Het onderzoek inzake de (van betrokkenheid bij terreur verdachte) organisatie UAWC |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bereid de vijf bijlagen bij de opdracht voor een onderzoek naar de (van betrokkenheid bij terreur verdachte) organisatie UAWC1 per omgaande naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben graag bereid de documenten te delen met betrekking tot de aan Proximities Risk Consultancy verleende opdracht voor het doen van een extern onderzoek naar mogelijke banden tussen de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en de Popular Front to Free Palestine (PFLP). Het gaat hierbij om twee publiekbemos die per abuis niet direct zijn gepubliceerd op www.ontwikkelingssamenwerking.nl. Op de website van ontwikkelingssamenwerking.nl wordt met vijf verschillende links naar verschillende elementen uit deze twee publieksbemos verwezen. Hierdoor kan de indruk zijn ontstaan dat het om vijf afzonderlijke documenten gaat. Dit is niet het geval.
In deze publieksbemos staan alle gegevens over de verlening van het externe onderzoek met activiteitnummer 4000004508en een aanvullende opdracht met activiteitnummer 4000005083. U treft de documenten als bijlage bij deze brief aan. Beide documenten zullen binnenkort ook op ontwikkelingssamenwerking.nl worden gepubliceerd.
Het misbruik van militaire uniformen bij coronademonstratie in Amsterdam van 2 januari jl. |
|
Derk Boswijk (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Henk Kamp (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er tijdens de coronademonstratie van 2 januari jl. wederom mensen in militaire kleding meeliepen en er zelfs een politieagent zwaar is mishandeld door een demonstrant die zich identificeerde als «veteraan»?1
Ja.
Klopt deze berichtgeving en wat vindt u ervan dat demonstranten zich identificeerden als «veteranen» of «militairen», met als taak om de orde bij de demonstratie te handhaven? Is dit in strijd met de «Wet op de Weerkorpsen»? Zo ja, hoe treedt u hiertegen op? Zo nee, waarom treedt u hier niet tegen op? Vraag 3 Deelt u onze zorg dat het misbruik van militaire uniformen het aanzien van onze Krijgsmacht en de individuele positie van elke actieve militair of veteraan beschadigt?
Het recht op demonstratie is een groot goed in onze samenleving en de bescherming hiervan staat voorop. Om hier in de praktijk een goede invulling aan te geven is het gebruikelijk dat gemeenten en politie afspraken maken over het in goede banen leiden van een demonstratie met de organisatie van een demonstratie. Niet ongebruikelijk is dat de begeleiders van een demonstratie, door bijvoorbeeld hesjes, herkenbaar zijn.
Het is niet vast te stellen of de betreffende demonstranten ook daadwerkelijk veteranen of militairen waren. Aan het dragen van een uniform zijn strikte regels verbonden. Voor bepaalde gelegenheden is het ook bepaalde oud-militairen toegestaan het uniform te dragen. Ook op die momenten gelden de voorschriften van Defensie omtrent het dragen van het uniform. Het optreden waar het in dit geval om gaat, behoort in ieder geval niet tot de gelegenheden waarbij het dragen van een uniform op grond van die voorschriften is toegestaan.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de aangenomen motie 35 925 X, nr. 23, die vraagt om strakkere handhaving van de artikelen 196 en 435c uit het Wetboek van Strafrecht?
Het dragen van een uniform is onderdeel van de trots van militairen en veteranen. Het doet afbreuk aan de waardigheid van de krijgsmacht, wanneer personen ten onrechte de indruk wekken onderdeel van die krijgsmacht te zijn danwel het uniform op incorrecte of incomplete wijze dragen.
In hoeverre kan een verduidelijking van de betreffende wetsartikelen, waarvan sommige nog uit de jaren ’30 stammen, zorgen voor betere handhaafbaarheid?
Hierover wordt gesproken met OM en politie.
Voor de strafrechtelijke handhaving van de genoemde artikelen uit het Wetboek van strafrecht geldt dat het voor ter plekke aanwezige opsporingsambtenaren en de betrokken officier van justitie bij het signaleren van een (rodekruis of ander)teken niet zonder meer kenbaar is of de betoger het teken onrechtmatig draagt. Om strafbaar gedrag vast te kunnen stellen is het nodig om bij de desbetreffende organisatie navraag te doen of de betrokken persoon het bij het teken behorende ambt bekleedt of anderszins toestemming van de rechthebbende organisatie heeft gekregen voor het dragen van het teken. Aangezien de prioriteit bij demonstraties doorgaans ligt bij de-escalerend optreden, is het niet altijd mogelijk om het onderzoek of verhoor dat daarvoor nodig is, ter plekke uit te voeren. Dat geldt ook voor het dragen van militaire uniformen. Voor de duidelijkheid wordt benadrukt dat het bij deze strafrechtelijke handhaving door politie van bovengenoemde artikelen uit het wetboek van strafrecht niet gaat om de handhaving van de bij de beantwoording van vraag 2 genoemde interne regels van Defensie als werkgever die primair tuchtrechtelijk worden gehandhaafd.
De Commandant der Strijdkrachten heeft in december 2021 zijn ondercommandanten schriftelijk geïnstrueerd hoe zij kunnen handelen als militairen in uniform meedoen aan protesten/betogingen. Met deze brief worden de ondercommandanten ook opgeroepen om actief hierover te communiceren binnen hun Operationele Commando’s (Koninklijke Landmacht, Marine, Luchtmacht en Marechaussee) en duidelijk te maken dat demonstreren in uniform een tuchtvergrijp is, tenzij het gaat om een demonstratie die uitsluitend de militaire rechtspositie als onderwerp heeft.
Bent u bereid om de aanpak van het misbruik van militaire uniformen en de veteranenstatus extra prioriteit te geven?
Ons zijn geen signalen bekend dat de huidige tekst van de artikelen 196 en 435c van het Wetboek van Strafrecht tot problemen leidt bij hun toepassing in de rechtspraktijk. Om die reden zien wij geen aanleiding om voor een betere handhaafbaarheid over te gaan tot verduidelijking van deze strafbepalingen.
Het artikel 'In 2021 vonden er bijna 12.000 pushbacks plaats aan Europese buitengrens' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende trend van pushbacks van migranten aan de Europese buitengrenzen, waarbij 12.000 migranten dit jaar illegaal de EU zijn uitgezet?
Het kabinet is bekend met aanhoudende berichten over pushbacks aan de Europese buitengrenzen, waaronder in een aantal grensgebieden in de Balkan-regio. Het kabinet is tevens bekend met berichten over mishandeling van migranten in Europese grensgebieden, inclusief in de Balkan-regio.
Bent u op de hoogte van het feit dat dit jaar meer dan 6.000 migranten op de Balkan illegaal uit de EU zijn gezet, waarbij zij slachtoffer waren van fysieke mishandeling, intimidatie, afpersing, vernietiging van eigendom en diefstal?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze pushbacks van migranten een uitholling van het internationaal recht betekenen, aangezien eenieder recht heeft om asiel aan te vragen in de EU, terwijl dit recht hen ontzegd is door hen uit te zetten voordat zij asiel konden aanvragen?
Het kabinet deelt de zorgen van uw Kamer ten aanzien van de berichtgeving over pushbacks en heeft uw Kamer hier meermaals over geïnformeerd.1 Lidstaten van de Europese Unie zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Het kabinet heeft dan ook begrip voor de moeilijke situatie waarin deze lidstaten zich bevinden. Voor het kabinet staat echter buiten kijf dat bij grensbeheer van zowel onze eigen grenzen, als de gemeenschappelijke Europese buitengrenzen internationaal en Europees recht gerespecteerd dient te worden, waaronder nadrukkelijk respect voor het principe van non-refoulement. Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen.
Nederland brengt zorgen omtrent pushbacks over, zowel bilateraal, als bij de Europese Commissie. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Het kabinet zal het belang van het respecteren van fundamentele rechten aan de grens blijven benadrukken.
Wat vindt u van de observatie in het NRC artikel1 dat dit jaar een nieuw dieptepunt is bereikt, waarbij martelingen van migranten binnen de EU plaatsvinden zonder dat Europese regeringsleiders zich daartegen uitspreken of actie ondernemen?
Uiteraard acht het kabinet dit bericht zeer zorgelijk. Fundamentele rechten dienen altijd en overal gerespecteerd te worden. Ook dit benadrukt het kabinet waar nodig in verschillende fora en op alle niveaus, waaronder de Europese Raad. Zo heeft Nederland tijdens de Europese Raad van 21-22 oktober jl. in lijn met motie van het lid Piri3 zorgen uitgesproken over vermeende pushbacks en benadrukt dat het handelen aan de grens altijd in lijn dient te zijn met Europees en internationaal recht. Ook heeft Nederland dit onderwerp zowel tijdens de JBZ-raad als tijdens diverse bilaterale gesprekken opgebracht het afgelopen jaar.
Bent u bereid zich in Europees verband in te zetten om deze illegale pushbacks te bestrijden en veroordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals eerder vermeld kaart het kabinet de problematiek op diverse momenten aan, en zal dit blijven doen.
Bent u bereid zich in bilateraal verband in te zetten om pushbacks te bestrijden bij andere Europese lidstaten waar deze het meeste plaatsvinden, zoals Polen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend is, benadrukt Nederland ook in bilaterale contacten het belang van naleven van Europees en internationaal recht in grensgebieden. Nederland heeft met verschillende lidstaten op zowel politiek als (hoog)ambtelijk niveau gesproken over de verplichting fundamentele rechten te respecteren en het belang van transparantie aan de grens onderstreept.
Het Energy Charter Treaty |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er al sinds 2017 wordt gepraat over het «moderniseren» van het Energy Charter Treaty (ECT)? Hoe lang gaat het nog duren voordat er een akkoord ligt?
In 2017 is op de ECT Conferentie besloten om de modernisering van het ECT te bespreken. In 2018 en 2019 is er een moderniseringsgroep opgericht die de onderhandelingen binnen het ECT coördineert en zijn de onderwerpen voor modernisering vastgesteld en goedgekeurd. In 2020 zijn de onderhandelingen van start gegaan en inmiddels hebben er negen onderhandelingsrondes plaatsgevonden. In de eerste helft van 2022 staan nog vier onderhandelingsrondes gepland en in juni 2022 hoopt het ECT een conferentie te kunnen organiseren over een principeovereenkomst, die de weg kan vrijmaken naar modernisering van het ECT.
Kunt u garanderen dat «modernisering» uitsluit dat bedrijven kunnen dreigen met miljardenclaims wanneer overheden een einde willen maken aan de winning, productie, handel en gebruik van fossiele energie? Wat is de status van het oorspronkelijke voorstel van de Europese Unie om de bescherming van fossiele brandstoffen geleidelijk af te schaffen?
De inzet van de EU bij het moderniseren van het ECT is om het verdrag volledig in lijn te brengen met het EU-klimaatbeleid en verplichtingen onder het Akkoord van Parijs. Het voorstel van de EU was – zoals aangegeven in uw vraag – om investeringen in fossiele brandstoffen uit te sluiten van investeringsbescherming onder het ECT. Investeringen in sommige vormen van fossiele brandstof zouden onder het EU voorstel onder voorwaarden worden uitgefaseerd in de context van het ECT. Het gaat hierbij om nieuwe investeringen in elektriciteitsproductie uit aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen, waarvoor investeringsbescherming zou blijven bestaan tot eind 2030. Daarnaast zouden investeringen in aardgas en andere gasvormige koolwaterstoffen die bestaande investeringen in meer vervuilende vormen van fossiele brandstoffen vervangen worden beschermd tot uiterlijk 2040.
Er is bij de andere verdragspartijen weinig steun voor dit voorstel. De Europese Commissie onderhandelt namens de EU verder om tot een oplossing te komen. Wat het kabinet betreft is het essentieel dat een gemoderniseerd ECT volledig in lijn is met de klimaatdoelstellingen van de EU. Als het EU-voorstel geaccepteerd wordt, dan vallen de investeringen in fossiele brandstoffen in de bovengenoemde gevallen nog voor een relatief beperkte periode onder de bescherming van het verdrag zoals in de vorige paragraaf uiteen gezet. Modernisering zoals voorgesteld door de EU sluit derhalve niet per direct uit dat alle investeerders in fossiele brandstoffen gebruik kunnen maken van het geschillenbeslechtingsmechanisme onder het ECT.
Om te verduidelijken dat investeringsbescherming geen negatieve invloed heeft op de beleidsruimte van overheden wil de EU het recht te reguleren in het publieke belang expliciet opnemen in afspraken over investeringsbescherming. Dit is ook onderdeel van het EU-voorstel bij de onderhandelingen over het ECT.
Kunt u bevestigen dat de Europese Unie overeenstemming heeft bereikt over een interne deadline voor de hervorming van het ECT? Zo ja, wat is die deadline?
Er is door de EU geen interne deadline gesteld voor het bereiken van een akkoord over de modernisering van het ECT. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wil het ECT-Secretariaat in juni 2022 een conferentie organiseren om een principeakkoord aan te nemen. Het is nu zaak dat de Europese Commissie in de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022 probeert om een akkoord te bereiken dat volledig in lijn is met genoemde EU-inzet zoals geformuleerd in het mandaat van de Europese Raad. Mocht dan niet voldoende vooruitgang zijn geboekt, dan is voor het kabinet het moment gekomen om, bij voorkeur in EU-verband, opnieuw de balans op te maken over steun aan de moderniseringsonderhandelingen en lidmaatschap van het ECT.
Wat is het plan als de interne deadline niet gehaald wordt? Stappen de Europese Unie, Nederland en de andere lidstaten dan uit het ECT?
Zie antwoord vraag 3.
Onder welke omstandigheden stapt Nederland zelfstandig uit het verdrag? Hoeveel claims moeten er nog ingediend worden en hoe lang moeten we bij het versterken van het klimaatbeleid nog rekening houden met dreigingen van fossiele bedrijven voordat het kabinet bereid is dit besluit te nemen?
De Nederlandse en EU inzet bij het ECT is om verouderde elementen van het verdrag te moderniseren en het verdrag volledig in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU, niet om te ontkomen aan investeringsbescherming. Het recht op toegang tot de rechter is niet iets om bang voor te zijn, maar juist een belangrijk element van een rechtsstaat.
Zelfstandig uit het ECT stappen, zou betekenen dat Nederland nog voor 20 jaar aan het verdrag is gebonden ten aanzien van bestaande investeringen via de «sunset» clausule. Deze clausule bepaalt dat de bepalingen uit het verdrag na opzegging van het verdrag nog 20 jaar daarop van toepassing zijn. Daarnaast bestaat dan de situatie dat Nederland, doordat de EU partij is bij het ECT en het ECT daarmee onderdeel vormt van het Unierecht, via de band van de Unie nog steeds gebonden is aan het verdrag. Als de hervormingsonderhandelingen zouden mislukken, is het van belang dat de alternatieve beleidskeuzes een zo goed mogelijke uitkomst hebben op het klimaatbeleid en de energievoorziening. Het is daarom belangrijk dat alternatieve opties – waaronder uittreding – goed overwogen worden en actie zoveel mogelijk in EU-verband wordt ondernomen.
Het is belangrijk om hierbij te vermelden dat niet alleen investeerders in de fossiele industrie gebruik kunnen maken van investeringsbescherming onder het ECT. Investeerders in andere energiesectoren kunnen dit ook. Volgens de cijfers op de website van het Energiehandvest zijn in de afgelopen tien jaar de meeste investeringsgeschillen door investeerders in hernieuwbare energie aangespannen.1
Kunt u bevestigen dat elke wijziging van het ECT unanimiteit vereist onder alle 53 verdragslanden en dat elk land vetorecht heeft?
Ja, het klopt dat unanimiteit is vereist voor het soort verdragswijzingen waar de modernisering op ziet. In het Energiehandvest (artikel 36.1) is vastgelegd dat wijzigingen van het verdrag aanvaard moeten worden door alle verdragspartijen tijdens een Conferentie van Partijen.
Hoe staat het met de opstelling van Japan, dat heeft verklaard zich tegen elke wijziging van de Investor-State Dispute Settlement-clausule (ISDS) te verzetten?
Japan heeft aan het begin van de onderhandelingen aangegeven geen noodzaak te zien in de modernisering van het ECT, en ook andere landen hebben posities die nog ver van de EU-inzet liggen. Desalniettemin lopen de onderhandelingen door en de Europese Commissie blijft in gesprek met Japan en andere landen met als doel om hen te overtuigen van de noodzaak van modernisering van het ECT.
Hoe staat het met de opstelling van andere landen die economisch grote winst halen uit fossiele brandstoffen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u reageren op de uitspraken van klokkenluider Yamina Saheb, energie-expert en voormalig medewerker van het ECT-secretariaat, die concludeert dat het onmogelijk zal zijn om het ECT in lijn te brengen met de doelen van Parijs, dat elke poging om echte hervorming door te voeren een veto zal krijgen van lidstaten die sterk afhankelijk zijn van inkomsten uit fossiele brandstoffen, en dat de enige manier om onszelf te beschermen het opzeggen van het verdrag is?1
Het kabinet volgt de onderhandelingen nauwlettend en is zeer kritisch over de tot nu toe behaalde vorderingen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, 3, en 4, onderhandelt de Europese Commissie verder met de andere verdragspartijen. Het kabinet steunt vooralsnog dit proces, in elk geval tijdens de aankomende vier onderhandelingsrondes in de eerste helft van 2022. Na die onderhandelingsrondes wil ik – bij voorkeur in EU-verband – onze opties (her)overwegen.
Kunt u bevestigen dat er een juridische analyse is opgesteld over het vertrek van de Europese Unie uit het ECT en het buiten werking stellen van de sunset clausule, mocht er voor de deadline geen overeenkomst zijn bereikt over de hervorming van het ECT? Kunt u die analyse delen?
Het Directoraat Generaal Handel van de Europese Commissie heeft de juridische dienst van de Commissie in december 2020 gevraagd om een juridisch advies over de te volgen procedures bij uittreding van de EU en haar lidstaten uit het ECT. Het advies is verstrekt in januari 2021. Het advies is vertrouwelijk en niet gedeeld met de lidstaten.
In hoeverre lopen de standpunten van de lidstaten en de Raad met betrekking tot de juridische stappen die de EU moet nemen om uit het ECT te stappen uiteen?
Er is in de Raad nog niet gesproken over de juridische aspecten van uittreding. Derhalve weet het kabinet niet in hoeverre de standpunten hierover uiteen lopen. Het is duidelijk dat veel lidstaten de kritische houding van Nederland tegenover de tot nog toe geboekte resultaten van de onderhandelingen delen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als leden van het ECT zelfstandig kunnen bepalen welke energievormen beschermd worden en welke niet? Wat zijn de posities van de Europese Commissie en andere lidstaten (voor zover bekend) over dit zogenaamde flexibiliteitsvoorstel?
Het door u genoemde voorstel is een van de opties waarover verder onderhandeld wordt. Mocht dit voorstel worden aangenomen dan zou het naar verwachting resulteren in een situatie waarbij investeringen in EU landen in verschillende vormen van fossiele brandstof (op termijn) niet meer beschermd worden door het ECT. Volgens artikel 42 van het Energiehandvest moeten wijzingen van het verdrag door alle verdragspartijen bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd worden. Nederland is partij bij het ECT. Conform de Grondwet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen zal een voorgestelde verdragswijziging van het ECT aan de Staten-Generaal worden voorgelegd voor goedkeuring. Andere verdragspartijen hebben mogelijk verschillende parlementaire procedures. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is het doel van de EU bij de moderniseringsonderhandelingen niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen.
Wat zijn de juridische stappen om een dergelijk voorstel uit te voeren indien het aanvaard zou worden? Zouden de nationale parlementen een dergelijke aanpassing van het verdrag kunnen afkeuren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat zijn de gevolgen voor de ECT-leden die het flexibiliteitsvoorstel en andere wijzigingen niet ratificeren? Is het denkbaar dat er een situatie ontstaat waarbij een hervormd ECT van toepassing is op de ECT-leden die de hervorming steunen en een oorspronkelijk ECT dat van toepassing is op alle ECT-leden? Indien ja, hoe zouden de Europese Unie en lidstaten ISDS-claims kunnen voorkomen van investeerders uit landen die het hervormingsvoorstel niet ratificeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u tekstvoorstellen delen voor de definitie van economische activiteiten die in recente ECT-moderniseringsrondes worden besproken, inclusief het flexibiliteitsvoorstel?
De onderhandelingsteksten zijn door het Secretariaat van het ECT aangemerkt als vertrouwelijk en daarom is het niet mogelijk deze te delen. De tekstvoorstellen die de EU heeft ingediend aan het begin van de onderhandelingen zijn wel openbaar gemaakt en te vinden op de website van de Europese Commissie.3
De arbitrageprocedure die RWE en Uniper tegen Nederland gestart zijn om compensatie te krijgen vanwege de kolenexit is volgens het Europees Hof van Justitie in strijd met Europees recht; hoe kan het dat deze procedures nog niet zijn stopgezet of door de geselecteerde arbiters zijn afgewezen?
Zoals aangegeven in Kamerbrieven met kenmerk Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 83 en Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 10 voert Nederland in beide arbitrageprocedures verweer op zowel de bevoegdheid van het arbitragetribunaal als op de inhoud van het geschil. Daarin zal ook het standpunt van Nederland worden ingebracht dat intra-EU investeringsarbitrage tussen een investeerder van een EU-lidstaat en een-EU lidstaat in strijd is met het EU-recht. Op dit verweer is nog niet beslist. Naast de ICSID-procedures lopen er procedures in Nederland en in Duitsland, waar bij de Duitse rechter de vraag voorligt of het ECT een geldige arbitrageclausule bevat in deze intra-EU context. Ook deze zaken zijn nog onder de rechter.
Wat doen de Europese Unie en Nederland eraan om te voorkomen dat er nog arbitragezaken onder het ECT worden gevoerd door investeerders uit EU-landen tegen andere EU-landen?
Het standpunt van Nederland is dat intra-EU investeringsarbitrage in strijd is met het EU-recht. Op 2 september 2021 stelde het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar uitspraak in de zaak Republiek Moldavië v. Komstroy dat artikel 26(2)(c) van het ECT, dat ziet op het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen een investeerder en een staat, moet worden uitgelegd als zijnde niet van toepassing op geschillen tussen een EU-lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over investeringen die deze laatste in de eerste lidstaat heeft gedaan. De EU-lidstaten en de Europese Commissie zijn in onderling overleg over hoe de EU het beste gehoor kan geven aan de uitspraak van het Hof in deze zaak ten aanzien van het ECT.
Deelt u ook de mening dat ook investeerders van buiten de Europese Unie geen ISDS-claims onder het Energy Charter Treaty zouden moeten kunnen starten over klimaatbeleid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 5 is het doel van de modernisering niet om rechtszaken te voorkomen of om alle investeerders het recht tot investeringsbescherming te ontzeggen. De inzet van de EU is onder andere om het verdrag in lijn te brengen met de klimaatdoelen van de EU en het akkoord van Parijs. Onderdeel van het EU voorstel is daarom om investeringsbescherming van investeringen in fossiele brandstoffen onder het ECT op te heffen. Idealiter zou dit voorstel na een modernisering van toepassing zijn op alle verdragspartijen van het ECT, waaronder partijen van buiten de EU. Echter, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2, is er buiten de EU weinig steun voor dit voorstel.
Met RWE is afgesproken om het arbitrageproces zo transparant mogelijk te voeren; waarom is/zijn de brief/brieven van RWE niet openbaar gemaakt, waarin RWE arbitrage aanspant en toelicht hoeveel compensatie het claimt en wat de onderbouwing is voor de hoogte van de compensatie en de vermeende schending van de bescherming van hun investering? Kunt u dit alsnog openbaar maken?
In lijn met de Nederlandse inzet is door het arbitragetribunaal in de zaak met RWE besloten om de arbitrageprocedure zo transparant mogelijk te voeren. Dat betekent o.a. dat processtukken gepubliceerd mogen worden op voorwaarde dat vertrouwelijke of beschermde informatie wordt afgeschermd. In de procedure zal Nederland de eigen stukken zo veel mogelijk actief openbaar maken en verzoeken om actieve openbaarmaking van de processtukken van RWE, zoals het verzoek om arbitrage en de memorial,waarin de claim en verzoek om compensatie worden toegelicht. Stukken die niet officieel tot de procedure behoren, zoals stukken die vooraf zijn gegaan aan het verzoek tot arbitrage, vallen niet onder dit transparantieregime.
Als RWE niet bereid is deze brief/brieven openbaar te maken, wilt u ze dan herinneren aan de uitspraak van de CEO van RWE bij de hoorzitting van 11 februari 2021 dat ze «op zich niks te verbergen» hebben en ze vragen hier alsnog aan mee te werken?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u zich ervoor inspannen dat ook de brief/brieven van Uniper openbaar worden, waarin ze de arbitrage starten, hun claim kenbaar maken en een onderbouwing geven?
De arbitrageprocedure met Uniper is later gestart en loopt een aantal maanden achter op de procedure met RWE. Nu het arbitragetribunaal in de zaak tussen Uniper en Nederland is vastgesteld, worden binnenkort processuele beslissingen over het te voeren proces genomen. De inzet is om een vergelijkbare mate van transparantie te bereiken in de arbitrageprocedure met Uniper als is vastgesteld voor de procedure met RWE.
Kunt u aangeven welk bedrag Uniper eist ter compensatie voor vermeende schade als gevolg van de kolenwet?
Uniper stelt in alle stukken de rechtmatigheid van de Wet verbod op kolen ter discussie, zonder een schadebedrag te noemen. Uit openbare bronnen blijkt dat Uniper de schade schat op circa 1 miljard euro.
Hoe staat het met de anti-arbitrage-procedures van de Nederlandse staat bij de Duitse rechtbank in Keulen? Wanneer verwacht zij een eerste zitting? Zijn de zittingen en bijbehorende stukken publiek toegankelijk? Wanneer verwacht u een uitspraak?
De procedures die de Nederlandse Staat in Duitsland tegen RWE en Uniper heeft aangespannen, gaan over de vraag of het ECT onder het EU-recht een geldig aanbod voor arbitrage tussen een investeerder van een EU lidstaat en een EU lidstaat bevat. In deze zaak staat geen mondelinge behandeling gepland. Naar verwachting doet de rechter in de eerste helft van dit jaar nog een uitspraak. Het vonnis is openbaar, de Nederlandse staat onderzoekt of het onder Duits recht mogelijk is om, net als in de nationale procedure, eigen processtukken actief openbaar te maken.
Kunt u het verzoek delen dat Uniper vorige week deed aan de ECT-arbiters om een einde te maken aan de Nederlandse zaak bij de Duitse rechter?
Zie het antwoord op vraag 21. Zodra er beslissingen over het verloop van het proces zijn genomen, kunnen stukken die onderdeel van de arbitrageprocedure zijn eventueel openbaar gemaakt worden.
Hoe is het mogelijk dat arbiters van een handelsverdrag een normale rechtszaak onder een nationale rechter kunnen dwarsbomen?
Een arbitragetribunaal ontleent zijn bevoegdheid aan een investeringsverdrag. Het arbitragetribunaal in de zaken met RWE en Uniper is gevraagd te oordelen over de vraag of er een schending van het internationaal recht, namelijk het ECT, heeft plaatsgevonden. Dit staat los van de vraag of de Wet verbod op kolen rechtmatig is onder nationaal recht. Over het laatste is de nationale rechter bevoegd. Het gaat hier dus om verschillende procedures op basis van een andere rechtsgrondslag.
Riverstone krijgt 212 miljoen euro voor de sluiting van de Onyx-centrale; kunt u onderbouwen waarom ze zoveel compensatie krijgen, terwijl Riverstone deze centrale in 2019 voor een veel lager bedrag heeft gekocht in de wetenschap dat de centrale niet lang meer open zou zijn en terwijl de boekwaarde volgens het eigen jaarverslag uit 2019 slechts 96 miljoen euro zou zijn?
Volgens de voorwaarden van de call for proposalsheeft de exploitant van de centrale Powerplant Rotterdam (PPR) een projectvoorstel gedaan voor de beëindiging van de productie en de ontmanteling van PPR. De exploitanten van de andere kolencentrales hebben aangegeven in dit kader geen voorstel te doen. Door de onafhankelijke adviseur van de Minister van EZK is geoordeeld dat de hoogte van de gevraagde subsidie voor de uitvoering van het projectvoorstel niet leidt tot overcompensatie van de exploitant. Dit wordt ook gecontroleerd door de Europese Commissie voordat de subsidie kan worden verleend
Heeft Riverstone in de gesprekken met de overheid benoemd dat ze ook compensatie zouden kunnen eisen via de rechter of met een arbitragezaak onder het Energy Charter Treaty of een ander investeringsbeschermingsverdrag? Heeft u dit meegewogen in het besluit om Riverstone met 212 miljoen euro te compenseren?
De call for proposalsvoor vrijwillig stoppen met gebruik van kolen staat los van de Wet verbod op kolen. Het doel van de call for proposalsis om in de periode tot 2030 aanvullend CO2 te reduceren. De call for proposalsstond daarom open voor alle producenten. Alleen de exploitant van centrale PPR heeft een voorstel tot sluiting en ontmanteling ingediend. De voorgaande Minister van EZK heeft beoordeeld of de aanvraag en het projectvoorstel aan de eisen van de call for proposals voldoet. Er is geen sprake van een overeenkomst of akkoord, maar van subsidieverlening.
Overigens is Riverstone voor de overname geïnformeerd over de Wet verbod op kolen en kon daarom bij de overname al met het toekomstige verbod op kolen rekening houden. Om die reden kan Riverstone niet stellen dan wel aannemelijk maken dat zij als gevolg van de Wet verbod op kolen schade lijdt of zal lijden.
Om uw Kamer inzicht te geven in deze adviezen en maximale transparantie te bieden heb ik de onderliggende stukken vertrouwelijk ter inzage in de Tweede Kamer gelegd zodat uw Kamer volledig zicht heeft op de onderbouwing van deze subsidie (Kamerstuk 32 813, nr. 937). Vanwege bedrijfsvertrouwelijke informatie kan ik het subsidiebesluit en de onderliggende adviezen niet openbaar maken.
Er is in een Wob-verzoek gevraagd om de communicatie tussen het Ministerie van EZK en Onyx en/of Riverstone in de periode van 1 januari 2019 tot 1 oktober 2020. De beantwoording van dit Wob-verzoek zal spoedig worden verzonden. Een ander Wob-verzoek is ingediend voor alle correspondentie van oktober 2020 tot 8 oktober 2021 tussen Onyx en/of Riverstone en het Ministerie van EZK. De beantwoording hiervan verwacht ik in het eerste kwartaal van dit jaar te versturen. Bij de beantwoording van deze beide Wob-verzoeken is de gevraagde informatie ook beschikbaar voor de Kamer.
Bent u bereid om alle verslagen en/of notulen van de gesprekken met Riverstone inzake de compensatie met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 27.
Acht u het mogelijk dat Riverstone met een lager bedrag akkoord was gegaan als zij geen mogelijkheid hadden gehad tot arbitrage via investeringsbeschermingsverdragen?
Zie antwoord vraag 27.
Erkent u dat claims of de dreiging van claims via het Energy Charter Treaty invloed kan hebben op het klimaatbeleid van Nederland? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer geld kost? Is het denkbaar dat ons klimaatbeleid hierdoor meer tijd kost? Is het denkbaar dat hierdoor beleidsopties geschrapt worden, om claims te voorkomen?
Het nemen van nieuwe maatregelen is nodig om de klimaatdoelstellingen te bereiken. Daarbij zal een zorgvuldige belangenafweging moeten worden gemaakt tussen de verschillende belangen en belanghebbenden conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In sommige gevallen zal het noodzakelijk zijn om in te grijpen in het recht op eigendom als dat nodig is voor het bereiken van andere doelstellingen van algemeen belang. Deze ruimte is er, maar die is niet onbegrensd. Zo speelt artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens een belangrijke rol, maar ook andere normen van internationaal, Europees en nationaal recht. Regulering is dus in beginsel geoorloofd, als het voldoet aan de legaliteitstoets, de legitimiteitstoets en de evenredigheidstoets (fair balance). Nieuwe wetgeving wordt ook altijd getoetst aan deze normen.
Investeringsverdragen, waaronder het ECT, bevatten geen hogere of andere standaard ten aanzien van overheidshandelen dan het Nederlandse of Europese recht. Ook daarin zijn basisregels voor fatsoenlijk overheidshandelen stevig verankerd. Discriminatoire, willekeurige en oneerlijke behandeling zijn ook onder Nederlands en Europees recht verboden, net als het feit dat ook in die rechtsordes onteigening niet zomaar is toegestaan maar aan voorwaarden is onderworpen. Het opzeggen van het ECT, zorgt er niet voor dat de overheid zomaar kan ingrijpen in eigendom. Het overheidshandelen is niet normvrij, maar blijft aan beginselen van behoorlijk bestuur onder internationaal, Europees en Nederlands recht onderworpen.
Overigens is het uitgangspunt van een rechtsstaat dat burgers en bedrijven die rechtstreeks geraakt worden door besluiten van de overheid, rechtsbescherming genieten. Dit is in Nederland geregeld via de bestuursrechtelijke en civiele rechtsgang, als mede via routes onder het internationaal en Europees recht. Een claim indienen, is niet hetzelfde als een zaak winnen. De rechter of ander relevant scheidsgerecht zal de zaak beoordelen en daar een uitspraak over doen. De Nederlandse staat dient rechtmatig te handelen. En hier ligt een belangrijke taak voor de wetgever om voorzienbaar en stabiel beleid te maken, dat toekomstbestendig is.
In antwoord op vragen voor de begrotingsbehandeling EZK schreef u «Ten slotte brengt verder ingrijpen in de kolensector grote juridische risico's in het kader van de lopende claims met zich mee»; kunt u dit verder toelichten? In hoeverre worden die «grote juridische risico's» minder als er geen Energy Charter Treaty zou zijn?
Zie antwoord vraag 30.
Welke buitenlandse bedrijven met investeringen in Nederland, vallen mogelijk onder de investeringsbescherming van het Energy Charter Treaty?
Het ECT beschermt investeringen van een investeerder van een Verdragspartij van het ECT in een andere Verdragspartij, dat wil zeggen elke vorm van activa die een investeerder in eigendom heeft of waarover hij direct of indirect zeggenschap heeft in relatie tot een economische activiteit in de energiesector. Dat zijn economische activiteiten met betrekking tot exploratie, winning, raffinage, productie, opslag, vervoer over land, transmissie, distributie, handel, marketing of verkoop van energiegrondstoffen en energieproducten, of met betrekking tot collectieve verwarmingssystemen. Hier vallen potentieel veel buitenlandse bedrijven onder die investeringen hebben in Nederland.
Welke bedrijven hebben de mogelijkheid van een arbitragezaak benoemd in reactie op klimaatbeleid?
In reacties op het klimaatbeleid is dit niet naar voren gekomen.
Hoe beziet u de noodzaak voor een tijdelijke, urgente set maatregelen op dit moment, nu de druk op de grens door diplomatieke druk en samenwerking met derde landen juist lijkt af te nemen?
Het kabinet volgt de situatie aan de grenzen met Belarus nauwlettend en acht daarbij het oordeel van de Europese Commissie ten aanzien van de beoordeling van de situatie van groot belang. Het kabinet is van mening dat de Commissie kan worden gevolgd in haar beoordeling van de situatie en dat deze optreden vanuit de EU rechtvaardigt.
Het klopt dat vanwege diplomatieke druk en samenwerking met derde landen er minder vluchten naar Minsk plaatsvinden vanuit diverse derde landen en ook de pogingen tot oversteken van de grens gedaald zijn. Het kabinet ziet deze inspanningen complementair aan het voorstel betreffende de noodmaatregelen op basis van art. 78(3). Het aantal pogingen om de EU-grens over te steken in Polen, Litouwen en Letland is onder meer door deze acties gedaald. Echter, in de periode 20 december 2021 – 9 januari 2022 zijn er nog 1.897 pogingen om de grens irregulier over te steken verhinderd door de betrokken lidstaten. Er is zodoende nog steeds sprake van een verhoogde instroom, wanneer dit wordt afgezet tegen de instroom in voorgaande jaren.
De instroom is in relatief korte periode sterk gestegen, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de tijd die nodig is om nationale asielsystemen te versterken en uit te breiden. De regeling ziet tevens op assistentie bij de afhandeling van de asielverzoeken van de migranten die de afgelopen maanden binnenkwamen en is dus ook de eerste maanden na de piek in de instroom van nut. Ook weegt in die beoordeling mee dat de regeling expliciet bepaalt dat Letland, Litouwen en Polen de artikelen die de mateiële effecten op de procedure beschrijven (de artikelen 2, 3, 4 en 5) niet langer mogen toepassen dan strikt noodzakelijk is om de door Belarus veroorzaakte noodsituatie aan te pakken, en in geen geval langer dan de in artikel 10 vastgestelde termijn van zes maanden.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak van de Europese Commissie (EC) dat deze maatregelen er moeten komen omdat er sprake is van een ongekende [«unprecedented»] situatie, terwijl er aan andere Europese buitengrenzen meer migranten en vluchtelingen wachten – en bovendien al veel langer?
De afgelopen jaren zijn er amper pogingen geweest om de Unie irregulier in te reizen via Belarus. In de zomer van 2021 namen deze aantallen echter onverwacht enorm toe, door toedoen van het Belarussisch regime dat poogde de EU onder druk te zetten. Hierdoor ontstond een nieuwe migratieroute die nog altijd druk legt op de asielcapaciteit van lidstaten die niet ingericht zijn op een dergelijke instroom. In dit licht stelt de Commissie dan ook in het voorstel dat sinds de zomer van 2021 er sprake is van «an unprecedented increase in irregular border crossings from Belarus». Het kabinet onderschrijft deze analyse.
Is er volgens u nu sprake van een crisissituatie aan de grens met Belarus, zoals bedoeld in artikel 78, lid 3, VWEU?1 Welke onderbouwing is daarvoor? Kunt u zo gedetailleerd mogelijk uitleggen in hoeverre artikel 78, lid 3, VWEU waaraan de EC refereert voldoende juridische basis heeft voor zulke verregaande maatregelen?
In het BNC-fiche is het kabinet ingegaan op de bevoegdheid die de Commissie en Raad hebben op basis van artikel 78, lid 3, VWEU en aangegeven deze bepaling van toepassing te achten op de huidige situatie. Daarbij is gewezen op de rechtspraak van het Hof van Justitie2, die de Commissie ook aanhaalt in het voorstel. Daarin heeft het Hof geoordeeld dat het begrip voorlopige maatregelen in de zin van artikel 78, lid 3, VWEU ruim genoeg moet worden opgevat om de instellingen van de Unie de mogelijkheid te bieden, alle voorlopige maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om doeltreffend en snel te reageren op een «noodsituatie ten gevolge van een plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen». Volgens het Hof moet deze noodsituatie worden begrepen in de zin van het vereiste van een voldoende nauwe band tussen de betrokken noodsituatie en de plotselinge toestroom van onderdanen van derde landen. Om deze band vast te stellen, kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de aanzienlijke druk op het asielstelsel in de betreffende landen en de toestroom van migranten in een bepaalde periode.3 Daaraan is hier voldaan, zoals volgt uit het voorstel. Zo heeft de Commissie gemotiveerd dat Letland, Litouwen en Polen sinds de zomer van 2021 te maken hebben met een plotselinge toestroom van derdelanders die illegaal hun grenzen overschrijden, waar dat daarvoor niet het geval was (zie bijvoorbeeld overwegingen 2, 4 en 15). De asielstelsels van deze landen waren daar dan ook niet op ingesteld.
Kunt u aangeven waarom het kabinet deze keer wel meedoet aan noodmaatregelen zonder uitzicht op een structurele oplossing, terwijl in het verleden meermaals werd aangegeven dat «Nederland pleit voor structurele oplossingen» en werd volgehouden dat «…zonder perspectief op een [structurele] oplossing zal Nederland niet meer deelnemen aan ad hoc maatregelen»?2
De belangrijkste onderdelen van de noodmaatregelen vormen geen uitzondering op het acquis, maar een explicitering van uitzonderingsclausules die in het bestaande acquis of de voorstellen daartoe van de Europese Commissie van september 2020 zijn verwoord of sluiten aan bij de ideeën van het kabinet over de voorstellen van de Commissie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de mogelijkheid bepaalde onderdelen van de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarbij de grens illegaal is overschreden (een bepaling die Nederland ook heeft geïmplementeerd), voor de mogelijkheden tijdelijk een minimaler pakket aan opvangmaatregelen te hanteren en ook voor de mogelijkheid om de grensprocedure, inclusief de beroepsfase, een periode van 16 weken te laten duren. Dit sluit aan bij de gesprekken die daarover tussen Raad en Commissie worden gevoerd. Tot slot sluit de uitbreiding van de grensprocedure (tot in beginsel alle asielaanvragen, ongeacht de nationaliteit, die worden ingediend aan de grens) aan bij de beoordeling van het kabinet van de voorstellen van de Europese Commissie die in het BNC-fiche is verwoord. Dit is ook de werkwijze die Nederland tot 2015 hanteerde.
Overigens heeft de Europese Commissie op 14 december 2021 een voorstel gepubliceerd voor een verordening waarin situaties van instrumentalisering van migratie en asiel worden geadresseerd. Met dat voorstel wil de Commissie, in aanvulling op de voorstellen voor het migratiepact van 23 september 2020, het kader vastleggen om ook in de toekomst snel het hoofd te kunnen bieden aan instrumentalisering van migranten. Hiermee komt de Commissie tegemoet aan de algemene Nederlandse wens voor structurele oplossingen. Het kabinet zal het voorstel voor de verordening beoordelen en uw Kamer binnen de gebruikelijke termijnen informeren, middels een BNC-fiche.
Welke verwachtingen heeft u van de doeltreffendheid van de voorgestelde maatregelen, nu Polen al heeft aangegeven hier eigenlijk niet op zitten te wachten? Wordt zo geen tijd en energie verspild aan een voorstel dat geen oplossing biedt, terwijl ook gewerkt kan worden aan structurele oplossingen?
Het kabinet is het in zijn algemeenheid niet eens met de visie dat tijd en energie wordt verspild aan onderhandelingen over voorstellen wanneer de lidstaten verschillende standpunten hebben. Het kabinet verwijst verder naar het antwoord op vraag 4.
In hoeverre wordt de tijdelijkheid van het voorstel (zes maanden) geborgd als de EC in haar voorstel al schrijft dat de maatregelen blijven gelden voor mensen uit derde landen die na die zes maanden nog niet zijn teruggekeerd? Welke (juridische) consequenties heeft dit?
Zoals reeds benoemd in antwoord op vraag 4 zijn de maatregelen voor wat betreft het terugkeerproces niet nieuw, maar een explicitering van een mogelijkheid om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in zaken waarin de grens illegaal is overschreden. Dat dit kan voortduren, is dus niet een effect van de regeling, maar een mogelijkheid die deze lidstaten hoe dan ook hebben.
Hoe gaat u de EC houden aan de tijdelijkheid van deze noodmaatregelen? Kan de Kamer erop rekenen dat een eventuele verlenging van deze maatregelen, of de inzet van deze maatregelen op andere plaatsen, door het kabinet zal worden afgewezen?
Het besluit zal na de inwerkingtreding in geen geval langer dan zes maanden van toepassing zijn. Zoals in het fiche is verwoord, zal de Commissie voor het verstrijken van die termijn de situatie regelmatig opnieuw beoordelen en kan zij de Raad voorstellen de toepassing van de in het voorstel vervatte maatregelen te verlengen of in te trekken. De Raad dient daarover te besluiten. Het kabinet acht adequate monitoring van deze maatregelen van groot belang en zal elk voorstel van de Raad op zijn merites beoordelen en uw Kamer daarover informeren.
Hoe duidt u in dit verband het feit dat Oostenrijk nu ook «hybride aanvallen» aanvoert als reden om detentie aan de grens verder uit te breiden?3
Het kabinet doet geen uitspraken over de Oostenrijkse positie in besloten EU-vergaderingen.
In algemene zin kan over het Nederlands standpunt het volgende worden toegelicht. In het BNC-fiche naar aanleiding van het voorstel voor de nieuwe Procedureverordening is reeds gemeld dat de grensprocedure uitgebreid zou moeten worden en van toepassing dient te zijn op alle gevallen, ook in situaties wanneer er geen sprake is van hybride aanvallen. Dit kan de efficiëntie van grensprocedures bevorderen, en kan de integriteit van de grensbewaking versterken. Afhankelijk van de geografische mogelijkheden, kan detentie noodzakelijk zijn om ongeautoriseerde toegang tot de EU te voorkomen. Dat is ook onderdeel van de voorstellen van de Commissie, en overigens ook onderdeel van het staande acquis, dat ook de mogelijkheid van een grensprocedure bevat.
Kunt u aangeven in welke mate de tijdelijke noodmaatregelen zijn overgenomen, dan wel als basis zijn gebruikt voor de herziening van de Schengen Grenscode, specifiek het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel?4
Over het voorstel voor een Raadsbesluit betreffende voorlopige noodmaatregelen ten behoeve van Letland, Litouwen en Polen is nog niet door de Raad beslist. Deze is ook niet als basis gebruikt voor het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode. Wel zijn in het voorstel voor herziening van de Schengengrenscode bepalingen opgenomen die raken aan instrumentalisering van migratie en de buitengrenzen. Het voorstel voor een verordening ter adressering van de instrumentalisering van migratie en asiel (COM 2021 890) dat tegelijkertijd met het voorstel tot herziening van de Schengengrenscode is gepresenteerd is inderdaad gebaseerd op het voorstel voor noodmaatregelen voor Letland, Litouwen en Polen. Zie tevens het antwoord op vraag 4.
Uw Kamer wordt over de kabinetsinzet ten opzichte van beide voorstellen geïnformeerd middels het BNC-traject.
In hoeverre blijven de terugkeerrichtlijnen en de maximumtermijn voor detentie voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen van kracht? Bent u bereid u ervoor in te zetten dat de richtlijnen voor minderjarigen onder deze noodmaatregelen onveranderd blijven? Zo nee, waarom niet?
Voor minderjarigen die onder de terugkeerrichtlijn vallen geldt onverkort dat zij slechts in laatste instantie, en voor een zo kort mogelijke periode in bewaring worden gesteld (zie artikel 17, lid 1, van de terugkeerrichtlijn). De behandeling van minderjarigen die buiten het toepassingsgebied van de terugkeerrichtlijn vallen mag niet ongunstiger zijn dan deze bepaling voorschrijft (zie artikel 4, lid 4, onder a van de terugkeerrichtlijn). Zoals aangegeven sluiten de maatregelen van dit voorstel aan bij het staande acquis, in de zin dat uitdrukkelijk wordt gewezen op de mogelijkheden die reeds bestaan om de terugkeerrichtlijn buiten toepassing te laten in deze lidstaten, met uitzondering van een aantal bepalingen. De voorstellen brengen geen verandering in de richtlijnen voor minderjarigen, nu ambtshalve bekend is dat Polen, Litouwen en Letland al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Kunt u aangeven in hoeverre de beoogde registratiepunten voor het vragen van asiel op Pools, Litouws of Lets grondgebied zijn gevestigd? Hoe wordt omgegaan met asielzoekers die buiten deze registratiepunten om EU-grondgebied hebben weten te bereiken? Bent u bereid te zorgen dat zij niet worden gedwongen om terug te keren naar het grondgebied van Belarus om vandaaruit zich te melden bij deze punten?
De aanmeldpunten bevinden zich op het grondgebied van de lidstaten. Het is krachtens artikel 5 van de Schengengrenscode niet toegestaan de grens anders dan via een aanmeldpunt, oftewel een grensdoorlaatpost te overschrijden. De voorstellen brengen daar geen wijziging in aan, en er zal in lijn moeten worden gehandeld met het EVRM en de jurisprudentie van het EHRM, waaraan ook deze lidstaten zijn gebonden.
Hoe verhoudt deze inzet van de EC zich tot de rol die de EC heeft ten aanzien van Polen, waar pushbacks en andere misstanden in het grensgebied maar door lijken te gaan?5 Waarom leidt deze houding van Polen tot het afzwakken van het asielrecht, in plaats van een duidelijker optreden tegen Polen?
Zoals in het BNC-Fiche benoemd, presenteerde de Europese Commissie het voorstel naar aanleiding van de conclusies van de Europese Raad van 21-22 oktober waarin zij werd opgeroepen om alle nodige wijzigingen van het EU rechtskader voor te stellen om een onmiddellijk en gepast antwoord te bieden op de situatie aan de grens met Belarus, conform het EU-recht en internationale verplichtingen inclusief de grondrechten. De Commissie geeft in het voorstel aan dat deze maatregelen de betrokken lidstaten in staat dienen te stellen snelle en ordelijke processen op te zetten om de situatie te beheersen, met volledige inachtneming van fundamentele rechten en internationale verplichtingen, met inbegrip van het beginsel van non-refoulement. Het voorstel is gericht op het beter om kunnen gaan met de situatie van een plotselinge verhoogde instroom door instrumentalisatie van migratie door Belarus.
De afgelopen maanden is door de Commissie in de richting van Polen overigens veelvuldig gewezen op het belang van het naleven van het EU-acquis en transparantie over de situatie aan de grens. Commissaris Johansson is doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is en er geen sprake mag zijn van pushbacks. Ook heeft zij terecht in debat met het Europees Parlement benoemd dat bij het beschermen van de gemeenschappelijke EU-buitengrens, ook de EU-waarden en het EU-acquis dienen te worden beschermd.
Wat is de stand van zaken van het overleg van de EC met Polen, Letland en Litouwen over het intrekken van nationale wetgeving die pushbacks in strijd met het Unierecht trachten te legaliseren? Gelden deze nationale wetten nog steeds? Zo ja, bent u bereid om deze EU-lidstaten hierop aan te spreken en zo nodig aan bijstand de voorwaarde te verbinden dat deze wetten moeten worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om bij de EC aan te dringen op het starten van inbreukprocedures indien deze landen blijven weigeren om hun nationale wettten die pushbacks legaliseren in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Het toetsen van nationale wetgeving van EU-lidstaten aan het EU-recht is toebedeeld aan de Europese Commissie als hoedster van de verdragen en uiteindelijk aan het EU Hof van Justitie. Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven is Commissaris Johansson doorlopend in nauw contact met de betrokken lidstaten en heeft zij onderstreept dat het naleven van Europees en internationaal recht essentieel is, er geen sprake mag zijn van pushbacks en transparantie van het grootste belang is. Dit heeft er vooralsnog niet toe geleid dat wetgeving is aangepast.
Grensbeheer dient te allen tijde plaats te vinden conform internationaal en Europees recht, met respect voor mensenrechten, het recht op aanvragen van asiel en met inachtneming van het principe van non-refoulement. Daar dringt het kabinet bij de betreffende lidstaten reeds met regelmaat op aan, zowel in EU-verband als in bilateraal gesprekken. Zo heeft de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de afgelopen maanden diverse gesprekken gevoerd met haar Poolse, Litouwse en Letse collega’s. Tegelijkertijd is de situatie aan de grenzen met Belarus buitengewoon complex, en hecht het kabinet belang aan de eveneens in het internationale recht erkende verantwoordelijkheid en in Europese regels neergelegde verplichting van Europese lidstaten om de grenzen te beschermen. Ook dat draagt Nederland uit in bilateraal en EU-verband.
Bovenstaande lijn zal Nederland tevens uitdragen tijdens de Conferentie over Europees grensbeheer in Litouwen, waar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 21 januari aan zal deelnemen. Uw Kamer wordt hierover in de geannoteerde agenda van de informele JBZ-Raad van 2-3 februari nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe u zich richting de EC gaat inzetten om te zorgen dat de humanitaire waarborgen en waarborgen uit de opvang- en terugkeerrichtlijnen en het recht op asiel worden nageleefd, met name gezien de gebrekkige track record van Polen op dit vlak? Kan ervan uit worden gegaan dat Nederland deze voorstellen niet meer steunt als deze waarborgen niet worden nageleefd?
De Commissie is, als hoedster van de verdragen, verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van EU-recht. Het kabinet onderschrijft het belang van waarborging van het recht op asiel, en zal bij de behandeling van het voorstel het belang van zorgvuldige monitoring benadrukken.
Het kabinet wijst erop dat de humanitaire ondergrenzen niet onderhandelbaar zijn, en heeft het belang van humanitaire toegang tot het grensgebied benadrukt in internationale gremia en bilaterale besprekingen, zoals de voormalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid recent gedaan heeft tijdens de JBZ-Raad van 9-10 december jl.
Kunt u bovenstaande vragen individueel te beantwoorden?
Ja.
Kunt u bovenstaande vragen (gezien het spoedeisende karakter van de behandeling) uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. In Raadsverband is op dit moment nog geen besluitvorming over het voorstel inzake deze noodmaatregelen voorzien. Indien dit wel het geval is wordt uw Kamer daarover zoals gebruikelijk geïnformeerd.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Klopt het dat er in dit coalitieakkoord cumulatief 10,7 miljard euro wordt uitgetrokken voor Defensie als je kijkt naar de periode 2022–2025, cumulatief 25,7 miljard euro in de periode 2022–2030 en maar liefst 55,7 miljard euro cumulatief in de periode 2022–2040?
Ja, als de structurele reeks uit het coalitieakkoord wordt doorgetrokken tot 2040 zijn dit de bedragen die worden uitgetrokken voor Defensie. Deze gelden komen bovenop de bestaande middelen in de Defensiebegroting.
Wat wordt bedoeld met «onderhoud en intensivering van defensie-uitgaven» waarin deze kabinetsperiode 10,7 miljard euro wordt geïnvesteerd? Welk bedrag gaat waar naartoe?
In het coalitieakkoord is onder de noemer «intensivering» 1,85 miljard euro structureel gereserveerd voor het versterken van de krijgsmacht. Uit deze middelen wordt structureel 0,5 miljard euro gereserveerd voor modernisering van het loongebouw en arbeidsvoorwaarden. De overige middelen worden gereserveerd voor gevechtsondersteuning, inzetvoorraden, digitalisering, innovatie en nieuwe (cyber)capaciteiten en wapensystemen. Voor het inlopen en wegwerken van achterstanden bij vastgoed, IT, instandhouding en onderhoud van materieel bij Defensie is onder de noemer «onderhoud» structureel 1,15 miljard euro gereserveerd.
Structureel is in het coalitieakkoord daarmee 3 miljard euro gereserveerd voor intensivering en onderhoud. Binnen de kabinetsperiode is het bedrag hoger door incidentele aanvullende uitgaven. In 2024 wordt de begroting verhoogd met 4,1 miljard euro en in 2025 met 4,2 miljard euro.
Hoe de middelen uit het coalitieakkoord precies worden uitgegeven, vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. Dit zal leiden tot de nieuwe Defensienota. In de Defensienota werkt het kabinet het coalitieakkoord voor Defensie verder uit in doelstellingen en beleidsmaatregelen.
Hoe verhoudt de zinsnede «Een krachtige NAVO blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging» zich tot de plannen voor verregaande Europese defensiesamenwerking, ook op het vlak van commandovoering en uitvoering?
Europa moet in de toekomst zelfstandig kunnen optreden wanneer de Europese belangen in het geding zijn. Daarom zet het kabinet in op de verdieping van de samenwerking met omringende Europese landen, versterken we op EU-niveau de samenwerking in de vorm van gemeenschappelijke missies en oefeningen en speelt Nederland een actieve rol in de Europese ontwikkeling van defensiecapaciteiten. Dit komt ook de NAVO ten goede. De inspanningen die Defensie levert en de extra middelen uit het coalitieakkoord versterken dan ook onze bijdrage in zowel NAVO-verband als in Europees verband.
Gaat de nieuwe coalitie op defensiegebied streven naar taakspecialisatie binnen de EU? Zo ja, met welke landen en binnen welke kaders wordt hierover samenwerking gezocht?
In de Defensievisie 2035 is aangegeven dat Defensie gaat inzetten op verdere specialisatie binnen de NAVO en EU. Dit onderwerp wordt nu al geregeld opgebracht in internationaal verband, en Nederland heeft specialisatie expliciet ingebracht tijdens de strategische dialoogfase over het Strategisch Kompas (Kamerstuk 21 501-28-229). Het coalitieakkoord benadrukt de noodzaak van het versterken van specialismen. De Nederlandse inzet wordt verder uitgewerkt in de Defensienota. Uw Kamer ontvangt bovendien nog een brief waarin nader wordt ingegaan op de rationale van specialisatie, welke vormen mogelijk zijn en waar kansen en risico’s liggen.
Wat zijn concreet de voornemens voor strategische autonomie voor onze defensie-industrie en het bevorderen van een gelijker speelveld, ook in het licht van het beleid van lidstaten als Frankrijk?
Zoals hierboven beschreven, wordt het coalitieakkoord verder uitgewerkt in de nieuwe Defensienota.
Kunt u aangeven hoe Defensie binnen 3 jaar 4 miljard euro extra per jaar gaat uitgeven? Kunt u aangeven waarop die grote intensivering gebaseerd is?
Zoals hierboven beschreven, worden de ambities in het coalitieakkoord vertaald naar realistische doelstellingen en beleidsmaatregelen in de nieuwe Defensienota. De Defensienota zal duidelijk maken hoe en waaraan het defensiebudget specifiek wordt uitgegeven. In het coalitieakkoord is benadrukt dat we leven in een wereld met veranderende machtsverhoudingen en instabiliteit rond Europa. Door de opstelling van landen als Rusland en China en de sterkere focus van de VS op Azië moeten we onze vrijheid, veiligheid en welvaart actiever beschermen. Met de huidige inrichting en staat van de organisatie is Defensie onvoldoende toegerust voor toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. In NAVO-verband is in 2014 afgesproken om de defensie-uitgaven in 10 jaar te bewegen richting 2% van het bbp. Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp.
Tot welke «internationale verplichting» wordt het defensiebudget opgehoogd: de NAVO-norm of het Europees gemiddelde van het BNP?
Met de uitgaven uit het coalitieakkoord brengt het kabinet de defensie-uitgaven als percentage van het bbp in 2024 en 2025 volgens de huidige verwachting naar het niveau van het Europees NAVO-gemiddelde van 1,85% bbp. Dit betreft het geprognosticeerde gemiddelde van de defensie-uitgaven door de Europese NAVO-bondgenoten.
De humanitaire gevolgen van tyfoon Rai op de Filipijnen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met de ernstige humanitaire gevolgen van de tyfoon RAI op de Filipijnen, waarbij minstens 375 doden en 500 gewonden te betreuren zijn?1
Ja. Up-to-date informatie over de gevolgen van deze tyfoon bereikt ons via onze ambassade in Manila, via OCHA, de VN-organisatie die de internationale noodhulp coördineert en via ECHO, de noodhulporganisatie van de EU.
Is het juist dat de Europese Unie inmiddels besloten heeft om specifieke humanitaire hulpverlening te geven ter waarde van € 1,7 miljoen? Acht u dat voldoende?
Bij de respons hebben de Filipijnse autoriteiten – en met name de National Disaster Risk Reduction and Management Council (NDRRMC) – het voortouw. Op verzoek van de regering en in aanvulling op hulpverlening door nationale en lokale instanties coördineert OCHA de internationale respons. OCHA en het Humanitarian Country Team (HCT) stelden inmiddels samen met het NDRRMC een needs assessment en een responsplan op. WFP, UNICEF en andere organisaties die deel uitmaken van het HCT voeren hulpacties uit. Het Filipijnse Rode Kruis is actief, het Filipijnse bedrijfsleven stelt diensten en geld beschikbaar en binnen de Filipijnse samenleving zijn er eveneens hulpinitiatieven. Vanuit diverse landen en ook vanuit de ASEAN wordt hulp in verschillende vorm aangeboden. De EU maakte EUR 1,7 miljoen vrij. Gezien de omvang van de schade heeft het HCT een beroep gedaan op het CERF, het VN-noodhulpfonds voor acute crises. Nederland is daarvan een grote donor. Uit dit fonds wordt USD 12 miljoen beschikbaar gemaakt.
Is het juist dat er in de getroffen regio grote behoefte is aan schoon drinkwater, voedsel en elektriciteit?
De tyfoon heeft in 10 regio’s gezorgd voor aanzienlijke ontheemding en veroorzaakte grote schade aan huizen, wegen, elektrische voorzieningen communicatie-infrastructuur etc. Noodhulp aan getroffenen richt zich onder meer op voedsel, WASH, medische zorg, onderdak en andere basisvoorzieningen. Na de tyfoon Haiyan (2013) heeft de Filipijnse regering geïnvesteerd in preparedness en early warning. In de aanloop naar de tyfoon Rai werd een half miljoen mensen geëvacueerd. Daardoor is het aantal doden en gewonden dat valt te betreuren vele malen kleiner dan negen jaar geleden.
Heeft Nederland besloten om uit het beschikbare humanitaire budget extra middelen te doneren voor het helpen bestrijden van de gevolgen van deze grote natuurramp? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse noodhulpbeleid richt zich op een internationaal humanitair systeem dat zo optimaal mogelijk en in samenwerking functioneert én op het voorspelbaar en «ongeoormerkt» financieren van VN-partners als OCHA, UNICEF en WFP, van het VN-fonds CERF, de Rode-Kruisbeweging en de Dutch Relief Alliance. Op die manier maakt Nederland het organisaties mogelijk snel te reageren daar waar de nood het hoogst is, zoals nu bij deze respons (zie ook het antwoord op vraag 2). De Nederlandse overheid heeft in dit licht geen extra middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid, zeker als er nog geen extra middelen zijn toegekend aan de Filipijnen, om hier een extra (financiële) inspanning als Nederland op te leveren?
Afhankelijk van de wijze waarop de situatie zich met betrekking tot de noden en de respons ontwikkelt, kan begin 2022 worden bezien of een extra Nederlandse bijdrage wenselijk en mogelijk is.
Bent u bereid, gelet op de urgentie, om deze vragen met spoed te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen uit het coalitieakkoord die op Europees niveau in onderhandeling zijn, dan wel waarvan een Commissievoorstel verwacht wordt? Kunt u daarbij aangeven in welke fase van onderhandeling deze dossiers zijn?
Voor een volledig overzicht van voorstellen die op Europees niveau in onderhandeling zijn, verwijst het kabinet naar het zogenaamde legislative train schedule van het Europees Parlement1. Hierin is ook de status van de besprekingen te zien. Bovendien is de implementatie van een interinstitutionele wetgevingsdatabase (One-stop-IT-shop), één digitaal EU-portaal van Europees Parlement, Europese Commissie en Raad met daarin de voortgang van wetgevende onderhandelingen met alle relevante documenten van de drie instellingen, in voorbereiding.
Tevens ontvangt uw Kamer, conform de tussen uw Kamer en het kabinet overeengekomen EU-informatie-afspraken2, ten aanzien van EU-wetgevingsdossiers per vakdepartement per kwartaal een overzicht van de stand van zaken in de onderhandelingen en wordt uw Kamer ook middels geannoteerde agenda’s en verslagen van Raden geïnformeerd over de dossiers die in onderhandeling zijn. Ten aanzien van het «Fit-for-55-klimaatpakket», waarnaar in het coalitieakkoord verwezen wordt, ontvangt uw Kamer iedere 4 à 6 weken een reguliere update omtrent de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen.
Voor een overzicht van Commissievoorstellen die verwacht worden, verwijst het kabinet naar het Commissie Werkprogramma 2022 en de kabinetsreactie daarop3. Voor een meer actuele agenda van te verwachten voorstellen van de Europese Commissie verwijs het kabinet naar de – via een openbare website te raadplegen – agendaplanning van de Commissie colleges4.
In hoeverre zorgt dit coalitieakkoord dat er wordt voldaan aan de internationale 0,7% norm voor ontwikkelingssamenwerking? Kunt u de percentages per jaar geven voor 2022–2030?
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,62%
0,63%
0,63%
0,65%
Aan het einde van de kabinetsperiode (2025) bedraagt het ODA-percentage uitgaande van de laatste CPB-raming (MEV, bij Miljoenennota) 0,7% BNI minus ongeveer EUR 0,5 miljard.
Klopt het dat, als Nederland niet voldoet aan de hervormingseisen van de Recovery & Resilience Facility, er dan voor € 5,8 miljard wordt bezuinigd op de begroting van Buitenlandse Zaken?
De verwachte ontvangsten voor Nederland uit het Recovery and Resilience Fund (RRF) worden verwerkt op de begroting van Buitenlandse Zaken. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus plan (RRP). Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit het RRF.
Het gaat in totaal om EUR 5,8 miljard, verdeeld over 2023 t/m 2026. De ontvangstenraming is in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord opgenomen als negatieve uitgaven. Daarom staat er een min voor de bedragen, dit betreft geen bezuiniging.
Klopt het dat er een wettelijke verplichting is om Europese richtlijnen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit specifiek opgenomen is in het coalitieakkoord?
Artikel 288 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) bepaalt dat een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar dat het aan de nationale instanties is om hiervoor de vorm en middelen te kiezen. Europese richtlijnen bevatten derhalve een opdracht aan lidstaten om de bepalingen ervan binnen een bepaalde termijn om te zetten in nationaal recht. Wanneer een richtlijn niet tijdig of niet volledig wordt omgezet wordt er inbreuk gemaakt op het EU-recht. De Commissie kan dan een inbreukprocedure starten, wat uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie. In het coalitieakkoord wordt het streven uitgesproken om als Nederland een leidende rol in te nemen om de EU slagvaardiger, economisch sterker, groener en veiliger te maken. In dat licht is ook verwoord dat EU-richtlijnen worden uitgevoerd.
Hoe definieert u slimme industriepolitiek? Hoe verhoudt dit zich tot het Frans-Duitse voorstel voor het creëren van «European champions»?
Met een slimme industriepolitiek beoogt het huidige kabinet om een juiste balans te vinden tussen vrije marktwerking en daar waar nodig gewenst proportioneel overheidsingrijpen. Het vorige kabinet heeft hieromtrent – ook in relatie tot de discussie over Europese kampioenen – een proactieve koers internationaal en in de EU gevoerd, met oog voor het bevorderen van een gelijk speelveld en het behoud en handhaving van een effectief en politiek onafhankelijk mededingings- en staatssteunkader. Tegelijkertijd wordt erkend dat proportionele overheidsinterventies nodig kunnen zijn om te kunnen anticiperen en reageren op internationale geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld om de risico’s van strategische afhankelijkheden te kunnen mitigeren. Het nieuwe kabinet zal t.z.t. uw Kamer informeren over de Nederlandse inzet en strategie omtrent het industriebeleid.
Hoe verhoudt de nationale incasso van digitale dienstbelasting, vliegtaks, CO2-grensheffing en minimum tarief voor winstbelasting zich tot het eigen-middelen voorstel van de Europese Commissie en het Europees Parlement?
De Europese Commissie heeft op 22 december jl. voorstellen gepresenteerd voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op een koolstofheffing aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism «CBAM»), op Emissions Trading System (ETS)-opbrengsten en op de belasting op herverdeelde winsten van de grootste en meest winstgevende bedrijven, waaronder grote digitale bedrijven. Het kabinet zal uw Kamer hierover met een BNC-fiche nader informeren.
Kunt u aangeven welke verbeteringen u nodig acht voor het spitzenkandidaat-systeem?
Zoals opgenomen is in het coalitieakkoord zal het kabinet dit systeem en mogelijke verbeteringen nader onderzoeken. Over de bevindingen hieromtrent zal het kabinet uw Kamer informeren.
Kunt u aangeven binnen welke kaders verdragswijziging naar aanleiding van de conferentie over de toekomst van Europa in het Nederlands en Europees belang zijn?
De Conferentie over de Toekomst van Europa heeft als doel burgers bij de EU te betrekken en hen te bevragen over hun wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dit proces loopt momenteel nog. Het kabinet is van mening dat de aanbevelingen vanuit de Conferentie eerst moeten worden afgewacht, voordat kan worden gesproken over hoe hier invulling aan te geven. Op basis van de aanbevelingen van de Conferentie, verwacht per medio 2022, zal het kabinet bezien welke inzet nodig is om deze in concrete resultaten om te zetten en of dit verdragswijziging vereist. Het kabinet staat open voor eventuele verdragswijziging, als deze de belangen van Nederland en de Europese Unie bevordert. Dit is ook in lijn met de motie Sjoerdsma, Amhaouch, Van Dijk.5 Afhankelijk van de aanbevelingen zal het kabinet de Nederlandse inzet en kaders formuleren en uw Kamer hierover informeren.
Kunt u een overzicht geven van de minimaal noodzakelijke elementen van een Europawet? Hoe verhoudt deze wet zich tot het te verwachten Europese Commissievoorstel over meer transparantie?
Zoals opgenomen in het coalitieakkoord, zal het kabinet zich inspannen om besluitvorming in de EU transparanter te maken voor burgers en nationale parlementen en resultaten en toegevoegde waarde van EU-beleid zichtbaarder te maken. Dit zal worden verankerd in een Europawet. De invulling van deze Europawet verdient nadere uitwerking, waarbij lering zal worden getrokken uit eerdere initiatiefwetten op dit terrein vanuit uw Kamer en de inrichting van soortgelijke wetten in andere lidstaten. Tevens zullen daarbij relevante ontwikkelingen op EU-niveau in acht worden genomen.
Wat betekent intensievere samenwerking met en ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan? Wat is het belangrijkste element in die samenwerking?
Het kabinet hecht belang aan samenwerking met en tussen de Westelijke Balkan-landen op het terrein van de rechtsstaat, veiligheid en stabiliteit, migratie, klimaat en connectiviteit. Voortdurende aandacht voor hervorming van de rechtsstaat, alsmede de strijd tegen de georganiseerde misdaad en corruptie, is essentieel voor de toekomst van de regio: dit creëert zekerheid, versterkt het vertrouwen van de burger en bevordert investeringen met het oog op economische groei. Goed nabuurschap, verzoening, het afzien van polariserend taalgebruik en het oplossen van uitstaande geschillen zijn geen vanzelfsprekendheid in de Westelijke Balkan. De internationale gemeenschap, inclusief de Europese Unie, is daarom actief betrokken bij veiligheid en stabiliteit in de regio. Nederland zet het postennet en regionale netwerken in ter ondersteuning van dit beleid.
De landen op de Westelijke Balkan worden door de EU en de lidstaten bijgestaan middels verscheidene instrumenten. Het Nederlandse MATRA-programma helpt bij de opbouw en versterking van rechtsstaat en democratie. Via het EU Instrument voor Pretoetredingssteun worden (potentiële) kandidaat-lidstaten ondersteund in hun toetredingsproces en bij de daarvoor noodzakelijke hervormingen. Daarnaast streeft de Commissie ernaar om via het vorig jaar aangekondigde Economic and Investment Planvoor de Westelijke Balkan sociaaleconomische ontwikkeling in de regio te stimuleren.
Welk percentage van de verhoogde gelden voor ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan eerstejaars asielopvang?
Door een stijgende asielinstroom is de ODA-toerekening eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC-landen hoger dan eerder vermeld in de HGIS-nota 2022. Deze verhoging verhoudt zich als volgt tot de extra middelen uit het coalitieakkoord
2022
2023
2024
2025
300.000
300.000
300.000
500.000
–153.549
–177.227
–212.582
–219.863
De raming opvangkosten eerstejaarsasielzoekers wordt volgens de reguliere systematiek in het voorjaar van 2022 bijgesteld. Als dit tot een aanpassing van de asieltoerekening leidt, wordt dit volgens de huidige systematiek verwerkt op verdeelartikel 5.4 op de BHOS-begroting.
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,53%
0,55%
0,55%
0,56%
Kunt u een overzicht geven van de bijdrage vanuit ontwikkelingssamenwerking aan technologische innovatie en digitalisering in lage- en middeninkomenslanden?
Zoals ook blijkt uit de BHOS-begroting voor 2022 zijn er geen aparte bedragen gereserveerd voor technologische innovatie en/of digitalisering. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om deze belangrijke speerpunten niet te vertalen naar aparte budgetlijnen, maar ze vorm te geven door samen met (potentiële) uitvoerders en ontvangers te zoeken naar de beste technologische en/of digitale oplossingen voor ontwikkelingsvraagstukken. In de activiteiten die op deze wijze tot stand zijn gekomen zullen daarom ook veelal geen aparte bedragen zijn opgenomen voor innovatie en/of digitalisering. Wel heeft het vorige kabinet structureel 5 miljoen euro vrijgemaakt ten behoeve van het Innovatiefonds dat bedoeld is om het innovatief vermogen van het MKB in ontwikkelingslanden en in Nederland aan te jagen. Hiermee draagt het fonds bij aan de ontwikkeling van (technologische) innovaties voor ontwikkelingsuitdagingen in de pre-competitieve fase, een terrein waarop banken nog nauwelijks actief zijn. Ten aanzien van digitalisering geldt, dat tijdens de afgelopen beleidsperiode de BHOS Digitaliseringsagenda is opgesteld, als basis voor de inzet op het thema. Voorbeelden zijn het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma waarmee boeren, vissers en veehouders middels satellietdata hun productie kunnen optimaliseren, en het Prospects Partnerschap dat vluchtelingen en gastgemeenschappen helpt om digitale vaardigheden te ontwikkelen die toegang verschaffen tot de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven welk gewicht wordt toebedeeld aan het beperken van migratie in partnerschappen met derde landen, specifiek in het kader van de Afrika-strategie?
Het kabinet zal een Afrikastrategie formuleren, waar uw Kamer op een later moment verder over geïnformeerd wordt. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld.
Wat zijn de (objectieve) definities van «gedeelde waarden, afspraken of de democratische rechtsstaat» rondom toepassing van het rechtsstaatmechanisme, en hoe wordt voorkomen dat hierbij afbreuk gedaan wordt aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten?
De gemeenschappelijke Europese waarden waar de Unie op berust zijn vastgelegd in artikel 2 van het EU-verdrag (VEU), namelijk: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Aan deze waarden hebben ook nieuwe lidstaten zich gecommitteerd bij toetreding tot de EU, waardoor alle lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze gemeenschappelijke Europese waarden doen geen afbreuk aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten.
Waarom is ervoor gekozen ook in te zetten op afschaffing van het vetorecht bij «civiele missies», terwijl lidstaten zelf dienen te gaan over de inzet van militairen?
Op dit moment vindt besluitvorming over het starten van zowel civiele als militaire EU-missies plaats op basis van unanimiteit.
In het licht van de toenemende instabiliteit nabij Europa, de snelle opkomst van nieuwe – veelal hybride – dreigingen en veranderende geopolitieke verhoudingen is het meer dan ooit noodzakelijk om als EU snel, effectief en eensgezind op het wereldtoneel op te treden. In dit kader leveren civiele EU-missies een belangrijke bijdrage middels advisering en capacity building en aan de bredere aanpak van onder andere hybride dreigingen, cyberbeveiliging, terrorisme en radicalisering. Snelheid en daadkracht zijn daarbij vereist. Om die redenen ziet het kabinet aanleiding om in te zetten op gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming over het instellen van civiele missies, waarin politie-, grensbewaking- en civiele experts worden ingezet. Het EU-verdrag sluit besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over de inzet op militair- en defensieterrein uit.
Besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is en blijft, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Wat wordt materieel/formeel bedoeld met «modernisering» van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Het kabinet neemt een constructieve benadering ten aanzien van de modernisering van SGP, wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Met «modernisering» van het SGP wordt verwezen naar de discussie over de mogelijke herziening van de begrotingsregels. De Nederlandse inbreng voor de consultatiesessies is toegelicht in de kamerbrief van 10 december jl.6 Het kabinet zal zich inzetten voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie. Hierbij stelt het kabinet effectieve handhaving als eis.
Wat is concreet de inzet van de nieuwe coalitie om besluitvorming in de EU «transparanter» te maken, ook in termen van informatievoorziening aan het parlement?
Het kabinet zet zich samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten sinds lange tijd ervoor in om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de EU-besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. In 2019 presenteerde Nederland samen met 9 andere lidstaten het non-paper «increasing transparency and accountability of the EU» met daarin concrete suggesties ter modernisering van transparantie in de Raad en het EU-besluitvormingsproces. Deze inzet heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd7. Nederland heeft samen met Duitsland en Denemarken in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa een zogenaamde transparency pledge gelanceerd om aandacht te genereren voor het belang van transparantie. De aanbevelingen die voortvloeien uit de Conferentie, ingegeven door burgerconsultaties in lidstaten en op Europees niveau, kunnen een nieuwe beleidsagenda op dit terrein voeden.
Is de nieuwe coalitie voorstander van EU-uitbreiding met landen in de Westelijke Balkan?
Het kabinet steunt het EU-perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. Het beleid t.a.v. EU-uitbreiding is strikt, fair en betrokken. Het kabinet streeft naar een uitbreidingsproces gebaseerd op merites waarbij voortgang in het toetredingsproces afhankelijk is van de implementatie van de benodigde hervormingen. Het kabinet ondersteunt de ambitie van de Europese Commissie om het toetredingsproces geloofwaardiger, politieker, dynamischer en voorspelbaarder te maken zoals uiteengezet in de mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie van maart 2020 (Kamerstuk 21 501, nr. 20 , nr. 1511.), waarbij er meer nadruk ligt op de rechtsstaat en het toepassen van conditionaliteit.
Omvat de inzet voor geloofsvrijheid, waaronder christenvervolging, ook de (blijvende) aanstelling van een speciaal gezant voor godsdienstvrijheid en het reserveren van substantiële en gerichte financiële middelen binnen onder andere het Mensenrechtenfonds?
De positie van een speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal ook in deze kabinetsperiode worden gecontinueerd. Het thema vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid en het beleid voor versterking van het maatschappelijk middenveld, waarvoor substantiële financiële middelen beschikbaar zijn binnen het Mensenrechtenfonds en het programma Power of Voices.
Omvat «het verbeteren van de relaties en samenwerking tussen Israëliërs en Palestijnen» ook een blijvende inzet op het tegengaan van disproportionele agendering tegen Israël in VN-gremia en binnen de EU?
Ja. Zoals aan uw Kamer geschreven (Kamerstuk 32 735, nr. 287) vormt deze inzet onderdeel van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad 2020–2022. Het Koninkrijk blijft samen met onze partners werken aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad («Mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden en andere bezette Arabische gebieden»), onder andere door resoluties samen te voegen of over te hevelen naar andere agendapunten. Ook in de Algemene Vergadering van de VN streeft Nederland ernaar het gehele pakket aan resoluties die betrekking hebben op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te verbeteren en de disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan (zie Kamerstuk 26 150, nr. 198 en Kamerstuk 23 432, nr. 485). De Nederlandse inzet is gericht op het samenvoegen van resoluties, het tweejaarlijks maken van resoluties, het verminderen van het aantal rapportages, het zoveel mogelijk inkorten van resoluties, het verwijderen van dubbelingen, en het beter in balans brengen van de inhoud van de teksten. Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren in multilateraal verband. Daartoe maakt Nederland zich sterk in de voorbereidingen van VN mensenrechtenfora als ook tijdens de onderhandelingen van resoluties. Deze inzet is conform de gewijzigde motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374).
Wat zijn of worden de bouwstenen van de «Nederlandse «Global Health» Strategie» en welke rol krijgt moeder- en kindzorg ter voorkoming/vermijding van «abortusdiensten» in de vorm van zwangerschapsafbrekingen daarbinnen?
Het kabinet zal, mede op basis van het in februari verwachte AIV advies ter zake, bouwstenen formuleren en een nadere invulling geven aan een Nederlandse Global Health Strategie.
Is de nieuwe coalitie voornemens opnieuw jaarlijks 250.000 «abortusdiensten» mogelijk te maken, of worden nadrukkelijk alternatieven onderzocht en mogelijk gemaakt?
Het kabinet zet in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en veilige abortuszorg.
Er bestaat geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van abortusdiensten. Daarom is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het kabinet hanteert, in lijn met de WHO, een brede definitie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook vaak voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is.
Welk deel van de extra 500 miljoen euro aan ontwikkelingshulp zal geïnvesteerd worden in opvang in de regio?
Het ODA-budget wordt op basis van het coalitieakkoord verhoogd met EUR 300 miljoen in 2022, 2023 en 2024 en EUR 500 miljoen structureel vanaf 2025. Na verwerking van de stijgende asieltoerekening worden de resterende middelen verdeeld. Deze extra middelen betreffen zowel uitgaven aan opvang in de regio alsook extra uitgaven aan het wereldwijde vaccinatieprogramma COVAX, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Over de exacte verdeling van de resterende extra middelen zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wat behelst het plan: «Samen tegen Mensenhandel»?
«Samen tegen Mensenhandel» is het interdepartementale en integrale programma tegen mensenhandel dat gestart is in 2018 en heeft als belangrijkste doel het aantal slachtoffers van mensenhandel naar beneden te brengen. Graag verwijs ik uw kamer naar de voortgangsbrief programma samen tegen mensenhandel die uw Kamer op 17 november jl. is toegekomen voor een meer gedetailleerd overzicht van de ondernomen acties8.
Waarom wil het kabinet IS-vrouwen terughalen om te berechten, terwijl van tevoren duidelijk is dat het bewijs van alle terroristische activiteiten die deze hebben gepleegd, vaak moeilijk zo niet onmogelijk is en zij meestal binnen 12 maanden weer deel uitmaken van onze samenleving?
Het kabinet zal de in de vorige periode ingeslagen weg met betrekking tot uitgereisde IS’ers voortzetten. Dit betekent dat bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van uitreizigers en hun kinderen over te gaan, individuele omstandigheden leidend zijn en de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 9 november 2021 (kenmerk 29 754, nr. 624) hecht het kabinet er belang aan dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht. Teruggekeerde syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd [bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.
Worden de niet-Europese NAVO-partners minder betrokken bij de samenwerking die de EU voor ogen heeft dan de Europese partners en werkt dit niet polariserend?
Nee. Het belang van EU-NAVO samenwerking wordt breed onderkend, zoals ook blijkt uit de verschillende gezamenlijke verklaringen en de intensieve onderlinge communicatie. Alleen vorig jaar al vonden over en weer 25 cross-briefings plaats, onder meer in de NAVO Noord-Atlantische Raad (NAR) en het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC).
Nederland is voorstander van het versterken van defensiesamenwerking met omringende Europese landen, waar het zowel de EU als de NAVO versterkt en zet zich hier ook actief voor in. Een voorbeeld betreft de recente toetreding van Canada, Noorwegen en de VS tot het – in EU verband gelanceerde – Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) initiatief op het gebied van militaire mobiliteit.
Wat worden de taken en de juridische legitimatie van de Europese Veiligheidsraad?
Dit kabinet zal de opties voor een Europese Veiligheidsraad nader onderzoeken, hierover in gesprek gaan met partners en vervolgens met voorstellen komen.
Hoe wordt ongewenste immigratie gedestimuleerd en hoe wordt mensensmokkel concreet aangepakt?
Het kabinet heeft gekozen voor een brede, integrale aanpak van het migratievraagstuk met als doel om migratie veilig en gecontroleerd te laten verlopen. Uw kamer is jaarlijks over deze aanpak geïnformeerd9. De aanpak van mensensmokkel is een van de prioriteiten in de integrale migratieagenda. Het interdepartementaal team mensensmokkel is hier verantwoordelijk voor. Dit team bestaat uit de betrokken departementen en hun uitvoeringsorganisaties zoals de Koninklijke Marechaussee, het OM en de politie. De aanpak behelst onder andere controles bij grensovergangen, internationale uitwisseling van informatie over smokkelnetwerken, en vervolging van mensensmokkelaars en hun organisaties. Het «barrièremodel mensensmokkel»10 geeft inzicht in het soort interventiemogelijkheden dat overheden kunnen gebruiken in de strijd tegen mensensmokkel.
Wat houden de «Migratiepartnerschappen met derde landen» in?
De inzet van het kabinet is om binnen het EU-migratiebeleid in te zetten op migratiepartnerschappen met derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag om migratiestromen te beheersen en terugkeer te realiseren. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact11, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld. Het kabinet dringt aan op verdere concretisering en implementatie van de actieplannen met versterkte coördinatie en concrete doelen, waarbij effectief gebruik wordt gemaakt van relevante instrumenten.
Het bericht dat de VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
de Th. Bruijn , Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf dat de «VN de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging»?1
Ja.
Steunt u de lijn van de Verenigde Naties om de Taliban te financieren? Waarom wel of niet?
Om in Afghanistan effectief te kunnen opereren heeft de VN sinds de tweede helft van augustus de de facto autoriteiten verzocht om veiligheidsgaranties en ondersteuning ten behoeve van veiligheid. Het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan. Niet erkende autoriteiten spelen daarbij soms een onvermijdelijke rol, bijvoorbeeld ook in Jemen en Somalië.
Het kabinet verstrekt conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836) geen hulpgeld aan de Taliban. De Speciale Politieke Missie van de VN in Afghanistan (UNAMA) geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. UNAMA betaalt rechtstreeks personen die beveiligingswerkzaamheden verrichten ten behoeve van VN personeel, gebouwen en eigendommen evenals operaties en bewegingen in het land. Mede vanwege de complexe context in Afghanistan is het niet uit te sluiten dat sommige personen die deze betalingen ontvangen gelieerd zijn aan de Taliban.
Bent u het ermee eens dat de betalingen van de VN «ingaan tegen sancties die zijn opgelegd door de VN en Verenigde Staten?»
Onder de sancties die zijn opgelegd door de VN en de Verenigde Staten zijn specifieke personen of entiteiten gelieerd aan de Taliban op de sanctielijst geplaatst. Het is verboden aan gesanctioneerde personen en entiteiten, geld, of andere economische middelen, direct of indirect beschikbaar te stellen.
UNAMA geeft aan gecommitteerd te zijn aan het voldoen aan alle sanctieregimes en dat deze betalingen zijn goedgekeurd door het VN hoofdkantoor.
Bent u voornemens zich binnen de VN uit te spreken tégen de circa 5,3 miljoen euro subsidie aan de Taliban?
UNAMA geeft aan dat de betalingen niet aan of via de de facto autoriteiten worden gedaan. In dat licht hecht het kabinet groot en zwaarwegend belang aan het werk van de VN in Afghanistan, onder meer om de broodnodige humanitaire inspanning mogelijk te maken, ook al valt niet uit te sluiten dat sommige personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerk gelieerd zijn aan de Taliban.
Het herziene UNAMA budget voor 2022 en het voorstel voor het 2023 budget worden waarschijnlijk in de periode juli – november 2022 behandeld binnen de Verenigde Naties (VN), onder meer in de Vijfde Commissie van de VN. Tijdens de behandeling van het UNAMA budget in de Vijfde Commissie, waar Nederland aan deelneemt, zal Nederland onderstrepen dat het niet wenselijk is dat de Taliban door of via de VN van financiële middelen worden voorzien.
Bent u voornemens om de Nederlandse bijdrage aan de VN op te schorten met tenminste het bedrag dat Nederland indirect aan de Taliban heeft betaald via de VN?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat Nederland de Taliban niet direct óf indirect van financiële middelen moet voorzien?
Het kabinet deelt de mening dat het niet wenselijk is dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het echter niet uit te sluiten dat personen gelieerd aan de Taliban betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN.
Het kabinet verstrekt geen hulpgeld aan de Taliban conform de motie-De Roon (Kamerstuk 29 725, nr. 836). Het kabinet bepleit in gesprekken met gelijkgezinde partners dat eventuele ontwikkelingssteun ten behoeve van de Afghaanse bevolking via ngo’s en internationale organisaties dient te worden verleend, buiten de Taliban om. Aan Nederlandse financiering voor programmering van ngo’s die in Afghanistan actief zijn, zijn strenge voorwaarden verbonden. Ook hier geldt dat betalingen niet ten goede mogen komen aan de Taliban.
Staat u nog altijd achter uw keuze om salarissen van zorg- en onderwijsambtenaren in Afghanistan te betalen?
Hiervoor verwijst het kabinet naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
Wat voor belang heeft Nederland volgens u bij het direct of indirect financieren van de Taliban regering?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Vandaar hanteren we ook de strenge voorwaarden voor Nederlandse financiering zoals omschreven in het antwoord op vraag 6. Het is niet wenselijk dat de Taliban van financiële middelen worden voorzien.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, valt niet uit te sluiten dat de personen die betalingen ontvangen voor beveiligingswerkzaamheden ten behoeve van de VN gelieerd zijn aan de Taliban. Desalniettemin is het in het Nederlands belang dat de VN veilig en effectief kan opereren in Afghanistan, mede ten behoeve van het verlenen van humanitaire hulp.
Tevens is het in het Nederlands belang dat de zorg- en onderwijssectoren in Afghanistan niet instorten, met alle mogelijke gevolgen van dien (nog verder toenemende humanitaire noden, irreguliere migratiestromen, mogelijke speelruimte voor terroristen). Hierover is de Kamer ook geïnformeerd via de Kamerbrieven «Stand van zaken hulp aan Afghanistan» van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384), alsmede de antwoorden op Kamervragen van de leden Brekelmans/Klink (VVD; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1132) en Omtzigt (Groep Omtzigt; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1130).
In internationale context wordt daarom o.a. via de Europese Commissie en de Asian Development Bank de basisdienstverlening t.b.v. de Afghaanse bevolking ondersteund, om te voorkomen dat de zorg- en onderwijssectoren en de Afghaanse economie instorten. Op instigatie van Nederland zijn aan deze steun strenge voorwaarden verbonden. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang voor vrouwen en meisjes zeker gesteld te zijn. Hierbij wordt binnen Afghanistan gewerkt met een naar regio gedifferentieerde aanpak, waarbij alleen steun wordt verleend in die provincies waar de principes worden nageleefd.
In lijn met de inzet van gelijkgezinde donoren, beziet het kabinet de mogelijkheid van een eigenstandige bijdrage aan tijdelijke ondersteuning van de zorg- en onderwijssectoren of livelihoods programma’s via een multilateraal Trust Fund. Ook aan die steun zouden strikte voorwaarden verbonden moeten worden. Het kabinet zal de Kamer schriftelijk informeren als hierover een besluit genomen is, zoals ook is besproken tijdens het Commissiedebat «Toekomstige inzet en hulp aan Afghanistan» van 27 januari jl.
Bent u voornemens om de komende kabinetsperiode direct of indirect de Taliban te blijven financieren? Kunt u uitleggen op welke manier?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe wilt u voorkomen dat Nederlands belastinggeld direct of indirect (via onder andere internationale organisaties zoals de VN) ten goede komt aan de Taliban?
Nederlandse steun dient ten goede te komen aan de Afghaanse bevolking, niet aan de Taliban. Steun is dan ook gebonden aan strikte voorwaarden en dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban. In Afghanistan dreigt voor 23 miljoen mensen acute voedselonzekerheid; onder hen bijna 5 miljoen kinderen en zwangere vrouwen. Daarom is het van belang dat noodhulp wordt verleend volgens de humanitaire principes (menselijkheid, onafhankelijkheid, neutraliteit en onpartijdigheid) en dus zonder (machts)politieke of transactionele overwegingen. Humanitaire hulp die door Nederland wordt gefinancierd vindt plaats via de VN, de Rode Kruis-beweging en de Dutch Relief Alliance. Deze organisaties opereren conform deze principes.
Bent u nogmaals «geschrokken» van dit nieuws net zoals u dat ook was tijdens het debat over de financiering van de Nederlandse en Duitse regering aan Afghaans zorg- en onderwijspersoneel?
Nee, het kabinet vindt het belangrijk dat de VN effectief en veilig kan opereren in Afghanistan en het komt vaker voor dat niet erkende autoriteiten daartoe een rol hebben, zoals in Jemen en Somalië.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Voor de beantwoording was meer tijd nodig, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief over uitstel beantwoording vragen van het lid Eppink over het bericht dat de Verenigde Naties de Taliban 6 miljoen dollar willen betalen voor beveiliging van 7 januari 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1295).
Nederlandse verantwoordelijkheid voor burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van de New York Times over burgerslachtoffers die vielen door luchtaanvallen van de coalitie tegen Islamitische Staat?1
Ja.
Kunt u bij de lijst met «credible reports» aangeven voor welke luchtaanvallen Nederland verantwoordelijk was? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is reeds geïnformeerd dat Nederland bekend is met vier gevallen van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet in de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie (Kamerstuk 27 925, nr. 629 d.d. 13 april 2018, Kamerstuk 27 925, nr.670 d.d. 4 november 2019 en aanverwante Kamerstukken sindsdien verschenen). De vier gevallen hebben zich in Irak voorgedaan tijdens de eerste inzetperiode van de F-16’s van oktober 2014 tot en met juni 2016. De eerste twee gevallen betreffen de wapeninzet in Hawija in de nacht van 2-3 juni 2015 en de wapeninzet in Mosul in de nacht van 20 op 21 september 2015. Beide gevallen zijn door CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, onderzocht en figureren in de genoemde lijst van «credible reports». Beide gevallen zijn tevens door het OM onderzocht.
Het derde en vierde geval zijn door het OM onderzocht. De uitkomst daarvan was dat bij het derde geval achteraf niet kon worden vastgesteld dat er daadwerkelijk burgerslachtoffers waren te betreuren. Bij het vierde geval heeft onderzoek niet geleid tot aanwijzingen dat er bij de luchtaanval burgerslachtoffers zijn gevallen. Beide gevallen vormden voor CENTCOM geen aanleiding voor onderzoek. Deze gevallen figureren daarom noch in de genoemde lijst van «credible reports», noch in de lijst met «noncredible reports».
De Kamer is op 24 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat het ministerie in het kader van verhoogde transparantie duidelijkheid zal geven over eventuele Nederlandse betrokkenheid bij andere dan de hierboven gemelde vier aanvallen van de coalitie, als daar door derden (bijvoorbeeld door media en/of ngo’s) naar wordt gevraagd. Er is destijds aangegeven dat dit enkel geldt voor de categorie «credible reports». Dat betreft de aanvallen die staan genoemd in het maandelijkse overzicht van CENTCOM, waarnaar het onderzoek naar mogelijke burgerslachtoffers is afgerond, en waarbij CENTCOM inschat dat de aanval, meer waarschijnlijk dan niet, burgerslachtoffers tot gevolg had. Op vragen over individuele aanvallen die tot nu toe via deze weg aan het ministerie zijn gesteld is aangegeven dat, voor zover bij het ministerie bekend, er geen sprake was van Nederlandse betrokkenheid.
Kunt u bij de lijst met «noncredible reports» aangeven voor welke luchtaanvallen Nederland verantwoordelijk was? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de categorie «non-credible reports» handhaaft het ministerie de lijn dat hierover geen uitspraken worden gedaan. Dit betreft de aanvallen van de coalitie die door CENTCOM in behandeling zijn genomen, waarnaar het onderzoek is afgerond, en waarbij CENTCOM niet heeft kunnen vaststellen dat de aanval, meer waarschijnlijk dan niet, burgerslachtoffers tot gevolg had. Als CENTCOM aangeeft niet vast te kunnen stellen dat de aanval burgerslachtoffers tot gevolg had vertrouwt Defensie op dat oordeel.
Mocht er in de toekomst op basis van (nieuwe) specifieke informatie melding gemaakt worden van een vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers als direct gevolg van Nederlandse wapeninzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet, op basis waarvan Defensie besluit tot het openen van een onderzoek, dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd conform de met de Kamer vastgestelde procedure die ziet op het informeren bij dergelijke onderzoeken (Kamerstuk 27 925, nr. 723 d.d. 23 juni 2020, Kamerstuk 27 925, nr. 727 d.d. 31 augustus 2020 en Kamerstuk 27 925, nr. 746 d.d. 9 oktober 2020).
Juridische bindende overeenkomsten met het World Economic Forum en aanverwante zaken. |
|
Hans Smolders (Groep Van Haga), Olaf Ephraim (FVD), Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat er inderdaad juridisch bindende afspraken zijn gemaakt met het WEF1?
Ja, dat kan ik bevestigen. Het betreffen een uitvoeringsovereenkomst voor, en subsidiebeschikkingen aan, projecten die kunnen bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. In deze afspraken zijn met het oog op een doelmatige, doeltreffende en rechtmatige besteding van begrotingsmiddelen de voorwaarden voor de bijdrage vastgelegd, zoals de te verwachten prestaties, de resultaten en het tijdspad.
Welke Nederlandse bewindspersonen hebben zich gecommitteerd aan de genoemde juridische afspraken met het WEF, te weten: «Sustainable Investment Policy», «Tropical Forest Alliance», «Food Systems Initiative» en «Food Innovation Hubs»?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft subsidies verstrekt aan de «Sustainable Investment Policy», de «Tropical Forest Alliance» en het «Food Systems Initiative». De Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit hebben een uitvoeringsovereenkomst gesloten met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs». Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit detacheert 1 FTE bij Foodvalley in het kader van de Food Innovation Hub Europe.
Zijn er behalve de genoemde juridisch bindende overeenkomsten nog meer juridisch bindende afspraken gemaakt met het WEF? Welke zijn dat en welke bewindspersonen hebben zich daaraan gecommitteerd?
Nee.
Met welke juridische entiteit hebben de betrokken bewindspersonen kennelijk juridisch bindende overeenkomsten gesloten?
Met het World Economic Forum, gevestigd in Genève, Zwitserland.
Volgens welk recht (bijvoorbeeld Nederlands recht, het Zwitsers recht, Europees recht, internationale verdragen, etc.) zijn de overeenkomsten met het WEF gesloten? Hoe is daarin de rol van het Nederlandse c.q. de nationale parlement(en) vastgelegd?
De onder vraag twee genoemde uitvoeringsovereenkomst en subsidiebeschikkingen zijn gesloten onder Nederlands recht. De subsidies zijn verstrekt bij beschikking en onderworpen aan het wettelijk kader in de Algemene wet bestuursrecht voor alle subsidies van het Rijk. In de bijbehorende uitvoeringsovereenkomst is openbaarmaking, bijvoorbeeld in het kader van art. 68 Gw, expliciet gewaarborgd. Zoals gesteld worden begrotingsmiddelen toegekend aan projecten waar deelname kan bijdragen aan het behalen van Nederlandse beleidsdoelstellingen. De uitgaven worden gefinancierd uit budgetten die aan verschillende (beleids)artikelen van begrotingshoofdstukken worden toegekend.
Erkent de u dat de Tweede Kamer te allen tijde zijn grondwettelijke controletaken en rechten heeft?
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF hooguit als denktank of overlegorgaan gekwalificeerd kan worden?
Het World Economic Forum (WEF) is een organisatie die een platform biedt waar mensen uit het wetenschappelijk, private en publieke domein kennis en ideeën over actuele maatschappelijke thema’s uitwisselen. Daarnaast kan de organisatie specifieke publiek-private samenwerkingsprojecten initiëren.
Bent u het eens met de stelling dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is, zonder enige democratische legitimiteit? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dan kennelijk juridisch bindende afspraken worden gemaakt tussen leden van het kabinet en het WEF?
Het klopt dat het WEF geen democratisch gekozen instelling is. Het WEF is een privaatrechtelijke stichting onder Zwitsers recht2. De Nederlandse overheid sluit regelmatig overeenkomsten met privaatrechtelijke stichtingen om beleidsdoelstellingen te behalen.
Bent u het eens met de stelling dat dergelijke overeenkomsten enerzijds onwenselijk zijn en anderzijds zonder meer aan de TK voorgelegd dienen te worden?
Zoals gezegd kan deelname aan projecten bijdragen aan het behalen van beleidsdoelstellingen van het kabinet. De daartoe behorende overeenkomsten vallen onder de uitvoering van (beleids)artikelen waarvoor in de Rijksbegroting middelen beschikbaar zijn gesteld. De begroting wordt jaarlijks aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn zorgdragen voor het toesturen aan de Tweede Kamer van ALLE kennelijk juridisch bindende overeenkomsten, zodat de Kamerleden de overeenkomsten kunnen inzien en toetsen, teneinde de grondwettelijke controletaak te kunnen uitoefenen?
In de bijlage3 treft u de aan het WEF verstrekte subsidiebeschikkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan. De uitvoeringsovereenkomst met betrekking tot de subsidie voor het Global Coordinating Secretariat van de «Food Innovation Hubs» is reeds openbaar gemaakt als bijlage bij de beantwoording van Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1464.
Waarom hebben de Minister-President en de overige betrokken bewindspersonen niet eerder inzage gegeven in deze overeenkomsten?
Het betreft de uitvoering van door uw Kamer goedgekeurd beleid. De overeenkomsten passen binnen de kaders van het Nederlandse BHOS- en landbouwbeleid.
Kunt u de originele documenten aan de Kamer toesturen, waarover wordt gesproken in de antwoorden van de Minister van LNV van 15 december jl. waarin wordt verwezen naar de Duurzame Ontwikkelingsdoelen van de VN voor 2030 (SDG’s) waarbij wereldwijd gewerkt wordt aan een transitie naar een duurzaam voedselsysteem?
De Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zijn aangenomen door alle lidstaten van de Verenigde Naties (VN) in 2015. De resolutie is terug te vinden op de website van de VN4.
Wat houdt «your participation becomes a major force in shaping the Great Reset», waarover wordt gesproken in de brief, d.d 1 juli 2020, van Borge Brende aan de toenmalige Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, in en waarom werd de bijdrage van de toenmalige Minister «especially critical» genoemd?
Ik kan geen inzicht bieden in, of verantwoordelijkheid nemen voor, de bewoording waarmee Borge Brende bewindspersonen aanschrijft.
Kunnen de beelden van de deelname van de Minister van Financiën als lid van de Regional Action Group for Europe & Eurasia aan de digitale sessies (op 30 april, 18 mei en 7 september 2020) verzonden worden aan de Tweede Kamer?
Het betreft een besloten bijeenkomsten met een diverse groep deelnemers. Het is niet bij het kabinet bekend of het WEF, dan wel een van de deelnemers, beelden heeft gemaakt van de digitale sessies. In het geval deze bestaan, beschikt het kabinet niet over de beelden.
Kunnen deze schriftelijke vragen op de kortst mogelijke termijn beantwoord worden?
Ja.
De veroordeling tot vijf jaar van activist Alaa Abdel Fattah door Egypte |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een Egyptische rechtbank de prominente mensenrechtactivist Alaa Abdel Fattah veroordeeld heeft tot een celstraf van vijf jaar?1
Ja. Op 20 december jl. heeft een Egyptische rechter een vonnis uitgesproken in de zaak van de activist Alaa Abdel Fattah, mensenrechtenadvocaat Mohamed El-Baqer en blogger Mohamed «Oxygen» Ibrahim, waarbij Abdel Fattah is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en El-Baqer en Oxygen elk tot vier jaar. Zij werden veroordeeld voor het verspreiden van desinformatie nadat zij kritiek hadden geuit op mensenrechtenschendingen van het regime.
Is het u bekend dat de familieleden van Fattah benadrukken dat zijn behandeling in de gevangenis erg slecht is en hij in vrijwel totale isolatie wordt gehouden?
Alaa Abdel Fattah werd het meeste recent in september 2019 gearresteerd, waarna hij in voorlopige hechtenis werd gehouden. Familieleden en verschillende mensenrechtenorganisaties hebben aangegeven zich grote zorgen te maken om zijn geestelijke gezondheid en hebben laten weten dat hij herhaaldelijk te maken heeft gehad met mishandeling en onmenselijke omstandigheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over verifieerbare informatie over zijn detentieomstandigheden.
Bent u met ons van mening dat deze prominente activist, die één van de gezichten was van de opstand tegen Mubarak in 2011, ten onrechte veroordeeld is en dat zowel deze (nieuwe) celstraf van vijf jaar voor «het verspreiden van desinformatie», als de wijze waarop hij als gevangene behandeld wordt, ernstige schendingen van de mensenrechten zijn door de Egyptische autoriteiten?
De veroordeling en de detentieomstandigheden van Alaa Abdel Fattah passen in een trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte afneemt en burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan. Nederland is van mening dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die vreedzaam gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting, dat moeten kunnen doen zonder strafrechtelijke gevolgen, intimidatie of andere represailles. De ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg.
Bent u bereid om er bij de Egyptische regering direct op aan te dringen dat zij deze schendingen van de mensenrechten van Alaa Abdel Fattah onmiddellijk staken en hem vrij laten?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Caïro, ontwikkelingen rondom de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenactivisten op de voet. Nederland trekt daarbij zoveel mogelijk samen op met de EU en gelijkgestemde landen. Voorafgaand aan het vonnis heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen over deze zaak overgebracht aan de Egyptische autoriteiten en vervolgens teleurstelling geuit nadat het vonnis was uitgesproken. Dit betroffen gecoördineerde boodschappen vooraf afgestemd met verschillende gelijkgestemde landen. Ook is er op hoog-ambtelijk niveau via sociale media aandacht besteed aan deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat de regering-Sisi er al langere tijd op uit is om dissidente geluiden in Egypte actief uit te bannen?
Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen helaas veelvuldig voor in Egypte. Daarnaast zijn er ook voorbeelden van journalisten en mensenrechtenverdedigers die recent zijn vrijgelaten. Desalniettemin is de mensenrechtensituatie in Egypte zorgwekkend en blijft dit onze constante aandacht houden. In november jl. heeft Egypte de eerste nationale mensenrechtenstrategie gelanceerd waarin ook thema’s als pre-trial detention en detentieomstandigheden zijn opgenomen. De EU heeft de strategie verwelkomd en ook Nederland ziet dit als een belangrijk aanknopingspunt om de mensenrechtendialoog met Egypte te voeren. EU-lidstaten, waaronder Nederland, achten het van belang dat Egypte prioriteit geeft aan een daadwerkelijke uitvoering van deze strategie.
Heeft u informatie over of een inschatting van het aantal Egyptenaren dat louter vanwege kritiek op de overheid vervolgd, berecht en/of vastgezet is door de autoriteiten?
De regering van Egypte heeft geen officiële statistieken gepubliceerd over het aantal gevangenen dat vastzit vanwege kritiek op de overheid. Mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers schatten dat er, sinds het aantreden van President Al-Sisi, tussen de 20.000 en 60.000 personen zijn opgepakt vanwege hun politieke opvattingen. De president zelf spreekt dit tegen en liet in 2019 weten dat er geen politieke gevangenen zijn in Egypte.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie in het afgelopen jaar Egypte aangesproken op schendingen van mensenrechten en het onderdrukken van de vrijheid van meningsuiting?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten om de zorgen over mensenrechtenschendingen over te brengen. Dit gebeurt zowel publiek als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari 2021 uitte Nederland zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte en benadrukte het dat de EU wapenexportcriteria nauwgezet nageleefd dienen te worden. Tijdens de Mensenrechtenraad van februari-maart 2021 is er een gezamenlijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte uitgesproken. Nederland ondertekende deze verklaring samen met 30 andere landen. Daarnaast vonden recentelijk politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau plaats waarbij de zorgen omtrent de mensenrechtensituatie eveneens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Tot slot vormen mensenrechtenkwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en worden deze op alle niveaus aan de orde gesteld, onder meer in oktober 2021 tijdens de Egypt-EU Association Committeeen in juli van datzelfde jaar tijdens de ontmoeting tussen de hoge vertegenwoordiger van het Europees buitenlands beleid, Josep Borrell, en de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Sameh Shoukry.
Bent u bereid bij het uitblijven van concrete toezeggingen en acties door Egypte – zoals de onmiddellijke invrijheidstelling van Fattah – te overwegen om hier samen met andere lidstaten van de Europese Unie consequenties aan te verbinden en desnoods een specifiek sanctiepakket af te kondigen?
Nederland vindt het van belang in bilateraal en multilateraal verband in open dialoog te blijven met Egypte om op deze manier in te kunnen blijven zetten op de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land. Het instellen van een sanctiepakket wordt in deze situatie niet opportuun geacht.
De Kamerbrief 'Update Nederlandse vaccindonaties' van 14 december 2021 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen het concrete doel van 27 miljoen vaccins en de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins in uw brief aan de Kamer «Update Nederlandse vaccindonaties»?1
Nederland heeft toegezegd in 2021 27 miljoen vaccins te doneren. Daarvan zijn 22,55 miljoen vaccins aan COVAX gecommitteerd. Daarnaast zijn er in 2021 4,23 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd. Daarmee komt het totaal van door Nederland gedoneerde vaccins aan lage en midden inkomenslanden uit op 26,78 miljoen doses. Ook in 2022 zal het surplus aan vaccins worden gedoneerd.
In deze brief wordt geschreven dat 22,55 miljoen vaccins «formeel gedoneerd» zijn, wat betekent dit voor de effectieve, concrete donaties?
Dit betekent dat deze 22,55 miljoen doses niet aan Nederland, maar direct aan Covax worden geleverd. Nederland betaalt wel voor deze vaccins, maar ze worden rechtstreeks geleverd aan Covax.
Hoeveel vaccins zijn van de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins al aangeleverd bij COVAX? Hoeveel vaccins zijn nog bij de producent?
Van deze 22,55 miljoen vaccins zijn er inmiddels 14,2 miljoen afgeleverd in de ontvangende landen. Het aantal vaccins dat gealloceerd en afgeleverd is, loopt elke week op. Het tempo waarin dit gebeurt is gelijk aan het tempo waarin Nederland deze vaccins zelf zou hebben ontvangen, wanneer we ze niet gedoneerd zouden hebben.
De vaccins gaan, na toewijzing door COVAX aan specifieke landen, rechtstreeks vanuit de fabrieken naar de ontvangende landen. COVAX rekent vier tot zes weken tussen toewijzing en daadwerkelijke aflevering. Gedoneerde vaccins kunnen in sommige gevallen om logistieke redenen enige weken in opslag blijven.
Welke stappen neemt Nederland, bilateraal dan wel in Europees verband, om de problemen op te lossen, aangezien in genoemde brief wordt geconcludeerd dat vaccins niet overal inzetbaar zijn, als gevolg van het gebrek aan noodzakelijke toebehoren zoals verdunningsvloeistof, spuiten en het gebrek aan opslag- en koelcapaciteit? Op welke termijn verwacht u deze problemen op te lossen?
Nederland zet sterk in op country readiness, dat wil zeggen het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatieprogramma’s, en versterking van gezondheidssystemen. Van de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro, naar dit onderdeel. Met deze bijdrage steunt Nederland onder andere de ACT-A partners, het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, met COVID-specifieke testen, behandelingen (o.a. zuurstof), persoonlijke beschermingsmiddelen en versterking van gezondheidssystemen, waaronder laboratoria en de Global Financing Facility met eerstelijns gezondheidszorg en het trainen van gezondheidspersoneel om COVID-19 zorg bij de meest gemarginaliseerde mensen te brengen. Daarnaast benadrukt Nederland zowel in EU-verband als in bilaterale ontmoetingen het belang van country readinessen het versterken van gezondheidssystemen.
Naast vaccins, draagt Nederland waar mogelijk ook bilateraal bij met donaties in natura zoals verdunningsvloeistof voor toediening van de Pfizer-vaccins, waaraan wereldwijd een tekort is. COVAX schat de bijkomende kosten (zoals voldoende spuiten en naalden) van vaccindonaties op USD 545 miljoen in 2022, om wereldwijd per land een vaccinatiegraad van 70% te behalen. Deze bijkomende kosten worden door COVAX uit financiële donaties gefinancierd. Nederland draagt hier met ongeoormerkte financiering t.b.v. COVAX aan bij. De totale Nederlandse bijdrage aan COVAX bedraagt 93 miljoen euro, waarvan 20 miljoen euro in 2022.
Gezien het feit dat u concludeert dat vaccinatietwijfel een oorzaak is van het afwijzen van donaties, welke stappen worden genomen om de informatievoorziening over vaccinatie in lage- en middeninkomenslanden te verbeteren?
Het vergroten van de vaccinatiebereidheid is één van de aspecten van country readiness. Het is immers een essentiële stap om ervoor te zorgen dat vaccins goed terecht komen. COVAX richt zich in zijn aanpak nu op gerichte communicatie om mensen informatie over en vertrouwen te geven in de werking, veiligheid en het belang van vaccins. Omdat de vraag in sommige landen stagneert, werkt Gavi, the vaccine alliance, in 20 prioriteitslanden samen met de WHO en UNICEF om expertise en technische steun te bieden om de vaccinatiebereidheid te vergroten door communicatiecampagnes om des- en misinformatie te voorkomen. Daarbij wordt eveneens samengewerkt met het maatschappelijk middenveld en met invloedrijke wetenschappers, religieuze leiders en non-politieke leiders om de vaccinatiebereidheid te analyseren en om strategieën in te zetten om misinformatie op te sporen en te weerleggen. Gavi ondersteunt ook het WHO Vaccine Safety Net (VSN) om toegang tot betrouwbare, gedetailleerde informatie over vaccinveiligheid beschikbaar te maken voor veel landen en in verschillende talen. Het VSN is inmiddels beschikbaar op 89 websites in 39 landen in 35 talen. Tenslotte werkt GAVI samen met media organisaties zoals Sabin, Thomson Reuters and First Draft om journalisten die rapporteren op gezondheid te trainen over de werking van verschillende vaccins en vaccinatieprogramma’s.
Waarom wordt de drie miljoen euro niet beschikbaar gesteld voor investeringen in de infrastructuur, aangezien u aangeeft dat er op korte termijn nog 3 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan COVAX voor de aanschaf van vaccins, terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat vaccins niet aankomen op de juiste plekken door het gebrek aan infrastructuur?
Voor een gedegen aanpak van COVID-19 moet zowel worden ingezet op de aankoop van vaccins als op country readiness. Nederland blijft daarom inzetten op de verschillende pijlers van ACT-A. Van de totale Nederlandse bijdrage aan ACT-A uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro naar country readiness en versterking van gezondheidssystemen, waardoor de gezondheidsinfrastructuur in ontvangende landen wordt versterkt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom kunnen reeds aan Nederland geleverde vaccins niet door COVAX worden ontvangen?
Vanwege kwaliteits- en aansprakelijkheidseisen, maar ook om de tijd tussen productie en aflevering zo kort mogelijk te houden neemt COVAX alleen vaccins af vanuit de fabriek en niet vaccins die reeds aan landen zijn geleverd. Belangrijkste reden is dat COVAX zeker wil weten dat de te ontvangen vaccins aan alle vereisten voldoen. Bij reeds in landen geleverde vaccins kost het te veel tijd om dat te controleren.
Eerder gaf u aan dat de boostercampagne geen effect zou hebben op de donaties naar derde landen, uit deze brief blijkt echter dat de vier miljoen doses die bilateraal gedoneerd zouden worden getemporiseerd zijn, hoe verklaart u dit?
De boostercampagne in Nederland is versneld door de opkomst van de Omikronvariant. Om de huidige boosterronde mogelijk te maken, was het noodzakelijk om deze vier miljoen doses in Nederland in te zetten. Nederland zal deze toezegging voor bilaterale donatie zo snel mogelijk alsnog nakomen.
Kunt u een indicatie geven van het tijdspad waarin de vaccins wel beschikbaar zullen worden voor lage- en middeninkomenslanden?
Nederland zal deze toezegging nakomen zodra dit mogelijk is. Inzet is om dat in de eerste helft van 2022 te doen.
Kunt u een indicatie geven van de risico’s van de verdere vertraging van het vaccineren van de wereldbevolking voor het ontstaan van mutaties?
Zolang het virus nog vrij rond gaat, kunnen nieuwe mutaties optreden die besmettelijker of minder vatbaar voor de bestaande vaccins zijn. Daarmee wordt niet alleen de gezondheidscrisis verlengd, maar ook de schadelijke secundaire effecten zoals druk op reguliere medische zorg, gestagneerde reguliere vaccinatiecampagnes en economische beperkingen door lockdowns. Dit is de reden dat onder andere de WHO met het adagium «no one is safe until everyone is safe» de noodzaak blijft benadrukken van het vaccineren van de hele wereldbevolking en vooral kwetsbare groepen zoals gezondheidspersoneel, ouderen, en mensen met onderliggende aandoeningen.
Hoe monitort u de effectiviteit in het proces van vrijwillige licensering (de Transfer of Technology Hub) in het bereiken van een hogere productiecapaciteit en vaccinatiegraad elders in de wereld?
Een technology transfer hub is slechts een van de mogelijkheden om via licensering productiecapaciteit verder uit te breiden. Volgens recente cijfers van de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), zijn er medio 2022 bijna 11 miljard doses vaccins nodig om ten minste 70% van de wereldbevolking te kunnen vaccineren. Mede als gevolg van vrijwillige samenwerkingen zijn tot op heden al 10,6 miljard doses geleverd en worden in totaal al ruim 20,2 miljard doses verwacht.2 In de Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 stelt de WHO dat met de huidige productie van 1,5 miljard vaccins per maand voldoende vaccins zijn om de 70% doelstelling te kunnen behalen, mits de beschikbare vaccins eerlijk worden verdeeld. Daarbij geldt dat extra doses nodig zouden zijn om vervolgens boosterstrategieën toe te passen of de vaccinatiegraad verder uit te breiden. De mondiale productie van vaccins is dus enorm gestegen in de afgelopen periode. Productiecapaciteit is niet langer het belangrijkste knelpunt als het gaat om het bereiken van een hogere wereldwijde vaccinatiegraad. Recent heeft ook de Independent Allocation of Vaccines Group (IAVG) van COVAX bevestigd dat, gezien het huidige niveau van de mondiale productie van vaccins en de verwachtingen voor 2022, productiecapaciteit niet het belangrijkste knelpunt is.3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Intellectueel eigendom en COVID-19 in de WTO (Kamerstuk 25 074, nr. 197) werken verschillende farmaceuten reeds met succes samen met lokale vaccinproducenten om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Deze samenwerkingen kunnen mede plaatsvinden doordat intellectuele eigendomsrechten bedrijven een snelle en veilige manier bieden om hun intellectuele eigendom, technologie en kennis te delen. Het kabinet heeft gezien al het voorgaande geen indicatie dat inzet van een gedwongen licentie noodzakelijk of nuttig is. Daarbij geldt dat het delen van vertrouwelijke kennis en benodigde «know how» voor het realiseren vaccinproductie ook niet kan worden afgedwongen. Ook het «waiven» van patenten biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis en kunde te delen zou waarschijnlijk zelfs afnemen bij het gedwongen vrijgeven van patenten.
Wanneer is het effect van de vrijwillige licensering op het verhogen van de productiecapaciteit en vaccinatiegraad voldoende volgens u? Welke harde eisen stelt u om al dan niet tot deze conclusie te komen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u toezeggen dat overgegaan zal worden tot gedwongen licensering als blijkt dat vrijwillige licensering niet tot de gewenste resultaten leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is de verdeling in mandaat belegd tussen enerzijds de Minister van BuHaOs en anderzijds de Minister van VWS op het verder verhogen van de mondiale vaccinatiegraad?
De respons op COVID-19 vereist een regeringsbrede aanpak en wordt daarom uit zowel ODA als non-ODA middelen gefinancierd. Het uitdoven van de pandemie, het tegengaan van mutaties en een spoedig herstel van de wereldeconomie is immers ook in het belang van Nederland (en de westerse wereld) zelf. Uit de BHOS begroting is 195 mln. EUR bijdragen aan de aankoop van vaccins, country readiness en de versterking van gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden. Uit de VWS begroting is bijgedragen aan vaccinontwikkeling via de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) (50 mln. EUR) en wordt de vaccindonatie in natura (zowel aan COVAX als bilateraal) gefinancierd.
Het Rapport “de evacuatie uit Afghanistan” d.d. 12 december 2021 door Crisisplan |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Henk Kamp (VVD), Ankie Broekers-Knol (VVD), Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
In overweging nemende dat u in uw Kamerbrief toezegt de Kamer te informeren over hoe de aanbevelingen uit het rapport geïmplementeerd zullen worden, wat wordt er in de tussentijd gedaan met de aanbevelingen?
De betrokken ministeries zijn direct aan de slag gegaan met de op hun beleidsterrein betrekking hebbende aanbevelingen.
Bent u voornemens de Kamer over deze tussenstappen te informeren? Hoe en op welke termijn?
Voor de aankomende zomer zal de Kamer worden geïnformeerd over de implementatie van de aanbevelingen. Naar verwachting zal deze tijdsperiode van een half jaar nodig zijn om implementatie van de verschillende, en uiteenlopende, aanbevelingen goed ter hand te nemen.
Welke formele status had het Bewindsliedenoverleg (hierna: BWO) en hoe verhoudt zich dit tot de ministerraad?
BWO’s hebben, anders dan de ministerraad, geen formele status en zijn geen besluitvormend gremium. De besluiten die ten tijde van de Afghanistancrisis door de ministerraad en de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn aan de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Kunt u een overzicht geven van de besluiten die genomen zijn in het BWO en welke gevolgen die besluiten hebben gehad?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er op momenten onduidelijkheid was over het beslismandaat, bijvoorbeeld in het geval van het terugbrengen van de lijst van zestig evacuees naar drie? Hoe kan deze onduidelijkheid verklaard en in de toekomst voorkomen worden?
De betrokken ministers hebben in het bijzonder gedurende de periode van de evacuaties uit Afghanistan heel regelmatig met elkaar overlegd, zowel tijdens de ministerraad als in BWO- en ad hoc-verband. Crisisplan concludeert dat de gehanteerde alternatieve besluitvormingsstructuur in de crisissituatie goed gewerkt heeft. Wel geeft het de aanbeveling de «de politieke besluitvormingsstructuur duidelijk(er) te beschrijven, ook of misschien wel juist als van een geïmproviseerde structuur gebruik wordt gemaakt». Het kabinet is aan het werk met de aanbevelingen en verbeterpunten en zal over de voortgang hiervan voor de zomer aan uw Kamer verslag uitbrengen.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de ontkenning van de Minister-President en de ambtelijke leiding van Buitenlandse Zaken over het besluit van het terugbrengen van zestig evacuees naar drie en de indruk van het ambassadeteam dat zij een dergelijke instructie wel hebben ontvangen?
Zoals beschreven in de antwoorden van 11 oktober jl. op vragen van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 271), keurde de ministerraad op 9 juli jl. de overkomst van de gehele lokale staf van de Nederlandse ambassade in Kaboel naar Nederland met hun kerngezinnen goed. Daarbij heeft het kabinet besloten dat nauw aangesloten zou worden bij de invulling van de tolkenregeling. Bij de uitwerking van de tolkenregeling is aangesloten bij o.a. de al decennia geldende beleidslijnen in het asiel- en migratiebeleid inzake gezins- en familieleden. Dit betekende ook dat in beginsel alleen kerngezinnen in aanmerking kwamen, met mogelijk een enkele uitzondering op humanitaire gronden.
De groep lokale medewerkers plus kerngezinnen bestond uit 160 personen. De lokale medewerkers verzochten om toevoeging van 58 additionele familieleden. Het Bewindsliedenoverleg (BWO) van 11 augustus besprak deze additionele verzoeken, en de mogelijkheden deze te accommoderen. Conclusie van het BWO was dat uitzonderingen «zeer restrictief» moesten worden toegepast, mede gezien de eerdere afspraak om nauw aan te sluiten bij de tolkenregeling, en dat de post gevraagd zou worden nog eens goed naar de lijst te kijken en contact te hebben met de IND om te identificeren wie in aanmerking kon komen voor een uitzondering op humanitaire gronden.
De conclusies van het BWO zijn telefonisch overgebracht aan de Nederlandse ambassadeur, waarbij is genoemd dat in het BWO was geconcludeerd dat zeer restrictief met uitzonderingen zou worden omgegaan en de ambassade is verzocht samen met de collega’s in Den Haag nog eens goed naar de lijst te kijken en contact op te nemen met de IND om te bezien in welke gevallen een uitzondering zou kunnen worden gemaakt. Om de conclusie «zeer restrictief» te illustreren is in de uitwisseling het getal 3 als orde van grootte genoemd, zonder dat dat als een absoluut aantal is bedoeld. Het is te betreuren als de indruk is gewekt dat dit wel zo werd bedoeld.
In het licht van de snel verslechterende situatie is naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd zouden worden.
Klopt het dat de juridische en beleidsmatige nauwkeurigheid de snelheid van het proces beteugelden?
Of de procedures van de tolkenregeling de snelheid van het proces beïnvloed hebben, zal uit onderzoek moeten blijken. Daaruit zal ook naar voren komen in welke mate juridische en beleidsmatige nauwkeurigheid de snelheid van het proces beteugelden.
Klopt het dat de gevoelde urgentie rond het tolkendossier navenant laag was? Wanneer werd de urgentie wel gevoeld?
Zoals bijvoorbeeld ook in het feitenrelaas (Kamerstuk 27 925, nr. 806) is beschreven, is het dossier sinds het maken van de werkafspraken in 2014 in toenemende mate op de agenda’s gekomen van beleidsmedewerkers, uitvoerders, besluitvormers en bewindspersonen. Sinds begin 2021 zijn diverse stappen ondernomen door de betrokken departementen om het proces van overbrenging van de tolken te bespoedigen, zoals onder andere ook gemeld in de Kamerstukken 35 570 X, nr. 94 (d.d. 2 juni 2021), 35 570 X, nr. 113 (d.d. 11 juni 2021) en 27 925, nr. 806 (d.d. 7 september 2021). De urgentie bleek ook uit het uitbreiden van de personele capaciteit ten aanzien van het tolkendossier bij de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie, Justitie en Veiligheid en specifiek de IND.
Met de aankondiging van de terugtrekking van coalitietroepen uit Afghanistan en het verslechteren van de veiligheidssituatie in Afghanistan, nam de urgentie verder toe en werd het tolkendossier eerst wekelijks en later dagelijks op alle niveaus besproken. Daarbij dient aangetekend te worden dat de betrokken ministeries werkten op basis van de informatie die destijds voorhanden was over de snelheid van de opmars van de Taliban en de termijn waarop Kaboel mogelijk zou kunnen vallen.
Welke evacuatieopties zijn besproken in het overleg op 11 maart 2021? In hoeverre heeft staand asiel- en migratiebeleid invloed gehad op de mogelijke opties en het uitsluiten van opties?
Op 11 maart vond overleg plaats tussen de ambassade, het Ministerie van Defensie, de IND en diverse directies van Buitenlandse Zaken over voorbereidingen van verschillende evacuatieopties in de aanloop naar 1 mei 2021 (oorspronkelijke deadline troepenterugtrekking van de VS). Dit was een eerste overleg over evacuatieopties voor de lokale staf. Zoals in antwoord op vraag 147 van de feitelijke vragen over het Feitenrelaas (Kamerstuk 27 925, nr. 806) aangegeven, had het overleg tot doel meer helderheid te krijgen over opties voor evacuatie van lokale medewerkers op basis van verschillende scenario’s, te weten: vrijwillige evacuatie naar Nederland, dan wel vrijwillige evacuatie naar een veilige locatie in de regio. Tevens was het overleg bedoeld ter voorbereiding van een geplande missie van de veiligheidsdirectie van Buitenlandse Zaken waarbij de Directie Operaties van Defensie zou aansluiten, waarin de scenario’s concreet zouden worden uitgewerkt.
In deze fase betrof het vooral een inventarisatie van opties voor de evacuatie van lokale staf. Drie variabelen speelden daarbij een belangrijke rol: a) welke groepen/medewerkers worden geëvacueerd, b) om welke aantallen gaat het en c) welke evacuatiebestemming moeten zij krijgen (Nederland of dichtstbijzijnde veilige gebied in of buiten het land). Het evacueren van lokale ambassadestaf betrof een unieke casus waarvoor geen vergelijkbare eerdere besluitvorming bestond. Staand asiel- en migratiebeleid heeft daar geen invloed op gehad. Het asielbeleid is niet van invloed geweest op de besluitvorming over de evacuatie van de lokale staf. Wel is, zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, het staande asielbeleid ten aanzien van de afbakening het kerngezin in eerste aanleg richtinggevend geweest bij de bepaling van het aantal gezinsleden dat mocht meereizen (daarbij werd aangesloten bij de tolkenregeling). Later is hier voor het lokaal personeel van de ambassade van afgeweken.
Hoe verklaart u dat het voor het ambassadepersoneel niet duidelijk was hoe de informatie- en werkstructuren in Den Haag verliepen? Kunt u een overzicht geven van de informatie- en werkstructuren op het terrein van evacuatie uit oorlogsgebied en deze specifieke evacuatie uit Afghanistan in Den Haag over de periode van 11 maart tot en met 15 augustus 2021?
De redenen van de in het rapport genoemde onduidelijkheid liggen bij de convergentie van de verschillende complexe dossiers en de tijdsdruk waaronder interdepartementale (politieke) besluitvorming moest plaatsvinden.
Het rapport geeft vervolgens adviezen ter verbetering van de crisisstructuur en informatiecirculatie.
Het rapport van Crisisplan geeft een uitgebreide beschrijving van de informatie- en werkstructuren in Den Haag, zowel op het Ministerie van Buitenlandse zaken als interdepartementaal. Ook het feitenrelaas van september 2021 gaat hierop in.
De formele informatie- en werkstructuren in elke crisis, zoals ook in een evacuatie situatie, zijn vastgelegd in het Departementaal Handboek Crisisbeheersing. Hierbij is sprake van een normale fase, aandachtsfase, crisis- en nafase. De bijbehorende structuren zijn die van overleg, pre-crisisberaad en crisisberaad. De fase en aard van de crisis bepaalt welke directies of departementen betrokken worden. Besluit tot evacuatie wordt altijd genomen door de Minister van Buitenlandse Zaken. Het rapport gaat in op de redenen waarom niet volledig is vastgehouden aan het Handboek en concludeert dat de kennis- en informatiecirculatie binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en tussen de verschillende ministeries volgens respondenten naar behoren heeft gewerkt, zowel voor als tijdens de crisis.
In hoeverre heeft het niet langer deelnemen van de IND aan het Afghanistan-beraad de informatietoevoer naar de uitvoeringsorganisaties (IND en COA) negatief beïnvloed en wat waren daarvoor de gevolgen voor de (mogelijke) evacuees?
Zoals ook in het rapport wordt aangegeven zijn er naast de crisisstructuur verschillende substructuren opgetuigd waarin er zeer regelmatig contact was tussen de medewerkers van Defensie, Buitenlandse Zaken, IND en COA en alle voor IND en COA relevante informatie werd gewisseld. Naast het beraad was er dagelijks veelvuldig contact tussen de crisiscoördinator van BZ en IND en COA over bijvoorbeeld te verwachten aantal Afghanen. De informatie hierover was echter niet altijd vooraf bekend.
In de chaotische periode tussen de val van Kaboel op 15 augustus en de sluiting van de luchthaven was niet altijd duidelijk hoeveel personen in elke vlucht zaten, hoeveel personen daadwerkelijk naar Nederland zouden gaan en in hoeverre deze personen ook de bestemming Nederland hadden of moesten doorreizen naar andere landen. Door de inzet van liaison-officers van de IND in Islamabad en Tiblisi alsmede op het kerndepartement van Buitenlandse Zaken in Den Haag werd dit zo goed mogelijk ondervangen.
In hoeverre heeft het feit dat slechts twee IND-medewerkers verantwoordelijk waren voor het beoordelen of de aanmeldingen van zowel de tolken als de lokale staf (en de aangemelde familieleden) aan de wettelijke eisen voldeden en het feit dat het proces (daardoor) langzaam verliep negatieve gevolgen gehad voor het aantal mensen dat geëvacueerd kon worden?
Ervan uitgaande dat met de evacuatie de periode wordt bedoeld na 15 augustus 2021 dan heeft inzet van IND-medewerkers geen rol gespeeld bij het aantal te evacueren personen.
Wanneer wordt gedoeld op de periode van voor 15 augustus 2021 dan klopt het dat twee IND-medewerkers het aanspreekpunt waren voor alle aanvragen die werden gedaan in het kader van de tolkenregeling. Het betekent echter niet dat het werk dat hieruit voortkwam ook alleen door deze twee medewerkers moest worden gedaan. Achter deze medewerkers zat een team van IND-medewerkers dat met de aanvragen aan de slag ging en ook een team medewerkers van de KMar die de controle deden op de identiteitsdocumenten. De inzet van de IND heeft geen vertragende invloed gehad op het proces. In de weken voor 15e augustus gaf de IND zeer snel (veelal binnen een dag) uitsluitsel over de aanvragen.
Zijn door onduidelijkheid over de definitie van «hoogprofiel werkzaamheden», die op 30 juli 2021 nog gedefinieerd moest worden en de onduidelijkheid over het wel of niet hoeven mee te nemen van tolken in de evacuatieplanning en de aanname van Buitenlandse Zaken dat dit niet het geval was, minder mensen dan mogelijk geëvacueerd?
Nee. De overkomst van tolken en andere Afghanen die in een hoogprofielfunctie in het kader van een internationale missie voor Nederland gewerkt hadden vond voor 15 augustus plaats op basis van de tolkenregeling zoals deze reeds sinds 2014 wordt gehanteerd en waarover de Kamer ook is geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3278 d.d. 4 juli 2019 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3805 d.d. 18 augustus 2021). Het Ministerie van Defensie hanteerde bij de check of de aanvrager voor een internationale militaire missie voor Nederland had gewerkt, al sinds 2014 een definitie voor hoogprofielwerkzaamheden. Voorafgaand aan de evacuatiefase (die begon op 15 augustus) heeft de ambassade de tolken en andere Afghaanse medewerkers die aan de vereisten voldeden, benaderd en geadviseerd op korte termijn gebruik te maken van commerciële vluchten om naar Nederland te komen. Toen commercieel vliegen niet meer mogelijk was, zijn zij, voor zover mogelijk, met militaire middelen uit Afghanistan geëvacueerd.
Wat zijn de gevolgen geweest van «de vlucht naar voren» nemen in het beantwoorden van Kamervragen? Op welke manier heeft dat de beantwoording van Kamervragen beïnvloed en heeft dit (achteraf gezien) geleid tot het onjuist informeren van de Kamer? Zo ja, op welke momenten?
De «vlucht naar voren»-aanpak waarover eind juli gesproken werd, ging over antwoorden op Kamervragen en een stand-van-zakenbrief die de Kamer zouden toegaan voor het einde van het zomerreces. Door de snelle ontwikkelingen in Afghanistan en de veranderingen in aanpak die dit met zich meebracht, moest de beantwoording van de Kamervragen uiteindelijk worden aangepast omdat de beschreven procedures niet langer actueel waren. Dat moest midden in de crisisperiode gebeuren. Gevolg was dat de beantwoording van de Kamervragen uiteindelijk langer op zich heeft laten wachten dan de bedoeling was. De Kamer is hierbij niet onjuist geïnformeerd.
Welke actie(s) zijn genomen naar aanleiding van het bericht van de ambassade op 8 augustus 2021, waarin verzocht werd aan de IND om het proces te versnellen, en is hierdoor het proces versneld? Als het verzoek van de ambassade niet tot actie(s) heeft geleid, waarom niet?
De ambassade heeft de IND op 8 augustus 2021 gevraagd zo snel mogelijk te reageren op de verschillende zaken die er lagen. Dit heeft de IND ook gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 gaf de IND zeer snel (veelal binnen een dag) uitsluitsel over de aanvragen.
Klopt het dat op 11 maart 2021 overleg is geweest tussen de vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, Defensie en IND over de verschillende evacuatieopties en dat hierbij bewust is gekozen voor een «inspanningsverplichting» in plaats van een «resultaatverplichting» ten aanzien van het evacueren van de lokale staf omdat een resultaatverplichting politiek en maatschappelijk «veel stof» zou doen opwaaien en omdat gevreesd werd voor precedentwerking?
Zoals ook in antwoord op vraag 9 weergegeven was er op 11 maart een verkennend gesprek over de evacuatieopties voor lokale medewerkers. De veiligheid van de lokale medewerkers en het staande beleid van Buitenlandse Zaken t.a.v. lokale medewerkers vormden de uitgangspunten van de discussie. Als onderdeel van dat beleid werd geconstateerd dat Buitenlandse Zaken een inspanningsverplichting heeft met als uitgangspunt evacuatie naar de dichtstbijzijnde veilige locatie met een beperkte tijdsduur en op vrijwillige basis. Daarbij is in de vergadering van 11 maart onder andere gesproken over de parallel met het tolkendossier, de zorgplicht die Buitenlandse Zaken als werkgever heeft in dit zeer bijzondere geval waarin de bedreiging van de lokale medewerkers mede voortvloeide uit hun werkzaamheden voor de ambassade en de nadere informatie die nodig was voor besluitvorming. Centraal hierbij stond de vraag of het staande beleid van Buitenlandse Zaken (ondersteuning bij evacuatie naar de dichtstbijzijnde veilige locatie met een beperkte duur) wel voldoende zou zijn in de specifieke context van Afghanistan. De stelling dat tijdens dit overleg een keuze zou zijn gemaakt voor een inspanningsverplichting in plaats van een resultaatsverplichting is niet juist.
Als dit klopt, waarom is dan in eerdere vragen over de invloed van bestaand asiel- en migratiebeleid gesteld in debatten en als antwoord op schriftelijke vragen van de Kamer consequent geantwoord dat dit geen invloed had?
Ten aanzien van het lokale ambassadepersoneel is zoals aangegeven gesproken over hoe de overbrenging naar Nederland zou kunnen plaatsvinden. Aansluiten bij de tolkenregeling leek hierbij het meest passend. Het asiel- en migratiebeleid is hier niet van invloed op geweest. Wel is, zoals in het antwoord op vraag 4 en 9 beschreven, het staande asielbeleid ten aanzien van de afbakening het kerngezin in eerste aanleg richtinggevend geweest bij de bepaling van het aantal gezinsleden dat mocht meereizen (daarbij werd aangesloten bij de tolkenregeling). Later is hier voor het lokaal personeel van de ambassade van afgeweken.
Wat is het gevolg geweest van het tijdens dit overleg op 11 maart 2021 ontstane idee om verschillende categorieën te formuleren en voor elke categorie het risico in kaart te brengen? Heeft dit ertoe geleid dat de ambassade het verzoek om het aantal van 60 mogelijk te evacueren mensen terug te brengen naar drie als dwingend heeft ervaren?
De op 11 maart 2021 besproken optie om voor verschillende categorieën medewerkers het risico in kaart te brengen, is meegenomen in de nadere uitwerking van de verschillende opties en scenario’s, net als de optie van evacuatie van alle medewerkers. In de uiteindelijke besluitvorming is gekozen voor de evacuatie van alle medewerkers en hun kerngezinnen.
De lijst van 58 gezinsleden waar later sprake van was, betrof de lijst van gezinsleden die geen deel uitmaakten van het kerngezin van de lokale medewerkers. Verschillende lokale medewerkers hadden om uitzondering op humanitaire grond gevraagd zodat zij ook naar Nederland geëvacueerd konden worden samen met de lokale medewerkers en hun kerngezinnen (waarvoor de evacuatie reeds akkoord bevonden was). Er is geen verband tussen deze discussie en de vergadering van 11 maart 2021.
Waarom is ervoor gekozen om ten aanzien van het evacueren van inwonende gezinsleden van lokale staf zoveel mogelijk de internationale lijn, met name die van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, te volgen?
In internationaal verband is het gebruikelijk om bepaalde vraagstukken (zoals in dit geval rondom het kerngezin) regelmatig te leggen naast de aanpak van andere landen, om zo te bezien of Nederland niet te zeer afwijkt van hetgeen andere landen doen. Het betrof bovendien een situatie waarvoor in Nederland zelf geen precedenten bestonden. Het beleid van andere vergelijkbare landen was voor Nederland dus nuttig als referentiepunt.
Wat is het gevolg geweest van de beslissing om de internationale lijn ten aanzien van het evacueren van inwonende gezinsleden vast te houden? Zijn hierdoor minder mensen dan mogelijk geëvacueerd?
Nee, want op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken is op 14 augustus 2021 ingestemd met de evacuatie van alle 58 extended family-leden van lokale medewerkers die voor evacuatie in aanmerking wilden komen. Zij zijn ook allemaal naar Nederland overgebracht.
Gezien het feit dat de ambassade vroeg om een ruimere interpretatie van het begrip kerngezin, klopt het dat de door de IND gehanteerde definitie te eng was? Wat was de invloed van de door de IND gehanteerde definitie op het aantal geëvacueerde mensen? Hadden er bij een ruimere definitie van het begrip kerngezin meer mensen geëvacueerd kunnen worden?
Nee, het ambassadepersoneel is uiteindelijk geëvacueerd inclusief alle gezins- en familieleden die zij wensten mee te nemen.
In de ministerraad van 9 juli 2021 heeft het kabinet besloten om voor de overbrenging van het ambassadepersoneel aan te sluiten bij de reeds bestaande tolkenregeling inclusief de personen die als gezinslid konden mee komen (het kerngezin). Vervolgens bleek uit de opgave van de ambassade dat het ambassadepersoneel naast leden uit het kerngezin ook ongeveer 58 personen wilde laten overkomen die buiten het zogeheten kerngezin vielen. Vervolgens is er in de bewindspersonenoverleggen van 11 augustus en 14 augustus 2021 opnieuw gesproken over het overbrengen van deze extra personen. Op 14 augustus 2021 is besloten dat ook alle 58 personen mochten overkomen naar Nederland.
Welke bewindspersoon nam het voortouw in de beslissing over de «lijst van 60»? Is het correct om aan te nemen dat het hier gaat om de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gezien het feit dat de Staatssecretaris politiek verantwoordelijk is voor de IND? Welke bewindspersoon was doorslaggevend in de beslissing om de keuze over het uitbreiden van de definitie over te laten aan de IND?
Over dit vraagstuk heeft uw Kamer uitgebreid gesproken in het plenaire debat van 15 september 2021. In dat debat is reeds aangegeven dat de beslissing ten aanzien van de overkomst van het ambassadepersoneel en hun gezins- en familieleden is genomen in de ministerraad van 9 juli 2021. In het licht van de snel verslechterende situatie hebben de betrokken bewindspersonen naar aanleiding van de bespreking in het BWO van 14 augustus op voorstel van de Minister van Buitenlandse Zaken besloten dat alle familieleden waarvoor een uitzondering was gevraagd mee-geëvacueerd mochten worden. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
Waarom is hierin niet het voorbeeld van Noorwegen gevolgd, zeker toen bleek vanuit de ambassade dat het hanteren van de nauwe definitie van kerngezin mogelijk tot negatieve gevolgen kon leiden?
Zoals in het antwoord op vraag 19 weergegeven is het gebruikelijk om bepaalde vraagstukken (zoals in dit geval rondom het kerngezin) regelmatig te leggen naast de aanpak van andere vergelijkbare landen, om te bezien of Nederland niet te zeer afwijkt van hetgeen andere landen doen. Hierbij is ook de aanpak van Noorwegen (die op dat moment een uitzondering vormde op de aanpak van andere gelijkgezinde landen) meegewogen, maar dit heeft op dat moment niet meteen geleid tot een herziening van het besluit van het kabinet dat lokale medewerkers met hun kerngezin voor evacuatie in aanmerking kwamen. De Nederlandse aanpak was op dat moment in lijn met dat van de meeste andere gelijkgezinde landen.
Zijn er negatieve gevolgen geweest voor de personen die uiteindelijk niet tot deze definitie behoorden, in zoverre dit opgevolgd kan worden? Is hier al opvolging over geweest? Heeft u zicht op het welzijn van de achtergebleven familieleden?
Zie het antwoord op vraag 21.
Waarom wordt op 14 augustus 2021 de definitie alsnog verruimd? Welke bewindspersoon heeft daarin een voortrekkersrol genomen? Had, achteraf gezien, deze stap niet eerder kunnen worden gezet?
Zie de antwoorden op vraag 6 en vraag 22.
Waarom werd op 15 augustus 2021 alsnog besloten tot het evacueren «papieren of niet» en het meenemen van de volledige «B-lijst»? Is dit besluit genomen onder de politiek maatschappelijke druk die op dat moment in Nederland toenam?
Dat Afghanen die Afghanistan wilden verlaten in het bezit moesten zijn van een Afghaans paspoort was niet een vereiste van Nederland, maar van de Afghaanse autoriteiten. Het kabinet had al eerder geprobeerd om mensen met laissez-passers te laten vertrekken, maar de Afghaanse overheid accepteerde dat niet. Op 15 augustus viel de Afghaanse regering en ontstond er een nieuwe (crisis)situatie, waarin het tijdelijk mogelijk was ook Afghanen die niet in het bezit waren van een Afghaans paspoort het land uit te krijgen. Dit maakte het mogelijk om Afghaanse tolken die die niet in het bezit waren van een geldig paspoort op een vlucht te plaatsen. Zoals ook in het antwoord op vraag 7 weergegeven is inmiddels onder het bewind van de Taliban wederom een paspoort nodig om Afghanistan te mogen verlaten. Zie verder het antwoord op vraag 6 over de besluitvorming aangaande de «B-lijst».
Kunt u toezeggen de beantwoording op deze vragen een week voor het volgende Afghanistan debat aan de Kamer te doen toekomen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Nederlands hulpgeld voor de wederopbouw van Sint-Maarten dat nog steeds niet is uitgekeerd aan Sint Maarten |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Ombudsman Sint-Maarten: «Nederlands hulpgeld orkaan Irma nog altijd muurvast» van Caribisch Netwerk d.d. 13 december 20211?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ongeveer de helft van het geld dat de Europees Nederlandse regering na orkaan Irma vier jaar geleden beschikbaar heeft gesteld voor de wederopbouw van Sint Maarten nog altijd bij de Wereldbank ligt, en als zodanig nog steeds niet door Sint Maarten kan worden besteed aan het repareren van gebouwen, huizen en de infrastructuur?
Laat ik voorop stellen dat de orkanen Irma en Maria in alle opzichten, materieel en immaterieel, een enorme impact hebben gehad op de bevolking van Sint Maarten. En vanzelfsprekend staat Nederland in een dergelijke ramp bij. Met noodhulp in de eerste fase en ondersteuning bij de wederopbouw. Daarbij is het in het belang van de bevolking dat de wederopbouw vervolgens zorgvuldig gebeurt («building back better»), maar ook voortvarend wordt uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat ik mij waar mogelijk zal inspannen om daar aan bij te dragen.
De Nederlandse regering heeft gekozen om haar bijdrage aan de wederopbouw van Sint Maarten voor het overgrote deel via een trustfonds bij de Wereldbank te laten lopen. Inmiddels zijn veel projecten, na een fase van gedegen voorbereiding, in uitvoering gegaan. Doorgaans beginnen de grote uitgaven aan de projecten in de uitvoerende fase. Zie ook de diverse Kamerbrieven over de voortgang (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Actuele informatie over de voortgang en uitgaven per project is ook beschikbaar via www.sintmaartenrecovery.org.
In deze constructie met een trustfonds is de Wereldbank de fondsmanager, Sint Maarten de uitvoerder van de wederopbouw en Nederland de donor. Sint Maarten, de Wereldbank en Nederland nemen gezamenlijk besluiten in een stuurgroep over voorgestelde projecten en monitoren gezamenlijk de voortgang. Sint Maarten is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wederopbouw en wordt daarbij ondersteund door de Wereldbank. Nederland heeft geen rol bij de uitvoering, maar ondersteunt met technische assistentie op verzoek van Sint Maarten. De inzet van Nederland is vanaf het begin dat het trustfonds ten gunste moet komen aan alle inwoners van Sint Maarten.
Het trustfonds kent een structuur waarbij een project na goedkeuring door de stuurgroep wordt voorbereid. Vervolgens wordt een subsidieovereenkomst getekend tussen de Wereldbank en de uitvoerende partij en komt het geld beschikbaar voor het project middels een beschikking (grant agreement). De Wereldbank kan alleen een beschikking tekenen als zij het benodigde geld ook in het trustfonds heeft. Het project wordt vervolgens uitgewerkt en aanbesteed. Daarna volgt de realisatiefase waarbij het geld vaak in delen wordt overgemaakt naar de aannemer, zodat controle bij de Wereldbank blijft op de uitvoering door de aannemer. Dit proces kost tijd, zeker bij de grote infrastructurele projecten zoals de bouw van het ziekenhuis of de renovatie van het vliegveld.
Het beeld dat de uitvoering geen doorgang kan vinden doordat er nog veel middelen bij de Wereldbank staan herken ik niet. Wel zijn er diverse factoren zoals de gevolgen van de pandemie en de kenmerken van een «small island state» die de snelheid van de wederopbouw beïnvloeden. Over de belemmeringen en diverse oorzaken voor het tempo is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Het voortdurend monitoren van de voortgang van projecten en ondersteunen waar nodig, is en blijft noodzakelijk. Geopolitieke of diplomatieke interventies zijn daarbij tot nu toe niet aan de orde geweest. Ik blijf mij dan ook voor de resterende tijd van het trustfonds inzetten om belemmeringen weg te nemen en daardoor te versnellen of onnodige vertraging te voorkomen.
Wat is de rol van Nederland in het bespoedigen van dit proces?
De voortgang wordt gemonitord in de stuurgroep waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Mogelijke interventies of oplossingen worden daar ook besproken. De Wereldbank is binnen het trustfonds capaciteitsondersteuning gaan leveren op verschillende projecten. Daarnaast heeft Nederland ook zelf technische assistentie aangeboden onder andere via Directe Steun, bijvoorbeeld bij het vliegveldproject en het afvalproject Emergency Debris Management Project (EDMP). Hierover en over de voortgang en de resultaten van de wederopbouw heb ik de Kamer in brieven geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Welke geopolitieke en diplomatieke middelen of middelen anderszins heeft Nederland ter beschikking om het volledige beschikbaar gestelde bedrag met de hoogste spoed uit te laten keren door de Wereldbank?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u bereid om deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Hoe verhoudt het feit dat zo een groot deel van het beschikbaar gestelde bedrag, na vier jaar, nog steeds niet is uitgekeerd zich tot de urgentie van de wederopbouw volgens u?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u herhaaldelijk aangeschreven door de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland én Curaçao over de trage voortgang van zaken omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag?
Het is juist dat de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland en Curaçao in 2020 in een brief over onder andere de wederopbouw op Sint Maarten hun zorgen hebben geuit. In de zomer van 2021 heeft daarop een gesprek plaats gevonden waarin mijn ambtenaren de Ombudsmannen hebben geïnformeerd over hun punten van zorg. Met betrekking tot de wederopbouw is de werking van het trustfonds, de rol van betrokken partijen, aanvullende ondersteuning vanuit Nederland toegelicht en belemmeringen die tijdens de projecten worden ondervonden.
Mijn voorganger heeft vervolgens op 30 november jl. een schriftelijke reactie gestuurd aan de Ombudsmannen. Daarin heeft hij aangeboden met hen in gesprek te gaan. Hierop is nog geen reactie ontvangen. Vanzelfsprekend staat dit aanbod ook van mijn kant open.
Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken om aandacht en urgentie?
Zie antwoord vragen 7 en 8.
Wat heeft u vervolgens gedaan om de voortgang omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag te bespoedigen en hoe heeft dit het proces beïnvloed? Wat waren de resultaten?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Wat moet er gebeuren voordat de mensen van Sint Maarten, die nog altijd in vervallen en verwoeste woningen wonen, eindelijk geholpen worden?
Inmiddels is het merendeel van de huizen onder het lopende project (Emergency Repair Project-1)hersteld. Er zijn meer dan 1.400 huizen en gebouwen gerepareerd met Nederlandse middelen. Er wordt hard gewerkt om de resterende woningen zo snel mogelijk af te ronden. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Wilt u garanderen dat u, of uw eventuele opvolger, zich met man en macht zal inzetten om het resterende bedrag met de hoogste spoed en urgentie te laten uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de bevolking van Sint Maarten is het van belang dat de voortgang van de projecten voortvarend wordt uitgevoerd. Ik zal mij daarvoor inzetten. De resterende wederopbouwmiddelen zijn inmiddels in vier tranches overgemaakt naar het trustfonds. Een groot deel van de middelen uit de eerste drie tranches in het trustfonds zijn gecommitteerd en uitgeput. De vierde tranche is in december jl. overgemaakt en is nodig om bestaande en nieuwe verplichtingen te dekken. Een update hierover zal ik aan uw Kamer sturen bij de jaarlijkse update van de stand van zaken van de wederopbouw Sint Maarten die ik in de eerste helft van 2022 verwacht.
Bent u van mening dat het ook de verantwoordelijkheid is van de Europees Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat iedere burger binnen het Nederlands Koninkrijk een veilig bestaan kan leven met een dak boven diens hoofd? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid en een huis om in te wonen zijn een basisbehoefte. De landen binnen het koninkrijk zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en Europees Nederland kan niet treden in de autonomie van, in dit geval, Sint Maarten. Ook in het geval van de wederopbouw bepaalt Sint Maarten hoe invulling wordt gegeven aan het herstel van huizen of een mogelijk nieuw project voor woningbouw.
Wat kan Europees Nederland doen om, totdat het resterende bedrag aan Sint Maarten is uitgekeerd, de mensen van Sint Maarten te helpen, terug te laten keren naar hun huis en niet langer in de noodopvang te laten blijven?
Nederland beschikt niet over informatie over het aantal mensen dat momenteel in een noodopvang verblijft of de redenen waarom mensen momenteel in een dergelijke voorziening wonen. Dit betreft een aangelegenheid van Sint Maarten. Ik kan u wel melden dat geen van de aanvragers die gekwalificeerd zijn voor het ERP1 huisreparatieprogramma, verblijft in een noodopvangfaciliteit. Mocht sprake zijn van een hulpvraag van Sint Maarten op dit punt, dan zal ik hierover in gesprek gaan met de regering van Sint Maarten.
Gaat u ervoor zorgen dat deze maatregelen door u of uw eventuele opvolger zullen worden genomen op de kortst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Welke stappen zult u ondernemen om die maatregelen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de eerdere antwoorden op mijn vragen over Nederlandse betrokkenheid bij luchtaanvallen?1
Ja
Kunt u toelichten waarom het meer dan vier en een halve maand heeft geduurd voordat deze vragen zijn beantwoord, terwijl er nauwelijks inhoudelijke informatie in wordt gedeeld? Dit had toch gemakkelijk binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vragen konden niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord omdat het daarvoor benodigde archiefonderzoek nog niet was afgerond. De Kamer is hier op 7 september jl. over geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2020–2021, nr. 3946).
Zoals bekend kwamen de ontwikkelingen in Afghanistan kort na het indienen van de vragen in een stroomversnelling, die vervolgens leidden tot een crisis en de evacuatie. Gegeven de ernst van die situatie heeft Defensie de keuze gemaakt om de inzet op de actuele ontwikkelingen voorrang te geven op de beantwoording van genoemde Kamervragen.
Kunt u alsnog aangeven, aangezien het kennelijk niet in Afghanistan was, wanneer en waar de in het AD-artikel beschreven luchtaanval op de rotsformatie, die volgde op het (mede) door Nederland verzamelen en/of analyseren en delen van inlichtingen, werd uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Was dit in Irak?
Zoals in de beantwoording op uw eerdere schriftelijke vragen is aangegeven werd deze wapeninzet niet uitgevoerd door Nederland. Het betreft hier inderdaad een aanval in Irak als onderdeel van de luchtcampagne van de anti-ISIS coalitie.
Het is te allen tijde aan het land dat een doel accepteert, en ultimo aan de vlieger van dat land, om op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar is te besluiten of een aanval doorgang kan vinden of niet. Het kabinet kan daarom enkel uitspraken doen over wapeninzet die Nederland zelf heeft uitgevoerd, aangezien Nederland voor die aanvallen de verantwoordelijkheid draagt. Het is daarom niet aan Nederland maar aan het land dat deze aanval uitvoerde om daarover nader te communiceren.
Ten aanzien van mogelijke burgerslachtoffers geldt dat wanneer op basis van informatie van derden of op basis van eigen informatie van de coalitie kan worden vastgesteld dat een coalitiepartner mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers, het desbetreffende land daar zo snel mogelijk van op de hoogte wordt gesteld. Het land in kwestie bepaalt vervolgens eigenstandig hoe met die kennis wordt omgegaan (zoals onder meer aangegeven in Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Als Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken zou zijn geweest bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van deze aanval dan zou Nederland daar dus door de coalitie van op de hoogte gesteld zijn. Dit is niet gebeurd. Er is bij het kabinet dan ook geen vermoeden van mogelijke burgerslachtoffers bij deze aanval bekend. De informatie in het AD-artikel geeft evenmin aanleiding voor een vermoeden.
Kunt u alsnog aangeven wat de gevolgen van deze luchtaanval waren? Hoeveel mensen werden erdoor gedood? Wat is u bekend over de identiteit van de slachtoffers? Wist men van tevoren wie er gedood zouden worden? Hoe is uitgesloten dat er burgers tussen zaten? Hoe is dit vastgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen heeft Nederland door middel van een inlichtingenbetrokkenheid via inzet van een of meerdere drones bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak? Aangezien Nederland de zogenaamde PED-capaciteit in totaal 606 keer heeft ingezet, betekent dit dan ook dat een bijdrage is geleverd aan honderden luchtaanvallen?2
De Processing Exploitation & Dissemination (PED) capaciteit is ingezet ten behoeve van de algemene beeldopbouw van de coalitie in zijn geheel. De PED-cel leverde daarvoor beeldanalyses op basis van camerabeelden van sensoren van vliegtuigen. Dit gebeurde doorgaans door het opleveren van een rapport, dat vervolgens onderdeel werd van het geheel aan coalitie-informatie die de coalitie tot haar beschikking had voor targeting processen. Sporadisch kwam het voor dat de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot een wapeninzet, omdat de waarnemingen konden bijdragen aan een bestaand targeting proces. Beide varianten worden door de Defensie-collega in het AD-artikel genoemd.
Het is voorts niet te zeggen in hoeveel gevallen een product van de Nederlandse PED-capaciteit heeft bijgedragen aan luchtaanvallen door een ander land in Afghanistan en Irak. Net als bij andere producten van overige coalitiepartners die bijdroegen aan de beeldopbouw van de coalitie, was het uiteindelijk aan de targeting experts van de coalitie om te selecteren welke informatie er al dan niet gebruikt werd voor een targeting proces. Het is niet zo dat de PED-cel, na een bijdrage te hebben geleverd aan het geheel aan coalitie-informatie, werd ingelicht of en zo ja hoe het product werd gebruikt voor een targeting proces. Enkel als de coalitie al tijdens een «live» beeldanalyse van de PED-cel besloot tot wapeninzet kon dit door de PED-cel worden geconstateerd.
Wel is door Nederland op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel voor de missies Operation Inherent Resolve(OIR) van de anti-ISIS coalitie en Resolute Support Mission (RSM) in Afghanistan, en niet voor andere doeleinden mochten worden gebruikt. Ook is op voorhand kenbaar gemaakt dat producten enkel gebruikt mochten worden t.b.v. wapeninzet die binnen de Nederlandse Rules of Engagement viel. Beide voorwaarden werden aangegeven op elk product dat door de PED-cel werd geleverd. Nederland moet erop kunnen vertrouwen dat deze nationale restricties door coalitiegenoten worden nageleefd, zoals coalitiegenoten daar andersom ook op moeten kunnen vertrouwen.
Heeft Nederland afgelopen jaren ook een inlichtingenbijdrage geleverd aan luchtaanvallen in andere dan deze twee landen? Zo ja, welke?
Nee. De PED-capaciteit is uitsluitend ingezet t.b.v. de missies OIR van de anti-ISIS coalitie en RSM in Afghanistan.
Kunt u een beeld schetsen van de gevolgen van de luchtaanvallen waar Nederland afgelopen jaren een inlichtingenbijdrage aan heeft geleverd, in het bijzonder wat (mogelijke) burgerslachtoffers betreft? Zo nee, kunt u dat niet omdat u dat niet weet of omdat u dat niet wilt delen?
Zie het antwoord op vraag 5. Defensie is er niet mee bekend dat Nederland middels de door onze PED-capaciteit geleverde producten mogelijk betrokken was bij mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van wapeninzet.
Werden er door Nederland bijzondere voorwaarden gesteld aan het gebruik door andere landen van door Nederland verworven of bewerkte inlichtingenproducten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 5.
Heeft Nederland afgelopen jaren soms medewerking, via de PED-capaciteit, geweigerd aan luchtaanvallen door een ander land? Zo ja, hoe vaak en om welke reden(en)?
Zie het antwoord op vraag 5.
Technologieoverdracht aan China |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Technologie-overdracht aan China. Wordt Nederland gebruikt om Amerikaanse sancties te omzeilen?»1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal Nederlandse bedrijven die een dochteronderneming of joint venture in China hebben?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) houdt bij hoeveel buitenlandse dochterondernemingen onder Nederlandse zeggenschap staan. Uit deze cijfers blijkt dat in 2018 Nederlandse bedrijven 660 Chinese dochterondernemingen hadden. Dit is een daling ten opzichte van 2010, toen dit aantal nog 795 bedroeg2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven in China, zonder toezicht, investeren in medische- en communicatietechnologieën, chips, en andere zaken die geopolitiek of economisch gevoelig liggen? Zo nee, waarom niet?
Internationale handel en de mogelijkheid om wereldwijd te investeren zijn belangrijke pijlers onder het verdienvermogen van de Nederlandse economie en voor onze concurrentiepositie. Nederlandse bedrijven investeren in het buitenland onder meer om toegang te krijgen tot kennis of technologieën die daar aanwezig zijn, om productielocaties op te zetten of om betere toegang te krijgen tot een buitenlandse markt. Dit levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse innovatiepositie, concurrentievermogen en welvaart.
Het kabinet is zich ervan bewust dat internationale handel en investeringen een veiligheidsdimensie kunnen hebben. Wij zijn hier alert op, en proberen dit, waar nodig, te mitigeren door middel van het nemen van maatregelen, zoals investeringstoetsing en exportcontrole.
De doelstelling van investeringstoetsing (zoals in de telecom- en energiesector) is om risico’s voor de Nederlandse nationale veiligheid te mitigeren. Dit betekent dat investeringen in bepaalde bedrijven worden getoetst, waarna eventueel mitigerende maatregelen kunnen worden opgelegd en in het uiterste geval investeringen kunnen worden geblokkeerd. Recent heeft u het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) ontvangen, dat een vangnetwet op bestaande sectorale toetsen vormt (zie kamerstuk 35 880, nr. 2). Het wetsvoorstel Vifo ziet op een veiligheidstoets voor vitale aanbieders en bedrijven die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie.
Uitgaande investeringen zouden kunnen leiden tot export van sensitieve technologie. Daarvoor hebben we export controle als instrument. Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en/of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual-Use Verordening (EU 2021/821). Dit betekent ook dat voor kennis, technologie en goederen die op deze lijsten voorkomen en die als gevolg van een uitgaande investering overgebracht worden naar het buitenland een exportvergunning vereist is. In het kader van de exportvergunning wordt er getoetst op risico’s voor de nationale en internationale veiligheid en risico’s op mensenrechtenrechtenschendingen bij eindgebruik.
In de vraagstelling wordt gesproken over het monitoren van uitgaande investeringen met als doelstelling om transparantie in de keten te vergroten. Een mechanisme waarbij uitgaande investeringen worden gemonitord om de transparantie te vergroten, kennen we op dit moment niet in Nederland of Europa. Het zou een hele stap zijn, te meer daar dit soort beleid landenneutraal zou moeten zijn en Nederlandse bedrijven grote internationale investeerders zijn. Beperkingen opleggen aan uitgaande Nederlandse investeringen zou nadelig zijn voor de Nederlandse innovatiekracht en het Nederlandse concurrentievermogen. Een monitoringmechanisme zou kunnen leiden tot hoge administratieve lasten voor bedrijven en een eventuele meldplicht zou moeilijk handhaafbaar zijn door de overheid, los van de hoge kosten die daarmee gepaard zouden gaan. Toezicht op internationale investeringsstromen is aanzienlijk gecompliceerder dan toezicht op internationale goederenstromen. Daarom zou wet- en regelgeving op dit terrein mogelijk slechts beperkt effectief zijn. Het is daarom maar zeer de vraag of dergelijke wet- en regelgeving proportioneel zou zijn.
Deelt u de mening dat Nederlandse bedrijven geen samenwerking zouden moeten aangaan met een bedrijf dat op een sanctielijst staat? Zo nee, waarom niet?
Nederland erkent sancties die voortvloeien uit beslissingen die op het niveau van de Verenigde Naties en de Europese Unie worden genomen. Bedrijven zijn verplicht om deze sancties te implementeren en hier vindt toezicht en handhaving op plaats. Ook andere landen, waaronder de Verenigde Staten, hanteren sanctieregimes. Bedrijven zijn op grond van Nederlandse wetgeving niet verplicht om zich te houden aan unilaterale sancties van de Verenigde Staten. Wel kan het in specifieke gevallen zo zijn, bijvoorbeeld in gevallen waar dollartransacties via de Verenigde Staten lopen of Amerikaanse partijen betrokken zijn, dat zij zich gedwongen voelen Amerikaanse wetgeving na te leven.
Deelt u de mening van hoogleraar Bauer dat Nederland hier gebruikt wordt om het Amerikaanse sanctiebeleid te omzeilen? En bent u van mening dat joint ventures hiervoor niet bedoeld zijn?
De ervaring leert dat de Amerikaanse overheid vanwege de extraterritoriale werking van Amerikaanse sancties goed in staat is om uitvoering te geven aan haar sanctiebeleid. Dit geldt ook als het gaat om activiteiten van buitenlandse dochterondernemingen van Amerikaanse bedrijven. De Nederlandse overheid is in uitvoerende zin niet betrokken bij het Amerikaanse sanctiebeleid en kan daarom de kwalificering van hoogleraar Bauer niet onderschrijven maar evenmin ontkrachten.
Bent u van mening dat Nederlandse bedrijven die in Xinjiang zaken doen zich moeten committeren aan de OESO-richtlijnen en bestaande IMVO-wetgeving? En bent u voornemens om zich hard te maken voor het opnemen van cybersecurity als bouwsteen in het huidige IMVO-beleid?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles naleven. Hoewel cybersecurity niet als specifiek onderwerp in de OESO-richtlijnen genoemd wordt, geldt dat wel voor het overkoepelende thema «mensenrechten». Zo behoren bedrijven «de internationaal erkende mensenrechten van degenen die gevolgen van hun activiteiten ondervinden te respecteren»3. Hierbij geldt ook het vermijden van mensenrechtenschendingen die kunnen voortvloeien uit activiteiten die te maken hebben met cybersecurity. In het coalitieakkoord is aangegeven dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Een andere manier waarop het kabinet bijdraagt aan het voorkomen dat het gebruik van producten of diensten tot mensenrechtenschendingen leidt, is via exportcontrole. Het Nederlandse bedrijfsleven is gehouden aan Europese en nationale regels over de export van dual-use-goederen.4 Voor producten, programmatuur en technologie die zijn opgenomen in de bijlage van de Europese Dual-Use Verordening (2021/821) geldt een vergunningplicht bij export, zoals goederen voor cybersecurity en cybersurveillance. Bij vergunningaanvragen voor goederen vermeld in die bijlage wordt er onder meer getoetst op het beoogde eindgebruik en de eindgebruiker. Indien zorgen bestaan ten aanzien van het eindgebruik of de eindgebruiker, ook in relatie tot mensenrechtenschendingen, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat we in Nederland kijken of Chinese bedrijven zich houden aan een investeringstoets in de telecom- en energiesector, maar dat we geen toezicht hebben waar Nederlandse bedrijven in China investeren? Kunt u met uw ambtsgenoot van Economische Zaken en Klimaat overleggen of dit ook mogelijk is in China om de transparantie van de handelsketen te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook zorgelijk dat China via joint ventures toegang heeft tot strategische kennis en technologieën? En deelt u de mening dat, net als met potentieel gevaarlijke goederen, er ook beleid zou moeten zijn om ongewenste investeringen tegen te gaan die potentieel mensenrechten zouden kunnen schenden? Zo nee, waarom niet?
Het kan voorkomen dat Nederlandse bedrijven die investeren in buitenlandse ondernemingen kennis en technologie overdragen als onderdeel van een investeringstransactie, bijvoorbeeld via een joint venture. Dit kan risico’s met zich meebrengen die aanleiding geven tot zorg. De overheid informeert bedrijven actief over deze mogelijke risico’s door het organiseren van evenementen, informatiebijeenkomsten en bedrijfsbezoeken. Het is aan bedrijven om passende maatregelen te nemen.
In het geval van de uitvoer van in Nederland geproduceerde strategische (militair en of dual-use) goederen Nederlands bedrijven en instellingen gehouden zijn aan wet- en regelgeving, specifiek het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2.008/944/GBVB), of de EU Dual-Use Verordening (EU 2021/821). Zie verder antwoord op vraag 3 en 7.
Het kabinet verwacht voorts van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on business and human rights. Dat betekent dat bedrijven de daadwerkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor mens en milieu van hun eigen activiteiten, omstandigheden in de toeleveringsketen en bij hun zakelijke relaties identificeren, voorkomen en beperken. Onder de activiteiten van een bedrijf vallen ook de investeringen die een bedrijf doet. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De overheid bevordert de toepassing van IMVO door middel van een doordachte mix van beleidsmaatregelen, met als kernelement een brede due diligence verplichting.
Bent u bereid om in de Europese Raad dit onderwerp bij uw Europese ambtsgenoten aan te kaarten en samen met hen te onderzoeken of de huidige regels voldoende zijn om ongewenste investeringen in China te voorkomen? En mochten de huidige regels onvoldoende zijn, bent u dan bereid om in Europees verband aan te dringen op eventuele aanscherpingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft de gesignaleerde zorgen over mensenrechtenschendingen en over gedwongen technologieoverdracht. Nederland draagt actief bij aan discussies hierover in EU verband. Het kabinet is voorstander van IMVO-wetgeving op EU niveau en heeft in het coalitieakkoord opgenomen dat nationale IMVO-wetgeving zal worden ingevoerd. Ten aanzien van gedwongen technologieoverdracht heeft Nederland bijvoorbeeld dit probleem aangekaart bij de Europese Commissie in de voorbereiding van de EU inbreng bij de WTO Trade Policy Review van China in oktober 2021. Daarnaast wordt dit onderwerp regelmatig besproken onder de Raad voor Concurrentievermogen (RvC), onderliggende Raadswerkgroepen en bijvoorbeeld in WIPO-verband.
Het bericht ‘Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet” |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet?»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat eerder is gezegd dat de rechtszaak in eerste aanleg zou zijn bijgewoond, maar dit later niet het geval is gebleken?
In het commissiedebat op 8 juli 2021 heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak van dhr. Radi was bijgewoond. De Nederlandse Ambassade in Rabat woonde echter niet de rechtszaak in eerste aanleg van dhr. Radi bij, maar wel zittingen in andere zaken. Sinds het commissiedebat zijn twee zittingen van het hoger beroep van dhr. Radi bijgewoond. Deze zittingen werden kort na opening verdaagd.
Hoe is het misverstand ontstaan dat rechtszaken niet zouden kunnen worden bijgewoond, maar dat volgens Aida Alami, een Marokkaanse journalist voor onder meer The New York Times, de zittingen echter «voor iedereen toegankelijk zonder restricties» waren? Waarom is er niet ter plekke bezien of het mogelijk zou zijn de rechtszaak bij te wonen?
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten met extra aandacht. Waar mogelijk worden met andere gelijkgestemde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van bepaalde openbare rechtszittingen. Een complicerende factor is dat de locatie en tijd van zittingen soms kort van tevoren bekend zijn. De pandemie was de afgelopen periode daarnaast een beperkende factor in het kunnen bijwonen van rechtszittingen. Het noopte de ambassade om zelf terughoudend te zijn in het sturen van medewerkers naar rechtszittingen. Er is daarnaast regelmatig sprake geweest van «besloten hoorzittingen» waarbij achteraf soms bleek dat er in beperkte mate toch toegang was voor publiek.
Waarom is behalve informatieverzoeken aan de Marokkaanse overheid niet actief contact gezocht met de ouders van Radi en/of de advocaat Kandil?
Het betreft een lopende rechtszaak in een ander land, van een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Het is in die gevallen niet gebruikelijk om contact op te nemen met de familie. Het proactief in contact treden met een partij in een rechtszaak kan ook worden opgevat als inmenging. Om die reden is Nederland terughoudend met dit soort contacten.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de informatieverzoeken gedaan aan de Marokkaanse overheid?
In 2021 heeft Nederland verscheidene keren om meer informatie verzocht over de aanklacht en het vonnis in deze zaak. Contacten hierover vonden op hoog-ambtelijk niveau plaats in Den Haag en in Rabat.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de contacten met Radi en de advocaat van Radi?
Er zijn geen directe contacten geweest met dhr. Radi en diens advocaat. Wel is er schriftelijk contact geweest met de vader van dhr. Radi nadat hij via e-mail contact heeft gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat.
Wanneer en door wie is de eerdere genoemde e-mail van de vader van Radi ontvangen?
De e-mail is op 11 juli 2021 ontvangen in een postbus van de ambassade.
Wanneer heeft u bericht ontvangen van de heer Arnoud Simons over deze rechtszaak? Door wie is dit bericht ontvangen?
De heer Arnaud Simons heeft voor zover bekend geen direct contact opgenomen. Wel is kennis genomen van de verklaring en brief die dhr. Simons op 8 januari 2021 online heeft gepubliceerd.
Op welke manier gaat u zich tijdens het hoger beroep inzetten in deze zaak?
Het is aan Marokko om een zorgvuldig proces te garanderen. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang. Wel heeft de Nederlandse regering de aantijgingen van spionageactiviteiten voor de Nederlandse ambassade in Rabat in gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten ten stelligste verworpen, zoals ook is aangegeven in de kamerbrief van 14 oktober jl. (Kamerstuk 30 010, nr. 51). De positie van de Nederlandse regering ten aanzien van deze aantijgingen is in een brief ook rechtstreeks kenbaar gemaakt aan het Marokkaanse Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie. Waar mogelijk en in overleg met gelijkgezinde partners zullen vertegenwoordigers van de Nederlandse Ambassade in Rabat zittingen van het hoger beroep bijwonen.
Heeft de Nederlandse ambassadeur instructies gekregen deze zaak te volgen en bij te wonen indien mogelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, brengt de ambassadeur hier regelmatig verslag over uit?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 9.
Heeft u contact met de advocaat van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dit hoger beroep ondersteunen?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 9.
Heeft u contact met de ouders van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe frequent is dat contact?
Zie antwoord vraag 11.
Nederlandse investeringen in Qatar |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Ben Knapen (CDA), de Th. Bruijn |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het Volkskrant-artikel waaruit blijkt dat ING, hoofdsponsor van de KNVB, via Qatar National Bank (QNB) betrokken is bij mensenrechtenschendingen rondom de bouw van infrastructuur in Qatar?1
Het kabinet verwacht van bedrijven, waaronder banken, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Het toepassen van gepaste zorgvuldigheid geldt voor alle financiële diensten en producten, waaronder projectfinanciering, zakelijke leningen en obligaties. In lijn hiermee verwacht het kabinet van ING dat de bank gepaste zorgvuldigheid toepast bij financiële dienstverlening aan bedrijven en banken in Qatar. Als er bij zakenrelaties sprake is van een risico op mensenrechtenschendingen, dan behoort ING invloed aan te wenden om dit risico te voorkomen en aan te pakken. Indien het niet mogelijk is om met alle geïdentificeerde risico’s aan de slag te gaan, dan mag de bank de risico’s prioriteren op ernst en waarschijnlijkheid om te bepalen met welke risico’s de bank als eerste aan de slag gaat. Bij deze prioritering behoort de bank te overleggen met zakelijke relaties, andere relevante ondernemingen en (mogelijk) betrokken stakeholders en rechthebbenden. Ook behoort een bedrijf transparant te zijn over dit proces. De beëindiging van zakenrelaties is een laatste redmiddel, na vergeefse pogingen tot beperking van het risico of wanneer de bank beperking van het risico niet haalbaar acht of vanwege de ernst van het negatieve gevolg. Hoe invulling wordt gegeven aan de naleving de OESO-richtlijnen en in welke bedrijven wel of niet wordt geïnvesteerd is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele bedrijven. Dit geldt ook voor de beslissing om het gesprek aan te gaan met een bedrijf waarin zij investeren over het voorkomen en aanpakken van risico’s of om juist over te gaan tot uitsluiting.
Hoe is het mogelijk dat een grote Nederlandse bank als ING via een Qatarese bank betrokken raakt bij mensenrechtenschendingen, terwijl u op 21 mei nog in antwoord op Kamervragen schreef: «het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven»2?
Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toe te passen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren. Naast wetgeving zet het kabinet in op het verlenen van informatie aan bedrijven, het verstrekken van financiële ondersteuning, het stellen van IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium en het stimuleren van sectorale samenwerking. Op deze manier verwacht het kabinet dat de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen wordt verhoogd en zich minder schendingen op het gebied van mens en milieu zullen voordoen in de ketens van Nederlandse bedrijven.
Bent u bereid er bij ING op aan te dringen om inzicht te geven in de wijze waarop haar besluit om in 2021 nog leningen te verstrekken aan de QNB tot stand is gekomen, terwijl ING volgens die richtlijnen haar hele keten hoort door te lichten?
Nee. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder banken, transparant te zijn over het gepaste zorgvuldigheidsproces. De OESO-richtlijnen schrijven niet voor dat bedrijven transparant moeten zijn over de afwegingen met betrekking tot het verlenen van financiële diensten aan afzonderlijke zakelijke relaties.
In een reactie aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft ING aangegeven dat het beleid van de bank is om geen commentaar te geven op individuele klanten. ING merkt op dat in openbare informatie te vinden is dat ongeveer tachtig procent van de balans van QNB wordt gefinancierd met deposito’s van klanten. Voor het resterende deel gebruikt de bank andere financieringsbronnen, waaronder bankfinanciering, leningen en bedrijfsobligaties. QNB heeft op haar website gegevens gepubliceerd over verschillende financieringsoperaties in de afgelopen jaren, waaronder de namen van meer dan veertig banken die aan deze transacties hebben deelgenomen. Hier wordt ook ING genoemd. ING geeft verder aan dat wanneer ING door eigen onderzoek of onderzoek van derden verneemt dat klanten in verband kunnen worden gebracht met mensenrechtenschendingen, de bank conform de OESO-richtlijnen in contact treedt met de klant. Deze klant is geen uitzondering op die regel.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid de status van de ING als huisbankier van de overheid te herzien, indien deze bank in gebreke blijft?
De Nederlandse overheid eist dat instellingen die inschrijven op het betalingsverkeer van de overheid een verklaring over mensenrechten ondertekenen. De verklaring behelst kortweg dat de inschrijver zich committeert aan naleving van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Deze verklaring is meest recentelijk in 2020 ook door ING ondertekend bij de inschrijving op de aanbesteding betaling giraal betalingsverkeer. Uit onder meer de «Human Rights Update 2020» van ING blijkt op welke wijze ING hier gevolg aan geeft.
In de overeenkomst over het girale betalingsverkeer van het Rijk is opgenomen dat een veroordeling van de dienstverlener van het Rijk voor gedragingen zoals genoemd in artikel 2.86 van de Aanbestedingswet, waaronder «kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel in de zin van artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ (PbEU 2011, L 101)», een opzeggingsgrond kan zijn. Hiervan is geen sprake.
Op welke wijze heeft u Nederlandse bedrijven die willen ondernemen in Qatar, gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen?
Het bevorderen van IMVO vormt een integraal onderdeel van de dienstverlening van de Nederlandse overheid aan bedrijven die actief zijn of willen worden in het buitenland, dus ook in Qatar.
Nederlandse bedrijven die gebruik maken van het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven en kunnen hierbij op diverse manieren ondersteuning krijgen vanuit de overheid. De Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert Nederlandse ondernemers ook over de risico’s op het gebied van IMVO, onder andere op de website. Daarbij wordt in het geval van Qatar ook aandacht gevraagd voor de positie van arbeidsmigranten in het land en erop gewezen dat Qatar de afgelopen periode hervormingen heeft doorgevoerd om de situatie van arbeidsmigranten te verbeteren en dat implementatie van deze hervormingen een punt van zorg blijft. De RVO roept ondernemers op hier scherp op te letten bij de selectie van lokale partners en onderaannemers.
Ook de Nederlandse ambassade in Doha wijst Nederlandse bedrijven op hun verantwoordelijkheden omtrent IMVO en gaat, mede afhankelijk van de vraag en de omvang van de inzet van de bedrijven in kwestie, met hen in gesprek over de beschikbare informatie over IMVO en relevante ondersteuning van de overheid op dit onderwerp. IMVO wordt besproken tijdens bedrijfsbezoeken of reguliere ronde tafels met Nederlandse bedrijven. Hierbij worden ook internationale organisaties betrokken, zoals de Internationale Arbeidsorganisatie. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen.
Waarom heeft Nederland «vanaf het begin sterk ingezet op handelscontacten met Qatar»? Herkent u uw beleid in het citaat van een medewerker van het DG Buitenlandse Economische Betrekkingen? Hoe verhoudt dit citaat en de promotie van het bedrijfsleven zich tot de mensenrechten als hoeksteen van het buitenlandbeleid?
De Golfregio, inclusief Qatar, is voor Nederland een politiek strategische regio en prioritaire markt voor handel en investeringen. De regio kent maatschappelijke uitdagingen op terreinen waar Nederlandse bedrijven veel expertise hebben. Denk aan watertekorten, transitie naar hernieuwbare energie en afhankelijkheid van voedselimport. In Qatar gaat het ook om gezondheidszorg en sport, omdat Qatar zich de komende jaren verder wil manifesteren als hub voor mondiale sportevenementen.
De bilaterale relatie van Nederland met Qatar is gericht op politieke en economische samenwerking en dialoog, waarin ook ruimte is om gevoelige onderwerpen aan te kaarten. In lijn daarmee brengt Nederland stelselmatig de zorgen over de positie van arbeidsmigranten in Qatar over aan de Qatarese autoriteiten. De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden.
Internationale (mensenrechten)organisaties geven aan dat het van belang is de combinatie van samenwerking en kritische dialoog voort te zetten, teneinde duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar te realiseren.
Hoe kwalijk moet de mensenrechtensituatie zijn voordat u stopt met de promotie van ondernemen in Qatar? Welke criteria hanteert het kabinet hierbij?
Zie antwoord vraag 6.
Wat doet u om Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun betrokkenheid bij grove schendingen van de rechten van arbeidsmigranten, zoals gedwongen arbeid en dood door abominabele arbeidsomstandigheden?
Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij mensen- en arbeidsrechtenschendingen, dan gaat het kabinet hierover in gesprek met de desbetreffende bedrijven om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden onder de OESO-richtlijnen.
Hoe gaat u bedrijven in positieve zin beïnvloeden, in lijn met de geplande wetgeving op IMVO-gebied, die u toezegde te gaan voorbereiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft het kabinet in het coalitieakkoord aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren. IMVO-wetgeving houdt in dat een afgebakende groep bedrijven verplicht wordt gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen toe te passen. Op 5 november 2021 werden de bouwstenen voor IMVO-wetgeving met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 26 485, nr. 377). De bouwstenen geven inzicht in de manier waarop wetgeving het gedrag van bedrijven beoogt te beïnvloeden.
Het kabinet zal een IMVO-steunpunt oprichten, dat goed toegankelijk moet zijn voor zowel bedrijven die (op termijn) onder de wetgeving vallen, als voor bedrijven die niet onder de reikwijdte van de wetgeving vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het steunpunt moet bedrijven handvatten bieden en versnippering van dienstverlening voorkomen.
Wat is uw oordeel over het artikel over Nederlandse pensioenfondsen die in Qatar beleggen? Hoe gaat u deze activiteiten meer in lijn brengen met IMVO richtlijnen?3
Het beleggingsbeleid van pensioenfondsen is, met inachtneming van de toepassing van de OESO-richtlijnen, een verantwoordelijkheid van pensioenfondsbesturen. Het kabinet vindt het belangrijk dat het beleggingsbeleid van pensioenfondsen en de toepassing hiervan verantwoord is en vindt daarbij de fondsen zelf aan zijn zijde. Daarom heeft de overheid samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights in het beleid en gepaste zorgvuldigheidsproces van pensioenfondsen. De convenantafspraken hierover hebben betrekking op verschillende beleggingscategorieën, waaronder de in het artikel aangehaalde staatsobligaties. In het kader van het IMVB-convenant zijn de overheid en pensioenfondsen doorlopend met elkaar in gesprek over de gepleegde inspanningen op gepaste zorgvuldigheid.
Deelt u de mening dat werkenden en gepensioneerden zeggenschap dienen te hebben over de wijze waarop hun pensioengeld wordt geïnvesteerd?
Het pensioenfondsbestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het vaststellen van het beleggingsbeleid. Werknemers en pensioengerechtigden zijn vertegenwoordigd in het pensioenfondsbestuur en/of de pensioenfondsorganen. Dat is wettelijk geregeld. Bij alle paritaire bestuursmodellen worden vertegenwoordigers van sociale partners, dus zowel werkgevers- als werknemerszijde, en pensioengerechtigden door de betreffende organisaties voorgedragen en benoemd in het bestuur4. Daarnaast nemen vertegenwoordigers van de werknemers en de gepensioneerden zitting in het verantwoordingsorgaan (bij paritaire bestuursmodellen) of belanghebbendenorgaan (bij onafhankelijke bestuursmodellen). Via deze vertegenwoordiging wordt de inspraak van deelnemers (werknemers en pensioengerechtigden) vormgegeven. De pensioenfondsorganen zijn onder meer bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Uit overleg met de Pensioenfederatie hierover blijkt dat in zijn algemeenheid pensioenfondsen in toenemende mate de individuele pensioenfondsdeelnemers actief betrekken bij de vormgeving van het collectieve beleggingsbeleid. Dit doen zij onder meer door het uitzetten van enquêtes naar beleggingsvoorkeuren.
Bij pensioenopbouw in een zogenaamde Wet verbeterde premie (Wvp)-regeling zijn er mogelijkheden voor deelnemers om meer direct invloed uit te oefenen op de manier waarop hun individuele pensioenvermogen belegd wordt. Het staat de werkgevers- en werknemers(vertegenwoordigers) vrij om te kiezen voor een Wvp-regeling. Bij dat type pensioenregelingen zijn er pensioenuitvoerders die individuele deelnemers, onder voorwaarden, de keuze bieden in welke beleggingscategorieën en/of -fondsen hun pensioenvermogen belegd wordt.
Wat is uw oordeel over het bericht «Stroopwafels voor de sjeik»?4
Het artikel schetst een beeld van de invulling die het kabinet geeft aan de bilaterale relatie van Nederland met Qatar zoals beschreven in het antwoorden op de vragen 6 en 7. Ook de aandacht die het kabinet geeft aan IMVO bij het bevorderen van internationale handel komt aan bod, waarbij geldt dat het onderwerp de afgelopen jaren verder aan betekenis heeft gewonnen. Het artikel maakt tevens inzichtelijk welke dilemma’s Nederlandse bedrijven ondervinden bij het ondernemen volgens de OESO-richtlijnen, de goede manieren waarop verschillende bedrijven daaraan invulling geven, al dan niet met hulp van de ambassade, en de ruimte die er nog is om bedrijven verder te informeren over en te ondersteunen bij IMVO.
Is het juist dat 38 Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij bouwprojecten in Qatar, zoals blijkt uit het onderzoek van Profundo?
Nederlandse bedrijven zijn niet verplicht aan te geven dat zij zaken (gaan) doen in het buitenland of zich te registreren bij een Nederlandse ambassade. Ik kan daarom niet bevestigen dat 38 Nederlandse bedrijven betrokken zijn (geweest) bij bouwprojecten in Qatar.
Gaat u bij deze 38 bedrijven na in hoeverre zij voldoen aan mensenrechten en normen rond maatschappelijk verantwoord ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet houdt momenteel geen toezicht op de naleving van de OESO-richtlijnen door Nederlandse bedrijven. Uiteindelijk dragen bedrijven zelf de verantwoordelijkheid om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van directeur Hendriks van het bedrijf Henko A&T: «Er zullen zeker misstanden zijn, maar die zijn overal in de wereld»? Deelt u de mening dat je met een dergelijke dooddoener nooit vooruitkomt?
Bedrijven behoren potentiële en daadwerkelijke misstanden in hun waardeketen te voorkomen en aan te pakken. Het feit dat overal misstanden kunnen voorkomen ontslaat bedrijven niet van deze verantwoordelijkheid. Waar nodig en wenselijk ondersteunt de overheid Nederlandse bedrijven om te ondernemen volgens de OESO-richtlijnen.
Gaat u uitvoering geven aan de aangenomen SP-motie5 om geen officiële afvaardiging naar het WK in Qatar te sturen? Zo nee, waarom negeert u de wens van de Kamer?
Zoals opgemerkt door de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet, gezien de start van het WK in november 2022, later in 2022 terugkomen op deze motie. In de tussentijd blijft het kabinet in gesprek met Qatar, de Internationale Arbeidsorganisatie en mensenrechtenorganisaties en blijft het in de economische dienstverlening aandacht geven aan IMVO, inclusief de positie van arbeidsmigranten.