Het bericht in Russische media inzake voorbereidingen van het Kremlin op de presidentsverkiezingen van 2024 door middel van een “lijst van vertrouwelingen” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Kremlin bezig is met het opstellen van een «lijst van vertrouwelingen» voor Poetins kandidatuur in aanloop naar de presidentsverkiezingen van 2024 die campagne zullen gaan voeren voor zijn herverkiezing?1
Ja.
Deelt u de mening dat de personen op deze lijst, bestaande uit prominenten uit verschillende regio’s van Rusland, zich ondubbelzinnig scharen achter Vladimir Poetin en dat consequenties hoort te hebben?
Het kabinet zal de ontwikkelingen met betrekking tot deze lijst blijven volgen en afhankelijk hiervan kan een afweging worden gemaakt over eventuele consequenties in EU-kader. De precieze inhoud van deze lijst en de daadwerkelijke inzet van personen die hierop zouden komen te staan is momenteel nog onbekend.
Bent u in dat kader bereid om in EU-verband persoonsgerichte sancties, zoals een inreisverbod, aan te kondigen op alle individuen uit de lijst nog voordat die publiekelijk wordt bekendgemaakt?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk nog verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland onverminderd een voortrekkersrol speelt in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen. Onder de huidige sanctieregels kan eenieder die materiele steun levert aan de Russische overheid op de sanctielijst worden geplaatst. Met dit criterium geeft de EU een expliciete waarschuwing aan eenieder die zich nadrukkelijk aan het Kremlin verbindt dat dit consequenties kan hebben.
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt. In algemene zin geldt echter dat individuen niet op de sanctielijst kunnen worden geplaatst nog voordat de lijst bekend is gemaakt. Sanctiemaatregelen worden op individuele basis genomen en dienen per persoon te worden onderbouwd met een gedegen bewijspakket.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De Kamervragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Integriteitsproblemen bij de Defensie Bewaking-en Beveiligingsorganisatie (DDBO). |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van een krantenbericht over een integriteitsprobleem bij DBBO-Zuid?1 Heeft u tevens kennisgenomen van de brief van advocatenkantoor Tripels in Maastricht waarop de vaste commissie voor Defensie u op 26 oktober 2023 heeft verzocht te reageren?2
Ja.
Deelt u de conclusie van zowel de advocaat als het artikel dat de wijze van onderzoeken niet voldoet aan een «redelijke termijn», omdat het zeer lang duurde voordat een onderzoek is begonnen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die conclusie deel ik. Hieronder licht ik de genomen processtappen toe.
Ik concludeer dat het interne onderzoek meer tijd heeft gekost dan Defensie nastreeft. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat de onderzoekscommissie een groot aantal mensen heeft gehoord, waardoor het niet mogelijk bleek het onderzoek eerder af te ronden. Ik realiseer me dat dit voor de melder frustrerend kan zijn, zeker gezien het feit dat hij zich al in september 2020 heeft gemeld. Evenwel wil ik in het belang van melder en andere betrokkenen geen concessies doen aan de zorgvuldigheid waarmee een onderzoek wordt uitgevoerd.
Ik wil daarbij voorop stellen dat de behandeling van meldingen een delicaat proces is, dat zorgvuldig dient te gebeuren. De tijdsduur die benodigd is voor het analyseren van de melding en een eventueel daaropvolgend onderzoek is van verschillende variabelen afhankelijk en kan daarom per melding verschillen. In voorliggend geval heeft de advocaat van betrokkene in september 2020 aan de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) verzocht om een intern onderzoek in te stellen.
Het instellen van een onderzoek is een zwaar middel. Conform de richtlijnen van Defensie wordt daarom, voordat een dergelijk onderzoek wordt ingesteld, eerst beoordeeld of sprake is van een concreet vermoeden van een integriteitsschending of misstand. Daartoe heeft de COID via e-mail en in persoonlijke gesprekken met betrokkene de situatie geanalyseerd. Op basis hiervan heeft de COID in de herfst van 2020 besloten geen onderzoek in te stellen. De directeur DBBO (in de rol van leidinggevende) heeft betrokkene hierover op 6 juni 2021 geïnformeerd. Betrokkene heeft zich vervolgens gewend tot de plaatsvervangend secretaris-generaal (PSG). Na enkele verkennende gesprekken heeft de PSG de commandant van het Defensie Ondersteuningscommando (de leidinggevende van de directeur DBBO) verzocht om alsnog een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek is eind december 2021 ingesteld en in de zomer van 2022 afgerond. Betrokkene is op 31 augustus 2022 van de uitkomsten van het onderzoek op de hoogte gesteld.
Vanaf het moment van de melding heeft het ruim een jaar geduurd voordat is besloten een onderzoek in te stellen. Dat moet en kan beter. Inmiddels zijn maatregelen doorgevoerd om dergelijke doorlooptijden te verkorten. Zo is onder meer de samenwerking tussen de verschillende bij meldingen betrokken afdelingen van de COID verbeterd.
Deelt u voorts de conclusie dat de commandant van de DBBO lang op het onderzoek heeft laten wachten? Zo nee, waarom niet?
De directeur van de DBBO heeft geen onderzoek ingesteld. Voor een verdere toelichting verwijs ik u naar vraag 2.
Deelt u tevens de conclusie dat deze werkwijze veel overeenkomsten vertoont met klachten van klokkenluiders bij Defensie over traagheid en onduidelijkheid van onderzoek naar klachten over misstanden en integriteitsschendingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw voorstel om dat te veranderen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik begrijp dat een lang traject emoties kan oproepen. Het overgrote deel van de meldingen bij Defensie kan op een eenvoudige en snelle manier worden opgelost. Wel is het zo dat de meer complexe meldingen van integriteitsschendingen en meldingen van vermoedens van misstanden meer tijd in beslag kunnen nemen, zowel in de analyse als in de eventuele onderzoeksfase. Voor Defensie staat een zorgvuldige behandeling van meldingen voorop.
Deelt u de conclusie dat de invloed van betrokken commandanten bij dergelijke procedures, naar aanleiding van klachten, te groot is en dat slechts een klachteninstantie die volledig onafhankelijk van Defensie is een objectief resultaat kan behalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u tot de organisatie van een volledig onafhankelijk onderzoeksorgaan voor integriteitsklachten bij Defensie?
Deze conclusie deel ik niet. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA) die uw Kamer ontving op 20 juni 2023, geldt als uitgangspunt dat klachten en meldingen binnen Defensie zelf worden behandeld (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2956). Ten eerste omdat dit bijdraagt aan het veranderen van de cultuur waarbij de organisatie kan leren van klachten en leidinggevenden hierop sneller kunnen acteren, maar juist ook aangesproken kunnen worden. Ten tweede heeft Defensie een wettelijke verplichting om zelf klachten in behandeling te kunnen nemen. Zo stelt de algemene wet bestuursrecht dat het aan een bestuursorgaan is om klachten zelf in behandeling te nemen. Ook heeft Defensie een wettelijke verplichting om een procedure voor de behandeling van meldingen van integriteitsschendingen en vermoedens van misstanden intern te borgen. Ik acht het daarmee vanuit de zorg voor het personeel van belang dat Defensie zelf verantwoordelijkheid draagt voor de afhandeling van klachten, integriteitsmeldingen en meldingen van vermoedens van misstanden.
Defensie beschikt verder over een extern bemenst meldpunt, het Meldpunt Integriteit Defensie (MID), dat direct is gepositioneerd onder de secretaris-generaal (SG). Een medewerker die een vermoeden van een misstand wil melden kan zich ook direct richten tot het Huis voor Klokkenluiders
Binnen Defensie is de behandelaar van een melding het bevoegd gezag van degene over wie gemeld is. Vaak is dit de direct leidinggevende. Deze persoon is namelijk verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving en in staat de situatie waar nodig te verbeteren. De behandeling kan belegd worden bij het naasthogere bevoegd gezag, bijvoorbeeld wanneer het primaire bevoegd gezag niet op voldoende afstand staat van de te onderzoeken kwestie of personen. Het bevoegd gezag kan hiertoe besluiten. Ook kan de melder zelf de melding bij het naasthogere niveau neerleggen. Een integriteitsadviseur van de COID kan hierbij ondersteunen.
Het artikel 'NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NATO Minister Suggests Ukrainian Lives Are Cheap»?1
Ja.
Is het correct dat u op het Warsaw Security Forum de volgende uitspraak heeft gedaan? «Because they have the same interest in a way of course, supporting Ukraine is a very cheap way to make sure that Russia with this regime is not a threat to the NATO alliance.»
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich vinden in de volgende Nederlandse vertaling van de bovenstaande Engelse uitspraak: «Omdat ze in zekere zin natuurlijk hetzelfde belang hebben, is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland met dit regime geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap»? Zo nee, wat zou dan volgens u een betere vertaling zijn?
Ja.
Wat bedoelt u precies met «a very cheap way»? Waarom is het steunen van Oekraïne een zeer goedkope manier om ervoor te zorgen dat Rusland geen bedreiging vormt voor het NAVO-bondgenootschap? Welke alternatieven heeft u hierbij in gedachten? Waarom is het steunen van Oekraïne, ten opzichte van die alternatieven, «een zeer goedkope manier» om het door u gestelde doel te bereiken?
Oekraïne voert oorlog tegen Russische agressie. De Russische oorlog in Oekraïne is de grootste conventionele landoorlog in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog. Deze oorlog vergt grote aantallen slachtoffers aan beide zijden. De consequenties van deze oorlog zijn groot, niet alleen voor de betrokken partijen, maar ook voor de veiligheid van Nederland, van Europa en van de wereld als geheel. Nederland en andere bondgenoten zijn geen partij in deze oorlog. Desalniettemin is het wel van groot belang voor de Europese veiligheidsarchitectuur en dus voor onze vrijheid en veiligheid, dat Rusland deze oorlog niet wint. Een andere uitkomst is voor Europa op de lange termijn veel kostbaarder. Daarom steunt Nederland Oekraïne politiek, financieel en militair. De strijd in Oekraïne is een noodzakelijke manier om de Russische opstelling in Europa en de onveiligheid die daar mee gepaard gaat het hoofd te bieden. Oekraïne brengt ontzettend grote offers en de bijdrage van Nederland en andere landen is in verhouding relatief bescheiden.
Kunnen we op basis van deze uitspraak concluderen dat de NAVO in Oekraïne een (preventieve?) proxy-oorlog tegen Rusland aan het voeren is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het correct dat u op dezelfde conferentie de volgende uitspraak heeft gedaan? «They are fighting this war, we are not fighting it.»
Ja.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «They»?
De Oekraïense krijgsmacht.
Naar wie wordt in deze uitspraak door u verwezen met «we»?
Nederlandse militairen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Erdogan: Hamas is geen terroristische organisatie' |
|
Bente Becker (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van president Erdogan dat Hamas geen terreurgroep zou zijn, maar «een bevrijdingsgroep die strijdt om zijn land te verdedigen»?1
Ja.
Bent u het eens dat terreurgroep Hamas, die zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten op de terreurlijst staat en recent een barbaarse aanslag heeft gepleegd in Israël terecht wordt aangeduid als terreurgroep en het dus verwerpelijk is dat Hamas positief geduid wordt door de Turkse president?
Zoals uw Kamer is geïnformeerd per brief op 11 oktober jl. heeft Nederland de aanval van Hamas ten sterkste veroordeeld.2 Net als de Verenigde Staten beschouwen de EU en Nederland Hamas als een niets en niemand ontziende terreurbeweging, die al in 2003 door de EU op de terrorismelijst werd geplaatst.
Bent u bereid Turkije op deze uitspraken aan te spreken en de uitspraken van president Erdogan te veroordelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de duurzame bilaterale relatie die bestaat tussen Turkije en Nederland vinden regelmatig gesprekken plaats tussen de Turkse en Nederlands autoriteiten. Deze gesprekken betreffen de bilaterale relatie in breedste zin, waaronder gespreksonderwerpen waar Nederland en Turkije van standpunt verschillen. Sinds de terroristische aanval van Hamas op 7 oktober jl. hebben de Nederlandse en Turkse autoriteiten regelmatig contact met elkaar over de situatie in Israël en de Palestijnse Gebieden. In deze gesprekken geeft Nederland onder andere aan dat het Hamas als een terroristische organisatie beschouwt, laatstelijk in een gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met haar Turkse ambtgenoot.
Bent u bezorgd over het sentiment in de Nederlandse samenleving rond de situatie in Israël en het Palestijns gebied, waarbij op demonstraties in Nederlandse grote steden dubieuze leuzen worden gescandeerd, met vlaggen wordt gezwaaid die onvrijheid symboliseren, Joodse objecten worden vernield en online haat welig tiert en ondertussen de Joodse gemeenschap zich in toenemende mate onveilig voelt en te maken heeft met onacceptabele bedreigingen? Zo ja, wat doet u actief om dit onvrije, onveilige en intimiderende klimaat tegen te gaan?
Laat vooropstaan dat elke vorm van discriminatie of haat, waaronder in dit geval antisemitisme, volstrekt onacceptabel is in Nederland. Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over antisemitisme in Nederland en is er dan ook alles aan gelegen om dit aan te pakken. Ook maakt het kabinet zich zorgen over de oplopende spanningen en polarisatie in Nederland als gevolg van de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden. Die bezorgdheid zien we ook terug bij lokale overheden en gemeenschappen, waaronder de Joodse, Palestijnse, en Turks-Nederlandse gemeenschappen, over incidenten bij religieuze instellingen en toenemend antisemitisme en moslimhaat.
Er worden door gemeenten, maatschappelijke organisaties en het Rijk, waaronder verschillende leden van het kabinet, diverse bijeenkomsten georganiseerd om de dialoog en verbinding tussen (groepen) burgers te bevorderen. Denk hierbij aan initiatieven als de «Deel de Duif» campagne en de «Vredeswandeling». De ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse gebieden maken grote emoties los, waar ook ruimte voor moet zijn. We moeten ons ervoor inzetten dat het conflict aldaar, niet hier tussen ons in komt te staan. Het is daarom belangrijk dat we in Nederland respectvol het gesprek met elkaar blijven aangaan en verbinding blijven zoeken, ook als we het niet met elkaar eens zijn. Zo is in recente bijeenkomsten met jongeren bijvoorbeeld gesproken over wat er nodig is om elkaar hier in Nederland vast te houden. En hoe je een open en eerlijk gesprek voert, met erkenning van elkaars pijn en gevoelens van onveiligheid. Om ook dat gesprek op lokaal niveau te helpen voeren, heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 7 november 2023 een handreiking opgesteld en gedeeld met gemeenten.3
Naar aanleiding van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) alle burgemeesters in Nederland geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan deze situatie. De NCTV houdt hen hierover ook actief op de hoogte. Om hierbij te ondersteunen is er, op basis van de vragen vanuit lokale overheden ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en veiligheid en mogelijke demonstraties op 11 oktober 2023 door de NCTV ook een handelingsperspectief met alle burgemeesters gedeeld.4 Het doel van dit handelingsperspectief is om zoveel mogelijk escalatie te voorkomen en tegelijkertijd een eenduidig overheidsoptreden te bevorderen. Hierin wordt onder meer aangegeven dat het van groot belang is om in een vroeg stadium de verbinding met lokale bevolkingsgroepen op te zoeken om spanningen snel te kunnen onderkennen en ten aanzien van demonstraties afspraken gemaakt kunnen worden over de voorwaarden, zoals de locatie en het tijdstip. In het geval van strafbare feiten, zoals aanzetten tot haat en opruiing, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) hier onderzoek naar doen en kan het OM eventueel vervolging instellen. Het is niet mogelijk om vooraf al een oordeel te geven over de strafbaarheid van specifieke uitingen, zoals het vertoon van vlaggen. Die beoordeling is namelijk afhankelijk van de context en omstandigheden van het geval.
Zoals aangegeven is er vanuit het Rijk en bij de lokale overheden verscherpte aandacht voor de zorgen en veiligheid van de gemeenschappen. Waar nodig zijn door de burgemeesters extra veiligheidsmaatregelen genomen. Over de aard van de maatregelen kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan worden.
Tevens is uw Kamer in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg over de situatie in Israel en Gaza op 18 november jl. geïnformeerd over hoe het kabinet zich ook in internationaal verband in zet om antisemitisme tegen te gaan.5 In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme (Kamerstuk 32 317, nr. 747). Lidstaten, waaronder Nederland, werken mede op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. De kabinetsbrede inzet zal nader worden uitgewerkt in de Nationale Strategie Antisemitismebestrijding, die uiterlijk in het voorjaar van 2024 zal verschijnen. In de JBZ-Raad van 19-20 oktober 2023 hebben de Ministers, in de lunch over de interne veiligheidsgevolgen van het conflict, uitgesproken samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa.6 De Minister van Justitie en Veiligheid sprak op 31 oktober 2023 met de Franse President Macron over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. De Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding staat in nauw contact met zijn internationale collega’s. Zij hebben op 6 november jl. een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober jl.7 Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2752) actief mee in overweging.
Bent u het eens dat buitenlandse beïnvloeding een anti-Nederlands en anti-Westers sentiment verder kan aanwakkeren bij groepen in onze samenleving? Zo ja, welke rol speelt buitenlandse beïnvloeding momenteel bij het vergroten van de spanningen hier rond de situatie in Israël en het Palestijnse gebied? Wat doet u om deze beïnvloeding te monitoren en tegen te gaan?
In algemene zin geldt dat buitenlandse actoren geopolitiek gebeurtenissen kunnen gebruiken om spanningen in de Nederlandse maatschappij aan te wakkeren.
Indien signalen rond de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden daartoe aanleiding geven, zal het kabinet niet aarzelen landen duidelijk aan te spreken wanneer sprake is van in dit kader grensoverschrijdend gedrag – conform de bestaande aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging.8 Deze aanpak bestaat uit 3 sporen, te weten het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijk/strafrechtelijk spoor.
Is u bekend of de visie van president Erdogan, dat Hamas een bevrijdingsgroep zou zijn, ook verspreid wordt in de 146 moskeeën van Diyanet en de twaalf Turkse weekendscholen die beiden in Nederland vanuit Turkse overheidsprogramma’s worden gefinancierd? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen met als inzet er een einde aan te maken als dit gebeurt?
Nee, dat is ons niet bekend. De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken zijn niet bevoegd onderzoek naar personen of organisaties te verrichten. Met de voortgangsbrief over de Taskforce problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering is uw Kamer per brief op 3 oktober 2023 hierover geïnformeerd.9
Is het kabinet al in gesprek getreden met de Islamitische Stichting Nederland (ISN) (het bestuursverband van Diyanet in Nederland) om hen te vragen afstand te nemen van de uitspraken van president Erdogan en de garantie te vragen dat dit soort boodschappen en (andere) antisemitische uitlatingen in ieder geval niet in de Nederlandse moskeeën worden verspreid? Zo ja, hoe is dit gesprek verlopen? Zo nee, waarom niet? Zo nee, is de Minister bereid dit op korte termijn alsnog te doen en hierover binnen uiterlijk twee weken terug te rapporteren aan de Kamer?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voert met enige regelmaat gesprekken met diverse gemeenschappen over samenlevings- en integratievraagstukken. ISN is een van onze gesprekspartners en benadrukt in deze gesprekken dat zij een onafhankelijke en op Nederland gerichte stichting is. Ook is ISN transparant in zijn religieuze boodschap: de vrijdagpreken worden in verschillende talen (waaronder in het Turks en Nederlands) op de website van ISN gepubliceerd. Met de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Becker (VVD) over het bericht «nieuwe fatwa-service steunt islamisering», is uw Kamer hier op 6 april 2023 over geïnformeerd.10
Is het kabinet bereid dezelfde navraag te doen inzake de boodschappen die verspreid worden op de Turkse weekendscholen en de garantie te vragen dat op deze scholen niet de boodschap van president Erdogan inzake Hamas wordt herhaald, noch enig ander antisemitisch geluid te horen is en de Kamer hier binnen twee weken over terug te rapporteren?
De Ministeries Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken zijn niet bevoegd onderzoek te verrichten naar personen of organisaties. Tot op heden zijn ons geen signalen bekend over discriminerende dan wel anderszins strafbare uitingen. In het geval van strafbare feiten, zoals aanzetten tot haat en opruiing, kan het OM hier onderzoek naar doen en eventueel vervolging instellen.
Hoe staat het met de wetgeving om toezicht te kunnen houden op weekendscholen en de wetgeving om geldstromen richting organisaties als moskeeën transparant te maken zodat ingegrepen kan worden als er sprake is van problematisch gedrag zoals het verspreiden van onvrije en/of antisemitische boodschappen in moskeeën?
De Minister van Primair- en Voortgezet onderwijs heeft het wetsvoorstel «toezicht op informeel onderwijs» in voorbereiding. Uw Kamer zal hier te zijner tijd nader over worden geïnformeerd. Verder is het wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (Wtmo) in 2020 ingediend door de Minister van Justitie en Veiligheid. Dit wetsvoorstel strekt ertoe dat maatschappelijke organisaties, waaronder religieuze en levensbeschouwelijke organisaties, desgevraagd inzicht geven in donaties die zij hebben ontvangen aan de burgemeester, het OM en enkele andere (overheids)instanties. In mei 2023 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een nota van wijziging van het ingediende voorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Ook is de nota naar aanleiding van het verslag ingediend waarin de schriftelijke vragen van de Kamer zijn beantwoord. De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft besloten het voorstel aan te melden voor plenaire behandeling. Vooralsnog staat het wetsvoorstel in maart 2024 gepland voor plenaire behandeling.
Hebben u al signalen bereikt dat de positie van het Turkse regime inzake de situatie in Israël en het Palestijnse gebied spanningen oplevert binnen de Turkse gemeenschap zelf in Nederland? Hoe wordt de situatie in Israël en het Palestijnse gebied beleefd binnen de Turkse gemeenschap in Nederland?
Op dit moment zijn er bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen signalen bekend over spanningen binnen de Turks-Nederlandse gemeenschappen als gevolg van de positie van de Turkse autoriteiten. Ook zijn er op dit moment geen signalen bekend bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat de Marokkaanse of Iraanse diasporagemeenschappen in Nederland het doelwit zijn van beïnvloedingsactiviteiten in het kader van het conflict tussen Israël en Hamas. Het kabinet is alert op dit soort signalen en waar nodig zal hier tegen worden opgetreden conform de bestaande aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging.11
Hoe zit dit met andere grotere gemeenschappen in Nederland met een migratieachtergrond zoals de Marokkaanse en de Iraanse? In welke mate is bij deze groepen sprake van beïnvloeding vanuit het buitenland door statelijke actoren aldaar over het conflict in Israël en het Palestijnse gebied en op welke wijze? Wat doet u hiertegen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse imam vergoelijkt Hamas-terreur in preek: «Israël wil oprukken naar Mekka»»?2
Ja, dit bericht is bekend. Het kabinet hanteert sinds 2018 een rijksbrede aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging, waarover uw Kamer meermaals is geïnformeerd.13 Personen uit gemeenschappen kunnen signalen van ongewenste buitenlandse inmenging delen met de overheid, zowel binnen het veiligheids- als sociale domein. In het kader van ongewenste buitenlandse inmenging is de in het artikel benoemde gebeurtenis in interdepartementaal verband niet besproken, omdat hierover vooralsnog geen signalen zijn ontvangen.
Stond deze gebeurtenis op de radar bij uw ministerie in het kader van monitoren van buitenlandse inmenging en beïnvloeding? Zo ja, welke signalen heeft u ontvangen? Welke stappen zijn gezet, na het ontvangen van deze signalen?
Zie antwoord vraag 12.
Gaat u in gesprek treden met de desbetreffende moskee om deze uitspraken te veroordelen en te horen of het bestuur van de moskee afstand doet van deze uitspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal dit gesprek gaan plaatsvinden?
Het kabinet gaat niet over de inhoud van een preek (vanwege de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst). In het geval van strafbare feiten, kunnen de politie en het OM hier onderzoek naar doen en kan het OM eventueel besluiten om vervolging in te stellen.
Is dit een Nederlandse imam met een Nederlands paspoort of een imam afkomstig uit het buitenland? In het geval dat de imam geen Nederlands paspoort heeft, waar komt de imam dan vandaan? Klopt het dan, dat in het laatste geval de tewerkstellingsvergunning van deze imam kan worden ingenomen en deze imam ongewenst kan worden verklaard en uit Nederland zal moeten vertrekken? Zo ja, bent u ook bereid om deze acties te treffen? Zo nee, welke sancties zijn in deze situatie volgens u van toepassing en gewenst?
Het kabinet doet geen uitspraken over de vreemdelingrechtelijke, dan wel nationaliteitsrechtelijke status van individuen. Over het algemeen kan ik u informeren dat iedereen die in Nederland verblijft – inclusief vreemdelingen –, zich dient te houden aan de voorwaarden die de wet stelt. Daar hoort ook bij dat personen in Nederland – inclusief vreemdelingen – geen bedreiging mogen vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid.
Wat doet u om de islamitische gemeenschap weerbaar te maken tegen dit soort haatdragende boodschappen? Wat zijn acties vanuit het kabinet om het verspreiden van dit soort boodschappen een halt toe te roepen?
Het is van belang dat de Nederlandse samenleving weerbaar is tegen allerlei fenomenen en ontwikkelingen. De huidige ontwikkelingen in het Midden-Oosten hebben ook hun weerslag op de Nederlandse samenleving. Daarbij is het belangrijk dat we in Nederland respectvol het gesprek met elkaar blijven aangaan en verbinding blijven zoeken, ook als we het niet met elkaar eens zijn. De acties die het kabinet daartegen onderneemt, staan beschreven in het antwoord op vraag 4.
In meer specifieke zin zet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het versterken van de veerkracht en weerbaarheid ten behoeve van de sociale stabiliteit. In dat kader heb ik uw Kamer op 7 juli jl. de Agenda Veerkrachtige en Weerbare Samenleving doen toekomen.14 Met deze Agenda worden gemeenten, (jeugd)professionals en maatschappelijke organisaties ondersteund in het vergroten van de veerkracht en weerbaarheid van mensen in kwetsbare omgevingen. Deze inzet is generiek en preventief van aard, waarbij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ondersteuning biedt in het herkennen van fenomenen, zoals ongewenste polarisatie, radicalisering en extremisme. Tevens worden interventies ontwikkeld voor gemeenten en professionals om de beschermende factoren te versterken. Deze zijn deze gericht op de individuele veerkracht, zoals een positieve identiteitsontwikkeling en het vergroten van digitale weerbaarheid, om mensen minder ontvankelijk te maken voor onwenselijke invloeden. Daarnaast zijn deze interventies gericht op het stimuleren van verbinding tussen en binnen gemeenschappen in onze superdiverse samenleving, om op die manier ook de collectieve veerkracht te versterken ten bevordering van een inclusieve samenleving. Doordat deze inzet generiek is, komt het de samenleving (waaronder zowel de moslimgemeenschappen als andere gemeenschappen) ten goede.
Zoals eerder in de beantwoording aangegeven, kunnen de politie en het OM in geval van strafbare feiten (zoals aanzetten tot haat, discriminatie en opruiing) strafrechtelijk onderzoek instellen.
Kunt u in aanloop naar het te ontwikkelen meldpunt voor slachtoffers van ongewenste buitenlandse beïnvloeding, waarover de Kamer begin 2024 wordt geïnformeerd, extra monitoren of de beïnvloeding vanuit landen met grote migrantengemeenschappen rond de situatie in Israël en het Palestijnse gebied leidt tot onveiligheid van Nederlanders uit die gemeenschappen die het niet eens zijn met de verkondigde boodschap van de overheden aldaar? Kunt u de Kamer daarover voor het eind van het jaar een eerste update geven?
Voor een effectieve aanpak van ongewenst buitenlandse inmenging zet het kabinet onder meer in op het versterken van onze informatiepositie. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen onderzoek naar (statelijke) actoren, binnen de daarvoor geldende wettelijke kaders. Daarbij kan worden gestuit op vormen van ongewenste buitenlandse inmenging. Op het moment dat verschillende overheidsorganisaties (waaronder de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Nationale Politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten) OBI-signalen ontvangen, kunnen zij mede op basis hiervan handelen. Indien naar aanleiding van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden blijkt dat personen binnen migrantengemeenschappen in Nederland zich onveilig voelen ten gevolge van mogelijke beïnvloeding vanuit landen met grote migrantengemeenschappen in Nederland, kunnen personen uit gemeenschappen signalen hierover kwijt op verschillende plekken binnen de Rijksoverheid, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023.15
Een aanvullende randvoorwaarde over het invaren van pensioenen in het coronaherstelfonds |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bij niet invaren kan Nederland honderden miljoenen EU-steun mislopen» uit Pensioenpro dd. 30 oktober 2023?1
Ja.
Klopt het dat het kabinet voor het verkrijgen van de volledige aanspraak van miljarden uit het EU-coronaherstelfonds als extra voorwaarde heeft opgenomen dat er in 2026 een goedgekeurd invaarbesluit moet zijn voor het pensioen van 66% van de actieve deelnemers en pensioengerechtigden?
Tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen (Wtp) is aan de Eerste Kamer toegezegd om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028. Voor een meerderheid van de Eerste Kamer was dit een belangrijke voorwaarde om met de Wtp te kunnen instemmen. Met de langere transitieperiode is een zorgvuldige transitie mogelijk en hier hecht ik aan. Tijdens het debat met de Eerste Kamer is gevraagd wat de consequenties zouden zijn voor het herstel- en veerkrachtplan (HVP). Ik heb destijds aangegeven dat met de Europese Commissie in overleg zou worden getreden over de mogelijke gevolgen voor het HVP.
Op 30 mei 2023 heeft de Eerste Kamer ingestemd met de Wet toekomst pensioenen. Hierop volgend (28 juni jl.) heeft een eerste overleg plaatsgevonden met de Europese Commissie. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP. Daaruit bleek dat door de verlenging van de transitieperiode in strikte zin niet meer kon worden voldaan aan de eerder gemaakte afspraken in het HVP. De looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (HVF) liep namelijk niet meer in lijn met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid.
Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming.
Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP. In het oorspronkelijke HVP, dat in samenspraak met de Tweede Kamer tot stand is gekomen, was namelijk het volgende al vastgelegd:
«Deze overgangsperiode duurt niet langer dan 31 december 2026. Gedurende deze periode worden de nodige stappen ondernomen om bestaande pensioencontracten te wijzigen en pensioenactiva uit hoofde van bestaande pensioenovereenkomsten over te dragen naar het nieuwe systeem.»
Daarmee was het invaren van bestaande pensioenen altijd al doelstelling binnen het HVP, waarop de Europese Commissie zou oordelen. Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie namelijk ook de toelichting van de maatregel. Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. De toegevoegde doelstelling verandert hier dus niets aan.
Voor de volledigheid merk ik op dat om aanspraak te maken op de volledige voor Nederland gereserveerde middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit (hierna: HVF) alle 133 mijlpalen en doelstellingen behaald dienen te worden. Eén daarvan is inderdaad dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Er zijn nog drie andere mijlpalen die betrekking hebben op de pensioenhervorming (inwerkingtreding van de wet, indienen van transitieplannen en indienen van implementatieplannen). In een Kamerbrief over de financiële risico’s van demissionaire status van het kabinet en de daarop mogelijk volgende controversieel verklaringen bent u geïnformeerd over de kortingsmethodologie die de Europese Commissie kan toepassen als er sprake is dat één of meerdere mijlpalen of doelstellingen van het herstel- en veerkrachtplan (hierna: HVP) niet (tijdig) zijn behaald.2
Kunt u aangeven wanneer het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde?
Er is niet zo zeer één moment geweest waarop dit is besloten. Na de instemming van de Eerste Kamer is er contact geweest met de Europese Commissie. Vervolgens hebben er vanaf juni tot en met oktober meerdere overleggen plaatsgevonden. In eerste instantie om te bezien wat de gevolgen zijn van de toezegging aan de Eerste Kamer in relatie tot de afspraken in het HVP, en vervolgens met als doel de verlenging van de transitieperiode in te passen in de reeds afgemaakte afspraken in het HVP.
Het overleg over de aanpassing heeft uiteindelijk parallel plaatsgevonden met de wijziging van het HVP om het hoofdstuk over REPowerEU aan te vullen. Pas eind september is uit informele gesprekken met de Europese Commissie gebleken dat zij konden instemmen met de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. De uitkomst is formeel pas vastgesteld door de Ecofinraad, dit vond op 17 oktober 2023 plaats toen werd ingestemd met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven hoe deze extra randvoorwaarde in de stukken van de Raad van de Europese Unie terecht is gekomen?
Zie antwoord 3.
Kunt u aangeven waarom het kabinet heeft besloten tot deze extra randvoorwaarde en hierbij precies aangeven waar de oorspronkelijke randvoorwaarden over pensioen knelden?
In de afspraken met de Europese Commissie met betrekking tot de pensioenhervorming in het kader van het Nederlandse HVP stond dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027).3 Vanwege de toezegging aan de Eerste Kamer om de transitieperiode te verlengen tot 1 januari 2028, kon niet meer voldaan worden aan de eerder gemaakte afspraken met de Europese Commissie. Om te voorkomen dat de Europese Commissie zou oordelen dat er niet meer aan de Europese vereisten van het HVP voldaan zou worden, namelijk het niet adequaat dekken van de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester, en dat Nederland hierdoor middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen, is er binnen de bestaande afspraken een nadere operationalisering geformuleerd.
In hoeverre zijn de oorspronkelijke randvoorwaarden nu aangepast en hoe hebben de aangepaste voorwaarden in combinatie met de nieuwe extra voorwaarden nu meer ruimte gegeven?
De afspraak dat de transitieperiode niet langer zou duren dan tot 31 december 2026 (de facto1 januari 2027) is losgelaten door de Europese Commissie. Om toch voldoende zekerheid te bieden dat de hervorming wel daadwerkelijk geïmplementeerd zal worden binnen de looptijd van de HVF, is afgesproken dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt).
Herinnert u zich de brief op 4 juli 20232 aan de Tweede Kamer over de voortgang van de implementatie van het Nederlandse Herstel- en Veerkrachtplan (HVP), waarin staat dat het mogelijk is om in uitzonderlijke gevallen de nationale HVP’en te wijzigen indien er sprake is van objectieve omstandigheden die tot bijstelling nopen en dat dit het geval is voor drie maatregelen die in de brief opgesomd staan, maar waarbij pensioen niet genoemd is?
Ja.
Herinnert u zich nog de passage uit een gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan» ingediend bij de Europese Commissie op 6 juli 20233: «Nederland heeft uitgelegd dat één maatregel niet langer volledig haalbaar is binnen het tijdsbestek van de bij Verordening (EU) 2021/241 ingestelde herstel- en veerkrachtfaciliteit («de faciliteit») vanwege een onvoorziene piek in de werklast van de instanties die verantwoordelijk zijn voor de ondersteuning van pensioenfondsen bij de uitvoering van de hervorming, terwijl aanzienlijke tekorten aan arbeidskrachten in Nederland het moeilijker maken om de administratieve capaciteit op te voeren. Dit betreft maatregel C4.1 R3 (Hervorming pensioenstelsel tweede pijler) van component 4 (Versterk arbeidsmarkt, pensioen en toekomstgericht onderwijs). Op basis hiervan heeft Nederland verzocht om de beschrijving van de maatregel te wijzigen en een extra streefdoel toe te voegen»?
Ja. Na instemming met de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer in mei 2023, waarbij werd toegezegd tot het verlengen van de transitieperiode, is Nederland in overleg getreden met de Europese Commissie om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Daarbij is door de Europese Commissie aangegeven dat er sprake moet zijn van objectieve omstandigheden die het behalen van de oorspronkelijke afspraken onmogelijk maken (cf. art. 21 HVF-verordening). Begin juli was Nederland nog in gesprek met de Europese Commissie over de onderbouwing van de objectieve omstandigheden. Er kon op dat moment nog niet van worden uitgegaan dat de genoemde objectieve omstandigheden zouden worden geaccepteerd als grond voor het wijzigingen van de bestaande afspraken over de pensioenhervorming in het HVP.
Deze worden uiteindelijk door de Europese Commissie beoordeeld. De uitkomst van het overleg met de Europese Commissie was dus nog niet bekend toen uw Kamer werd geïnformeerd over de Nederlandse REPowerEU-inzet [voetnoot Kamerbrief 4 juli]. Dat is uiteindelijk pas formeel vastgesteld toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Kunt u aangeven waarom de Kamer, met inachtneming van de brief van 4 juli 2023 en het gewijzigd «herstel- en veerkrachtplan», niet is geïnformeerd over de extra randvoorwaarde ten aanzien van pensioen? Deelt u de mening dat u de Kamer hierover had moeten informeren voordat u dit aan de Europese Commissie had voorgelegd? Waarom heeft u dat niet gedaan?
Zoals in eerdere antwoorden is toegelicht, is er een proces geweest van enkele maanden, wat uiteindelijk heeft geleid tot de nadere operationalisering in de toegevoegde doelstelling. Op 4 juli lag er nog geen afgesproken voorstel dat gedeeld kon worden met de Kamer. Op dat moment waren er nog gesprekken over de impact op de initiële afspraken van het HVP, hoe een eventuele operationalisering zou moeten luiden en de vereisten voor de onderbouwing. Voor Nederland is daarbij het uitgangspunt geweest dat wordt aangesloten bij de bestaande afspraken in het HVP, in relatie tot de Wet toekomst pensioenen en de verlenging van de transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk is.
Aan de hand van verschillende overleggen met de Europese Commissie van juni tot en met oktober is uiteindelijk gekozen om de verlenging van de transitieperiode in te passen in de in het HVP vastgelegde afspraken over de pensioenhervorming. Dat heeft geleid tot het toevoegen van een doelstelling, waarmee recht wordt gedaan aan het realiseren van de initiële HVP-afspraken binnen de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit én de verlengde transitieperiode van de stelselherziening, zoals die aan de Eerste Kamer is toegezegd. De toegevoegde doelstelling betreft een operationalisering van de reeds gemaakte afspraken in het HVP.
Uiteindelijk was de uitkomst pas bekend toen de Ecofinraad op 17 oktober 2023 instemde met de Nederlandse REPowerEU-inzet en de gelijktijdige wijzigingen van het HVP, waaronder de wijziging van de afspraken over de herziening van het pensioenstelsel. Hierover is uw Kamer geïnformeerd per brief van 23 oktober.
Realiseert u zich dat de extra randvoorwaarde betekent dat 66% van de bestaande toegezegde vaste uitkeringen voor actieve deelnemers en reeds gepensioneerden omgezet moet worden naar persoonlijke pensioenvermogens waaruit voortaan een variabele uitkering resulteert? Er staat immers «de in deze besluiten vastgelegde invaardatum valt uiterlijk op 1 januari 2027».
Dat is niet het geval. De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerdere afspraken. Hiermee wordt geen verplichting gecreëerd voor sociale partners en pensioenfondsbesturen, zoals wordt gesuggereerd in de vraag. De pensioenhervorming zoals geformuleerd in de Wet toekomst pensioenen, waarbij invaren het uitgangspunt is, is opgenomen in het HVP. Hier is met uw Kamer over gedebatteerd in mei 2022.
Vervolgens is uw Kamer in juni 2022 geïnformeerd over de definitieve ingezonden versie.6 In het oorspronkelijke HVP is al opgenomen dat er sprake is van het overdragen van de pensioenen naar het nieuwe pensioenstelsel. Daarover was het volgende opgenomen:
Bij het beoordelen van de mijlpalen en doelstellingen betrekt de Europese Commissie ook de toelichting van de maatregel (zoals bovenstaand geciteerd). Dit betreft een integraal onderdeel van de beoordeling. Invaren was hiermee altijd al onderdeel van het HVP. De toevoeging van de doelstelling verandert hier dus niets aan en ziet vooral op het feit dat de looptijd van de herstel- en veerkrachtfaciliteit niet meer in lijn is met de duur van de pensioentransitie. Waar deze eerder gelijktijdig liepen, is dat met verlenging van de pensioentransitie (tot uiterlijk 1 januari 2028) niet meer het geval. De HVF-verordening vereist namelijk dat alle HVF-betalingen uiterlijk in 2026 plaatsvinden en dat voorafgaand aan de uitbetaling zeer strenge Europese verantwoording op de rechtmatige besteding van deze gelden heeft plaatsgevonden. Door verlenging van de pensioentransitie is door de Europese Commissie niet te concluderen of de pensioenhervorming in 2026 is voltooid. Er moest daarom een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds afgemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
Bent u zich ervan bewust dat een besluit tot invaren een bevoegdheid is van de sociale partners en pensioenfondsbesturen en dus niet van het kabinet?
Ja, ik ben bekend met de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen.
De doelstelling in het HVP verandert die bevoegdheid niet. Om aanspraak te kunnen maken op de middelen gaat het er bij deze doelstelling om dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Uiteindelijk blijft het de bevoegdheid van de sociale partners en pensioenfondsbesturen of zij ervoor kiezen om de bestaande pensioenaanspraken- en rechten in te varen naar het nieuwe pensioenstelsel.
Kunt u aangeven waarom het kabinet niet als randvoorwaarde heeft opgenomen dat 66% van de nieuwe pensioenopbouw in het nieuwe stelsel plaatsvindt? In plaats van het 66% invaren, aangezien sociale partners ook het besluit kunnen nemen om niet in te varen en zelfs als zij een voorgenomen besluit hebben om in te varen, de toezichthouder dat besluit alsnog kan blokkeren?
De decentrale verantwoordelijkheid voor een evenwichtige pensioentransitie blijft bij sociale partners en pensioenfondsen. Zij besluiten hoe zij de transitie vormgeven. Dit wordt niet aangepast.
De toegevoegde doelstelling betreft een nadere operationalisering van de eerder gemaakte afspraken in het HVP. Ik heb mij daarbij verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
De randvoorwaarde zoals in de vraag geformuleerd zou een aanpassing van de afspraken betreffen, waarbij het de vraag is of Nederland daarmee nog aanspraak maakt op de Europese middelen.
Kunt u aangeven waar die 66% op is gebaseerd?
Bij toevoeging van de doelstelling is het uitgangspunt geweest dat er voldoende zekerheid kan worden geboden bij het laatste betaalverzoek van Nederland aan de Europese Commissie over de mate waarin de pensioenhervorming is behaald. Tegelijkertijd is daarbij vastgesteld dat niet alle pensioenfondsen zullen beogen om uiterlijk per 1 januari 2027 in te varen, dat volgt logischerwijs uit het additionele transitiejaar. Er is gepoogd om een balans te vinden tussen zo veel mogelijk zekerheid enerzijds en een realistische inschatting anderzijds, op basis van de huidige beoogde invaardata van de grootste pensioenfondsen. Die balans is uiteindelijk gevonden op 66%.
Indien het ABP geen invaarbesluit voor die datum neemt, kan de 66% dan nog gehaald worden? Zo ja, hoe dan?
De deadline voor het indienen van een invaarbesluit ligt op 1 juli 2025. Vervolgens heeft DNB zes maanden (en twee keer drie maanden verlenging) om het invaarbesluit te beoordelen. Als ABP niet zou invaren, of niet tijdig een invaarbesluit indient, is 66% formeel nog steeds haalbaar. Volgens cijfers van DNB7 vormt ABP ongeveer 23% van het totaal, gekeken naar deelnemers en pensioengerechtigden.
Realiseert u zich dat het ABP nu al gepland staat per 2027, ofwel buiten de nu afgesproken deadline voor 2026?4 en dat wellicht andere fondsen ook een langere voorbereidingstijd nodig zullen hebben.
De doelstelling kijkt naar de goedgekeurde invaarbesluiten en de daarin opgenomen beoogde overstapdata. Het moment van invaren ligt logischerwijs na de goedkeuring van het invaarbesluit, maar met de doelstelling wordt dus specifiek gekeken naar de invaarbesluiten en de bijbehorende beoogde overstapdata (en niet zo zeer naar bewijs van het daadwerkelijke invaren).
Specifiek geldt dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) moet op te maken zijn dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt). Als het invaarbesluit van ABP in mei 2026 wordt goedgekeurd, en daarmee is behaald dat 66% van deelnemers en gepensioneerden per 1 januari 2027 of al eerder is overgestapt naar het nieuwe pensioenstelsel, dan is de doelstelling behaald.
Hoe denkt u de door de Kamer gewenste zorgvuldige voorbereiding op de overgang naar een nieuw stelsel te kunnen garanderen als er op deze manier extra druk komt op een snelle overgang?
Een zorgvuldige pensioentransitie is voor mij zeer belangrijk. Dat heb ik tijdens de debatten over de Wet toekomst pensioenen ook uitgesproken. Met de Eerste Kamer is aanvullend specifiek besproken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om een zorgvuldige pensioentransitie te borgen. Dit betreft het aanstellen van de regeringscommissaris die onafhankelijk advies aan mij uitbrengt over de voortgang van de transitie en die het delen van goede voorbeelden en kennisuitwisseling binnen de sector aanjaagt. Ook heb ik toegezegd dat er tussentijds weegmomenten komen waarbij de voortgang in de gaten gehouden wordt. Het eerste weegmoment zal bij de voortgangsbrief medio 2024 plaatsvinden, het tweede weegmoment begin 2025. Eventuele aanpassingen in de transitietermijnen en in het bestaande wettelijke kader naar aanleiding van knelpunten die uit de monitoring en de advisering van de regeringscommissaris naar voren komen, zullen dan ook zo spoedig mogelijk opgepakt moeten worden. Tot slot is afgesproken dat de transitiedata uit de Wet toekomst pensioenen worden overgeheveld naar een algemene maatregel van bestuur, waarbij de pensioentransitie wordt verlengd naar 1 januari 2028.9 Daarmee is een zorgvuldige pensioentransitie mogelijk.
Zoals eerder aangegeven (zie ook antwoord 2) moest er vanwege de langere transitieperiode een nadere operationalisering plaatsvinden van de reeds gemaakte afspraken in het HVP, die in lijn zijn met de Wet toekomst pensioenen en de verlengde transitieperiode. Zonder de nadere operationalisering zou de pensioenhervorming vanwege de duur niet meer in lijn zijn met het HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen.
De nadere operationalisering zorgt ervoor dat het HVP weer in lijn is met de afspraak voor een langere transitieperiode waarmee een zorgvuldige transitie mogelijk blijft. Voor de volledigheid merk ik op dat de decentrale verantwoordelijkheid van sociale partners en pensioenfondsen met betrekking tot de pensioentransitie ongewijzigd blijft. Ik ben hoe dan ook niet voornemens te treden in deze decentrale verantwoordelijkheden.
Realiseert u zich dat Nieuw Sociaal Contract vindt dat er instemmingsrecht voor deelnemers dient te zijn op het invaarbesluit en dat deze nieuwe voorwaarde ertoe leidt dat als deelnemers (zoals gepensioneerden) niet instemmen met het omzetten van hun pensioenrechten de staat dan honderden miljoenen misloopt uit het coronaherstelfonds?
Ik heb mij bij de nadere operationalisering van de doelstelling verhouden tot drie uitgangspunten, de Wet toekomst pensioenen, welke met een brede meerderheid door het parlement is aangenomen, het oorspronkelijke HVP en de toezegging aan de Eerste Kamer voor een verlengde transitieperiode.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de voorwaarde voor het coronaherstelfonds gewijzigd wordt, in die zin dat 66% van de besluiten over invaren genomen moet zijn voor 1 januari 2028 en dat het besluit ook negatief kan zijn, namelijk niet invaren?
Een dergelijke doelstelling zou niet in lijn zijn met het oorspronkelijke HVP, waardoor Nederland middelen uit de herstel- en veerkrachtfaciliteit zou mislopen. Ik vind het niet opportuun om hiervan af te wijken.
Herinnert u zich dat u de lijst met juridische adviezen over invaren (en de openbaarmaking van die adviezen) aan de Kamer zou sturen in november? Kunt u deze aan de antwoorden op eerder gestelde schriftelijke vragen toevoegen?5
Ja dat herinner ik mij. Ik heb aangegeven een lijst te zullen opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit van (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat.
Ook heb ik aangegeven, vanwege het bijbehorende zeer omvangrijke uitzoekwerk, te streven de uitkomst van de inventarisatie met u te kunnen delen in november. Voor dit moment kan ik u mededelen dat de inventarisatie nog gaande is en dat ik hoop dit in november met u te kunnen delen.
Kunt u deze vragen een voor een en ten minste een week voor de Tweede Kamerverkiezingen beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk een voor een en binnen de reguliere termijn die geldt voor Kamervragen beantwoord.
Het artikel ‘EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van de Environmental Protection Agency (EPA) om de aanvraag van Chemours goed te keuren om GenX vanuit Nederland naar North Carolina te exporteren, zoals beschreven in het artikel «EPA okays Chemours request to export GenX from the Netherlands to Fayetteville Works plant»?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Wat is uw reactie hierop?
Beoordelingen over de import van afvaltransporten is binnen de VS op federaal niveau belegd bij de United States Environmental Protection Agency (EPA). Besluiten van de EPA zijn aan deze organisatie. Het is niet aan mij om inhoudelijk te reageren op de besluiten die de EPA neemt. Overigens is het in deze context goed om te melden dat de EPA 30 november jl. via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming heeft ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u de goedkeuring van de EPA, gezien de zorgen over de gezondheidseffecten van deze stoffen?
Het is niet aan mij om inhoudelijk te oordelen over de goedkeuring die de EPA gegeven heeft.
Welke informatie heeft de Nederlandse regering ontvangen van Chemours met betrekking tot de export van GenX? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
De vereiste informatie voor export van afvalstoffen is vastgelegd in bijlage II van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen2 (EVOA). Deze vereiste informatie is door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ontvangen. Daarbij gaat het onder andere om de informatie omtrent de herkomst, de samenstelling en de verwerking van de afvalstoffen in de Verenigde Staten. Ook is informatie aangeleverd over verplichtingen waaraan het transport moet voldoen, zoals de financiële zekerheid, het beschikken over een EVOA-contract en het leveren van informatie over de wijze van transport. Conform de EVOA is het niet vereist om informatie aan te leveren over de gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend, waarbij onder andere beoordeeld wordt of de ontvangende partij het betreffende afval mag accepteren en verwerken. In dit specifieke geval wordt het afval voor nuttige toepassing overgebracht. Het vergunnen van verwerkingsfaciliteiten binnen de VS is voorbehouden aan de Amerikaanse autoriteiten. Informatie over de mogelijke gevolgen van de verwerking voor het milieu en de volksgezondheid zou dan ook bij de Amerikaanse autoriteiten beschikbaar moeten zijn. Wel heeft de ILT binnen de EVOA de mogelijkheid om transporten niet toe te staan als zij redenen heeft om aan te nemen dat de afvalstoffen niet op milieuhygiënische wijze worden beheerd. De ILT heeft daar op basis van de ontvangen informatie voor deze transporten geen redenen toe gehad. Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij heeft ontvangen van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen.
Het is in deze context belangrijk te benadrukken dat op dit moment binnen de EU wordt onderhandeld over de herziening van de EVOA. Een belangrijk aspect van de Nederlandse inzet voor deze herziening is dat we vanuit de EU meer handvatten moeten krijgen om te kunnen sturen op hoogwaardige en milieuhygiënische-verantwoorde verwerking van geëxporteerde afvalstromen. Nederland steunt dan ook het Commissievoorstel waarmee export alleen nog zou zijn toegestaan als de verwerking in het ontvangende land aantoonbaar voldoet aan de Europese eisen voor milieuhygiënisch-verantwoorde verwerking van dat afval. Zie ook antwoord op vraag 11.
Welke informatie heeft u ontvangen van Chemours met betrekking tot de gevolgen van de export van GenX voor het milieu en de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten? Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Ik zal de ILT verzoeken de informatie die zij ontvangen heeft van Chemours met betrekking tot de op dit moment vergunde transporten met uw Kamer te delen. In het antwoord op vraag 4 staat in meer detail uitgelegd welke type informatie de ILT conform de EVOA-procedures ontvangt van partijen die hun afval willen exporteren.
Wat zijn de potentiële milieueffecten van het exporteren van GenX-chemicaliën vanuit Nederland naar de Verenigde Staten? Hoe gaat u hierop toezicht houden, gezien de lopende zorgen over de gezondheidseffecten in Nederland?
Het land van bestemming is verantwoordelijk voor het vergunnen van activiteiten binnen hun grondgebied. Informatie over de potentiële milieueffecten van de aangemelde activiteiten zou dus bij de Amerikaanse overheid beschikbaar moeten zijn. De goedkeuring van transporten loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Bij het vergunnen van transporten is de beoordeling van het bevoegd gezag van het land van bestemming (EPA) leidend. De EPA heeft schriftelijke toestemming gegeven voor dit transport, en heeft daarmee bevestigd dat het afval in overeenstemming met nationale wetgeving verwerkt kan worden.
Kunt u aangeven of de Nederlandse regering enige controle of invloed heeft op de veiligheidsnormen en -regelgeving met betrekking tot de export van GenX naar de Verenigde Staten? Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat deze normen worden nageleefd?
Nederland heeft geen zeggenschap of controle over de veiligheidsnormen en regelgeving die in de Verenigde Staten gesteld worden aan afvalverwerkers van afval in het algemeen en met GenX in het bijzonder. Die bevoegdheid is voorbehouden aan de Verenigde Staten. Wel wil ik in deze context wijzen op de herziening van de EVOA waar op dit moment in de EU over wordt onderhandeld. Zie ook het antwoord op vraag 4 en 11.
Bent u van plan om de Verenigde Staten om nadere informatie te vragen over deze plannen van Chemours?
Nee, de ILT heeft al veel informatie van de Verenigde Staten en Chemours ontvangen. Ik heb van de ILT begrepen dat zij geen nadere informatie hoeven op te vragen om hun rol voor deze export in te vullen.
Deelt u de mening dat Chemours met deze acties zijn verantwoordelijkheid voor de volksgezondheid in zowel Nederland als de Verenigde Staten ontwijkt en de volksgezondheid in Nederland en de Verenigde Staten in gevaar brengt?
Ik vind het PFAS probleem zeer zorgelijk. Ik zet mij dan ook sterk in om het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk aan banden te leggen. Zoals alle bedrijven en burgers dient ook Chemours zich in Nederland aan onze wet- en regelgeving te houden en de op basis daarvan afgegeven vergunningen en vergunningvoorschriften. Bedrijven als Chemours hebben een verantwoordelijkheid om de nadelige effecten van hun activiteiten op gezondheid en milieu te beperken. Onder die verantwoordelijkheid valt ook het voorkomen van nadelige effecten als gevolg van het vrijkomen van GenX-stoffen. Ik vind het belangrijk dat die verantwoordelijkheid goed ingevuld wordt. Ik kan echter niet oordelen of Chemours die verantwoordelijkheid goed invult bij haar activiteiten in de VS. Dat is aan de Amerikaanse autoriteiten die daartoe bevoegd zijn.
Deelt u de mening dat Chemours giftige chemicaliën wil exporteren naar een land waar minder strenge regels gelden? Hoe beoordeelt u dit?
Ik vind het over het algemeen zorgelijk als Nederlandse bedrijven giftige afvalstoffen exporteren naar landen waar minder strenge regels gelden. Zo is het bijvoorbeeld verboden om gevaarlijk afval te exporteren naar niet-OESO3 landen buiten de EU. Het idee hierachter is dat bij export naar niet-OESO landen het risico groter wordt geacht dat Nederlandse milieugevolgen afgewenteld worden. De VS is echter wel lid van de OESO wat wil zeggen dat de export van gevaarlijk afval wel mogelijk is mits de VS toestemming geeft en aan de geldende voorwaarden en procedures wordt voldaan. Alle export van afval vanuit de EU naar niet EU landen moet voldoen aan de regels die daarover zijn vastgelegd in de EVOA. Dit geldt dus voor de export naar OESO landen en niet-OESO landen. De goedkeuring van export van afval vanuit Nederland loopt volgens de in het antwoord op vraag 4 beschreven wijze. Voor de procedures omtrent het exporteren van chemicaliën verwijs in naar het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wenselijk dat een bedrijf in Nederland zijn giftige afval exporteert, zodra regelgeving in Nederland aangescherpt wordt? Wat doet u om dit in de toekomst te voorkomen?
Zoals eerder aangegeven is het bevoegd gezag van het land van bestemming leidend bij de beoordeling van de vraag of de afvalstoffen door de ontvanger mogen worden geaccepteerd en verwerkt.
Op dit moment wordt in de EU onderhandeld over een herziening van de EVOA. Mijn inzet in die onderhandelingen is om beter te borgen dat de export van EU afval niet leidt tot het exporteren van milieuproblemen. Concreet houdt dit in dat ik meer mogelijkheden wil krijgen om afval te sturen naar een milieuverantwoorde en volgens de afvalhiërarchie hoogwaardige verwerking. De geactualiseerde EVOA zal ons meer en betere mogelijkheden bieden om de verwerking van geëxporteerd afval te monitoren en om die exporten te beëindigen indien de verwerking niet aan de eisen voldoet, ook voor export naar de VS. Tegelijkertijd betekent dat ook dat met OESO landen samengewerkt wordt als daar specifieke afvalstromen even goed of beter zou kunnen worden verwerkt dan in het land van verzending. Die samenwerking is in algemene zin wenselijk, uiteraard met als randvoorwaarde dat een milieuverantwoorde verwerking geborgd is.
Ziet u – tegen de achtergrond dat Chemours volgens het artikel verantwoordelijk is voor de grootste milieuramp in de geschiedenis van North Carolina, waar het bedrijf de in Nederland geproduceerde GenX naartoe wil exporteren – parallellen tussen de rampen in North Carolina en Dordrecht? Ziet u parallellen in het handelen van Chemours hierin? Hoe beoordeelt u dit?
Het handelen van Chemours in North Carolina en het handelen van Chemours in Dordrecht zijn twee aparte situaties. Mijn verantwoordelijkheid ligt primair bij de Nederlandse burger en het Nederlandse grondgebied. Ik neem het PFAS probleem zeer serieus. Ik zie en hoor enorm veel zorgen van omwonenden van Chemours in Dordrecht, over de leefomgeving en hun gezondheid. Daarom heb ik recent met het RIVM gesproken over hoe zij zouden kunnen bijdragen aan een uitgebreid onderzoek naar de gezondheidseffecten van Chemours. Ook buiten Dordrecht maken Nederlanders zich zorgen over PFAS. Daarom maak ik mij ook hard om op Europees niveau het gebruik van PFAS zo ver als mogelijk te beperken.
Kunt u een overzicht geven van regelgeving omtrent de export van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en potentieel zeer zorgwekkende stoffen (pZZS)? Bent u van mening dat de regelgeving aangescherpt moet worden?
De EU-verordening inzake voorafgaande geïnformeerde toestemming4 (Eng.: Prior Informed Consent, PIC) regelt de in- en uitvoer van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen. Deze verordening vormt de Europese implementatie van het Verdrag van Rotterdam5 inzake de procedure met betrekking tot voorafgaande geïnformeerde toestemming ten aanzien van bepaalde gevaarlijke chemische stoffen en pesticiden in de internationale handel (Rotterdam, 1998). De PIC-verordening reguleert alle chemische stoffen, biociden en gewasbeschermingsmiddelen waarvan de handel of het gebruik in de EU zijn verboden of ernstig zijn ingeperkt. De verordening bevat verplichtingen voor bedrijven die dergelijke stoffen willen exporteren naar niet-EU-landen of die deze stoffen willen importeren in de EU.
In de Commissie-mededeling Strategie voor duurzame chemische stoffen – Op weg naar een gifvrij milieu6 heeft de Europese Commissie het voornemen kenbaar gemaakt om te verbieden dat gevaarlijke chemische stoffen (waaronder bestrijdingsmiddelen) die in de EU verboden zijn, worden geproduceerd voor de export. De Nederlandse regering heeft aangegeven de ambities uit deze strategie te steunen7. Een voorstel van de Europese Commissie om het verbod op productie met het oog op export juridisch vast te leggen, was gepland voor 2023 maar is helaas nog niet gepubliceerd.
Kunt u, in het licht van een toekomstig verbod op PFAS vanuit de EU, reflecteren op de vraag of het wenselijk is dat Chemours met deze exportplannen door kan gaan met de status quo van zijn huidige productie?
Een restrictie op het gebruik van een stof(groep) is een zwaarwegend instrument dat ingezet kan worden als voldoende zorgen bestaan dat een stof(groep) schade voor mens en milieu met zich meebrengt. In geval van PFAS is voor mij duidelijk dat dit instrument zo ver als mogelijk ingezet moet worden. Daar maak ik mij dan ook Europees hard voor. Ook de hoeveelheid afval met PFAS zal aanzienlijk afnemen met zo’n restrictie. Met de start van dit restrictieproces stopt alleen niet direct de productie van PFAS. Tot de restrictie van kracht is ontstaat dan ook nog steeds afval met GenX bij Chemours. Al sinds 2014 exporteert Chemours afval met GenX vanuit haar Nederlandse vestiging naar haar locatie in de Verenigde Staten, waar het afval verwerkt wordt. Deze export is van 2018 tot 2020 door de EPA stilgelegd, vanwege ontbrekende informatie. Om diezelfde reden is het transport van januari 2023 tot mei 2023 wederom stilgelegd door de EPA. Op 30 november jl. heeft de EPA via een zogenaamde «withdrawal of consent», haar instemming ingetrokken. Daarmee zijn de beoogde transporten op dit moment niet meer mogelijk.
Straffeloosheid van Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Israël zich schuldig maakt aan oorlogsmisdrijven? Zo nee, waarom niet?1
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen. Het kabinet neemt ook nu de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers onder wie de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gerenommeerde internationale non-gouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht wordt nageleefd en of aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit wordt voldaan uiterst serieus.
Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Juist hiermee toont Israël nog meer het verschil aan tussen een legitieme staat en een terroristische organisatie als Hamas.
Dit neemt niet weg dat het tegelijkertijd zeer complex is ons een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza, en de grootte van de dreiging die van Hamas uitgaat; acties en raketbeschietingen door Hamas vinden nog altijd plaats. Israël en de VS stellen onder meer dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra en faciliteiten van Hamas bevinden. Wel zijn de doelbewuste moordpartijen door Hamas en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israëlische steden zonder meer te kwalificeren als oorlogsmisdrijven.
Erkent u dat het recht op zelfverdediging niet mag verworden tot een recht op vergelding? Vindt u dat Israël het recht op zelfverdediging proportioneel invult?
Het recht op zelfverdediging wordt begrensd door noodzakelijkheid en proportionaliteit om te voorkomen dat het verwordt tot een recht op vergelding.
De geweldsspiraal die op 7 oktober 2023 is ontketend treft zowel onschuldige Palestijnen als Israëliërs. Israël ziet zichzelf momenteel verwikkeld in een strijd om het voortbestaan van de eigen staat, waarbij de aanval en dreiging niet alleen vanuit Hamas gevoeld wordt, maar breder vanuit de regio, onder andere vanuit Hezbollah. Het bestaansrecht van Israël, en hiermee het recht van Israël op zelfverdediging, is voor ons evident. Het is van belang dat de uitoefening van het recht op zelfverdediging, in Gaza en elders, in lijn is met het internationaal recht. Het kabinet roept Israël op om te handelen met aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast moet Israël zich aan het humanitair oorlogsrecht houden om zo burgerslachtoffers zoveel mogelijk te voorkomen en zo snel mogelijk en ongehinderd voldoende humanitaire hulp mogelijk te maken. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uw milde opstelling jegens de handelingen van het Israëlische leger kan worden opgevat als «dubbele standaard»? Bent u het eens dat dit de geloofwaardigheid van de strijd tegen straffeloosheid ondermijnt?
Het internationaal recht is een hoeksteen van het Nederlands buitenlands beleid. Het kabinet zal dit ook in de komende periode centraal blijven stellen, omdat Israëliërs en Palestijnen in gelijke mate recht hebben op veiligheid en welvaart. Nederland blijft zijn goede contacten met Israël, de Palestijnse Autoriteit en andere relevante landen in de regio en daarbuiten ten volle inzetten om partijen op te roepen zich volledig te houden aan het humanitair oorlogsrecht en meer burgerslachtoffers te voorkomen.
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof.
Erkent u dat Nederland, om geloofwaardig te zijn over straffeloosheid, in publieke uitingen over het conflict in Gaza het belang moet benadrukken van berechting, verantwoording en aansprakelijkheid?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het principe dat beschuldigingen van oorlogsmisdrijven zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht? Zo ja, hoe geeft u uitvoering aan dit principe als het gaat om het optreden van het Israëlische leger in Gaza?
Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Het kabinet wijst er verder op dat er sinds maart 2021 bij het Internationaal Strafhof een onderzoek loopt naar de (vermeende) internationale misdrijven binnen de rechtsmacht van het Strafhof die sinds 13 juni 2014 zijn gepleegd in de context van de situatie in de Palestijnse Gebieden. Op 29 oktober jl. heeft de Aanklager van het Strafhof tijdens zijn missie naar het Midden-Oosten aangegeven dat zijn Parket ook onderzoek verricht naar de (vermeende) internationale misdrijven binnen de rechtsmacht van het Strafhof die op en sinds 7 oktober zijn gepleegd in Israël, Gaza en de Westelijke Jordaanoever. Het is aan de Aanklager van het Strafhof om te bepalen op welke specifieke misdrijven het onderzoek van het Strafhof zich verder zal richten.
Bent u bereid om het Internationaal Strafhof (ICC) te ondersteunen in zijn onderzoek naar oorlogsmisdrijven gepleegd door Israël in Gaza na 7 oktober 2023? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie bovenstaande antwoorden.
Bent u bereid te bepleiten dat onderzoekers van het ICC veilige toegang krijgen tot plaatsen in Gaza waar mogelijk oorlogsmisdrijven zijn gepleegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de weigering van Israël en Egypte om vluchtelingen uit Gaza bescherming te laten zoeken? Is dat conform het Vluchtelingenverdrag?
Egypte heeft de grenzen tijdelijk geopend voor specifiek Palestijnen die medische verzorging nodig hebben. Het is nog niet bekend of het de grens later voor grotere groepen Palestijnen zal openen. Mede vanwege de militaire dreiging vanuit Hamas is de grens met Israël afgesloten voor Gazaanse burgers.
Israël en Egypte zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en dienen personen die gegronde vrees voor vervolging hebben bescherming te bieden, ook wanneer zij zich aan de grens melden. Wel bepaalt het Vluchtelingenverdrag dat vluchtelingen ten aanzien van wie ernstige redenen bestaan om hen te beschouwen als een gevaar voor de veiligheid van het land waarin zij zich bevinden, of die, bij veroordeling wegens een bijzonder ernstig misdrijf, een gevaar oplevert voor de gemeenschap van dat land, geen aanspraak kunnen maken op de bescherming die het verdrag hen normaliter zou bieden.
Hoe verhoudt de blokkade van Gaza sinds 7 oktober 2023 zich tot (de in 2018 mede dankzij Nederland tot stand gekomen) resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) nr. 2417, die honger als oorlogswapen verbiedt?2
In 2018 werd in de VN-Veiligheidsraad op Nederlands initiatief VNVR-resolutie 2417 over de aanpak van de gevolgen van conflict op voedselzekerheid unaniem aangenomen. Deze resolutie veroordeelt uithongering van de burgerbevolking als methode van oorlogvoering en wijst op het belang van het naleven van het humanitair oorlogsrecht.
Een algehele blokkade van humanitaire goederen druist evident in tegen de Israëlische verplichtingen op basis van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het bezettingsrecht, ten opzichte van de burgers en hulpverleners in Gaza. Op dit moment bereikt een beperkte hoeveelheid humanitaire hulp en essentiële goederen Gaza. De vaststelling of sprake is van een totale blokkade en daarmee schending van het humanitair oorlogsrecht, kan alleen als het kabinet beschikt over alle relevante feiten. Gezien de onduidelijke situatie ter plekke, beschikt het kabinet niet over voldoende feiten om vast te stellen dat sprake is van een algehele blokkade. Wel is duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid.
Deelt u de mening dat de blokkade van Gaza neerkomt op een collectieve bestraffing van de burgerbevolking, wat gelijk staat aan een oorlogsmisdrijf?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een «evacuatiebevel» neerkomt op gedwongen verplaatsing van de bevolking, in strijd met het internationaal humanitair oorlogsrecht?
De Israëlische oproep aan burgers om Noord Gaza te verlaten lijkt te zijn ingegeven door de mogelijkheid die het humanitair oorlogsrecht biedt om de burgerbevolking, bij uitzondering, te verplaatsen indien hun veiligheid of dwingende militaire redenen dit vereisen. In het geval van evacuatie dienen alle mogelijke maatregelen te worden genomen om deze burgers in behoorlijke omstandigheden elders op te vangen v.w.b. onderdak, hygiëne, gezondheid, veiligheid, voedsel en water. Daarnaast zijn er ook berichten dat Hamas actief de burgerbevolking belet om naar Zuid-Gaza te evacueren.
Het past het kabinet in huidige omstandigheden om terughoudend te zijn bij het geven van een oordeel over de Israëlische oproep en de inspanningen van Hamas om de evacuatie te voorkomen, omdat het kabinet niet beschikt over de benodigde informatie om tot een dergelijk oordeel te komen. Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om een schending van het humanitair oorlogsrecht vast te stellen.
Bent u het eens dat Nederland grondwettelijk verplicht is de internationale rechtsorde te verdedigen? Gaat u schendingen van het internationaal recht veroordelen, ongeacht of het een bondgenoot betreft?
Artikel 90 van de Grondwet bepaalt dat de regering de ontwikkeling van de internationale rechtsorde bevordert. Nederland neemt actief haar verantwoordelijkheid onder het humanitair oorlogsrecht om betrokken partijen te wijzen op hun verplichtingen hieronder. Daarnaast is gedegen onafhankelijk onderzoek nodig om een schending van het internationaal recht vast te stellen. Hiertoe roept het kabinet dan ook op.
Kernwapens en de toetsingsconferentie TPNW |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de tweede lidstatenconferentie van de Treaty on the Prohibition of Nuclear Weapons (TPNW) van 27 november tot 1 december 2023 in New York wordt gehouden?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het besluit om de Russische deelname aan het Verdrag tegen Atoomproeven op te zeggen? Hebt u tevens kennisgenomen van oefeningen door de Russische strijdkrachten om een kernwapenreactie te kunnen uitvoeren, indien Rusland met kernwapens wordt aangevallen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer verontrustende ontwikkelingen zijn waartegen een oplossing moet worden gezocht? Aan welke oplossing denkt u?2
Ja op beide vragen.
Hoewel er op dit moment geen signalen zijn dat Rusland van plan is om kernproeven uit te voeren en Rusland vooralsnog blijft deelnemen aan het International Monitoring System van het Alomvattend Kernstopverdrag, is de Russische intrekking van de ratificatie van dit verdrag een zorgelijke stap. Deze stap past in de bredere ondermijning van de mondiale wapenbeheersingsarchitectuur door Rusland. In internationaal verband blijven we aandringen op het respecteren van de afspraken en het belang van wapenbeheersing voor strategische stabiliteit.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien zijn diplomatieke positie in het recente verleden bij de totstandkoming van het verdrag en bij de eerste toetsingsconferentie in Wenen, een brugfunctie heeft tussen de lidstaten van het verdrag en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich onverminderd in als bruggenbouwer om fragmentatie binnen het ontwapenings- en non-proliferatieregime te voorkomen en de inspanningen terug te brengen naar het gemeenschappelijke doel: versterking en implementatie van het Non-proliferatieverdrag (NPV), inclusief de effectieve ontwapeningsmaatregelen op grond van artikel VI. In dit kader zal Nederland zich blijven inzetten voor ontwapeningsgerelateerde initiatieven zoals risicobeperking verificatie en transparantie, en de nauwe contacten met voor- en tegenstanders van het kernwapenverbod binnen de context van het NPV en cross-regionale initiatieven als het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI), Creating an Environment for Disarmament (CEND) en het Stockholm Initiative for Nuclear Disarmament voortzetten.
Nederland hoeft geen waarnemer bij de tweede bijeenkomst van het TPNW te zijn, om deze brugfunctie te kunnen blijven vervullen. Het kabinet heeft meermaals aangegeven waarom Nederland het TPNW niet kan ondertekenen of steunen, meest recent in de Kamerbrief van 16 augustus 2022 over de uitvoering van de motie van de leden Van Dijk en Sjoerdsma over regeringsaanwezigheid bij de vergadering van het TPNW (Kamerstuk 33 783, nr. 51).
Welke andere Westerse landen zullen als waarnemer aanwezig zijn bij de tweede lidstatenconferentie van de TPNW? Is het juist dat Duitsland, Oostenrijk en Noorwegen dit overwegen?
Oostenrijk is, als een van de grondleggers van het verdrag, uiteraard aanwezig. Duitsland, Noorwegen en België zullen als waarnemer aanwezig zijn.
Bent u bereid, gezien de verontrustende kernwapenontwikkeling in de wereld en gezien de functie van Nederland als bruggenbouwer, om Nederland als waarnemer aanwezig te laten zijn in New York? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Geweld tegen Palestijnse bewoners van de westelijke Jordaanoever |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten dat Israëlische bewoners van de westelijke Jordaanoever in enkele weken zeker 90 Palestijnen zouden hebben gedood?1
Sinds 7 oktober is ook de situatie op de Westelijke Jordaanoever aanzienlijk verslechterd. Het Internationale Rode Kruiscomité meldt dat meer dan 150 Palestijnen zijn gedood, meer dan 2000 gewond en meer dan 2000 gearresteerd. Hele gemeenschappen hebben hun land, huizen of levensonderhoud verloren (bron: ICRC, 7 november jl.). Het toenemend kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever moet stoppen. Daartoe heeft Nederland tijdens de open sessie van de VN-Veiligheidsraad ook opgeroepen. Ook heeft het de jaarlijkse VN-resolutie inzake Israëlische nederzettingen gesteund waarin geweld, vernielingen, provocaties en opruiing door kolonisten wordt veroordeeld. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse gebieden is een schending van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden. Nederland zal hiertoe blijven oproepen, zoals het altijd heeft gedaan. Meest recentelijk heeft Minister Bruins Slot dit gedaan tijdens haar bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 20 november. Eerder riep zij hier ook toe op tijdens de Open Sessie van de VN Veiligheidsraad. De Minister-President deed dit onder andere op 23 oktober en 8 november 2023 in zijn gesprekken met Premier Netanyahu. Bij monde van Hoge Vertegenwoordiger Borrell spreekt de EU zich eveneens nadrukkelijk uit over illegale nederzettingen en kolonistengeweld.2
Ook anderen, onder wie president Biden van de Verenigde Staten, hebben geweld van kolonisten afgekeurd.
Klopt het dat Israëlische militairen daarbij niet ingegrepen hebben en de Palestijnen geen bescherming hebben geboden en zelfs hebben geparticipeerd in het aanvallen van bewoners in hun huizen, op straat en in hun olijfgaarden?
NGO’s rapporteren dat Israëlische militairen in een groot deel van de voorvallen van kolonistengeweld niet ingrepen en in sommige gevallen zelfs participeerden in het geweld. Het kabinet beschikt niet over alle feiten van deze gevallen.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de Palestijnse inwoners, onder wie ook de bedoeïenengemeenschap, en al hun bezittingen op de westelijke Jordaanoever.
De IDF hebben onder het bezettingsrecht een verplichting om Palestijnse burgers actief te beschermen tegen geweld.
Welke onderzoeken zijn er inmiddels al ingesteld door de Israëlische autoriteiten naar de toedracht?2 Indien er nog geen onderzoek bekend is of loopt, bent u bereid om bij de Israëlische overheid te pleiten voor een onderzoek naar strafbare feiten?
De Israëlische autoriteiten geven aan enkele onderzoeken te hebben geopend naar de toedracht van de geweldsincidenten op de Westelijke Jordaanoever sinds 7 oktober. Nederland pleit voortdurend voor adequaat optreden tegen kolonistengeweld en benadrukt daarbij het belang van onderzoek en verantwoording bij de Israëlische autoriteiten. De lokale rechtsgang is hiervoor leidend. Nederland steunt zowel Israëlische als Palestijnse maatschappelijk organisaties die onderzoek doen naar kolonistengeweld en juridische vertegenwoordiging bieden in het rechtsproces.
Welke andere feitelijke omstandigheden zijn u verder bekend rondom deze gebeurtenissen op de westelijke Jordaanoever?
VN OCHA rapporteert over 254 incidenten van kolonistengeweld op de Westelijke Jordaanoever sinds 7 oktober. Gezien het grote aantal incidenten beschikt het kabinet niet over alle feiten van al deze individuele gevallen. De trends en ontwikkelingen zoals omschreven in de door u gerefereerde artikelen zijn bij ons bekend en geven reden tot grote zorg.
Wat is er bekend omtrent het doel en streven van de bewapening van inwoners door Minister Ben Gvir van de Nationale Veiligheid? Klopt het dat er automatische vuurwapens, helmen en uniformen zijn uitgedeeld? Is bekend of dit materiaal ook is ingezet tijdens de aanvallen?
Het kabinet is geïnformeerd dat het Israëlische ministerie voor Nationale Veiligheid kolonisten op de Westelijke Jordaanoever bewapent en hen van helmen en scherfvesten voorziet. Het is het kabinet niet bekend of dit materiaal ook is ingezet tijdens de aanvallen.
Is het u bekend of er bij deze aanvallen op Palestijnen ook particuliere grond of oogst van Palestijnen ingenomen wordt?3
Volgens reportages van de VN en NGO’s worden in bepaalde gevallen van kolonistengeweld ook oogsten van Palestijnen vernield en in beslag genomen.
Op welke wijze kan Nederland bijdragen aan de korte termijn veiligheid van Palestijnen en bescherming van eigendom van Palestijnse bewoners van de westelijke Jordaanoever?
De mogelijkheden van Nederland om concrete bescherming te bieden aan Palestijnen en eigendom van Palestijnse bewoners van de Westelijke Jordaanoever zijn beperkt. Politiemissie EUPOL COPPS en veiligheidsmissie USSC zetten zich in op het voorkomen en adresseren van kolonistengeweld. Nederland draagt met zes personen bij aan de USSC. Deze missie is gericht op de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. Zoals op 20 november besproken met Nederlanders in de USSC missie tijdens het bezoek van Minister Bruins Slot, en eerder door de Minister van Defensie met de commandant van USSC besproken ziet USSC het kolonistengeweld als een groot probleem en zeer belangrijke prioriteit, rapporteert hierover en kaart dit direct aan bij de IDF. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 onderstreept Nederland, in bilaterale contacten met Israël, en de EU, consequent de noodzaak adequaat op te treden tegen kolonistengeweld.
De Nederlandse onthouding bij stemming in de VN Algemene Vergadering over een humanitair staakt-het-vuren |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de reden geweest voor het kabinet om zich te onthouden van de stemming in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties over de resolutie die oproept om te komen tot een onmiddellijk en langdurig humanitair staakt-het-vuren in Gaza?
De resolutie bevatte veel punten die het kabinet volmondig steunt, bijvoorbeeld dat alle partijen zich moeten houden aan het humanitair oorlogsrecht, het veroordelen van geweld tegen burgers en het oproepen tot humanitaire toegang. Mede daarom is er geen sprake van geweest dat Nederland tegen de resolutie zou stemmen. Anderzijds bevatte de resolutie elementen die het kabinet niet kon steunen en ontbraken er essentiële punten in de resolutie. In reactie op de terroristische aanvallen op 7 oktober 2023 en de voortdurende gewapende dreiging van Hamas, steunt het kabinet het Israëlisch recht op zelfverdediging, waarvan de uitoefening in lijn moet zijn met het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht en dat moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Benoeming hiervan ontbrak in de resolutie en was hiermee niet in lijn met de motie-Stoffer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2729). Daarnaast werd de aanval door Hamas niet expliciet veroordeeld. Ook bevatte de resolutie een oproep tot een wapenstilstand. Met de aanhoudende dreiging en aanval van Hamas is dit nu niet te verenigen met de noodzaak van Israël om zich hiertegen te verdedigen. Dit is waarom Nederland oproept tot directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Tot slot kwam de belangrijke oproep tot het direct vrijlaten van alle gegijzelden voor het kabinet onvoldoende terug in de resolutie. Een Canadees voorstel tot aanpassing van de resolutie waarmee een veroordeling van de terreurdaad van Hamas, en oproep tot directe vrijlating van gegijzelden zouden worden toegevoegd, kreeg ondanks steun van Nederland geen tweederde meerderheid.
Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren, omdat dit de rol van de EU in multilaterale fora kracht bij zet. Nederland heeft zich voor deze EU-eenheid ingezet door vast te houden aan het gezamenlijke standpunt, dat een dag eerder tijdens de Europese Raad van 26 oktober 2023 was overeengekomen1. Gezien de onderlinge verhoudingen neigde dit naar een onthouding. Hiertoe was ook door de EU Hoge Vertegenwoordiger opgeroepen. Meer dan de helft van de EU lidstaten (15 in totaal) hebben zich onthouden. Ondanks het eerder overeengekomen gezamenlijk standpunt in de Raad zijn EU lidstaten niet verplicht om in eenheid te stemmen op resoluties.
Om deze reden koos Nederland voor een onthouding met een stemverklaring waarin de punten zijn uitgelicht die Nederland volmondig steunt, de punten waar Nederland bezwaar tegen maakt, en de punten die Nederland graag in de resolutie opgenomen had zien worden.
Is de gehele ministerraad en/of zijn de vice-premiers gekend in dit besluit? Zo niet, wie van het kabinet is wel in dit besluit gekend?
Nederland stemt jaarlijks op tientallen resoluties in verschillende organen en commissies van de Verenigde Naties (VN). Afhankelijk van het (politieke) belang en de complexiteit van de resolutie, wordt de stempositie bepaald op ambtelijk, hoog ambtelijk of politiek niveau. In de regel wordt een steminstructie niet voorgelegd aan de ministerraad. Bij de Nederlandse standpuntbepaling ten aanzien van deze resolutie is zeer nauw samengewerkt tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en de Permanente Vertegenwoordiging (PV) in New York. Omdat deze resolutie ook en marge van de Europese Raad werd besproken, was ook het Ministerie van Algemene Zaken betrokken bij het overleg over de standpuntbepaling ten aanzien van deze resolutie. Achteraf gezien was
bredere afstemming beter geweest, ook al viel de steminstructie binnen de door het kabinet bepaalde en door de Tweede Kamer gesteunde positie.
Is er over het besluit gestemd of was het oordeel unaniem?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het persbericht van de VN over de stemmingsuitslagen met betrekking tot de resolutie die oproept tot ‘humanitair staakt-het-vuren’ in de Gazastrook |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de zwaarwegende redenen zijn geweest voor de Nederlandse delegatie om niet voor deze belangrijke resolutie te stemmen? Waarom hebt u niet voor gestemd, zoals Frankrijk met een stemverklaring?1
De resolutie bevatte veel punten die het kabinet volmondig steunt, bijvoorbeeld dat alle partijen zich moeten houden aan het humanitair oorlogsrecht, het veroordelen van geweld tegen burgers en het oproepen tot humanitaire toegang. Mede daarom is er geen sprake van geweest dat Nederland tegen de resolutie zou stemmen. Anderzijds bevatte de resolutie elementen die het kabinet niet kon steunen en ontbraken er essentiële punten in de resolutie. In reactie op de terroristische aanvallen op 7 oktober 2023 en de voortdurende gewapende dreiging van Hamas, steunt het kabinet het Israëlisch recht op zelfverdediging, waarvan de uitoefening in lijn moet zijn met het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht en dat moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Benoeming hiervan ontbrak in de resolutie en was hiermee niet in lijn met de motie Stoffer (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2729). Daarnaast werd de aanval door Hamas niet expliciet veroordeeld. Ook bevatte de resolutie een oproep tot een wapenstilstand. Met de aanhoudende dreiging en aanval van Hamas is dit nu niet te verenigen met de noodzaak van Israël om zich hiertegen te verdedigen. Dit is waarom Nederland oproept tot directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Tot slot kwam de belangrijke oproep tot het direct vrijlaten van alle gegijzelden voor het kabinet onvoldoende terug in de resolutie. Een Canadees voorstel tot aanpassing van de resolutie waarmee een veroordeling van de terreurdaad van Hamas, en oproep tot directe vrijlating van gegijzelden zouden worden toegevoegd, kreeg ondanks steun van Nederland geen tweederde meerderheid.
Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren, omdat dit de rol van de EU in multilaterale fora kracht bij zet. Nederland heeft zich voor deze EU-eenheid ingezet door vast te houden aan het gezamenlijke standpunt, dat een dag eerder tijdens de Europese Raad van 26 oktober 2023 was overeengekomen2. Gezien de onderlinge verhoudingen neigde dit naar een onthouding. Hiertoe was ook door de EU Hoge Vertegenwoordiger opgeroepen. Meer dan de helft van de EU lidstaten (15 in totaal) hebben zich onthouden. Ondanks het eerder overeengekomen gezamenlijk standpunt in de Raad zijn EU lidstaten niet verplicht om in eenheid te stemmen op resoluties.
Om deze reden koos Nederland voor een onthouding met een stemverklaring waarin de punten zijn uitgelicht die Nederland volmondig steunt, de punten waar Nederland bezwaar tegen maakt, en de punten die Nederland graag in de resolutie opgenomen had zien worden.
Hoe verhoudt deze stem zich tot de uitspraken van de premier op donderdag 26 oktober jl.2 , die wil dat Israël «nu, op dit moment, in deze minuut massief meer hulp» Gaza binnenlaat?
Nederland steunt volmondig de oproep tot meer humanitaire toegang in de resolutie en draagt ook bij aan deze hulp. Het is duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Het marineschip Zr. Ms. Holland is richting het oosten van de Middellandse Zee gestuurd voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor (Kamerstuk 23 432, nr. 500). Indien humanitaire hulp langs deze weg aan Gaza wordt verstrekt, vindt dit plaats indachtig het toepasselijk raamwerk zoals de Oslo Guidelines. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Klopt het dat er meer EU-landen voor de resolutie hebben gestemd dan tegen?
Er hebben 8 EU-lidstaten voor de resolutie gestemd, 4 tegen de resolutie en de meerderheid van 15 heeft onthouden, waaronder Nederland.
Nu de resolutie aangenomen is, hoe gaat u er zorg voor dragen dat de resolutie zo snel mogelijk wordt uitgevoerd ten behoeve van een onmiddellijk staakt-het-vuren om mensenlevens te redden, het in gang zetten van humanitaire hulp aan Gaza en ervoor te zorgen dat de door Hamas gegijzelden worden vrijgelaten?
Het kabinet hecht er belang aan dat de zienswijzen die gereflecteerd worden in aangenomen resoluties van de AVVN, ook al zijn deze niet-bindend, serieus worden genomen. Nederland zal zich blijven inzetten voor directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes om zo humanitaire toegang mogelijk te maken en te voorzien in essentiële goederen en diensten aan de burgers in Gaza. Het kabinet zal onverminderd blijven oproepen tot naleving van het humanitair oorlogsrecht, het tegengaan van geweld tegen burgers, en tot het geven van humanitaire toegang. Tot slot blijft Nederland oproepen tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden.
Bent u bereid deze vragen maandag aanstaande te beantwoorden?
Dit is niet haalbaar gebleken.
De NCP-analyse van de voorstellen voor de CSDDD en de Nederlandse inzet in de EU |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over «een ernstig afbreukrisico» en een «verwatering» van de OESO-richtlijnen als de uiteindelijke EU-richtlijn voor gepaste zorgvuldigheid (CSDDD) op verscheidene punten ernstig afwijkt van de OESO-richtlijnen?1
Het kabinet verwelkomt de analyse van het NCP, maar deelt de zorg over «een ernstig afbreukrisico» en «verwatering van de OESO-richtlijnen» van het NCP niet. De CSDDD is namelijk in belangrijke mate gebaseerd op de OESO-richtlijnen. Voor de eisen die de richtlijn stelt aan bedrijven is met name de coherentie met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces onder de OESO-richtlijnen van belang. Deze zijn mede dankzij de inzet van Nederland in de Raadspositie beter verankerd. In de triloogfase blijft hier, conform BNC-fiche2 en motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85), aandacht voor. Hiermee geef ik invulling aan de motie-Van der Graaf (zie ook het antwoord op vraag 6).
Erkent u dat ook de Raadspositie, ondanks de mede door Nederland gerealiseerde verbeteringen, op verschillende punten afwijkt van de OESO-richtlijnen, zoals geconstateerd door onder meer het NCP?
Nederland heeft vanaf het begin stevig ingezet op de aandachtspunten uit het BNC-fiche, in het bijzonder waar het conformiteit met de internationale IMVO-standaarden betreft. Zoals aangegeven bij antwoord 1, is in de Raadspositie, ten opzichte van het Commissievoorstel, een aantal belangrijke verbeteringen aangebracht. Het NCP wijst terecht op een aantal punten die ten opzichte van het Commissievoorstel en de Raadspositie nog beter in lijn gebracht kunnen worden met de zes stappen. In de positie van het Europees Parlement zijn deze punten, zoals de omschrijving van passende maatregelen om adequaat te reageren op geïdentificeerde IMVO-risico’s, grotendeels geadresseerd. In de triloogfase van de onderhandelingen kan wat Nederland betreft dan ook aansluiting worden gezocht bij de positie van het Europees Parlement om de CSDDD op deze punten te verbeteren.
Bent u het met het NCP eens dat overeenstemming met de OESO-richtlijnen veel meer behelst dan slechts het opnemen van elementen van elk van de zes stappen van het proces voor gepaste zorgvuldigheid? Erkent u dat het mogelijk is dat de uiteindelijke EU-Richtlijn weliswaar elementen van deze zes stappen bevat, maar dat dat nog niet wil zeggen dat de bepalingen in de Richtlijn daadwerkelijk overeenkomen met de verwachtingen in de OESO-richtlijnen?
De OESO-richtlijnen bieden handvatten voor bedrijven om met kwesties om te gaan zoals ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten, kinderarbeid en milieu. Centraal hierbij is het gepaste zorgvuldigheidsproces: een doorlopend proces dat bedrijven helpt om risico’s op deze thema’s in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, te voorkomen of te beperken.
Zoals aangegeven, is Nederland vanaf het begin van de onderhandelingen binnen de Raad voorvechter geweest van conformiteit met de internationale IMVO-standaarden, te weten de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). In het bijzonder geldt dit voor de inzet op de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces. Dit is belangrijk, omdat bedrijven hun inspanningen hier reeds op baseren. En deze zes stappen zijn mede dankzij de inzet van Nederland beter in lijn gebracht met de OESO-richtlijnen.
Tegelijkertijd zijn de OESO-richtlijnen vrijwillige normen die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is, zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven. Tevens geldt dat de definitieve uitkomst van de onderhandelingen afhangt van het krachtenveld in de Raad. Niet voor alle Nederlandse prioriteiten die gebaseerd zijn op de OESO-richtlijnen is evenveel draagvlak gevonden tijdens de onderhandelingen in de Raad. Dat geldt in het bijzonder voor de discussie over de inclusie van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Nederland blijft zich in de trilogen hiervoor inzetten.
Hoe verklaart u dat het NCP veel meer afwijkingen van de OESO-richtlijnen heeft geïdentificeerd in de voorstellen voor de CSDDD dan de drie die u eerder zelf noemde en waarvan u suggereerde dat dat uitputtend was?2
Tijdens het commissiedebat RBZ Handel van 24 maart jl. heb ik aangegeven dat mij bekend is dat de Raadspositie nog niet op alle punten OESO-conform is. Ik gaf als voorbeeld de uitzondering van de financiële sector en de definitie van de waardeketen. Dit zijn ook de punten waarover tijdens de Raadsonderhandelingen veel discussie is gevoerd en die onderdeel uitmaken van de Nederlandse inzet. Vanwege de wijze waarop financiële instellingen in de Raadspositie waren opgenomen, heeft Nederland de Raadspositie uiteindelijk niet gesteund.
Daarnaast signaleert het NCP andere verbeterpunten op het gebied van de zes stappen en de verschillende dimensies van de reikwijdte. Het verbeteren van de CSDDD conform de OESO-richtlijnen maakt reeds onderdeel uit van de Nederlandse inzet. In de kabinetsreactie op het NCP-rapport heb ik aangegeven in welke verbeterpunten het kabinet zich herkent en in welke niet4.
Welke acties heeft u ondernomen om het draagvlak voor het Nederlandse standpunt omtrent conformiteit met de OESO-richtlijnen bij andere EU-lidstaten te vergroten? Kunt u hier concreet op antwoorden?
Nederland heeft zich vanaf het begin van de onderhandelingen in de Raad ingezet voor conformiteit van de CSDDD met de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, conform BNC-fiche.
Een voorbeeld hiervan is dat Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten, heeft gepleit voor opname van de in de OESO-richtlijnen opgenomen risicogerichte benadering. Daarnaast heb ik gesprekken gevoerd met zowel Commissie, parlement als met collega’s uit andere EU lidstaten over IMVO wetgeving. Tijdens de conferentie over IMVO-wetgeving van 23 januari 2023, die ik organiseerde, waren onder andere Eurocommissaris Reynders, Europarlementariër en rapporteur Lara Wolters en verschillende lidstaten aanwezig. Ook sprak ik dit jaar meermaals met mijn Franse collega voor Buitenlandse Handel over de CSDDD en de Nederlandse prioriteiten daarin. Ook op (hoog)ambtelijk niveau spreekt Nederland regelmatig met Europese collega’s over de CSDDD, zowel bilateraal als en marge van Europese vergaderingen. Conformiteit met de internationale IMVO-standaarden komt hierbij ook aan bod.
Bent u bereid om op basis van de NCP-analyse aanvullende acties te ondernemen? Bent u bijvoorbeeld bereid om de analyse van het NCP zowel op ministerieel als ambtelijk niveau te bespreken met andere EU-lidstaten?
De NCP-analyse en de kabinetsreactie daarop heb ik conform motie-Van der Graaf (Kamerstuk 36 180, nr. 85) reeds met de onderhandelaars van de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement gedeeld.
Kunt u, gezien uw uitspraak dat het «voor de hand» ligt om «zoveel mogelijk aan te sluiten» op de OESO-richtlijnen, omdat bedrijven «hun inspanningen ook nu al» daarop baseren3, aangeven welke nadelen voor bedrijven u ziet als de CSDDD onvoldoende overeenstemt met de OESO-richtlijnen?
Het is van belang dat de gepaste zorgvuldigheidseisen, in het bijzonder de zes stappen, in de Europese richtlijn in lijn worden gebracht met de internationale IMVO-raamwerken. Dit vergroot de duidelijkheid voor bedrijven en draagt bij aan een gelijk speelveld met bedrijven die niet onder de reikwijdte van de CSDDD zullen vallen.
Tegelijkertijd is het belangrijk om op te merken dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn. Bij de vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is.
Hoe verwacht u duidelijkheid en zekerheid te bieden aan bedrijven als u uitspreekt dat bedrijven zich moeten houden aan twee afwijkende en op punten mogelijk zelfs conflicterende normenkaders, te weten de CSDDD en de OESO-richtlijnen? Welk normenkader is het uitgangspunt bij bijvoorbeeld bemiddelingprocessen door het NCP?
Het kabinet zet in op een Europese gepaste zorgvuldigheidsverplichting in lijn met de OESO-richtlijnen en de UNGPs. Het is niet de verwachting van het kabinet dat de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD leidt tot conflicterende normenkaders.
Daarnaast vormen de OESO-richtlijnen de basis voor de vrijwillige maatregelen die onderdeel vormen van het brede beleid om IMVO onder het Nederlands bedrijfsleven te bevorderen. De OESO-richtlijnen zijn daarmee niet alleen het fundament onder de regelgeving maar ook van belang voor bedrijven die in aanmerking willen komen voor ondersteuning vanuit bijvoorbeeld het BHOS-handelsinstrumentarium, of voor inkoopopdrachten van de Rijksoverheid.
Het NCP heeft als taak om bedrijven bekend te maken met de OESO-richtlijnen en de toepassing ervan te bevorderen. Daarnaast behandelt het NCP meldingen van personen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Het NCP hanteert de OESO-richtlijnen dan ook als uitgangspunt.
Kunt u aangeven welke potentiële schadelijke gevolgen van het afwijken van de OESO-richtlijnen u ziet voor mensenrechten, het klimaat en het milieu, bijvoorbeeld als gevolg van afwijkende bepalingen op het gebied van de financiële sector, het nemen van passende maatregelen, inkooppraktijken, stakeholderbetrokkenheid en toegang tot herstel?
Met de CSDDD wordt het gepaste zorgvuldigheidsproces, zoals uiteengezet in de OESO-richtlijnen en de UNGPs, wettelijk verankerd op Europees niveau. Het kabinet is verheugd met deze stap. Europese wetgeving op het gebied van IMVO draagt bij aan een gelijk speelveld voor bedrijven en zorgt voor een grotere, gezamenlijke impact in productielanden.
Mede dankzij de inzet van Nederland is de Raadspositie goed in lijn gebracht met de zes stappen van het gepaste zorgvuldigheidsproces zoals verankerd in de internationale IMVO-standaarden. De trilogen bieden kans om Nederlandse prioriteiten die de Raadspositie niet hebben gehaald opnieuw onder de aandacht te brengen. De uiteindelijke Europese richtlijn zal niet een-op-een een vertaling zijn van de OESO-richtlijnen en de Nederlandse prioriteiten zoals geformuleerd in het BNC-fiche. Niet alle OESO-normen lenen zich ervoor om op effectieve wijze in wetgeving om te zetten, zoals eerder aangegeven. Desalniettemin ligt er een stevige basis om het gepaste zorgvuldigheidsprincipe te verankeren in regelgeving. Dat is een belangrijke mijlpaal in het IMVO-beleid. Het is de verwachting dat de richtlijn daarmee bij zal dragen aan verbeteringen op het gebied van mens en milieu in internationale waardeketens van Europese bedrijven.
Waarop baseert u uw verwachting dat zowel grote als kleinere bedrijven zich aan de OESO-richtlijnen gebonden zullen blijven voelen als de CSDDD onder de norm van de OESO-richtlijnen zakt4, gezien de huidige lage naleving van de OESO-richtlijnen en beperkte effectiviteit van het huidige IMVO-beleid?
In de kabinetsreactie op de NCP-analyse geef ik aan dat de CSDDD nog steeds in belangrijke mate op de OESO-richtlijnen is gebaseerd. Daarnaast blijft het kabinet van bedrijven verwachten dat zij de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert het kabinet bedrijven om dit te doen door middel van het bredere IMVO-beleid. Het IMVO-beleid in den brede bestaat niet alleen uit wetgeving, maar zorgt er ook voor dat bedrijven worden voorgelicht, ondersteund, geprikkeld, en dat er voorwaarden worden gesteld aan bedrijven als zij zaken doen met de overheid. De OESO-richtlijnen vormen ook voor de andere maatregelen uit het IMVO-beleid het fundament. Zo is het IMVO-steunpunt toegankelijk voor zowel bedrijven die onder toekomstige wetgeving gaan vallen als voor bedrijven die niet onder de reikwijdte van de verplichting vallen, maar waarvan wel wordt verwacht dat zij invulling geven aan de OESO-richtlijnen en UNGP’s.
Kunt u bevestigen dat artikel 7(1)(a) van de Raadspositie van bedrijven vraagt hun mate van betrokkenheid bij een nadelig gevolg pas te bepalen bij het opstellen van het plan van aanpak nadat er prioritering heeft plaatsgevonden, terwijl de OESO-richtlijnen juist voorschrijven om dit te doen voorafgaand aan de prioritering en het bepalen van het plan van aanpak?5 Verplaatst de Raadspositie hiermee een onderdeel van stap 2 van het proces van gepaste zorgvuldigheid naar stap 3, en wijkt zij daarin dus af van de OESO-richtlijnen, zoals het NCP constateert?
De OESO-richtlijnen schrijven, evenals de Raadspositie, voor dat bedrijven risico’s dienen te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van een negatief gevolg. Volgens de OESO-richtlijnen moeten bedrijven hun mate van betrokkenheid bij een risico meenemen bij de prioritering van geïdentificeerde risico’s. In de Raadspositie is dit geen relevante factor bij de prioritering van negatieve effecten, wel bij het bepalen van passende maatregelen. Dit betekent in de praktijk dat bedrijven op basis van de Raadspositie ook risico’s waaraan zij gelieerd zijn kunnen prioriteren, mits uit hun analyse blijkt dat dit de meest ernstige en waarschijnlijke negatieve effecten in hun ketens zijn. Voor mij staat voorop dat de risicogebaseerde benadering een centrale plek heeft gekregen in de gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen in de Raadspositie, in tegenstelling tot de nadruk op gevestigde zakelijke relaties en contractuele clausules zoals de Commissie heeft voorgesteld. Die verbetering is voor mij cruciaal. Nederland heeft hier tijdens de Raadsonderhandelingen stevig op ingezet en zal dit ook tijdens de trilogen blijven doen.
Kunt u bevestigen dat uit meerdere onderzoeken, onder meer uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, blijkt dat de vereisten aan het proces van gepaste zorgvuldigheid zoals omschreven in de OESO-richtlijnen wel degelijk naar wetgeving kunnen worden vertaald?6 Klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen?
Het omzetten van niet-juridische kaders, zoals de OESO-richtlijnen, naar wetgeving is mogelijk. Ook klopt het dat het niet ongebruikelijk is om in wetgeving gebruik te maken van open normen. Daarbij geldt wel dat de OESO-richtlijnen vrijwillige normen zijn die in veel opzichten opener zijn dan wenselijk is in het geval van wetgeving. Bij vertaling van de OESO-richtlijnen naar wetgeving moet daarom steeds een balans worden gevonden tussen enerzijds de flexibiliteit die bedrijven toestaat de normen toe te snijden op hun eigen context, en anderzijds de rechtszekerheid die bij wetgeving essentieel is – zowel voor bedrijven die eraan moeten voldoen als voor toezichthouders die de wetgeving moeten handhaven.
Waarom heeft u de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse pas op 10 oktober 2023, ná het schriftelijk overleg waarbij deze brief aan de orde had kunnen komen, naar de Kamer gestuurd, terwijl deze brief volgens de beslisnota al op 18 september klaarlag?7
Beslisnota’s geven onder andere inzicht in het proces voorafgaand aan de besluitvorming en in beslisnota’s zit dikwijls verschil tussen de datum dat een nota wordt aangemaakt en de datum van verzending. In die tijd is ruimte voor ambtelijke, interdepartementale en – indien nodig – politieke afstemming. Deze Kamerbrief was door uw Kamer gevraagd voorafgaand aan het herfstreces. Uw Kamer heeft niet verzocht deze te ontvangen voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 19 en 20 oktober. Zoals in de beslisnota is te lezen, was het de verwachting dat uw Kamer deze brief zou agenderen voor een schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken Handel. Na ontvangst van de Kamerbrief over de reactie op de NCP-analyse heeft de Commissie BuHa-OS op 25 oktober besloten deze brief te agenderen voor het schriftelijk overleg van de Raad Buitenlandse Zaken Handel d.d. 15 november. Daarmee komt deze brief op dat moment aan de orde.
Waarom heeft u de voor «na de zomer» aangekondigde resultaten van de tussenmeting van het onderschrijven van de OESO-richtlijnen nog niet gepubliceerd?8
Het monitoringsonderzoek is inmiddels gestart. De onderzoeksresultaten zullen op een later moment beschikbaar zijn dan toegezegd in het BHOS-jaarverslag over 2022 (Kamerstuk 36 360 V, nr. 1). De resultaten worden begin 2024 verwacht. Zie ook de Kamerbrief over Sectorale Samenwerking voor nadere details over dit onderzoek (Kamerstuk 26 485, nr. 430).
Kunt u de uitkomst van het kabinetsoverleg binnen de Raad Europese Aangelegenheden op 12 september 2023 over de CSDDD met de Kamer delen?9
Tijdens de Raad Europese Aangelegenheden van 12 september jl. is gesproken over de Nederlandse inzet tijdens de trilogen over de CSDDD. Het kabinet heeft de Nederlandse inzet conform het BNC-fiche herbevestigd.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Het uitgangspunt van het kabinet is regelmatig met stakeholders te spreken over het uitwerken van het IMVO-beleid waaronder (Europese) wetgeving. Het kabinet acht het van belang met partijen te spreken die direct te maken krijgen met de gevolgen van IMVO en regelgeving op dat vlak. Dit zijn in de eerste plaats bedrijven die (in de toekomst) moeten voldoen aan Europese IMVO-verplichtingen en daarnaast (vertegenwoordigers van) belanghebbenden in productielanden waarin verbeteringen plaats zouden moeten vinden door die verplichtingen, zoals maatschappelijke organisaties en vakbonden.
In 2023 vonden tot nu toe verschillende gesprekken en bijeenkomsten plaats waarin de Minister van Economische Zaken en ikzelf met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld spraken over IMVO-wetgeving, waaronder de CSDDD. In sommige gevallen zijn gesprekken specifiek aan Europese IMVO-wetgeving gewijd, in andere gevallen kwam IMVO-wetgeving zijdelings aan de orde. Het is niet mogelijk om het aantal gesprekken waarin Europese IMVO-wetgeving ongeagendeerd aan de orde kwam precies weer te geven. Evenwel schets ik hieronder een beeld van de momenten waarop de CSDDD ter sprake kwam, geagendeerd of ongeagendeerd.
Op 23 januari 2023 organiseerde ik de conferentie over IMVO-wetgeving12. In het panel zaten zowel vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en vakbonden. Op 7 maart en 13 november vond een gesprek over IMVO plaats met de Dutch Sustainable Growth Coalition (DSGC). De vormgeving en potentiële impact van de CSDDD kwamen daarbij aan de orde. De Minister van Economische Zaken ging op 22 maart in gesprek met MVO Platform als koepelorganisatie van ngo’s en vakbonden. Op 22 mei sprak ik met Kim Putters, voorzitter van de SER, over o.a. IMVO-wetgeving. Op 14 september ging ik met MVO Platform, de vakbonden, MVO Nederland en VNO-NCW/MKB-Nederland in gesprek over sectorale samenwerking op het vlak van IMVO. De relatie met (Europese) IMVO-wetgeving is daarin ook aangestipt. Daarnaast bracht ik IMVO in brede zin onder de aandacht bij bedrijven tijdens ten minste tien werkbezoeken. In het resterende deel van 2023 staat nog een aantal gesprekken over Europese IMVO-wetgeving gepland, waaronder met het bedrijfsleven.
Overigens geldt dat mijn ministerie regulier contact onderhoudt met zowel vertegenwoordigers van bedrijfsleven als vakbonden en het maatschappelijke middenveld. Ook wordt nauw met hen samengewerkt, o.a. in het kader van sectorale samenwerking en het IMVO-steunpunt.
Hoeveel gesprekken over de CSDDD hebben de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Economische Zaken in 2023 gevoerd met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en vakbonden? In hoeveel gesprekken is dit onderwerp daarnaast ongeagendeerd aan de orde gekomen?
Zie het antwoord op vraag 16.
Onderschrijft u het belang van het verplichten van bedrijven om de potentiële invloed van hun eigen inkooppraktijken op misstanden onder de loep te nemen, om zo te voorkomen dat zij verantwoordelijkheden doorschuiven naar de keten en het mkb? Zet u zich hiervoor in binnen de Raad? Zet u zich daarbij ook in voor het expliciet benoemen van het belang van het realiseren van een leefbaar loon en inkomen voor werkenden en boeren in de Richtlijn?
In lijn met het BNC-fiche, is het kabinet van mening dat een verschuiving van verantwoordelijkheden naar zakelijke relaties die formeel niet onder de richtlijn vallen, voorkomen moet worden. Het Europees Parlement heeft voorgesteld om verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens op te nemen in de CSDDD. Het voorstel van het Europees Parlement houdt in dat bedrijven een analyse van hun eigen inkooppraktijken, evenals het risico op het gebrek aan een leefbaar inkomen, mee moeten nemen in hun gepaste zorgvuldigheidsproces. Nederland steunt deze inzet van het Europees Parlement. Het opnemen van verantwoorde inkooppraktijken en leefbare inkomens is in lijn met de inzet uit het BNC-fiche om bij te dragen aan substantiële verbetering in ontwikkelingslanden.
Kunt u bevestigen dat Nederland conform het BNC-fiche inzet op opname van een verplichting tot het daadwerkelijk uitvoeren van een klimaatplan, waarin bedrijven ook hun «scope-3»-emissies betrekken? Kunt u bevestigen dat opname van een referentie aan het Klimaatakkoord van Parijs in de Richtlijn daarvoor zeer relevant is?
Ja, Nederland zet zich hiervoor in. De uitkomst is uiteraard afhankelijk van de onderhandelingen tussen de Raad, het EP en de Europese Commissie tijdens de trilogen.
Kunt u in aanvulling op de impacttoets Ondernemingsklimaat eveneens een impacttoets uitvoeren op de verwachte effecten van de CSDDD op de naleving van de OESO-richtlijnen en daarmee het respecteren van mensenrechten, arbeidsrechten, het klimaat en het milieu, om eventuele onbedoelde effecten te kunnen corrigeren? Is het mogelijk om deze impacttoets uit te voeren in het kader van de verplichte kwaliteitseisen Effecten op ontwikkelingslanden en Effecten op gendergelijkheid uit het Beleidskompas?10
Het kabinet zal de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsing bij nieuwe regelgeving. Een impacttoets op de effecten in ontwikkelingslanden zal, in lijn met de motie-Van der Graaf (Kamerstuk 29 237, nr. 198), zorgvuldig ten uitvoer gebracht worden in het kader van de SDG-toets en de kwaliteitseisen daarin m.b.t. effecten op ontwikkelingslanden en op gendergelijkheid. Daarbij wordt aandacht besteed aan de relatie met de OESO-richtlijnen en de verwachte gevolgen voor mensenrechten en milieu.
Hoe wilt u voorkomen dat de aangekondigde impacttoets Ondernemingsklimaat11 ertoe leidt dat bij het ontwikkelen van de implementatiewetgeving uitsluitend de belangen van het bedrijfsleven in ogenschouw worden genomen, en niet of in veel mindere mate het belang van mensenrechten en het milieu?
Het is onderdeel van het reguliere wetgevingsproces om (implementatie)wetgeving bij verschillende stakeholders te consulteren. Zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 20, zal het kabinet de verwachte gevolgen van de CSDDD zo goed mogelijk in kaart brengen met behulp van bestaande toetsingsinstrumenten bij nieuwe regelgeving. Onder andere door middel van de SDG-toets en de kwaliteitseisen «effecten op ontwikkelingslanden» en «effecten op gendergelijkheid» worden de verwachte gevolgen voor mens en milieu in kaart gebracht. Daarnaast dienen de Bedrijfseffectentoets en, in het geval van verdergaande nationale regelgeving, de impacttoets Ondernemingsklimaat ertoe om de verwachte gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven in kaart te brengen. Door het betrekken van deze verschillende invalshoek en het uitvoeren van beide kwaliteitstoetsen tijdens het implementatietraject houd ik niet alleen rekening met de effecten van IMVO-wetgeving op het bedrijfsleven, maar ook met de effecten op mens en milieu in ontwikkelingslanden. In hoeverre de CSDDD daadwerkelijk effectief zal zijn, zal moeten blijken uit evaluatie. Daarom zet ik tijdens de onderhandelingen tevens in op een integrale evaluatie van de richtlijn, in lijn met het BNC-fiche.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk voor de volgende triloog in november beantwoorden?
Ja.
De oproep van een groep rijksambtenaren aan het kabinet inzake de oorlog tussen Israël en Hamas |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Noodkreet rijksambtenaren aan kabinet: laat Israël stoppen met geweld»?1
Ja.
Beaamt u dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas, en dat rijksambtenaren de taak en verantwoordelijkheid hebben om de politieke keuzes en besluiten in dezen naar behoren uit te voeren? Vindt u deze verklaring in dat licht gepast?
Het kabinet onderschrijft dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen over een complex en politiek gevoelig onderwerp als de oorlog tussen Israël en Hamas. De bewindspersonen zijn verantwoordelijk voor een politiek besluit, zij leggen hierover verantwoording af aan het parlement, en het is aan hen om daarover te communiceren. Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces. Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Dit brengt grote verantwoordelijkheden met zich mee en vraagt een grote betrokkenheid naar onze maatschappij. Die betrokkenheid bij de samenleving uit zich soms ook buiten het eigen dossier of buiten het werk. Dit mag ook. Ambtenaren hebben, zoals iedereen, het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vergadering en betoging. Juist vanwege de unieke rol en positie tussen maatschappij en politiek zijn daar wel regels aan verbonden, die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Overigens was de brief volgens de initiatiefnemers niet opgesteld met het doel om openbaar gemaakt te worden. De brief was bedoeld om samen met gelijkgestemden hun indringende persoonlijke vragen en zorgen onder de aandacht te brengen van leden van het kabinet.
Hoe verhoudt deze verklaring zich tot artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, die stelt dat de ambtenaar zich «onthoudt van het openbaren van gedachten of gevoelens (...) indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie (...) niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? In hoeverre is er reden om aan te nemen dat deze verklaring leidt, of kan leiden, tot een «minder goede» invulling van de functie van rijksambtenaar? Zo nee, waarom niet?
Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Het is niet mogelijk om in algemene zin vast te stellen in hoeverre de goede vervulling van de functie van een ambtenaar in het geding is door de uiting van iemands mening, gevoelens of gedachten. Daarbij moet gekeken worden naar de specifieke situatie. Daarin worden zaken zoals de functie, taak, het onderwerp, afstand tot het onderwerp, (maatschappelijke) context, oogmerk en informatiepositie van de betrokkene ook in overweging genomen. Die concrete afweging verschilt per individu. Het intern uiten van zorgen, of het uiten van zorgen in gerichte (niet openbare) communicatie, vormt op zichzelf geen aanleiding om te veronderstellen dat een goede vervulling van een functie in redelijkheid niet zou zijn verzekerd.
Kunt u zich voorstellen dat parlementariërs die van mening zijn dat het kabinet zich inzake de oorlog tussen Hamas en Israël zeer genuanceerd opstelt, dat wil zeggen: aantoonbaar met oog voor de belangen van beide zijden, het als ongemakkelijk en ook ongepast ervaren dat rijksambtenaren met deze verklaring komen?
Het kabinet kan zich voorstellen dat ambtenaren zich geroepen voelen om zich uit te spreken over hun gevoelens bij een groot en intens onderwerp als dit. Dat mag ook binnen de grenzen zoals hierboven uiteengezet. Het kabinet kan zich niettemin ook verplaatsen in het ongemak dat dat met zich meebrengt. Dat is soms ook inherent aan het uitoefenen van grondrechten, zoals het recht op vrijheid van meningsuiting. Beleidsvorming binnen de openbare dienst is geen spanningsloos en homogeen proces. De openbare dienst in een democratische samenleving en de concrete onderdelen daarvan moeten zekere spanningen en complicaties ten gevolge van de uitoefening van grondrechten door ambtenaren kunnen verdragen.2Tegelijkertijd is het uiteindelijk aan het kabinet om politieke besluiten te nemen en hierover verantwoording af te leggen aan het parlement. Zie verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting van de verklaring dat de Gazastrook als bezet gebied geldt, in het licht van de Israëlische terugtrekking in 2005? Zo nee, kunt u dit dan weerspreken?
Gezien de controle die Israël heeft over de Gazastrook gelden volgens het kabinet nog steeds verplichtingen voor Israël op basis van het bezettingsrecht.
Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van de «open gesprekken» die hierover kennelijk hebben plaatsgevonden op de werkvloer? Heeft u daarbij aandacht gevraagd voor hetgeen in de voorgaande vragen naar voren is gebracht, waaronder het vanuit het parlement ervaren ongemak (vraag 4)?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict in Gaza zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. In dat kader zijn gesprekken met een brede selectie van medewerkers geïnitieerd, directeuren en andere leidinggevenden faciliteren dergelijk gesprekken met hun teams en kunnen daarbij ondersteund worden met gespreksbegeleiding.
Het optreden van de Libische kustwacht tegen bootvluchtelingen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opnamen die zijn gemaakt van een Libische patrouilleboot die een rubberboot met vluchtelingen aan boord ramt?1 Zo ja, welke actie heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De opnamen van Sea Watch International van 29 september jl. waarbij een Libische patrouilleboot in aanraking komt met een rubberboot zijn bij het kabinet bekend. Uit de korte opnamen op afstand kan niet worden opgemaakt wat er zich precies heeft afgespeeld gedurende dit incident. Het kabinet heeft niet vernomen dat er mensen zijn verdronken als gevolg. Ook in de IOM Missing Migrants database2 lijken er geen vermisten of doden geregistreerd naar aanleiding van bovenstaand incident. Het kabinet heeft om die reden geen verdere actie ondernomen.
Weet u of er mensen verdronken zijn als gevolg van het rammen van deze rubberboot? Heeft u hier navraag naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is dit incident voor u nu aanleiding om ervoor te pleiten dat de Europese Unie (EU) de steun aan de Libische kustwacht stopt? Zo nee, waarom niet en wat zou daar dan voor nodig zijn?
Met de steun versterkt de Commissie de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer en het versterken van legale migratie en mobiliteit. Eveneens noemt de Commissie het beschermen van mensenrechten van migranten een leidraad van alle Commissie-inzet in Libië.
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s. Zo ook de EU-steun aan de kustwacht in Libië waarbij specifiek het risico bestaat dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en het risico van mensenrechtenschendingen, waaronder arbitraire detentie. De Commissie tracht dergelijke risico’s te beperken met monitoring en risicoanalyses. Het kabinet acht de instrumenten van de Commissie om genoemde risico’s gerelateerd aan mensenrechtenschendingen te mitigeren momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de Commissie hiervoor ter beschikking heeft. Mede als gevolg van die inzet onderneemt de Commissie nu stappen om het waarborgen van mensenrechten te versterken en de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering beter in kaart te brengen.
Vindt u het in het algemeen verstandig om samen te werken met organisaties die mensenrechten schenden, omdat dit ruimte biedt deze aan te spreken op «vermeende» misstanden, zoals u in de beantwoording op mijn eerdere schriftelijke vragen over de mensenrechtensituatie in Libië heeft geschreven?2
Er wordt samengewerkt met autoriteiten in Libië. Dit kan bijdragen aan het bereiken van Europese en Nederlandse doelstellingen. In het geval van berichten over misstanden, biedt deze samenwerking ook de mogelijkheid om de autoriteiten daarop aan te spreken. Die gesprekken zijn effectiever naarmate er meer betrouwbare informatie beschikbaar is. Ook daarom blijft Nederland aandringen op gedegen monitoring en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering.
Vindt u de 57 miljoen euro die de EU sinds 2017 heeft uitgegeven aan Support to Integrated Border and Migration Management in Libya goed besteed? Hoe succesvol vindt u de training van medewerkers van de kustwacht op het gebied van respect voor mensenrechten? Vindt u dat deze steun door kan gaan? Zo ja, waarom?
Het doel van Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL) is het opbouwen van capaciteit van Libische autoriteiten op het gebied van migratie- en grensmanagement, met name t.a.v. grensbewaking en surveillance, aanpak van mensensmokkel- en handel, en Search and Rescue (SAR) op zee en in de woestijn. Trainingen en het leveren en repareren van materieel is onderdeel van deze inzet. Sinds het begin van SIBMMIL in 2017 hebben er 110.000 zoek en reddingsacties op zee plaatsgevonden. Eveneens moet het project bijdragen aan versterkte coördinatie tussen de verschillende Libische grensautoriteiten, het versterken van de operationele samenwerking tussen Libië, de EU en andere derde landen, en het versterken van de mensenrechtensituatie voor migranten, onder andere door bij te dragen aan de mensenrechtenstandaarden van de Libische autoriteiten die onderdeel zijn van dit project. In het kader van dit programma is door het Italiaanse BZK technische training verleend aan 142 leden van het «General Administration for Coastal Security (GACS)», onder andere met betrekking tot mensenrechten. Verder zijn middels EUTF financiering tussen 2017–2022 451 medewerkers in de veiligheidssector en betrokken NGO’s getraind op het gebied van mensenrechten, conflictpreventie en goed bestuur.
Dit jaar zijn vijf SAR-schepen met Europese financiering aan de Libische kustwacht geleverd en hebben de Libische autoriteiten volgens UNHCR dit jaar (tot 21 september 2023) 10.900 individuen gered en onderschept. Volgens de Commissievoorzitter zijn de eerste effecten van deze ondersteuning zichtbaar. De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de risico's en de behaalde impact van het Support to Integrated Border and Migration Management in Libya. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten over alle migratie-gerelateerde programmering.
Wat zijn de resultaten van de trainingen die door de International Organization for Migration (IOM) aan overheidsfunctionarissen zijn gegeven op het gebied van mental health and psychological support (MHPSS)? Geven Libische overheidsfunctionarissen inmiddels MHPSS aan migranten?
IOM heeft middels het genoemde programma MHPSS-trainingssessies georganiseerd voor 342 frontlijnwerkers van o.a. de Libische overheid. Het betrof 180 mannen en 162 vrouwen. Zij zijn o.a. werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van Justitie, de Libische Kustwacht en de Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM), verantwoordelijk voor de officiële detentiecentra. Zij ontvingen training over de belangrijkste concepten en kaders van MHPSS en psychologische eerste hulp en ondersteunende communicatie. IOM geeft aan dat deze trainingen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het beïnvloeden van de overtuigingen en werkwijze van de deelnemers. Tegelijkertijd vergt duurzame gedragsverandering een lange termijn-inzet. De komende jaren zet IOM deze activiteiten met Nederlandse steun daarom voort. Het kabinet heeft de evaluatierapporten van de trainingen opgevraagd om de impact beter te kunnen duiden.
Wat zijn de resultaten van de 237 miljoen euro die door de EU is uitgegeven aan de bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) versterkt de EU de bescherming en weerstand van de ontheemde bevolking, humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten en het ondersteunen van lokale socio-economische ontwikkelingen. Hiernaast wordt dit geld ingezet voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika, het beschermen van het meest kwetsbare deel van de maatschappij tegen de COVID-19 pandemie en duurzame oplossingen voor niet-begeleide, gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.4
De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de impact die behaald is met besteding van deze middelen. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten.
Wat is precies het nut van onafhankelijke monitoring, waar ook door Nederland op is aangedrongen, wanneer de rapportages daarvan niet worden gedeeld? Deelt u de mening dat dit eigenlijk een gotspe is? Wat zegt het over de situatie in Libië dat deze rapporten omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten geheim moeten blijven? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De Commissie laat, mede op aandringen van Nederland, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich inzetten bij de Commissie om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de rapportages via een mondelinge toelichting en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
Wordt er inmiddels verder onderzoek gedaan om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen bij misdaden tegen de menselijkheid, waaronder door derde landen, vast te stellen? Zo nee, bent u bereid hierop aan te dringen?
Nederland maakt zich steevast in bilateraal en multilateraal verband hard voor het tegengaan van straffeloosheid in Libië onder andere als co-voorzitter van de mensenrechtenwerkgroep van het Berlijnproces, in de Mensenrechtenraad en in gesprekken met Libische autoriteiten. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich hiervoor inzetten middels documentatie van schendingen.
In februari 2011 heeft de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië verwezen naar de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Binnen de kaders van deze verwijzing verricht het Strafhof sinds maart 2011 onderzoek naar de vermeende internationale misdrijven die in de context van deze situatie zijn gepleegd. Eén van de onderzoekslijnen van de Aanklager van het Strafhof betreft misdrijven tegen migranten.
Daarnaast werken de nationale autoriteiten van meerdere EU-lidstaten – waaronder Nederland – samen in een Joint Team, dat gericht is op het ondersteunen van onderzoeken naar misdrijven tegen migranten en vluchtelingen. Op 7 september 2022 is ook het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof formeel lid geworden van dit Joint Team, dat tevens wordt ondersteund door Europol. Het onderzoek heeft betrekking op grensoverschrijdende misdrijven die worden gepleegd door individuen opererend in netwerken die vanuit of via Libië uitmonden in andere landen. Tot op heden heeft deze samenwerking geleid tot de arrestatie en uitlevering van twee individuen, waarna de nationale autoriteiten van respectievelijk Nederland en Italië de vervolging hebben opgepakt. Nederland zet de internationale samenwerking in het kader van het Joint Team voort.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2011 tevens een sanctieregime op Libië van toepassing verklaard. Sindsdien monitort een Panel of Experts overtredingen van dit sanctieregime in Libië. Een van de aspecten die door dit Panel gemonitord wordt betreft de schending van internationale mensenrechtenstandaarden en internationaal humanitair recht. Als onderdeel hiervan rapporteert het Panel met regelmaat over grootschalige schendingen en verantwoordelijken, inclusief schendingen tegen migranten, meest recent in het rapport d.d. 15 september 2023.
Tot slot, het mandaat van de VN Fact Finding Mission voor Libië is in april 2023 afgelopen. Deze missie deed in brede zin onderzoek naar de mensenrechtensituatie, inclusief die van migranten, in Libië. De onderzoekskaders van deze missie waren daarom breder dan de hierboven genoemde mechanismen. Binnen de VN Mensenrechtenraad is het vanwege het internationaal krachtenveld op dit moment niet haalbaar om een nieuw breed onderzoeksmechanisme op te zetten. Wel biedt het kantoor van de Hoge Commissaris van Mensenrechten technische ondersteuning en capaciteitsopbouw aan Libië, o.a. ter verbetering van de mensenrechtensituatie, implementatie van internationale mensenrechtenverplichtingen en aanpak van straffeloosheid. Nederland blijft zich samen met gelijkgezinde landen inzetten om Libië op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden.
Het antwoord op vragen over het bericht over het visumbeleid door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
In de bevindingen van Privacy Management Partners (PMP), in paragraaf 3.3, wordt gesteld dat «Of er bias in het algoritme zit, kunnen wij zonder nader statistisch validatieonderzoek niet vaststellen» en vervolgens «Mits er geen bias blijkt te zitten in het algoritme, achten wij het IOB/KVV-proces behoorlijk in de zin van de AVG», heeft u naar aanleiding van het PMP-rapport een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren op het algoritme dat wordt gebruikt in het Informatie Ondersteund Beslissen/Kort Verblijf Visa-proces (IOB/KVV-proces)?1
Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een statistisch validatieonderzoek (bias-toets) laten uitvoeren en toetst daarnaast ook nog op andere wijze of zich bij de toepassing van het Informatie Ondersteund Beslissen (IOB) mogelijk vormen van bias voordoen. In zijn algemeenheid kunnen biases op twee manieren optreden: (i) in de wijze waarop beslismedewerkers gebruik maken van het door middel van IOB gegenereerd ondersteunend behandeladvies; en (ii) in het algoritme zelf.
Ad i) De eventuele bias in het gebruik van het ondersteunend behandeladvies wordt sinds de toepassing van IOB bij visumaanvragen door het ministerie gemonitord. Er zijn diverse maatregelen genomen om de beslismedewerkers te trainen op het gebruik van de informatie afkomstig van dit instrument. In dit kader vindt wekelijks een kwaliteitstoets plaats op basis van een selectie van de die week afgehandelde visumaanvragen. Afwijkingen van de benchmark worden met beslismedewerkers besproken en geëvalueerd. Het ministerie gebruikt daarnaast dashboards waarin het percentage honoreringen en weigeringen van visa volgend op de drie mogelijke IOB-adviezen2 wordt gevolgd, en waarbij wordt aangegeven welke trends hierbij waarneembaar zijn. De ontwikkeling in de trends laat zien dat de weigeringspercentages voor de fast track (redelijk) stabiel blijven en dat het weigeringspercentage voor de intensive track sinds 2017 is afgenomen – van bijna 56% naar ongeveer 33%. Dit duidt erop dat het onderliggende algoritme van de profielen niet leidt tot een mechanisme dat uitmondt in steeds hogere weigeringspercentages op de intensive tracks.
In dit verband heeft het ministerie reeds in 2019 een onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de tracks op het besluit van de visumbeslismedewerkers. Hoewel de tracks slechts een indicatie geven voor de te verwachten intensiteit van behandeling van een visumaanvraag (en dus niet over de strekking van de te nemen beslissing), is het niet ondenkbaar dat een beslismedewerker wordt beïnvloed door de tracks (confirmation bias). Dit zou een ongewenst effect zijn van het IOB.
Naar aanleiding van het advies uit het PMP rapport is dit onderzoek3 onlangs herhaald. Centrale vraagstelling van dit onderzoek luidde: «In hoeverre heeft labelingvan visumaanvragen invloed op de uitkomsten van visumbeslissingen die worden genomen door beslismedewerkers?» Hierbij is als werkhypothese gesteld dat labelingvan visumaanvragen deze uitkomsten beïnvloedt. Bij het experiment werden zes fictieve casussen voorzien van verschillende labels (fast, regular en intensive) en voorgelegd aan verschillende groepen van in totaal 42 beslismedewerkers. Aan hen werd de volgende vraag gesteld: hoe zou jij op deze visumaanvraag beslissen en hoe zeker ben je over jouw beslissing?
Uit de resultaten van het onderzoek (bijgevoegd) bleek, statistisch onderbouwd, dat het label geen invloed had op de genomen beslissing. Er was ook geen significant verschil in de gemiddelde zekerheidsscore voor de drie tracks.
Ad ii) Voor het statistische onderzoek naar een mogelijke bias in het algoritme zijn twee externe en onafhankelijke partijen benaderd.
Het ministerie heeft in eerste instantie het Rijks ICT Gilde (RIG) een opdracht verstrekt om een dergelijk onderzoek te uit te voeren. Het ministerie heeft het eindrapport van dit instituut om een aantal redenen helaas niet kunnen accepteren.
Door het ministerie was gevraagd te onderzoeken of er sprake was van een bias in het algoritme. Het RIG is afgeweken van de door BZ gestelde onderzoeksvraag en heeft zich in haar onderzoek gericht op een mogelijke bias tussen het BAO profiel en de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker. Dit onderdeel van het proces wordt echter door BZ zelf al voortdurend gemonitord.
Verder zijn er, om een mogelijke bias te meten, aannames gedaan die niet stroken met de feitelijke werkwijze van de BAO/IOB. Zo werd gesteld dat de door deze applicatie geadviseerde track weergeeft of een KVV-aanvraag bonafide (fast track) of malafide (intensive track) is en respectievelijk dus goed- of afgekeurd zou moeten worden. Dit is niet juist; de geadviseerde track zegt hier niets over. Een track heeft alleen betrekking op de te verwachten intensiteit van het dossieronderzoek en geeft geen duiding aan het uiteindelijke besluit. Indien een track wel leidend zou worden komt dat in feite neer op een vorm van automatische besluitvorming waarvan BZ juist expliciet wil wegblijven en waarvoor de BAO dus ook niet ontwikkeld is. Daar komt bij dat het advies uit de BAO/IOB sowieso niet aangevoerd kan en mag worden als weigeringsgrond voor een visum. Deze gronden zijn limitatief vastgelegd in de EU-Visumcode
Het RIG concludeerde bovendien dat het feit dat beslissingen op visumaanvragen niet in lijn zijn met het track-advies zou kunnen duiden op een confirmation bias bij de beslismedewerker. Dat is niet het geval; uit het feit dat de uiteindelijke beslissing van de beslismedewerker niet 1-op-1 een samenvalt met het advies uit de BAO/IOB, blijkt dat de beslismedewerker niet blind vaart op dat advies.
Tot slot wordt in het rapport van het RIG de werkwijze van het Ministerie van Buitenlandse Zaken vergeleken met de werkwijze van het Verenigd Koninkrijk. Die werkwijze is echter fundamenteel anders en bij de ontwikkeling van de BAO/IOB is hier destijds juist bewust van afgeweken. Zo wordt, anders dan in het Verenigd Koninkrijk, het gegeven nationaliteit nooit als enige gegeven gebruikt voor de profielen, maar altijd in combinatie met andere kenmerken en informatie.
Vanwege het tekort schietende rapport van RIG heeft het ministerie een andere externe partij, i.c. het Canadese SigmaRed Technologies4, verzocht een onderzoek te doen naar een eventuele biasin het bij het IOB gebruikte algoritme. Voor een goede vergelijking is voor dit onderzoek een soortgelijke dataset gehanteerd zoals eerder door het RIG5. SigmaRed meet in haar aanpak in hoeverre er statistische afwijken zijn tussen de historische data die voor IOB worden gebruikt en de uitkomst in de vorm van een handeladvies. In dit verband gaat zij ook in op al dan niet toepasbare metrics (statistische meetmethoden) die een eventuele bias kunnen vaststellen6.
De conclusie van SigmaRed is dat er geen sprake is van onevenredige discriminatie op basis van leeftijd, burgerlijke staat, geslacht of nationaliteit. Alleen bij aanvragen met een Jemenitische nationaliteit (0,121% van alle aanvragen) werd geconstateerd dat deze een ongelijksoortige vertegenwoordiging in de profielen hebben ten opzichte van het aantal aanvragen7. Uit nadere analyse blijkt dit een verklaarbare afwijking8. Voor de overige nationaliteiten werd geen bias vastgesteld, ondanks het feit dat sommige nationaliteiten op basis van historische gegevens meer vertegenwoordigd zijn in de intensive track.
SigmaRed heeft als aanbevelingen dat het ministerie experimentele studies uitvoert naar de relatie tussen het behandeladvies en de beslissing van de beslismedewerker. Dit komt overeen met een advies van het RIG. Dit is inmiddels geschied in de vorm van een vervolgonderzoek van een eerder onderzoek uit 2019 (zie hierboven en bijgevoegd). Daarnaast beveelt SigmaRed aan om een continue monitoringsfunctie in te bouwen in de werkwijze van het IOB. De IOB werkwijze wordt daarom aangevuld met een continue modelbewaking, waarbij potentiële verkeerde classificaties van het IOB adequaat worden geïdentificeerd.
Indien u een bias-toets heeft laten uitvoeren, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek en kunt u dit statistisch validatieonderzoek delen met de Tweede Kamer? Indien geen bias-toets is uitgevoerd, hoe kunt u in Antwoord 11 stellen dat «In de adviezen wordt geconcludeerd dat de inzet van dit risicomodel voldoet aan de eisen die de relevante wet- en regelgeving daaraan stellen»?
Zie antwoord vraag 1.
De sluipende onderhandelingen over het WHO pandemieverdrag en de IHR |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat de regering vóór 1 december 2023 bezwaar moet aantekenen tegen voorgestelde amendementen op de International Health Regulations (IHR),1 een bindende internationale regeling voor besmettelijke ziekten en andere grensoverschrijdende bedreigingen voor de volksgezondheid? Klopt dit ook met betrekking tot voorstellen rond het pandemieverdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Conform de bepalingen in artikel 59 IHR, eerste lid, hebben lidstaten 18 maanden de tijd om bij een besluit tot wijziging van de IHR, een voorbehoud te maken of om dit af te wijzen. De 18 maanden gaan lopen vanaf het moment dat de directeur-generaal van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) conform artikel 65, tweede lid van de IHR, een wijzigingsvoorstel heeft genotificeerd aan de lidstaten van de WHO, nadat dit door de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) is aangenomen. Met betrekking tot het besluit van de WHA om artikel 59 van de IHR te wijzigen, alsook de doorwerking daarvan in de artikelen 55, 61, 62 en 63, heeft de directeur-generaal van de WHO de lidstaten hiervan op 31 mei 2022 in kennis gesteld. Derhalve dienen lidstaten voor 1 december 2023 bezwaar aan te tekenen of de wijziging te verwerpen.
Nederland heeft de WHO op 16 augustus 2023 geïnformeerd dat het een voorbehoud heeft gemaakt op het door de WHA genomen besluit, aangezien er geen parlementaire goedkeuring was. De nationale goedkeuringsprocedure voor de wijziging wordt momenteel voorbereid. Mocht uw Kamer goedkeuring verlenen aan het besluit tot wijziging, dan kan ons land op grond van artikel 63 lid 1 van de IHR de verwerping van de wijziging weer intrekken, waarna dit ook voor ons land van kracht wordt.
Ten aanzien van de voorstellen rond het pandemieverdrag, is er op dit moment geen noodzaak noch mogelijkheid tot verwerping. De onderhandelingen over het verdrag zijn nog in volle gang en het uiteindelijke concept-verdrag zal na vaststelling daarvan door de WHA – conform de daarvoor geldende nationale goedkeuringsprocedure – worden voorgelegd aan de kamer.
Kunt u bevestigen dat de voorgestelde wijzigingen rond het WHO pandemieverdrag en de IHR een vergaande inbreuk teweegbrengen op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de aanpak van een toekomstige gezondheidscrisis in het bijzonder en met betrekking tot het gezondheidsbeleid in het algemeen?
De voorstellen voor een nieuw pandemieverdrag, alsook de wijzigingsvoorstellen die ingediend zijn voor de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) en waarover momenteel wordt onderhandeld, bevatten geen elementen die resulteren in vergaande inbreuken op de soevereiniteit en autonomie van Nederland met betrekking tot de bestrijding van toekomstige gezondheidscrises of met betrekking tot gezondheidszorgbeleid in zijn algemeen.
Zoals aangegeven in de kamerbrief van 23 februari 20232, vinden de onderhandelingen voor beide juridische instrumenten plaats onder het uitgangspunt dat niets is besloten, tot alles is besloten. De verwachting is dat het definitieve voorstel voor het pandemieverdrag én het definitieve voorstel tot wijziging van de IHR, in mei 2024 aan de Wereldgezondheidsvergadering (WHA) zullen worden voorgelegd ter vaststelling door de WHO-lidstaten.
Op basis van de op dat moment door de WHA vastgestelde inhoud van het pandemieverdrag en het besluit tot vaststelling van de wijzigingsvoorstellen op de IHR, kan ons land de beslissen om partij te worden bij het verdrag en/of de wijzigingsvoorstellen op de IHR te accepteren of deze af te wijzen.
Beide instrumenten zullen op dat moment volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement worden voorgelegd.
Bij de verdere ontwikkeling van het pandemisch instrument zal rekening worden gehouden met aangenomen moties vanuit uw Kamer.
Kunt u de Kamer nog deze maand informeren over het resultaat van de onderhandelingen over de IHR-amendementen en zo ja, wilt u aangeven welke amendementen voornamelijk technisch van aard zijn en welke wezenlijke veranderingen behelzen?
De onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) die in september 2022 door de lidstaten van de WHO zijn ingediend, zijn nog in volle gang. De verwachting is dat het totale pakket aan wijzigingen pas tijdens de Wereldgezondheidsvergadering in mei 2024 zal worden vastgesteld. Veel van de voorstellen die ingediend zijn op de IHR hebben tot doel de paraatheid en respons ten opzichte van toekomstige internationale gezondheidscrises te versterken. Dit onder meer door verbetering van surveillance en monitoring van ziekteverwekkers, het sneller delen van informatie, het versterken van nationale kerncapaciteiten, verbeterde samenwerking en coördinatie. Daarnaast zijn er ook nieuwe elementen, zoals een grotere aandacht voor gelijkheid en gelijkwaardigheid tussen rijke en arme landen wanneer het gaat om de verdeling van medische tegenmaatregelen in crisistijd en bijvoorbeeld rondom de versterking van de governance, toetsing en rapportage over naleving van de gemaakte afspraken. Het gezamenlijke doel is de IHR in de toekomst nog efficiënter te maken en de implementatie ervan te verbeteren.
Zoals hierboven aangegeven, is er in mei 2022 al één wijziging op de IHR aangenomen; de wijziging van artikel 59 van de IHR. Vanwege verwijzingen van/naar artikel 59 en doorwerking van de wijziging, gaf de juridische dienst van de WHO aan dat ook wijzigingen in artikelen 55, 61, 62 en 63 noodzakelijk waren. De wijziging ziet dus op de artikelen 55, 59, 61, 62 en 63 van de IHR.
Deze wijzigingen betreffen enerzijds inkorting van de beslistermijn voor lidstaten van de huidige 18 naar 10 maanden om ofwel een voorbehoud te maken tegen een wijziging van de IHR of om een dergelijk voorstel te verwerpen. Daarnaast wordt de termijn van inwerkingtreding van wijzigingen van de IHR teruggebracht van 24 naar 12 maanden.
Ik zal uw kamer binnen afzienbare tijd nader informeren over de stand van zaken rond beide onderhandelingsprocessen. Ik doe dit graag op een moment waarop ik u zo volledig mogelijk kan informeren. Naar mijn oordeel is er op dit moment geen urgente reden om dit voor het einde van deze maand te doen.
Welke onderhandelingspositie neemt Nederland in met betrekking tot specifieke onderdelen van de IHR en het WHO pandemieverdrag?
In beide processen vindt de Nederlandse inbreng zoveel mogelijk plaats in EU-verband en in afstemming met de overige lidstaten. De Europese Commissie voert de onderhandelingen namens de EU lidstaten voor beide instrumenten. Zoals in de brief aan uw Kamer van 23 februari 2023 aangegeven, richt Nederland zich voor beide processen vooral op enerzijds het verbeteren en versnellen van internationale samenwerking op het vlak van monitoring, surveillance en bestrijding van potentiële internationale gezondheidscrises en de verspreiding van (resistente) infectieziekten en wordt tevens een versterking van de implementatie van nationale capaciteiten ondersteund. Ons land steunt ook het principe dat bij een toekomstige pandemie er een rechtvaardigere en eerlijkere verdeling van medische tegenmaatregelen moet komen, met name ook richting ontwikkelingslanden. Om de implementatie van de afspraken in het pandemieverdrag goed te kunnen volgen, is er een adequaat rapportage- en nalevingsmechanisme nodig.
Voor de IHR geldt nog in het bijzonder dat ons land voorstander is van gerichte amendementen om het instrument en de implementatie ervan te versterken en verbeteren, zonder dat het karakter en de werking van de IHR fundamenteel veranderd.
Als de regering bezwaren aantekent, welke zijn dat? Zo nee, kunt u uitleggen waarom de regering geen overwegende bezwaren ziet om afstand te doen van wezenlijke bevoegdheden met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis?
De mogelijkheid tot het aantekenen van een bezwaar geldt momenteel alleen nog voor mogelijke nieuwe wijzigingsvoorstellen conform artikel 59 van de IHR. Voor het pandemieverdrag moet nog nader vastgesteld worden volgens welke procedures partijen bij het verdrag kunnen aantekenen tegen onderdelen van het verdrag of toekomstige wijziging daarvan. Echter, noch bij de amendementen op de IHR, noch in het proces dat zou kunnen leiden tot een pandemieverdrag, is er sprake van afstand doen van wezenlijke bevoegdheden van nationale lidstaten met betrekking tot het aanpakken van een gezondheidscrisis. Ook in de toekomst zal de Directeur-Generaal van de WHO ten tijde van een internationale gezondheidscrisis aanbevelingen voor (inter-) nationale maatregelen kunnen doen.
Met het pandemieverdrag zullen WHO-lidstaten kunnen beschikken over nieuwe instrumenten en verbeterde samenwerkingsmechanismen voor en tijdens een gezondheidscrisis, zodat de wereld gezamenlijk beter voorbereid is op toekomstige pandemieën. Dit zijn belangrijke doelen die door het kabinet gesteund worden.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de regering op te dragen alsnog tijdig bezwaar aan te tekenen tegen het overhevelen van bevoegdheden rond de wijziging van het WHO pandemieverdrag en het uitvoeringsverdrag IHR, die op nationaal niveau horen te blijven?
In de door WHO-lidstaten ingediende voorstellen voor een pandemieverdrag, noch in de wijzigingsvoorstellen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR), is er sprake van het overhevelen van bevoegdheden die volgens het principe van subsidiariteit beter op nationaal niveau geregeld kunnen worden.
Voor de onderhandelingstrajecten geldt dat een besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie tot vaststelling van een pandemieverdrag, dan wel tot wijziging van de IHR, volgens de daarvoor geldende goedkeuringsprocedure aan het parlement zullen worden voorgelegd, alvorens ze voor ons land in werking kunnen treden.
Doet de wijze waarop u uitvoering geeft aan de motie Van Haga/Smolders, waarin de regering wordt verzocht om de Kamer minimaal tweejaarlijks over de voortgang van het pandemieverdrag te informeren, voldoende recht aan de mogelijkheid voor het parlement om tijdig invloed uit te oefenen op voorgenomen fundamentele keuzes voor het WHO pandemieverdrag en de (wijziging van de) IHR?2
De kamer is sinds de motie Van Haga/Smolders meer dan tweejaarlijks geïnformeerd over beide processen, via twee kamerbrieven, de beantwoording van Kamervragen en via mondelinge vragen.
Het Bureau van de Intergovernmental Negotiation Body (INB) waarbinnen het pandemieverdrag wordt onderhandeld, heeft kort geleden een voorstel neergelegd voor een «Negotiation Text». De eerste beraadslagingen over deze tekst vinden momenteel plaats. Ik zal uw Kamer als hierboven aangegeven, op korte termijn informeren over dit nieuwe voorstel.
Krijgt de WHO in het pandemieverdrag en na aanpassing van de IHR een «absolute and non-questionable» leiderschap, absoluut dus en zonder dat daar iets tegenin kan worden gebracht, in een situatie waarin deze organisatie verwijst naar pandemische preventie, paraatheid en / of respons?
Nee dat is niet het geval.
Wat is de houding van Nederland tegenover het toekennen van deze zelfautorisatie aan de WHO?
Er is geen sprake van zelfautorisatie aan de WHO.
Kunt u een toelichting geven op de concrete invulling en afwegingscriteria voor het concept «one health», ofwel één gezondheid, dat cruciaal is in de plannen rond de rol van de WHO inzake pandemische preventie, paraatheid en respons?
Zoals beschreven in de Nederlandse Mondiale Gezondheidsstrategie4, is One Health een geïntegreerde, verbindende aanpak die gericht is op het duurzaam in balans brengen en optimaliseren van de gezondheid van mens, dier en ecosysteem. Aangezien vele mondiale gezondheidscrises veroorzaakt zijn door infectieziekten afkomstig van dierlijke reservoirs (zoönose, zoals SARS-CoV2, MERS, Ebola, vogelgriep, de builenpest), is het van wezenlijk belang dat zowel op het gebied van pandemische preventie alsook infectieziektesurveillance er rekening gehouden moet worden met ziekten die uit dierlijke reservoirs kunnen overspringen op mensen.
Wat kunt u zeggen over het voornemen om de directeur-generaal van de WHO zelfstandig te laten bepalen wanneer er een «international health development of concern», een zorgwekkende situatie dus, bestaat of mogelijk kan ontstaan, waarin hij de lidstaten min of kan dwingen om allerlei beperkende maatregelen te nemen zoals lockdowns, (camera)toezicht en andere zware maatregelen?
Op grond van artikel 12 van de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) kan de Directeur-Generaal van de WHO bepalen of er naar zijn inzicht sprake is van een Public Health Emergency of International Concern (PHEIC) bij een specifieke gezondheidsbedreiging. De Directeur-Generaal baseert zich hierbij op hem beschikbare informatie, waaronder informatie zoals verstrekt door een betrokken WHO-lidstaat waar een crisissituatie zich voordoet, het beslisinstrument in annex 2 van de IHR, het advies van een «Emergency Committee» van onafhankelijke experts, wetenschappelijke inzichten en een inschatting van de risico’s voor de volksgezondheid, internationale verspreiding van een ziekte en/of mogelijke verstoring van het internationale personen en reizigersverkeer.
Op grond van artikel 15 respectievelijk artikel 16 van de IHR kan de Directeur-Generaal na het uitroepen van een PHEIC tijdelijke of staande aanbevelingen doen aan nationale lidstaten rondom te nemen maatregelen op het vlak van volksgezondheid, maar ook met betrekking tot het vervoer van reizigers en goederen. Deze aanbevelingen zijn niet bindend. Lidstaten zijn en blijven zelfstandig bevoegd om zelf te beslissen over nationale beschermingsmaatregelen, met inbegrip van eventuele maatregelen als lockdowns en (camera)toezicht.
Klopt het dat het pandemieverdrag in wording en de IHR geen mechanisme bevatten om besluiten van de WHO terzake te bevragen, bij te stellen of te stoppen?
Zowel bij de Internationale Gezondheidsregeling (IHR) als het toekomstige pandemieverdrag, zijn lidstaten partij bij deze instrumenten. Lidstaten kunnen te allen tijde wijzigingsvoorstellen op de IHR indienen om de huidige bepalingen in de IHR omtrent het uitroepen van een PHEIC te veranderen. Dergelijke besluiten («decisions») worden door Wereldgezondheidsvergadering (WHA) genomen, waar alle lidstaten van de WHO zitting in hebben. Omdat de onderhandelingen over het pandemieverdrag nog in volle gang zijn, zijn de procedures rondom aanpassingen van besluiten nog niet vastgesteld.
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de United States Court of Appeals for the Fifth Circuit, een federaal hof van beroep in de VS, waarin deze rechter de regering-Biden in de nasleep van het coronabeleid verbiedt om sociale mediaplatforms onder overheidsdwang aan banden te leggen wanneer daarop informatie wordt weergegeven die niet in overeenstemming is met dat beleid?3
Ja.
Wat heeft deze rechtelijke uitspraak voor de Amerikaanse situatie te zeggen voor de Nederlandse situatie, nu ook in Nederland sprake was van overheidssturing om sociale media in het gareel te krijgen?
Van de veronderstelde sturing is vanuit de overheid in Nederland geen sprake geweest. Bovendien beoordeelt de Amerikaanse rechtspraak aan haar voorgelegde rechtszaken volgens de geldende Amerikaanse wet- en regelgeving, waarmee er juridisch geen implicaties voor Nederland zijn.
Wat vindt u van het voornemen om de WHO aan lidstaten op te laten dragen wanneer en hoe informatie in de media en op sociale media moet worden gecontroleerd en bijgestuurd wanneer deze afwijkt van inzichten en het beleid van de WHO?
In het huidige voorstel van de onderhandelingstekst is een door lidstaten voorgesteld artikel opgenomen waarin overeengekomen wordt misinformatie over pandemieën tegen te gaan. In algemene zin vind ik het verstandig misinformatie tegen te gaan. In het huidige voorstel betreft het niet de WHO, maar de lidstaat die bepaalt wanneer en hoe in deze te handelen.
Bent u het ermee eens dat de nationale situatie rondom gezondheid en alles wat daarbij een rol speelt, te nemen maatregelen inbegrepen, zo specifiek nationaal is dat de grootst mogelijke terughoudendheid in acht genomen dient te worden om een internationale organisatie als de WHO daarover ook maar enige bevoegdheid te verlenen die verder strekt dan advisering aan de lidstaten?
Onze gezondheidszorg is primair nationaal georganiseerd. Dat geldt ook in belangrijke mate voor ons volksgezondheidsbeleid. Tegelijk is duidelijk dat de volksgezondheid in Nederland niet kan functioneren zonder internationale afspraken tussen landen en multilaterale organisaties, omtrent samenwerking en coördinatie. Dit geldt in belangrijke mate al voor onze samenwerking in EU-verband. Maar ook mondiaal is samenwerking noodzakelijk. Een voorbeeld is infectieziektesurveillance. Zonder afspraken over het delen van informatie over uitbraken van infectiezieken, kan een land zich niet voorbereiden, noch adequaat en tijdig reageren op mogelijke grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen wanneer die zich voordoen.
Ook is internationale coördinatie op het gebied van de beschikbaarheid van medische hulpmiddelen wenselijk om sneller en effectiever te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen en deze waar mogelijk in perken. Zoals aangeven, heeft de WHO op basis van de huidige IHR alsook ook na afronding van de onderhandelingen over de wijzigingsvoorstellen, enkel de bevoegdheid om niet-bindende aanbevelingen te doen voor gezondheidsmaatregelen op nationaal niveau ter bestrijding van een crisis. Hetzelfde zal gelden voor bepalingen in het pandemieverdrag.
Is er een ethische of neutrale omgang mogelijk met een pandemie? Zo nee, stemt u er dan mee in dat het onverantwoord is om nationale bevoegdheden over te dragen aan een internationale organisatie als de WHO, bevoegdheden die rechtstreeks raken aan het terrein van ethisch beladen en politieke keuzes met mogelijk verreikende maatschappelijke, psychosociale en economische strekking?
Zoals hierboven reeds vermeld, betreft het helaas een misverstand dat er voorstellen voorliggen om onze nationale bevoegdheden in aanzienlijke mate over te dragen aan de WHO.
Hoe passen plannen van de zogenoemde Global Health Hub Nederland en het onlangs ondertekende Global Health Pact in de plannen van de WHO voor een pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR?
De Global Health Hub Nederland en het daarmee gepaarde pact is tijdens de lancering op 28 september jl. officieel van start gegaan. De Global Health Hub is een voornemen uit de Kabinetsbrede Mondiale Gezondheidsstrategie6. Voor het bevorderen van intersectorale samenwerking is deze Nederlandse Global Health Hub opgezet. De Global Health Hub verenigt alle relevante actoren en sectoren, zoals kennisinstituten en -platforms, academici, ngo’s, topsectoren, vernieuwers en denktanks op het gebied van verschillende facetten van mondiale gezondheid. Dit netwerk biedt (mondiale) gezondheidsactoren in Nederland de kans om krachten te bundelen en samen verder invulling te geven aan deze strategie.
Het Pandemieverdrag en het aanpassen van de IHR zijn onderhandelingen die bij de WHO lopen, waarbij de Global Health Hub niet betrokken is.
Leidt het Global Health Pact tot het aanpassen van wet- en regelgeving en tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden? Als dat niet zo is, sluit u dat ook uit voor de toekomst?
Het Global Health Pact heeft niet geleid tot het aanpassen van wet- en regelgeving. Het Global Health Pact heeft tevens niet de autoriteit en/of wens om wet- en regelgeving aan te passen en/of over te gaan tot het overdragen van nationale taken en bevoegdheden.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden, uiterlijk 10 november 2023?
Helaas is de beantwoording niet binnen de gevraagde termijn gelukt, zoals gemeld in de verzonden uitstelbrief. Bij deze worden de vragen alsnog een voor een beantwoord.
De actuele situatie in Israël en Gaza |
|
Kati Piri (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (VN) Guterres voor een humanitair staakt-het-vuren? Bent u bereid om zich in Europees verband in te spannen voor een staakt-het-vuren voor de onmiddellijke verlening van humanitaire hulp aan de bevolking in de Gazastrook? Wat doet u om een humanitair staakt-het-vuren te realiseren? Is er contact binnen de Europese Unie (EU) om tot een humanitair staakt-het-vuren te komen?
Ja, ik heb kennisgenomen van de oproep van SGVN Guterres voor een humanitair staakt-het-vuren. Het kabinet is zeer bezorgd om de snel verslechterende situatie in Gaza. Zowel in Europees verband als in contacten met partners in de regio, waaronder Egypte en Jordanië zet Nederland zich in voor de ongehinderde toegang voor humanitaire hulpverleners en hulpgoederen. Daarom roepen de EU en Nederland ook op tot onmiddellijke gevechtspauzes en humanitaire corridors, zoals in de verklaring van Hoge Vertegenwoordig Borrel namens de EU op 12 november jl. In dit licht verwelkomt het kabinet het akkoord dat is bereikt over een tijdelijke gevechtspauze tussen Israël en Hamas.
Het kabinet blijft zich inzetten voor onmiddellijke, ongehinderde en voortdurende toegang voor humanitaire hulpgoederen en hulpverleners. Daarbij gaat onze aandacht naast toegang tot Gaza, ook uit naar vrijheid van beweging binnen Gaza, zodat de humanitaire hulp alle burgers kan bereiken.
Pleit u voor een onafhankelijk VN-onderzoek naar de toedracht van de explosie bij het al-Ahli Arab ziekenhuis op dinsdagavond 17 oktober waarbij honderden slachtoffers vielen? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe zetten?
Het kabinet heeft grote zorgen over de bescherming van de ziekenhuizen in Gaza, die een speciale status genieten. Volgens het humanitair oorlogsrecht moeten ziekenhuizen te allen tijde worden ontzien en beschermd. Tegelijkertijd mogen ziekenhuizen ook niet misbruikt worden voor militaire doeleinden. Ook het gebruik van ziekenhuizen en burgers als menselijk schild door Hamas is verwerpelijk en door de EU veroordeeld.1
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Daarom heb ik 17 oktober opgeroepen tot een onderzoek naar de oorzaak van deze tragedie. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof
Op welke manier helpt u bij het opvoeren van internationale druk om de gijzelaars vrij te krijgen?
Nederland roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden en leeft mee met de familieleden en naasten van de gegijzelden. Ook de Europese Raad en Hoge Vertegenwoordiger Borrell namens de EU hebben Hamas opgeroepen alle gijzelaars onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten. Nederland staat hierover in contact met verschillende landen (onder andere Israël, Qatar en Egypte).
Kunt u een update geven over de huidige stand van zaken omtrent de verlening van humanitaire hulp aan de bevolking in de Gazastrook? Wat is de huidige beschikbaarheid van elektriciteit, water, voedsel, medicijnen en andere medische hulpmiddelen? Is de grens met Egypte open voor de toelevering van hulpgoederen?
Het kabinet is zich zeer bewust van de afschuwelijke berichten die sinds 7 oktober uit Gaza komen, alsmede van de zeer ernstige humanitaire situatie waarin de noodlijdende bevolking van Gaza verkeert en die ook al voor 7 oktober zeer fragiel was. Inmiddels zijn bijna 1,5 miljoen mensen ontheemd en zijn er tenminste 27.000 gewonden en 11.000 burgerslachtoffers, onder wie een bijzonder groot aantal kinderen.2 Deze berichten zijn hartverscheurend. De ondersecretaris-generaal van de VN voor Humanitaire Zaken en Noodhulp, Griffiths, noemde de humanitaire situatie «intolerable» en wees tijdens de humanitaire conferentie in Parijs op «concerns that satisfactory conditions do not exist anywhere in Gaza to ensure adequate shelter, food, water, sanitation and health». Het kabinet maakt zich zeer ernstig zorgen over de humanitaire tragedie die zich op dit moment in Gaza ontvouwt en steeds verder verergert. Volgens de Verenigde Naties ontvangt de Palestijnse burgerbevolking nog steeds niet voldoende humanitaire hulp, en dient deze zowel vanuit Israël als vanuit Egypte in veel grotere mate te worden toegelaten. Directe toevoer van de meest basale levensbehoeften, waaronder drinkwater, voedsel, medicijnen, onderdak en brandstof is van levensbelang. Inmiddels functioneren veel van de 36 ziekenhuizen in Gaza niet meer door onder andere een gebrek aan brandstof en schade door beschietingen. Meer dan 41.000 woningen zijn volgens OCHA vernield of zwaar beschadigd, dat neer komt op 45% van het totaal aantal woningen in Gaza.
Hoewel hulpkonvooien sinds 21 oktober 2023 mondjesmaat vanuit Egypte werden toegelaten, en er sinds 28 oktober een duidelijke stijging in het aantal hulpkonvooien is, zijn de geleverde middelen onvoldoende om in de basisbehoeften te voorzien. Waar er voor de oorlog dagelijks zo’n 500 vrachtwagens de Gazastrook inreden die deels humanitaire maar ook andere goederen bevatten, zijn er sinds het begin van de oorlog tot op heden nog maar iets meer dan 1.100 vrachtwagens in Gaza aangekomen.3 Deze humanitaire hulp is Gaza ingekomen via de grensovergang bij Rafah. Vooraf aan toegang wordt de inhoud van de trucks geïnspecteerd door Israël bij grensovergang Nitzana, een locatie meer dan 50 kilometer bij Rafah vandaan. Dit monitoringsproces en de extra reistijd zijn tijdrovend, hetgeen niet bijdraagt aan het kunnen voldoen aan de grote vraag. Daarnaast zijn de humanitaire faciliteiten in Gaza zwaar overbelast vanwege de hulp aan meer dan 1,5 miljoen ontheemden, en is volgens de WHO momenteel het merendeel van de ziekenhuizen en van de eerstelijnszorgvoorzieningen niet meer operationeel.4 Door het ontbreken van voorraden in ziekenhuizen in het noorden van Gaza worden complexe medische ingrepen uitgevoerd zonder verdoving of geschikte medicijnen.
Ook blijven watertekorten prangend. Doordat er in het gebied niet of nauwelijks brandstof binnenkomt, is er nauwelijks energie om water op te pompen of te zuiveren. VN OCHA spreekt van een watercrisis in Gaza: mensen staan uren in de rij en krijgen dan nauwelijks schoon (drink)water. Waterconsumptie in Gaza is 4% van het volume van voor 7 oktober 2023.5
Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring op 12 november. Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers.6 Nederland verwelkomt in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Het marineschip Zr. Ms. Holland is richting het oosten van de Middellandse Zee gestuurd voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor (Kamerstuk 23 432, nr. 500). Indien humanitaire hulp langs deze weg aan Gaza wordt verstrekt, vindt dit plaats indachtig het toepasselijk raamwerk zoals de Oslo Guidelines. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Deelt u de mening dat het afsluiten van Gaza van elektriciteit, water, voedsel, medicijnen en andere medische hulpmiddelen in strijd is met het internationaal recht en per direct moet worden opgeheven? Bepleit u bij Israël om deze blokkades zo snel mogelijk op te heffen?
Het kabinet maakt zich zeer ernstig zorgen over de humanitaire tragedie die zich op dit moment in Gaza ontvouwt en steeds verder verergert. Volgens de Verenigde Naties ontvangt de Palestijnse burgerbevolking nog steeds niet voldoende humanitaire hulp, en dient deze zowel vanuit Israël als vanuit Egypte in veel grotere mate te worden toegelaten. Directe toevoer van de meest basale levensbehoeften, waaronder drinkwater, voedsel, medicijnen, onderdak en brandstof is van levensbelang. Inmiddels functioneren veel van de 36 ziekenhuizen in Gaza niet meer door onder andere een gebrek aan brandstof en schade door beschietingen. Meer dan 41.000 woningen zijn volgens OCHA vernield of zwaar beschadigd, dat neer komt op 45% van het totaal aantal woningen in Gaza.
Ieder land is gehouden zijn verplichtingen onder het internationaal recht na te komen. Het kabinet neemt ook nu de uitspraken van verschillende hoge VN-vertegenwoordigers onder wie de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, gerenommeerde internationale non-gouvernementele organisaties en academici over de vraag of het humanitair oorlogsrecht wordt nageleefd en of aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit wordt voldaan uiterst serieus. Een algehele blokkade van humanitaire goederen druist evident in tegen de Israëlische verplichtingen op basis van het humanitair oorlogsrecht, waaronder het bezettingsrecht, ten opzichte van de burgers en hulpverleners in Gaza. Op dit moment bereikt een beperkte hoeveelheid humanitaire hulp en essentiële goederen Gaza. De vaststelling of sprake is van een totale blokkade en daarmee schending van het humanitair oorlogsrecht, kan alleen als het kabinet beschikt over alle relevante feiten. Gezien de onduidelijke situatie ter plekke, beschikt het kabinet niet over voldoende feiten om vast te stellen dat sprake is van een algehele blokkade. Wel duidelijk is dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Nederland onderstreept met klem dat ook het optreden van Israël in overeenstemming moet zijn met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht, en roept Israël daarbij op tot aantoonbaar terughoudend handelen. Ook heeft het kabinet in de vele contacten met Israël sterk benadrukt dat het conform zijn verplichtingen actief duidelijk moet maken hoe het zeker stelt dat het geweldgebruik ter zelfverdediging voldoet aan de vereisten van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Juist hiermee toont Israël nog meer het verschil tussen een legitieme staat en een terroristische organisatie als Hamas.
Dit neemt niet weg dat het tegelijkertijd zeer complex is ons een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht in relatie tot concrete gevechtshandelingen zoals bombardementen. De reden is dat de benodigde specifieke informatie over de omstandigheden en afwegingen daartoe op dit moment ontbreekt. Daarnaast is er in te beperkte mate informatie over de wijze van oorlogsvoering van Hamas, hun infrastructuur in Gaza, en de grootte van de dreiging die nog steeds van Hamas uitgaat. Zo stellen Israël en de VS onder meer dat zich juist onder meerdere ziekenhuizen in Gaza commandocentra en faciliteiten van Hamas bevinden. Wel zijn de doelbewuste moordpartijen door Hamas en hun niet-onderscheidende raketaanvallen op Israëlische steden zonder meer te kwalificeren als oorlogsmisdrijven.
Gedegen en onafhankelijk onderzoek zal nodig zijn om de relevante feiten boven water te krijgen. Het is in eerste instantie aan partijen zelf om onderzoek te doen naar vermeende schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt momenteel onderzoek verricht naar alle partijen door het Internationaal Strafhof. Nederland onderschrijft het belang van onafhankelijk onderzoek en maakt daarvoor drie miljoen euro extra vrij voor het Internationaal Strafhof.
Wat is de reden dat de grens tussen Egypte en Gaza niet geopend is voor het leveren van goederen die al dagenlang aan de grens wachten? Wat doet de Nederlandse regering en wat doet de Europese Unie om bij te dragen aan een zo spoedig mogelijke opening van deze grens?
Benodigde reparaties aan de infrastructuur bij de grensovergang tussen Egypte en Gaza zorgden aanvankelijk voor vertraging van de opening. Daarnaast zorgen politieke – en veiligheidsbelangen aan zowel Egyptische als Israëlische kant voor zeer stroeve onderhandelingen, waarbij andere betrokken partijen voortdurend druk uitoefenen om de grens verder open te stellen voor het leveren van hulpgoederen. Nederland en de EU behoren tot de partijen die publiekelijk en achter de schermen druk uitoefenen om verschillende grensovergangen te openen voor humanitaire doeleinden.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt de vragen met de gewenste spoed te beantwoorden. Er is getracht zo spoedig mogelijk in de beantwoording te voorzien.
De situatie van Nederlanders en van gegijzelde Israëliërs in de Gazastrook |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hamas hostages: Who are the people taken from Israel?»1
Ja. Het kabinet is uiterst bezorgd over de door Hamas gegijzelde mensen die zich momenteel in de Gazastrook bevinden. De situatie en onzekerheid waar zij in zitten is verschrikkelijk moeilijk. Dat geldt voor henzelf, maar ook voor hun geliefden thuis die zich grote zorgen maken. Nederland blijft in diplomatieke contacten steevast aandacht voor hen vragen.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van de Israëlische gijzelaars?
Verschillende groepen in Gaza, waaronder Hamas en de Palestinian Islamic Jihad, hebben Israëlische alsook buitenlandse burgers en militairen gegijzeld en houden hen in Gaza gevangen. Inmiddels zijn vier gegijzelden vrijgelaten, en is bevestigd dat enkele gegijzelden zijn omgekomen. Op 22 november 2023 werd bekend dat een akkoord is bereikt over een tijdelijke gevechtspauze tussen Israël en Hamas, en de vrijlating van een groep gegijzelde vrouwen en kinderen in Gaza. Verder is helaas weinig bekend over de situatie en verblijfplaats van de gegijzelden.
Wilt u er bij uw collega’s in Europese Unie (EU)-verband op aandringen dat de Europese Unie alles in het werk stelt om Israëlische gijzelaars te helpen bevrijden? Welke mogelijkheden ziet u om vanuit de EU maximale druk uit te oefenen op degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn?
Nederland roept op tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle gegijzelden en leeft mee met de familieleden en naasten van de gegijzelden in deze enorm moeilijke en onzekere tijden. In de verklaring van de EU27 op 15 oktober, in de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober en in de verklaring van de hoge vertegenwoordiger op 12 november heeft de EU Hamas opgeroepen om alle gegijzelden onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Nederland staat in contact met verschillende landen (onder andere Israël, Qatar en Egypte) en de Palestijnse Autoriteit over de situatie van gegijzelden, waaronder specifiek de gijzeling van Ofir Engel. Op 8 november 2023 bezocht de Minister-President Qatar en Israël om onder andere te spreken over het belang van de vrijlating van de gegijzelden. De Minister van Buitenlandse Zaken bezocht Israël en de Palestijnse gebieden op 20 en 21 november en sprak hier ook over met haar gesprekspartners. In het belang van de zaak kan het kabinet verder geen uitspraken doen over de Nederlandse inzet. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv staat in nauw contact met de familie van de gegijzelde Nederlandse jongen. De Minister-President en vicepremier Van Gennip spraken afzonderlijk op 24 en 31 oktober 2023 met familieleden en vrienden van gegijzelden, waaronder ook familieleden van de Nederlandse jongen. Ook spraken zowel de Minister-President als de Minister van Buitenlandse Zaken op respectievelijk 23 oktober 2023 en 21 november 2023 met familieleden van Ofir Engel tijdens hun bezoeken aan Israël.
Heeft u proactief gepolst bij de Israëlische regering aan welke diplomatieke, humanitaire, medische en/of andere vorm(en) van steun aan Israëlische zijde behoefte bestaat?
Het kabinet staat in nauw contact met de Israëlische regering en heeft gevraagd hoe Nederland Israël kan ondersteunen. Het kabinet toetst binnenkomende steunverzoeken zorgvuldig en op hun eigen merites.
Kunt u een toelichting geven op de situatie en verblijfplaats van Nederlandse burgers in Gaza, en op de wijze waarop zij ondersteund en/of geëvacueerd (kunnen) worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, onder andere via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah, houdt zo goed als mogelijk contact met de Nederlanders in Gaza. Op 30 oktober sprak de Minister-President op het Catshuis verschillende familieleden van Nederlandse burgers die vastzitten in de Gazastrook.
Op 1 november zijn de eerste personen met een buitenlands paspoort die zich na het uitbreken van de oorlog in de Gazastrook bevonden de Rafah-grensovergang met Egypte gepasseerd. Onder de personen die de grens passeerden op 1 november waren voor zover bekend geen Nederlanders. Op 2 november zijn 16 personen in de Gazastrook die een Nederlands paspoort hebben, beschikken over een verblijfsvergunning voor Nederland, of behoren tot het kerngezin van deze mensen via Rafah veilig aangekomen in Egypte. Aan de Egyptische kant van de grens zijn deze personen opgevangen en bijgestaan door een gezamenlijk team van medewerkers van de Nederlandse ambassade in Caïro en het Ministerie van Defensie. De groep werd onder begeleiding van deze medewerkers veilig naar Caïro gebracht. De Kamer is hier op 2 november 2023 over geïnformeerd (Kamerstuk 23 432, nr. 499). Op 4 november zijn vijftien personen uit deze groep met de repatriëringvlucht uit Caïro naar Eindhoven gekomen, waar de Minister van Buitenlandse Zaken op vliegbasis Eindhoven met hen heeft gesproken. Een Nederlander is een dag eerder met een lijnvlucht teruggekeerd naar Nederland.
Op 12 november is de tweede groep van 6 personen en op 13 november de derde groep van 4 personen met de Nederlandse nationaliteit of verblijfsstatus vanuit Gaza via Rafah aangekomen in Egypte. Zij zijn door het ambassadeteam vanaf de grens naar Caïro begeleid. In Caïro was er medische en psychosociale hulp beschikbaar van gespecialiseerd personeel van het Ministerie van Defensie. Deze groep van 10 personen is op 15 november overgebracht naar Nederland.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassades en vertegenwoordigingen in de regio blijven zich er via alle beschikbare diplomatieke kanalen voor inzetten dat alle overige bij ons bekende Nederlanders en verblijfsvergunninghouders, inclusief kerngezinsleden zo snel mogelijk de Gazastrook kunnen verlaten. De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en het consulaire belteam van het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhouden actief contact met hen. Wanneer de overige Nederlanders kunnen vertrekken, is nog niet duidelijk. Samen met andere EU-lidstaten en landen in de regio wordt alles op alles gezet opdat alle buitenlanders zo snel mogelijk de Gazastrook veilig kunnen verlaten. Mede om deze mensen te beschermen dringt Nederland, ook in EU-verband, bij Israël aan op directe en onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes en mogelijkheden voor mensen om te vertrekken.
Hoe beoordeelt u de houding van Egypte inzake het openen van een grensovergang, onder meer ten behoeve van het mogelijk maken van humanitaire steun aan de Palestijnse burgers die Hamas niet steunen en onschuldig zijn?2 Is de EU hierover met Egypte in gesprek?
Nederland onderhoudt nauwe diplomatieke contacten, waaronder met Egypte, over de actuele ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het eerste hulpkonvooi sinds de gebeurtenissen op 7 oktober 2023 bereikte de Gazastrook op zaterdag 21 oktober. Alhoewel het aantal vrachtwagens dat onderdeel uitmaakt van hulpkonvooien sindsdien mondjesmaat is toegenomen is het duidelijk dat massief meer hulp nodig is om in de noden van de ruim twee miljoen inwoners van Gaza te voorzien. Daarnaast bestaan er grote zorgen over het feit dat hulp slechts mensen in een beperkt gedeelte van de Gazastrook bereikt. Om die reden dringt het kabinet in contacten met Israël en in EU-verband voortdurend aan op snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang en hulp, en het openen van de verschillende grensovergangen. Het kabinet zet zich in om de gevolgen van het conflict voor de burgerbevolking van Gaza zoveel mogelijk te beperken, door aan te dringen op toegang voor humanitaire hulp en het openen van de verschillende grensovergangen. Om meer gewicht in de schaal te kunnen leggen zet Nederland zich er bovendien in EU-verband voor in zoveel mogelijk eensgezind op te trekken, hetgeen onder meer leidde tot een gezamenlijke verklaring op 12 november.3 Met de EU bepleit Nederland de noodzaak van directe, onmiddellijke humanitaire gevechtspauzes, en doorlopende humanitaire corridors voor de noodlijdende bevolking in Gaza en het veilig kunnen repatriëren van EU-burgers. Nederland verwelkomt in dat licht resolutie 2712 die de VN-Veiligheidsraad op 15 november heeft aangenomen.
Nederland verleent humanitaire steun waar dit kan en verkent samen met internationale partners de inzet voor het versnellen van de aanvoer van humanitaire goederen. Nederland maakte 25 miljoen euro extra vrij voor humanitaire hulp. Naast transport over land worden ook de opties voor aanvoer over zee en door de lucht onderzocht. Nederland heeft daarnaast scan-capaciteit aangeboden opdat meer humanitaire goederen sneller na een noodzakelijke check Gaza in kunnen. Ook gaat Nederland helpen bij medische hulp aan patiënten uit Gaza die in Egypte worden opgevangen door onder andere medische apparatuur en hulpmiddelen te leveren.
Beaamt u dat naast Egypte ook andere landen in de regio, denk aan Libanon, Jordanië en Syrië, een bijzondere verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van het bevorderen van vrede en het respecteren van de veiligheidsbelangen van Israël?
Het voorkomen van regionale escalatie van het conflict is essentieel en heeft daarom ook de volle aandacht van het kabinet. Zowel bilateraal als in EU-verband spreekt het kabinet hierover. Er is op politiek niveau contact met onder andere Egypte, Jordanië, Libanon, Irak, Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten, Oman, Koeweit en Qatar, de secretaris-generaal van de VN Guterres, de Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze gesprekken tonen grote gedeelde zorgen over de ontwikkelingen, de humanitaire situatie in Gaza, evenals het belang om burgerslachtoffers te voorkomen en regionale uitbreiding van het conflict tegen te gaan. Deze zorgen werden tevens gereflecteerd in de Verklaring van de Europese lidstaten van 15 oktober 2023, die werd omarmd tijdens de informele bijeenkomst van de Europese Raad per videoverbinding op 17 oktober 2023, en de conclusies van de Europese Raad van 26-27 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1975). Bovendien dragen Nederlandse militairen bij aan de VN-missies UNIFIL en UNTSO, waarvoor zij in de grensgebieden van Libanon en Israël en in het geval van UNTSO ook op de Golanhoogten patrouilleren en de ontwikkelingen monitoren. Deze missies hebben als doel toe te zien op naleving van bestaande vredesakkoorden en proberen op dit moment verdere geweldstoename tegen te gaan door middel van hun internationale presentie.
Is Nederland, al dan niet in EU-verband, hierover in gesprek met bovengenoemde landen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de Palestijnse Autoriteit (PA) de aanval van Hamas nog niet duidelijk heeft veroordeeld; en zo ja, bent u bereid om bij de Palestijnse Autoriteit aan te dringen om deze aanval alsnog duidelijk te veroordelen?
Nederland onderhoudt betrekkingen met de Palestijnse Autoriteit (PA), die de Palestijnse Gebieden vertegenwoordigt. De PA staat los van Hamas. Nederland heeft teleurstelling bij de Palestijnse Autoriteit overgebracht dat niet direct publiekelijk afstand is genomen van de terroristische aanval door Hamas, dit is ook aan de orde gekomen tijdens gesprekken tussen Minister-President Rutte en President Abbas.
De PA ontvangt geen begrotingssteun van de Nederlandse overheid. Wel zet Nederland zich via de VN en partnerorganisaties in om de Palestijnse rechtsorde te versterken, toegang tot water en land te vergroten, en voor de economische ontwikkeling van de Palestijnse Gebieden. De EU verleent daarentegen wel begrotingssteun aan de PA als deel van de bredere ontwikkelingssamenwerking. Het kabinet is voorstander van het zo snel mogelijk voortzetten van EU-ontwikkelingssamenwerking voor de Palestijnse gebieden, nu dat de herziening van EU-steun is afgerond en hieruit is gebleken dat geld niet (in)direct ten goede komt van terroristische organisaties of is gebruikt voor onbedoelde doeleinden.
Een onderbreking van de hulp zal ernstige gevolgen hebben voor het Palestijnse volk en zal de instabiliteit in een reeds zeer onstabiele situatie vergroten, met name op de Westelijke Jordaanoever.
Het huidige conflict heeft eens te meer duidelijk gemaakt dat een duurzame oplossing onontbeerlijk is. Het proces om te komen tot een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar kunnen bestaan, moet met voortvarendheid nieuw leven worden ingeblazen.
Wanneer de Palestijnse Autoriteit de aanval van Hamas weigert te veroordelen, vindt u het dan niet passend om de financiële ondersteuning aan de PA op te schorten?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen voor aanvang van de Raad Buitenlandse Zaken van 23 oktober 2023 beantwoorden?
Helaas is dit niet gelukt. Er is getracht zo spoedig mogelijk in de beantwoording te voorzien.
De aardbevingen in Afghanistan van 7 oktober 2023 |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u zicht op de financiële noden en andere behoeften aan hulp in Afghanistan na de aardbevingen van 7 oktober 2023? Kunt u daarbij niet alleen ingaan op de behoefte aan bijvoorbeeld voedsel, water, kleding en dekens, maar ook op het gebied van zorg, onderwijs, de opvang van weeskinderen en psychosociale hulp in de getroffen gebieden?
Tussen 7 en 15 oktober jl. vonden drie zeer krachtige bevingen plaats in de Afghaanse provincie Herat, met ernstige humanitaire impact. Het precieze aantal slachtoffers is nog niet duidelijk: het Taliban-regime meldde meer dan 2.500 doden, de VN bevestigde tot op heden 1.480 dodelijke slachtoffers en 1.950 gewonden. Vrouwen en kinderen maken naar schatting 90% uit van de slachtoffers van de eerste twee aardbevingen.
In het op maandag 16 oktober jl. uitgekomen aardbevingenresponsplan stelt de VN dat USD 93,6 miljoen benodigd is om ruim 114.000 getroffenen van humanitaire hulp te voorzien. De meest urgente noden omvatten voedselhulp, cash assistance,noodopvang (voor onder meer 245 alleenstaande minderjarigen) en non-fooditems. Ook is er in de eerste hulpfase behoefte aan urgente medische zorg, mentale en psychosociale steun, schoon drinkwater en sociale bescherming. Naarmate het kouder wordt, zullen hulpverleners bovendien inzetten op winterisation-met bijvoorbeeld winterkleding, warme dekens en warmtegeneratoren.
De aardbevingenrespons vindt plaats in aanvulling op de reeds bestaande hulpverlening in Afghanistan, waar zich een van de grootste humanitaire crises ter wereld afspeelt. Voorafgaand aan de aardbevingen stelde de VN USD 3,2 miljard nodig te hebben om 21,3 miljoen Afghanen van hulp te voorzien.
Bent u van plan om namens Nederland specifiek hiervoor hulp aan te bieden, los van de ongeoormerkte bijdragen die al aan organisaties worden gegeven? Is er een mogelijkheid om zonder direct de Taliban te steunen, de Afghaanse rode halve maan te steunen?
De Dutch Relief Allianceheeft besloten om een deel van hun door Nederland beschikbaar gestelde acute crisisreserve in te zetten voor de aardbevingenrespons in Afghanistan. Het gaat hier om EUR 2 miljoen voor acute hulpverlening gedurende zes maanden. Deze inzet komt bovenop het bredere reeds lopende hulpprogramma van de Dutch Relief AllianceAfghanistan. Ook dit programma van ruim EUR 12 miljoen voor 2022–2023 is actief in provincie Herat en blijft doorgang vinden.
Partnerorganisaties hebben uiteraard ook eerder in het jaar (ongeoormerkte) middelen ontvangen waarmee wordt bijgedragen aan de leniging van noden. Zo is Nederland een donor van het IFRC Disaster Response Emergency Fund, dat CHF 750.000 beschikbaar stelde voor de Afghaanse Rode Halve Maan. Het Wereldvoedselprogramma wist daarnaast binnen acht uur na de eerste aardbeving voedselhulp beschikbaar te stellen aan de getroffenen en UNHCR verzorgde honderden tenten. Nederland is van beide organisaties een grote donor van ongeoormerkte middelen. Dat geldt ook voor het VN Central Emergency Response Fund(CERF), waarvan Nederland dit jaar de grootste donor is met een bijdrage van EUR 67 miljoen. Het CERF alloceerde tot op heden EUR 5 miljoen voor de aardbevingenrespons. Het HALO Trust ondersteunde dankzij flexibele Nederlandse steun 300 gezinnen bij het ontruimen van hun huizen en de constructie van tijdelijke opvangplekken.
Daarnaast heb ik aan het begin van het jaar een crisis-specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan beschikbaar gesteld. Het OCHA Afghanistan Humanitarian Fundontving een bijdrage van EUR 25 miljoen, waarmee het tot op heden EUR 10 miljoen beschikbaar heeft kunnen stellen voor de aardbevingenrespons. De Dutch Relief Allianceen het Nederlandse Rode Kruis ontvangen jaarlijks middelen om in specifieke (acute) crises in te zetten. Het Nederlandse Rode Kruis heeft dit jaar geen specifieke bijdrage aan de hulpverlening in Afghanistan gedaan. De inzet van de Dutch Relief Alliancekwam bovenstaand reeds aan bod.
De Nederlandse hulp aan de aardbevingenrespons verloopt via vertrouwde hulppartners, waaronder de VN de Internationale Federatie van de Rode Halve Maanen de Dutch Relief Alliance.Zij werken conform de humanitaire principes, zonder inmenging van de de factoautoriteiten of directe steun aan het Taliban-regime.
Met verwijzing naar het amendement van het lid Grinwis c.s. 36 435-XVII, nr. 15, zullen het Wereldvoedselprogramma en het Nederlandse Rode Kruis de additioneel vrijgemaakte EUR 15 miljoen inzetten voor wereldwijde humanitaire hulpverlening.
Bent u bereid om in EU-verband te kijken of er, ondanks de situatie in Afghanistan en het feit dat westerse landen door het Taliban-bewind heel beperkt toegang hebben tot het land, hulp kan worden geboden en zo ja, in welke vorm?
In Afghanistan vindt reeds een van de grootste humanitaire responsoperaties ter wereld plaats. Zie tevens het antwoord op vraag 2. Omdat ook Nederland hieraan bijdraagt, is het Ministerie van Buitenlandse Zaken continue in gesprek met humanitaire partners over toegang tot de hulpbehoevenden. Daaruit blijkt dat partnerorganisaties dankzij de verbeterde veiligheidssituatie nu betere humanitaire toegang hebben dan onder de vorige regering. Ook weten zij de Taliban-restricties op het inzetten van vrouwelijke hulpverleners grotendeels te omzeilen. Partners leveren alle soorten hulp, van voedselhulp en noodopvang tot urgente gezondheidszorg en noodonderwijs.
Verder draagt Nederland reeds bij aan de noodhulpverlening in Europees verband. De Europese Commissie stelde aan het begin van het jaar EUR 89 miljoen beschikbaar voor humanitaire hulp in Afghanistan. Daar kwam EUR 4,5 miljoen bij voor de aardbevingenrespons. Het European Humanitarian Response Capacityopereert sinds de val van Kaboel in 2021 een humanitaire luchtbrug. Inmiddels hebben 33 vluchten plaatsgevonden en heeft de EU meer dan 1.340 ton aan hulpgoederen geleverd.
Naast humanitaire hulp zet Nederland ook in op leniging van basisnoden via het multilaterale systeem, ten behoeve van stabiliteit en om humanitaire noden te verminderen. Ook ondersteunt Nederland het maatschappelijk middenveld. Deze inzet blijft plaatsvinden op basis van strikte voorwaarden: 1) steun dient alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; 2) er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en 3) gelijke toegang dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes.
Een amendement op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) luidt om in artikel 1 de term «niet-bindend» te laten vervallen?1
In het najaar van 2022 is een groot aantal amendementen op de Internationale Gezondheidsregeling (IHR, 2005) ingediend door de lidstaten van de WHO. Voor artikel 1 is bij zowel de definitie van «staande aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 16 van de IHR en bij de definitie «tijdelijke aanbeveling» zoals bedoeld in artikel 15 van de IHR voorgesteld de term «niet-bindend» te schrappen.
Alle amendementen die door de lidstaten zijn ingediend, zijn beoordeeld door een IHR Review Committee van onafhankelijke experts, die een artikelsgewijs advies heeft gegeven op technisch en juridisch vlak. De IHR Review Committee heeft met betrekking tot artikel 1 geconcludeerd dat met het schrappen van de term «niet-bindend» er strikt genomen geen wijziging op zal treden van het begrip dat er ook in dat geval nog steeds sprake zal zijn van aanbevelingen die enkel als advies gelden en geen verplichting met zich meebrengen.
Desondanks adviseert de IHR Review Committee om de bestaande IHR tekst niet aan te passen omdat met de wijzigingen de indruk gewekt zou kunnen worden dat daarmee de aard van deze (vrijblijvende) aanbevelingen wordt veranderd. Zoiets kan volgens de IHR Review Committee niet zonder een fundamentele discussie over de aard van dergelijke aanbevelingen en over de wijze waarop zij vastgesteld en geïmplementeerd worden. De Europese Unie alsook Nederland volgt deze redenering van de Review Committee en zal zich blijven uitspreken tegen het schrappen van de term «niet-bindend» zoals hierboven aangegeven.
Betekent dit logischerwijs dat, als dit amendement wordt aangenomen, de adviezen van de WHO, waar in artikel 1 naar wordt verwezen, in de toekomst dus bindend zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, zal ook bij het schrappen van de term «niet-bindend» in relatie tot staande aanbevelingen en tijdelijke aanbevelingen van de WHO het nog altijd gaan om aanbevelingen en niet om verplichtingen. De adviezen van de WHO zullen in dat geval ook in de toekomst nog steeds adviezen zijn. De Europese Unie en Nederland hechten echter aan de bestaande duidelijkheid in artikel 1 van de IHR en zijn derhalve geen voorstander van de voorgestelde wijzigingen.
Is het correct dat een van de voorgestelde amendementen op de Internationale Gezondheidsrichtlijnen van de WHO luidt om in artikel 2 niet langer expliciet op te merken dat «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» van principieel belang zijn?
In de door WHO-lidstaten ingediende amendementen is onder artikel 3 lid 1 voorgesteld om in de eerste zin het tekstdeel te schrappen dat bepaalt dat de implementatie van de IHR moet plaatsvinden met volledig respect voor de waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van personen. Dit voorstel is door India ingediend.
Ik heb inmiddels begrepen dat het zeker niet de bedoeling was om de principes waardigheid, mensenrechten en fundamentele vrijheden van burgers te veronachtzamen. Het voorstel berustte op de aanname dat het niet nodig was om deze principes opnieuw te noemen, omdat de IHR verankerd is in het VN Handvest en het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, waarin deze al in geborgd zijn. Voor zover bekend, zal het betreffende land het voorstel om genoemde passages te schrappen intrekken of heeft het dat al gedaan om misverstanden te voorkomen.
Door welk land is voorgesteld om «mensenrechten» en «fundamentele vrijheden» als principes te schrappen? Waarom? Welke argumenten werden hiervoor aangedragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?