Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving door het programma Argos Medialogica over de doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin?1
Ja
Klopt het dat de militairen van Dutchbat III veel meer hebben gezien van de (gevolgen van) de executies van 8.000 moslimmannen dan zij destijds aangegeven hebben tegenover de media en in de debriefing?
Op verzoek van het toenmalige kabinet heeft het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een meerjarig onderzoek uitgevoerd naar de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica op 11 juli 1995. Dit onderzoek startte eind 1996 en resulteerde in april 2002 in een uitvoerig rapport getiteld «Srebrenica, een «veilig» gebied». Dit rapport is met uw Kamer gedeeld op 10 april 2002 (Kamerstuk 26 122, nr. 28). Naar aanleiding van de conclusies van dit rapport heeft het toenmalige kabinet zijn ontslag aangeboden. Daarop besloot uw Kamer een parlementaire enquête te houden hetgeen resulteerde in het rapport «Missie zonder vrede» (Kamerstuk 28 506 Nr. 4 dd. 27 januari 2003).
Het NIOD-rapport gaat uitvoerig in op de vraag wat de Dutchbat-militairen hebben waargenomen van de executies rondom Srebrenica en die in Potočari in het bijzonder. Om geen afbreuk te doen aan de veelomvattendheid van het rapport, acht ik het niet zorgvuldig om hieruit delen samen te vatten. Ik verwijs u daarom graag naar de pagina’s 2738 e.v. van het NIOD-rapport.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III hebben gezien dat mannen werden afgevoerd naar een wit huis en vervolgens niet meer terugkeerden? Zo nee, wat zagen of hoorden zij dan wel?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2646, 2648, 2664–2667, 2676, 2689 en 2700–2703.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III een berg achtergelaten paspoorten hebben gezien?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2667, 2718–2719, 2742, 2874 en 2880.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III de gevolgen van de executies hebben gezien, dat wil zeggen vermoorde moslimmannen?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2719, 2720, 2721 en 2879.
Hebben deze militairen het genoemde onder vraag 3 t/m 5 gezien voor, tijdens of na het besluit om 350 mannen die zich op de compound van Dutchbat bevonden, over te dragen aan de Serviërs?
Het NIOD-rapport gaat niet expliciet in op de volgtijdelijkheid van de gebeurtenissen. In de punten 53 en 54 van het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (zaak 17/04567, Mothers of Srebrenica tegen de Staat der Nederlanden) staat hierover:
Klopt het dat in de periode 1992–1995 al langer bekend was waar de Servische troepen onder leiding van generaal Ratko Mladić toe in staat waren, waaronder moord, verkrachting, plundering en brandstichting?
Ja, in juli 1995 was bekend dat Bosnisch-Servische troepen onder Mladić in de periode 1992–1995 betrokken waren bij dit soort misdaden.
Was het niet alleen al daarom volstrekt onverantwoord om 350 moslimmannen over te dragen aan de Serviërs? Hoe kijkt u hier nu tegenaan, met de kennis van nu?
In het arrest van de Hoge Raad (zaak 17/04567, arrest van 19 juli 2019) oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse staat tekortgeschoten is in het bieden van bescherming tegen door Bosnisch-Servische troepen toegebracht leed, aan een groep mannelijke vluchtelingen, die op 13 juli 1995 op de compound van Dutchbat in Potočari verbleven. Om uitvoering te geven aan dit arrest, heeft de staat een speciale schaderegeling ingesteld. Over de schaderegeling bent u laatstelijk geïnformeerd met de Kamerbrief Stand van Zaken Civielrechtelijke regeling Srebrenica (Kamerstuk 26 122 nr. 60 dd. 1 november 2021).
Het kabinet betreurt de tragische gebeurtenissen van 13 juli 1995 ten zeerste. De internationale gemeenschap faalde in de bescherming van de mensen van Srebrenica. Als onderdeel van deze gemeenschap deelt de Nederlandse regering in de politieke verantwoordelijkheid voor de situatie waarin dit falen kon gebeuren. Daarvoor heb ik namens het kabinet op 11 juli jl. tijdens de herdenking in Srebrenica mijn diepste excuses aangeboden.
Klopt het dat Ratko Mladić hiervoor ook veroordeeld is door het Joegoslaviëtribunaal? Wanneer is de eerste verdenking door opsporingsautoriteiten hierover geformuleerd?
Het Joegoslaviëtribunaal heeft Ratko Mladić in hoger beroep veroordeeld wegens genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid (8 juni 2021). De genocide in Srebrenica maakt daar onderdeel van uit.
Het formuleren van verdenkingen gebeurt normaliter in een aanklacht. De verdenkingen tegen Mladić gaan terug tot april1992 en hielden verband met de belegering van Sarajevo. Dit kwam tot een aanklacht in juli 19952. In november 1995 klaagde de internationale hoofdaanklager hem aan inzake de genocide in Srebrenica3. De aanklacht tegen Mladić was gebaseerd op een grote hoeveelheid belastende informatie die door de hoofdaanklager was verzameld. Mladić werd in 2011 voor het Joegoslaviëtribunaal gebracht.
Klopt het dat Dutchbat III betrokken was bij zwarte handel, prostitutie, het afpakken van geld van moslims en het met een militair voertuig overrijden van moslims? Zo nee, wat klopt hiervan wel? Zo ja, waarom wordt dit dan in de tv-uitzending ontkend door overste Karremans?
Ik verwijs u naar pagina 1618 e.v., pagina 2610–2616 en 3048–3056 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy journalist Twan Huys heeft verzocht om belastende mediaberichtgeving niet uit te zenden, vanwege de veiligheid van nog in Potočari aanwezige Dutchbatters?
Ik verwijs u naar pagina 2801 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy aan Twan Huys heeft beloofd na terugkomst in Nederland van deze Dutchbatters wel de volledige informatie met Twan Huys te delen, maar deze belofte vervolgens heeft verbroken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat generaal Couzy en generaal Van Baal vervolgens de feiten rondom Srebrenica in de doofpot hebben willen stoppen, onder andere door alle Dutchbatters indringend op te roepen niet hierover met de media te praten?
Ik verwijs u naar de pagina’s 3075–3076 en 3170 van het NIOD-rapport.
In het NIOD-rapport is geen bevestiging gevonden van een expliciete oproep aan alle Dutchbatters om niet met de media te praten. Tijdens uw Parlementaire Enquête over Srebrenica stelde generaal Couzy (Verhoren nr. 492) dat hij de Dutchbatters op het hart had gedrukt om vooral vanuit de eigen ervaring te praten: «(...) alleen vertellen wat je weet, vertellen wat je zelf hebt gezien en niet ingaan op suggestieve vragen (...)». De heer Couzy is in 2019 overleden.
Klopt het dat generaal Couzy ook de toenmalige Minister van Defensie niet informeerde over de feiten rondom Srebrenica?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat daarna serieus door de toenmalige Minister is overwogen om generaal Couzy te ontslaan? Klopt het dat dit uiteindelijk niet gedaan is, omdat men de publicitaire effecten vreesde?
Op 27 november 2002 heeft oud-minister Voorhoeve voor uw Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica verklaard dat hij op een aantal momenten heeft overwogen generaal Couzy heen te zenden. Ik citeer daarvoor uit uw Verhoren «Mijn conclusie – ook in overleg met de Staatssecretaris, de chef Defensiestaf en de SG – was steeds: het levert veel schade voor de Defensieorganisatie als de relatie met de generaal Couzy wordt beëindigd». Het had naar zijn mening ook tot een juridische procedure kunnen leiden waarvan de afloop onzeker was (Verhoren nr. 578).
Wat is, met de kennis van nu, uw mening over deze hele gang van zaken?
Daarvoor verwijs ik u naar de verklaring van Minister-President Kok zoals gedaan in de Tweede Kamer op 16 april 2002 waarin hij het aftreden bekend maakte van het kabinet (kenmerk: TK 68–4539). In zijn verklaring zegt hij dat voor [het aftreden van] de Minister van Defensie een aanvullende overweging geldt, dat betreft de conclusie van het NIOD inzake de tekortschietende informatievoorziening.
Is op dit moment sprake van een goede informatievoorziening van de Defensietop richting u, en vanuit u weer naar de Tweede Kamer?
Een goede informatievoorziening is essentieel voor het functioneren van Defensie, dit geldt ook voor de informatievoorziening richting de bewindspersonen. Het kabinet is verplicht beide Kamers tijdig en volledig te informeren.
Kunt u garanderen dat een dergelijke situatie zich in de tegenwoordige tijd niet meer voor zal kunnen doen?
Lessen zijn getrokken, juist ook om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nogmaals zal voordoen. Na Srebrenica zijn er duidelijkere regels gesteld voor de besluitvorming over uitzendingen van Nederlandse militairen naar missies. Sinds 2000 staat in de Grondwet hoe de besluitvorming daarover moet plaatsvinden. Dit betreft artikel 100. Sindsdien ontvangt uw Kamer een zogenaamde artikel 100-brief.
Welke lessen trekt u uit de chaotische evacuaties, of het gebrek daaraan, in Srebrenica in 1995 en Afghanistan in 2021?
Uit de situatie van Srebrenica zijn belangrijke lessen getrokken. Die vallen niet alleen af te leiden uit het veelgenoemde NIOD-rapport uit 2002 maar ook uit de parlementaire enquête van uw Kamer (Commissie Bakker, januari 2003) tot en met het rapport van de Commissie Borstlap (Kamerstuk 26 122 nr. 48 dd. 14 december 2020). Daarbij gaat het over het organiseren van zaken ter voorbereiding, tijdens en na de inzet. Zo is het van belang dat er een helder mandaat ligt; dat er een duidelijke definitie dient te zijn van de aanduiding «safe area», dat er informatie wordt ingewonnen bij de landen die het voorgaande commando voerden (de voorgangers), dienen militairen adequaat te zijn opgeleid voor de specifieke taken en de specifieke omstandigheden, dient het militair-politiek inlichtingenwerk over de intenties van de strijdende partijen op orde te zijn. Ook dient er een adequate vertrekstrategie te zijn, een strategie waarin bovendien ook wordt omgekeken naar de lokale werknemers, en een gedegen traject voor nazorg.
Voor wat betreft de evacuatie uit Afghanistan heeft Crisisplan BV een rapport uitgebracht met de eerste lessen die getrokken kunnen worden uit het verloop van de evacuatie. Het kabinet heeft de Kamer hierover op 16 december 2021 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 882) en in de Kamerbrief van 7 juli 2022, waarin werd ingegaan op de voortgang van de implementatie van de verbeterpunten uit het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 914). Daarnaast doet een externe en onafhankelijke onderzoekscommissie onder leiding van de heer Ruys momenteel onderzoek naar de evacuatieoperatie vanuit Kaboel. Deze commissie zal uiterlijk 31 mei 2023 het rapport uitbrengen.
Deelt u de mening dat burgers die onder Nederlandse bescherming staan ook daadwerkelijk beschermd moeten worden – indien nodig met behulp van wapens – en niet blootgesteld mogen worden aan vijandige gewapende groeperingen, en daarmee dus aan levensgevaar? Zo nee, wat is dan uw mening hierover?
In het algemeen deel ik die mening. Wel teken ik hierbij aan dat het mandaat van de missie (en de daaraan gekoppelde middelen) de mogelijkheden van de ingezette militairen bepaalt.
De uitwerking van de COP26-verklaring over het beëindigen van overheidssteun voor fossiele projecten in het buitenland |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Het Financieele Dagblad van 21 november 2022, geschreven door MVO Nederland, FNV, hoogleraren, banken en vele maatschappelijke organisaties?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de transitieperiode van een jaar verenigbaar is met het doel om onder de 1.5 °C opwarming te blijven, wat vereist dat er in plaats van een uitbreiding van de fossiele infrastructuur juist een snelle afbouw plaatsvindt?
Met de ondertekening van de COP26-verklaring zet het kabinet een belangrijke stap in de verdere vergroening van de exportkredietverzekering, in lijn met de klimaatdoelstellingen van Parijs. Atradius Dutch State Business (ADSB) neemt sinds 1 januari 2023 geen aanvragen voor exportkredietverzekeringen (ekv’s) meer in behandeling die onder de reikwijdte van de COP26-verklaring vallen. Een zorgvuldige implementatie betekent ook dat aanvragers de mogelijkheid krijgen om voor reeds gestarte activiteiten voor een gelimiteerde periode een polis te ontvangen. Veel projecten kennen immers een lange aanlooptijd, waarbij door bedrijven al middelen geïnvesteerd worden in de fase vóór verkrijging van een opdracht. Reeds gedane aanvragen voor 1 januari 2023 kunnen daarom uiterlijk eind 2023 leiden tot een polis. Deze invulling van het COP26-beleid geeft invulling aan de motie Heinen c.s.2, waarin is opgeroepen om het gelijke speelveld voor het internationaal opererende bedrijfsleven te bewaken door niet strenger te zijn dan andere COP26 ondertekenaars, alsmede motie Klink c.s.3 waarin werd verzocht om een heldere afbakening, tijdpad en een stevig pakket voor behoud van kennis en banen gereed te hebben. In de recent gedeelde Kamerbrief over Flankerend Beleid wordt hier verder invulling aan gegeven.
Klopt het dat er nog minstens 10 fossiele projecten in de pijplijn voor de exportkredietverzekering (ekv) zitten – zowel aanvragen als projecten die al een dekkingstoezegging hebben? Kunt u, rekening houdend met bedrijfsgevoelige informatie zoals bedrijfsnamen, een lijst met de Kamer delen met informatie als projectnaam, land, of het een up-/mid-/downstream project betreft, een korte beschrijving van het project, de levensduur van het project, de aangevraagde maximaal te verzekeren waarde en de door het project veroorzaakte uitstoot?
Hieronder vindt uw Kamer een overzicht van de fossiele projecten in de pijplijn, voor zowel de lopende aanvragen als dekkingstoezeggingen. Het proces van aanvraag tot polis werkt daarbij als volgt: Wanneer een verzekeringsaanvraag wordt goedgekeurd, verstrekt ADSB eerst een dekkingstoezegging. Dit is een wederzijdse juridische verplichting tussen verzekeraar enerzijds en exporteur of bank anderzijds. Pas als de exporttransactie daadwerkelijk tot stand komt, wordt de dekkingstoezegging omgezet in een polis. Informatie over bedrijfsnamen en het land zijn in het overzicht achterwege gelaten zodat de informatie niet herleidbaar is tot specifieke projecten en bedrijven, gelet op de bedrijfsgevoeligheid.
ADSB heeft momenteel tien transacties in behandeling voor ekv-dekking op projecten die op basis van de huidige informatie4 geclassificeerd zijn als fossiel. Deze classificatie komt voort uit de meetmethodiek fossiel die ADSB sinds 2021 hanteert en leidt niet per definitie tot uitsluiting van ekv-dekking. Er zijn verschillende redenen waarom een fossiel project toch in aanmerking kan komen voor de ekv. Voorbeelden hiervan zijn de uitzonderingsgronden in het kader van REPowerEU en de specifieke vaar- en voertuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Ook worden downstream projecten wel geclassificeerd als fossiel, maar vallen deze buiten de reikwijdte van het COP26-beleid.
Deze tien aanvragen zijn allen voor 1 januari 2023 ingediend. De totale omvang van de tien aanvragen is EUR 3,9 miljard. Eén van de aanvragen betreft een transactie gerelateerd aan het downstream deel van de waardeketen en valt daarmee buiten de reikwijdte van het COP26-beleid. Over één aanvraag is momenteel te weinig informatie bekend om te bepalen aan welk gedeelte van de waardeketen de transactie is gerelateerd. De overige acht aanvragen worden hieronder weergegeven.
Zes van de aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan projecten in het upstream deel van de waardeketen.
De bouw van een drijvend productieplatform voor de aanleg van een nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
De levering van een verwerkingssysteem ten behoeve van een nieuw LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Een offshore LNG-project. Deze transactie zou na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking omdat het nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Leveringen van vaartuigen voor bestaande olie en gas offshore infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking. Dat is omdat het specifieke vaar- en voertuigen betreft ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur.
Twee aanvragen hebben betrekking op de levering van vaartuigen voor nieuwe fossiele infrastructuur. Deze transacties zouden na de transitieperiode uitgesloten zijn van ekv-dekking.
Twee aanvragen betreffen transacties gerelateerd aan het midstream deel van de waardeketen.
Eén aanvraag betreft de levering van vaartuigen ten behoeve van ondersteunende diensten voor bestaande fossiele infrastructuur. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zouden dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking.
Een tweede aanvraag betreft werkzaamheden ten behoeve van havenontwikkeling. Momenteel is het onduidelijk of deze transactie onder de uitzonderingen valt.
Voor de ingediende aanvragen is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot het verstrekken van een polis. Binnen het recent geïmplementeerde COP26-beleid kan een ingediende fossiele aanvraag die niet onder de uitzonderingen van het nieuwe beleid valt, tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis leiden wanneer deze voor 1 januari 2023 is ingediend. ADSB zal bij deze aanvragen de benodigde financiële en IMVO-beoordeling uitvoeren. Verder zullen de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zijn.
ADSB heeft daarnaast zes dekkingstoezeggingen (dt’s, voorloper op een polis) uitgereikt aan transacties die geclassificeerd zijn als fossiel, die momenteel nog lopen en omgezet kunnen worden in een polis dit jaar. De totale omvang van de zes dt’s is EUR 8,4 miljoen. Drie van deze dt’s betreffen transacties gerelateerd aan een project in het downstream deel van de fossiele waardeketen, zodat deze drie dt’s buiten de reikwijdte vallen van het COP26-beleid. Alle drie de transacties betreffen projecten gerelateerd aan de verkoop van LNG.
De overige drie dt’s betreffen transacties gerelateerd aan midstream deel van de waardeketen.
De aanleg van een gaspijpleiding. Deze transactie zou na de transitieperiode waarschijnlijk uitgesloten zijn van ekv-dekking, omdat het aanleg van nieuwe fossiele infrastructuur betreft.
Een aanpassing van bestaande opslagtanks. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
De levering van specifieke voertuigen. Deze transactie valt onder de uitzonderingen van het COP26-beleid, en zou dus ook na de transitieperiode in aanmerking komen voor ekv-dekking, omdat het een verbetering betreft van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid.
Ook van de afgegeven dt’s is het nog geen gegeven dat deze daadwerkelijk zullen leiden tot een polis. Zo is niet altijd zeker dat de opdracht ook gegund zal worden de Nederlandse exporteur. Er geldt dat de dt’s die op basis van de huidige informatie geclassificeerd zijn als fossiel tot uiterlijk 31 december 2023 tot een polis kunnen leiden. Opnieuw geldt dat de premies voor eventuele afgegeven polissen zoals gebruikelijk kostendekkend zullen zijn. De gevraagde informatie over levensduur en CO2-uitstoot is niet beschikbaar, mede omdat er bij aanvraag geen registratie op projectniveau van levensduur en CO2-uitstoot plaatsvindt.
Erkent u dat het Internationaal Energie Agenschap in het World Energy Outlook 2022 concludeert dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1.5 °C te beperken? Erkent u dat de ekv niet geschikt is om kortetermijnprojecten te verzekeren om acute leveringsproblemen op te lossen vanwege de lange constructietijd van dit soort projecten en de daarmee gepaarde fossiele lock-in-risico’s? Zo nee, waarom niet?
Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) concludeert in het World Energy Outlook 2022 inderdaad dat er geen investeringen in nieuwe olie- en gaswinning of LNG-infrastructuur kunnen worden gedaan in een scenario dat een kans bewaart om de opwarming tot 1,5 graden te beperken. Het IEA tekent in het World Energy Outlook 2022 daarbij aan dat enige nieuwe LNG-infrastructuur nodig kan zijn om de (Europese) diversificatie weg van Russisch gas te faciliteren. Mondiaal verwacht het IEA dat aan de vraag naar aardgas in het 1,5 graden pad voldaan kan worden zonder nieuwe conventionele lange termijn upstream projecten.
De Nederlandse invulling van de COP26-verklaring is dan ook gestoeld op het principe dat er geen ruimte is voor de ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden onder een 1,5 graadscenario. Op basis van het nieuwe ekv-beleid kunnen aanvragen voor projecten gerelateerd aan de ontwikkeling van nieuwe projecten in de fossiele energiesector niet meer in behandeling worden genomen vanaf 1 januari 2023.
Zoals vermeld in de Kamerbrief van november 20225 over de implementatie van de COP26-verklaring wordt voorzien in de mogelijkheid van ekv-dekking voor projecten gericht op het oplossen van acute Europese leveringsproblemen. Mocht deze situatie zich voordoen, dan zal de ekv-toetsing ook in het licht van het RePowerEU beleid plaatsvinden. Zoals aangegeven in de Kamerbrief, zal deze uitzondering in 2023 opnieuw geëvalueerd worden.
Wat verstaat u onder een «bestaand project», zoals beschreven in de uitwerking van de COP26-verklaring? Welke definitie en criteria (bijv. jaartal) hanteert u hiervoor?
In de uitwerking van de COP26-verklaring is ervoor gekozen een onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande fossiele infrastructuur. Bestaande fossiele infrastructuur zijn assets die reeds operationeel zijn. De ekv faciliteert geen nieuwe fossiele infrastructuur meer, en voor bestaande fossiele infrastructuur is de ekv alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd, en dus kan bijdragen aan het verminderen van CO2-emissies. Dit sluit aan bij de uitzondering die andere export kredietverzekeraars zoals UKEF van het Verenigd Koninkrijk hebben geformuleerd.
Hoeveel exportkredietsteun wordt er nu jaarlijks verleend voor bestaande fossiele projecten? Hoeveel steun schat u in dat er de komende jaren op basis van het huidige portfolio van de ekv naar bestaande fossiele projecten in deze sector zal blijven gaan? Kunt u bevestigen dat dit vooral scheepsbouwers en baggeraars betreft die diensten verlenen aan de offshore-industrie?
Voor de bestaande ekv-portefeuille is niet vastgelegd of er sprake is van een nieuw of een bestaand project. Sinds 2021 wordt voor de ekv-portefeuille bijgehouden in welke mate een ekv is afgegeven aan olie- en gasprojecten. In 2022 is in totaal voor EUR 4,5 miljard aan verplichtingen aangegaan, waarvan EUR 15,5 miljoen (0,31%) aan olie- en/of gasprojecten.6
Met ingang van 1 januari 2023 wordt geen ekv-dekking meer verleend aan fossiele projecten, tenzij deze projecten in lijn zijn met de uitzonderingen binnen het COP26-beleid voor de ekv. Hierover zal uw Kamer geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Niet alleen scheepsbouwers en baggeraars verlenen diensten aan de offshore-industrie. Het betreft ook bedrijven die zich richten op de productie en opslag van olie- en gasproducten en die offshore-faciliteiten voor de olie- en gasindustrie ontwerpen, bouwen, installeren en vervoeren. Desalniettemin maken scheepsbouwers en baggeraars inderdaad veel gebruik van de ekv, zowel voor fossiele projecten als voor steeds meer duurzame projecten bijvoorbeeld ten behoeve van wind op zee.
Bent u bekend met onderzoek dat uitwijst dat 40% van de bestaande olie- en gasvelden en de gerelateerde infrastructuur vroegtijdig zal moeten sluiten om een 50% kans te bewaren om onder de anderhalve graad opwarming te blijven?2 Hoe ziet u het huidige beleid met betrekking tot bestaande projecten in het licht van deze wetenschappelijke conclusie? Op basis waarvan acht u het noodzakelijk om bestaande fossiele projecten te blijven ondersteunen wanneer deze eigenlijk afgebouwd moeten worden?
Het onderzoek is bekend. Het kabinet heeft in de implementatie van het COP26-beleid wetenschappelijke inzichten van onder andere het IEA als leidraad gehanteerd. Zoals toegelicht in antwoord 5, is de ekv voor bestaande fossiele infrastructuur alleen nog beschikbaar voor investeringen waarbij sprake is van verbetering van de milieuprestatie en/of veiligheid en/of gezondheid, waarbij de economische levensduur niet wordt verlengd. Zo valt milieuwinst te behalen bij verbeterde milieuprestatie van bestaande infrastructuur (bijv. via het tegengaan van methaan lekkages). Bestaande fossiele infrastructuur kan daarnaast een rol spelen in toekomstige ketens voor hernieuwbare energie, en dient veilig en goed onderhouden te blijven tot aan herbestemming of ontmanteling. Investeringen in bestaande fossiele infrastructuur zijn nodig om een ordelijke en kostenefficiënte transitie naar net-zero mogelijk te maken.
Kunt u een analyse of lijst met voorbeelden van specifieke fossiele projecten in het verleden delen die onder het nieuwe beleid geen ekv-steun meer zullen ontvangen en voorbeelden van fossiele projecten die onder een van de uitzonderingen wel nog steun kunnen krijgen?
De tabel met daarin diverse ekv voorbeelden van uitsluitingen en uitzonderingen uit de ekv-portefeuille is toegevoegd bij de beslisnota bij de Kamerbrief over de uitwerking van de COP26-verklaring.8
Klopt het dat er voor nieuwe multipurpose schepen wordt getoetst of het eerste project waar ze aan deelnemen een fossiel project is? En klopt het dat als dit het geval is het nieuwe multipurpose schip geen exportkredietverzekering kan krijgen?
Dat klopt niet. Onder de uitsluitingen vallen schepen die technisch zijn ontworpen enkel en alleen voor de aanleg van fossiele infrastructuur en voor het transport van brandstoffen, zie ook de tabel met de uitsluitingen en uitzonderingen onder voetnoot 5. Onder de uitzonderingen vallen multipurpose schepen die ook ingezet worden voor andere doeleinden dan enkel de fossiele infrastructuur, zoals voor havenoperaties, offshore wind en surveillance. Hierbij is relevant dat Duitsland, een ondertekenaar van de COP26-verklaring en een land met een belangrijke scheepsbouwsector, hier nog geen beleid op heeft gemaakt.
Klopt het dat projecten waarbij nieuwe multipurpose havens worden aangelegd of gefaciliteerd, dus inclusief nieuwe fossiele infrastructuur, middels de exportkredietverzekering steun kunnen blijven ontvangen? Hoe ziet u dit in het licht van de wetenschap dat nieuwe fossiele infrastructuur niet past binnen 1.5 °C? Bent u er voorstander van om aan de voorwaarden hiervoor toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding, of dit nou gaat om olie- en gasvelden of havens? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt, ondersteunende diensten voor (aanleg van) multipurpose havens kunnen onder voorwaarden gedekt worden onder het COP26-beleid. Het kabinet is niet voornemens om aan de voorwaarden toe te voegen dat projecten niet mogen leiden tot capaciteitsuitbreiding. Immers, in multipurpose havens vinden ook andere activiteiten plaats dan fossiele activiteiten.
Onder het nieuwe beleid is steun niet meer mogelijk voor aanleg of uitbreiding van single purpose havens (incl. toegangskanalen) ten behoeve van de fossiele energiesector, en voor uitbreiding van multi purpose havens (incl. toegangskanalen) waarbij de uitbreiding alleen is bestemd voor de verwerking en/of op- of overslag ten behoeve van de fossiele energiesector.
Dit is in lijn met het beleid van België op het gebied van multipurpose havens en daarmee conform motie Heinen c.s. Andere ondertekenaars van de COP26-verklaring hebben geen specifiek beleid op de aanleg van multipurpose havens.
Hoe wordt geanalyseerd of er geen haalbaar duurzaam alternatief is voor elektriciteitsproductie op basis van fossiele brandstoffen in arme landen? Zullen deze analyses worden gepubliceerd? Wat betekent dit bijvoorbeeld in een arm land met veel potentieel aan hernieuwbare energie, dat echter lang te maken heeft gehad met fossiele afhankelijkheid, wat de mogelijkheden om te investeren in hernieuwbare energie heeft beperkt? Hoe wordt «het betreffende land investeert in hernieuwbare energie» als criterium geïnterpreteerd, tegen deze achtergrond?
De aanvrager zal dit overtuigend moeten aantonen voor de specifieke context waarin het project plaatsvindt. Ook zal de voorgestelde uitzondering op case-by-case basis beoordeeld worden, mede aan de hand van gezaghebbende internationale analyses van het betreffende elektriciteitssysteem, zoals van de Wereldbank of het International Renewable Energy Agency. Bij de beoordeling zal ook getoetst worden op de voorwaarde of het betreffende land tevens geloofwaardige actie onderneemt om op termijn deze fossiele component in de elektriciteitsmix overbodig te maken, bijvoorbeeld door regionale interconnecties of de ontwikkeling van elektriciteitsopslag. In uitzonderlijke gevallen is er geen haalbaar duurzaam alternatief voor elektriciteitsproductie in arme landen, bijvoorbeeld in situaties met relatief kleine, niet gemoderniseerde elektriciteitsnetten, een relatief groot aandeel variabele hernieuwbare energie, en gebrek aan andere opties om het elektriciteitsnet te stabiliseren zoals waterkracht, aardwarmte of elektriciteitsopslag.
Uw Kamer zal over de toepassing van uitzonderingsgronden geïnformeerd worden in de jaarlijkse ekv-monitor.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is om te voorkomen dat arme landen in een fossiele lock-in terecht komen, met alle gevolgen van dien? Bent u ermee bekend dat het Verenigd Koninkrijk alleen uitzonderingen rondom elektriciteitsproductie maakt als een aanvrager bewijst dat bepaalde fossiele elektriciteitsproductie de transitie naar duurzame energie niet vertraagt of in de weg zit? Bent u er voorstander van om deze voorwaarde ook in het beleid op te nemen voor arme landen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de uitzonderingsgronden die door het Verenigd Koninkrijk gesteld zijn. Net als het Verenigd Koninkrijk, acht het kabinet het van belang om ontwikkelingslanden te helpen hun fossiele afhankelijkheden af te bouwen en nieuwe afhankelijkheden in de vorm van een fossiele lock-in zoveel mogelijk te voorkomen. Dit aandachtspunt is de aanleiding geweest voor de opgestelde criteria voor wat betreft elektriciteitsopwekking in het geïmplementeerde COP26-beleid. Nieuwe ekv-dekking aan fossiele transacties op het gebied van elektriciteitsproductie is alleen mogelijk onder de genoemde voorwaarden in de Kamerbrief van 3 november 2022.9 Namelijk mits er sprake is van een significante bijdrage aan het oplossen van acuut energietekort of gebrek aan energietoegang in lage inkomenslanden met extreme energiearmoede; en/of er sprake is van een significante bijdrage aan een energietransitie-pad richting klimaatneutraal; en/of er geen haalbaar duurzaam alternatief is en het betreffende land investeert in hernieuwbare energie. Verder blijft de ekv tot 2030 toegankelijk voor gascentrales ter vervanging van kolencentrales indien dit in het betreffende land waar de investering plaatsvindt tot serieuze emissiereductie leidt in lijn met Europese normen voor duurzaamheid.
Waarom is het belangrijke onderdeel van de COP26-verklaring over de eerlijke energietransitie (just energy transition) niet meegenomen in de uitwerking van het beleid?
Nederland geeft invulling aan just energy transition via de bredere beleidsmatige inzet op energietransitie-samenwerking zoals beschreven in de beleidsnota voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking «Doen waar Nederlands goed in is» en de internationale klimaatstrategie.
Tijdens de COP26 klimaattop in Glasgow ondertekende Nederland, met gelijkgestemde landen, een verklaring over de toepassing van principes voor een eerlijke energietransitie in onze internationale samenwerking met ontwikkelingslanden en opkomende economieën.10
Zie ook het antwoord op vraag 14.
Wat verstaat u onder de eerlijke energietransitie? Hoe gaat u borgen dat de ondersteuning van groene projecten door het Nederlandse bedrijfsleven bijdraagt aan de eerlijke energietransitie in het land waar het project wordt uitgevoerd, wat tevens belangrijk is voor het behalen van de SDG’s? Bent u bereid om dit toe te voegen aan het beleid? Hoe gaat u hierop monitoren?3
Hoewel bijdragen aan het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) en de eerlijke energietransitie niet de hoofddoelstelling van de ekv-faciliteit is, heeft het instrument wel degelijk positieve impact op de SDG’s en de eerlijke energietransitie. Sinds 2019 wordt jaarlijks in de ekv-monitor gerapporteerd over de potentiële bijdrage van de door ekv verzekerde transacties op de SDG’s in de ontvangende landen.
Vanwege het belang van de groene energietransitie voor het kabinet, zijn verschillende maatregelen genomen die groene export beter ondersteunen. Zo worden bedrijven per 2022 via de groendekking geholpen om financiering aan te trekken voor investeringen en onderzoek, welke groene export stimuleren. Voor risicovolle groene transacties die kleiner zijn dan EUR 5 miljoen zijn daarnaast de eisen die aan de exporteur en de debiteur worden gesteld versoepeld. Ook biedt de ekv dekking op het Green Shipping Fund, Climate Investor 1 en Climate Investor 2, drie innovatieve klimaatfondsen.
Wat is uw inzet om de COP26-verklaring te promoten bij andere landen die de verklaring nog niet hebben ondertekend en op multilateraal niveau zoals bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), het Klimaatverdrag (UNFCCC) en de Multilateral Development Banks (MDB’s)?
Bij de OESO staat de discussie over het beëindigen van de ekv voor de fossiele sector op de agenda. In 2021 is afgesproken de financiering van kolencentrales niet langer te ondersteunen. De inzet van Nederland (via de EU) is om verdere stappen te zetten. Op deze manier probeert het kabinet zich hard te maken voor internationale afstemming en een gezamenlijke aanpak om meer landen te betrekken, met name de landen die de COP26-verklaring niet hebben ondertekend.
Ook binnen de Export Finance for Future (E3F) coalitie zet Nederland zich in samen met negen andere Europese landen voor het in lijn brengen van de ekv met de klimaatdoelen van Parijs. Daarvoor hebben de landen afgesproken transparantie te verhogen en zoveel mogelijk andere landen te betrekken bij het initiatief.
In de komende periode zal het kabinet deze inspanningen onverminderd voortzetten, onder andere via de coalitie E3F, de EU, de OESO en via klimaat- en economische diplomatie. Daarbij streeft het kabinet er ook naar dat multilaterale ontwikkelingsbanken de financiering van fossiele brandstof projecten uitfaseren.
Hoe borgt u de transparante implementatie van het beleid? Kunt u toezeggen dat voor elke toegekende verzekering publiek toegankelijke informatie beschikbaar is die onderbouwt waarom dit project past binnen de gestelde uitzonderingen? Kunt u toezeggen dat voor categorie A-projecten deze informatie publiekelijk beschikbaar is voordat een dekkingstoezegging wordt gegeven?
Op basis van internationale afspraken en Nederlands beleid publiceert ADSB categorie A-projecten gedurende minstens 30 dagen voor afgifte van de polis op haar website.12 Ieder die geïnteresseerd is in het gepubliceerde project, kan de milieu en sociale effectrapportage raadplegen via de website van ADSB. Vanuit het streven naar transparantie publiceert ADSB na de eventuele afgifte van een polis voor een A-project de hoofdpunten conform transparantiebeleid. In het overzicht van afgegeven polissen is per polis ook aangegeven of de transactie als groen of fossiel is geclassificeerd.
Het kabinet informeert de Kamer in de jaarlijkse ekv-monitor over de implementatie van de COP26-verklaring en zal daarin ook rapporteren over het geïmplementeerde beleid. In de ekv-monitor zal onder meer aandacht besteed worden aan de toegepaste uitzonderingen.
Bent u van plan om ekv-steun voor andere sectoren met hoge emissies zoals cement, staal, plastics, vliegen, landbouw e.d. op den duur ook uit te faseren? Wanneer verwacht u hiermee te starten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is momenteel niet voornemens om ekv-dekking voor andere sectoren met hoge emissies uit te faseren. Het kabinet hecht daarbij aan het internationaal gelijkwaardig speelveld. De sectoren maken overigens allemaal hun eigen sectorspecifieke transitie pad door, waarbij de ekv de transitie in deze sectoren ondersteunt door innovatie technologieën te verzekeren.
Het kabinet hecht veel waarde aan vergroening en de groene transitie in sectoren met hoge emissies. Daarom is de beleidsmatige inzet van de ekv gericht op het vergroten van het aandeel «groene» transacties in de portefeuille van ADSB. In dit kader heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om de vergroening van de ekv te stimuleren. De ekv maakt groene transacties mogelijk die zonder ekv niet mogelijk waren geweest en is daarmee een aanjager van groene innovaties.
Kunt u deze vragen ruimschoots voor het commissiedebat Exportkredietverzekeringen/Handelsinstrumentarium beantwoorden?
Ja.
Het Zwitserse exportcontroleregime. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht «German ammunition plant to sidestep Swiss re-export ban»?1
Ja.
Beschikt de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie? Zo ja, kunt u aangeven om welke types en hoeveelheden het gaat?
Ja, de 35mm kanonmunitie voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig en de 30mm munitie voor de Goalkeeper zelfbeschermingssystemen voor schepen worden in Zwitserland geproduceerd. Omdat de opgedragen NAVO-voorraadnormen voor deze munitiesoorten vertrouwelijk zijn, kan ik u niet in het openbaar informeren over de voorraad van deze munitieartikelen.
Is voor doorvoer van deze munitie naar een derde land, bijvoorbeeld Oekraïne, toestemming van Zwitserland nodig?
Ja, bij verwerving van militair materieel -waaronder munitie- tekent Nederland een eindgebruikersverklaring (End User Certificate). Hierin is vastgelegd dat Nederland de beoogde eindgebruiker is. Wanneer Nederland deze artikelen vervolgens wil schenken of verkopen, moet een formele exportvergunning aan het land van herkomst gevraagd worden.
Welke sancties staan op het tegen de afspraken in doorleveren van Zwitserse munitie?
Zoals ieder ander soeverein land zal Zwitserland in het concrete geval bepalen wat de gevolgen zijn.
Indien de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie beschikt, is hieruit dit jaar geleverd aan Oekraïne?
Uw Kamer wordt via de reguliere leveringenbrief op vertrouwelijke wijze geïnformeerd over leveringen aan Oekraïne.
Zijn onder het Zwitserse exportcontroleregime vallende leveranciers gegadigden voor de munitieaankopen waar Defensie de komende jaren geld voor uittrekt?
Ja, Defensie heeft voor de levering van conventionele munitie een raamcontract met Rheinmetall. Dit bedrijf heeft productiefaciliteiten in meerdere landen, waaronder in Zwitserland (RMWS: Rheinmetall Schweiz). Om de voorraad munitie op peil te houden verwerft Defensie onder andere 35mm kanonmunitie voor het CV90 Infanteriegevechts-voertuig (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Deze munitie wordt in Zwitserland geproduceerd.
Worden er bij de aankoop van munitie de komende jaren vooraf eisen gesteld over het recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent, zoals doorlevering aan Oekraïne voor zelfverdediging tegen Rusland?
Een generiek recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent is op het moment niet aan de orde. Landen bepalen zelf of een re-exportclausule bij levering wordt opgenomen in afspraken.
Strikte en zuivere exportcontrole is van belang voor de internationale veiligheid. In dat licht staat het elk land vrij om binnen de kaders van internationale afspraken op eigen wijze invulling te geven aan wapenexportcontrole, waaronder op het vlak van re-exportautorisatie.
Beschikt Defensie los van eventuele munitie over andere wapensystemen of onderdelen in wapensystemen die aan het Zwitserse exportcontroleregime, inclusief regels over doorlevering, onderworpen zijn? Zo ja, welke?
Ja, we hebben verschillende wapensystemen en -onderdelen die aan het Zwitserse exportregime onderhevig zijn. Dit zijn onder andere de Pilatus PC-7 lesvliegtuigen, componenten voor de rubber band track van de CV90 en de laserdoelaanwijzer VIS/INVIS.
Tot welke fondsen en andere financiële instrumenten van de Europese Unie (zoals het Europees Defensiefonds of de voorloper daarvan, EDIDP, en het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act) voor de defensiesector hebben bedrijven of bedrijfsonderdelen die onderworpen zijn aan het Zwitserse exportcontroleregime toegang? Indien deze toegang bestaat, kunt u aangeven of er ook daadwerkelijk subsidies zijn verstrekt of zijn voorzien aan deze bedrijven, en om welke bedragen het gaat?
In de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF) is vastgesteld dat ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers gevestigd dienen te zijn in de EU of in een geassocieerd land.2 Zwitserland is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan in een EDF-project worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Hiervan heeft Zwitserland tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het EDF die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land maar onder zeggenschap staan van (een entiteit uit) een niet-geassocieerd derde land. In het geval van het EDF is er één bedrijf betrokken dat onder controle staat van een Zwitserse entiteit. In het EDIDP zijn dit er twee. De lidstaten waarin deze bedrijven zijn gevestigd hebben de garantie afgeven dat betrokkenheid van deze entiteiten de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. Informatie over de hoogte van de subsidie voor individuele bedrijven is niet beschikbaar.
Op dit moment wordt nog onderhandeld over de verordening van het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) instrument. Daarom zijn er nog geen projecten gestart.
Vindt er op dit moment Zwitserse deelname aan PESCO-projecten plaats of is deze deelname voorzien? Zo ja, om welke projecten gaat het?
Nee, deelname aan PESCO-projecten is voorbehouden aan EU-lidstaten, tenzij een project expliciet opengesteld is voor derde landen. Zwitserland heeft wel kenbaar gemaakt te willen participeren in het project «Cyber Range Federation», een PESCO-project onder voorzitterschap van Estland. Besluitvorming over toetreding van een derde land tot een PESCO-project vindt plaats in de Raad.
Aan welke projecten van het European Defence Agency doet Zwitsland mee, en wat is daarin de rol van Zwitserland?
Zwitserland werkt sinds 2012 onder een Administrative Arrangement samen met het EDA. Zwitserland participeert in zeven van EDA’s Capability Technology Groups (CapTechs) en is onder andere lid van het Single European Sky Military Aviation Board, EDA Helicopter Exercise Programme en het EDA Military Airworthiness Authorities Forum. Binnen de CapTechs neemt Zwitserland deel aan verschillende projecten, zoals binnen de CapTech voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) bescherming aan het project dat ziet op het testen en evalueren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat is uw mening over de positie van Zwitserland ten aanzien van de blokkade op het doorleveren van wapens en munitie aan Oekraïne?
Het kabinet is zich bewust van belemmeringen die kunnen ontstaan in het ondersteunen van Oekraïne als het gevolg van niet afgegeven re-exportautorisaties. Tegelijkertijd is exportcontrole een nationale bevoegdheid die het landen mogelijk maakt om op eigen wijze en binnen de kaders van internationale afspraken invulling te geven aan export-controle, waaronder het beleid ten aanzien van re-exportautorisatie.
Wanneer een re-exportclausule in het spel is bij de voorgenomen levering van goederen aan Oekraïne doet Nederland een dringend beroep op het land van productie met het oog op de situatie in Oekraïne. In bredere zin geldt dat meerdere leden van het kabinet het vraagstuk van
re-exportautorisatie bespreken in gesprekken op het internationale niveau.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat Duitsland nog halverwege 2023 een nieuwe munitiefabriek opent en in productie verwacht te hebben?
Nederland ziet opschaling van de bestaande productiecapaciteit van Rheinmetall als een logisch besluit.
Bent u bereid om ook in Nederland (onderdelen van munitie) te laten produceren en hiertoe het aanbod te doen bij de Duitse regering?
In lijn met de motie-Dassen c.s. (Kamerstuk 36 124, nr. 19) zal Nederland met Duitsland en België in overleg treden om te onderzoeken hoe de gezamenlijke productiecapaciteit voor hoog-technologische (kapitale) munitie kan worden vergroot.
Het bericht dat de VN nog 38 miljoen dollar tekort komt voor de berging van FSO Safer. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VN komen nog 38 miljoen dollar tekort voor berging FSO Safer»?1
Ja.
Vindt u nog steeds dat er reeds voldoende geld is opgehaald, zoals zij in september te kennen heeft gegeven?2
Ja, mede dankzij de Nederlandse inspanningen zijn er op dit moment voldoende financiële middelen beschikbaar om de eerste fase van de reddingsoperatie te starten. Om de reddingsoperatie operatie ook volledig af te kunnen ronden is volgens de begroting van de VN nog 19 mln USD nodig.
Is de 7,5 miljoen euro extra toezegging, die boven op de ten tijde van de toezegging reeds uitgegeven 7,5 miljoen euro, al gealloceerd dan wel uitgegeven aan verschillende posten? Heeft u een overzicht van deze uitgaven?
Het totaal bedrag van 15 mln USD is overgemaakt naar de uitvoerende VN-organisatie UNDP. Het bedrag zal ten goede komen aan de reddingsoperatie als geheel. De uitvoering van het project is nog niet gestart, dus de totale uitgaven tot nu toe zijn beperkt.
Hoe draagt de Jemenitische overheid, als eigenaar van het overgrote deel van de olie in de Safer, bij aan het voorkomen van de ramp?
De Jemenitische overheid is eigenaar van het overgrote deel van de olie in de FSO Safer. Door het conflict in Jemen heeft de Jemenitische overheid in praktijk geen zeggenschap over de olieopslagtanker of de inhoud daarvan. De FSO Safer ligt in een gebied dat door de Houthi’s wordt gecontroleerd. De VN, Nederland en andere betrokken partijen zijn in goed contact met de overheid van Jemen om deze potentiële olieramp te voorkomen. De overheid van Jemen deelt de grote zorgen over de dreigende olieramp, speelt een constructieve rol en heeft toegezegd 5 miljoen USD bij te dragen aan de VN-geleide reddingsoperatie vanuit de Global Environment Facility.
Welke rol speelt Nederland bij het creëren van het contingency plan dat ten doel heeft de impact van de olieramp te beperken? Hoe heeft de VN haar coördinerende rol bij dit proces ingevuld?
Nederland richt zich primair op het voorkomen van de potentiële olieramp maar draagt ook bij aan het contingency plan omdat dat onderdeel uitmaakt van de projectbegroting van de VN.
Wat vindt u van de door de Houthi’s ondertekende overeenkomst met de Verenigde Naties? Verwacht de Minister dat dit de gevaren bij het bergen omtrent de heersende oorlog aldaar wegneemt?
De reddingsoperatie zal in conflictgebied uitgevoerd moeten worden, wat onvermijdelijk risico’s met zich mee brengt. Om deze risico’s zo goed mogelijk te beheersen worden door de VN en uitvoerende partijen mitigerende maatregelen genomen. Het is niet mogelijk om alle risico’s bij een dergelijke operatie in een conflict gebied uit te sluiten. Het op 5 maart 2022 gesloten MoU laat zien dat de Houthi’s achter een door de VN geleide reddingsoperatie staan, wat naar mijn verwachting een positief effect zal hebben op de veiligheidsomstandigheden rondom de operatie. In gesprekken spreken de Houthi’s steevast steun uit aan het project en dringen zij aan op snelle uitvoering.
Deelt u de mening dat het openbreken van de olietanker zowel desastreuze gevolgen voor het milieu heeft als voor de internationale handel en dat hierdoor haast geboden is bij het ruimen van de olietanker? Bent u bereid deze haast kenbaar te maken bij haar collega’s indien zij hiervan niet overtuigd zijn?
Ja, ik deel de zorgen. Nederland speelt daarom ook een actieve aanjagende en ondersteunende rol in het VN-geleide proces om de reddingsoperatie zo spoedig mogelijke te starten. Ik heb onlangs de urgentie van de situatie en mijn grote zorgen over de voortgang ook helder kenbaar gemaakt bij het hoofd van UNDP – verantwoordelijk voor de uitvoering – en er stevig op aangedrongen dat de reddingsoperatie zo snel mogelijk start. Hij heeft mij ervan verzekerd dat hij mijn mening deelt en dat UNDP met grote toewijding werkt aan een oplossing. Daarnaast stellen de Minister van Buitenlandse Zaken en ik de urgentie van de situatie herhaaldelijk aan de orde in gesprekken met collega’s en sporen wij hen aan om bij te dragen aan de reddingsoperatie, financieel of anderszins. Ook onderhoudt Nederland samen met andere donoren nauw contact met de VN om vaart te houden in het uitvoeringsproces. Ik zal mij blijven inzetten om deze olieramp te voorkomen.
Klopt het bericht dat Nederlandse bedrijven de taak hebben gekregen om de olie(tanker) te bergen? Zo ja, hoe assisteert de Nederlandse staat bij het uitvoeren van deze opdracht mede gezien de geopolitieke situatie en de Nederlandse gelden die voor het oplossen van dit probleem zijn gealloceerd?
Het Nederlandse bedrijf Smit Salvage voert momenteel contractonderhandelingen met de VN om de operatie uit te voeren. Nederland ondersteunt de VN en speelt internationaal een aanjagende rol. Daarbij wordt er zorgvuldig rekening gehouden met de geopolitieke situatie en wordt er contact onderhouden met Smit Salvage in deze voorbereidende fase van de reddingsoperatie. De Nederlandse staat zal niet betrokken zijn bij de praktische uitvoering van de opdracht.
De protesten in Iran |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft de Nederlandse overheid contact met Iraanse democratische bewegingen en mensenrechtenactivisten en ondersteunt de Nederlandse overheid hen?
Sinds de start van de protesten in september jl. heb ik, evenals andere leden van het kabinet, meermaals gesproken met leden van de Iraanse gemeenschap in Nederland over de situatie in Iran. Laatstelijk op 10 januari jl. heb ik gezamenlijk met de Minister-President een delegatie Iraanse Nederlanders ontvangen. Tijdens die bijeenkomst is gesproken over de ervaringen van de deelnemers, de Nederlandse inzet en mogelijke handelingsperspectieven voor het kabinet – waaronder ondersteuning van mensenrechtenactivisten. Conform Tweede Kamer Motie van het lid Jasper van Dijk (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1985) zal het kabinet deze contacten voortzetten en de Iraanse gemeenschap blijven raadplegen over mogelijke maatregelen.
Wat heeft het kabinet gedaan om protesterende Iraniërs te helpen?
Het kabinet heeft Iran vanaf het begin van de protesten herhaaldelijk opgeroepen om het (dodelijke) geweld tegen demonstranten te staken, mensenrechten te respecteren en daders ter verantwoording te roepen. Dit doet Nederland via alle kanalen, zowel voor als achter de schermen en zowel bilateraal, via de EU als in multilateraal verband.
Op 9 december en 22 december jl. heb ik met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken en nogmaals de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran in heldere taal overgebracht. Op 15 december jl. heb ik tevens de Iraanse ambassadeur in Nederland ontboden vanwege de executies van twee jonge demonstranten op 8 en 12 december jl. Daarbij heb ik bovengenoemde boodschappen nogmaals onderstreept en specifiek opgeroepen om af te zien van nieuwe executies. In respons op de executie van twee demonstranten in Iran op 7 januari 2023 heb ik opnieuw de Iraanse ambassadeur ontboden en deze executies veroordeeld. Nederland heeft tevens andere EU lidstaten opgeroepen hetzelfde te doen. Naar aanleiding van de executie van een Brits-Iraanse burger is de Iraanse ambassadeur op 16 januari wederom ontboden en aangesproken op de zeer slechte mensenrechtensituatie. Daarnaast wordt momenteel – mede op initiatief van Nederland – een vierde pakket mensenrechtensancties voorbereid.
Vanwege de ernstige zorgen over een gebrek aan gerechtigheid en een eerlijk rechtsproces in Iran zelf, blijft Nederland daarnaast inzetten op het internationaal ter verantwoording roepen van daders van mensenrechtenschendingen in Iran. Binnen de VN-Mensenrechtenraad was Nederland cosponsor van de speciale zitting over Iran op 24 november 2022, waar met grote meerderheid een resolutie werd aangenomen voor een onafhankelijke Fact Finding Mission. Dit is een belangrijk instrument om bewijzen van mensenrechtenschendingen te verzamelen en deze schendingen internationaal aan de kaak te stellen.
Wat onderneemt het kabinet op Europees niveau voor actie tegen de repressie in Iran en hoe toont het support voor Iraniërs die protesteren?
Mede op initiatief van Nederland is inmiddels een significant aantal personen en entiteiten op grond van het EU Iran mensenrechtenregime gesanctioneerd en zijn ook sancties vanwege Iraanse droneleveranties ingesteld. Dit betekent concreet dat het verboden is om vanuit de EU handel te drijven met Iraanse personen of entiteiten die zijn gesanctioneerd onder het EU Iran mensenrechtensanctieregime of die zijn gesanctioneerd ten aanzien van de dronesleveranties van Iran aan Rusland. Ook mogen de personen op de lijst de EU niet inreizen. Het kabinet onderzoekt tevens de mogelijkheden om deze maatregelen uit te breiden. Mede op initiatief van Nederland heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 12 december 2022 een derde pakket aan mensenrechtensancties op Iran aangenomen. Aanvullende sancties zijn in voorbereiding.
Ook heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor de verwijdering van Iran uit de VN CSW, met als oogmerk dat de EU lidstaten die zitting hebben in ECOSOC stemden voor de door VS ingediende resolutie die daarin voorziet. Zelf heb ik hier ook voor gepleit bij de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022. Op 14 december 2022 stemden alle EU lidstaten voor de verwijdering van Iran uit de VN CSW.
Zijn er Nederlanders of Iraans-Nederlanders opgepakt in Iran de afgelopen tijd? Als dat het geval is, om hoeveel mensen gaat het en wat heeft de regering gedaan voor deze Nederlanders?
Er is momenteel één casus bekend van een Nederlander die is opgepakt in relatie tot de onrusten in Iran. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Sjoerdsma d.d. 23 december 2022 met kenmerk 2022Z21781 verleent Nederland consulaire bijstand in deze casus. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat tevens in contact met de familie van deze Nederlander, maar doet geen (publiekelijke) uitspraken over individuele casuïstiek.
Daar waar de grote repressie en het geweld door het Iraanse regime tot een vluchtelingenstroom kunnen leiden, voelt Nederland zich verantwoordelijk om deze mensen op te vangen en een veilige haven te bieden?
Een ieder die stelt te vrezen voor vervolging kan in Nederland een asielaanvraag indienen. Indien aannemelijk is dat een persoon bij terugkeer vervolgd wordt of een reëel risico loopt op ernstige schade of onmenselijke behandeling, geeft dit recht op internationale bescherming. Dit is echter een individuele beoordeling. Er kan niet in generieke zin gesteld worden dat alle personen die uit Iran naar Nederland komen per definitie internationale bescherming zullen verkrijgen.
Bent u van plan om naar Mahsa Amini en haar dood onderzoek te laten doen?
Nederland heeft sinds september jl. de Iraanse autoriteiten meermaals opgeroepen om een gedegen, transparant en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik in september jl. overgebracht in een gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Algemene Vergadering van de VN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Teheran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad. Nederland blijft onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini.
Is of wordt de Iraanse ambassadeur ter verantwoording geroepen voor de harde repressie van de protesten, het geweld tegen demonstranten en discriminatie van etnische minderheden?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Het bericht 'Akkoord over beperken export chiptech naar China' |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat kabinet heeft ingestemd met exportbeperkingen van chipmachines en chiptechnologie aan China? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?1
Op de inhoud van gesprekken die Nederland voert met partnerlanden kan ik vanwege de vertrouwelijkheid niet ingaan. Zoals eerder gemeld, zal ik u uiteraard informeren in geval van beleidswijzigingen: deze zijn op dit moment niet aan de orde. Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief van 1 december jl., en de vertrouwelijke technische briefing die 8 december plaatsvond.
Wilt u zo snel mogelijk met de Kamer delen welke afspraken er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten van de afspraken op Nederlandse bedrijven? Zijn deze bedrijven geconsulteerd in het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten op onze (economische) veiligheid?
In de Kamerbrief van 1 december bent u geïnformeerd over de overwegingen van exportcontrolebeleid in het algemeen, en halfgeleidertechnologie in het bijzonder. De bescherming van nationale veiligheid is het uitgangspunt. Op basis daarvan, heeft het kabinet drie strategische doelen gedefinieerd voor halfgeleidertechnologie: 1) Voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet of in massavernietigingswapens. 2) Voorkomen van ongewenste strategische afhankelijkheden. 3) Behoud van Nederlands technologisch leiderschap en westerse standaarden. U bent op 8 december jl. tijdens een vertrouwelijke briefing hierover nader geïnformeerd. Indien van beleidswijzigingen sprake is, zal ik uw Kamer informeren. Dat is nu niet het geval.
Wat zijn de effecten op de veiligheid van Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de veiligheidsaspecten met uw Brusselse collega’s besproken? Zo ja, wat kwam hieruit en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 1 december, is internationale samenwerking een essentieel onderdeel van exportcontrolebeleid. Europese wetgeving is de basis van het Nederlandse exportcontrolebeleid, en Nederland streeft naar eensgezinde uitvoering hiervan. Nederland voert doorlopend gesprekken hierover. Primaire partners zijn de EU lidstaten en de Europese Commissie. Op de inhoud van die gesprekken kan ik niet in het openbaar ingaan.
Welke veiligheidsrisico’s waren er voor Nederland geweest als deze afspraken niet waren gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat staat er tegenover het moeten beperken van onze export? Bent u van mening dat dit proportioneel is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw verwachting van de klacht die China tegen de VS heeft ingediend bij de WTO? Verwacht u een gelijke klacht aan het adres van Nederland?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de klacht die China heeft ingediend tegen de VS in het kader van WTO geschillenbeslechting. Het gaat om een klacht over exportcontrole maatregelen voor halfgeleidertechnologie die de VS heeft aangekondigd op 7 oktober jl. ter bescherming van de nationale veiligheid. China claimt dat deze motivatie niet consistent is met WTO-regels. In het kader van deze klacht zullen China en de VS eerst bilaterale consultaties houden. Op de uitkomst hiervan kan ik niet vooruitlopen. Wel merk ik op dat de WTO regels uitzonderingsgronden kennen, waaronder ten behoeve van nationale veiligheid, op basis waarvan exportcontrole maatregelen worden genomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, maakt Nederland een eigen afweging als het gaat om exportcontrole. Ik ga niet speculeren over mogelijke klachten die Nederland zou kunnen ontvangen.
Verwacht u nog verdere reacties vanuit China, zowel economisch als diplomatiek? Welke impact denkt u dat de exportbeperkingen hebben op de technologische ontwikkeling in China en daarmee op militaire macht van China en de mensenrechtenschendingen binnen China zelf?
Ik ga niet speculeren over mogelijke reacties vanuit het China. In de brief die u heeft ontvangen op 1 december jl. en in het antwoord op vragen 4, 5, 7 en 8 staan de uitgangspunten voor exportcontrolebeleid van halfgeleidertechnologie.
Op welke manier heeft u de mogelijkheden voor exportbeperkingen besproken met uw collega’s in Brussel?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wapenexportbeleid op 21 december?
Ja.
De documentaire 'Het laatste woord' en de straf die Jurriën in erbarmelijke omstandigheden uitzit in Tunesië |
|
Jasper van Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire «Het laatste woord», waarin wordt ingegaan op de casus van Jurriën die in Tunesië is veroordeeld tot een celstraf van 20 jaar?1
Ja.
Wat is uw reactie hierop?
De schrijnende situatie van Jurriën is het Ministerie van Buitenlandse Zaken terdege bekend en heeft onze onverminderde aandacht. Jurriën heeft bij aanvang van zijn detentie een beroep gedaan op consulaire bijstand. Hij is afgelopen jaren zeer regelmatig bezocht, meerdere gratieverzoeken zijn ondersteund en er is uitvoerig contact met zijn familie.
Heeft u kennisgenomen van de serieuze twijfels die zijn gerezen over het daderschap van Jurriën en de juistheid van de veroordeling, zoals in de documentaire verwoord?
Deze aspecten vragen een strafrechtelijke en inhoudelijke beoordeling. De Nederlandse overheid verleent consulaire bijstand, maar kan geen invloed uitoefenen op de rechtsgang in een ander land of een buitenlands strafproces inhoudelijk beoordelen. Net zoals andere landen geen invloed op de rechtsgang in Nederland kunnen uitoefenen. Het is aan de gedetineerde en zijn advocaat de aspecten ten aanzien van de rechtsgang en rechtsmiddelen aan de orde te stellen en aan de rechter hierover vervolgens te beslissen.
Heeft u eveneens kennisgenomen van de erbarmelijke omstandigheden zoals een gebrek aan eten en de koude temperatuur van de detentielocatie, die ervoor zorgen dat Jurriën gezondheidsproblemen heeft?
De detentieomstandigheden in alle Tunesische gevangenissen zijn zwaar. Deze detentieomstandigheden zijn de belangrijkste reden dat Tunesië in het kader van consulaire bijstand aan gedetineerden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is aangemerkt als zogenoemd zorgland. De elementen van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in een zorgland staan in de Staat van het Consulaire van 7 december 20182.
De Nederlandse ambassade in Tunis heeft meerdere malen de gezondheidssituatie van Jurriën bij de Tunesische autoriteiten onder de aandacht gebracht. Als gevolg daarvan heeft recent een medisch onderzoek in een extern ziekenhuis plaatsgevonden. Omwille van persoonsgegevensbescherming kan ik over de aard van de onderzoeken geen nadere mededelingen doen.
Wat vindt u ervan dat deze detentielocatie waar Jurriën zijn straf uitzit wordt omschreven als onbegaanbaar voor buitenstaanders zoals zijn familie en journalisten?
In de meeste landen, zo ook in Tunesië, is vooraf toestemming nodig voor bezoeken. Op één na zijn alle bezoekaanvragen vanuit de ambassade voor Jurriën door Tunesië gehonoreerd. De detentieomstandigheden in alle Tunesische gevangenissen zijn zwaar. De gevangenis waarin hij verblijft behoort echter niet tot de slechtsten van het land. De bezoekduur die betrokkene wordt toegestaan is gemiddeld langer dan regel is in deze gevangenis. Ook heeft hij als uitzondering op de algemene regel bezoek mogen ontvangen in een separate ruimte zonder glasafscheiding.
Op welke vorm of mate van consulaire bijstand of hulp vanuit Buitenlandse Zaken mogen Nederlanders die zijn aangemerkt als verdachten in landen buiten de Europese Unie rekenen?
In de zogenoemde zorglanden, waartoe ook Tunesië wordt gerekend, biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken vanwege de detentieomstandigheden uitgebreidere consulaire bijstand dan in andere landen met adequatere omstandigheden. De Staat van het Consulaire van 7 december 20183 beschrijft de elementen van consulaire bijstand in zorglanden en niet-zorglanden.
In welke vorm of mate is sprake geweest van consulaire bijstand of hulp vanuit Buitenlandse Zaken in deze zaak? Hoe vaak is Jurriën bezocht door medewerkers van de Nederlandse ambassade?
Jurriën ontvangt sinds aanvang van zijn detentie de consulaire bijstand die wordt geboden in een zorgland. Zie het antwoord op vraag 2, Jurriën is in de afgelopen negen jaar op initiatief van de Nederlandse ambassade in Tunis 54 keer bezocht.
Kunt u zich via diplomatieke kanalen richting Tunesië maximaal inspannen voor gratieverlening in het geval van Jurriën om zijn straf in Nederland te kunnen uitzitten?
De Nederlandse ambassade in Tunis heeft het door betrokkene ingediende gratieverzoek mondeling en schriftelijk meermaals op humanitaire gronden bij de Tunesische autoriteiten ondersteund. Vanaf 2023 heeft Jurriën de helft van zijn gevangenisstraf uitgezeten. De kans van slagen van een gratieverzoek wordt daarmee groter, gezien de Tunesische regel dat gratieverzoeken pas nadat de helft van de straf is uitgezeten door de autoriteiten in overweging worden genomen.
Nederland en Tunesië hebben geen bilateraal verdrag voor strafoverdracht. Ook is Tunesië geen partij bij het multilaterale Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen (VOGP). Voor een strafoverdracht naar Nederland is dat wel vereist (artikel 2 Wots). Alle verzoeken in Tunesië richten zich derhalve op strafvermindering en/of vrijlating en niet op strafoverdracht.
De inzet van explosieve wapens in Jemen |
|
Jasper van Dijk (SP), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Not a single body in one piece; How civilian harm from explosive weapons in Yemen calls for immediate action» van Mwatana en PAX, dat gaat over de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden in Jemen en het burgerleed als gevolg daarvan?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de tien specifieke incidenten die in het rapport worden behandeld waarin door de verschillende partijen in het conflict, te weten de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten enerzijds en de Houthi-rebellen anderzijds, mogelijk oorlogsmisdaden zijn begaan, steeds weer groot burgerleed is aangericht en naast de directe doden en gewonden ook op langere termijn veel (psychologische) schade is aangericht?
Het conflict in Jemen duurt inmiddels ruim acht jaar, tijdens het conflict zijn vele burgerslachtoffers gevallen en volgens het onderzoek van de Group of Eminent Experts hebben vele mensenrechtenschendingen plaatsgevonden. Rapporten als «Not a single body in one piece; How civilian harm from explosive weapons in Yemen calls for immediate action»dragen in belangrijke mate bij aan de informatievoorziening over de situatie in Jemen en aan het vastleggen van de gevolgen van het gewapend conflict in Jemen. De tien gevallen die beschreven zijn in het rapport zijn hier schrijnende voorbeelden van. Psychologische problemen als gevolg van het conflict in Jemen komen veel voor en dit blijft een groot maatschappelijk probleem. Daarom zet Nederland zich in voor mentale zorg in Jemen o.a. door in verschillende fora aandacht te vragen voor dit onderwerp. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren in Jemen trainingen over psychosociale zorg aan zorgmedewerkers en oorlogsslachtoffers aangeboden.
Deelt u de conclusie van het rapport dat de strijdende partijen het oorlogsrecht beter dienen na te leven, mensenrechten beter te beschermen en te stoppen met de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden? Veroordeelt u de grootschalige inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden in Jemen?
Ten aanzien van het beschermen van mensenrechten deel ik die conclusie. Nederland pleit internationaal voor betere implementatie van het humanitair oorlogsrecht en om de bescherming van burgers bij de inzet van explosieve wapens te verbeteren. In dat kader heeft Nederland in november 2022 ook een internationale politieke verklaring ondertekend over gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden. Nederland zet in Jemen breed in op de verbetering van de mensenrechtensituatie en benadrukt hierbij de noodzaak om het gebruik van explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden burgerslachtoffers te voorkomen.
Ziet u in dit rapport aanleiding om Jemen, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten aan te moedigen de recent door Nederland ondertekende internationale politieke verklaring over de inzet van explosieve wapens in bevolkte gebieden te ondertekenen?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft in verschillende internationale fora opgeroepen tot het ondertekenen van deze verklaring, daar waren Jemen, Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten ook bij aanwezig. Nederland zal die boodschap blijven uitdragen.
Herinnert u zich de breed aangenomen motie die u vraagt zich in te spannen voor hervatting van Verenigde Naties (VN)-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Jemen?3 Ziet u in het rapport aanleiding om een nieuwe poging te ondernemen om tot hervatting van VN-onderzoek te komen, zodat ook deze tien incidenten nader onderzocht kunnen worden? Zo nee, ziet u dan andere mogelijkheden die eraan bijdragen dat meer onderzoek wordt gedaan naar potentiële oorlogsmisdaden in Jemen?
Ja, die motie herinner ik mij. Nederland heeft een voortrekkersrol vervuld bij de oprichting van de Group of Eminent Experts (2017) die onderzoek deed naar mensenrechtenschendingen in Jemen. Het mandaat is eind 2021 beëindigd en er is internationaal op dit moment onvoldoende steun voor hervatting van VN-geleid onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen. Helaas brengt dit rapport daar niet direct verandering in.
De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid (accountability) blijft een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid in Jemen en voor een rechtvaardige vrede zijn transitional justice en accountability een randvoorwaarde. Daarom heeft Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar gesteld voor lokale initiatieven om documentatie van mensenrechtenschendingen te bevorderen. Nederland heeft accountability in Jemen verder ondersteund via het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Bij het verkennen van opties om accountability in Jemen te verbeteren onderhoudt Nederland nauw contact met gelijkgezinde landen. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken.
Bent u bereid om landen die nog altijd wapens leveren aan strijdende partijen in Jemen, waaronder enkele bondgenoten, hierop aan te spreken en erop aan te dringen dat deze wapenleveranties worden gestaakt, in lijn met vereisten onder bijvoorbeeld het Wapenhandelsverdrag en conform eerdere aanbevelingen die de UN Group of Eminent Experts on Yemen deed?
Nederland heeft statenpartijen van het Wapenhandelverdrag, waaronder bondgenoten, in lijn met de vereisten van het verdrag, gewezen op rapporten van de UN Group of Eminent Experts on Yemen waarin schendingen van fundamentele mensenrechten in Jemen werden geconstateerd. Daarnaast heeft Nederland kritiek geplaatst bij wapenoverdrachten die ingezet kunnen worden in Jemen. Ook wordt er in het kader van de EU raadswerkgroep export conventionele wapens (COARM) gesproken over het beleid van lidstaten ten aanzien van gevoelige bestemmingen, waaronder de landen die volgens rapportages van de Group of Eminent Experts on Yemen betrokken zijn bij het conflict in Jemen.
Het actieplan Nederland-Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Welk land heeft het initiatief genomen om tot het actieplan Nederland-Marokko te komen?
Vanuit beide landen was er een wens om de gezamenlijke ambities voor het versterken van de samenwerking vorm te geven middels een actieplan; het eerste voorstel om tot een actieplan te komen kwam van Nederland. Vervolgens hebben Marokko en Nederland gezamenlijk besloten over de inhoud van het actieplan. Het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hierin het initiatief genomen en heeft ook de onderhandelingen gecoördineerd waarbij verschillende ministeries op hun deelterreinen nauw betrokken waren.
Wat was de directe aanleiding voor dit actieplan?
Marokko en Nederland zijn nauw met elkaar verbonden. De relatie tussen beide landen is veelzijdig maar op onderdelen ook complex. Het actieplan is een middel om die relatie te verstevigen en biedt een kader voor brede politieke samenwerking en verdieping van de bilaterale relatie. Vanuit die wederzijdse behoefte is het actieplan opgezet.
Heeft Nederland alle kansen benut om in aanloop naar de veroordeling van journalist Omar Radi op maandag 19 juli 2021, elf dagen na ondertekening van het actieplan, de aantijging te ontkrachten dat Radi een spion van Nederland zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland heeft de ontwikkelingen in het proces van Omar Radi nauwgezet gevolgd. Voorafgaand aan de veroordeling is meermaals navraag gedaan naar de aanklacht en, na de veroordeling, ook naar het vonnis. Nederland kreeg begin oktober 2021 inzage in een werkvertaling van het vonnis. Zoals reeds aan uw Kamer gemeld (BZDOC-750040436–30), heeft Nederland de Marokkaanse autoriteiten meermaals te kennen gegeven dat Nederland zich niet herkent in de spionage aanklacht. Ik heb daarbij ook aangegeven dat het kabinet de veroordeling, daar waar het de aanklacht voor spionage voor Nederland betreft, teleurstellend vindt. Het kabinet ziet geen verband tussen de datum van de veroordeling van dhr. Radi en de datum van ondertekening van het actieplan, aangezien de datum van ondertekening is vastgesteld op basis van beschikbaarheid van betrokkenen.
Zijn er vergelijkbare deals gesloten met andere landen, of zijn die op het moment in de maak? Zo ja, met welke landen en bent u bereid deze plannen met de Kamer te delen?
Het actieplan is geen deal maar een bilateraal samenwerkingsdocument waarin kaders en afspraken staan voor onderwerpen van gemeenschappelijk belang. Een document zoals het actieplan met Marokko is verre van uniek. Het komt diplomatiek veelvuldig voor dat landen, waaronder Nederland, overkoepelende of thematische MoU’s, letters of intent of andersoortige niet juridisch bindende documenten ten behoeve van de goede samenwerking opstellen.
Betekent de wederzijdse afspraak om niet langer «te mengen in [elkaars] binnenlandse aangelegenheden» dat Nederland zich niet langer uitspreekt over gebeurtenissen in Marokko, waaronder op het gebied van mensenrechten of journalistieke vrijheden?
De in vraag 5 genoemde passage uit het actieplan is geen nieuwe afspraak. Het is een bevestiging van een bestaande internationaalrechtelijke regel om het non-interventie beginsel te respecteren, dat onder andere terug te vinden is in het VN-handvest. Nederland verwacht ook dat andere landen zich hieraan houden.
De passage in het actieplan heeft geen effect op de Nederlandse inzet voor de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde. Het non-interventie beginsel is niet absoluut. De bescherming van universele mensenrechten is van vitaal belang voor iedereen op deze wereld. Deze passage in het actieplan betekent dan ook niet dat er geen dialoog of gesprek kan plaatsvinden over mensenrechten. In het actieplan is expliciet afgesproken dat alle terreinen en onderwerpen die de betrekkingen tussen beide landen raken, besproken kunnen worden.
Mensenrechten is onderdeel van onze reguliere dialoog met Marokko. Er wordt op verschillende niveaus over gesproken, meest recent tijdens de politieke consultaties tussen beide landen in december jl. Er wordt naast de bilaterale gesprekken ook ingezet op dialoog en samenwerking binnen multilaterale kanalen. Een goed voorbeeld is de laatste Universal Periodic Review (UPR) van november jl. waar wederzijds aanbevelingen zijn gegeven op het gebied van mensenrechten in beide landen. Nederland heeft Marokko aanbevelingen gedaan op het gebied van de rechten van LGHBTI+ en de vrijheid van meningsuiting. Daarnaast hoopt Nederland in 2024 samen met Marokko lid te zijn van de Mensenrechtenraad en dit biedt ook mogelijkheden tot samenwerking.
Hoe rijmt u deze afspraak met artikel 90 van de Grondwet, waarin staat dat de regering zich actief inzet voor de bevordering van de internationale rechtsorde?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is de laatste keer dat u zich in het openbaar kritisch heeft geuit over de mensenrechtensituatie in Marokko?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u het lot van politieke gevangenen van de Hirak-beweging en de vrijheid van media aangekaart tijdens uw laatste gesprek met uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u van plan dit tijdens uw eerstvolgende gesprek te doen?
Zoals ook aangeven in antwoord op vraag 5,6, en 7 zijn mensenrechten onderdeel van de brede dialoog tussen Nederland en Marokko. In december jl. is tijdens politieke consultaties op hoogambtelijk niveau aandacht gevraagd voor een aantal mensenrechtenthema’s en onderwerpen, inclusief persvrijheid en de gedetineerden van de Hirak beweging.
Met welke andere landen heeft Nederland afspraken gemaakt om voorafgaand inzage te geven over financiering van niet-gouvernementele organisaties (ngo's)?
In veel landen waar NL actief is, is sprake van wet- en regelgeving gericht op transparantie omtrent buitenlandse financiering aan ngo’s waar zowel de maatschappelijke organisaties als Nederland zich aan dienen te houden. De bilaterale afspraak tussen Nederland en Marokko om elkaar vooraf te informeren over projectfinanciering staat op zichzelf, en komt voort uit een verzoek dat Marokko ook aan andere landen doet. Hierbij is tussen Nederland en Marokko geen inzage of goedkeuring afgesproken maar het informeren voorafgaand aan financiering.
De onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie LNG project Mozambique |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u in het voorjaar en voor de zomer heeft toegezegd dat u de Kamer in het derde kwartaal van dit jaar zou informeren over de uitkomsten van een onafhankelijke review naar de veiligheidssituatie van het LNG project in Mozambique, maar dat u de Kamer nog niet over de uitkomsten van de review heeft geïnformeerd? Kunt u dit toelichten?
Ja, dit klopt. Met de afronding van de onafhankelijke review blijkt meer tijd te zijn gemoeid dan was voorzien. Reden hiervoor is dat uit het conceptrapport bleek dat nog niet alle gestelde vragen afdoende beantwoord waren. Hierdoor is een aanvullende opdracht uitgezet bij de consultant.
De review wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in samenspraak met het Ministerie van Financiën. De verwachting is dat het eindrapport in februari zal worden opgeleverd, zodat het, vergezeld van een beleidsreactie, voorafgaand aan het commissiedebat exportkredietverzekeringen van 23 februari 2023 aan uw Kamer kan worden gezonden.
Is een (concept-)versie van de review inmiddels afgerond? Zo ja, waarom zijn deze bevindingen nog niet aan de Kamer gestuurd? Zo nee, hoe kan het dat een in focus relatief beperkte review meer dan een half jaar duurt en maanden uit de tijd loopt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u nogmaals uw toezegging van 9 november jl. herhalen dat de review nog voor het einde van het jaar aan de Kamer gestuurd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u bij het toesturen van het onderzoek ofwel de beantwoording van deze vraag een beknopte update geven over de veiligheidssituatie in Cabo Delgado, en de verwachtingen ten aanzien van de status van force majeure?
De instabiliteit in Cabo Delgado houdt aan. In de tweede helft van 2022 heeft het geweld zich naar het zuiden van de provincie verplaatst. In het noorden van Cabo Delgado lijkt de veiligheidssituatie in deze periode in relatieve zin verbeterd, mede door de inzet van internationale troepen uit de regio die de Mozambikaanse strijdkrachten ondersteunen bij het herstel van stabiliteit en veiligheid. Internally Displaced People keren op beperkte schaal terug naar hun thuisgebieden. De situatie blijft echter fragiel.
Het project ligt nog steeds stil vanwege de force majeure. Of en wanneer de force majeure opgeheven zal worden is vooralsnog onbekend. Naar aanleiding van uw Kamervragen van 7 juni 2021 heb ik geantwoord dat er vanwege de stillegging van het project nog geen gebruik gemaakt is van de door Standard Chartered Bank verstrekte lening, en dat er daarom ook geen schade geleden is onder de financieringspolis.1 Ook deze situatie is momenteel onveranderd.
De sterk toegenomen militaire uitgaven in de Europese Unie sinds de oorlog in Oekraïne en de hoge winsten voor de wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen» waarin staat dat de oorlog in Oekraïne als argument wordt gebruikt om een wapenwedloop te beginnen?1
De Russische invasie van Oekraïne veroorzaakt onnoemelijk leed in Oekraïne en schendt de Oekraïense soevereiniteit en onafhankelijkheid. Daarnaast is met deze invasie een grootschalige oorlog terug op het Europese continent. Dit heeft een grote impact op de Nederlandse en Europese veiligheid alsook op de internationale rechtsorde. Het kabinet blijft Oekraïne daarom onverminderd steunen in het verdedigen van zijn grondgebied voor zolang dat nodig is – voor Oekraïne en voor onze eigen vrijheid, veiligheid en welvaart.
In bredere zin heeft de Russische inval het belang van meer zelfredzaamheid op het gebied van defensie onderstreept. Tegelijkertijd speelt de verslechtering van de mondiale veiligheidssituatie al langer. Verschuivende machtsverhoudingen in de wereld, hybride dreigingen en cyber, de impact van klimaatverandering, de toenemende instabiliteit aan de randen van Europa, maar ook directe dreigingen tegen vitale infrastructuur vormen een steeds grotere bedreiging voor onze (veiligheids)belangen. In de huidige verslechterde geopolitieke verhoudingen is daarom een sterk en modern defensieapparaat noodzakelijk voor geloofwaardige afschrikking en verdediging. Dit besef heeft in tal van landen al tot substantiële (extra) verhogingen van defensiebudgetten geleid en zorgt binnen de EU en NAVO voor momentum om de bestaande tekortkomingen (meer) gezamenlijk aan te pakken.
Klopt het dat sinds het begin van de oorlog in Oekraïne de uitgaven van de EU-lidstaten aan Defensie met maar liefst 200 miljard euro zijn gestegen, meer dan de totale uitgaven van alle landen bij elkaar in 2020?
In de gezamenlijke mededeling van de Commissie en Hoge Vertegenwoordiger over de lacunes op defensie-investeringen van 18 mei jl.2 wordt de inschatting gemaakt dat de door de lidstaten aangekondigde intensiveringen van de nationale defensiebudgetten in de komende jaren optellen tot 200 miljard euro. Volgens dezelfde analyse gaven de EU-lidstaten in 2020 gezamenlijk 200 miljard euro uit.
Deelt u de mening dat de gezamenlijke defensie-uitgaven van EU-lidstaten voorafgaand aan deze intensivering al 17 keer hoger waren dan de uitgaven van Rusland, en dit verschil dus alleen maar groter zal worden?
In het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen»3 wordt gebruik gemaakt van de data van SIPRI. De hoogte van de investeringen van NAVO-bondgenoten wordt bevestigd in de publicatie van de NAVO over defensie-investeringen.4
Uit deze data kan worden opgemaakt dat de NAVO-bondgenoten – niet de EU-lidstaten – voorafgaand aan de intensivering gezamenlijk 17 keer meer besteedden aan defensie dan Rusland. Dat is dus inclusief de relatief hoge defensie-uitgaven van de VS en het VK. Of het verschil in defensiebudgetten van de NAVO-bondgenoten en Rusland door de recente stijging groter wordt is afhankelijk van de verdere stijging van het defensiebudget van Rusland. De huidige instabiele wereldorde vraagt ook in algemene zin om een defensieapparaat dat klaar is voor de uitdagingen van deze tijd.
Bent u het eens met de onderzoekers dat het vooral de wapenindustrie is die profiteert van deze enorme toename aan militaire uitgaven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Investeringen in defensie zijn noodzakelijk om onze vrijheid, veiligheid en welvaart nu en in de toekomst te kunnen beschermen. Dat is dus primair een nationaal belang en een Europees en trans-Atlantisch belang. Met de stijgende defensiebudgetten blijft het mogelijk steun te leveren aan Oekraïne, onze voorraden aan te vullen en toe te werken naar een toekomstbestendige krijgsmacht. Zoals uiteen gezet in de Kamerbrief «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context» van 2 november jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 123) heeft de oorlog in Oekraïne de Europese tekortkomingen ten aanzien van het militair-industrieel voortzettingsvermogen blootgelegd. Er is een toegenomen mondiale vraag naar militair materieel bij een beperkt groeiende productiecapaciteit en schaarste aan grondstoffen. Het is daarom cruciaal dat door middel van groeiende investeringen de Europese defensie-industrie wordt versterkt, inclusief de toeleveringsketen, en de productiecapaciteit wordt opgeschaald.
Wat is wat u betreft de toegevoegde waarde van publieke uitgaven aan Research en Development in defensie, terwijl de wapenindustrie dit ook zelf kan financieren?
Veiligheid is een publiek goed waar een overheid in dient te voorzien. Defensie is een noodzakelijk instrument voor veiligheid. Om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden is een sterk en modern defensieapparaat van vitaal belang. Om dat te realiseren is een robuuste, hoogtechnologische en innovatieve defensie-industrie nodig met goede toegang tot financiële middelen, privaat én publiek. De defensiemarkt is een atypische markt met nationale overheden die optreden als de enige kopers. De aanbieders van defensieproducten en -diensten zijn volledig afhankelijk van investeringsbeslissingen van nationale overheden. Omdat de uiteindelijke vraag naar een eindproduct aan het begin van de ontwikkelfase zeer onzeker is, is het voor de industrie risicovol om zelf grootschalige onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten te financieren. Publieke investeringen worden daarbij in Nederland vooral ingezet voor de lange termijn ontwikkeling van systemen en technologieën die voorzien in kernbehoeften van Defensie in o.a. het maritieme domein, en op het vlak van radartechnologie, cyber en autonome systemen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het Europese en nationale wapenexportbeleid versoepeld gaat worden? Kunt u bevestigen dat dit niet het geval is?
Voor (wapen) leveranties aan Oekraïne geldt dat deze zorgvuldig aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole worden getoetst. Het kabinet acht de leveranties van militaire goederen aan Oekraïne volledig conform het Europees Gemeenschappelijk standpunt inzake Wapenexport. Dit standpunt laat nadrukkelijk ruimte voor het bijdragen aan de capaciteit tot zelfverdediging van andere staten.
De oorlog in Oekraïne heeft de noodzaak tot meer gezamenlijke capaciteitsontwikkeling in Europees verband nogmaals duidelijk gemaakt. Dat vraagt echter om een gelijk speelveld en verdere samenwerking op exportcontrole is hierin een belangrijk element. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden om op dit punt tot betere samenwerking te komen en om aan te sluiten bij de groeiende consensus over wederzijdse erkenning van vergunningen.
Is het juist dat de wapenindustrie op de lijst wil komen van sociaal verantwoorde actoren op de Europese taxonomie lijst, terwijl dit zeer ongepast zou zijn?
De Europese sociale taxonomielijst waarnaar de vraag verwijst is nog in ontwikkeling. Momenteel ligt er een adviesrapport van het Sustainable Finance Platform, met denkrichtingen voor het invullen van een sociale taxonomie. Of en wanneer een Commissievoorstel voor een sociale taxonomie gepubliceerd zal worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Zoals hierboven uiteengezet is zeker in de huidige verslechterde geopolitieke context een sterk en modern defensieapparaat essentieel. Investeringen in Defensie en de defensie-industrie zijn van cruciaal belang voor vrede en veiligheid, welke randvoorwaardelijk zijn voor de bescherming van onze democratische en sociale waarden en normen. Toegang tot publieke en private financiering voor de defensie-industrie is daarom noodzakelijk, ook voor bedrijven die betrokken zijn bij de ontwikkeling, productie of onderhoud van nucleaire wapens. Het kabinet acht het van belang dat de defensie-industrie niet bij voorbaat wordt uitgesloten van een eventuele te ontwikkelen EU taxonomie lijst.
Investeringsbeslissingen zijn aan bedrijven en vermogensbeheerders zelf. Wel verwacht het kabinet van individuele bedrijven, waaronder de defensie-industrie en banken, en pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders, dat zij handelen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het uiterst ongewenst zou zijn dat banken, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders meer in kernwapenbedrijven gaan investeren? Gaat u dergelijke investeringen actief tegenhouden?
Zie antwoord vraag 7.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.
Het voornemen van Vanuatu om het Internationaal Gerechtshof te vragen om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering |
|
Jan de Graaf (CDA), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op de op 29 november j.l. door Vanuatu gedeelde conceptresolutie die het Internationaal Gerechtshof vraagt om een Advisory Opinion over de verantwoordelijkheden van staten op het gebied van klimaatverandering?1
Gelet op het ambitieuze nationale en internationale klimaatbeleid van Nederland is het kabinet voornemens om, net als het VK, Japan, en vrijwel alle EU landen, de resolutie te steunen als deze in stemming wordt gebracht in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Nederland heeft tevens, net als 104 andere landen, de resolutie geco-sponsord.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de landen die het meest getroffen zijn door klimaatverandering aandacht vragen voor hun vaak kwetsbare positie op het internationale toneel en deze door middel van internationaal recht proberen te verstevigen?
Het kabinet neemt met belangstelling kennis van de gebruikmaking van het internationaal recht middels een adviesaanvraag bij het Internationaal Gerechtshof door landen die bijzonder kwetsbaar zijn voor klimaatverandering.
Bent u bereid om, nu de conceptresolutie bekend is, steun uit te spreken voor dit initiatief? Zo ja, hoe bent u van plan invulling te geven aan deze steun? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van het huidige krachtenveld binnen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als het gaat om het Vanuatuaanse initiatief?
De resolutie is door Vanuatu ingediend en wordt op dit moment gesteund door meer dan 100 landen, waaronder Nederland. Een meerderheid van de lidstaten heeft in de Algemene Vergadering aangegeven voor de resolutie te stemmen, mocht er een stemming plaatsvinden. Er bestaat echter een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
Bent u bereid om de Nederlandse diplomatieke capaciteit, inclusief uw eigen bilaterale contacten, actief in te zetten om steun te vergaren voor de conceptresolutie?
De resolutie wordt door een brede groep landen gepresenteerd en een meerderheid van de lidstaten in de Algemene Vergadering heeft aangegeven de resolutie te kunnen steunen. Er is dus brede steun en nu geen noodzaak om additionele capaciteit voor de Nederlandse klimaatdiplomatie actief in te zetten op dit onderwerp.
Gezien het feit dat Duitsland deel uitmaakt van de kerngroep die de conceptresolutie heeft opgesteld, staat u in contact met uw Duitse collega’s over de conceptresolutie en eventuele mogelijkheden voor Nederland om een bijdrage te leveren aan het vergaren van steun? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en in ieder geval voor het in stemming brengen van de resolutie beantwoorden?
Ja, met dien verstande dat het op dit moment nog onduidelijk is of er een stemming zal plaatsvinden. Er bestaat een mogelijkheid dat de resolutie met consensus wordt aangenomen.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
Investeringen in illegale nederzettingen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements» van de Don’t Buy Into Occupation coalitie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat negen Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders van 2019 tot augustus 2022 maar liefst 12,5 miljard euro investeerden in bedrijven die betrokken zijn bij de illegale bezetting van Palestijnse gebieden?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements», waarin deze cijfers genoemd zijn. Het kabinet houdt dergelijke specifieke investeringen zelf niet bij en laat deze cijfers voor rekening van de opstellers van het rapport.
Erkent u dat zij daarmee een hoog risico lopen om bij te dragen aan systematische mensenrechtenschendingen?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
Herinnert u zich mijn motie, waarin de regering wordt verzocht in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen, om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken?2
Ja.
Welke afspraken heeft u naar aanleiding van de motie met de pensioenfondsen gemaakt?
In september 2021 heeft er als opvolging van uw motie een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector. Over de uitkomsten van dit gesprek bent u in oktober 2021 geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379). In het gesprek is een toelichting gegeven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet al jaren toepast, waarbij het als onwenselijk wordt beschouwd dat activiteiten van Nederlandse bedrijven direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of dat die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Daarnaast is in het gesprek onderstreept dat het kabinet in het kader van IMVO verwacht dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen. Hierbij moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen. De pensioenfondsen die deelnamen aan het gesprek hebben toegelicht hoe zij hier invulling aan geven middels screening op (en uitsluiting van) hoog risico bedrijven en de dialoog die gezocht wordt met andere bedrijven in hun beleggingsportefeuille. Daarbij is nogmaals het belang onderstreept dat het kabinet hecht aan zo transparant mogelijk rapporteren over deze stappen van gepaste zorgvuldigheid door de pensioensector.
Deelt u de mening dat nog weinig resultaat is geboekt, aangezien uit het recente onderzoeksrapport blijkt dat zowel het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) als het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) nog steeds in bedrijven investeren die actief zijn in illegale nederzettingen (en er dus in de afgelopen drie jaar nog niets veranderd is)?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld middels Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379) is uitgedragen dat de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied als onwenselijk beschouwt. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Hoe rijmt u het feit dat de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het pensioenfonds voor de overheid, al sinds minstens 2018 investeren in bedrijven die actief bijdragen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied, met uw eigen ontmoedigingsbeleid?3
Zie antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u bereid te realiseren dat deze twee pensioenfondsen met de bedrijven in gesprek gaan over de conclusies uit het rapport? Mocht dat geen effect hebben, wilt u hen dan op korte termijn verzoeken hun beleggingen in de nederzettingen terug te trekken?
Wij zijn reeds het gesprek aangegaan met de pensioenfondsen waarbij het Nederlandse ontmoedigingsbeleid helder uiteen is gezet. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen.
Het bericht dat Israël een recent gebouwde Palestijnse basisschool heeft verwoest |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Israëli forces demolish Palestinian school in Masafer Yatta»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat Israël in Masafer Yatta een pas gebouwde basisschool waar 22 kinderen uit 4 dorpen les kregen heeft verwoest, en dat zij geluidsbommen af heeft laten gaan om de kinderen de school uit te jagen?
De sloop van de basisschool door Israëlische defensietroepen is een ernstige ontwikkeling. Samen met EU partners volgt Nederland de ontwikkelingen in Masafer Yatta nauwlettend.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u tot nu toe hebt gezet om Israël in bilateraal verband aan te spreken op deze specifieke actie van het Israëlische leger?
Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. In augustus jl. heeft Nederland in EU-verband bij de Israëlische autoriteiten ernstige zorgen geuit over de voorgenomen sloop en verplaatsing van bewoners van Masafer Yatta, alsmede de dreigende sloop van een andere school in Ein Semiya op de Westbank. Hierbij is gewezen op de internationale verplichtingen van Israël, waaronder het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. Daarnaast heeft Nederland ook in bilateraal verband bij Israël nogmaals aangedrongen om verplichtingen onder het VN Kinderrechtenverdragte respecteren en toe te passen conform motie Kuzu (36 200-V-61). Tot slot heeft de EU op 25 november een verklaring uitgebracht waarin staat dat de sloop van de school in Masafer Yatta een onacceptabele ontwikkeling is.
Deelt u de mening dat het verhinderen van toegang tot educatie voor kinderen, een schending is van artikel 28 van het Verenigde Naties (VN) Kinderrechtenverdrag?
Het recht van het kind op onderwijs moet te allen tijde worden geëerbiedigd. Het is van belang dat een staat zich houdt aan de verplichtingen die zijn opgenomen in verdragen waarbij zij partij is.
Hoe bent u van plan om Israël op de schending van dit verdrag aan te spreken?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in de Masafer Yatta regio meer dan 1.200 Palestijnen waaronder 500 kinderen wonen die door een uitspraak van het hooggerechtshof van Israël in mei 2022 nu ieder moment gedwongen kunnen worden te verhuizen?
Zoals eerder uiteengezet in het antwoord op vragen over het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof van 14 juni 2022 (2022Z09450), betreft dit een zorgelijke ontwikkeling die door NL en EU partners nauwgezet wordt gevolgd. Nederland heeft kort na de uitspraak Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. Nederland blijft de Israëlische overheid consistent wijzen op haar internationaalrechtelijke verplichtingen.
Welke mogelijkheden ziet u om dit te voorkomen? Kunt u hierbij ingaan specifiek op wat Nederland zou kunnen doen, alsook wat de Europese Unie zou kunnen doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe het door Nederland gevoerde ontmoedigingsbeleid hierbij een rol kan spelen?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als zij direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of als zij de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren.
Indien Nederlandse bedrijven de overheid consulteren, worden zij over dit beleid geïnformeerd. Hierbij wordt toegelicht dat op grond van het internationaal recht Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet erkennen, en deze gebieden niet beschouwen als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken.
Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Kunt u aangeven wat de concrete doelstellingen zijn binnen dit Nederlandse ontmoedigingsbeleid voor het komende jaar?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste resultaten zijn van het beleid van het afgelopen jaar?
Zie antwoord vraag 8.
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.
Het feit dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Innovatiekracht maatschappij nodig om internationale biodiversiteitsdoelen te halen»?1
Ja.
Erkent u de urgentie tot het nemen van concrete acties om de klimaat- en biodiversiteitscrises te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw beleid? Tot wanneer meent u de tijd te hebben om deze verweven crises structureel aan te pakken?
In het coalitieakkoord erkent het kabinet dat we voor grote mondiale uitdagingen staan, waaronder klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om ons land en onze planeet leefbaar en bewoonbaar te houden. Dit vraagt om uiteenlopende acties op tal van terreinen, die in het coalitieakkoord staan gemeld. Het kabinet erkent dat er geen tijd te verliezen is en dat een gezamenlijke aanpak vereist is om de klimaat- en biodiversiteitscrisis aan te pakken.
Erkent u de urgentie van het aanpassen van het Nederlandse beleid op basis van de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) -rapport dat stelt dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door een «fundamentele verandering», zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie? Zo ja, op welke manier en op welke termijn bent u van plan daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
De staat van de biodiversiteit is zorgelijk, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Het kabinet onderschrijft de urgentie die het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en verschillende andere rapporten uitdragen. Het halen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, welke momenteel worden herzien op de Convention on Biological Diversity (CBD), vergt een maatschappelijke transitie op tal van terreinen richting een natuurinclusieve samenleving. Zo ook in de landbouw- en energiesector. Maatschappelijke partijen hebben elk een belangrijke verantwoordelijkheid om deze transitie te realiseren. Het kabinet spant zich hier maximaal voor in en ondersteunt de Agenda Natuurinclusief om deze beweging te versterken en te versnellen. Als het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk is vastgesteld, zal het kabinet een nationaal biodiversiteit-actieplan opstellen om daar uitvoering aan te geven.
Erkent u de urgentie om op korte termijn specifieke plannen te maken voor het Nederlandse natuurbeleid, de eiwittransitie en het reduceren van de Nederlandse voetafdruk in het buitenland op basis van de conclusies van het PBL-rapport? Zo ja, wat gaat u veranderen op deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord zijn verschillende acties geformuleerd met betrekking tot het versterken van de Nederlandse natuur. Met betrekking tot de eiwittransitie is uw Kamer op 2 juni 2022 eerder geïnformeerd over de uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag dient Nederland een nationaal biodiversiteitplan op te stellen waarin ook nader ingegaan zal worden op mogelijke handelingsopties voor het reduceren van de Nederlands voetafdruk.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport van PBL over de noodzaak van een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie en een transitie naar meer plantaardige eiwitten? Zo ja, bent u van plan uw inzet voor de eiwittransitie te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de conclusie van het rapport van PBL komt overeen met het streven van het kabinet naar de consumptie van meer plantaardige eiwitten. De inzet op deze transitie is opgenomen in de Nationale Eiwitstrategie (zie antwoord vraag2. Het kabinet zet stappen in de transitie door een concreet doel te stellen waarbij de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 verschuift van 60/40-% naar een balans van 50/50-%.
Hoe heeft u zich op de COP27 in Egypte ingezet voor biodiversiteit en het veranderen van het voedselsysteem met een focus op meer plantaardige eiwitten en welke concrete resultaten zijn daaruit gekomen?
Nederland zet zich nationaal en internationaal in voor duurzame en toekomstbestendige voedselsystemen en biodiversiteit. Een cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering waarin, naast de transitie naar meer plantaardige productie, ook dierlijke productie een eigen plek heeft. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie. Op COP27 heeft Nederland deze inzet actief uitgedragen in zowel de formele onderhandelingen als tijdens informele onderdelen en evenementen waaraan Nederland tijdens COP27 deelnam. Implementatie en concrete actie vinden daarbuiten plaats. Hierin vervult ook het landbouwattachénetwerk (LAN) een belangrijke rol. De recent verschenen Agrospecials over de eiwittransitie en klimaat geven inzicht in concrete resultaten. Ik verwijs u ook graag door naar de Kamerbrief over de uitkomsten van COP27.
Wat zijn de gevolgen voor de inzet van Nederland tijdens de Biodiversiteitstop van december 2022 in Montreal gezien de conclusies van het rapport van PBL?
Het PBL-rapport «Exploring nature-positive pathways» sluit goed aan bij de Europese en Nederlandse onderhandelingsinzet in relatie tot het Global Biodiversity Framework waarover tijdens de VN-Biodiversiteitstop wordt onderhandeld. Een voorbeeld is de Nederlandse inzet gericht op de integratie van biodiversiteit in alle maatschappelijke sectoren en beleid, inclusief de financiële sector. Hiermee worden heldere afspraken gemaakt over het natuurinclusief maken van beleid en regelgeving.
Deelt u de mening dat de socio-economische drukfactoren, zoals schadelijke en/of perverse fiscale maatregelen, die onderliggend zijn aan biodiversiteitsverlies, aangepakt dienen te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de overtuiging dat mogelijke schadelijke effecten van investeringen, subsidies en andere financiele prikkels met betrekking tot biodiversiteit voorkomen moeten worden. Door te werken aan een natuurinclusieve samenleving worden biodiversiteitsoverwegingen gemeengoed in maatschappelijke sectoren. Een eerste stap om schadelijke effecten te voorkomen is deze beter in kaart brengen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert binnenkort een conceptrapport over subsidies die mogelijk schadelijk zijn op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen met uw Kamer worden gedeeld. Binnen verschillende departementen wordt onderzocht of een soortgelijk onderzoek kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat biodiversiteitsverlies financiële gevolgen heeft voor de waarde van beleggingen en voor investeringen? Kunt u drie concrete voorbeelden geven uit de financiële sector waarin biodiversiteitsrisico’s zich hebben gematerialiseerd?
Deelt u de mening dat investeringen niet alleen niet schadelijk zouden moeten zijn voor de biodiversiteit, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in versterking van de biodiversiteit? Zo nee, betekent dat dan dat u van mening bent dat biodiversiteitsherstel alleen uit publieke middelen gefinancierd zou moeten worden? Zo ja, wat zou een minimumniveau van biodiversiteit zijn voor Nederland en indien u dat niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Investeren in biodiversiteit is van groot belang. Iedere geïnvesteerde euro in biodiversiteitsherstel levert doorgaans een veelvoud aan maatschappelijke waarde op. Dit zou zeker niet alleen met publieke middelen moeten worden gefinancierd. Private partijen hebben hierin ook een stevige verantwoordelijkheid. Tevens is het bedrag dat nodig is te hoog om alleen met publieke middelen te bekostigen. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) brengt met Natuurlijk Kapitaalrekeningen de toestand van ecosystemen in Nederland in beeld. In Nederland wordt niet gestuurd op een minimumniveau, maar er wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik heb Uw Kamer 25 november jl. geïnformeerd over voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de aanpak van de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie en natuur worden geschetst (Kamerstuk 34 682, nr. 105).
Heeft u inzicht in de omvang van de investeringen die nodig zijn voor biodiversiteitsherstel in Nederland? Zo ja, hoeveel bedragen die? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek biodiversiteit, dat onder meer antwoord tracht te geven op die vraag. Het rapport wordt in de tweede helft 2023 verwacht. In het Programma Natuur is al 3 miljard euro gereserveerd voor het herstel van natuur.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn omtrent de investeringsmogelijkheden van de financiële sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de Biodiversiteitstop van de Verenigde Naties (VN) bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat mondiale afspraken een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van investeringen voor biodiversiteit. De afspraken die tijdens de VN-Biodiversiteitstop gemaakt worden kunnen daar – hoewel deze niet juridisch bindend zijn – een bijdrage aan leveren.
Bent u bereid om de noodzaak van investeringen in de biodiversiteit te bepleiten tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Ja, ik ben op de COP aanwezig en spreek op de speciale dag over biodiversiteitsfinanciering daar over de noodzaak van investeringen uit zowel private als publieke bronnen. Ik spreek op deze dag ook over het belang van het in lijn brengen van alle publieke en private financiering met de doelen van het nieuwe Global Biodiversity Framework (GBF). Nederland draagt op de biodiversiteitstop ook bij met kennis en ervaring aan een 10-punten plan voor de financiering van biodiversiteit dat is opgesteld met als doel een brede coalitie van landen te verenigen rondom het belang van financiering voor biodiversiteit.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn om bedrijven te stimuleren om anders te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de VN-Biodiversiteitstop bewerkstelligen?
De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet is erop gericht om overheden aan te sporen zich in te zetten voor regelgeving voor de financiële sector zodat zij hun impact op, en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart brengen.
Bent u bereid de Nederlandse inzet voor de Biodiversiteitstop aan te scherpen gezien de urgentie van het behalen van de biodiversiteitsdoelen voor zowel Nederland vanwege de stikstofcrisis, maar voornamelijk vanwege het feit dat mensen en het daarbijbehorende economische systeem niet kunnen bestaan zonder natuur en biodiversiteit?
Natuur en biodiversiteit zijn de basis voor een sterke economie en een gezonde leefomgeving. De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de VN-Biodiversiteitstop is er op gericht om biodiversiteitsverlies zo spoedig mogelijk te stoppen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er meer synergie zit tussen het klimaat- en natuurbeleid in Nederland, gelet op het gegeven dat maatregelen zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen ook bijdragen aan het halen van de Parijs-doelen? Welke concrete maatregelen kunnen synergie stimuleren? Hoe gaat u deze synergie onder de aandacht brengen tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Het kabinet zet zich via verschillende wijzen in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau. Het kabinet werkt op nationaal niveau bijvoorbeeld aan het vernatten van veenweidegebied om klimaatwinst te boeken in combinatie met een toekomstbestendige landbouw en meer biodiversiteit. Ook werkt het kabinet aan natuurlijke klimaatbuffers waarin natuurlijke processen de ruimte krijgen en daarmee bijdragen aan een klimaatbestendig Nederland voor mens en natuur. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop zal de Minister voor Natuur en Stikstof tijdens een door PBL georganiseerde ministeriële bijeenkomst het belang van het gezamenlijk aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis uitdragen. Ook tijdens de onderhandelingen zal de Nederlandse delegatie het belang van natuurlijke oplossingen voor het tegengaan van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit steunen.