. Dergelijke maatregelen worden in EU-verband genomen. Op dit moment is het onder Nederlandse wetgeving niet mogelijk om unilateraal dergelijke maatregelen te nemen.
Daarnaast is het, zoals in antwoord op vraag 2 aangegeven, van groot belang dat de poortwachters van het financiële stelsel onderzoek doen naar hun cliënt, de zakelijke relatie doorlopend monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij FIU-Nederland. Daarbij is van belang dat geen zakelijke relaties aangegaan kunnen worden als vermoedens van witwassen, waaronder middelen uit corruptie of fraude, bestaan, en dat bestaande zakelijke relaties bij dergelijke vermoedens moeten worden beëindigd. De dienstverlening door trustkantoren heeft daarbij bijzondere aandacht van het kabinet. In Nederland geldt al de strengste wetgeving binnen de Europese Unie voor trustdiensten en deze zal nog verder aangescherpt worden.
Het olielek bij de kust van Mauritius |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schip lekt olie voor kust van Mauritius, premier spreekt van noodsituatie»?1
Heeft Nederland zelfstandig of in Europees verband hulp aangeboden aan Mauritius bij het opruimen van de olie? Zo nee, gaat Nederland dit in de nabije toekomst nog doen?
Kunt u een overzicht geven van de assistentie die reeds is aangeboden of geleverd door de internationale gemeenschap en is deze assistentie redelijkerwijs voldoende om de olie op afzienbare termijn op te ruimen?
Beschikt Nederland over unieke expertise op het gebied van het schoonmaken van kustgebied waar Mauritius van kan profiteren? Zo ja, bent u bereid die expertise te delen?
Is u bekend wat de toedracht is van het feit dat het schip de MV Wakashio, verantwoordelijk voor de lekkage, op het koraalrif van Mauritius is gevaren? Zo nee, bent u bereid met uw Japanse ambtsgenoot te overleggen om de oorzaak te achterhalen?
Klopt het dat Japan weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de schade door de MV Wakashio omdat het schip formeel onder de vlag van Panama geregistreerd staat?
Deelt u de analyse dat betere maritieme informatiesystemen en signalering het olielek van de MV Wakashio hadden kunnen voorkomen? Zo ja, bent u bereid hier in internationaal verband een initiatief voor op te zetten?2
Deelt u de analyse dat het voor veilig maritiem handelsverkeer noodzakelijk is dat strengere internationale afspraken worden gemaakt over scheepsverkeer, zoals regels over onder welke vlag geregistreerd en gevaren mag worden en minimumregels voor openheid over de veiligheid van schepen, de eigenaren en de lading? Zo ja, bent u bereid hier bij de International Maritime Organization op aan te dringen?3
Het bericht ‘EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-hof: Amerikaanse privacybescherming onvoldoende»?1
Ja.
Klopt het dat organisaties in de EU reeds per 20 juli 2020 geen persoonsgegevens meer kunnen doorgeven aan de VS op grond van het privacy shield?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten en geldt dit ook voor financiële instellingen?
Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-311/18 («Schrems II») het besluit van de Europese Commissie om op basis van het zogeheten Privacy Shield persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven, ongeldig verklaard. Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden van organisaties, waaronder financiële instellingen, om persoonsgegevens aan de VS te kunnen doorgeven. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat is het verschil tussen overeenkomsten volgens het privacy shield en modelcontractbepalingen? Klopt het dat modelcontractbepalingen wel AVG-proof zijn in tegenstelling tot een overeenkomst rond het privacy shield?3
Op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) is gegevensverkeer met derde landen zoals de VS alleen onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is van belang dat de verwerking van gegevens in het derde land EU-burgers vergelijkbare waarborgen biedt als zij in de EU zouden hebben. De Europese Commissie kan besluiten dat een land of een sector in een land een passend beschermingsniveau waarborgt, zoals zij met betrekking tot de VS in het Privacy Shield, een adequaatheidsbesluit ten aanzien van het gegevensbeschermingsniveau in de VS in de zin van artikel 45 AVG, had gedaan.
Als er ten aanzien van een derde land geen adequaatheidsbesluit is, zijn er ook andere mogelijkheden om gegevens uit te wisselen. Bij een doorgifte op grond van modelcontractbepalingen, worden tussen de gegevensexporteur en importeur bepaalde standaard contractuele waarborgen opgenomen. Het verschil is dus dat in het ene geval besloten wordt dat een land of sector waarborgen biedt, en in het andere geval waarborgen contractueel zijn vastgelegd.
Het Hof heeft zich uitgesproken over het Privacy Shield, dat naar zijn oordeel onvoldoende waarborgen kent en om die reden ongeldig is verklaard. De modelcontractbepalingen van de Europese Commissie kunnen volgens het Hof nog steeds «AVG-proof» zijn, doch daarvoor zal wel vereist zijn dat de contractbepalingen een beschermingsniveau waarborgen dat in grote lijnen overeenkomt met het niveau dat binnen de EU wordt gewaarborgd en dat nationale regelingen de naleving van die contractbepalingen niet opzij kunnen zetten. Zo nodig dienen de gegevensexporteur en de ontvanger van de gegevens aanvullende waarborgen te treffen. De gezamenlijke Europese privacy toezichthouders werken samen aan handvatten om bedrijven en organisaties te helpen welke aanvullende maatregelen zij zouden kunnen treffen om een passend beschermingsniveau te waarborgen. Deze richtsnoeren worden in oktober verwacht. Voor meer informatie, verwijs ik naar mijn brief van 1 oktober 2020, in reactie op de brief van NL-digital over de gevolgen van Schrems II.
Kan de VS een met de EU, gelijkwaardig beschermingsniveau van persoonsgegevens op alle niveaus in de praktijk waarborgen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het Hof heeft zijn oordeel dat het Privacy Shield onvoldoende waarborgen bevat voor EU- burgers, onderbouwd met een verwijzing naar de rol die opsporings- en inlichtingendiensten in de VS kunnen spelen nadat doorgifte had plaats gevonden, en de verplichtingen die deze diensten kunnen opleggen aan organisaties die in de VS persoonsgegevens van EU-burgers verwerken. Ook zijn er naar het oordeel van het Hof onvoldoende rechtsmiddelen beschikbaar voor EU-burgers om zich tegen overheidsoptreden in de VS te verzetten. Met andere woorden; de rechtsbescherming in de VS is niet adequaat omdat men er o.a. niet, zoals in Nederland, naar de rechter kan stappen. Hoewel er wel een ombudsman is aangesteld in de VS, is dit naar het oordeel van het Hof onvoldoende en geen alternatief.
Het arrest van het Hof heeft tot gevolg dat thans niet kan worden uitgegaan van de beschermingswaarborgen voor persoonsgegevens die voor generieke verstrekking vereist zijn. Wel is de Europese Commissie op dit moment in gesprek met de VS met het oog op het nemen van een nieuw adequaatheidsbesluit ter reparatie van de door het Hof geconstateerde gebreken in het Privacy Shield.
Het is ingewikkeld om een snelle oplossing voor het ongeldig verklaarde Privacy Shield te bieden. Sinds Schrems II kan niet langer gezegd worden dat persoonsgegevens in de VS voldoende beschermd worden en veilig zijn. Verwerkingsverantwoordelijken dienen betrokkenen hierover duidelijk te informeren.
Welke (praktische) gevolgen heeft het nietig verklaren van de Privacy Shield-overeenkomst door het Europese Hof voor het doorgeven van persoonsgegevens van «accidental Americans» door Nederlandse banken aan de Amerikaanse Belastingdienst (IRS) met betrekking tot de wet naleving belastingplicht buitenlandse rekeningen (FATCA)?
De uitwisseling van persoonsgegevens van US Persons (waaronder «Accidental Americans») met de VS ten behoeve van belastingheffing vindt plaats op grond van Artikel 30 van het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten, en specifiek op grond van het Verdrag tussen Nederland en de VS tot verbetering van de internationale naleving van de belastingplicht en de tenuitvoerlegging van de FATCA (NL IGA). Financiële instellingen verstrekken geen gegevens rechtstreeks aan de IRS, de uitwisseling van informatie vindt plaats op overheidsniveau. Gegevens worden verstrekt onder de voorwaarde van een geheimhoudingsplicht voor de ontvanger. Het Global Forum on Transparancy and Exchange of Information for Tax Purposes (GF) beoordeelt periodiek of landen voldoen aan de eisen van gegevensbescherming en geheimhouding. De VS heeft op dat gebied in onafhankelijke peer reviews (2011 en 2018) van het GF optimaal gescoord. Dit geeft de Minister van Financiën geen aanleiding om te veronderstellen dat de VS geen adequate gegevensbescherming biedt als het gaat om het uitwisselen van persoonsgegevens op basis van de NL IGA.
Klopt het dat informatie van organisaties, instellingen en politieke partijen, zonder verdere (handels)relaties met de VS, gedeeld wordt met de VS alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een Nederlands persoon met ook een Amerikaanse nationaliteit (US person)? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het oordeel van het Hof ziet op alle gevallen waarin dataverkeer tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten persoonsgegevens bevat. Wanneer organisaties, om welke reden ook, dergelijke data met de VS willen delen, dan zal voldaan moeten worden aan de voorwaarden van de AVG. Binnen de EU gevestigde personen die mede de Amerikaanse nationaliteit houden, vallen bij hun werkzaamheden onder de werking van de AVG.
Op welke manier wordt een US person die tekeningsbevoegd is voor een Europese/Nederlandse organisatie, instelling of politieke partij beschermd door Europese en/of Nederlandse regelgeving?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn in de EU juridisch gevestigde bedrijven, organisaties, instellingen of politieke partijen, waarbij een US person tekeningsbevoegd is, voldoende beschermd voor het doorgeven van rekeninggegevens of privacygevoelige informatie aan de VS? Zo ja, kunt u uitgebreid toelichten welke informatie wel en welke niet met de VS kan worden gedeeld alleen omdat de tekeningsbevoegdheid ligt bij een US person? Zo nee, waarom niet?
De waarborgen die de AVG biedt, gelden voor alle in de vraag genoemde entiteiten, ongeacht de nationaliteit van de aan hen verbonden personen. Welke precieze informatie op dit moment wel en niet kan worden gedeeld, zal afhangen van de aard van de gegevens en de omstandigheden rondom de verstrekking.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat organisaties, instellingen en politieke partijen erop gewezen worden dat indien een US person tekeningsbevoegd is, deze informatie gedeeld wordt met de VS?
Als persoonsgegevens gedeeld worden met de VS, moeten organisaties dit kenbaar maken aan betrokkenen. Indien sprake is van onrechtmatige verstrekking van gegevens aan de VS, dan is een melding of klacht bij de AP de geëigende weg om een onderzoek in gang te zetten. Het Hof heeft geoordeeld dat de toezichthoudende autoriteit verplicht is om onrechtmatige doorgifte op te schorten of te verbieden als blijkt dat de bescherming van de gegevens niet kan worden gewaarborgd. Bij aangelegenheden die ook andere lidstaten raken, zal afstemming plaatsvinden met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB). De AP beschikt over een eigen repertoire aan bevoegdheden, daaronder begrepen het opleggen van een bestuurlijke boete, wanneer strijdig met de AVG wordt gehandeld. Als de AP tot een dergelijke conclusie komt, dan laat ik mij daarover graag door de AP informeren. Aan de hand daarvan zal ik vervolgens bezien in hoeverre Nederland op Europees niveau kan bijdragen aan een oplossing.
Het bericht ‘China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa’ |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «China krijgt voor het eerst militair voet aan de grond in Europa»?1 Kunt u de inhoud hiervan bevestigen?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van het artikel, die ik uit openbare bron heb vernomen. Ik kan die informatie daarom vooralsnog niet zelfstandig bevestigen.
Welke gevolgen heeft deze Chinees-Servische samenwerking voor de machtsbalans en de veiligheid van Europese burgers?
Servië maakt, als niet-lid van de NAVO en als land dat een beleid van militaire neutraliteit voorstaat, een eigen afweging ten aanzien van de aanbieder van militair materieel. In dit geval zou er vooralsnog geen reden zijn te veronderstellen dat hiervan een aanzienlijke (positieve of negatieve) invloed zou uitgaan op de machtsbalans in Europa en de veiligheid van Europese burgers.
Welke gevolgen moet deze samenwerking hebben voor de Servische samenwerking met de NAVO?
Servië is een partner van de NAVO, maar heeft geen ambitie daadwerkelijk tot het bondgenootschap toe te treden. Servië heeft een beleid van militaire neutraliteit. Dit beleid wordt door de NAVO (en door Nederland) gerespecteerd. Het is daarom aan Servië een eigen afweging te maken ten aanzien van de aanschaf van materieel. Wel kan dit mogelijk gevolgen hebben voor interoperabiliteit en deelname van Servië aan NAVO-oefeningen. Of dat zo is, kan slechts beoordeeld worden aan de hand van concrete gegevens over de aangeschafte systemen. Over die informatie beschik ik op dit moment niet.
Welke rol bent u bereid hiertoe op u te nemen?
Omdat ik geen eigen informatie heb over de systemen die volgens het aangehaalde artikel zouden zijn aangeschaft en ik ook geen andere informatie tot mijn beschikking heb dan het betreffende artikel, zie ik op dit moment geen directe rol voor Nederland. Dat laat onverlet dat het kabinet de militaire ambities van China – en de eventuele gevolgen daarvan voor de Europese veiligheid – in de gaten houdt.