Gezinshereniging voor Surinaamse ouderen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de zorgen van de vereniging Surinaamse Nederlanders met betrekking tot de barrières voor Surinaamse ouderen ten aanzien van gezinshereniging?1
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen over de moeilijkheden die deze ouderen ondervinden?
Ik heb vorig jaar (5 juli 2016) een brief ontvangen van de Vereniging Surinaamse Nederlanders (VSN), waarin aandacht werd gevraagd voor deze situatie.
Hoe beoordeelt u de effecten van de afschaffing van de regeling op 1 oktober 2012, die ruimte bood aan overgebleven alleenstaande ouderen waarvan alle kinderen in Nederland woonachtig zijn in het kader van gezinshereniging zich in Nederland te mogen vestigen, specifiek voor Surinaamse ouderen?
Sinds de afschaffing van de regeling voor verruimde gezinshereniging en voor vreemdelingen van 65 jaar en ouder is het voor de achtergebleven alleenstaande ouderen (onder wie Surinaamse ouderen) nog steeds mogelijk om een verblijfsaanvraag in te dienen op grond van artikel 8 EVRM en is een beroep op mijn discretionaire bevoegdheid een mogelijkheid voor individuele, schrijnende situaties. Zowel tijdens het bestaan van de regeling als na afschaffing hiervan is er geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het beleid voor verruimde gezinshereniging te herintroduceren.
Wel wil ik nog wijzen op de in artikel 3.46, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 speciaal voor Surinamers neergelegde mogelijkheid om een verblijfsvergunning te verwerven als zij op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland zijn gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na de inreis medisch noodzakelijk is en de financiering is geregeld.
Deelt u de mening dat, gezien de band met Suriname en het feit dat zij als Nederlands staatsburger zijn geboren, deze ouderen onevenredig benadeeld worden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid inzichtelijk te maken hoeveel Surinaamse ouderen een verzoek tot hereniging met hun kinderen hebben aangevraagd bij de Immigratie en naturalisatie Dienst? Zo nee, waarom niet? Wat is uw inschatting van de omvang van de groep Surinaamse ouderen die alleenstaand zijn en niet bij hun kinderen in Nederland kunnen verblijven? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren?
Ja. In 2015 en 2016 zijn er in totaal 20 aanvragen ingediend door Surinamers van 65 jaar of ouder die bij hun kinderen wilden verblijven. Ik kan echter geen inschatting geven van de omvang van de groep Surinaamse alleenstaande ouderen van 65 jaar of ouder die geen aanvraag hebben ingediend.
Ziet u een mogelijkheid deze regeling, specifiek voor Surinaamse ouderen, met dezelfde voorwaarden zoals deze eerder in de regeling zijn vastgelegd, te herroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
De Joint Way Forward bevat geen afspraken over aantallen terugkeerders. Het document bevat operationele afspraken over het verloop van het terugkeerproces.
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer van kinderrechtschendingen te worden? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
De Nederlandse asielprocedure, die voldoet aan de vereisten van het EU-recht en de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, biedt bescherming tegen vervolging of dreigende onmenselijke behandeling. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Dat is het uitgangspunt van het asielrecht. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid neemt zijn verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de rechten van kinderen in vreemdelingrechtelijke procedures en bij de uitvoering van het terugkeerbeleid.
In de beslissing op een asielaanvraag krijgt dit vorm door niet alleen voor ouders, maar ook ten aanzien van kinderen te toetsen of er bij terugkeer vervolging of onmenselijke behandeling dreigt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij vrees voor genitale verminking/besnijdenis. Het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor vreemdelingen die niet in Europa mogen blijven, draagt bij aan het tegengaan van illegale migratie en mensensmokkel. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand. Daarnaast is een effectief terugkeerbeleid een belangrijke voorwaarde voor het vinden van draagvlak voor het Nederlands asielbeleid.
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren, dan de kinderen terug te sturen, te vergroten?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het opvangen van Afghaanse kinderen doet geen afbreuk aan maatschappelijk draagvlak, maar het niet realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid wel.
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Het is bekend dat de veiligheidssituatie in delen van Afghanistan zorgen baart. Dit rechtvaardigt echter niet de conclusie dat geen enkele vreemdeling afkomstig uit Afghanistan zou kunnen terugkeren. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Als echter na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten.
Hoe is het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u verenigbaar?
De Nederlandse asielprocedure, die voldoet aan de vereisten van het EU-recht en de verplichtingen van het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, biedt bescherming tegen vervolging of dreigende onmenselijke behandeling. Wie bescherming nodig heeft, krijgt deze bescherming. Dat is het uitgangspunt van het asielrecht en dit botst niet met het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind.
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door hen terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. Het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor vreemdelingen die niet in Nederland mogen blijven draagt bij aan het tegengaan van onnodig illegale migratie en smokkel, hetgeen naar het oordeel van het kabinet in het belang van kinderen is.
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt voorts iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden. Daarbij is een voorwaarde dat de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven het volgende biedt:
Betekent het feit dat er op dit moment geen adequate opvang is in Afghanistan dat u geen kinderen terugstuurt?
Bij het zoeken naar adequate opvang wordt primair gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Het kan zijn dat uit de feiten en omstandigheden van het geval naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Zoals gezegd dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen? Kunt u afzonderlijk ingaan op de situatie met betrekking tot tolken en de situatie met betrekking tot regievoerders?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv-zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn.
Worden er maatregelen genomen teneinde te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek en wat levert dit effectief op? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord1 op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Bent u bereid ditmaal alle vragen apart en per punt te beantwoorden aangezien de antwoorden op vraag 1 t/m 6 in de eerdere beantwoording tekort schoot?1
Ja.
Het bericht "Juncker stapt op na verzoek van Rutte" |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie in «Executive Finance» met de titel «Juncker stapt op na verzoek van Rutte»?1
Ja.
Is het waar dat Jean-Claude Juncker mogelijk binnenkort vertrekt als voorzitter van de Europese Commissie en dat dat vertrek samenhangt met uw wens om de toekomstvisie van de Europese Unie voorlopig níet te presenteren in verband met de verkiezingen?
Nee.
Is het waar dat u bang zou zijn dat de toekomstvisie van Juncker uw verkiezingscampagne zou schaden, omdat die uitgaat van een ontwikkeling naar méér Europese Unie en méér soevereiniteitsoverdracht in plaats van minder?
Nee, tijdens het debat over de informele Europese top in Malta op 2 februari is de Minister-President reeds ingegaan op het verschijnen van het Witboek van de Commissie.
Wilt u deze schriftelijke vragen beantwoorden op 21 februari voor 17.00 uur, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het debat over de Goedkeuring van de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?
Ja.
Het bericht “Textielindustrie ontdekt Myanmar: lage lonen, lange dagen en kinderarbeid” |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Textielindustrie ontdekt Myanmar: lage lonen, lange dagen en kinderarbeid» en het rapport «The Myanmar Dilemma» van SOMO?1 Vindt u het eveneens zorgelijk dat Europese textielbedrijven hun productie verplaatsen, op zoek naar lage lonen? Vindt u het eveneens zorgelijk dat Europese textielbedrijven onvoldoende toezien op de arbeidsrechten en dat lage lonen, lange dagen, onbetaald overwerk en kinderarbeid veelvuldig voorkomen in de onderzochte fabrieken?
Het kabinet is bekend met dit bericht en met het rapport van SOMO. De omstandigheden in de textielsector in Myanmar zijn zorgwekkend, maar de overheid van Myanmar erkent de problemen en zet stappen voor verbetering van arbeidsomstandigheden. Het is goed dat SOMO de problemen in de textielsector van Myanmar in kaart brengt en aangeeft hoe inkopende merken kunnen bijdragen aan een positieve transitie.
Het kabinet is zich bewust van een mogelijk negatief waterbedeffect in de regio voor de textielsector. Om deze reden kiest het waar mogelijk voor een regionale benadering, zodat normen op het gebied van arbeidsomstandigheden en minimumlonen in de gehele Aziatische regio worden verhoogd. Het Strategisch Partnerschap met de Fair Wear Foundation opereert in een regionale context en richt zich op verbetering van arbeidsomstandigheden. Nieuwe productielanden als Myanmar vallen onder dit programma. Daarnaast is de «Asian Living Wage Conference», die Nederland op 25 mei jl. in Islamabad organiseerde, een voorbeeld van de regionale aanpak. Myanmar was door de overheid, werknemers en werkgevers op de conferentie vertegenwoordigd.
Bent u bereid om via de brancheorganisaties een oproep te doen aan het Nederlandse bedrijfsleven om openheid van zaken te geven over hun huidige activiteiten in Myanmar of plannen om activiteiten te ondernemen, zowel voor de kledingsector als andere sectoren?
Zolang wetgeving en handhaving in Myanmar en andere productielanden onvoldoende zijn gewaarborgd, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die producten afnemen uit deze landen conform de OESO richtlijnen extra alertheid op risico’s in de keten, zoals slechte arbeidsomstandigheden en kinderarbeid. Hier hoort transparantie over de uitkomst van het due diligence onderzoek bij. Waar risico’s zich concreet voordoen, wordt actie van bedrijven verwacht voor de aanpak van de risico’s.
Op dit moment is nog niet bekend welke fabrieken in Myanmar produceren voor de Nederlandse markt. In het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel moeten deelnemende bedrijven hun productielocaties gaan melden en een plan van aanpak voor hun ketenrisico’s indienen bij het secretariaat van het convenant. Daaruit moet blijken welke deelnemende bedrijven, naast C&A, werken met productielocaties in Myanmar. Informatie over productielocaties zal later dit jaar publiek worden.
Het kabinet is van mening dat de ketentransparantie zoals in het Convenant is afgesproken voor de kleding- en textielproductie voldoende informatie biedt voor het aanpakken van risico’s en knelpunten. Deze afspraak behelst een in internationaal opzicht vergaande vrijwillig aangegane verplichting.
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport van SOMO dat transparantie te wensen overlaat, terwijl het erg belangrijk is dat merken ter verantwoording geroepen kunnen worden over erbarmelijke arbeidsomstandigheden en kinderarbeid? Wat vindt u van de conclusie dat veel bedrijven niet hebben gereageerd en dat bedrijven buiten schot blijven die juist stiekem in lagelonenlanden kleding laten vervaardigen? Bent u bereid om over te gaan tot wetgeving om verdergaande bedrijfstransparantie af te dwingen? Ziet u ook juridische ruimte om relevante keteninformatie over de invoer in Nederland en de doorvoer via Nederland van textiel- en kledingproducten publiek te maken, met inbegrip van informatie over exporteurs (producenten) en importeurs (waaronder kledingmerken, tussenhandelaren en winkelbedrijven)?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid als ondertekenaar van het kledingconvenant het rapport van SOMO te bespreken met de andere ondertekenaars? Bent u bereid om binnen het convenant afspraken te maken met bedrijven dat zij vooraf voorwaarden stellen aan de arbeidsomstandigheden in de fabrieken in onder meer Myanmar?
Het rapport is reeds onder de aandacht gebracht van de deelnemers aan het textiel convenant. Onder deze deelnemers bevinden zich zowel individuele kledingmerken als brancheorganisaties.
Bij het doen van due diligence brengen bedrijven risico’s in kaart. Bedrijven kunnen met de recent gepubliceerde OESO due diligence guidance voor de textielsector de arbeidsomstandigheden inventariseren en een actieplan maken voor de aanpak van de tekortkomingen. In het kader van het convenant zullen afspraken verder uitgewerkt worden in roadmaps. Die afspraken acht ik afdoende.
Deelt u de mening dat Myanmar specifieke indicatoren voor «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) vereist, vanwege de precaire sociaaleconomische en politieke situatie? Zo ja, op welke manier wordt dit vormgegeven?
Myanmar is vanuit oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen een risicovol land, maar het zijn risico’s die niet fundamenteel anders zijn dan in andere textiel producerende landen in de regio. Daarom is het kabinet van mening dat specifieke indicatoren voor Myanmar niet zijn vereist. Dat neemt niet weg dat het uitvoeren van «due diligence» per definitie maatwerk is, want de risico analyse moet worden toegespitst op de specifieke situatie in een bepaald land en in een bepaalde keten. Een voorbeeld is onderaanbesteding door Chinese textielbedrijven naar textielbedrijven in Myanmar. Deze praktijk is in opkomst. Dat betekent dat Nederlandse bedrijven die in China inkopen zich ervan moeten vergewissen of er onderaanbesteding naar Myanmar plaats vindt en zo ja, onder welke condities. Een ander voorbeeld is de wijze waarop land voor de bouw van de textielfabriek is verkregen. Net als in veel andere landen liggen landrechten ook in Myanmar gevoelig.
Bent u bereid risico’s van opkomende industrieën en nieuwe productiehubs te laten onderzoeken en voor de juiste voorzorgsmaatregelen voor bedrijven te zorgen?
Het kabinet is zich bewust van de arbeids- en milieu risico’s van opkomende industrieën in ontwikkelingslanden. Het kabinet spant zich in ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven die willen gaan investeren of inkopen in dergelijke risico landen zich goed geinformeerd zijn over de risico’s en hoe hiermee om te gaan vanuit oogpunt van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en ambassades spelen hierbij een centrale rol.
Op welke manier ondersteunt de Nederlandse ambassade de overheid in Myanmar om het opzetten en trainen van de arbeidsinspectie te realiseren, maar ook te helpen bij capaciteitsversterking van vakbonden en maatschappelijke organisaties?
In Myanmar hebben EU lidstaten hun werkzaamheden onderling verdeeld. Vooral Duitsland en Denemarken zetten zich in voor verbetering van de arbeidswetgeving en arbeidsomstandigheden in Myanmar. In aanvulling hierop levert het Nederlandse kabinet in Myanmar via de samenwerking met Fair Wear Foundation een actieve bijdrage aan het in kaart brengen van risico’s en capaciteitsversterking in de textielsector van Myanmar.
De activiteiten van Fair Wear Foundation beginnen met grondig landenspecifiek onderzoek. Het onderzoek van SOMO is hiervan een voorbeeld. Op basis van dit onderzoek werkt Fair Wear Foundation in Myanmar samen met FNV aan vakbondsvrijheid en leefbaar loon. Nederland levert via CBI ook financiële steun aan het SMART initiatief (www.smartmyanmar.org) van de Europese Unie. Dit project richt zich op duurzame consumptie en productie van kleding in Myanmar, met name via capaciteitsopbouw.
Ook overheden van productielanden laten onderzoek uitvoeren. Zo heeft het Ministerie van Arbeid van Myanmar in 2015 een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar het bestaan van kinderarbeid in Myanmar. Hieruit bleek dat er in Myanmar een substantieel risico is op de ergste vormen van kinderarbeid. Vooral veel 15–17 jarigen maken te lange werkweken en doen gevaarlijk werk. Myanmar wordt door de ILO ondersteund bij het aanpakken van kinderarbeid en het versterken van de arbeidswetgeving en arbeidsinspectie. Nederland steunt de ILO daarbij.
Myanmar heeft de belangrijke conventies van ILO inmiddels ondertekend, en de nationale wetten worden momenteel aangepast. Dat betekent dat de regels voor arbeidsomstandigheden strenger zullen worden. In 2015 werd voor het eerst een wettelijk minimumloon ingevoerd. In 2017 zal dit worden herzien. In het partnerschap met Fair Wear Foundation zal de FNV lokale vakbonden ondersteunen bij de lobby voor een hoger minimumloon, vakbondsvrijheid en bestrijding van geweld tegen vrouwen.
Het bericht dat de Zwitserse kiezer belastingherziening blokkeert” |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u, net als de Europese Commissie, ook teleurgesteld over het feit dat een meerderheid van de Zwitserse bevolking een hervorming van de vennootschapsbelasting heeft verworpen?1
Het is vervelend voor een regering om een voorstel verworpen te zien worden. Zeker omdat de Zwitserse regering hiermee gevolg wilde geven aan internationale kritiek op het zeer competitieve Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel. Aan de andere kant heeft de Zwitserse kiezer te kennen gegeven dit voorstel niet te kunnen steunen. Ik heb goede hoop dat de Zwitserse regering in de nabije toekomst met een nieuw voorstel zal komen dat aan de internationale verplichtingen voldoet.
Betekent dit dat het Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel voorlopig nog steeds niet voldoet aan de internationale standaarden? Wanneer kan er een nieuw voorstel van de Zwitserse regering worden verwacht?
Zwitserland heeft zich gecommitteerd aan de minimum standaarden van het BEPS-project van de OESO en afspraken gemaakt met de lidstaten van de Europese Unie over het afschaffen van vijf belastingregimes. Ik ga ervan uit dat de Zwitserse regering onveranderd gecommitteerd blijft om aan deze minimumstandaarden te voldoen.
De Zwitserse regering heeft aangegeven dat, na de afwijzing van de derde reeks voorstellen van hervorming van de vennootschapsbelasting in het referendum van 12 februari 2017, zo spoedig mogelijk een nieuw belastingvoorstel zou moeten worden gedaan. Zowel voorstanders als tegenstanders van het afgewezen belastingvoorstel waren het daar over eens. De Zwitserse regering geeft aan dat het doel hetzelfde zal blijven, namelijk het versterken van de concurrentiekracht van Zwitserland en het beschermen van de belastingopbrengsten van de Zwitserse Bondstaat, de kantons en de gemeenten. De speciale belastingregelingen voor bedrijven zouden moeten worden afgeschaft, zoals Zwitserland dat ook internationaal heeft aangegeven. De Zwitserse regering heeft het Federal Department of Finance (FDF) geïnstrueerd om, ten behoeve van een nieuw belastingstelsel, inhoudelijke parameters gedurende het tweede kwartaal van 2017 voor te leggen. De Zwitserse regering heeft tevens aan de FDF suggesties gegeven over hoe verder te gaan. Deze parameters moeten worden opgeschreven nadat gesproken is met de Zwitserse politieke partijen in samenwerking met de kantons, inclusief de steden en de gemeenten. In aanvulling daarop zullen het Zwitserse bedrijfsleven en werknemers van Zwitserse overkoepelende organisaties worden geconsulteerd.
Deelt u de opvatting van Eurocommissaris Moscovici dat er «noodzakelijke vervolgstappen» vereist zijn? Aan wat voor stappen moet er worden gedacht? Wat is daarbij de inzet van Nederland?
Ik laat die woorden aan de Eurocommissaris Moscovici. Ik denk dat we dit proces positief moeten bezien. De Zwitserse regering onderkent dat het huidige stelsel moet veranderen en heeft een hervorming voorgesteld die helaas niet kon rekenen op een meerderheid van de kiezers. Ik heb goede hoop dat Zwitserland binnenkort met een nieuw voorstel zal komen dat voldoet aan zowel de buitenlandse als de binnenlandse verwachtingen.
Welke stappen moet Zwitserland ondernemen om niet op de zwarte lijst te belanden?2
Het is nu te voorbarig om daar een precies antwoord op te kunnen geven, omdat de toetsing van de jurisdicties aan de zwarte lijst criteria nog moet plaatsvinden en verder omdat Zwitserland nog met een nieuw voorstel gaat komen voor de hervorming van de vennootschapsbelasting.
De ordinaire zakkenvullerij mbt pensioenen door het Europees Parlement |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU-parlement dicht gat in absurde pensioenregeling»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de elite in Brussel zichzelf opnieuw verrijkt door uit de algemene middelen en dus ook met Nederlands belastinggeld hun pensioengat te dichten terwijl normale burgers in vergelijkbare omstandigheden (een te lage dekkingsgraad van hun pensioenfonds) wél geconfronteerd worden met het korten van hun pensioen?
Ten aanzien van de EU-instellingen en internationale organisaties maakt het kabinet zich sterk voor versobering en modernisering van arbeidsvoorwaarden die in lijn is met het publieke karakter van de instelling en de sector waarin de instelling opereert, dat geldt ook ten aanzien van pensioenen.
In dit geval gaat het primair om het Europees Parlement en zijn leden. Het kabinet acht het van belang dat de discussie over dit onderwerp dan ook binnen het Europees Parlement gevoerd wordt.
Het vrijwillige aanvullende pensioen voor leden van het Europees Parlement is in 2005 beëindigd met de totstandkoming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (doc. 2005/685/EG) welke op de eerste dag van de zittingsperiode beginnende in 2009 van kracht is geworden. Het dekkingstekort heeft betrekking op de vrijwillige aanspraken die tot de inwerkingtreding van het Statuut in 2009 zijn opgebouwd.
In het Europees Parlement is thans de goedkeuring van de uitvoering van de begroting over 2015 in behandeling (2016/2152 DEC). De discussie ten aanzien van de vrijwillige pensioensaanspraken van oud-EP-leden zou daarbij kunnen worden betrokken.
Deelt u de mening van de pensioendeskundige Kocken dat de gepensioneerde Europarlementariërs veel te weinig premie hebben betaald voor het pensioen dat ze krijgen en dat de pensioenregeling absurd is?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze walgelijke zelfverrijking en zakkenvullerij uit Brussel met ook ons geld totaal ongepast en onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de EU onmiddellijk met hetzelfde bedrag van € 270 miljoen dat hiervoor wordt gebruik te korten en te besteden aan de Nederlandse gepensioneerden? Zo nee, waarom niet?
Dit is een kwestie van het Europees Parlement, die speelt op de begroting van het Europees Parlement. De Nederlandse bijdrage aan de Europese begroting wordt hiervoor niet gekort.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 februari 2017, 11.00 uur beantwoorden?
Ja
De bescherming van de UPD en werkgelegenheid |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de bescherming van de universele postdienst (UPD) en werkgelegenheid bij PostNL van 6 februari 2017?1
Ja.
Klopt het dat niet alleen tijdens het moratorium van vijf jaar op de verkoop van staatsgrond, maar ook nu al de staat een recht van eerste koop heeft bij alle koop- en verkooptransacties tussen twee private partijen bij landbouwgrond van meer dan 3.000 vierkante meter?
Het moratorium op de verkoop van staatsgrond staat volgens de formulering in de Poolse wetgeving inderdaad los van de bevoegdheden van het staatslandbouwgrondagentschap ANR om verkooptransacties te toetsen en een recht van eerste koop uit te oefenen. Het is correct dat met de invoering van het wettelijk kader het staatslandbouwgrondagentschap ANR deze bevoegdheid tot eerste koop heeft, ook gedurende het moratorium.
Klopt het dus dat bij alle verkooptransacties, op een aantal uitzonderingen na, de staat via het staatslandbouwgrondagentschap ANR de grond kan opkopen en in het bezit ervan komen en daarmee de oorspronkelijk beoogde transactie (tussen twee private partijen) kan blokkeren?
Ja, dat klopt. Als het staatslandbouwgrondagentschap ANR het wettelijk toegekende recht van eerste koop uitoefent, wordt daarmee de oorspronkelijk beoogde transactie tussen twee private partijen niet mogelijk. In de praktijk zullen private partijen daarom een transactie pas aangaan, nadat duidelijk is dat het staatslandbouwgrondagentschap ANR voor de desbetreffende landbouwgrond het recht van eerste koop niet zal uitoefenen. Een andere variant is dat een transactie wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat het recht van eerste koop niet door het staatslandbouwgrondagentschap ANR wordt uitgeoefend.
Deelt u de mening dat de juridische gevolgen van dit «recht van eerste koop» hetzelfde zijn als bij een toestemmingvereiste waarnaar is gevraagd tijdens het plenaire debat over de mogelijke overname van PostNL door op 15 november 20162, in de zin dat het eigendom niet overgaat in ongewenste handen?
De juridische gevolgen van een recht van eerste koop zijn zeer beperkt vergelijkbaar met een toestemmingsvereiste voor de verwerving van aandelen in een (beursgenoteerde) vennootschap. De enige overeenkomst is dat zowel de uitoefening van een recht van eerste koop door een overheidsorganisatie als de toepassing van een toestemmingsvereiste in een concreet geval ertoe kan leiden dat eigendom niet overgaat in handen van een derde. Voor het overige zijn de gevolgen wezenlijk verschillend. Bij een recht van eerste koop zoals vormgegeven in de Poolse wetgeving kan het staatslandbouwgrondagentschap ANR weliswaar de transactie verhinderen, maar daaraan is wel de verplichting verbonden voor het staatslandbouwgrondagentschap ANR om de landbouwgrond te verwerven in ruil voor financiële compensatie voor de marktwaarde van de aangekochte landbouwgrond. Het recht van eerste koop komt in feite neer op een bevoegdheid tot nationalisatie van landbouwgrond met alle bijbehorende kosten en randvoorwaarden.
Daarentegen laat een toestemmingsvereiste het eigendom in private handen en wordt in geval van weigering van de toestemming voor de eigendomsoverdracht geen eigendom ontnomen en is er geen compensatieplicht. Ook wordt niet verhinderd dat een andere toekomstige transactie met een (andere) private partij wel tot stand kan komen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het door u genoemde onderzoek dat de Europese Commissie is gestart naar de Poolse Wet opschorting verkoop staatslandbouwgronden en aanpassing van enige andere wetten (UWSN) / Wet op de vorming van het landbouwstelsel (UKUR)? Wanneer is dat onderzoek gestart en wanneer wordt het afgerond? Kunt u de Kamer informeren over van de uitkomst hiervan?
Het onderzoek van de Europese Commissie verkeert in een informele fase en is nog niet in het stadium van het uitbrengen van een formele ingebrekestelling. Dat betekent dat de voortgang en de inhoud van de dialoog tussen de Europese Commissie en de Poolse autoriteiten vertrouwelijk plaatsvindt en de stand van zaken in beginsel ook niet gecommuniceerd wordt door de Europese Commissie. Er is thans geen aanvullende informatie beschikbaar over de stand van zaken van het onderzoek en over de contacten tussen de Poolse autoriteiten en de Europese Commissie.
Klopt het dat zowel «voedselveiligheid» als het «behoud van de boerenstand» en de «bestrijding van grondaankoop door buitenlanders uit andere EU-lidstaten» (in bepaalde delen van Noord-West-Polen, bladzijde 2 en 3) als aanleiding worden genoemd in de toelichting bij de Poolse landbouwwet UWSN?3
Op grond van de beschikbare informatie wordt zowel in de toelichting als in andere publicaties als aanleiding voor de invoering van deze wet het wegvallen van de overgangsperiode genoemd. Deze overgangsperiode werd vastgelegd in het toetredingsverdrag van Polen tot de Europese Unie. Gedurende deze overgangsperiode waren diverse beperkingen in de aankoop van grond in Polen door andere EU-onderdanen en EU-investeerders toegestaan. Naar aanleiding van het aflopen van deze overgangsperiode heeft de Poolse wetgever aanleiding gezien om deze nieuwe wetgeving vast te stellen met als oogmerk het tegengaan van speculatieve grondaankopen door Polen en door onderdanen uit andere EU-lidstaten, evenals het veiligstellen van de landbouwfunctie van deze gronden met het oog op het behoud van de boerenstand in Polen.
Klopt het echter dat in de toelichting bij de UWSN geen poging ondernomen wordt om aan te tonen waarom op basis hiervan inbreuk gemaakt zou mogen worden op de vrijheid van kapitaalverkeer (art. 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU)) en de vrijheid van vestiging (art. 49 VwEU)? Klopt het dat deze verdragsartikelen niet eens genoemd of besproken worden in de toelichting?
Het enkel ontbreken van een rechtvaardiging in een toelichting bij een wetsvoorstel betekent op zichzelf nog niet dat het wetsvoorstel onverenigbaar is met het Unierecht. Het is wel noodzakelijk dat de Poolse autoriteiten de noodzakelijke rechtvaardiging beschikbaar hebben in de dialoog met de Europese Commissie en bij rechterlijke procedures voor de nationale rechter en voor het Hof van Justitie en bij de afwikkeling van klachten van investeerders die zich beroepen op een (potentiële) schending van het Unierecht.
In dat verband heeft het overigens wel de voorkeur om, zoals in Nederland gebruikelijk is, in de toelichting stil te staan bij de verenigbaarheid van een wetsvoorstel met het Unierecht. Daarbij is het verstandig om de noodzakelijke rechtvaardiging voor een belemmering van de interne markt door middel van onderbouwde toelichting vast te leggen, juist met het oog op transparantie en het zekerstellen dat ook het parlement zich een oordeel heeft kunnen vormen over de Europeesrechtelijke houdbaarheid van de voorgestelde wetgeving.
Klopt dat de Poolse wetgever in de toelichting bij de UWSN (bladzijde 9) met een eenvoudig beroep op art. 345 VwEU (regulering van eigendom) deze hele wetgeving rechtvaardigt?
Het klopt dat in de betreffende toelichting verwezen wordt naar artikel 345 VWEU. Dat is een keuze die de Poolse wetgever heeft gemaakt. In het algemeen merk ik over rechtvaardigingsgronden in dit soort zaken nog het volgende op. Een regeling van eigendomsrecht wordt door een beroep op artikel 345 VWEU niet onttrokken aan een toetsing aan het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Dit is expliciet duidelijk gemaakt door het Hof van Justitie in het arrest van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat/Essent NV e.a, overwegingen 36–48.
Non-discriminatoire beperkingen kunnen worden gerechtvaardigd met een beroep op de bescherming van dwingende redenen van algemeen belang. In de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn diverse dwingende redenen van algemeen belang geaccepteerd die toegespitst zijn op het rechtvaardigen van beperkingen ten aanzien van het verwerven van onroerend goed.
Discriminatoire beperkingen kunnen enkel op grond van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid gerechtvaardigd zijn (zie respectievelijk artikel 65, eerste lid, onder b, en artikel 52, eerste lid, VWEU). Verder zijn de beperkingen inzake het recht van vestiging die verenigbaar zijn met de EU-verdragen ook bij het kapitaalverkeer van toepassing (artikel 65, tweede lid, VWEU).
Zowel voor non-discriminatoire beperkingen van het vrije verkeer van kapitaal als de vrijheid van vestiging gericht op de bescherming van de dwingende redenen van algemeen belang, als voor discriminatoire beperkingen gericht op de bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, geldt het vereiste dat de beperkingen noodzakelijk moeten zijn om het beoogde doel te bereiken, geschikt zijn om dat doel te bereiken en ook niet verder gaan qua beperking van het vrije verkeer dan strikt genomen noodzakelijk is om het doel te bereiken.
Klopt de stelling van de Poolse wetgever dat art. 345 VwEU betekent dat «het verkrijgen en beperken van eigendom een volledig soevereine bevoegdheid van de lidstaten is» (bladzijde 9 van de toelichting bij de UWSN)? Zo ja, dan geldt dit toch ook voor Nederland? Zo nee, op welke manier klopt de redenering van de Poolse wetgever niet?
In tegenstelling tot hetgeen de Poolse wetgever suggereert, is het soevereiniteitsvoorbehoud zoals neergelegd in artikel 345 VWEU ten aanzien van de regeling van eigendom naar mijn overtuiging niet absoluut. Een regeling van eigendomsrecht wordt door een beroep op artikel 345 VWEU niet onttrokken aan een toetsing aan het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. Dit is expliciet duidelijk gemaakt door het Hof van Justitie in het arrest van 22 oktober 2013, gevoegde zaken C-105/12 tot en met C-107/12, Staat/Essent NV e.a, overwegingen 36–48.
Dit betekent dat ook een wettelijk vastgelegd recht van eerste koop, evenals de andere beperkingen in de Poolse wetgeving ten aanzien van de aankoop of verkoop van Poolse landbouwgronden, als inbreuken op het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd moeten worden. Deze rechtvaardiging moet gevonden worden in een dwingende reden van algemeen belang, de beperkingen moeten geschikt zijn om het beoogde doel te bereiken (de bescherming van de ingeroepen dwingende redenen van algemeen belang) en de beperkingen mogen niet verder gaan dan strikt genomen noodzakelijk is om het beoogde doel te bereiken.
Klopt het dat nergens in de toelichting van de UWSN onderbouwd wordt dat de beperkingen van deze wet4 «noodzakelijk» en5 «geschikt» zijn om het beoogde doel te bereiken, en dat6 ook niet onderbouwt wordt dat de beperking van het vrije verkeer «niet verder gaat dan strikt noodzakelijk genomen noodzakelijk is om het doel te bereiken»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u, analoog aan de Poolse staat, wet- en regelgeving opstellen waarin voor de Nederlandse staat een recht van eerste koop wordt geregeld voor het bedrijf PostNL en andere door de staat aan te wijzen bedrijven met een groot publiek belang?
Een wettelijke regeling die bij voorbaat vastlegt dat de Staat een recht van eerste koop toekomt bij (voorgenomen) aandelenoverdrachten van de aandelen in PostNL of andere door de Staat aan te wijzen bedrijven met een groot publiek belang geïnspireerd door de Poolse wetgeving is niet nodig en gaat verder dan nodig is om de publieke belangen te borgen. Zoals door mij eerder aan uw Kamer aangegeven7 acht ik bij PostNL de publieke belangen goed te borgen door middel van de bestaande wet- en regelgeving en een versterking van de kaders van de Universele Postdienst.
Deelt u de mening dat een dergelijke regeling in Europa makkelijk stand zal houden, gelet op het feit dat andere lidstaten dit ook mogen en omdat ook de Europese Commissie in deze het gelijkheidsbeginsel zal moeten erkennen?
Voor een dergelijke regeling is immer de onderbouwing van het publieke belang en de geschiktheid en de proportionaliteit van een dergelijke regeling noodzakelijk. Het is slecht voorstelbaar dat de rechtmatigheid op basis van het gelijkwaardigheidsbeginsel wordt erkend voor een breed scala aan ondernemingen die geïdentificeerd worden als van groot publiek belang, zonder een nadere inkadering of afbakening wat dit publieke belang dan is en zonder een beoordeling van de geschiktheid en proportionaliteit van de maatregel.
Zoals aangegeven zal een dergelijke regeling een belemmering vormen van het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging en zal een rechtvaardiging voor deze belemmering gegeven moeten worden. Een of meer dwingende redenen van algemeen belang zullen daarbij moeten worden ingeroepen en de geschiktheid en proportionaliteit van deze wettelijke regeling zal onderbouwd moeten worden. Het enkele feit dat een of meer andere lidstaten een dergelijke regeling hebben ingevoerd, betekent nog niet dat een dergelijke regeling in overeenstemming is met het Unierecht. Zoals bij de beantwoording van deze vragen andermaal is bevestigd, loopt er een onderzoek door de Europese Commissie naar de verenigbaarheid van de Poolse wetgeving.
Tevens ziet de Poolse wetgeving op landbouwgrond, terwijl de vragen zien op de situatie met betrekking tot de aandelen in PostNL. Dit is een ongelijksoortige situatie waarbij de juridische afweging en beoordeling ook anders kan uitvallen, gelet op het doel en het toepassingsbereik van de relevante wetgeving en de feitelijke situatie in de betrokken lidstaat.
Kunt u daarbij regelen dat de op te richten Nationale Investeringsbank (Invest NL) een vergelijkbare rol krijgt als het Poolse staatslandbouwgrondagentschap ANR om namens de staat uitvoering te geven aan het recht van eerste koop?
De doelstellingen van Invest-NL zijn weergegeven in de brief aan de Staten-Generaal van 10 februari 20178. Het voornemen tot oprichting van Invest-NL is ingegeven door de wens om gewenste investeringen in bedrijven en projecten mogelijk te maken die vanwege hun onzekere risico-rendementsverhouding of lange onzekere terugverdientijden onvoldoende financiering in de markt kunnen aantrekken. Invest-NL zal een rol gaan spelen bij risicovolle activiteiten van ondernemingen op het gebied van grote transitieopgaven, ondersteuning van export en buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven en het verschaffen van risicokapitaal aan start- en scale-ups.
Invest-NL heeft dus niet als oogmerk noch als toegevoegde waarde het structureel verwerven en aanhouden van aandelenbelangen in Nederlandse ondernemingen waaraan een groot publiek belang verbonden zou zijn. Invest-NL kan participeren in ondernemingen voor zover dat past bij de missie en taken van Invest-NL zoals geschetst in de brief van 10 februari 2017. Een rol zoals gesuggereerd in deze vraag zou overigens ook de balans van Invest-NL snel uitputten, omdat bij grote beursgenoteerde ondernemingen al snel honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s in het geding zijn indien een voldoende mate van zeggenschap verworven moet worden.
Kunt u deze regeling ontwerpen buiten het traject om van de Wet ongewenste zeggenschap, die toegespitst is op nationale veiligheid en openbare orde? Deelt u de mening dat dit niet de enige publieke belangen zijn die behartigt moeten worden en dat daarop dus ook niet onnodig gefixeerd moet worden?
Een regeling vergelijkbaar aan de Poolse wetgeving zal ik niet ontwerpen, omdat een dergelijke regeling verder gaat dan noodzakelijk is om de publieke belangen veilig te stellen. De borging van publieke belangen, in het bijzonder in de postsector, vergt niet de verwerving door de Staat van de aandelen in postbedrijven die in Nederland actief zijn. Ook voor andere Nederlandse ondernemingen is een dergelijk recht van eerste koop niet noodzakelijk noch gewenst. In de eerdere beantwoording van 6 februari 2017 van vragen over de Poolse landbouwwetgeving is uitdrukkelijk aangegeven dat ook andere dwingende redenen van algemeen belang een rechtvaardiging kunnen vormen voor nadere wettelijke maatregelen. Tegelijkertijd is ook onderstreept dat economische belangen en werkgelegenheidsbelangen op zichzelf geen rechtvaardiging kunnen vormen voor dergelijke wettelijke maatregelen. Voorts zal ook dan de geschiktheid en proportionaliteit van de wettelijke maatregelen onderbouwd moeten worden.
Het bericht dat de EASO onervaren uitzendkrachten inzet in Griekenland, omdat de EU-landen hun belofte om voldoende asielexperts te leveren nog steeds niet nakomen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) onervaren uitzendkrachten inzet in Griekenland teneinde de asielaanvragen op de Griekse eilanden te beoordelen?1
Ja.
Klopt het, dat door de Europese Unie (EU) 2.300 functionarissen zijn toegezegd om Griekenland te helpen met de uitvoering van de Turkijedeal? Zo ja, in hoeverre is deze toezegging nu uitgevoerd? Zo nee, wat waren de toezeggingen van de EU ter ondersteuning van Griekenland in de uitvoering van de EU-Turkijedeal?
In de EU-Turkije verklaring is opgenomen dat de EU en de EU-lidstaten zowel Turkije als Griekenland zouden ondersteunen om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken, waaronder ook financieel en met experts. De uitwerking van de benodigde aantallen en de bijbehorende coördinatie is opgepakt door de Europese Commissie en agentschappen zoals EASO en Frontex, waarbij steeds is gekeken naar de actuele behoefte. Daarbij zijn niet op voorhand aantallen vastgelegd.
De Europese inzet is erop gericht om de Griekse asieldienst doorlopend met circa 100 asielexperts te ondersteunen, naast de aanwezige ondersteunende staf (technici, vertalers, administratieve ondersteuning) die de lidstaten hebben geleverd. De inzet op het terrein van grensbeheer onder de vlag van Frontex blijft onverminderd bestaan en omvat ruim 800 Europese experts.
Wat is uw reactie op het bericht in Trouw (1) dat EASO op dit moment nog 79 medewerkers tekort komt op de Griekse eilanden?
De signalen van EASO over personeelstekorten zijn het kabinet bekend. Nederland heeft daarom in december 2016, samen met zijn partners uit het triovoorzitterschap, Slowakije en Malta, een démarche uitgevoerd om alle lidstaten op te roepen eraan bij te dragen dat EASO en ook Frontex voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben voor de inzet op de Griekse eilanden. Het kabinet zal hiervoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten, zowel in bilaterale contacten als tijdens de Raden.
Bent u van mening dat het inhuren van onervaren uitzendkrachten voldoende compensatie is voor het gebrek aan mankracht voor het uitvoeren van de asielprocedures in Griekenland, met name gezien de grote groep relatief onervaren medewerkers in de Griekse asieldienst? Zo ja, waarom?
Griekenland is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de behandeling van asielverzoeken. De Griekse asieldienst is de afgelopen jaren flink uitgebreid gelet op de omvang van het aantal asielaanvragen dat inmiddels ook daadwerkelijk in Griekenland wordt ingediend. Griekenland wordt bij de behandeling van de asielaanvragen ondersteund via de inzet van EASO-medewerkers en deskundigen van andere lidstaten.
Ik verwelkom het dat zowel door de Griekse asieldienst als door EASO lokaal nieuw personeel wordt geworven. Zodoende kan de capaciteit van de Griekse asieldienst ook op een meer duurzame manier worden versterkt en wordt bovendien werkgelegenheid geboden aan de Griekse bevolking. De nieuwe medewerkers beschikken over een relevante achtergrond en ontvangen daarnaast een grondige training van EASO. Het nieuwe EASO-personeel zal het werk steeds verrichten onder leiding van meer ervaren EASO-medewerkers. Deze situatie verschilt niet wezenlijk van hoe in Nederland of in andere lidstaten nieuw personeel voor asieldiensten wordt geworven, opgeleid en ingezet.
Dit neemt niet weg dat ook de lidstaten met eigen ervaren experts eraan moeten blijven bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking houden om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. Zoals gezegd, het kabinet zal hiervoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten.
Deelt u de mening dat Griekenland meer geholpen zou zijn met ervaren ambtenaren uit andere EU-lidstaten? Zo ja, bent u bereid hiervoor op Europees niveau aandacht te vragen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de inzet van Nederland bestaat uit het zenden van twee Border Security Teams naar Griekenland? Zo nee, hoe ziet de Nederlandse inzet er dan op dit moment uit?
Momenteel is er een Border Security Team actief op het Griekse eiland Chios. Dit team, bestaande uit experts van verschillende uitvoeringsorganisaties in Nederland, ondersteunt de Griekse autoriteiten in Frontex-verband bij de bewaking van de buitengrenzen en de registratie, identificatie en terugkeer van migranten. Daarnaast zal Nederland gedurende 2017 ook grenswachters, tolken, experts, twee patrouillevoertuigen, bussen voor vervoer van migranten en een snelle boot inzetten elders in Griekenland, bijvoorbeeld bij de Grieks-Turkse landgrens of op de andere Griekse eilanden.
Daarnaast stelt Nederland al geruime tijd ervaren deskundigen ter beschikking ter ondersteuning van de Griekse asieldienst.
Bent u bereid deze inzet te vergroten, door meer personeel te sturen teneinde Griekenland te ondersteunen?
Nederland hecht veel belang aan een goede bewaking van de buitengrenzen en een effectief functionerend asielsysteem in de EU. Dat is ook de reden waarom Nederland al langere tijd een aanzienlijke bijdrage levert aan agentschappen als Frontex en EASO.
De inzet van experts in Frontex-verband gebeurt op uitvraag van Frontex. Dit geldt ook voor de inzet in het Border Security Team. Daarbij wordt rekening gehouden met factoren als de instroom van illegale migranten, de behoefte van Frontex en de capaciteit die Nederland ter beschikking heeft. Nederland behoort tot de lidstaten die de meeste ondersteuning bieden aan de Griekse autoriteiten op het terrein van grensbewaking.
Voor wat betreft de inzet van deskundigen in Griekenland onder de vlag van EASO staat Nederland staat in de top 3 en levert ook daarmee ruimschoots zijn aandeel. Het is vooral nodig dat andere lidstaten hun bijdrage vergroten.
Hoe verhoudt de inzet van Nederland zich op dit punt tot de inzet van de andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat een grotere inspanning van de EU-lidstaten verwacht mag worden, vanwege de schrijnende situatie op de Griekse eilanden? Zo nee, waarom niet?
Goed beheer van de asielinstroom en opvang in Griekenland is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Griekse autoriteiten. Dit neemt niet weg dat Griekenland ondersteuning moet worden geboden. Alle lidstaten moeten eraan blijven bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking houden om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. Ik zal daarvoor aandacht blijven vragen bij andere lidstaten.
De berichten dat Hongarije en Oostenrijk buiten de EU om immigratiebeleid willen gaan voeren |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de regering van Hongarije migranten in kampen wil opsluiten tijdens de behandeling van hun asielaanvraag, ondanks de ferme kritiek vanuit de Europese Unie (EU) op haar migratiebeleid?1
Ja.
Bent u bekend met de plannen van Oostenrijk om in de Central European Defence Cooperation een voorstel te doen asielzoekers voortaan buiten de EU hun asielaanvraag te laten doen, en daarbij een maximum te stellen aan het aantal migranten dat in de EU wordt toegelaten?2
Ja.
Hoe ziet u de voorstellen van Hongarije met betrekking tot het internationaal en het Europees vluchtelingenrecht?
De Hongaarse regering heeft een wetsvoorstel ingediend bij het parlement dat onder meer ziet op de uitbreiding van de mogelijkheden voor detentie van asielzoekers bij de Hongaars-Servische grens. Dit voorstel is op 7 maart jl. door het Hongaarse parlement aangenomen. De wet roept vragen op en bij de uitwerking zal scherp moeten worden gekeken hoe de nieuwe wet zich verhoudt tot het Europees en internationaal vluchtelingenrecht. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op de naleving van EU wet- en regelgeving. De Commissie heeft dan ook op 8 maart jl. aangekondigd dat de Europese Commissaris voor Migratie, Binnenlandse Zaken en Burgerschap binnenkort naar Hongarije zal afreizen om in gesprek te gaan met de autoriteiten over de aangekondigde maatregelen. Dit ter voorbereiding op een nadere juridische analyse vanuit de Commissie.
Het kabinet is bezorgd over de algemene aanpak en houding van de Hongaarse regering ten opzichte van migranten, zoals aangegeven in de kabinetsreactie3 op de uitslag van het referendum in Hongarije d.d. 2 oktober 2016 en de beantwoording4 van Kamervragen van de leden Gesthuizen (SP), Voortman (GroenLinks), Sjoerdsma (D66) en Voordewind (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië. De Hongaarse regering heeft zich tot dusver bovendien niet bereid getoond tot het herplaatsen van asielzoekers uit Italië en Griekenland. De Europese afspraken over de herplaatsing van asielzoekers zijn bindend. Hongarije heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis aangenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar mening van het kabinet verkleint een dergelijke houding de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van het thema migratie in de EU.
Bent u bereid om u in Europees c.q. bilateraal verband in te zetten teneinde er voor te zorgen dat beleid van de EU-lidstaten dat in strijd is met internationaal of Europees recht niet ingevoerd wordt? Zo ja, op welke manier bent u van plan die inzet vorm te geven?
Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van EU wet- en regelgeving. Indien de Commissie aanleiding ziet om lidstaten op hun verplichtingen aan te spreken, verwacht het kabinet dan ook dat de Commissie dit zal doen. Zie overigens het antwoord op vraag 6.
Op welke manieren zet u ervoor in dat er binnen de EU zoveel mogelijk eenduidig immigratiebeleid wordt gevoerd?
De Europese Commissie heeft verschillende wetgevende voorstellen gepresenteerd tot herziening van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (GEAS). Met deze voorstellen ambieert de Commissie onder meer een verdergaande harmonisatie te bereiken tussen lidstaten in bijvoorbeeld de wijze waarop de asielprocedure in de lidstaten wordt vorm gegeven. Nederland onderschrijft deze ambitie, langs de lijnen zoals uiteengezet in de BNC-fiches waarmee het kabinet uw Kamer heeft geïnformeerd over zijn beoordeling van de inhoud van de verschillende voorstellen. Dit is een manier om tot een eenduidig migratiebeleid te komen. Daarnaast is het ook van belang dat de regels eenduidig worden toegepast door lidstaten. Hierin kan het nieuwe EU Agentschap voor Asiel (het huidige Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken) een rol spelen. Verder heeft Nederland, tijdens zijn voorzitterschap van de Raad van de EU, het initiatief genomen om te komen tot meer harmonisatie van het asielbeleid dat lidstaten voeren voor asielzoekers uit hetzelfde land van herkomst. Dit initiatief heeft zijn weg gevonden naar de verschillende voorstellen tot herziening van het GEAS.
Wat gaat u doen teneinde het draagvlak binnen de EU-lidstaten voor de voorstellen van de Europese Commissie (COM (2016) 270) te vergroten, in het licht van de plannen van Oostenrijk en Hongarije die hiermee op gespannen voet staan?
In zijn rol als voorzitter van de Raad van de EU probeert Malta overeenstemming te bereiken onder de lidstaten over de voorstellen tot herziening van het GEAS. Deze zoektocht naar compromissen is geen eenvoudige opgave gelet op het krachtenveld tussen lidstaten. De lidstaten zijn het wel eens over het belang van het meer onder controle brengen van de instroom van irreguliere migranten en de noodzaak te voorkomen dat we teruggaan naar de ongecontroleerde situatie van vorige jaren. Deze irreguliere migratiestromen vragen om een gemeenschappelijke Europese aanpak, maar over de wijze waarop bestaat minder overeensteming. Het kabinet blijft zich hier inzetten voor een constructieve en solidaire aanpak van het thema migratie en zal zich blijven uitspreken tegen initiatieven op migratieterrein die afbreuk doen aan fundamentele waarden van de Unie als rechtsstatelijkheid, eenheid en solidariteit.
Het wegduiken van lidstaten bij gevoelige kwesties in Europa |
|
Marit Maij (PvdA), Rien van der Velde (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lidstaten mogen niet meer wegduiken bij hete kwesties»?1
Ja.
Wat zijn de knelpunten die de Europese Commissie met dit voorstel wil adresseren? Om welke kwesties gaat het? In welke mate heeft «wegduiken» gevolgen voor de Nederlandse landbouwsector?
In de besluitvorming over de vaststelling van uitvoeringshandelingen (maatregelen ter uitvoering van EU-richtlijnen, besluiten of -verordeningen) door de Europese Commissie (verder te noemen: de Commissie) onder toezicht van de lidstaten (de zgn. «comitologie») kunnen zich impasses voordoen. Dit is het geval wanneer er geen gekwalificeerde meerderheid van lidstaten voor of tegen een voorgestelde uitvoeringshandeling kan worden gevormd. Dergelijke impasses in de besluitvorming zijn vooralsnog opgetreden bij onderwerpen op het terrein van gezondheid en veiligheid van mensen, dieren en planten. Dit specifiek in verband met de toepassing van genetische modificatie (gg) technieken voor de productie van levensmiddelen en diervoeders of de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen, alsmede gewasbeschermingsmiddelen als glyfosaat. In dergelijke situaties is het op basis van de huidige regelgeving aan de Commissie om een uiteindelijk besluit te nemen.
In zijn «State of the European Union» van september 2016 gaf Commissievoorzitter Juncker aan het onwenselijk te vinden dat de Commissie een uitvoeringshandeling vaststelt als daarvoor niet de vereiste gekwalificeerde meerderheid bereikt kan worden, omdat het volgens hem afdoet aan het democratisch gehalte van besluitvorming. Daarom kondigde hij aan met de nu voorliggende voorstellen te willen komen om de politieke verantwoordelijkheid voor besluitvorming over uitvoeringshandelingen in grotere mate bij de lidstaten neer te leggen.
In hoeverre doet Nederland mee aan dit «wegduiken»; is dit exemplarisch? In welke situaties en bij welke onderwerpen? Waarom wordt voor die strategie gekozen?
Nederland loopt niet weg voor zijn verantwoordelijkheid en heeft voor Europese besluitvorming duidelijke beleidsuitgangspunten die leidend zijn voor de Nederlandse positiebepaling. Dit volgt voor de onder 2 genoemde onderwerpen uit de voor u reeds bekende posities van Nederland op het gebied van GGO’s2 of gewasbeschermingsmiddelen. Conform het kabinetsbeleid stemt Nederland voor toelating van GGO’s in Europa indien deze, gebaseerd op een technisch-wetenschappelijke onderbouwing, veilig zijn bevonden voor mens, dier en milieu.
Bij gewasbeschermingsmiddelen geldt een «nee, tenzij» beleid, dat ook Nederland volgt. Er is geen goedkeuring van werkzame stoffen of toelating van middelen mogelijk, zonder dat er een beoordeling conform het wettelijke EU toetsingskader heeft plaatsgevonden. Er mag geen schadelijk effect zijn op mens en dier en geen onaanvaardbaar effect op het milieu. Als die effecten er inderdaad niet zijn kan Nederland instemmen met de voorgestelde uitvoeringshandeling («approval of the substance»). Over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen die in de landbouwsector worden gebruikt wordt besloten middels een uitvoeringshandeling, op basis van wetenschappelijk onderbouwde criteria.
Deelt u de mening dat juist bij belangrijke onderwerpen zoals GMO’s (genetically modified organisms) het van belang is dat lidstaten een oordeel geven over de voorgestelde regelgeving? Zo ja, doet Nederland dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
De Commissie wint, conform het EU toetsingskader, wetenschappelijk advies in bij het EFSA (European Food Safety Agency) voor de beoordeling van de effecten van stoffen zoals GGO’s en gewasbeschermingsmiddelen voor de veiligheid en gezondheid van mensen, dieren en planten en voor het milieu. In deze procedure zijn wetenschappelijke instituten uit alle lidstaten betrokken. Voor Nederland zijn dat het RIVM, het RIKILT en het Bureau Risicobeoordeling & Onderzoeksprogrammering van de NVWA, die altijd duidelijk hun visie geven. Bij de standpuntbepaling over de toelating van stoffen baseert Nederland zich op de inhoudelijke kennis en objectiviteit van de genoemde wetenschappelijke instituten. Voor GGO’s wordt bovendien ook nog door de COGEM geadviseerd.
In de besluitvorming over uitvoeringshandelingen kunnen alle lidstaten door al dan niet met een voorgestelde uitvoeringshandeling in te stemmen deze zowel goedkeuren als afwijzen, of zich onthouden van stemming. De comitologieprocedures bieden derhalve ampele mogelijkheden aan de lidstaten om hun oordeel te geven over voorgestelde regelgeving en dienovereenkomstig hun stem uit te brengen. Nederland neemt in de praktijk, zoals ook aangegeven onder vraag 3, altijd een standpunt in, in overeenstemming met de daarvoor geldende beleidsuitgangspunten.
Wat is uw appreciatie van het voorstel van de Europese Commissie?
Op dit moment wordt de appreciatie van het kabinet nog geformuleerd. U zult het kabinetsstandpunt zoals gebruikelijk voor wetgevingsvoorstellen ontvangen in de vorm van een BNC-fiche.
Hoe beoordelen de andere lidstaten de voorgestelde maatregelen?
De onderhandelingen over het voorstel moeten nog van start gaan. De standpunten van de andere lidstaten (en van het Europees parlement) zijn nog niet bekend.
Op welke wijze zullen de voorstellen verder behandeld worden in de Europese Unie?
Het is op dit moment nog niet bekend hoe deze voorstellen verder zullen worden behandeld.
Het bericht inzake de illegale opstelling van raketten door Rusland |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russia Deploys Missile, Violating Treaty and Challenging Trump»1?
Ja.
Klopt het dat de Russische krijgsmacht, in strijd met eerdere afspraken, nieuwe middellangeafstandsraketten heeft opgesteld?
Hoewel het beeld van het bericht in brede zin overeenkomt met de Nederlandse beoordeling, kan de regering het opstellen van een grondgelanceerd kruisvluchtwapen met een bereik van 500 kilometer tot 5.500 kilometer door de Russische krijgsmacht vooralsnog niet bevestigen. Het opstellen van een dergelijk grondgelanceerd kruisvluchtwapen door een verdragspartij zou in strijd zijn met de verplichtingen onder het Intermediate-Range Nuclear Forces (INF-) verdrag.
Kunt u toelichten, voor zover u dit bericht kunt bevestigen, in hoeverre een dergelijke handeling strijdig is met internationale afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u tevens toelichten in hoeverre de in het artikel vermelde Russische kritiek dat juist de Amerikanen deze afspraken hebben geschonden, gerechtvaardigd is? Heeft de Russische regering dit verwijt onderbouwd? Zo ja, hoe?
De Russische regering zou de vermeende opmerkingen hebben gemaakt tijdens een bijeenkomst van de Speciale Verificatiecommissie van INF-verdragspartijen. Nederland heeft als niet-verdragspartij geen zitting in deze commissie.
Hebben de NAVO en/of NAVO-lidstaten, bijvoorbeeld de Verenigde Staten, reeds gereageerd op het bericht? Zo ja, hoe?
Nederland heeft nauw contact over dit onderwerp met de NAVO-bondgenoten, in het bijzonder met de Verenigde Staten als partij bij het INF-verdrag. Het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 14 februari jl. in een persverklaring laten weten dat Rusland de verplichtingen onder het INF-verdrag niet nakomt.
Dit laat onverlet dat Nederland het van groot belang acht dat de NAVO en Rusland in dialoog blijven, vooral om ongevallen, misverstanden en escalatie te vermijden en transparantie op militair gebied te bevorderen. Mede op aandringen van Nederland kwam de NAVO-Rusland Raad (NRR) in 2016 drie keer bijeen op ambassadeursniveau. Nederland bepleit dat de NRR regelmatig bijeen blijft komen om dergelijke onderwerpen te bespreken.
Signaleert u in algemene zin toename van het aantal provocaties met strategische en/of tactische wapens van Russische zijde, dan wel een toename van het aantal pogingen om bestaande afspraken over beheersing van dergelijke wapens te ondermijnen?
Het afgelopen decennium is er in toenemende mate sprake van opzichtig oefenen met strategische en tactische wapens door Rusland en het vermelden ervan in de openbare woordvoering. Rusland heeft bovendien de Plutonium Management and Disposition Agreement (PMDA) met de Verenigde Staten vorig jaar geschorst en de samenwerking onder het Cooperative Threat Reduction programma (ook wel de Nunn-Lugar Act) in 2015 beëindigd.
Het bericht 'Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem” |
|
Roald van der Linde (VVD), Mark Harbers (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De appreciatie van dit bericht is verwerkt in de beantwoording van de overige door uw Kamer gestelde vragen over dit bericht.
Welke investeringen bij de Rotterdamse haven komen onder druk te staan en welke gevolgen heeft dit?
Voor de Staat als aandeelhouder staan de belangen van het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en de concurrentiepositie voorop. Voldoende investeringsruimte is belangrijk voor het HbR. Op dit moment staat de investeringsruimte van HbR niet onder druk en is het Havenbedrijf in staat de geplande investeringen uit te voeren. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan wordt dit een onderwerp van gesprek tussen HbR en de aandeelhouders, Staat en gemeente. Als mogelijke oplossing zullen dan ook de door uw Kamer genoemde opties de revue passeren om tot een weloverwogen besluit te komen.
Nu de vrijstelling van vennootschapsbelasting (Vpb) onder druk van Brussel voor de Nederlandse havens is gestopt, aan welke andere knoppen kan het Havenbedrijf nog draaien om meer investeringsruimte te krijgen? Het Havenbedrijf zelf noemt de haventarieven verhogen, de dividendbetaling verlagen, de financieringslasten omlaag brengen en interne kosten besparen; welke mogelijkheden ziet de aandeelhouder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de acties van de Europese Commissie in België en Frankrijk om ook daar de Vpb-vrijstellingen af te schaffen, omdat een gelijk speelveld in Europa van belang is? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de actie richting Duitsland, dat geen Vpb-vrijstelling kent, maar wel publieke middelen besteedt in de Duitse havens? Wanneer kunnen die acties afgerond worden? Wanneer is er een echt gelijk speelveld in Europa voor havens?
Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie zowel aan Frankrijk als aan België een voorstel tot het nemen van dienstige maatregelen gedaan teneinde ook in die landen de particuliere en publieke havens vennootschapsbelastingplichtig te maken. Omdat deze landen dit voorstel niet geaccepteerd hebben, heeft de Europese Commissie op 8 juli 2016 tegen beide landen de formele onderzoekprocedure geopend. Tegen dit besluit hebben diverse Franse havens beroep aangetekend bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Gerecht). Dit beroep is nog in behandeling bij het Gerecht. Zolang dit beroep loopt, kan de Europese Commissie de formele onderzoekprocedure niet afronden met een besluit.
Tegen het besluit van de Europese Commissie hebben ook diverse Belgische havens beroep aangetekend bij het Gerecht. Op 27 oktober 2016 heeft het Gerecht dit beroep niet ontvankelijk verklaard. De Europese Commissie kan daarmee de formele onderzoekprocedure tegen België wel afronden met een besluit. De Europese Commissie streeft er gewoonlijk naar om een formele onderzoekprocedure binnen 18 maanden af te ronden. Van belang is dat als de Europese Commissie een besluit neemt en de staatssteun afkeurt, de Belgische havens per 1 januari 2017 vennootschapsbelastingplichtig zijn. Dit geldt ook voor de Franse havens.
De Europese Commissie heeft in het kader van staatssteun aan zeehavens (nog) geen formele stappen tegen Duitsland genomen. Wel heeft de Europese Commissie in een persbericht van 21 januari 2016 aangegeven dat zij Duitsland om nadere informatie heeft verzocht.
De Europese Commissie heeft uitgebreide bevoegdheden om eerlijke concurrentie tussen zeehavens in de EU te waarborgen. Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien en invulling aan te geven. Het is derhalve moeilijk concrete uitspraken te doen wanneer er sprake zal zijn van een gelijk speelveld voor de havens in Europa. Nederland pleit al jaren bij de Europese Commissie voor eerlijke concurrentie tussen de Europese zeehavens, bij elke gelegenheid die zich voordoet.
In hoeverre ligt de invoering van de havenverordening, die moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld, nog steeds op schema, zodat deze eind 2017 ingevoerd kan worden? Welke effecten verwacht de Minister daarvan en hoe snel?
De Havenverordening is op 3 maart 2017 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening treedt 20 dagen na de publicatie in werking, op 23 maart 2017. De bepalingen in de verordening zullen twee jaar na de inwerkingtreding van kracht worden. Dit zal op 23 maart 2019 het geval zijn. De verordening zet in op vrijheid van dienstverlening in zeehavens en financiële transparantie van (publieke) investeringen in zeehavens. Op welke termijn de effecten daarvan te zien zullen zijn is moeilijk te voorspellen omdat deze effecten mede gebaseerd zullen zijn op de marktontwikkelingen.
Welk overleg vindt er plaats tussen het Havenbedrijf, de gemeente Rotterdam en het Rijk over de onderhavige problematiek en welk overleg vindt plaats met de andere Nederlandse havens?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats tussen het Rijk en het HbR. Zo heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in december 2016 nog uitgebreid met de CEO van HbR gesproken en zijn er op ambtelijk niveau verschillende overlegstructuren, zowel op medewerker als op (top)managementniveau. In het kader van het nieuwe werkprogramma zeehavens vindt regelmatig overleg plaats met de andere Nederlandse zeehavens en de Brancheorganisatie Zeehavens (BOZ). Daarnaast is er enkele malen per jaar havenoverleg Europa, waar onder voorzitterschap van HbR de andere Nederlandse zeehavens zijn vertegenwoordigd en namens de overheid het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het Ministerie van Financiën heeft als medeaandeelhouder van HbR periodiek overleg met de gemeente Rotterdam en met HbR. Een formeel moment is de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Daarnaast zijn er vier keer per jaar aandeelhouderscommissies. Daarbij komt ook de concurrentiepositie van HbR en het gelijke speelveld ter sprake.
Wat kan het kabinet nog meer doen om ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse havens niet verslechtert? Hoe ver is de Minister van Infrastructuur en Milieu met het onderzoek om de actuele relevante ontwikkeling voor de zeehavens in kaart te brengen ten behoeve van het werkprogramma zeehavens, dat begin 2017 wordt geactualiseerd?
Het kabinet doet veel om vanuit haar publieke taak bij te dragen aan de juiste randvoorwaarden voor het borgen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens, zowel ten aanzien van een goede maritieme bereikbaarheid als ook optimale achterlandverbindingen en efficiënte nautische dienstverlening. De overheid werkt samen met de sector aan het nieuwe werkprogramma zeehavens, waarin acties kunnen worden afgesproken die nodig zijn om de concurrentiekracht niet te laten verslechteren. Het onderzoek van Ecorys naar het handelingsperspectief van de Nederlandse zeehavens zal op korte termijn gereed zijn en hierin betrokken worden; dit levert naar verwachting inzichten ten aanzien van het gelijke speelveld en brengt mogelijke acties in beeld.
Er wordt nu gefocust op Rotterdam, maar hoe zit het met de andere Nederlandse zeehavens?
Met de verzelfstandiging per 1 januari 2017 van Havenschap Moerdijk naar Havenbedrijf Moerdijk N.V. zijn nu de belangrijkste Nederlandse zeehavens verzelfstandigd. Per 1 januari 2017 zijn deze havenbedrijven verplicht om aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Welke mogelijkheden biedt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) voor de Nederlandse havens? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het opnemen van de havens en luchthavens in de AGVV? Welke mogelijkheden ontstaan er dan om de Vpb weer terug te investeren in de havens?
De Europese Commissie is voornemens om de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) uit te breiden met bepaalde investeringssteun voor zeehavens. Uitbreiding van de AGVV met de categorie zeehavens zorgt ervoor dat EU-lidstaten makkelijker staatssteun kunnen verlenen doordat zij de in de verordening opgenomen categorieën van staatssteun indien deze aan bepaalde criteria voldoen, niet van te voren ter goedkeuring bij de Europese Commissie hoeven aan te melden, maar deze direct kunnen verlenen. Een kennisgeving achteraf aan de Europese Commissie is voldoende. Het kabinet heeft er bij de consultatie van de Europese Commissie voor gepleit dat de zeehavens vrijstelling alleen geldt voor overheidssteun met een beperkt effect op de concurrentieverhoudingen. Voor de gevallen waarin staatssteun zorgt voor aanmerkelijke marktverstoring moet een beoordeling door de Europese Commissie plaatsvinden, bij voorkeur op basis van richtsnoeren voor staatssteun aan zeehavens. De verwachting is dat de Europese Commissie de uitbreiding van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 zal publiceren. Het is aan de Europese Commissie om de reikwijdte van de zeehavens vrijstelling vast te stellen, daarbij rekening houdend met de inbreng van lidstaten en stakeholders. Na uitbreiding van de AGVV kan ook Nederland ervoor kiezen om gebruik te maken van de zeehavens vrijstelling.
Het mogelijk 'cadeau doen' van klokkenluider Edward Snowden door president Poetin aan president Trump |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen over de verklaring van de Amerikaanse geheime diensten over een mogelijk «cadeau doen» van klokkenluider Edward Snowden door de Russische president Poetin aan de Amerikaanse president Trump?1
Het kabinet beschikt niet over informatie waaruit blijkt dat uitlevering van de heer Snowden door Rusland aan de Verenigde Staten aanstaande is.
Deelt u de zorgen over de uitspraken van president Trump dat klokkenluider Snowden een «verrader» is die «geëxecuteerd» moet worden?
Nederland spreekt zich consequent uit tegen de meest grove en ernstige mensenrechtenschendingen, waaronder de doodstraf. Het kabinet is principieel tegen de doodstraf en zet zich via de EU in voor de wereldwijde afschaffing daarvan, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. De EU zet zich daarnaast in op de toepassing van minimumstandaarden en ondersteunt de VN-resoluties over de doodstraf. Ook in de Verenigde Staten spreekt Nederland zich uit tegen de doodstraf, zowel bilateraal als in EU-verband.
Deelt u de zorgen van klokkenluider Snowden dat hij op dit moment in de VS geen eerlijk proces zal krijgen?
Er is geen indicatie dat de heer Snowden geen eerlijk proces zou krijgen in de Verenigde Staten. Het kabinet heeft vertrouwen in de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de VS en het functioneren van het Amerikaanse rechtssysteem.
Erkent u het belang voor ons land van de onthullingen van klokkenluider Snowden over de spionageactiviteiten van het National Security Agency (NSA)?
Voor de reactie van het kabinet op de uitspraken van de heer Snowden verwijs ik u naar de brieven aan uw Kamer van 13 september 2013 (Kamerstuk 30 977, nr. 61) en 6 februari 2015 (Kamerstuk 30 977, nr. 109).
Bent u bereid een politiek spel met Edward Snowden te voorkomen door hem zo snel mogelijk politiek asiel te verlenen in Nederland?
Dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië |
|
Helma Lodders (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het anti-dumping onderzoek van DECOM (Departement of Trade Remedies) en de dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië tegen de import van patates frites uit onder andere Nederland?
Ja
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Europese Commissie dat de Braziliaanse overheid oneigenlijke argumenten aandraagt voor de anti-dumping maatregelen? Zo ja, wat zijn deze oneigenlijke argumenten en kunt u deze weerleggen door de juiste exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Commissie heeft verschillende keren bij de Braziliaanse overheid gepleit tegen de maatregelen. De Europese Commissie heeft daarbij betoogd dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd. Het kabinet deelt deze inschatting. De Nederlandse producenten hebben zelf medewerking verleend aan het onderzoek door exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid. De Braziliaanse overheid heeft er echter van afgezien deze cijfers te gebruiken bij de berekening van de dumpingmarges. In plaats daarvan heeft zij gebruik gemaakt van alternatieve beschikbare cijfers. Dit is onder de WTO-regels onder voorwaarden toegestaan.
Passen de maatregelen uit het DECOM-advies binnen de afspraken die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn gemaakt? Zo nee, welke acties gaat u op korte termijn nemen, al dan niet met de Europese Commissie, om de beschuldigingen van DECOM te weerleggen en de Braziliaanse overheid te overtuigen op basis van feiten?
De WTO-afspraken geven individuele lidstaten relatief veel ruimte om de regels voor het nemen van antidumpingmaatregelen te interpreteren en toe te passen. Het kabinet deelt de lezing van de Europese Commissie dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. Zowel de Nederlandse overheid als de Europese Commissie hebben de zaak nauwlettend gevolgd en reeds diverse keren tegen de maatregelen gepleit. De Europese Commissie kan de maatregelen aanvechten bij het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse producenten van friet jaarlijks voor ruim 50 miljoen euro aan friet exporteren naar Brazilië? Klopt het dat, als de mogelijke anti-dumpingmatregelen van kracht worden, de export van Nederlandse friet naar Brazilië onmogelijk wordt en dit een kostprijsverhogend effect zal hebben op de prijs van producten die door Nederland geïmporteerd worden uit Brazilië?
Voor de Nederlandse aardappelverwerkende industrie is Brazilië inderdaad een belangrijke markt. De antidumpingmaatregelen zullen de export vanuit Nederland inderdaad ernstig beperken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er door de maatregel ook een significant kostprijsverhogend effect op de export van Braziliaanse landbouwproducten naar Nederland zal optreden.
Kunt u aangeven op welke wijze de afgelopen periode is opgekomen voor de Nederlandse belangen en welke stappen er de komende dagen nog gezet gaan worden?
Bent u bereid deze vragen voor het verkiezingsreces, dat op 24 februari a.s begint, te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja
De verdergaande ondermijning van de rechtsstaat en de democratie in Polen |
|
Harry van Bommel (SP), Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van de Raad voor de Rechtspraak dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak klap na klap krijgt?1
Van de berichtgeving van de delegatie van de Nederlandse Raad voor de rechtspraak heeft het kabinet kennis genomen. Het kabinet volgt de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. In de brief aan de Kamer van 16 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2) is uiteengezet dat aan het waarborgen van rechtsstatelijke principes in de EU groot belang wordt gehecht. Daarover is op 19 januari jl. met de kamer (Kamerstuk 34 648, nr. 3) verder gesproken en tijdens dit debat heeft het kabinet zijn benadering van dit onderwerp verder toegelicht en benadrukt dat inzet vereist blijft op EU niveau en in bilaterale contacten. In antwoord op de vraag 5 wordt op die benadering verder in gegaan.
De Europese Commissie heeft mede op basis van analyses van de Venetië Commissie, een «systematische bedreiging van de rechtsstaat» in Polen geconstateerd, die samenhangt met het effectief functioneren van het Constitutioneel Hof. Op 21 december 2016 heeft de Europese Commissie nieuwe aanbevelingen gedaan, waarop de Poolse regering binnen de gestelde termijn (20 februari jl.) heeft gereageerd. Thans wordt de niet-openbare reactie van de Poolse regering door de Europese Commissie bestudeerd. De rol van de Europese Commissie in de dialoog met Polen verdient onze steun en wat het kabinet betreft zullen deze ontwikkelingen ook in de Raad aan de orde moeten komen.
In hoeverre acht u de door de Poolse president genomen maatregelen met betrekking tot de rechtspraak in strijd met de Poolse Grondwet resp. de standaarden van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ)? Hoe duidt u deze ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit voor de samenwerking tussen Polen en Nederland op onder andere justitieel gebied? In hoeverre worden uitspraken van het Constitutioneel Hof nog erkend en in hoeverre worden mensen uitgeleverd of overgeleverd aan Polen?
Binnen de samenwerking op justitieel gebied in de EU vormen mensenrechten en rechtsstaat het kader waarbinnen wordt gewerkt. Aan deze samenwerking ligt wederzijds vertrouwen ten grondslag. Eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat staan samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg. Dit kan anders zijn wanneer in een individueel geval in het strafproces of bij sanctietoepassing zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon na zijn uitlevering of overlevering een reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. In dat geval wordt tenuitvoerlegging uitgesteld totdat bijvoorbeeld helderheid is verschaft over de omstandigheden waaronder een persoon zal worden gedetineerd. Dergelijke gronden of bezwaren ten aanzien van Polen zijn niet gebleken.
Welke consequenties zitten er aan schendingen zoals die nu in Polen plaatsvinden en plaats zullen gaan vinden? Klopt het dat de EU tijdelijk het stemrecht Polen zou kunnen bevriezen, als de Poolse regering niet van koers verandert en respect toont voor de democratische principes?2 Kunt u het proces dat naar deze stap leidt in detail beschrijven, en aangeven in welke fase de onderhandelingen tussen Polen en de EU zich nu bevinden?
De Europese Commissie heeft het afgelopen jaar duidelijk stelling genomen ten aanzien van ontwikkelingen in Polen. Indien de dialoog tussen Commissie en de betreffende lidstaat aan het einde van de rit onverhoopt niet leidt tot een oplossing, kan de mogelijkheid om de artikel 7 procedure in werking te stellen worden overwogen. De eerste fase van de artikel 7 procedure, kan geïnitieerd worden door een-derde van de lidstaten, door het Europees parlement (EP), of door de Europese Commissie. Vervolgens kan de Raad, na goedkeuring door het EP en na het horen van de betrokken lidstaat, bij vier-vijfde meerderheid vaststellen dat in een lidstaat een duidelijk gevaar bestaat voor ernstige schending van EU waarden. In de eventuele volgende fase kan een ernstige en voortdurende schending van de EU-waarden door de Europese Raad worden vastgesteld met eenparigheid van stemmen. Daarna kan de Raad sancties opleggen, waaronder het opschorten van het stemrecht van de lidstaat in kwestie. 3
Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd en wat kan de EU hierin betekenen? Bent u bereid, in overleg met de Raad voor de Rechtspraak, te bezien welke mogelijkheden u heeft iets aan de verslechterende situatie te doen?
De rechtsstaat is een van onze leidende principes, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Daar moeten we elkaar aan kunnen houden. Het kabinet spant zich zowel in EU-kader als via bilaterale contacten in om de ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid aan de orde te blijven stellen. In EU-verband doet Nederland dit door rechtsstatelijkheid hoog op de agenda te houden en continu te werken aan een cultuur van bespreekbaarheid. De kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU moet vergroot worden. Daarvoor is dialoog nodig: bilateraal met betrokken regeringen, in Raadsverband, in het Europees parlement, binnen Europese politieke partijen, tussen nationale parlementen en ook in andere fora. Deze benadering is ook aan bod gekomen tijdens het al genoemde debat op 19 januari jl. over rechtsstatelijkheid met uw Kamer.
In bilateraal verband stelt het kabinet waar mogelijk de zorgen over rechtsstatelijkheid aan de orde, zoals tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Warschau op 3 oktober 2016, tijdens de ontmoeting van premier Rutte met zijn Poolse ambtsgenoot op 8 februari jl. in het Catshuis en recentelijk op 5 maart jl. tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel.
In de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau neemt het thema rechtsstatelijkheid een prominente plek in. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente bijeenkomst waaraan zowel de oud-voorzitter van het Constitutioneel Hof alsook een vertegenwoordiger van de regering deelnamen. Daarnaast brengt de ambassade rechtsstatelijkheid regelmatig op in de overleggen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau. Het is van belang om de zorgelijke situatie van de rechtstaat te blijven agenderen. Ook contacten tussen instanties van de rechterlijke macht zijn daarbij behulpzaam. In dit verband kan worden gewezen op het recente bezoek dat de Raad voor de rechtspraak aan Polen bracht.
De inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is. Het in werking stellen van de artikel 7 procedure is vooralsnog niet aan de orde.
Kunt u reageren op de suggestie van Kaczynski, de leider van de politieke partij Recht en Rechtvaardigheid, dat een EU van verschillende snelheden, onder andere ondersteund door Duitsland en de Benelux, zou leiden tot de «uiteenval, en de facto opheffing, van de EU in haar huidige vorm»?3
In de discussies over de Toekomst van de Unie is wat het kabinet betreft ruimte voor de bespreking van versterkte samenwerking zoals ook benadrukt in de verklaring van de Benelux6. De Benelux hebben in diezelfde verklaring opgenomen dat regelingen ten aan zien van versterkte samenwerking inclusief en transparant moeten zijn, en er gestreefd moet worden naar de grootst mogelijke betrokkenheid van de EU lidstaten en de Europese instellingen. De discussie over de toekomst van de Unie en versterkte samenwerking staat los van de toepassing van artikel 7 VEU.
Deelt u de mening dat de eenheid van de EU die Kaczynski bepleit zich niet laat rijmen met de stelselmatige ondermijning van de democratie en rechtsstaat in Polen?4 Zo ja, wat impliceert dit voor de eventuele toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarmee Polen het stemrecht in de Raad kan worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de volgende uitspraken van Kaczynski, namelijk dat het opvangen van de door de Europese Commissie gevraagde hoeveelheid vluchtelingen in Polen een «absurde gedachte» zou zijn en dat de EU Rusland bij zou moeten kunnen benen als het gaat om de uitgaven aan en opwekking van nucleaire energie?5 Wat zijn de gevolgen als Polen inderdaad blijft weigeren om vluchtelingen op te nemen?
De aangehaalde uitspraken van de heer Kaczynski worden voor diens rekening gelaten. Zoals ook aan uw Kamer medegedeeld in de kabinetsreactie op het referendum over migratie in Hongarije (Kamerstuk 32 317, nr. 442) zijn de Europese afspraken over de herplaatsing van vluchtelingen bindend. Polen heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis overgenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar de mening van het kabinet zijn de uitspraken van partijleider Kaczynski niet bevorderlijk voor de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van een gezamenlijke Europese aanpak van de migratieproblematiek. Alle lidstaten, inclusief Polen, dienen op dit vlak hun verantwoordelijkheid te nemen. Ook Polen is gehouden invulling te geven aan de Europese afspraken in dit kader. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van de verdragen en te besluiten over het instellen van eventuele infractieprocedures.
Nederland onderschrijft het doel van een kernwapenvrije wereld. Het idee van een «EU-kernsupermacht» dat de heer Kaczynski oppert zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en past daarmee niet in het Nederlandse beleid.
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies (SP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat medische zorg op Lesbos ondermaats is |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de schrijnende medische situatie op de vluchtelingenkampen op Lesbos?1
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen met betrekking tot de tekorten aan medische zorg, medicijnen en behandeld artsen in deze kampen?
Migranten hebben toegang tot het lokale ziekenhuis. Het ziekenhuis hanteert voor bepaalde specialisten wachtlijsten van drie maanden tot zes maanden. Hierbij dient gezegd te worden dat de medische zorg in Griekenland in het algemeen onder druk staat, dit geldt dus niet alleen voor migranten. In het Griekse zorgsysteem kent men voorts geen eerste- en tweedelijnszorg zoals in Nederland, waar de huisarts als voorportaal fungeert, maar gaat men meestal direct naar de specialist.
Het kabinet heeft geen directe signalen ontvangen met betrekking tot de tekorten aan medische zorg, medicijnen en behandelend artsen in de opvangfaciliteiten. Dit neemt niet weg dat ik de berichtgeving zorgelijk vind en van mening ben dat de medische voorzieningen op orde moeten zijn.
Er zijn meerdere organisaties die momenteel medische hulp verlenen op Lesbos, onder meer in hotspot Moria en de opvangfaciliteit Kara Tepe. Algemene medische hulp wordt daar verleend door Stichting Bootvluchteling en Médecins du Monde. Het Rode Kruis levert eerste hulp en psychosociale hulp in Kara Tepe. Médecins sans Frontières heeft een kleine kliniek in de hoofdstad Mytilini voor medische zorg aan chronisch zieken en zorg op het gebied van psychologische hulp en seksuele en reproductieve gezondheid.
Met financiering vanuit de EU-fondsen zijn projecten opgestart die zien op medische zorg voor migranten in Griekenland. Het betreft € 3,3 miljoen aan noodfinanciering die de Commissie op 8 december 2015 uit het Fonds voor Interne Veiligheid (ISF) ter beschikking heeft gesteld aan het Griekse Ministerie van Volksgezondheid, om onmiddellijk te kunnen reageren op de uitdagingen voor de volksgezondheid als gevolg van de situatie die op de eilanden in de Oost-Egeïsche Zee is ontstaan. Daarnaast heeft de Commissie op 9 juli 2016 € 24 miljoen aan noodfinanciering uit het Fonds voor Asiel, Migratie en Integratie (AMIF) aan hetzelfde ministerie beschikbaar gesteld voor een alomvattende aanpak van de gezondheidsnoden als gevolg van de migratiecrisis. Dit project betreft het verlenen van eerstelijns medische zorg in opvangfaciliteiten en het versterken van het Griekse nationale gezondheidssysteem in de getroffen regio’s.
Hoe beoordeelt u deze onmenselijke situatie op het Europees grondgebied? Deelt u de mening dat dit ongehoord is en hier onmiddellijk actie op ondernomen moet worden?
Zoals bekend vindt het kabinet het belangrijk dat de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Griekenland er structureel op ingericht zijn deze mensen een onderkomen te bieden dat voldoende beschermt. Dit is waar op korte termijn in geïnvesteerd moet worden.
Deelt u voorts de mening dat de Europese Unie dit niet alleen aan Griekenland over kan laten, maar dat de overige EU- lidstaten gezamenlijk de schouders er onder moeten zetten?
Prioriteit moet nu liggen bij het verbeteren van de situatie. Op dit moment wordt er van alle kanten hard gewerkt aan verbetering van de omstandigheden voor asielzoekers op de Griekse eilanden. Griekenland is zelf verantwoordelijk voor adequate opvang van asielzoekers en wordt daarbij ondersteund door de Commissie, de lidstaten, UNHCR en ngo’s. Er zijn vanuit de EU en Nederland al veel geld, goederen en ondersteuning naar Griekenland gegaan. Via het noodhulpinstrument van de Europese Commissie heeft Nederland bijgedragen aan de opvang van asielzoekers in Griekenland. In 2016 is door de Commissie via dit instrument al € 198 miljoen beschikbaar gesteld. Hiernaast draagt Nederland bilateraal bij. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden recentelijk € 100.000 extra beschikbaar gesteld. Deze bijdrage is ingezet via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden. Daarnaast heeft Nederland, net als verschillende andere Europese lidstaten, het afgelopen jaar goederen en expertise ter beschikking gesteld.
Wat doet de Nederlandse regering op dit moment teneinde bij de Europese collega’s aan te dringen op het met spoed nakomen van de belofte asielexperts naar Italië en Griekenland te sturen, aangezien dit ook direct verlichting zou kunnen brengen voor de medische situatie op Lesbos?
Alle lidstaten zouden eraan moeten bijdragen dat de agentschappen zowel op de korte als lange termijn voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben om asielaanvragen op de eilanden zo efficiënt en zo spoedig mogelijk te behandelen. In dit kader heeft Nederland eerder, samen met zijn partners uit het triovoorzitterschap, Slowakije en Malta, een demarche uitgevoerd om alle lidstaten op te roepen eraan bij te dragen dat EASO en Frontex voldoende capaciteit tot hun beschikking hebben voor inzet op de Griekse eilanden. Ik breng verder de benodigde inspanningen door lidstaten herhaaldelijk onder de aandacht bij mijn collega’s.
Hoe staat het met de door Nederland beloofde extra humanitaire hulp voor de vluchtelingen? Bent u bereid er opnieuw bij andere regeringen op aan te dringen dat iedereen bij zou moeten dragen aan de opvang en aan het verdelen van vluchtelingen over Europa?
In het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden op de Griekse eilanden heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in januari jl. € 100.000 extra beschikbaar gesteld. Deze is ingezet via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden. Het volledige bedrag van € 100.000 is ingezet ten behoeve van opvang van asielzoekers op Lesbos en Chios.
Met de reeds door de EU en lidstaten geleverde (financiële) ondersteuning aan Griekenland is de situatie niet opgelost. Het grootste knelpunt zit in de verwezenlijking van de benodigde verbeteringen in de opvang. Daar wordt op dit moment zoals gezegd van diverse kanten hard aan gewerkt, in de eerste plaats door de Griekse overheid. Daar ligt de eerste verantwoordelijkheid dan ook.
In haar 10e voortgangsverslag over herplaatsing en hervestiging2 beschrijft de Europese Commissie de stand van zaken van de herplaatsingen uit onder meer Griekenland. Het kabinet onderschrijft de oproep van de Europese Commissie aan alle lidstaten om structureel op maandelijkse basis te herplaatsen. Dat doet Nederland al, zowel vanuit Italië als vanuit Griekenland. Vandaar dat Nederland op de derde plaats staat wat betreft het aantal herplaatsingen uit Griekenland, na Frankrijk en Duitsland. Als ook andere lidstaten maandelijks personen herplaatsen, kan de positieve trend in het aantal maandelijkse herplaatsingen zich verder doorzetten. Het kabinet dringt daar ook op aan in contacten met andere lidstaten.
Het rapport "Are Belgium and the Netherlands in breach of their international obligations under the Basel Convention and customary international law due to their export of high sulfur fuels to certain developing countries in Africa that are Parties of the |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Are Belgium and the Netherlands in breach of their international obligations under the Basel Convention and customary international law due to their export of high sulfur fuels to certain developing countries in Africa that are Parties of the Bamako Convention» van het Center for International and Environmental Law (CIEL)?1
Ja.
Is het verdrag van Bamako waarnaar in dit rapport verwezen wordt eerder betrokken bij een juridische analyse met betrekking tot de export van vervuilde diesel en benzine via Nederlandse havens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dit betrokken geweest bij de juridische analyse en welke conclusies zijn er toen uit getrokken?
Bij de beantwoording van eerdere vragen van de Tweede Kamer over dit onderwerp in november 20162 is gekeken of in strijd wordt gehandeld met wettelijke verplichtingen. Zowel de Bamako Convention on the Ban of the Import into Africa and the Control of Transboundary Movement and Management of Hazardous Wastes within Africa (het Verdrag van Bamako) als de Basel Convention on the Control of Transboundary Movements of Hazardous Wastes and their Disposal(het Verdrag van Bazel) zijn betrokken in de vraag of er aanwijzingen zijn dat Nederland in strijd met het huidige kader van wet- en regelgeving heeft gehandeld. Nederland is geen Partij bij het Verdrag van Bamako. Bij dit verdrag voor en door Afrikaanse landen kunnen alleen leden van de Afrikaanse Unie partij worden. Wel is Nederland Partij bij het Verdrag van Bazel, waaraan uitvoering is gegeven in de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA).
De Partijen bij het Verdrag van Bamako hebben het Secretariaat van het Verdrag van Bazel in kennis gesteld van deze regionale overeenkomst. Partijen bij het Verdrag van Bamako kunnen nationale definities van gevaarlijk afval en de voorwaarden voor de overbrenging daarvan notificeren bij het secretariaat van het Verdrag van Bazel. Pas als een Partij bij het Verdrag van Bazel op grond van nationale regelgeving stoffen aanmerkt als gevaarlijk afval en in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag van Bazel notificeert dat de import daarvan is verboden, zijn de andere Partijen bij het Verdrag van Bazel gehouden de export van die stoffen naar dat land te verbieden. De Nederlandse en Europese regelgeving voorziet hier ook in. Afrikaanse landen die Partij zijn bij het Verdrag van Bamako, zijn ook Partij bij het Verdrag van Bazel en kunnen dus een dergelijke notificatie voor hoogzwavelige brandstoffen onder het Verdrag van Bazel doen. Dat hebben ze tot nog toe echter niet gedaan.
De betreffende hoogzwavelige brandstoffen worden in Nederland niet als afvalstof aangemerkt. De omstandigheid dat de brandstoffen niet voldoen aan de in de EU geldende normen voor brandstoffen voor wegverkeer maakt namelijk niet dat er sprake is van afval. Ook binnen Nederland en de EU zijn er nog bepaalde toegestane toepassingen voor hoogzwavelige brandstoffen, zoals voor schepen. Zonder notificatie onder het Verdrag van Bazel bestaat er voor Nederland geen verplichting onder het Verdrag van Bazel om de export tegen te gaan. Om schonere brandstoffen te bevorderen richt het kabinet zich daarom vooral op het stimuleren van goede regelgeving in de Afrikaanse landen zelf en op de rol van het bedrijfsleven om kwalitatief goede brandstoffen te leveren.
Het kabinet zal de West Afrikaanse Bamakopartijen erop wijzen dat, als zij op grond van hun nationale regelgeving hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval beschouwen en de import ervan op die grond verbieden, zij de mogelijkheid hebben dit onder het Verdrag van Bazel te notificeren. Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, zijn dan gehouden de export naar dat land te verbieden.
Deelt u de slotconclusie van CIEL van dit rapport? Zo ja, waarom treedt Nederland niet op tegen de export van deze vervuilde brandstoffen? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke analyses stelt u de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit de verdragen van Basel en Bamako, internationaal gewoonterecht en het Covenant on Economische, Sociale en Culturele Rechten ter discussie?
Uit het Verdrag van Bamako vloeien voor Nederland geen internationale verplichtingen voort en het kabinet deelt de conclusie van CIEL niet dat Nederland heeft gehandeld in strijd met het Verdrag van Bazel.
Het kabinet onderschrijft de analyse van CIEL dat een Partij bij het Verdrag van Bazel verplicht is de export van hoogzwavelige brandstoffen naar een andere partij te verbieden, indien die partij conform de bepalingen in het Verdrag van Bazel heeft genotificeerd dat de import daarvan op grond van de definitie van gevaarlijk afval in de nationale regelgeving van die partij is verboden. Er zijn echter geen notificaties van Afrikaanse landen waaruit blijkt dat hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval zijn aangemerkt en waarvan de import is verboden. Sommige partijen bij het Verdrag van Bamako (o.a. Ivoorkust, Togo en Congo) hebben wel andere afvalstromen, zoals e-waste, afval van bepaalde chemische stoffen, niet-afbreekbaar plastic afval of radioactief afval als gevaarlijk afval genotificeerd3. De export van hoogzwavelige brandstoffen vanuit Nederland is daarom niet in strijd met het Verdrag van Bazel.
Verder concludeert CIEL dat Nederland zijn verplichtingen onder het internationaal gewoonterecht overtreedt op grond van de stelling dat de export van hoogzwavelige brandstoffen de naleving van Bamakopartijen onder het Verdrag van Bazel zou ondermijnen. Het kabinet is niet bekend met een regel van internationaal recht op grond waarvan de export van hoogzwavelige brandstoffen zou zijn verboden. Er is ook geen gezaghebbende uitspraak van een internationaal of een arbitraal tribunaal waaruit een dergelijke regel zou kunnen worden afgeleid.
CIEL concludeert ook dat Nederland zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten schendt, in het bijzonder het recht op gezondheid uit het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten (ESC-verdrag). Het kabinet is van mening dat Nederland niet in strijd handelt met die verplichtingen door de export van de hoogzwavelige brandstoffen niet te verbieden. Het kabinet acht een benadering die ervan uitgaat dat Nederlandse c.q. EU-normstelling in het kader van ESC-rechten automatisch voor andere landen moet gelden, onjuist. Elke staat heeft onder het ESC-verdrag de verplichting alle mogelijke maatregelen te nemen om de in het verdrag genoemde rechten voor zijn burgers steeds verder te verwezenlijken en kan daarbij door andere staten worden ondersteund. Het kabinet neemt zijn verantwoordelijkheid op dit vlak door in samenspraak met de betreffende landen te komen tot schonere normen voor brandstoffen in die landen en bedrijven aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Hiertoe worden onder meer overleggen georganiseerd met betrokken partijen in de EU en West-Afrikaanse landen (vertegenwoordigers van regeringen, lagere overheden, bedrijfsleven) alsmede betrokken internationale organisaties als UNEP en OESO. Voorts is het kabinet bereid, waar nodig, technische kennis beschikbaar te stellen zodat de Afrikaanse landen de benodigde wet- en regelgeving kunnen invoeren. Daarnaast acht het kabinet bewustwording onder het maatschappelijk middenveld van belang. In dit verband is het Nederlandse beleidsprogramma «Samenspraak, Tegenspraak», dat gericht is op het versterken van de stem van het maatschappelijk middenveld, een nuttig instrument.
Is het verdrag van Basel volledig geïmplementeerd in de Nederlandse wet? Zijn de door CIEL onderbouwde verplichtingen die voortvloeien uit dit verdrag en het verdrag van Bamako juridisch afdwingbaar in Nederland? Zo ja, waarom gebeurt dit niet? Zo nee, welke wetswijziging zou daarvoor noodzakelijk zijn?
Het Verdrag van Bazel is geïmplementeerd in de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA) die rechtstreekse werking heeft in de EU-lidstaten. Nadere uitwerking van deze Verordening is geregeld in titel 10.7 van de Wet milieubeheer. Als de hoogzwavelige brandstoffen voor de betrokken Bamakolanden volgens de nationale regelgeving zijn aangemerkt als gevaarlijk afval en zijn genotificeerd onder het Verdrag van Bazel, is Nederland als EU-lidstaat op grond van de EVOA verplicht de export ervan naar die landen te verbieden. Er is dus geen wetswijziging nodig om dit juridisch af te dwingen. Op dit moment zijn er geen West Afrikaanse landen die hoogzwavelige brandstoffen onder het Verdrag van Bazel hebben genotificeerd als gevaarlijk afval waardoor import in die landen verboden zou zijn. Zou dat wel zo zijn dan zouden Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, de export van als gevaarlijk afval genotificeerde stoffen naar dat land moeten verbieden.
Deelt u de mening dat, gezien de conclusies van dit rapport van CIEL en het vorig jaar verschenen rapport van Public Eye «Dirty Diesel»2, Nederland overeenkomstig internationale verplichtingen de handel van deze voor de gezondheid en milieu zeer schadelijke brandstoffen aan banden zouden moeten leggen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk om te bevorderen dat wereldwijd, inclusief in Afrikaanse landen, schonere brandstoffen worden gebruikt. De wettelijke mogelijkheden daarvoor zijn beperkt. Het kabinet richt zich daarom met name op het stimuleren van de Afrikaanse landen zelf om goede wet- en regelgeving aan te nemen en op de rol van het bedrijfsleven in maatschappelijk verantwoord ondernemen. Dit voorkomt ook dat de productie en uitvoer van deze brandstoffen zal verschuiven van Nederland en Europa naar andere landen, wat geen oplossing biedt voor deze internationale problematiek. Een eenzijdig exportverbod vanuit Nederland of de EU zonder maatregelen in de Afrikaanse landen zelf zou niet erg effectief zijn. Zolang de vraag daar blijft bestaan, is het aannemelijk dat de export van hoogzwavelige brandstoffen naar West Afrikaanse landen gaat plaatsvinden vanuit havens in andere landen waar brandstoffen worden geproduceerd. Daarmee is het probleem voor de Afrikaanse landen en hun bevolking niet opgelost.
Op 5 december 2016 heeft Minister Ploumen in samenwerking met de ministeries van EZ en IenM een overleg georganiseerd om de relevante partijen (o.a. vertegenwoordigers van andere West Afrikaanse en Europese landen, UNEP, OESO, de gemeente Amsterdam, de havenbedrijven van Amsterdam en Rotterdam, vertegenwoordigers van Afrikaanse, Nederlandse en Zwitserse bedrijven) met elkaar in gesprek te brengen. Minister Ploumen heeft samen met de Nigeriaanse Minister van milieu alle betrokken stakeholders opgeroepen een bijdrage te leveren om de bestaande situatie te verbeteren. Op 6 december hebben in navolging van Ghana, meerdere West Afrikaanse landen, waaronder Nigeria, Togo, Benin en Ivoorkust, aangekondigd om nog in 2017 lagere zwavelnormen voor brandstoffen voor wegverkeer in te zullen voeren (50 ppm). Inmiddels hebben Ghana, Togo en Nigeria de aangescherpte normen al gepubliceerd. Lokale en internationale NGOs roepen alle West Afrikaanse landen op betere normen in te voeren.
Via het VN Milieuprogramma (UNEP) steunt Nederland het programma dat inzet op een versnelling van de invoering van schonere normen voor brandstoffen in West Afrikaanse landen en mogelijk in regionaal verband via de Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten (ECOWAS) een geharmoniseerde standaard in te voeren.
Het kabinet zal de West Afrikaanse Bamakopartijen erop wijzen dat, als zij op grond van hun nationale regelgeving hoogzwavelige brandstoffen als gevaarlijk afval beschouwen en de import ervan op die grond verbieden, zij de mogelijkheid hebben dit onder het Verdrag van Bazel te notificeren. Partijen bij het Verdrag van Bazel, waaronder Nederland en de EU, zijn dan gehouden de export naar dat land te verbieden.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven en zal bedrijven daarop aanspreken. In het kader van het Werkprogramma Zeehavens is dit onderwerp door de havenbeheerders van Amsterdam en Rotterdam opgenomen als onderdeel van een lopende actie met betrekking tot ketenverantwoordelijkheid rondom ladingstromen met als doel tot een afwegingskader te komen bij welke ethische kwesties havens invloed kunnen uitoefenen en hoe die er concreet uit ziet.
Medio 2017 organiseert Amsterdam een conferentie over dit onderwerp met de relevante stakeholders, waaronder de betrokken ministeries, om gezamenlijk te verkennen welke verbeterstappen mogelijk zijn en hoe bedrijven en overheden kunnen anticiperen op toekomstige aanscherping van de brandstofnormen. Ook de havens van Rotterdam en Antwerpen worden uitgenodigd. De eerste bevindingen van het onderzoek van het Nationaal Contact Punt voor de OESO richtlijnen (NCP) naar de mate waarin de Nederlandse olie- en gassector de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen implementeert zijn dan naar verwachting ook bekend. Het kabinet zal alle betrokken partijen blijven oproepen bij te dragen aan een transitie naar schonere brandstoffen in de Afrikaanse landen, door de invoering van betere standaarden in de importlanden te steunen, waar relevant technische kennis beschikbaar te stellen en schonere brandstoffen aan te bieden. Verschillende bedrijven hebben gewezen op het belang van harmonisatie bij de invoering van schonere brandstoffen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) werkt aan het verkrijgen van meer inzicht in de herkomst en samenstelling van blendcomponenten die worden gebruikt bij de productie van scheepsbrandstoffen en verscherpt haar toezicht op de sector. Per 1 januari 2017 is dit project verbreed naar de kwaliteit van benzine en diesel bestemd voor niet-OESO landen buiten de EU en in het bijzonder naar West Afrikaanse landen. Daarbij wordt specifiek gekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd. Het mengen van afvalstoffen met een product resulteert erin dat het mengsel de kwalificatie afvalstof krijgt. In het geval van brandstoffen gaat het dan om gevaarlijk afval. De export van gevaarlijk afval naar niet-OESO landen buiten de EU is volgens de Europese Verordening inzake de Overbrenging van Afvalstoffen, Verordening (EG) nr. 1013/2006 (EVOA) wel verboden. Controles vinden plaats bij zowel de tankopslagbedrijven waar het blenden (mengen) van brandstofstromen plaatsvindt als bij de handelaren die opdracht geven voor het blenden. De controleaanpak wordt afgestemd met de bij deze bedrijven betrokken Omgevingsdiensten. Waar mogelijk wordt verbinding gezocht met initiatieven rond bewustwording en MVO (ketenverantwoordelijkheid). Mocht uit het ILT project alsnog blijken dat de bedrijven afvalstoffen bijmengen en dus brandstoffen met de status gevaarlijk afval exporteren, dan zal tot gepaste maatregelen worden overgaan.
Indien het wenselijk is om op dit dossier wettelijk actie te ondernemen, ligt het voor de hand dit te doen in EU-verband. Het kabinet onderzoekt of bij toekomstige herzieningen van richtlijnen voor brandstoffenkwaliteit kan worden ingezet op aanpassing van Europese wet- en regelgeving.
Is er voldoende handhavingscapaciteit om de illegale uitvoer van vervuilde brandstoffen naar West-Afrikaanse landen vanuit Nederlandse havens aan banden te leggen?
Ja. De export van hoogzwavelige brandstoffen naar West Afrikaanse landen is in de huidige situatie niet in strijd met Europese- en nationale regelgeving of het Verdrag van Bazel. Alleen als de brandstoffen worden verkregen door het bijmengen van afvalstoffen in het eindproduct, gaat het om afval en is de export van de hoogzwavelige brandbare afvalstoffen naar niet-OESO landen buiten de EU verboden. De ILT geeft prioriteit aan deze problematiek en heeft hiervoor capaciteit vrijgemaakt. Als na eerste verkenning blijkt dat extra inzet nodig is, zal mogelijk herprioritering ten koste van andere toezichttaken nodig zijn.
Een ter dood veroordeelde in Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «VUB-wetenschapper in Iran ter dood veroordeeld»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de in België werkzame Iraniër Ahmadreza Djalali in Iran ter dood veroordeeld is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voor zover bekend heeft de rechtszaak van de heer Jalali nog niet plaatsgevonden. Volgens de echtgenote van de heer Jalali zal deze mogelijk over enkele weken plaatsvinden. Tijdens een eerste verhoor is de heer Jalali naar verluidt door de rechter medegedeeld dat hij zal worden berecht voor de misdaad van «samenwerking met vijandige staten» en dat hij hiervoor de doodstraf zal krijgen. Dit is echter niet bevestigd; de officiële aanklacht tegen de heer Jalali is nog niet bekend en er heeft ook nog geen formele zitting plaatsgevonden. De heer Jalali was volgens berichten sinds 26 december jl. in hongerstaking, maar heeft deze inmiddels beëindigd. Er zijn ernstige zorgen om zijn gezondheid.
Kunt u bevestigen dat de Iraniër een oneerlijk proces heeft gehad dat niet in lijn is met internationale standaarden hiervoor, en dat er ernstige problemen zijn met zijn gezondheid? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed contact op te nemen met uw Iraanse collega’s om erop aan te dringen dat de opgelegde doodstraf niet wordt uitgevoerd en dat de heer Djalali een eerlijk proces krijgt of wordt vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Als waarnemend lokaal EU-voorzitter heeft de Nederlandse ambassadeur in Teheran er namens de EU bij de mensenrechtenraad van de Iraanse rechterlijke macht op aangedrongen dat de heer Jalali een eerlijk proces krijgt. Voorts sprak zij zorgen uit over de gezondheidstoestand van de heer Jalali en verzocht zij om adequate medische zorg voor hem. Zij bracht tevens het EU standpunt over ten aanzien van de doodstraf in het algemeen en verzocht om afzien van de doodstraf in dit geval. Ook andere internationale partners, waaronder Italië, Zweden en België hebben bij de Iraanse autoriteiten aangedrongen op een eerlijk proces voor de heer Jalali. De mensenrechtenraad heeft toegezegd dat zij de zaak zullen bestuderen en zich in zullen zetten voor een eerlijk proces.
Het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel |
|
Jan Vos (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het langer openhouden van de Belgische kerncentrales Tihange en Doel?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon en de regeringspartij N-VA gezegd hebben dat de kerncentrales in Doel en Tihange niet in 2025, maar pas in 2030 of 2035 zouden moeten sluiten, dus 30 jaar later dan oorspronkelijk gepland?
De Belgische regeringspartij N-VA heeft aangegeven dat indien de leveringszekerheid in gevaar komt het langer openhouden van enkele reactoren tot 2030 of 2035 voor hun een optie is2. Dit is een verlenging van 5 tot 10 jaar ten opzichte van de huidige sluitingsdata.
Kunt u bevestigen dat u het hier niet mee eens bent? Wat gaat u er aan doen om dit te voorkomen?
Hoewel het in eerste instantie begrijpelijkerwijs vragen oproept om de levensduur van de kerncentrales wederom te verlengen, betreft dit een nationale afweging. Het FANC moet vast stellen of het veilig is om de oudere reactoren langer open te houden en of er veiligheidsverhogende maatregelen getroffen moeten worden. Deze afweging vindt in België onafhankelijk plaats van de politieke besluitvorming. Internationaal zijn er kernreactoren tot leeftijden van 50 of 60 jaar waarvan is aangetoond dat veilig bedrijf mogelijk is. Een verlenging in België tot 50 jarige leeftijd loopt dan ook internationaal gezien niet uit de pas. Ik zal dit proces nauwlettend volgen en waardeer het dat België voor dergelijke processen actief gebruik maakt van internationale audits zoals de audit in februari 2017 over de bedrijfsduurverlenging van Doel 1 en Doel 23.
In hoeverre heeft u op een overtuigende wijze de wens van de Kamer, zoals verwoord in de motie-Fokke/Jan Vos (Kamerstuk 32 645, nr. 82) en de motie-Smaling c.s. (Kamerstuk 25 422, nr. 182) overgebracht dat deze onveilige centrales reeds op korte termijn uit bedrijf genomen moeten worden?
Ik heb uw Kamer op 7 juli 2016 per brief geïnformeerd over de wijze waarop ik aan de motie Fokke/Jan Vos invulling heb gegeven.4 Wat betreft de door u genoemde motie Smaling beraad ik mij op dit moment hoe Nederland in internationaal verband kan optrekken in het dossier nucleaire veiligheid, ik zal uw Kamer hier in de zomer over informeren.
Waarom luistert de Belgische Minister niet naar u? Heeft u de wens van de Kamer wel met voldoende urgentie overgebracht? Ook dat het niet om een tijdelijke stillegging zou moeten gaan, maar om een definitieve sluiting van deze centrales?
Minister Jambon is door mij meermaals gewezen op de zorgen die er in Nederland zijn ten aanzien van de berichtgeving over diverse Belgische centrales. Ik heb de wens van de Kamer om de centrales te sluiten en de overwegingen van de Kamer daarbij expliciet aan Minister Jambon overgebracht en daarover uw Kamer meerdere keren geïnformeerd waaronder tijdens het AO nucleaire veiligheid van 7 december 2016.
Klopt het dat ook Duitsland en Luxemburg de mening zijn toegedaan dat de centrales dicht moeten?
De Duitse en Luxemburgse overheden hebben aan België het verzoek gedaan tot een tijdelijke sluiting van twee van de zeven reactoren (Doel 3 en Tihange 2) en aanvullend onderzoek te doen naar deze twee reactoren. Voor zover mij bekend is van een officieel verzoek van de Duitse of Luxemburgse regering tot definitieve sluiting van alle kernreactoren in België geen sprake.
Klopt het dat de helft van de Belgische energieproductie uit kernenergie zou bestaan? Waarom is er kennelijk in België nooit een gezonde energiemix ontstaan? Hoe kunnen u en de Minister van Economische Zaken hier alsnog een bijdrage aan leveren?
België produceert tot circa 60% van zijn elektriciteit met kernenergie. De keuze van de energiemix is een nationale afweging. Als Minister van IenM heb ik geen rol in het vaststellen van wat de energiemix in buurlanden is. Ik heb uw Kamer bij het Algemeen Overleg nucleaire veiligheid en stralingsbescherming van 7 december 2016 geïnformeerd over het Memorandum of Understanding van de Minister van Economische Zaken met zijn Belgische collega over de verdere uitbreiding van interconnecties tussen de Nederlandse en Belgische stroomnetten. Hiermee wordt de mogelijkheid vergroot voor België om in periodes van schaarste stroom uit Nederland te importeren.
Klopt het dat de directeur veiligheid van Engie is ontslagen in verband met de slechte veiligheidscultuur bij Tihange? Waarom stelt energieleverancier ENGIE dan nu dat de centrale «hartstikke veilig» is? Is dit juist ook weer te zien als een nieuwe bevestiging van de gebrekkige veiligheidscultuur bij ENGIE?2
Op 29 november 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over toenmalige berichtgeving over de veiligheidcultuur bij Electrabel en de maatregelen die het FANC en Electrabel hierin genomen hebben.6 In mijn brief geef ik aan dat Electrabel ook personele stappen heeft gezet om de veiligheidscultuur te verbeteren. De aanstelling van een nieuwe directeur veiligheid bij ENGIE (het moederbedrijf van Electrabel) is één van de maatregelen waarmee Electrabel laat zien te acteren op het toezichtsignaal van het FANC. Minister Jambon heeft aan mij telefonisch en per brief bevestigd dat er geen sprake is van een feitelijk onveilige situatie. Het toezichtsignaal van het FANC over, en de stappen die Electrabel nu zet in de veiligheidscultuur dienen om ook in de toekomst onveilige situaties uit te sluiten.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder FANC ook heeft gesproken van een schandalig slechte veiligheidscultuur? Klopt het dat er alleen al in 2016 vijftien veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden?
Ik heb u in mijn brief van 29 november 20165 geïnformeerd over het toezichtsignaal van het FANC met betrekking tot de veiligheidcultuur, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. In 2016 hebben er zich bij de kerncentrales in België zeven INES-incidenten voorgedaan. Deze zeven incidenten zijn gekwalificeerd als INES-1 incident: een afwijking waarbij voldoende veiligheidsmarge blijft bestaan.
Kunt u nogmaals bij de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken Jambon aandringen op spoedige en definitieve sluiting van deze centrales? Kunt u hierover zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen een week, rapporteren aan de Kamer? Kunt u een afschrift van een te sturen brief, dan wel een gespreksverslag van uw gesprek met de Belgische Minister toevoegen bij deze rapportage aan de Kamer?
Ik heb de wens van uw Kamer overgebracht aan Minister Jambon en uw Kamer hierover geïnformeerd. Zie antwoord vraag 4. Ik zal Minister Jambon bij de volgende gelegenheid nogmaals wijzen op het verzoek van uw Kamer.