De Turkse legerleiding die Turkse NAVO-militairen tot spionage beveelt |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse legerleiding Turkse militairen op NAVO-vestigingen opgedragen heeft ex-collega’s te bespioneren?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over het bestaan van deze nota.
Het is buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten niet toegestaan activiteiten in Nederland te ontplooien zonder toestemming van de Nederlandse overheid. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse overheid maatregelen. Zoals u bekend wordt er in het openbaar niet ingegaan op specifieke zaken.
Wist u van deze ongeoorloofde Turkse Stasi-praktijken, die kennelijk op en rond NAVO-vestigingen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de desbetreffende spionagenota naar de Kamer sturen? Zijn er meer van dit soort Turkse spionagebevelen uitgevaardigd en verstrekt onder Turkse NAVO-militairen? Zo ja, wat is de inhoud daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Is de in het bericht genoemde wijze van informatievergaring ook verboden in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid alle Turkse NAVO-militairen ons land uit te dirigeren?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de NAVO onderzoek naar deze zeer verontrustende praktijken? Zo nee, wilt u daar bij de NAVO op aandringen? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek?
Het treffen van maatregelen tegen inlichtingenactiviteiten die zonder toestemming plaatsvinden behoort tot de nationale competentie van het land waar de ongeoorloofde activiteiten zich voordoen. De NAVO komt enkel in beeld wanneer er sprake is van een specifieke, op de organisatie gerichte dreiging. Daarvan is naar het oordeel van de NAVO in het onderhavige geval geen sprake.
Het bericht dat Israël een Nederlands ontwikkelingsproject heeft gesloopt |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Is het kabinet van mening dat het ontplooien van ontwikkelingsprojecten zonder vergunning past binnen de evenwichtige benadering van Nederland, waarbij de goede relaties met beide partijen worden verstevigd en benut om bij te dragen aan een positief onderhandelingsklimaat?
Ja. Nederland en de EU dringen bij Israël consequent aan op het mogelijk maken van de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnen. Dat levert een bijdrage aan het scheppen van omstandigheden waarin Palestijnen meer vertrouwen in de toekomst krijgen. Dit heeft een de-escalerend effect. Uit de praktijk blijkt dat Israël niet of nauwelijks vergunningen afgeeft. Een Nederlandse poging om bij wijze van proef vergunningen te krijgen voor een project heeft niet tot een positief resultaat geleid.
Welke EU-landen ontplooien in Area C van de Westelijke Jordaanoever ontwikkelingsprojecten zonder daarbij een vergunning aan te vragen of af te wachten? Hebben ook andere EU-landen de ervaring dat het aanvragen van een vergunning tot niets leidt?
Het kabinet is niet bekend met voorbeelden waarin andere EU-lidstaten wel met succes vergunningen vragen voor al hun ontwikkelingsprojecten in Area C. De ervaringen van Nederland zijn vergelijkbaar met die van andere landen en organisaties actief in Area C: er worden niet of nauwelijks vergunningen afgegeven.
Waarom denkt het kabinet, blijkens de verklaring van de Minister van Buitenlandse Zaken in het mondelinge vragenuur in de Tweede Kamer van 4 juli jl., dat dit een van de eerste keren was dat een project werd ontmanteld zonder tussenkomst van een Israëlische rechter?
De zonnepanelen en apparatuur zijn in beslag genomen zonder dat vooraf een stop-work order was afgegeven. Israël heeft een nieuw beleid aangenomen waarbij gebouwen en constructies binnen 60 dagen na de bouw zonder juridische stappen gesloopt kunnen worden.
Herinnert u zich dat tijdens hetzelfde vragenuur de Minister van Buitenlandse Zaken erop wees dat de uitvoerende organisatie het Israëlische leger had geïnformeerd over het project? Heeft de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah de Israëlische autoriteiten ook laten weten dat dit specifieke project door Nederland was gefinancierd? Zo neen, waarom niet? Deelt het kabinet de mening dat het vanuit de diplomatieke vertegenwoordiging informeren van de Israëlische autoriteiten een dergelijk incident mogelijk had kunnen voorkomen, dan wel onze zaak richting de Israëlische autoriteiten had kunnen versterken? Zo ja, is het kabinet bereid dat in de toekomst te doen?
Het kabinet is van mening dat het van doorslaggevend belang is hoe de bevolking zo goed mogelijk geholpen kan worden en dat het daarom niet van belang is welke donor een project financiert.
Het kabinet wijst erop dat het Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht verboden is roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering.
Ziet het kabinet aanleiding om het zonder vergunning ontplooien van projecten in het deel van de Westelijke Jordaanoever onder Israëlisch militair bestuur te staken of worden deze projecten voortgezet of zelfs opnieuw geïnitieerd?
Het betreft het Land and Water Resource Management Programme en het Off-Grid Energy and Water Services Programme. Zolang er geen fundamentele verandering in het vergunningstelsel komt, zal het kabinet het aan de uitvoerende organisaties laten om te bepalen in welke mate zij wel of niet coördineren met de Israëlische autoriteiten.
Kan de Kamer een overzicht ontvangen van de lopende of zelfs toekomstige ontwikkelingsprojecten die in de Palestijnse gebieden zonder vergunning worden ontplooid?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Opzeggen vissersakkoord door Britten kan ramp zijn voor Nederland' |
|
Eppo Bruins (CU), Barbara Visser (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opzeggen vissersakkoord door Britten kan ramp zijn voor Nederland» en het bericht «VK trekt zich terug uit internationaal vissersverdrag»?1
Ja.
Klopt het dat de Britse regering voornemens is een internationaal visserijverdrag op te zeggen, de zogeheten London Fisheries Convention die in 1964 met verschillende lidstaten werd afgesloten die – vaak al eeuwen – visten in Britse wateren?
Ja. Het Verenigd Koninkrijk (VK) heeft dit voornemen al ten uitvoer gebracht door een schriftelijke opzegging van het Verdrag van Londen – gedateerd op 3 juli 2017 – in te dienen bij de depositaris van het verdrag, overeenkomstig artikel 15 van dat verdrag. Daarmee is de opzegging een feit.
Klopt het dat dit verdrag na Britse toetreding tot de EUin 1973 in de loop der jaren is vervangen door het Europees visserijbeleid? Zo ja, klopt het dan ook dat met het uittreden van het Verenigd Koninkrijk uit de EU dit verdrag weer nieuw leven wordt ingeblazen? Zo ja, wat betekent dit? Zo nee, wat wordt dan de basis van afspraken over eventuele «buurmansrechten» (voisinage) binnen de 12-mijlszone?
De toegang tot de kustwateren van de lidstaten van de Europese Unie door vissersvaartuigen – in overeenstemming met de instandhoudings- en beheersmaatregelen vastgesteld door de EU – is door het gemeenschappelijk visserijbeleid geregeld, in het bijzonder artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid. Dit omvat de 6–12 mijlszone in de kustwateren waarvan de toegang ook door het Verdrag van Londen werd geregeld voor vissersvaartuigen die varen onder de vlag van een van de verdragspartijen bij het Verdrag van Londen. Het toegangsregime, geregeld in artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, is specifiek uitgewerkt en gedetailleerder dan het toegangsregime onder het Verdrag van Londen.
Het Verdrag van Londen heeft rekening gehouden met de mogelijkheid dat een groep verdragstaten bij het Verdrag van Londen onderling een speciaal regime voor de visserij zouden instellen (zie artikel 10 van het Verdrag). Het Verdrag was en is dus geen beletsel voor een speciaal regime voor de visserij zoals tot stand is gekomen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Europese Unie. Een dergelijk regime heeft voorrang op de afspraken in het Verdrag van Londen. Zodra dit speciale regime wegvalt, is het niet uitgesloten dat de afspraken van het Verdrag van Londen weer relevant worden. Dat is echter beperkt in de tijd. Het zou namelijk betekenen dat vissers op grond van het Verdrag van Londen dan nog toegang zouden hebben in de 6–12 mijlszone voor de beperkte periode tussen de voorziene uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de EU (effectief op 30 maart 2019) en 3 juli 2019 (datum wegvallen van de werking van het Verdrag van Londen).
Wat is de reden dat de Britten het verdrag nu opzeggen? Wat is de opzegtermijn van het verdrag en hoe verhoudt zich dit tot de recent gestarte Brexit-onderhandelingen? Betekent dit dat de opzegging nu deel uitmaakt van de Brexit-onderhandelingen?
Het Verdrag heeft een opzegtermijn van twee jaar en verliest zijn werking jegens het Verenigd Koninkrijk op 3 juli 2019 (namelijk twee jaar na de datum van de opzeggingsbrief gedateerd op 3 juli 2017).
Zoals ik u ook heb geantwoord op de vragen van het Schriftelijke Overleg voor de Landbouwraad van 17 juli jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1037) is het onderwerp visserij al tijdens de campagne voor het Britse referendum stevig neergezet door de voorstanders van Brexit. Er is daarbij aangegeven dat het Verenigd Koninkrijk bij een uittreding uit de Europese Unie weer de controle wil over de eigen exclusieve economische zone (EEZ, tot maximaal 200 zeemijlen uit de kust). Het is daarom niet verrassend dat de Britten willen verzekeren dat zij niet gebonden zijn aan een ouder Verdrag met afspraken over een kleine strook binnen de EEZ, te weten het gebied tussen de 6 en 12 mijl uit de kust.
De onderhandelingen van de EU met het Verenigd Koninkrijk concentreren zich nu op de regelingen en afspraken die samenhangen met de Britse uittreding. Later zal met het VK worden gesproken over de nieuwe relatie tussen de EU en het VK. In dat kader zal over diverse vraagstukken worden gesproken, waaronder de toegang tot elkaars wateren.
Hoeveel Nederlandse vissers raken gedupeerd als dit verdrag wordt opgezegd? Wat betekent dit voor Nederlandse vissers die onder Belgische vlag of andere vlaggen varen? Hoe groot is deze groep?
Er wordt door Nederlands gevlagde vissersvaartuigen momenteel niet gevist in de 6–12 mijlszone waarop dit Verdrag ziet. Het opzeggen van dit Verdrag door de Britten heeft daarom voor Nederlandse vissers beperkte gevolgen.
We hebben geen registratie over het aantal Nederlandse vissers die onder een buitenlandse vlag vissen en ook niet de over de mate waarin zij vissen in de 6- tot 12-mijlszone van het Verenigd Koninkrijk. Naar schatting hebben circa 22 Belgische kotters een Nederlandse eigenaar en vissen circa zeven hiervan deels in de Engelse 6- tot 12-mijlszone. Er zijn geen Franse kotters met een Nederlandse eigenaar.
Welke consequenties heeft de opzegging van dit verdrag voor het gebied buiten de 12-mijlszone, de territoriale wateren tussen de 12 en 200 zeemijl? Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk het internationaal recht aan zijn zijde heeft wanneer het gaat om controle en zeggenschap over deze wateren? Zo nee, waarom niet?
Het Verdrag van Londen is beperkt tot afspraken over de zone tussen 6 en 12 mijl vanaf de kust. Deze opzegging heeft geen gevolgen voor het gebied buiten de 12 mijl.
Zolang het VK lid is van de EU, blijft de toegang tot de Britse wateren geregeld door het Unierecht en verandert er niets ten aanzien van de toegang van EU-lidstaten tot de VK-wateren en vice versa. Het gemeenschappelijk visserijbeleid regelt immers het recht voor lidstaten om in elkaars EEZ te vissen. Dat omvat ook het gebied dat door het Verdrag van London wordt bestreken zoals geregeld in artikel 5, tweede lid, en bijlage 1 bij Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Maakt opzegging van dit verdrag het ook makkelijker voor het Verenigd Koninkrijk om de Nederlandse visser de toegang tot het gebied tussen de 12 en 200 zeemijl te ontnemen, het gebied waar het meer dan 50% van zijn visvangst genereert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt dan de inzet van Nederland en de EU bij de Brexit-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de Ierse Minister van Landbouw en Visserij zich al fel heeft uitgesproken tegen het opzeggen van dit verdrag en dat zij dit zeker gaan meenemen in de Brexit-onderhandelingen? Zo nee, wat is dan het standpunt van de Ieren?
De reactie van de Ierse Minister van Landbouw Michael Creed staat op deze webpagina:
Hoe is er vanuit andere Europese landen die een groot visserijbelang hebben, zoals België en Noorwegen, op dit besluit gereageerd? Wat is het Nederlandse standpunt? Deelt u de mening dat dit het begin is van harde Brexit-onderhandelingen over de visserij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat Nederland zich inhoudelijk voorbereiden op de onderhandelingen om zijn belangen stevig te positioneren? Gaat samenwerking met andere Europese landen in dit stadium actief worden opgezocht en hoe wordt de visserijsector hierbij betrokken?
Dit besluit van het Verenigd Koninkrijk is in lijn met de uitspraken dat het VK controle wil over hun eigen zeegebieden en was daarom reeds voorzien.
Hoewel Nederlandse vissers niet of nauwelijks actief zijn in de zone van 6–12 mijl, begrijpen wij dat deze aankondiging tot onrust leidt bij ondernemers in de visserijsector. Omdat het gemeenschappelijk visserijbeleid van kracht blijft tot de daadwerkelijke uittreding, kunnen Nederlandse vissers tot die tijd ook in Britse wateren blijven vissen. Blijvende toegang tot Britse wateren voor vissers uit de EU-lidstaten na de Brexit maakt onderdeel uit van de bredere onderhandelingen met het VK over de nieuwe relatie (in de tweede fase van het Brexit-onderhandelingsproces). Ten opzichte van de eerdere harde lijn dat het VK alle EU-vissers uit hun water zou willen weren, is het positief dat Britse ambtenaren en de Britse sector, rond de opzegging, hebben aangegeven dat zij openstaan voor onderhandelingen over toegang tot de Britse wateren voor Europese vissers.
In de afgelopen weken is overleg geweest tussen de belanghebbende lidstaten en de Europese Commissie over de mogelijke consequenties van de opzegging van het onderhavige Verdrag.
De voortgang van het opruimen van de Nigerdelta |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Nigeriaanse en internationale maatschappelijk middenveld oproept tot het eindelijk beginnen met opruimen van de Nigerdelta?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het kabinet is bekend met de huidige problematiek van de olievervuiling in de Niger Delta. Het uitblijven van grootschalige schoonmaak is zeer zorgelijk. Schoonmaak van olievervuiling in de Niger Delta is gecompliceerd, waarbij een sterke sturing en coördinatie door de federale overheid een vereiste is vanwege de uiteenlopende belangen van alle betrokkenen.
Welke stappen hebben de Nigeriaanse regering en Shell genomen sinds het verschijnen van het onderzoek van het United Nations Environmental Programma (UNEP) in 2011? Bent u van mening dat de Nigeriaanse regering en Shell tot dusver voldoende opvolging hebben gegeven aan de aanbevelingen uit het UNEP-rapport?
Het kabinet hecht veel belang aan de schoonmaak van de olievervuiling in de Niger Delta. Nederland dringt aan op spoedige uitvoering van de aanbevelingen uit het UNEP-rapport door alle betrokken partijen: de Nigeriaanse overheid, de Shell Petroleum Development Company (SPDC, de Nigeriaanse dochtermaatschappij van Shell) en de betrokken gemeenschappen.
De Nigeriaanse regering onderneemt stapsgewijs actie om de aanbevelingen uit het UNEP-rapport uit te voeren, zij het met wisselend succes. Zo zette de Nigeriaanse federale overheid in 2012 het «Hydrocarbon Pollution Restoration Project» (HYPREP) op om het schoonmaakproces in Ogoniland te coördineren. Het opzetten van HYPREP was een essentiële eerste stap, die door de SPDC werd verwelkomd en gesteund. Ondanks een veelbelovende start kwam het project echter niet tot tastbare resultaten. Om een nieuwe impuls te geven aan het schoonmaakproces besloot de toenmalige Nigeriaanse Minister van Petroleum in 2014 tot revitalisering van het HYPREP-comité. Het jaar daarop committeerde President Buhari zich tijdens de verkiezingscampagne tot schoonmaak van Ogoniland. Onder leiding van de nieuwe Minister van Milieu zette Nigeria in 2016 een organisatie op die zorg moet dragen voor het schoonmaakproces. Met de selectie van de bestuursleden en projectcoördinator van de organisatie ging enige tijd gemoeid. De selectie van schoonmaakbedrijven, de methodes en bekostiging van schoonmaak, de selectie van prioritair te realiseren projecten vindt nu plaats. Aangezien dit proces achter de schermen plaatsvindt kan de indruk ontstaan dat sinds de officiële lancering van de schoonmaak op 2 juni 2016 weinig activiteit plaatsvindt.
Hoewel er sprake is van stapsgewijze vooruitgang blijven grote doorbraken uit. Het kabinet spoort alle betrokken partijen, inclusief de Nigeriaanse overheid, aan om haast te maken met de schoonmaak. Nederland is tevens in gesprek met betrokken oliemaatschappijen en het hoofdkantoor van Shell in Den Haag over de situatie in de Niger Delta. Met Shell in Nigeria wordt samengewerkt bij het vinden van oplossingen voor de olievervuiling in de Niger Delta, onder meer in een dialoogproces tussen SPDC en de lokale gemeenschap en het schoonmaken van olievervuiling rondom Bodo (Ogoniland). Daarnaast blijft de ambassade nauw contact onderhouden met alle stakeholders ter plaatse.
Hoe kan het dat er nog maar 1% van de benodigde fondsen voor de oprichting van de Ogoniland Environmental Restoration Authority beschikbaar is? Wiens verantwoordelijkheid is het om deze fondsen beschikbaar te stellen? Wie hebben er al geld beschikbaar gesteld en wie blijft achter?
Op basis van het principe dat de vervuiler betaalt, is SPDC verantwoordelijk voor de kosten. Deze kosten zijn voorlopig geraamd op $ 1 miljard. De meerderheidsaandeelhouder NNPC (de Nigeriaanse nationale oliemaatschappij, met 55% van de SPDC-aandelen) heeft niet genoeg fondsen om de benodigde middelen in één keer in het trust funds te storten. De Nigeriaanse regering heeft aangegeven NNPC in staat te stellen bijdragen aan het trustfund te doen, zodat jaarlijks $ 200 miljoen voor de schoonmaak beschikbaar zal zijn.
Welke alternatieven voor het met olie vervuilde drinkwater zijn er? Waarom hebben de Nigeriaanse overheid en Shell er niet voor gezorgd dat in alle getroffen gemeenschappen schoon drinkwater beschikbaar is?
De Nigeriaanse overheid en de SPDC stellen schoon drinkwater beschikbaar in gebieden waar water vervuild is. Dat gaat per vrachtauto naar gemeenschappen die per weg goed bereikbaar zijn. Dit is echter een beperkt aantal. Het slaan van waterputten is beperkt mogelijk, omdat de vervuiling vaak ook naar lagere grondniveaus is doorgesijpeld. Er worden ook watertorens gebouwd. Het treffen van gepaste maatregelen in gebieden waar drinkwater vervuild is heeft prioriteit van de projectcoördinator van HYPREP.
Waarom blijft Shell de RENA (Remediation Enhanced Natural Attenuation) procedure gebruiken voor het opruimen van olielekken ondanks de aanbeveling uit het UNEP-onderzoek om dit niet langer te doen?
Naar aanleiding van het UNEP rapport, dat wees op de beperkingen van de RENA-technologie, heeft Shell gekeken naar de door hen gebruikte methodes voor landherstel. Shell geeft aan te hebben onderzocht welke technieken voor het opruimen van olievervuiling het meest effectief zijn voor de bodem en klimaatcondities in de Niger Delta. Shell stelt momenteel de meest geschikte technieken, inclusief RENA, te gebruiken. Overigens is RENA een erkende technologie in de Environmental Guidelines and Standards for the Petroleum Industry in Nigeria (EGASPIN). Ook heeft Shell naar aanleiding van de aanbevelingen van UNEP de sanering uitgebreid tot 6 meter diepte.
Deelt u de mening dat het misleidend van Shell is om te stellen dat zij 15 vervuilde plaatsen hebben bezocht en op 6 plaatsen hebben gesaneerd, waardoor het lijkt alsof Shell goed op weg is, terwijl er ruim 50 plaatsen vervuild zijn?
Het kabinet neemt de situatie zoals beschreven door Amnesty International serieus, zoals verwoord in de antwoorden op schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Veldhoven (D66) over de vermeende onware claims van Shell aangaande het schoonmaken van de Niger Delta, die uw Kamer op 23 december 2015 toegingen. Zoals destijds aangegeven verwacht het kabinet dat Shell en diens Nigeriaanse dochtermaatschappij SPDC actie ondernemen met betrekking tot de vervuiling in de Niger Delta. De verklaringen die het bedrijf sinds de publicatie van het UNEP-rapport in 2011 heeft uitgebracht wijzen in die richting. Voor een effectieve saneringsoperatie zijn erkenning door de Nigeriaanse overheid van haar medeverantwoordelijkheid en medewerking van de bevolking van Ogoniland bij de ontsluiting van het gebied eveneens noodzakelijk.
Het is duidelijk dat de problemen in de Niger Delta alleen kunnen worden opgelost door nauwe samenwerking en een open dialoog tussen alle betrokken partijen. De verantwoordelijkheid voor het bevorderen van een nauwe samenwerking ligt bij de Nigeriaanse overheid en Shell. Het kabinet heeft zich ook bereid verklaard om een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problemen in het gebied door capaciteitsopbouw, bij voorbeeld door de Nigeriaanse autoriteiten bij te staan bij een versterking van (de expertise van) het National Oil Spill Detection and Response Agency (NOSDRA), dat belast is met de certificatie van de schoonmaak in de Niger Delta.
Nederland zal het schoonmaakproces op de voet blijven volgen en ook in de toekomst een bemiddelende rol blijven spelen waar dat gewenst is. Daarnaast zal Nederland in de contacten met Shell de verantwoordelijkheid van zaken doen met respect voor mens en milieu conform internationale richtlijnen blijven benadrukken.
Wat is uw reactie op het onderzoek van Amnesty International2 dat er nog steeds veel vervuiling is achtergebleven terwijl Shell claimt daar succesvol te hebben gesaneerd? Deelt u de mening dat dit zorgelijk is en de handhaving en controle verbeterd moet worden, zodat deze plaatsen niet langer als schoon worden aangemerkt als ze dat niet zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze ondersteunt Nederland bij het opruimen van de Nigerdelta?
De Nederlandse ambassade in Nigeria onderhoudt nauwe contacten met alle betrokken Nigeriaanse overheidsinstanties: de Nigeriaanse president, de ministeries van Petroleum, Milieu en Niger Delta Affairs, en lokale overheden. Daarbij wordt regelmatig de bereidheid uitgesproken de autoriteiten bij te staan bij hun activiteiten. Tevens onderhoudt de ambassade nauwe contacten met niet-gouvernementele organisaties die actief zijn in de regio en ondersteunt zij veel van deze organisaties bij activiteiten die betrekking hebben op de schoonmaak en het voorkomen van verdere olievervuiling. Ook verzorgt de ambassade regelmatig briefings door overheidsvertegenwoordigers en niet-gouvernementele organisaties voor leden van de diplomatieke gemeenschap over ontwikkelingen in de Niger Delta. Hierbij komen onder meer de vorderingen die worden gemaakt met de opruiming van milieuverontreiniging aan bod.
Nederland steunt daarnaast sinds 2013 een bemiddelingsproces in Bodo, een gemeenschap in Ogoniland, om de olievervuiling daar zo spoedig mogelijk aan te pakken. Dit bemiddelingsproces is erop gericht onderling vertrouwen te creëren tussen de Bodo-gemeenschap en SPDC. Vanwege onderling wantrouwen lukte het voordien niet een begin te maken met het verwijderen van de olievervuiling, waarvoor SPDC de verantwoordelijkheid erkent. Hoewel Bodo slechts een klein deel vormt van Ogoniland, is ook hier de schoonmaak een complex proces. De hoop is evenwel aanwezig dat op korte termijn daadwerkelijk een aanvang met de schoonmaak van de Bodo-gemeenschap kan worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat er zes jaar na het verschijnen van het uitgebreide UNEP-rapport nog nauwelijks vooruitgang geboekt is en er zo snel mogelijk met het saneren van alle vervuilde locaties gestart moet worden? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen en bent u bereid hierover met de Nigeriaanse overheid en Shell in gesprek te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Zal Shell en de olievervuiling in de Nigerdelta ook specifiek worden onderzocht in het door u aangekondigde onderzoek van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen naar de naleving van de OESO-richtlijnen in de olie- en gassector? Zo ja, op welke manier precies en bent u bereid de onderzoeksvragen hierover aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit verzoek toe te voegen aan de onderzoeksopdracht van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen?
Sinds de herziening van het Instellingsbesluit Nationaal Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) in 2014, heeft het kabinet de mogelijkheid om het NCP te vragen een bedrijfsoverstijgend onderzoek te doen. Het is niet de bedoeling dat het NCP in een bedrijfsoverstijgend onderzoek specifieke casussen over één enkel bedrijf gaat onderzoeken. Partijen die een melding willen doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen door een specifiek bedrijf, kunnen een melding indienen bij het NCP, waarna de gebruikelijke procedure in werking treedt.
Er is een aantal kaders waaraan een bedrijfsoverstijgend onderzoek moet voldoen. Zo is in de toelichting van het Instellingsbesluit vastgelegd dat het onderzoek ter duiding en interpretatie van de OESO-richtlijnen moet dienen voor een bepaalde situatie of sector. Ook moet het onderzoek advies geven waardoor misstanden in de toekomst kunnen worden voorkomen.
Het kabinet heeft het NCP gevraagd om een onderzoek dat:
Het onderzoek loopt inmiddels en richt zich op het beantwoorden van de bovenstaande vragen. Na afronding ontvangt het kabinet de conclusies en aanbevelingen van het NCP en zal deze delen met de Tweede Kamer.
De aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door NAVO-lid Turkije |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Turkije en Rusland een overeenkomst hebben bereikt over de levering van het S-400 luchtverdedigingssysteem aan Turkije door Rusland?1
De regering heeft kennisgenomen van berichten in de media dat Turkije en Rusland overeenstemming hebben bereikt over de levering van het S-400 luchtverdedigingssysteem. Echter, het kabinet kan thans niet bevestigen dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten en beschikt ook niet over nadere informatie over deze mogelijke overeenkomst.
Kunt u bevestigen dat Turkije en Rusland tot deze overeenkomst zijn gekomen, nadat daar al langer geruchten over rond gingen? Wanneer worden de systemen geleverd en wanneer zal Turkije ze in gebruik nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij u bekend om welke redenen Turkije heeft gekozen voor deze systemen en niet voor een systeem dat wordt geleverd door c.q. in gebruik is bij mede NAVO-bondgenoten? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de consequenties van deze overeenkomst, gezien het feit dat Turkije een NAVO-lidstaat is en in het licht van de huidige gespannen relatie tussen de NAVO en Rusland? Heeft deze aankoop gevolgen voor de positie van Turkije binnen de NAVO? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze?
Omdat thans niet duidelijk is dat er sprake is van een definitieve overeenkomst tussen Rusland en Turkije, zal het kabinet niet speculeren over mogelijke consequenties.
Hoe hebben NAVO-lidstaten gereageerd op deze overeenkomst? Is door de NAVO geprobeerd Turkije over te halen niet tot aanschaf van deze – of andere – Russische systemen over te gaan? Zo ja, wanneer, door wie en op welke wijze? Hoe is daarop gereageerd door Turkije? Zo nee, waarom niet?
Tot dusver hebben noch de Secretaris-generaal van de Navo, noch de bondgenoten zich publiekelijk uitgelaten over de mogelijke overeenkomst tussen Rusland en Turkije. Het ligt voor de hand dat deze kwestie in de Navo zal worden besproken als blijkt dat Rusland en Turkije tot een definitieve overeenkomst zijn gekomen.
Welke gevolgen heeft deze overeenkomst voor de mate waarin de NAVO zich effectief kan verdedigen tegen dreigingen vanuit de lucht en dan met name Russische dreigingen (zowel vliegtuigen als raketten), aangezien Rusland vanzelfsprekend zeer gedetailleerde kennis heeft van de werking van hun eigen luchtafweersystemen? Ontstaan hierdoor – of doordat de systemen onvolledig compatibel zijn met andere NAVO-systemen – gaten in de verdediging van het NAVO grondgebied, zodra Turkije de systemen geleverd krijgt en gaat gebruiken? Hoe ernstig zijn deze risico’s? Graag een toelichting.
Pas wanneer vaststaat dat Rusland en Turkije een definitieve overeenkomst hebben gesloten en meer bekend is over de inhoud van deze overeenkomst, kan het kabinet uitspraken doen over de gevolgen van de aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door Turkije. Het ligt evenwel in de rede dat de aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door Turkije gevolgen heeft voor de interoperabiliteit met systemen en entiteiten van andere Navo-bondgenoten. De Turkse autoriteiten zijn zich hiervan bewust.
Kunt u toelichten op welke wijze deze systemen, als ze eenmaal in gebruik zijn genomen door Turkije, ingezet en onderhouden gaan worden? Gaat Rusland daarbij een rol spelen en zo ja, welke rol en hoe ver reikt de toegang die Rusland krijgt tot de systemen na levering? Gaat Rusland bijvoorbeeld het onderhoud uitvoeren gedurende de levensduur van de systemen? Wat is de positie van de NAVO in dezen?
Zie antwoord vraag 6.
Krijgt Rusland met deze deal toegang tot (zeer) gevoelige en strategische informatie over de (verdedigende en offensieve) capaciteiten van de NAVO, bijvoorbeeld omdat Rusland zeggenschap krijgt over het gebruik/onderhoud van deze systemen en daarmee ook toegang krijgt tot de bredere configuraties en doctrines waarvan deze systemen onderdeel uitmaken binnen de NAVO? Hoe kwetsbaar maakt dat het NAVO-bondgenootschap voor eventuele Russische offensieve handelingen? Kunt u in de toelichting bij uw antwoord specifiek ingaan op cyberdreigingen waarmee deze systemen ongewenst gecompromitteerd (uitgeschakeld of gericht tegen eigen NAVO-toestellen) kunnen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke regels bestaan er binnen de NAVO over de aanschaf van systemen die niet geproduceerd worden door NAVO-lidstaten en – nog specifieker – die geproduceerd worden door landen waarmee de NAVO een strategische, concurrerende relatie heeft? Begaat Turkije een overtreding van deze regels met de aanschaf van deze systemen? Zo ja, wat zijn de gevolgen daarvan?
De aanschaf van wapensystemen is een soevereine aangelegenheid. Er bestaan geen Navo-regels voor de aanschaf van wapensystemen door de bondgenoten. De Navo kan de aanschaf van een wapensysteem niet tegenhouden.
Wapensystemen van bondgenoten moeten voldoen aan Navo-eisen voordat zij kunnen worden toegepast in Navo netwerken en systemen. Het ligt in de rede dat de aanschaf van een Russisch luchtafweersysteem door Turkije gevolgen heeft voor de interoperabiliteit met systemen en entiteiten van andere Navo-bondgenoten.
Is de aanschaf van deze systemen door Turkije nog tegen te houden door de NAVO? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe gaat de NAVO de eventuele negatieve consequenties ervan zoveel mogelijk beperken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 9.
Terugkerende jihadisten naar Zweden die een nieuwe identiteit krijgen |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Zweedse autoriteiten sommige terugkerende jihadisten uit Syrië/Irak een nieuwe identiteit geven en dat de lokale autoriteiten niet op de hoogte zijn waar zij leven?1
Ja.
Is het bij u bekend hoeveel Zweedse jihadisten een nieuwe identiteit gekregen hebben?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is. Zie ook de antwoorden op de vragen van de leden De Roon, De Graaf en Wilders (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2535).
Staan deze jihadisten gesignaleerd in de Europese systemen?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Welke landen in de EU geven aan jihadisten een nieuwe identiteit?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Hoe beoordeelt u het beleid van een land in de EU en in de Schengenzone, waar je dus zonder belemmering naar toe kan reizen, om een aantal jihadisten een nieuwe identiteit te geven en zo een tweede kans te geven, inclusief de mogelijkheid om door de hele EU te reizen?
Van geen van de landen in de EU is bekend dat zij beleid voeren om jihadisten een nieuwe identiteit te geven om zo te kunnen re-integreren in de maatschappij na terugkeer.
Levert deze aanpak een gevaar op voor andere EU landen?
Deelt u de mening dat hier grote risico's aan verbonden zijn en bent u bereid dit in de EU aan te kaarten?
Uit navraag bij de Zweedse autoriteiten blijkt dat deze berichtgeving onjuist is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Een resolutie van het Europees parlement over de bestrijding van antisemitisme |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resolutie die het Europees parlement op 31 mei jl. over de bestrijding van antisemitisme heeft aangenomen?1
Ja.
Bent u bekend met de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) waar deze resolutie naar verwijst en de oproep aan de EU en haar lidstaten die definitie aan te nemen en toe te passen?2
Ja.
Herinnert u zich het kabinetsstandpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»?3
Ja.
Deelt u de juridische analyse en conclusie van de Britse strafrechtadvocaat Tomlinson dat de werkdefinitie, door haar formulering («Antisemitism is a certain perception of Jews, which may be expressed as hatred toward Jews») en toelichting, «onduidelijk en verwarrend» en juridisch onbruikbaar is? Zo nee, waarom niet?4
De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk. Definities hebben in verschillende rechtssystemen een verschillende doorwerking. In Nederland is het strafrecht leidend.
Deelt u Tomlinsons conclusie dat overheidsinstellingen de definitie door haar tekortkomingen niet zonder meer kunnen gebruiken en altijd in overeenstemming met hun verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moeten handelen? Zo nee, waarom niet?
Overheidsinstellingen zijn uiteraard gebonden aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, waaronder Artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en Artikel 11 (vrijheid van vergadering). Instellingen mogen de vrijheden die door het EVRM worden beschermd slechts inperken op de daarin genoemde gronden.
Deelt u de zorgen van joodse vredesorganisaties dat de IHRA-definitie de vrijheid van meningsuiting dreigt in te inperken, door de onduidelijkheid die zij creëert over wat wel en niet gezegd kan worden en de vermenging met meningen over de staat Israël, die het gevolg is van deze «voorbeelden van hedendaags antisemitisme» in de toelichting van de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?5 6
Nee. Uitlatingen over Israël worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van de IHRA-definitie als instrument van en voor de IHRA leidt in Nederland niet tot een andere juridische weging van uitingen die de staat Israël betreffen.
Deelt u Tomlinsons mening dat de gedragingen in deze voorbeelden, indien niet ook sprake zou zijn van haat tegenover joden, geen uitingen zijn van antisemitisme? Zo nee, waarom niet?
De analyse van de heer Tomlinson betreft de toepassing van de IHRA-definitie in het Verenigd Koninkrijk.
Klopt het dat de aanname van de IHRA-definitie door de Britse en Oostenrijkse regering geen juridische gevolgen heeft en overheidsinstellingen niet verplicht zijn de definitie over te nemen?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie en de EU Agency for Fundamental Rights (FRA) de IHRA-definitie niet formeel hebben aangenomen en niet toepassen?
De Europese Commissie en het Bureau voor de Grondrechten (Fundamental Rights Agency, FRA) hebben de IHRA-definitie inderdaad niet formeel aangenomen. Daartoe zijn zij ook niet bevoegd. Alleen de EU-wetgever kan een definitie aannemen en pas daarna kunnen de Europese Commissie en het FRA deze toepassen.
Kunt u een overzicht geven van de in Nederland reeds beschikbare wetten en regels om uitingen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De Grondwet geeft in artikel 1 een algemeen verbod van discriminatie op grond van onder meer ras en godsdienst. Dit verbod is nader uitgewerkt in de gelijkebehandelingswetgeving en het strafrecht.
Bent u van mening dat deze instrumenten een effectieve bestrijding van racisme waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Deze instrumenten bieden in samenhang met de integrale aanpak van het Nationaal actieprogramma een effectieve bestrijding van racisme.
Deelt u de mening dat de bestrijding van alle vormen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, van groot belang is en het noodzakelijk is dat de regering daar veel aandacht aan besteedt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat. Het kabinet zet zich voortdurend in om racisme en discriminatie effectief te bestrijden. Het nationaal actieprogramma tegen discriminatie omvat een samenhangende aanpak om discriminatie te voorkomen en tegen te gaan. Met dit actieprogramma wordt ingezet op bestrijding van alle vormen van discriminatie en een evenwichtige combinatie van generiek en specifiek beleid, gericht op bepaalde groepen.
Deelt u de zorg, die ook door joodse vredesorganisaties is geuit, dat de bestrijding van antisemitisme niet gediend is bij een definitie van antisemitisme die zo onduidelijk, verwarrend en gepolitiseerd is als de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?
Elke definitie, en dus ook een definitie van antisemitisme, is gebaat bij duidelijkheid. Voor doorwerking van de definitie in Nederland verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer aanbieden?
Ja.
Het bericht “World Bank must stop encouraging harmful tax competition” |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «World Bank must stop encouraging harmful tax competition»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wereldbank met dit rapport de «Washington consensus» eens te meer bevestigt? Zo ja, bent u bereid om deze ideologische vooringenomenheid te agenderen voor de eerstvolgende Wereldbankbijeenkomst, gezien uw eerdere uitspraak dat «professor Stiglitz rightly points out that the ruthless market ideology of the Washington Consensus has been discredited»?2
Het kabinet deelt deze opvatting niet. Het jaarlijks door de Wereldbank uitgebrachte Doing Business-rapport meet hoofdzakelijk de mate waarin regelgeving in landen het midden- en kleinbedrijf aldaar in staat stelt of juist ervan weerhoudt om te ondernemen. Door de regelgeving in landen internationaal te vergelijken probeert de Wereldbank landen te stimuleren om regelgeving zo simpel, efficiënt en toegankelijk mogelijk te houden.
Simpele, efficiënte en toegankelijke regelgeving zorgt ervoor dat het midden- en kleinbedrijf meer tijd kan stoppen in innovatie en het verder laten groeien van ondernemingen. Het maakt het voor nieuwe ondernemers makkelijker om toe te treden tot de markt en op gelijke voet te concurreren. Daarmee wordt bevorderd dat iedere ondernemer, ongeacht inkomensniveau, kan participeren in de economie en draagt het rapport bij aan het tegengaan van armoede en ongelijkheid.
Kunt u uw reactie geven op de volgende aanbevelingen en bevindingen uit het rapport: 1) aanmoediging van belastingverlaging; 2) het hoger doen lijken van de belastingdruk voor overheden door toevoeging van gegevens die daar niet thuishoren, en 3) een positieve waardering geven aan de verlaging van vennootschapsbelasting en een negatieve waardering aan nieuwe belastingmaatregelen?3
Eén van de 11 indicatoren waar de Wereldbank zich in het Doing Business-rapport op richt is belastingbetaling. Hierbij kijkt de Wereldbank zowel naar de belastingdruk als naar de administratieve lasten die het midden- en kleinbedrijf ondervindt bij het betalen van belastingen, het doen van belastingaangifte en het terugvragen van BTW.
Het Doing Business-rapport kijkt bij de indicator belastingheffing onder meer naar de totale belastingdruk op het midden- en kleinbedrijf. Vanuit de gedachte dat hoge belastingheffing economische activiteit afremt en een prikkel kan vormen voor belastingontduiking wordt hierbij een positieve waardering gegeven aan een lagere belastingdruk. Om te voorkomen dat landen die ervoor kiezen om ongebruikelijk lage belastingniveaus te hanteren worden bevoordeeld, is een drempelwaarde in de beoordeling ingebouwd. Deze drempelwaarde is op het 15e percentiel geplaatst van de spreiding van de totale belastingdruk in alle beoordeelde landen. Alle landen onder deze drempelwaarde krijgen dezelfde score toegewezen, waardoor een eventuele prikkel tot een wedloop onder landen, als die al zou uitgaan van deze rapportage, wordt weggenomen.
Bij het in kaart brengen van de belastingdruk voor het midden- en kleinbedrijf kijkt het Doing Business-rapport naar alle belastingen en verplichte bijdragen die het midden- en kleinbedrijf moet afdragen, inclusief sociale uitkeringen en belasting op arbeid. Het Doing Business-rapport neemt hierbij het perspectief van de ondernemer. De door het Doing Business-rapport gehanteerde definities van belastingdruk en geobserveerde belastingdruk verschillen hierdoor van definities die overheden hanteren.
Naast de totale belastingdruk zijn er nog drie andere componenten die meegenomen worden in de beoordeling van het Doing Business-rapport: hoe frequent een ondernemer belasting moet betalen; hoeveel tijd het kost om de belastingbetaling in orde te maken; en hoeveel tijd het kost om belastingaangifte te doen en belastingteruggave te vragen.
Landen moeten in het bepalen van hun belastingniveaus een balans vinden tussen enerzijds het genereren van publieke inkomsten en anderzijds het mogelijk afremmen van economische activiteit of het aanzetten tot belastingontduiking en informaliteit. Hoewel het vaststellen van de belastingdruk aan de overheden van landen zelf is, kunnen beleidsmakers de internationale Doing Business-vergelijking van de Wereldbank gebruiken om te beoordelen of zij al dan niet uit de pas lopen. Het kabinet beschouwt het aanzetten tot een wedloop tussen landen op het verlagen van belastingtarieven als ongewenst. De wijze waarop de Wereldbank de belastingdruk meeneemt in het Doing Business-rapport moedigt hier volgens het kabinet niet toe aan.
Erkent u dat de Wereldbank middels zijn aanbevelingen op deze manier een wedloop op belastingtarieven tussen landen stimuleert? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat de Wereldbank wetenschappelijk onderzoek van de OESO en het IMF, waaruit blijkt dat er geen overtuigend bewijs is gevonden dat lagere vennootschapsbelasting of andere fiscale douceurtjes een positief effect hebben op buitenlandse investeringen, genegeerd heeft?4
De methodologie van het Doing Business-rapport is niet ontworpen met als doel om een relatie vast te stellen tussen de scores van landen op de belastingbetalingindicator in het rapport en de instroom van buitenlandse investeringen. De methodologie van het rapport is gebaseerd op case studies die kijken naar de impact van regelgeving in landen op het binnenlandse midden- en kleinbedrijf. Het Doing Business-rapport is daarom minder relevant voor grote, in het buitenland gevestigde ondernemingen.
Het kabinet acht internationale belastingontwijking ongewenst en de strijd ertegen op internationaal gebied van groot belang. Om die reden heeft Nederland zich steeds nadrukkelijk gecommitteerd aan het Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) project van de OESO en is onder het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie een richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen (ATAD1), die later is aangevuld met additionele regels tegen hybride mismatches met derde landen (ATAD2). Ook is recent een conceptwetsvoorstel tot stand gekomen met maatregelen tegen oneigenlijk gebruik en misbruik bij houdstercoöperaties in internationale structuren. Verder heeft Nederland op 7 juni 2017 het multilaterale instrument (MLI) ondertekend, waarmee misbruik van belastingverdragen wordt aangepakt.
Onderschrijft u de onderzoeksconclusie van de OESO en het IMF, en zo ja, welke gevolgen heeft dit voor uw plannen om belastingontwijking via Nederland te bestrijden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over de trend dat er steeds meer landen zijn die leningen van de Wereldbank en advies over private sector ontwikkeling afan?
Het kabinet deelt deze observatie niet. De Wereldbank heeft in de begrotingsjaren (lopend van 1 juli t/m 30 juni) 2015 t/m 2017 respectievelijk 42.5, 45.9 en 42.1 miljard dollar aan financiering toegekend voor ontwikkelingsprojecten en -programma’s in lage- en middeninkomenslanden. De International Finance Corporation (IFC), het private sectorloket van de Wereldbankgroep, heeft in die jaren respectievelijk 17.7, 18.9 en 19.3 miljard dollar geïnvesteerd in de private sector in ontwikkelingslanden. De omvang van de verstrekte financiering wordt beperkt door de financiële omvang van de Wereldbank. Er is geen sprake van een gebrek aan vraag naar financiering onder ontvangende landen van de Wereldbank. Ook is er geen sprake van een kleiner wordende groep ontvangende landen, omdat andere landen Wereldbankfinanciering zouden afslaan.
In lijn met de gemaakte afspraken tijdens de Financing for Development-conferentie in Addis Ababa in 2015 intensiveert de Wereldbank haar activiteiten op het gebied van private sectorontwikkeling. Zo heeft de Wereldbank onlangs een nieuwe stapsgewijze benadering geïntroduceerd, de zogenaamde Cascade, om bij elk ontwikkelingsproject na te gaan of een duurzame oplossing voor financiering mogelijk is door de private sector te betrekken. Waar dit niet mogelijk is kan de Bank beleidsadvisering verstrekken of risico-instrumenten inzetten. Schaarse publieke financiering wordt op deze manier ingezet bij projecten waarvoor geen duurzame private oplossing voorhanden is en waar dit het meest noodzakelijk is. De Wereldbank zal binnenkort een pilot van deze nieuwe inzet starten in een groep van negen landen5, met name voor projecten in de infrastructuursector.
Deelt u de mening dat de Wereldbank het VN-leiderschap om belastingontwijking op mondiaal niveau tegen te gaan zou moeten ondersteunen? Zo ja, bent u bereid zich daarvoor in te spannen?5
Het BEPS-project van de OESO/G20 heeft aangetoond dat het ontwikkelen en coördineren van internationaal belastingbeleid en het opstellen van modelteksten voor belastingverdragen bij de OESO in goede handen is. Dat wil niet zeggen dat hierbij geen rol is weggelegd voor de VN. Het kabinet hecht waarde aan een goede werkverdeling tussen internationale organisaties en coördinatiemechanismen, omdat overlap in de werkzaamheden om belastingontwijking op mondiaal niveau tegen te gaan niet effectief is. De samenwerking rondom internationale belastingheffing is geborgd in het in 2016 door de OESO, IMF, VN en de Wereldbank in het leven geroepen Platform for Collaboration on Tax. Nederland zal waar mogelijk het werk blijven ondersteunen van het VN Committee of Experts gericht op internationale samenwerking op het gebied van belastingen. Dat de bijdrage van Nederland daaraan op prijs wordt gesteld blijkt uit het feit dat voor de komende vier jaar de door de Nederlandse regering genomineerde vertegenwoordiger is benoemd in het Committee of Experts.
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop de Wereldbank in het Doing Business-rapport de belastingdruk voor het midden- en kleinbedrijf in kaart brengt ondernemers niet aanmoedigt tot belastingontwijking. De indicator voor de belastingdruk op het midden- en kleinbedrijf moet niet verward worden met de algemene koers van de Bank ten aanzien van het mobiliseren van lokale middelen in ontwikkelingslanden. Deze is gericht op het ondersteunen van landen bij het verbreden en verdiepen van hun lokale basis voor belastingheffing. Daarmee speelt de Wereldbank een belangrijke rol bij het realiseren van de doelstelling voor het verhogen van de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden, zoals afgesproken in het kader van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (waarbij een totale belastingopbrengsten/BBP-ratio van boven de 15% wordt nagestreefd). Zo ambieert de Bank om de komende drie jaar ten minste een derde van de armste klantlanden van de Bank, met name fragiele staten, te ondersteunen bij het vergroten van hun belastingopbrengsten/BBP-ratio. De Wereldbank draagt ook bij aan het vergroten van internationale belastingtransparantie en het tegengaan van illegale geldstromen en witwaspraktijken, onder andere via capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden. Deze activiteiten zijn in lijn met de afspraken die binnen de OESO en de EU worden gemaakt om belastingontwijking tegen te gaan.
Hoe verhoudt de koers van de Wereldbank zich tot het feit dat er steeds meer informatie uitlekt over het mondiale netwerk dat belastingontwijking faciliteert, en de plannen van de OESO en de EU om belastingontwijking tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de bovenstaande kritiek op de koers van de Wereldbank aan te kaarten bij de Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank, Frank Heemskerk, en met hem te bespreken hoe Nederland de koers van de Wereldbank op bovengenoemde punten kan beïnvloeden?
Het kabinet staat in contact met de Nederlandse bewindvoerder bij de Wereldbank over hoe Nederland het beleid van de Wereldbank kan beïnvloeden in overeenstemming met de Nederlandse beleidsvoorkeuren. Het kabinet steunt de inzet van de Wereldbank om landen te ondersteunen bij het ontwikkelen van hun belastingheffing en bij het tegengaan van belastingontwijking, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9. Hierbij ziet het kabinet erop toe dat de verschillende onderdelen van het beleid van de Wereldbank, waaronder de Doing Business-rapportage, consistent zijn met elkaar en het algemene beleid van zowel de Wereldbank als Nederland gericht op armoedebestrijding en het bevorderen van duurzame, inclusieve groei.
Een schip dat in de nabijheid van marineschepen is geëxplodeerd voor de kust van Somalië |
|
Gabriëlle Popken (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over een geëxplodeerd schip voor de kust van Somalië?1 2
Het kabinet kan de berichtgeving niet bevestigen. De berichten over een mogelijk incident op 26 juni jl. betroffen zeer waarschijnlijk geen marineschip. Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft EUNAVFOR Atalanta het Italiaanse fregat Espero, dat zich ten tijde van het gemelde incident op een afstand van ongeveer 40 zeemijl van de positie van de melding bevond, de opdracht gegeven op onderzoek uit te gaan maar dit fregat heeft ter plaatse geen bijzonderheden waargenomen.
Zowel de initiële incidentmelding als de daaropvolgende acties van EUNAVFOR Atalanta geven geen aanleiding om verder onderzoek te verrichten. Het Nederlandse marineschip, dat dit najaar in EUNAVFOR Atalanta wordt ingezet, treft de gebruikelijke beschermingsmaatregelen.
Klopt het getuigenverslag dat het een marineschip betreft en twee andere marineschepen vrijwel direct hulp boden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat, zoals EUNAVFOR bericht, bij het incident geen marineschepen van EU-lidstaten betrokken zijn geweest?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nagaan van welke landen de marineschepen in kwestie dan wél waren en wat zij daar op dat moment deden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om exact te achterhalen wat de explosie en het zinken van het schip heeft veroorzaakt, aangezien Nederland dit najaar een marineschip die kant op stuurt?
Zie antwoord vraag 1.
De confiscaties door Turkse overheid van Aramese kerken en kerkbezittingen |
|
Sadet Karabulut (SP), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV), Lammert van Raan (PvdD), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Turkse overheid een decreet heeft uitgevaardigd waarmee meer dan 50 kerken en kloosters in eigendom komen van het Turkse ministerie voor godsdienstzaken (Diyanet)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het hier inderdaad gaat om confiscatie van Aramese kerken en bezittingen?
Formeel is er sprake van eigendomsoverdracht naar aanleiding van bestuurlijke herindeling binnen de provincie Mardin. Volgens de Turkse autoriteiten is dit conform de geldende wet- en regelgeving gebeurd en gaat het niet om confiscatie. Het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken Diyanet heeft op 23 juni jl. berichten ontkend dat sommige eigendommen aan deze instantie zijn overgedragen. Op 5 juli jl. bevestigde de grootstedelijke gemeente Mardin dat deze eigendommen niet aan Diyanet zijn overgedragen. Het effect van de bestuurlijke herindeling is wel dat een aantal eigendommen die al meer dan duizend jaar in gebruik zijn bij de Aramese gemeenschap nu eigendom zijn geworden van de Turkse staat.
Wat is de rechtvaardiging die de Turkse overheid hiervoor geeft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u deze jongste maatregel gericht tegen deze christelijke minderheid?
De ambassade in Ankara onderhoudt over deze zorgelijke kwestie nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Nederland zal de rechten van religieuze minderheden in Turkije bij de autoriteiten blijven aankaarten. Samen met een aantal andere EU-ambassades zal de situatie van de christelijke minderheden ter plekke zo spoedig mogelijk door middel van een veldbezoek verder worden onderzocht.
Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Turkse overheid? Bent u tevens bereid uw Europese collega’s op te roepen tot een gezamenlijke krachtige stellingname hiertegen?
Zie antwoord vraag 4.
De cholera uitbraak in Jemen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de cholera-uitbraak in Jemen nu de ergste in de wereld is?1
Ja.
Ziet u ruimte om in het licht van de enorme cholera-uitbraak extra geld beschikbaar te stellen om de humanitaire situatie in Jemen te verbeteren?
Nederland heeft recent een extra EUR 4,5 miljoen bijgedragen aan de gezamenlijke respons van de Dutch Relief Alliance in Jemen. Dit bedrag wordt door de Nederlandse noodhulporganisaties onder andere besteed aan bestrijding van de cholera-uitbraak. Ook levert het kabinet een expert op gebied van water en sanitaire voorzieningen aan het team van de VN World Health Organisation. Nederland heeft in 2017 in totaal meer dan EUR 20 miljoen bijgedragen om humanitaire noden in Jemen te lenigen.
Welke landen dragen niet of nauwelijks financieel bij aan het bestrijden van de crisis in Jemen?
Uit verschillende overzichten van humanitaire hulp voor Jemen blijkt een wereldwijde betrokkenheid en inzet van diverse landen, private instellingen, intergouvernementele organisaties en niet-gouvernementele organisaties. De mate waarin landen bijdragen aan humanitaire hulp voor Jemen is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de totale omvang van hun hulp en betrokkenheid bij Jemen. Nederland benadrukt voortdurend de noodzaak om op een zo flexibel mogelijke manier zo snel mogelijk bij te dragen aan oproepen van organisaties voor hulp aan Jemen, zoals onder andere tijdens de VN-donorconferentie op 25 april 2017. Het Verenigd Koninkrijk, Saudi-Arabië, de EU, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten deden tijdens de deze conferentie de hoogste toezeggingen. Daarnaast leveren sommige landen veel ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en het Rode Kruis, hiervan wordt ook een aanzienlijk deel besteed aan hulp in Jemen.
Deelt u de mening dat het hypocriet is van Saudi-Arabië om mooie sier te maken met de 60 miljoen euro die het land beschikbaar stelde om de cholera-uitbraak te bestrijden, terwijl het land tegelijkertijd als leider van de coalitie aanvallen op onder andere ziekenhuizen uitvoert en in belangrijke mate bijdraagt aan het humanitaire leed in het land?
Hoewel Jemen ook al voor de oorlog in grote mate afhankelijk was van humanitaire hulp is de huidige humanitaire crisis inderdaad voornamelijk het gevolg van het huidige conflict in Jemen. Het kabinet is van mening dat Saoedi-Arabië als leider van de internationale militaire coalitie actief in Jemen, evenals de andere leden van die coalitie, een grote verantwoordelijkheid dragen bij het oplossen van het conflict, het verstrekken van hulp en de uiteindelijke wederopbouw van Jemen. Het kabinet blijft zich inzetten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, een politieke oplossing, humanitaire toegang tot heel Jemen en internationaal onderzoek naar alle schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht om straffeloosheid tegen te gaan.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over wapenexport naar landen die betrokken zijn bij de oorlog in Jemen?2
Ja.
Erkent u dat de blokkade van Jemen, onder andere op zee, niet alleen wapens voor de Houthi-rebellen tegenhoudt maar ook voedsel, medicijnen en andere hulpgoederen en zo de humanitaire situatie in Jemen verergert? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in de beantwoording op Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over wapenexport naar Egypte, ligt de oorzaak van het feit dat (hulp)goederen hun eindbestemming niet bereiken vooral in de aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de beschadigingen aan de infrastructuur.3 Dit neemt niet weg, dat de blokkade ook heeft bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. Nederland roept alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren.
Is u bekend dat eerder dit jaar een schip van Save the Children met hulpgoederen om ziektes te bestrijden door de militaire coalitie onder leiding van Saudi-Arabië is tegengehouden?3 Komt dit vaker voor?
Ja dit is mij bekend. Drie scheepsladingen met medische hulpgoederen van Save the Children UKzijn door de Saoedi-geleide coalitie tegengehouden bij de haven van Hodeidah en omgeleid naar Aden. Hierdoor is ernstige vertraging opgelopen. Alle niet bilaterale humanitaire hulp die Jemen binnenkomt behoort in principe vrijgesteld te zijn van controle onder het wapenembargo. Het kabinet beschikt niet over gegevens over andere gevallen waarin humanitaire hulp op zee is tegengehouden. Het kabinet veroordeelt echter iedere vorm van beperking van humanitaire toegang.
Dragen Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten met hun marines bij aan de blokkade van Jemen? Waren deze landen betrokken bij het tegenhouden van het schip van Save the Children? Kunt u uitsluiten dat Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten een bijdrage leveren aan de zeeblokkade van Jemen waardoor hulpverlening aan het land bemoeilijkt wordt?
Zoals vermeld in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Dijk over de uitvoer van militair materieel voor de Egyptische marine, is bekend dat de Egyptische marine sinds maart 2015 betrokken is bij de militaire interventie in Jemen.5 Voor zover bij het kabinet bekend worden schepen van de Egyptische marine ingezet voor de handhaving van het VN-wapenembargo tegen de Houthi-rebellen van 14 april jl. (VNVR resolutie 2216). Dit geldt ook voor de marine van de VAE. De marines van Egypte en de VAE spelen een rol bij het veiligstellen van vaarroutes en het aanleveren van materieel aan het door de Jemenitische regering gecontroleerde zuiden van Jemen. Er is bij het kabinet niets bekend over de eventuele betrokkenheid van de marine van Egypte en de VAE bij het tegenhouden van individuele schepen of zendingen van hulpgoederen.
Acht u het gerechtvaardigd om export van militair materieel naar de marines van Egypte en de Verenigde Arabische Emiraten te blijven goedkeuren als deze landen broodnodige humanitaire hulpverlening aan Jemen bemoeilijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet blijft bezorgd over het conflict in Jemen. Om die reden worden aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar landen in de door Saoedi-geleide coalitie zeer streng getoetst. Sinds het begin van het conflict in Jemen heeft het kabinet 26 vergunningaanvragen voor voorgenoemde landen afgewezen, vanwege het risico op inzet bij het grond- of luchtoffensief in Jemen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, bemoeilijken vooral aanhoudende gevechten op de grond, de bombardementen vanuit de lucht en de daaruit volgende beschadigingen aan de infrastructuur het aankomen van hulpgoederen.
Zoals evenwel aangegeven in het antwoord op vraag 6 neemt dit niet weg, dat ook de militaire operaties op zee, in de vorm van de blokkade, hebben bijgedragen aan de bestaande tekorten aan voedsel, medicijnen en brandstof. In dat kader roept Nederland alle partijen in het conflict dan ook op om de import van zowel commerciële goederen als hulpgoederen niet te belemmeren en hulp te faciliteren. Tegelijkertijd zijn de militaire operaties op zee van groot belang voor het handhaven van het wapenembargo om te voorkomen dat nog meer wapens in de handen van Houthi-rebellen komen. De marines van de betrokken landen spelen hierbij een belangrijke rol. Ook voorzien marineschepen van Egypte en de VAE in een legitieme veiligheidsbehoefte: zij bewaken de grenzen en dragen bij aan de maritieme veiligheid in de regio. Het bewaken van de vaarroutes is ook voor de EU en Nederland van belang, onder meer om de veilige doorgang van Europese schepen mogelijk te maken.
De complexiteit van voorgenoemde afwegingen maakt een zwart-of-wit-beleid niet wenselijk. Elke aanvraag wordt dan ook zorgvuldig case-by-case getoetst, waarbij steeds de laatste inzichten worden meegenomen. Nieuwe aanvragen voor export van militair materieel t.b.v. de marines van Egypte en de VAE zullen dan ook zeer kritisch worden getoetst, waarbij het kabinet niet vooruit kan lopen op de uitkomst van die toetsing.
Bent u bereid de aanbeveling van onder andere Save the Children op te volgen en de oorlogvoerende landen op te roepen de blokkade tegen Jemen per direct op te heffen? Zo nee, waarom niet?
De blokkade speelt een belangrijke rol om het wapenembargo tegen de Houthi-rebellen te handhaven en daarmee te voorkomen dat nog meer wapens het land in komen. Dit moet op proportionele wijze gebeuren. Nederland zet zich daarbij in voor volledige humanitaire toegang, het zo efficiënt mogelijk functioneren van het VN Verificatie en Inspectie Mechanisme om de commerciële import te bevorderen en openstelling van alle havens en luchthavens voor zowel humanitaire als commerciële goederen. Nederland heeft hiertoe dringend opgeroepen tijdens de discussie over de Raadsconclusies over Jemen die werden aangenomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 3 april jl., en tijdens de gezamenlijke Nederlands-Zweedse verklaring over Jemen van 27 juni jl. Nederland zet in op een nieuwe ronde EU-demarches bij de bij het conflict betrokken partijen om te pleiten voor een onmiddellijk staakt-het-vuren, het verlenen van humanitaire toegang en hervatting van het politieke proces.
De confiscatie van 50 kerken, kloosters en begraafplaatsen door Turkije |
|
Raymond Knops (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving over de confiscatie van 50 kerken, kloosters en begraafplaatsen door Turkije in de provincie Mardin?1
Formeel is er sprake van eigendomsoverdracht naar aanleiding van bestuurlijke herindeling binnen de provincie Mardin. Volgens de Turkse autoriteiten is dit conform de geldende wet- en regelgeving gebeurd en gaat het niet om confiscatie. Het Turkse Directoraat voor Godsdienstzaken Diyanet heeft op 23 juni jl. berichten ontkend dat sommige eigendommen aan deze instantie zijn overgedragen. Op 5 juli jl. bevestigde de grootstedelijke gemeente Mardin dat deze eigendommen niet aan Diyanet zijn overgedragen. Het effect van de bestuurlijke herindeling is dat een aantal eigendommen die al meer dan duizend jaar in gebruik zijn bij de Aramese gemeenschap nu eigendom zijn geworden van de Turkse staat.
Klopt het dat de kerken, kloosters en begraafplaatsen onteigend en overgedragen zijn aan het Turkse presidium voor godsdienstzaken (Diyanet)?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat Arameeërs al decennialang getroffen worden door confiscatie van bezittingen in het oostelijke deel van de provincie Mardin en dat de drieduizend Arameeërs die daar nog altijd wonen te maken hebben met ruim 300 rechtszaken die betrekking hebben op confiscatie van bezittingen?
Er is inderdaad al langere tijd sprake van rechtszaken omtrent onteigening van Aramese eigendommen in de provincie Mardin.
Deelt u de opvatting dat deze schandalige praktijken, ook in het licht van de Armeense genocide, in de meest krachtige bewoordingen veroordeeld dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke diplomatieke stappen bent u bereid te zetten in reactie op deze mensenrechtenschendingen?
De ambassade in Ankara onderhoudt over deze zorgelijke kwestie nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Nederland zal de rechten van religieuze minderheden in Turkije bij de autoriteiten blijven aankaarten. Samen met een aantal andere EU-ambassades zal de situatie van de christelijke minderheden ter plekke zo spoedig mogelijk door middel van een veldbezoek verder worden onderzocht.
Heeft u bovendien begrip voor de ontgoochelde en geschokte reactie van de Conferentie van Europese Kerken (CEK) op de door de Turkse overheid georganiseerde Koranlezing in de Aya Sofia, een voormalige Byzantijnse kerk, sinds 1934 een museum dat symbool staat voor het ideaal van de godsdienstvrijheid in het moderne Turkije?2
Hoe beoordeelt u het feit dat deze lezing, waar de Turkse Minister van Religieuze Aangelegenheden Görmez bij aanwezig was, live op de Turkse staatstelevisie werd uitgezonden?
Deelt u de vrees van Griekenland dat de Turkse regering het werelderfgoed van de Aya Sofia probeert in een moskee te veranderen, uitgerekend op het moment dat de dialoog tussen de godsdiensten zo noodzakelijk is?
Bent u bereid bilateraal en multilateraal stelling te nemen tegen deze provocatie?
Bent u tevens bereid te erkennen en benoemen dat het islamitisch fundamentalisme onder de regering Erdogan een belangrijke ideologische grondoorzaak is van de toenemende repressie en christenvervolging in Turkije? Zo nee, waarom niet?
Het gaat op dit moment te ver om te stellen dat er in Turkije sprake is van systematische christenvervolging. Wel blijven de rechten en positie van christelijke minderheden een zorgpunt. De Nederlandse regering zal Turkije als lidstaat van de Raad van Europa en kandidaat-lidstaat van de Europese Unie dan ook blijven aanspreken op de internationaalrechtelijke verplichtingen die het land is aangegaan ten aanzien van de bescherming van deze minderheden.
De bankenredding in Italië, waarbij Italië de regels voor de bankenunie aan zijn laars gelapt heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse regering zondagavond 25 juni 2017 een decreet heeft uitgevaardigd om twee banken te redden, namelijk de «Banca popolare di Vicenza» en de «Veneto Banca»?1
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de Italiaanse overheid afgelopen weekend een plan heeft ingediend bij de Europese Commissie. Dit plan voorziet in de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca onder nationaal insolventierecht met steun door de Italiaanse overheid. Als onderdeel van dit plan worden sommige onderdelen verkocht aan een andere Italiaanse bank, Intesa Sanpaolo. Op zondag 25 juni jl. heeft de Commissie middels een persbericht laten weten goedkeuring te hebben verleend voor de steun ten behoeve van de liquidatie van deze banken.2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen bail-in van enige betekenis plaatsvindt, omdat de senior bondholders 100% terugkrijgen en dat de junior bondholders 80% van hun geld terugkrijgen, terwijl de overnemende partij, Intesa, al verklaard heeft beschikbaar te zijn om dit aan te vullen tot 100%?2
De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden hebben – zoals vereist door de staatssteunregels – volledig bijgedragen aan de kosten. Er is dus sprake van een bail-in tot en met junior. Naar onze informatie – die gebaseerd is op meest recente financiële verslaglegging van de twee banken (31 december 2016)4 – gaat het in totaal om zo’n € 4,0 mld aan aandelen en € 1,2 mld aan junior bonds, waarmee de verliezen worden opgevangen. Voor zover bekend vindt er geen bail-in van senior schulden plaats. De thans geldende staatssteunregels vereisen ook geen bail-in van senior schuld wanneer steun aan een bank wordt verleend. Ook de regels met betrekking tot de resolutie van een bank (i.e. de BRRD/SRM) vereisen niet dat senior schuldeisers altijd verliezen moeten absorberen.5
Uit het artikel waar het lid Omtzigt naar verwijst blijkt niet dat alle obligatiehouders hun geld terugkrijgen. Het artikel spreekt over de compensatie van een deel van de junior obligatiehouders, namelijk kleine (retail) investeerders. In het algemeen klopt het dat retail investeerders kunnen worden gecompenseerd in gevallen waar sprake is geweest van misleidende verkoop (misselling) van obligaties door banken. Een dergelijke compensatieregeling is eind 2015 ook toegepast bij vier andere kleine Italiaanse banken.6
Bent u ervan op de hoogte dat de markt er al lang rekening mee hield dat deze bondholders (junior en senior) veel van hun geld zouden verliezen en dat houders van deze bonds dus een wel heel positieve verrassing gehad hebben, die betaald is door de Italiaanse staat c.q. de Italiaanse belastingbetaler?3
Op de markten voor financiële instrumenten spelen dagelijks verschillende verwachtingen en sentimenten. Het is niet aan mij om daarover te speculeren.
Hoe kan het dat de Italiaanse staat garant staat voor slechte leningen en garant staat voor een aantal bondhouders, terwijl de afspraak in de bankenunie toch echt was dat er in voorkomende gevallen een bail-in zou plaatsvinden?
Op grond van de staatssteunregels kunnen lidstaten bij een faillissement liquidatiesteun verlenen.9 Doel van liquidatiesteun moet zijn dat een «exit» proces van niet-levensvatbare banken gecontroleerd verloopt, ter voorkoming van een ernstige verstoring in (een deel van) de economie van een lidstaat. Op grond van de bankenmededeling is bij liquidatiesteun in elk geval lastendeling (bail-in t/m junior) vereist.
Het persbericht van de Europese Commissie van zondag 25 juni jl. beschrijft de steunmaatregelen van de Italiaanse staat ten behoeve van de liquidatie van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.10 Het volledige besluit van de Commissie wordt op een later moment gepubliceerd.11 De liquidatiesteun bestaat volgens het persbericht uit financiële injecties van in totaal € 4,785 mld en garanties met een maximum van € 12 mld op de financiering die Intesa Sanpaolo verschaft voor de liquidatie van de banken. De financiële injecties en garanties van de Italiaanse overheid worden gedekt door senior vorderingen op de activa in de boedel van de te liquideren banken. Hierdoor vallen de netto kosten voor de Italiaanse staat volgens de Commissie naar verwachting een stuk lager uit dan de genoemde bedragen. De aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, delen, conform de staatssteunregels, wel in de lasten (bail-in tot en met junior). Ook hebben Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca eerder dit jaar al steun ontvangen ten behoeve van hun liquiditeitspositie.12
Verder ben ik niet bekend met aanvullende steunmaatregelen, zoals een aanvullende afkoopsom voor medewerkers, bovenop de bedragen die ik hierboven heb genoemd. Wel heeft de Europese Commissie in haar persbericht opgemerkt dat de financiële injecties ook dienen voor de overdracht van personeel naar Intesa Sanpaulo.
Is het waar dat de Italiaanse staat:
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er in al die maanden geen enkele private partij gevonden is om te investeren in deze twee banken, zodat aan de Europese voorwaarde van nieuw privaat geld niet voldaan is?
In 2016 is door het Atlante fonds13 zo’n € 3,5 mld geïnvesteerd in Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Het lijkt er op dat het Atlante fonds en andere private partijen geen interesse hadden om (opnieuw) in de banken te investeren. Volgens de Single Resolution Board(SRB) waren er ook geen alternatieve private oplossingen voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca.14 Het klopt dat in alle gevallen eerst gezocht moet worden naar private oplossingen voor eventuele tekorten. Dat is dus niet gelukt.
Op welke wijze was de Europese Centrale Bank betrokken bij de redding en heeft zij toestemming gegeven?
Op vrijdag 23 juni 2017 concludeerde de Europese Centrale Bank (ECB) dat Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca faalden of waarschijnlijk zouden falen («failing or likely to fail»).15 Volgens de ECB beschikten de banken over onvoldoende kapitaal en voldeden ze daardoor niet meer aan de eisen. De ECB heeft haar oordeel gecommuniceerd aan de resolutieautoriteit van Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca, de SRB. De SRB heeft op haar beurt geconcludeerd dat er geen alternatieve (private) oplossingen beschikbaar waren voor Banca Popolare di Vicenza en Veneto Banca. Daarmee waren de eerste twee criteria voor resolutie vervuld. Vervolgens heeft de SRB geoordeeld dat resolutie niet in het publiek belang was (het derde criterium).16 Volgens de SRB vervulden de banken geen kritieke functies en zou hun falen naar verwachting geen ongunstig effect hebben op de financiële stabiliteit.17 Doordat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, dienden beide banken te worden geliquideerd onder nationaal insolventierecht. Op zaterdag 24 juni jl. heeft de Italiaanse overheid haar plan voor steun ten behoeve van de liquidatie van de banken aan de Commissie gemeld. De Commissie heeft dit op zondag 25 juni jl. goedgekeurd. Het persbericht van de Commissie noemt als overweging van Italië om de steun te verlenen het voorkomen van een economische verstoring in de Veneto-regio. De Commissie heeft daarin geoordeeld dat de operatie voldoet aan de staatssteunregels, dat de resterende activiteiten worden geherstructureerd en verkleind, en dat dit mogelijke verstoringen in de Europese markt beperkt. Ook oordeelt de EC dat Intesa is geselecteerd na een open en transparant proces.
Op welke wijze was de Single Resolution Board betrokken en heeft zij toestemming gegeven voor deze redding?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u stap voor stap aangeven welke stappen gezet zijn in de afwikkeling/overname van de banken, wie daarvoor toestemming gaf en of de regels van de bankenunie gevolgd zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken? Houdt Italië zich aan de regels van de bankenunie?
De regels voor de bankenunie waar het lid Omtzigt naar verwijst zien op gemeenschappelijke regels voor en uitvoering van toezicht en resolutie, alsmede op gemeenschappelijke EU regels over kapitaaleisen en depositogarantiestelsels. Zowel de ECB als SRB hebben de relevante regels uit de BRRD en de SRM verordening toegepast. De ECB heeft op basis van die regels geconcludeerd dat de banken faalden of dreigden te falen en de SRB heeft vervolgens beoordeeld in hoeverre er private oplossingen beschikbaar waren en of resolutie in het publiek belang was. Omdat resolutie volgens de SRB niet in het publiek belang was, restte er voor beide banken op grond van de BRRD en de SRM verordening enkel liquidatie onder het nationale insolventierecht. De regels over de liquidatie van banken in insolventie zijn – met uitzondering van de regels over het verlenen van staatssteun bij liquidatie – niet geharmoniseerd. Dit bevestigd opnieuw dat het nodig is te kijken naar verder harmonisatie van nationale insolventiewetgeving.
Italië heeft in deze casus na goedkeuring van de Commissie – en nadat aandeelhouders en houders van achtergestelde schulden in de lasten hebben gedeeld – staatssteun verleend. In dat kader heeft Italië ervoor gekozen om depositohouders te beschermen, zonder dat senior schuldeisers een bijdrage hebben moeten leveren. Het is onduidelijk of resolutie (indien de SRB hiertoe had besloten), voor de crediteuren van de banken tot een significant andere uitkomst zou hebben geleid. Zo is onduidelijk hoeveel een bail-in van senior bonds zou hebben opgeleverd.
Ondanks dat de regels in deze casus zijn gevolgd, vind ik het van belang dat de Europese Commissie uitleg geeft over haar overwegingen om goedkeuring te geven aan deze forse staatssteun. Daarvoor is het allereerst van belang om het volledige besluit van de Commissie af te wachten, waarin doorgaans wordt ingegaan op welke wijze de liquidatiekosten beperkt blijven tot het noodzakelijke minimum.
Wat mij betreft is voor de toekomst ook van belang dat banken meer dan nu beschikken over een substantiële laag relatief eenvoudig bail-inbaar vermogen, de zogenaamde Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL). Daarmee zullen banken beter in staat zijn om verliezen op te vangen, en kunnen zij zo nodig ook relatief eenvoudig worden geherkapitaliseerd. Het Europese voorstel voor een crediteurenhiërarchie waarbij lidstaten in hun nationale wetgeving een nieuwe laag dienen te creëren tussen achtergestelde schulden (junior) en de reguliere concurrente vorderingen (senior) kan hier aan bijdragen. Deze nieuwe laag «niet-preferente senior» schuld kan in resolutie onderhevig zijn aan bail-in nadat kapitaalinstrumenten zijn afgeschreven of omgezet, maar zonder dat andere senior schulden, die soms moeilijk bail-inbaar zijn, geraakt moeten worden.18 Het Maltese voorzitterschap heeft over de crediteurenhiërarchie in juni een raadsakkoord bereikt en de onderhandelingen met het Europees parlement (EP) zullen worden gestart wanneer het EP daar klaar voor is.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden, zodat de antwoorden mogelijk betrokken kunnen worden bij een debat in de laatste week voor het aanstaande zomerreces?
Ja.
De vluchtelingencrisis in Oeganda |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat donorlanden hun verplichtingen in de vluchtelingencrisis in Oeganda niet na zouden komen?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet is bekend met het bericht dat Amnesty uitbracht in de aanloop naar de Solidarity Summit van 23 juni 2017 in Uganda. Het ruimhartige vluchtelingenbeleid van Uganda staat onder druk, reden waarom deze top is georganiseerd. Tijdens de top committeerden donoren ruim USD 358 miljoen voor de vluchtelingenrespons, «een mooie start» aldus SG VN Guterres. Hiermee is de vraag echter nog niet gedekt. Meer middelen zijn nodig en Nederland zal zich hiervoor in internationaal verband blijven inzetten.
Nederland committeerde tijdens de top EUR 5,5 miljoen aan hulp voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in Uganda. Zo zal Nederland projecten financieren voor het bevorderen van de lokale integratie van vluchtelingen, het verbeteren van vluchtelingenregistratie, het opzetten van landbouwopleidingen voor vluchtelingen en gastgemeenschappen in de omgeving van Bidibidi alsook het opzetten van community policing.
Kunt u het bericht bevestigen dat meer dan 900 duizend Zuid-Sudanezen op de vlucht zijn en een goed heenkomen gezocht hebben in vluchtelingenkampen in buurland Oeganda, waar tekorten zijn aan eten, water en onderkomen?
Ja. Door het aanhoudende geweld in Zuid-Sudan vluchtten al ruim 900 duizend Zuid-Sudanezen naar Uganda en nog steeds steken dagelijks zo’n 2.000 Zuid-Sudanese vluchtelingen de grens over op zoek naar veiligheid en hulp, die nog steeds sterk achter blijft bij de enorme vraag.
Deelt u de mening dat Oeganda moet kunnen rekenen op de reeds toegezegde steun voor opvang in de regio van asielzoekers uit Zuid-Sudan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat donoren toegezegde steun daadwerkelijk omzetten in financiële bijdragen en deze tijdig overmaken naar hulporganisaties zoals afgesproken onder het Good Humanitarian Donorship initiatief. Nederland houdt zich hieraan door minder dan de helft van het humanitaire budget te oormerken en alle toezeggingen daadwerkelijk en zo snel mogelijk uit te betalen en roept andere donoren regelmatig op dit ook te doen.
Kunt u schetsen hoe groot de tekorten momenteel zijn en welke problemen ontstaan in Oeganda door het uitblijven van adequate hulp? Kunt u eveneens een beeld schetsen van de mate waarin deze problemen kunnen worden weggenomen indien de toegezegde hulp wordt geleverd?
De benodigde middelen voor humanitaire opvang zijn momenteel voor minder dan 25% gedekt, waardoor bijvoorbeeld het World Food Program voedselrantsoenen moet verminderen. Dit geeft onrust en spanningen onder de vluchtelingen. Financiële bijdragen van nieuwe humanitaire donoren kunnen het financieringstekort aanvullen. Bilaterale ontwikkelingshulp wordt ingezet op duurzame ontwikkeling van gastgemeenschappen waardoor ook de publieke dienstverlening aan vluchtelingen (veiligheid, onderwijs, gezondheidszorg, water, energie, afvalverwerking) verbetert en druk op schaarse natuurlijke bronnen (water, houtskool, landbouwgrond) en de spanningen tussen vluchtelingen en gastgemeenschappen die dit met zich mee brengt, verminderen.
Bent u bereid om de bestaande integrale inspanning en de ingezette hulp in de regio (nog sterker) te focussen op vluchtelingenopvang in Oeganda? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om u in internationaal verband in te zetten om landen te stimuleren zich te houden aan hun verplichtingen en toegezegde steun? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is hiertoe bereid en heeft besloten om EUR 5,5 miljoen bij te dragen aan duurzame, geïntegreerde oplossingen voor de opvang en bescherming van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen. In verschillende landen in de regio, die eveneens Zuid-Sudanese vluchtelingen huisvesten, zet Nederland zich ook in voor de verbeterde opvang en bescherming van vluchtelingen en gastgemeenschappen. Zo draagt Nederland in Kenia bij aan de opvang van Zuid-Sudanese vluchtelingen via het Regional Development and Protection Programme (RDPP), een EU-programma dat Nederland leidt in de Hoorn van Afrika.
Voor verbeterde opvang van vluchtelingen en gastgemeenschappen is het noodzakelijk dat verschillende organisaties, uiteenlopend van humanitaire en ontwikkelingsorganisaties tot de private sector, samenwerken met de Ugandese autoriteiten om duurzame oplossingen mogelijk te maken. Het kabinet zal zich daarom, in Uganda en de regio, blijven inzetten om deze verschillende partijen bij elkaar te brengen en zal in internationaal verband pleiten voor aandacht en financiering voor verbeterde opvang in de regio.
Het bericht dat europese legers structureel samen gaan werken |
|
Vicky Maeijer (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Europese legers structureel gaan samenwerken?1
Ja.
Deelt u de doelstelling van de heer Juncker om een «ambitieuze defensie integratie» na te streven en te realiseren. Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat Nederland hier dan mee akkoord?
De Europese Raad van 15 december jl. heeft op basis van de EU Global Strategy en het Implementatieplan van de EU Hoge Vertegenwoordiger op het gebied van veiligheid en defensie een nieuw EU ambitieniveau vastgesteld. Zoals ik heb beklemtoond in het plenaire debat van 6 juli jl., is Nederland voorstander om de slag te maken die nodig is om de impact en effectiviteit van het veiligheids- en defensiebeleid te vergroten. De Europese Unie moet meer verantwoordelijkheid nemen op het gebied van veiligheid en defensie. De verslechterde veiligheidssituatie aan de zuid- en oostflanken van Europa vergt dat ook.
Deelt u de vrees van Polen dat dubbelingen met de NAVO zullen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gaat Nederland akkoord met deze bizarre en vergaande defensie integratie plannen?
Nederland is voorstander van een sterke Navo en een sterke EU, waarbij beide complementair aan elkaar hun rol spelen. De Navo blijft de hoeksteen van ons veiligheidsbeleid en het primaire kader voor de collectieve verdediging voor de lidstaten die ook lid zijn van de Navo. De EU moet beter worden toegerust en georganiseerd om meer verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor haar eigen veiligheid, zoals verwoord in het EU-ambitieniveau dat tijdens de Europese Raad van 15 december jl. is vastgesteld. De Secretaris-generaal van de Navo heeft hierover gezegd dat deze ontwikkeling de Navo zou versterken.
Hoeveel geld gaat Nederland in het Europese Defensiefonds steken en welke wapens is Nederland van plan in EU-verband te ontwikkelen en te kopen?
Het Commissievoorstel voor het Europees Defensiefonds dient als ondersteuning voor de verschillende fases van capaciteitsontwikkeling. Uw Kamer ontvangt een BNC-fiche over het Europees Defensiefonds met daarin het Nederlandse standpunt.
Op welke manier worden de kosten van de EU-battlegroups door de EU gedragen? Welke bijdragen levert Nederland hieraan? Hoeveel mannen en vrouwen gaan onder EU-gezag ingezet worden?
De Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei jl. bevestigde zijn commitment om de EU snelle reactie-instrumenten, inclusief de EU Battlegroups (EUBGs), te versterken in het licht van het door de Europese Raad van december jl. vastgestelde EU ambitieniveau m.b.t. veiligheid en defensie. Benadrukt werd dat er maatregelen moeten worden genomen om te komen tot meer voorspelbaarheid, consistentie, efficiëntie en een eerlijkere verdeling van de kosten. De Raad stelde in dat licht vast dat o.a. een effectieve financiering van de EUBGs noodzakelijk is, opdat de politieke besluitvorming over de inzet wordt vergemakkelijkt. Daarbij dient ook te worden gekeken naar de gemeenschappelijke kosten. De meeste kosten voor de inzet van een EUBG worden op dit moment gedragen door de lidstaten die de EUBG (op rotatiebasis) leveren. Slechts een klein deel van de kosten, bijvoorbeeld de kosten verbonden aan het hoofdkwartier van de missie, wordt gemeenschappelijk door de lidstaten betaald via het Athena-mechanisme. De Europese Raad van 22 en 23 juni jl. heeft in dit kader besloten om de transportkosten voor ontplooiing van een EUBG onder gezamenlijke financiering via het Athena-mechanisme te brengen. Nederland staat hier positief tegenover. Wat Nederland betreft kan hierbij ook worden gekeken naar de kosten van transport voor terugkeer van de EUBGs.
Zoals vermeld in de brief van 19 december jl. over de Navo-activiteiten op de oostflank en de Nederlandse bijdragen aan de NATO Response Force en de EU Battlegroup, zal Nederland in 2018 de rol van secretary nation op zich nemen in de BeNeLux EUBG. Nederland stelt in 2018 het gehele jaar de infrastructuur en de verbindingsmiddelen voor het hoofdkwartier van de EUBG beschikbaar. In de eerste helft van 2018 geeft Nederland leiding aan de EUBG. Nederland levert dan een bataljonsstaf en twee infanteriecompagnieën met combat support en combat service support (ongeveer 1.000 mannen en vrouwen). In de tweede helft van 2018 staat de EUBG onder leiding van België. Nederland levert deze zes maanden één infanteriecompagnie met combat support en combat service support (ongeveer 800 mannen en vrouwen). Tot slot stelt Nederland gedurende het gehele jaar een Cougar-helikopter beschikbaar.
Deelt u de mening dat we onze mannen en vrouwen, die nu al te veel werk op hun bordje hebben liggen, niet nog meer moeten belasten door ze via deze zogenaamde EU-battlegroups in EU-verband in te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer trekt u de stekker uit dit bizarre plan?
Nederland heeft vaak beklemtoond dat het concept van de EU Battle Group een goed concept is, omdat het de EU in staat stelt om snel te reageren indien er een crisis uitbreekt. Zoals hierboven gesteld, heeft de Raad Buitenlandse Zaken van 18 mei jl. bevestigd dat de EU snelle reactie instrumenten, inclusief de EU Battlegroups (EUBGs), moeten worden versterkt.
Kunt u navraag doen bij de Minister-President of hij knettergek is geworden nu hij nog meer soevereiniteit afstaat aan Brussel en meewerkt aan een geïntegreerde EU-defensie? Zo ja, wat is zijn reactie? Zo nee, waarom niet?
Binnen de EU zal intensiever worden samengewerkt op defensiegebied. De huidige veiligheidssituatie vraagt daar ook om. Verdere samenwerking betekent niet dat soevereiniteit uit handen wordt gegeven. Het Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid (GVDB) is bij uitstek een onderwerp dat intergouvernementeel van karakter is, waarbij lidstaten zelf de koers bepalen. Soevereiniteitsoverdracht is dan ook niet aan de orde.
De inzet van witte fosfor in Syrië |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Syria: Expert analysis shows US-led coalition use of white phosphorus may amount to war crime»?1
Ja.
Kunt u, in navolging van Amnesty International, bevestigen dat witte fosfor door de coalitie is ingezet in juni in buitenwijken van Raqqa, in Syrië, waarbij ook burgerdoden zijn gevallen? Zo nee, waarom niet?
Bij het gebruik van witte fosfor ten tijde van een gewapend conflict dient het humanitair oorlogsrecht te worden nageleefd. Het humanitair oorlogsrecht bevat geen specifiek verbod op het gebruik van witte fosfor. Protocol III behorende bij de Conventie inzake Conventionele Wapens (CCW) bevat wel een aantal specifieke verboden ten aanzien van het gebruik van brandwapens, waarvan het primaire doel is om objecten in brand te steken of brandwonden aan personen toe te brengen.
Fosformunitie wordt door de coalitie in de strijd tegen ISIS echter niet als brandwapen gebruikt maar ingezet voor het markeren van militaire doelen en het creëren van rookgordijnen.
Rookgordijnen kunnen ervoor zorgen dat ISIS-strijders op afstand worden gehouden wanneer burgers noodgedwongen proberen te vluchten.
Bij de inzet hiervan worden door de coalitie alle praktisch uitvoerbare voorzorgsmaatregelen getroffen om burgerslachtoffers of schade aan burgerobjecten zoveel mogelijk te voorkomen. Nederland blijft in coalitieverband bijzondere aandacht vragen voor maatregelen om de kans op burgerslachtoffers te minimaliseren.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat de inzet van witte fosfor nabij Raqqa in strijd met het internationaal recht is, aangezien het hier door burgers bewoond gebied betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in coalitieverband aan te dringen op het per direct stoppen met de inzet van witte fosfor in of nabij door burgers bewoond gebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht "Niets ging goed bij fatale schietoefening commando’s" |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niets ging goed bij fatale schietoefening commando’s»?1
Ja.
Is uw uitgangspunt dat bij oefeningen van commando’s de veiligheid altijd gewaarborgd moet zijn, ondanks dat er altijd risico’s verbonden zijn aan het oefenen met vuurwapens? Zo ja, hoe kan het dan dat de veiligheidsmaatregelen jarenlang tijdens schiettrainingen onvoldoende zijn nageleefd?
Ja, de veiligheid bij oefeningen dient te allen tijde te zijn gewaarborgd. Risico’s kunnen echter nooit volledig worden uitgesloten en zijn onlosmakelijk verbonden met het op realistische wijze trainen, het zogenoemde «train as you fight» principe. Procedures en vaardigheden kunnen in simulatoren en met oefenmunitie worden getraind, maar uiteindelijk moeten de opgedane kennis en ervaring worden gevalideerd tijdens oefeningen met scherpe munitie in omstandigheden die vergelijkbaar zijn met die bij inzet.
Uit het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) wordt duidelijk dat op verschillende momenten en op meerdere niveaus niet op professionele wijze is omgegaan met de veiligheid. De conclusies zijn glashelder en nopen tot actie. De bevindingen van de OVV zijn hierbij leidend. Zie ook mijn brief van 22 juni jl. (Kamerstuk 34 550 X, nr. 99). Zoals bekend doet Defensie momenteel ook zelf onderzoek. Het onderzoek van zowel de OVV als het Openbaar Ministerie is hiervoor relevant. De verwachting is dat Defensie het onderzoek eind september zal voltooien.
Hebben zich nog meer incidenten voorgedaan waarbij de veiligheid van militairen tijdens oefeningen in het geding zijn gekomen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
1
1
0
0
6
0
4
2
1
3
1
1
3
3
1
0
4
0
4
0
3
Het onbedoeld afvuren van een schot buiten een veilige ontlaadbak en buiten de veilige schootsrichting.
Bij Defensie worden jaarlijks duizenden schietoefeningen uitgevoerd. Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de gemelde voorvallen op schietbanen, tijdens schiettrainingen en bij handelingen met vuurwapens (zoals onderhoud, ontladen en overdragen van het wapen) tijdens training en opleiding die de afgelopen zeven jaar zijn opgenomen in het Veiligheidsmanagement-systeem Defensie. Het betreft de gemelde voorvallen waarbij de veiligheid in het geding is gekomen. In deze periode zijn zes personen gewond geraakt bij schietoefeningen en drie personen overleden.
NB: In oktober 2016 is het meldsysteem vernieuwd. Voorvallen worden sindsdien op een andere manier geregistreerd waardoor het genereren en analyseren van informatie uit het systeem beter mogelijk is. Ook kan op deze wijze (nog) beter inzicht worden verkregen in aantallen voorvallen evenals aard en karakter daarvan. Als gevolg van het vernieuwde systeem is op dit moment een stijging van het aantal meldingen waar te nemen. Tot nu toe zijn dit jaar gemeld: acht voorvallen met als oorzaak een technisch defect, zes ongewilde schoten en zeven voorvallen met als oorzaak menselijk gedrag. In deze laatste categorie zijn vijf personen inbegrepen die geen gehoorbescherming droegen tijdens een schietoefening. De gehoorschade die daardoor ontstaat is vrijwel altijd tijdelijk. Tot vorig jaar werden deze voorvallen niet op deze wijze geregistreerd.
Kunt u garanderen dat de tekortkomingen tijdens de schietoefeningen die de Onderzoeksraad voor Veiligheid beschrijft inmiddels niet meer voorkomen?
Zoals gezegd kunnen risico’s nooit volledig worden uitgesloten bij schietoefeningen. Wel moet er alles aan worden gedaan om die risico’s zo veel mogelijk te mitigeren en herhaling te voorkomen. Om die reden zijn de oefeningen met scherp, in het schiethuis in Ossendrecht, direct na het ongeval opgeschort. Ook heeft de Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen (MCGS) gecontroleerd of de overige schietbanen in Nederland de vereiste keuringen hebben. Dit is het geval.
Momenteel controleert het Korps Commando Troepen (KCT) of alle regelgeving, het lesmateriaal en de veiligheidsanalyses volledig op orde zijn. Voordat zeker is gesteld dat dit inderdaad het geval is, schiet het KCT niet met scherpe munitie in het kader van het speciale optreden en de Contra-Terreuropleiding. Voor de reguliere schietoefeningen is dit reeds zeker gesteld, deze oefeningen gaan dan ook gewoon door. De schietinstructeurs van het KCT zijn bijgeschoold in overeenstemming met de geldende norm. Ook de evaluatie van het KCT-schietbeleid is inmiddels voltooid en ter goedkeuring aangeboden aan de Commandant Landstrijdkrachten. Deze heeft zijn Schiet Instructie en Controle Team (SICT) om toetsing verzocht.
Om veiligheidsaspecten in de verschillende opleidingsketens te controleren, zijn alle interne opleidingen van het KCT tijdelijk stil gelegd. Bij deze controle beziet Defensie in hoeverre alle documentatie (zoals lesplannen en veiligheidsdocumenten) compleet en geaccordeerd is. Als blijkt dat alles klopt, wordt de opleiding direct hervat. Er is extra capaciteit op het gebied van opleidingsontwikkeling aan het KCT toegevoegd om te bewerkstelligen dat alle opleidingsvoorschriften aan de geldende regelgeving voldoen. Het doorlichten van alle opleidingen zal naar verwachting tot eind 2017 in beslag nemen. Het is echter niet zo dat alle opleidingen tot die tijd stil liggen. Zodra er groen licht wordt gegeven, wordt een opleiding – zoals gezegd – direct hervat. Deze maatregel is niet van invloed op de operationele inzetbaarheid van het KCT.
Zoals uiteengezet in de brief van 22 juni jl. (Kamerstuk 34 550 X, nr. 99) zijn de aanbevelingen van de OVV ten aanzien van het toezicht met voorrang opgepakt. Ook de overige bevindingen en aanbevelingen van de OVV worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Hierover zal Defensie rapporteren in de beleidsreactie.
Waarom is een eigen schiethuis voor Defensie nog niet gerealiseerd? Wordt dit op korte termijn alsnog gedaan, zoals ook de voorzitter van de Onderzoeksraad voor Veiligheid aanbeveelt?
Op het Infanterie Schietkamp in Harskamp is in 2016 een schiethuis gerealiseerd voor reguliere (infanterie) eenheden. Het KCT kan daar een gedeelte van zijn training uitvoeren. In 2018 en 2019 zal Defensie nog zes schiethuizen bouwen. Deze zijn bedoeld voor reguliere eenheden, maar kunnen ook door het KCT worden gebruikt.
De OVV adviseert op korte termijn een eigen schiethuis voor het KCT te bouwen, waarin dynamische schietoefeningen veilig kunnen plaatsvinden. Om voor het KCT, het M-squadron (voorheen bekend als de Unit Interventie Mariniers (UIM)) en de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten (BSB) specifieke schietfaciliteiten in te richten, is in 2012 besloten om op twee locaties een combinatie van een 270 graden schietbaan en een Close Quarter Battle (CQB-)faciliteit te realiseren: in het midden van het land voor het M-squadron en de BSB en in het zuiden voor het KCT. Het heeft veel tijd gekost om een geschikte locatie te vinden door onder andere de geldende regelgeving op het gebied van milieu, geluid en (vlieg)veiligheid. Daarnaast gaat het bij CQB-huizen om een nieuw concept waarbij op zowel infra-technisch als operationeel gebied veel onderzoek nodig was. Om van de ervaring van andere landen te leren, zijn bezoeken aan onder andere Duitsland en de Verenigde Staten gebracht. Begin dit jaar zijn de voorgenomen locaties voor de schietfaciliteiten vastgesteld: de Koningin Wilhelmina Kazerne (KWK) in Ossendrecht en Kamp Soesterberg. Het Rijksvastgoedbedrijf werkt op dit moment voor beide locaties het technisch ontwerp voor de nieuwe banen en schiethuizen uit. De verwachting is dat de faciliteit in Soesterberg halverwege 2019 gereed zal zijn, en die in Ossendrecht eind 2019. Daarnaast onderzoekt Defensie de mogelijkheid om, als interim--oplossing, een modulaire schietbaan voor het KCT aan te schaffen die tijdelijk op de kazerne in Roosendaal kan worden geplaatst. Deze modulaire faciliteit zal beschikken over de mogelijkheid om 270 graden schietoefeningen uit te voeren. Door het plaatsen van ballistische tussenwanden, zou hiermee ook een deel van de CQB-oefeningen kunnen worden uitgevoerd.
Welke aanvullende maatregelen zijn inmiddels genomen om de veiligheid van commando’s tijdens schietoefeningen te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 5.
De consequentie van Basel IV regels voor financieringsmechanisme ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de strekking van dit artikel?
Tijdens de financiële crisis stond de solvabiliteit van banken flink onder druk. In het Bazelse Comité is naar aanleiding hiervan een pakket maatregelen overeengekomen – het Bazel III raamwerk – dat de kwaliteit en de hoeveelheid kapitaal die banken wereldwijd moeten aanhouden, substantieel heeft verbeterd en vergroot. In het Bazelse Comité zijn de onderhandelingen momenteel nog gaande over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden (ook vaak aangeduid als Bazel IV). Of de zorgen van de auteurs van het opinieartikel ook bewaarheid zullen worden, valt op dit moment daarom nog niet te zeggen. Wel geldt in zijn algemeenheid dat het Bazelse raamwerk, bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken, geen onderscheid maakt naar de geografische blootstelling van een bank, maar dat wordt gekeken naar het onderliggende risico. Dat uitgangspunt onderschrijf ik.
Is de zorg die in het artikel wordt genoemd bekend bij De Nederlandsche Bank (DNB), zodat ook die zijn invloed op de uitkomst van Basel IV kan aanwenden?
Ja, deze zorg is bij DNB bekend. De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) en Rabobank hebben een brief met hun zorgen over onbedoelde consequenties van de afronding van het Bazel III raamwerk voor ontwikkelingslanden aan het Bazelse Comité gestuurd. DNB heeft hiervan een afschrift ontvangen. Het Bazelse Comité zal de reacties op de voorgestelde hervormingen zoals geconsulteerd2 meewegen bij de vormgeving van het definitieve raamwerk.
In hoeverre is het risico dat banken opererend in ontwikkelingsgebieden lopen te vergelijken met in het Westen opererende banken?
Erkent u dat handel met ontwikkelingslanden gestimuleerd moet worden en dat hogere kapitaaleisen die volgen uit Basel IV belemmerend werken voor meer handel met deze landen?
Het kabinet erkent het belang van handel en investeringen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Met de agenda voor hulp, handel en investeringen ondersteunt het kabinet ontwikkelingslanden bij het vergroten van toegang tot regionale en internationale markten en stimuleert investerings- en handelsactiviteiten met deze landen.
Het Bazelse kapitaalraamwerk richt zich op het waarborgen van de solvabiliteit, stabiliteit en weerbaarheid van banken en heeft niet als doel om de handel met ontwikkelingslanden te stimuleren. Ook voor banken die actief zijn in ontwikkelingslanden is het belangrijk dat ze solvabel en weerbaar zijn.
Kunt u de gevolgen schetsen van een verhoging van de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt er in het Bazelse raamwerk bij de beoordeling van het benodigde kapitaal voor banken geen onderscheid gemaakt naar geografische blootstelling van de activiteiten van een bank, maar wordt er gekeken naar het onderliggende risico van verschillende type activiteiten.
Wanneer door de afronding van Basel III de (standaard)risicogewichten voor bepaalde type blootstellingen (bijvoorbeeld t.a.v. aandelenof gespecialiseerde kredietverlening 3) omhoog gaan, raakt dit alle blootstellingen van dit type, over de gehele linie, ongeacht het geografische aspect van deze blootstellingen. Dit kan als gevolg hebben dat een bank een blootstelling aan een bepaald type product, bijvoorbeeld financiering van vastgoed, verlaagt. Vanuit het Bazel III raamwerk maakt het echter niet uit of deze lening in Duitsland is afgesloten of in een ontwikkelingsland. Deze producten worden in dezelfde mate geraakt wanneer er sprake zou zijn van een verhoging van de (standaard)risicogewichten.
Ziet u, los van de Basel IV voorstellen, aanleiding om de kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden en bedrijven in ontwikkelingslanden te verhogen?
In het opinie-artikel «Pas nieuwe eisen voor banken aan om schade in ontwikkelingslanden te voorkomen» schetsen Rabobank en FMO dat de verhoging van de kapitaaleisen kan leiden tot ontmoediging van banken en ontwikkelingsbanken om door te gaan met financieren van handelsstromen en investeringen in ontwikkelingslanden. Het staat echter nog niet vast dat een verhoging van kapitaaleisen voor investeringen in ontwikkelingslanden een resultante van de nieuwe regelgeving van het Bazelse comité zal zijn. De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog niet afgerond, en de uitkomst daarvan is nog onduidelijk. Daarnaast is het van belang om vast te stellen dat na de uitkomst in Bazel nog een traject van EU-onderhandelingen over de implementatie van de Bazelse regels volgt.
Ziet u redenen om een uitzondering van Basel IV voor ontwikkelingsbanken te realiseren?
Zie antwoord vraag 7.
Zouden er andere veiligheidsmechanismen ingebouwd kunnen worden dan een hogere kapitaalreservering voor financieringsverstrekking in ontwikkelingslanden?
Het kabinet werkt in de volle breedte aan het veiliger maken van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Zo steunt Nederland, sinds de oprichting in 2002, het Financial Sector Strengthening and Reform Initiative (FIRST). Dit programma, uitgevoerd door de Wereldbank, zet in op het ondersteunen van hervormingsprocessen van de financiële sector in ontwikkelingslanden. Door het begeleiden van (de implementatie van) wet- en regelgevingstrajecten is de onafhankelijkheid en de capaciteit van centrale banken over de afgelopen jaren verbeterd. De toegenomen kwaliteit van centrale banken in ontwikkelingslanden verlaagt het risico van het zakendoen met ontwikkelingslanden.
Ook via andere wegen zet het kabinet zich in om de veiligheid van de financiële sector in ontwikkelingslanden te vergroten. Er wordt gewerkt aan goed financieel toezicht op basis van heldere en transparante regelgeving zodat dat financiële instellingen reële risico inschattingen maken. In algemene zin geldt dat wanneer de transparantie in de financiële sector en toezicht goed geregeld is, banken sneller groeien en meer ondersteunend kunnen zijn aan economische groei.
Zijn de additionele regels in Basel IV complementair aan het bereiken van de Sustainable Development Goals (SDGs)?
Zoals aangegeven in de beantwoording van voorgaande vragen zijn de onderhandelingen in het Bazelse Comité nog niet afgerond. Echter, het Bazelse raamwerk heeft als doel om financiële instellingen veiliger en meer weerbaar te maken om risico’s daadwerkelijk te kunnen ondervangen. Ze dragen bij aan een helder kader en stabiele omgeving waarin de markt voor (duurzame) financiering tot verdere ontwikkeling kan komen.
Zijn de additionele regels in Basel IV een belemmering voor het bereiken van de SDGs?
Zie antwoord vraag 10.
Gaat u de effecten van de voorgestelde maatregelen in Basel IV op agri-financiering en hoge kwaliteit hypotheken onderzoeken?
De onderhandelingen in het Bazelse Comité zijn nog gaande. Wanneer het Bazelse Comité tot een akkoord komt, zal er nog een EU-traject volgen. In het EU-traject zal ook een inschatting van de impact van het voorstel moeten worden gemaakt door de Europese Commissie. Nederland zal vervolgens de inzet bepalen wanneer de uitkomst bekend is en er meer zicht is op de impact.
Welke ontwikkelingen zijn er te melden over de onderhandelingen die de risicoweging binnen Basel IV op (Nederlandse) hypotheken en bijvoorbeeld landbouwgronden bepalen? Welke acties onderneemt u om de Nederlandse belangen hier te borgen?
Tot op heden is in het Bazelse Comité nog geen akkoord overeengekomen. De onderhandelingen zijn nog gaande. Conform mijn toezegging van 28 juni 20164 heeft het kabinet de Tweede Kamer zowel in de Kamerbrieven als in debatten over deze ontwikkelingen geïnformeerd.
Als lid van het Bazelse Comité zal DNB zich bij het definitief vormgeven van de hervormingen blijven inzetten voor een proportionele behandeling van onder andere Nederlandse hypotheken. Het doel is dat de risicogewogen kapitaaleisen in redelijke verhouding blijven staan met de daadwerkelijke onderliggende kredietrisico’s.
Het bezoek van minister-president Modi van India aan Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bereid – mede gezien uw uitspraken hierover in antwoord op eerdere vragen1 – om bij Minister-President Modi van India indringend aandacht te vragen voor het weren en tegenwerken van mensenrechten- en andere maatschappelijke organisaties, onder meer via de restrictieve Foreign Contribution Regulation Act, waardoor Nederlandse ontwikkelingsorganisaties grote problemen ondervinden bij het financieren van hun Indiase partnerorganisaties?
Ja.
Bent u bereid om met Minister-President Modi te bespreken dat een aanzienlijk aantal mensen en organisaties in Nederland problemen ondervindt bij het aanvragen van een visum voor India, onder meer omdat zij zich kritisch uitlaten over problemen in de Indiase samenleving en/of het beleid van de Indiase regering? Wilt u er bij hem op aandringen om dit restrictieve visumbeleid te veranderen en in overstemming te brengen met democratische waarden die India uitdraagt?
Het is het kabinet bekend dat organisaties en personen in een aantal gevallen problemen ondervinden met het aanvragen van een visum voor India. Het is daarbij niet altijd duidelijk wat precies de onderliggende redenen zijn. Het aantal reisbewegingen tussen India en Nederland is de afgelopen jaren – in beide richtingen – sterk toegenomen. Het verder faciliteren van reizigersstromen is onderwerp van overleg tussen beide landen. Het kabinet onderstreept in contacten met de Indiase overheid voortdurend het belang van maatschappelijke organisaties voor een goed functionerende democratische rechtsstaat. Het kabinet zet zich er voor in dat medewerkers van organisaties die opereren conform lokale wetgeving, in staat worden gesteld hun maatschappelijke activiteiten uit te voeren. Dit is ook aan de orde gekomen tijdens het bezoek van Minister-President Modi.
Bent u bereid om gezien de veelvuldige schendingen van arbeidsrechten, waaronder kinderarbeid en moderne slavernij, die vóórkomen in diverse productieketens van Nederlandse bedrijven die in India actief zijn – in o.m. de kleding2, zaden3 en natuursteensector4 –, met Minister-President Modi nadere afspraken te maken over het gezamenlijk aanpakken van deze problemen?
Uit verschillende rapporten komt een schrijnend beeld naar voren van het dagelijks leven van veel arbeiders in India: lage lonen, extreem lange werktijden en discriminatie van vrouwelijke werknemers. Ook kinderarbeid komt helaas nog steeds voor.
Positief is dat het Indiase parlement recent goedkeuring heeft gegeven voor de ratificatie van twee conventies tegen kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO): conventie 138, betreffende minimumleeftijd voor werk, en conventie 182, die beoogt kinderen onder de 18 jaar geen werk te laten verrichten dat schadelijk of gevaarlijk is voor de lichamelijke of geestelijke gezondheid. Vanzelfsprekend gaat het vervolgens om concrete implementatie van de conventies. Daarin kunnen naast de overheid, ook bedrijven en maatschappelijke organisaties een rol spelen. Het kabinet steunt ook organisaties die op deze terreinen actief zijn.
Toezicht op de naleving van lokale wet- en regelgeving, zoals het minimumloon en goede arbeidsomstandigheden, is een verantwoordelijkheid van de lokale Indiase overheid en van bedrijven die overeenkomsten afsluiten met toeleveranciers. In het kader van de OESO-richtlijnen worden bedrijven geacht toe te zien op naleving van lokale wetgeving bij hun toeleveranciers. India valt daarnaast onder het toezichtmechanisme van de ILO. Dit betekent dat Indiase vakbonden een klacht tegen hun overheid in kunnen dienen bij deze organisatie bij schending van de arbeidswetgeving.
Het kabinet benadrukt in contacten met de Indiase regering het belang van inclusieve duurzame ontwikkeling, inclusief een goed functionerende rechtsstaat en respect voor mensenrechten. Duurzame ontwikkeling en een goed functionerende rechtsstaat zijn nauw met elkaar verbonden. Dit is niet alleen bilateraal opgebracht tijdens het bezoek van premier Modi maar is ook onderwerp van gesprek in multilateraal verband.
Bent u tenslotte bereid om de positie van veelal gediscrimineerde en achtergestelde groepen zoals Dalits en moslims aan de orde te stellen, mede in het licht van het toenemend aantal gewelddadige uitingen tegen hen van extremistische hindoe-groepen rond het verbannen van rundvlees?5
De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten en de rol van non-gouvernementele organisaties, hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende democratische rechtsstaat en de bevordering van duurzame ontwikkeling.
Tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan zijn Indiase ambtgenoot Swaraj op 9 mei 2017 heeft hij het thema mensenrechten vanzelfsprekend aan de orde gesteld. Ook tijdens het bezoek van Minister-President Modi van India aan Nederland is het belang van mensenrechten aan de orde gekomen.
Bent u bereid het toenemende geweld tegen christelijke minderheden, zoals blijkt uit een rapport van de All India Christian Council, aan de orde te stellen?6
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen vóór het bezoek van Minister-President Modi voorzien op 27 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De escalatie tussen Rusland en VS inzake de strijd in Syrië |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat de VS een Syrisch gevechtsvliegtuig uit de lucht hebben geschoten?1 Is dit een legitieme actie geweest?
De VS heeft aangegeven dat het niet de inzet is om het Syrische regime aan te vallen, maar dat acties ter verdediging van coalitie- of geallieerde troepen niet zijn uitgesloten. Het kabinet beschikt niet over de benodigde feiten om deze aanval verder te duiden.
Hoe beoordeelt u de reactie van Rusland, namelijk het besluit dat alle vliegtuigen van de VS én hun bondgenoten die vliegen boven Syrisch grondgebied dat in handen is van de Syrische regering, een legitiem doelwit zijn?2 Vindt u dit een logische en proportionele reactie en is het legitiem?
De reactie van Rusland draagt niet bij aan de-escalatie van de situatie in Syrië. De-escalatie is enerzijds belangrijk om de veiligheid van de coalitie en haar partners te waarborgen, anderzijds om de focus op de strijd tegen ISIS te houden.
Kunt u toelichten wat de consequenties zijn van de escalatie tussen de VS en Rusland voor de strijd tegen ISIS? Kunt u in uw reactie meenemen dat Australië reeds heeft besloten om geen bombardementen meer uit te voeren boven Syrië vanwege deze escalatie?3 Verwacht u dat andere partners soortgelijke besluiten zullen nemen?
De strijd tegen ISIS gaat onverminderd door. Van verhoogde spanning tussen Rusland en de anti-ISIS coalitie is geen sprake. Het Combined Air Operations Centre(CAOC) van de anti-ISIS coalitie, verantwoordelijk voor de planning van de luchtoperaties, heeft tijdelijk extra voorzichtigheid betracht. In dat licht had Australië besloten zijn tankervliegtuig tijdelijk geen vluchten boven Syrië te laten uitvoeren. Inmiddels is deze voorzorgsmaatregel teruggedraaid.
Heeft deze escalatie en het Russische besluit consequenties voor de (mogelijkheid van) inzet van de Nederlandse KDC-10?
Het Nederlandse tankervliegtuig kan worden ingezet boven dezelfde gebieden waar de Nederlandse gevechtsvliegtuigen ook hebben geopereerd. Dat betekent dat de KDC-10 boven Irak en Oost-Syrië coalitievliegtuigen bijtankt die deelnemen aan de strijd tegen ISIS. Het CAOC zet de toegewezen middelen verantwoord in op basis van een voortdurend aangepast dreigingsbeeld. Defensie houdt de veiligheidssituatie vanzelfsprekend nauwlettend in de gaten.
Zet u zich, samen met andere partners uit de coalitie tegen ISIS, in voor de-escalatie tussen Rusland en de VS? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zowel de VS als Rusland onderschrijven het belang van de-escalatie. Nederland hecht, net als alle partners van de coalitie, aan gedegen de-escalatie om de veiligheid van de militairen in de anti-ISIS coalitie zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. Op militair en politiek niveau is tussen de VS, Rusland en de coalitie doorlopend sprake geweest van de-escalatie.
Kunt u reageren op de berichten dat er meer burgerdoden vallen in de strijd tegen ISIS vanwege de toenemende bombardementen door de VS?4
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. Burgerslachtoffers zijn helaas echter nooit helemaal uit te sluiten. De gevechtshandelingen vinden thans plaats in dichtbevolkt, verstedelijkt gebied. ISIS heeft zich verschanst in dichtbevolkte wijken en zet steeds vaker burgers in als menselijk schild. Het risico op burgerslachtoffers neemt daardoor toe. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM onderzoekt alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden in de strijd tegen ISIS.
Klopt het dat de «rules of engagement» voor bombardementen eenzijdig zijn aangepast door de VS? Zo ja, wat zijn hiervan de consequenties voor de strijd tegen ISIS? Draagt dit wel of niet bij aan een duurzame en stabiele oplossing voor Irak en Syrië? Gelden de aangepaste «rules of engagement» alleen voor de VS of voor de hele coalitie die strijdt tegen ISIS?
Het voorkomen van burgerslachtoffers en het minimaliseren van nevenschade heeft de hoogste prioriteit voor Nederland en de anti-ISIS coalitie. De coalitie hanteert hiervoor een uiterst zorgvuldig targetingproces. Ieder land van de coalitie hanteert zijn eigen Rules of Engagement(RoE) voor deelname aan de strijd tegen ISIS. Desgevraagd heeft de VS aangegeven de RoE niet te hebben gewijzigd. Over de inhoud van de Nederlandse RoE of die van partnerlanden worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Hoeveel burgerdoden zijn er dit jaar al gevallen in de strijd tegen ISIS? Hoe verhoudt zich dat tot het aantal burgerdoden in voorgaande jaren?
Zoals eerder met de Kamer gewisseld zijn geen volledige gegevens voorhanden voor wat betreft het aantal (burger)slachtoffers dat gemaakt is door de verschillende strijdende partijen in Syrië en Irak. Het Amerikaanse hoofdkwartier CENTCOM heeft in de laatste publicatie van de maandelijkse rapportage over burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden bevestigd dat de coalitie verantwoordelijk is voor tenminste 484 burgerslachtoffers sinds het begin van de strijd tegen ISIS.