Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Max Aardema (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Exposegroepen en doxing op Telegram |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden kinderen in Telegram-exposegroepen: «Ouders cruciaal in aanpak»»1?
Ja.
Ziet u, net als de indiener, dat het probleem van exposing en doxing toeneemt in openbare en besloten groepen op Telegram?
Vanzelfsprekend ben ik, met de indiener, van mening dat exposing en doxing in Telegram-groepen een zeer kwalijk probleem is. In de eerste plaats voor de slachtoffers wiens foto’s en contactgegevens gedeeld worden. Maar ook omdat Telegram zelf dit probleem niet tegengaat, zoals andere grote platforms vaak wel doen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn eerdere antwoorden over dit onderwerp.2
Het is moeilijk te zeggen of het probleem toeneemt; daarvoor ontbreken duidelijke gegevens. Daarnaast is het hebben van een overzicht van besloten groepen lastig omdat deze groepen per definitie niet openbaar zijn. Exposing wordt niet als zodanig door de politie geregistreerd omdat het kan gaan om verschillende strafbare feiten. Hierbij valt onder andere te denken aan misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) en sinds 1 januari 2024 ook aan het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel strafbare doxing (artikel 285d Sr) genoemd. Het aantal gevallen van doxing van vóór die datum is niet vast te stellen, omdat de politie meldingen en aangiften over gedragingen die sindsdien strafbaar zijn, niet als zodanig registreerde. Er wordt inderdaad aangifte gedaan van doxing op Telegram, maar ook van doxing op verschillende andere platformen.
Bent u van mening dat dit soort groepen op Telegram aangepakt moeten worden en verwijderd dienen te worden? Wat is daarin uw rol als Minister?
Ik ben van mening dat alle online inhoud die strafbaar dan wel onrechtmatig is verwijderd zou moeten worden. In eerste instantie is dat de verantwoordelijkheid van de online platformen, zoals Telegram, zelf. Als het platform weet van de aanwezigheid van groepen die actief zijn met het doel om illegale content met elkaar te delen dan moet het platform daartegen optreden.
Via de publiek-private samenwerking online content moderatie ben ik in constante dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector over illegale inhoud en illegale activiteiten op het openbare internet. Ik keur het af dat partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram besloten hebben hier niet bij aanwezig te zijn.
De afgelopen jaren heeft het kabinet de inspanningen verhoogd om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels op grond van de Verordening Terroristische Online Inhoud en de Digital Services Act3. Dit zijn twee nieuwe wetgevingsinstrumenten die de toezicht en handhaving van illegale inhoud op het internet moeten verbeteren. De Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal houdt toezicht op de Verordening Terroristische Online Inhoud. De Europese Commissie – en in Nederland de Autoriteit Consument en Markt – houden toezicht op de Digital Services Act.
Indien geen gehoor wordt gegeven aan verzoeken tot verwijdering van online illegale content kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris, die enkel wordt afgegeven ingeval van verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, een platform bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is voor de beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten (artikel 125p Sv).
Zijn u andere platforms bekend waar relatief veel doxing en exposing plaatsvindt? Zo ja, welke platforms zijn dat en welke maatregelen neemt u om doxing en exposing daarop tegen te gaan?
Ik beschik niet over een dekkend overzicht van platforms waarop exposing en doxing zich relatief veel voordoen ten opzichte van andere platforms. De gedragingen doen zich voor op diverse platforms, zoals bijvoorbeeld op Telegram. Een aantal platforms voert een actief beleid tegen illegaal en ongewenst gedrag, zoals Meta, TikTok en Snapchat. Met deze partijen vindt regelmatig overleg plaats en zij werken ook goed samen met mijn ministerie, openbaar ministerie en de politie.
Hoe veel gevallen van doxing zijn er sinds de strafbaarstelling daarvan op 1 januari jl. gesignaleerd en aangepakt op Telegram? Hoe veel van deze gevallen vonden plaats in exposegroepen die daar specifiek voor opgericht zijn?
In januari 2024 zijn 21 incidenten rond doxing gemeld bij de politie. In 13 gevallen is er aangifte gedaan. In drie van die gevallen is de verdachte geïdentificeerd. Het onderzoek naar deze incidenten loopt nog. Over lopende zaken kan ik verder geen uitspraken doen.
Specifiek voor Telegram zijn er bij de politie op dit moment drie registraties van doxing bekend die kunnen worden geduid als exposing – het zonder instemming verspreiden van intiem beeldmateriaal met een negatief doel, bijvoorbeeld om iemand te beledigen of af te persen. Of de gebruikte Telegramgroepen specifiek voor dergelijke exposing zijn opgericht kan ik niet vaststellen.
Wat is de wettelijke definitie van «exposing»? Onder welke voorwaarden is dit strafbaar? Vallen ook niet-naakte beelden, die toch zonder toestemming zijn verzameld en / of verspreid, onder deze definitie? Zo ja, hoe wordt bepaald of materiaal geldt als exposing?
Exposing kan strafbaar zijn als sprake is van strafbare doxing (artikel 285d Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) of misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr). Strafbare doxing (artikel 285 Sr) doet zich voor in de gevallen waarin persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te jagen of ernstige overlast aan te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het adres of een (naakt of niet-naakt) foto van het slachtoffer op grond waarvan de identiteit van het slachtoffer kan worden vastgesteld. In het geval dat beeldmateriaal van seksuele aard, zoals naaktfoto’s, wordt verspreid kan onderscheid worden gemaakt tussen beeldmateriaal van minderjarigen en van meerderjarigen. Beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen betreft kinderpornografisch materiaal waarvan de verspreiding in alle gevallen strafbaar is (artikel 240b Sr). Is de afgebeelde persoon een volwassene, dan is de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van de afgebeelde strafbaar wanneer degene die dit doet weet dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde (artikel 139h, tweede lid, onder b, Sr). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van een ander terwijl degene die dit doet weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit materiaal opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd (artikel 139h, tweede lid, onder a, Sr).
Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende handvaten biedt om doxing- en exposegroepen aan te pakken? Zo ja, welke handvatten bent u van plan in te zetten?
Als het openbare chatgroepen betreft, biedt de Digital Services Act zeker handvatten om hiertegen op te treden. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16 (dat voorziet in kennisgevings-en actiemechanismen voor illegale inhoud), artikel 18 (op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties), artikel 22 (over meldingen ingediend door betrouwbare flaggers), artikel 23 (op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden) en artikel 28 (de verplichting voor online platforms om minderjarigen te beschermen).
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken erbuiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen.4 Opgemerkt zij wel dat Telegram niet in Nederland gevestigd is en geen wettelijke vertegenwoordiger in Nederland heeft aangewezen. Dit beperkt de mogelijkheden om Telegram aan te spreken op naleving van de Digital Services Act, omdat Telegram niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt. Het is aan de toezichthouder in de lidstaat waar Telegram besluit een wettelijk vertegenwoordiger aan te wijzen, in dit geval België, om toezicht te houden op de naleving van deze eisen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de ACM als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Welke gevolgen heeft het voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en uw ministerie dat de DSA nog niet nationaal is geïmplementeerd? Bemoeilijkt dit het nemen van maatregelen tegen platforms die niet voldoen aan de verplichtingen? Wanneer verwacht u dat de uitvoeringswet aan de Kamer wordt voorgelegd?
De Digital Services Act is een verordening en behoeft geen implementatie, maar uitvoering. Als verordening werkt de Digital Services Act rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Sinds 17 februari 2024 geldt de Digital Services Act dan ook door de gehele Europese Unie. Tussenhandeldiensten zijn verplicht om de Digital Services Act na te leven en gebruikers kunnen zich jegens hen beroepen op de rechten die zij door de Digital Services Act krijgen. Dat de ontwerp Uitvoeringswet in Nederland nog niet tot wet is verheven betekent niet dat diensten niet aan de Digital Services Act hoeven te voldoen. Het betekent enkel dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) nog niet in staat is om toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act door tussenhandeldiensten die in Nederland zijn gevestigd of een wettelijk vertegenwoordiger hebben, zoals Bol.com, Marktplaats, of Snap. Voor het toezicht op de zeer grote online platformen en zoekmachines, zoals Instagram, X, Amazon, of TikTok is de Europese Commissie de primaire toezichthouder. Dat de ACM nog niet bevoegd is om in Nederland toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act betekent dan ook niet dat er nog geen toezicht is op deze diensten.
Voor wat betreft de verwachte planning rondom de Uitvoeringswet DSA, is de Minister van Economische Zaken bezig om het advies van de Raad van State dat op 8 februari jl. ontvangen is, te verwerken. Daarna zal het ontwerpwetsvoorstel worden voorgelegd aan de ministerraad. Na diens goedkeuring kan het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden verzonden. Dit zal naar verwachting eind maart zijn.
Verwacht u dat Telegram zich aan de eisen die de DSA aan het platform stelt gaat houden? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, aan welke eisen verwacht u dat Telegram niet zal voldoen?
Zoals toegelicht is de positie van Telegram onder de Digital Services Act nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de Digital Services Act voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Ik heb op dit moment geen indicaties dat Telegram niet van plan is om de Digital Services Act na te gaan leven. Telegram heeft een wettelijk vertegenwoordiger aangewezen in België; dat betekent dat de Belgische toezichthouder zal gaan handhaven op de verplichtingen uit de Digital Services Act. Dat laat onverlet dat politie en justitie actief zullen blijven om illegale inhoud van Telegram te weren.
Welke escalatieladder schrijft de DSA voor indien Telegram niet meewerkt? Op welke momenten worden welke sancties opgelegd als het platform niet voldoet aan de eisen?
Het toezicht op de naleving van de Digital Services Act is aan de bevoegde onafhankelijke toezichthouders. Het is aan hen om te bepalen hoe zij de handhaving eventueel vormgeven. De Digital Services Act bevat in ieder geval voldoende instrumenten hiervoor, zoals de mogelijkheid om de stopzetting van inbreuken te bevelen, een last onder dwangsom en/of een geldboete op te leggen.
Welke tekortkomingen ziet u in de DSA die het doeltreffend aanpakken van exposegroepen op Telegram nog bemoeilijken?
Ik zie niet direct tekortkomingen in de Digital Services Act. Het aanpakken van exposegroepen zou eventueel bemoeilijkt kunnen worden indien het gaat om besloten groepen, aangezien de Digital Services Act daarop (vermoedelijk) niet van toepassing is. Omwille van het beschermen van onder meer de privacy en veiligheid gelden er voor dergelijke communicatie andere regels dan de Digital Services Act. De bestrijding van exposegroepen en de verspreiding van illegale inhoud in besloten groepen botsen al snel met grondrechten en andere belangen. De Digital Services Act staat er niet aan in de weg dat iemand die weet dat hij- of zijzelf of een ander slachtoffer wordt van deze exposegroepen dit meldt bij de aanbieders, aangifte doet bij de politie of naar de civiele rechter stapt.
Welke andere instrumenten en bevoegdheden heeft u, buiten de DSA om, om exposegroepen aan te pakken? Wanneer zet u deze in?
In situaties waarin gegevens niet worden verwijderd door platforms zoals Telegram kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken op grond van artikel 125p Sv (zie ook beantwoording van vraag 3).
Vaak worden exposes op sociale media en in appgroepen via anonieme accounts gedaan of door accounts waarbij de gebruikersnaam niet overeenkomt met de identiteitsgegevens van de accounthouder. Opsporingsonderzoeken kunnen hierdoor veel tijd in beslag nemen. Wanneer nader onderzoek plaatsvindt, zal de politie trachten te achterhalen welke gebruikersgegevens zijn opgegeven bij het aanmaken van het account (welk e-mailadres en telefoonnummer aan het account zijn gekoppeld), welk IP-adres is gebruikt bij het aanmaken van het account, welk IP-adres is gebruikt bij het plaatsen van de illegale content en welke IP-adressen het laatst door dit account zijn gebruikt. Daartoe kan de politie een vordering (al dan niet door middel van een internationaal rechtshulpverzoek) indienen bij sociale media platforms om de identiteit van de accounthouder te achterhalen (artikel 126naSv). Over het algemeen gaat de samenwerking tussen de politie en sociale mediabedrijven goed en werken ze mee aan de vorderingen tot het verstrekken van gegevens, maar dat is niet altijd het geval, bijvoorbeeld bij een partij als Telegram. Indien de identiteit van de feitelijke verzender van het bericht waarmee een strafbaar feit is gepleegd kan worden vastgesteld zal in beginsel tot vervolging worden overgegaan.
De verspreiding van beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen is zoals gezegd in alle gevallen strafbaar (artikel 240b Sr). Om de handhaving op het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik te verstevigen heb ik de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) opgericht. De wet die de bestuursrechtelijke bevoegdheid regelt die de ATKM zal verkrijgen voor handhaving op kinderpornografisch materiaal ligt momenteel voor in uw Kamer.
Behoort een verbod op het aanbieden van de app Telegram in Nederland tot de mogelijkheden? Zo ja, overweegt u een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Ik zie een verbod op de app Telegram in Nederland niet als een manier om exposegroepen aan te pakken; het is immers niet het enige platform waar dit soort activiteiten plaatsvindt. Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Het is aan Telegram om te zorgen dat het gebruik van de app niet leidt tot illegale inhoud of illegale activiteiten.
Vanuit de DSA volgt dat Telegram een Europese vertegenwoordiger moet aanwijzen. Bent u bereid zo snel mogelijk met de vertegenwoordiger in gesprek te gaan over deze problematiek en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Telegram heeft inderdaad een wettelijk vertegenwoordiger in de Unie aangewezen; dat is in dit geval in België. Het gaat hierbij om dezelfde vertegenwoordiger die ook aanspreekpunt is voor de Verordening Terroristische Online Inhoud. Het is nu van belang om vertrouwen te stellen in de onafhankelijk toezichthouders in België en hen niet bij voorbaat voor de voeten te lopen.
Bent u bereid samen op te trekken met de verantwoordelijke Minister in België om de wettelijke vertegenwoordiging van Telegram in Brussel tot actie te dwingen?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. Het is nu aan de onafhankelijk toezichthouders om te onderzoeken of Telegram de Digital Services Act naleeft en zo nodig handhavend op te treden om Telegram tot actie te dwingen.
Heeft u de bevoegdheid om contact met Telegram af te dwingen, mocht de Europese vertegenwoordiging ook onbereikbaar blijken?
Nee, deze bevoegdheid heb ik niet zolang Telegram niet in Nederland gevestigd of vertegenwoordigd is.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het gebruik van artikel 100 van de grondwet met betrekking tot de aanvallen in Jemen |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uitleggen op welke wijze de zelfverdediging van de Verenigde Staten (VS) noodzakelijk was bij de aanval op Jemen op 12 januari 2024? In hoeverre was er sprake van Amerikaans grondgebied?1
De aanvallen van Houthi-eenheden op commerciële en marineschepen in de Rode Zee vormen een bedreiging voor de maritieme veiligheid en het ongehinderd transport van goederen alsmede het beginsel van vrij en veilig scheepvaartverkeer. De internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland, heeft de Houthi’s meerdere keren opgeroepen tot het staken van deze aanvallen en de-escalatie. In weerwil van deze oproepen zijn de Houthi’s doorgegaan met aanvallen, onder meer op marineschepen van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk beroepen zich op het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. De VS heeft de VN-Veiligheidsraad hierover geïnformeerd.
In hoeverre was een aanval op de VS, zoals u aangeeft, ook een aanval op Nederland, als juridische rechtvaardiging voor de deelname van een stafofficier en de openlijke politieke steun? Waarom biedt deze argumentatie voldoende juridische grondslag in uw ogen?
Zoals aangegeven in de brieven van 12 en 19 januari 2024, heeft de Verenigde Staten op basis van het recht op zelfverdediging gewapend opgetreden tegen de militaire infrastructuur van de Houthi’s in Jemen. De niet-operationele steun van Nederland is gebaseerd op het recht op collectieve zelfverdediging van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Net als Nederland hebben 24 andere landen de acties van de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk politiek ondersteund.
Waarom is in de brief van 12 januari noch in de bijgevoegde beslisnota een juridische basis op basis van een grondwetsartikel opgegeven?
Een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Is de voor de hand liggende conclusie dat er geen juridische basis in de Nederlandse wet is? Als dat in uw ogen wel het geval is, waarom hebt u die dan niet aangegeven?
Nee, een militaire operatie in het buitenland moet zijn gebaseerd op een rechtsbasis die voldoet aan het internationaal recht, en dus niet op een nationale wet, zoals de Nederlandse Grondwet. De inzet van de krijgsmacht vindt plaats op basis van artikel 97 van de Grondwet.
Waarom hebt u geen aanvullende brief aan de Kamer geschreven en komt u pas in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 met een mondelinge mededeling over de toepassing van artikel 100 lid 2 Grondwet?
Artikel 100 van de Grondwet schrijft voor dat de regering de Staten-Generaal vooraf moet inlichten over deelname aan militaire operaties ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zoals omschreven in artikel 100 lid 2 geldt deze verplichting niet indien dwingende redenen het vooraf verstrekken van inlichtingen aan de Staten-Generaal verhinderen. In dat geval worden inlichtingen zo spoedig mogelijk verstrekt. In de Kamerbrief van 12 januari 2024 is aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van deze operatie niet voorafgaand aan de operatie hebben geïnformeerd. Conform Artikel 100 lid 2 hebben wij dit zo snel mogelijk gedaan.
Het Toetsingskader 2014 bevat afspraken tussen de regering en de Kamer over de reikwijdte en toepassing van artikel 100 en de relevante onderwerpen waar de regering de Kamer over kan informeren (Kamerstuk 29 521, nr. D, 23 mei 2014). Tussen regering en Kamer is in 2014 afgesproken dat het Toetsingskader alleen van toepassing is wanneer de inzet onder Artikel 100 militaire eenheden betreft en wanneer er risico is op wapengebruik door of tegen Nederlandse eenheden. De bijdrage die Nederland nu levert aan de VS-geleide missie tegen Houthi-systemen, met één stafofficier die niet-operationele militaire steun levert, valt niet onder het Toetsingskader van Artikel 100.
Klopt het dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Hoe verhoudt dit zich tot de manier waarop met dit verzoek is omgegaan?
Ja, Nederland is een soeverein land en heeft dus zelfstandig het verzoek van de Verenigde Staten om steun te leveren aan de Amerikaanse militaire operatie beoordeeld en vervolgens besloten politieke en niet-operationele militaire steun, in de vorm van inzet van één stafofficier, te geven.
Wie bepaalt wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd?
Dat bepaalt het kabinet. In de Kamerbrief van 12 januari jl. is aangegeven dat het kabinet de Kamer omwille van de vertrouwelijkheid van de operatie niet voorafgaand aan de operatie heeft geïnformeerd, vanwege de operationele veiligheid.
Is het juist dat de Amerikanen u gewezen hebben op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet? Wat bedoelde u dan met de uitdrukking «de Amerikanen daar specifiek om hebben gevraagd», zoals u in het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken d.d. 22 januari 2024 van 18 januari 2024 stelde? Wanneer vroegen de VS dat, voor of na 12 januari?
Nee. Het genoemde verzoek van de Verenigde Staten zag op het niet voorafgaand aan de aanvallen naar buiten treden over de voorgenomen aanvallen uit zelfverdediging.
Waarom hebt u niet zelf artikel 100 lid 2 Grondwet opgevoerd als juridische basis in de brief van 12 januari?
Artikel 100 Grondwet geeft geen rechtsbasis voor de inzet van de krijgsmacht.
Kunt u de Kamer informeren over het advies van de Dienst Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken voor de beslissing om een stafofficier toe te voegen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Wat was het advies van Juridische Dienst van het Ministerie van Defensie? Kunt u de Kamer dat toesturen?
Het advies van de Directies Juridische Zaken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Defensie is verwerkt in de Kamerbrieven en openbare beslisnota’s van 12 en 19 januari 2024.
Is het juist te concluderen dat de VS hebben bepaald wat «dwingende redenen» zijn, zoals in lid 2 van artikel 100 Grondwet wordt geformuleerd? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Nee. Zie tevens het antwoord op vraag 7.
Is het juist te concluderen dat de randvoorwaarden voor toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave in een brief d.d. 23 augustus 2000 aan de Kamer?2 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het tevens juist dat de deelname van een stafofficier onder het beleid van De Grave onbekend zou zijn gebleven? Indien neen, waarom niet?
Het is niet juist te concluderen dat de randvoorwaarden van toepassing van lid 2 van artikel 100 Grondwet zijn vastgesteld door toenmalig Minister van Defensie De Grave. De brief van toenmalig Minister van Defensie De Grave, d.d. 23 augustus 2000, gaat in op de mate van informatieverstrekking over speciale operaties. De inzet van de niet-operationele stafofficier betreft geen speciale operatie.
Is het juist om te concluderen dat u politieke redenen had om mee te delen dat een stafofficier deelnam aan de operatie?
Deelname aan missies en operaties is een politiek besluit. Indien u doelt op de vraag of het politiek gemotiveerd was om de Kamer niet vooraf te informeren over deze bijdrage is het antwoord nee. Dit was ingegeven door de eerdere genoemde redenen, namelijk dat hiermee de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in gevaar zouden kunnen worden gebracht.
Kunt u aangeven wanneer ooit eerder, sinds 2000, artikel 100 lid 2 van de Grondwet is ingeroepen in een mededeling of een brief aan de Kamer?
Op 21 mei 2014 is gemeld in de beantwoording van de feitelijke vragen over de werking van de artikel-100 procedure en het Toetsingskader (Kamerstuk 29 521, nr. 245) dat er nog geen beroep op lid 2 van artikel 100 Grondwet is voorgekomen. Tijdens het debat over de aanvullende artikel-100 brief over de bijdrage aan Resolute Support-missie Afghanistan op 22 april 2021 werd herhaald dat er niet eerder een beroep op lid 2 van artikel 100 van de Grondwet is gedaan.
Deelt u de opvatting dat uw beslissing van 12 januari 2024 een herziening van het beleid van De Grave mogelijk maakt? Zo ja, hoe wilt u dat doen?
Het beleid van De Grave heeft betrekking op deelname aan speciale operaties.
Is het vertrouwelijk informeren van de Kamer overwogen, door wie en wanneer? Waarom is besloten om dit niet alsnog te doen, zoals ze bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk hebben gedaan?
Vanwege het verzoek van de VS tot geheimhouding is besloten hier niet toe over te gaan. Omdat het eerder verstrekken van inlichtingen de slagingskans van de operatie en de operationele veiligheid in het geding zou hebben gebracht, is de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Ziet u met deze aanvallen dat het risico op verdere escalatie van geweld in het Midden-Oosten welbewust is genomen? Neemt Nederland verantwoordelijkheid voor dit risico, en kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in de besluitvorming meegenomen dat er onzekerheden en verschillende scenario’s denkbaar zijn. Het beoogde effect is dat de aanvallen de militaire capaciteiten van de Houthi’s zullen verzwakken en verdere aanvallen ontmoedigen. Daarnaast kan de operatie de kans op regionale escalatie verkleinen. Enerzijds doordat de aanvallen een afschrikwekkend signaal uitzenden aan regionale actoren die de Houthi’s steunen en die verdere destabilisering beogen. Anderzijds omdat de aanvallen de veiligheidsdreiging voor landen die door de Houthi’s worden bedreigd, vermindert. Tegelijkertijd is het ook mogelijk dat de Houthi’s doorgaan met de aanvallen en dat het conflict in de regio verder escaleert. Het dilemma daarbij is of Nederland vanwege het risico op verdere escalatie geen reactie moet geven op de aanvallen van de Houthi’s op commerciële en marineschepen in de Rode Zee. Er is ook een risico dat door het niet innemen van een positie juist ruimte aan verdere escalatie wordt gegeven. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 19 januari jl., onderstreept het kabinet het belang van internationale samenwerking en de-escalatie om verdere aanvallen te voorkomen.
Klopt het dat resolutie 2722 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (VNVR) «voorzichtigheid en terughoudendheid» bepleitte m.b.t. escalatie in de Rode zee regio?
VNVR-resolutie 2722 veroordeelt de aanvallen van de Houthi’s op schepen in de Rode Zee, eist dat de Houthi’s deze aanvallen staken, bevestigt het recht op vrije doorvaart en het recht van landen om, in overeenstemming met internationaal recht, hun schepen te beschermen tegen deze aanvallen. Ook dringt de resolutie aan op voorzichtigheid en terughoudendheid om verdere escalatie van de situatie in de Rode Zee te voorkomen en moedigt aan tot het versterken van diplomatieke inspanningen van alle partijen.
Deelt u de opvatting dat deze aanval, gesteund door Nederland, daarmee direct tegen VNVR-resolutie 2722 in ging?
Nee. Het gewapend optreden van de VS en het VK d.d. 11 en 12 januari jl. volgde op diverse diplomatieke pogingen (waaronder de gezamenlijke verklaring van 3 januari jl.3) van de internationale gemeenschap, met inbegrip van Nederland en onder leiding van de Verenigde Staten, om te de-escaleren en maritieme veiligheid in de Rode zee te herstellen. Deze aanval is derhalve vooraf gegaan door de inzet van diplomatieke middelen en daarmee conform de VNVR-resolutie. Ook bevestigt de resolutie het recht van landen om hun schepen te beschermen tegen de aanvallen van de Houthi’s.
Deelt u de opvatting dat met de deelname aan en de rechtvaardiging van een militaire aanval van een ander land op in dit geval Jemen een negatief precedent wordt geschapen in de mogelijkheden van parlementaire controle in geval van militaire operaties van Nederland in het buitenland?
Het kabinet informeert de Kamer over Nederlandse bijdragen aan militaire operaties in het kader van de internationale rechtsorde voorafgaand aan de daadwerkelijke inzet. De specifieke context van deze bijdrage maakte dat het kabinet zich heeft beroepen op artikel 100 lid 2, en zo spoedig mogelijk de Kamer heeft geïnformeerd.
Bent u bereid een politieke appreciatie te geven waarin u verder in gaat op de juridische basis van de aanval, artikel 51 van het Handvest en resolutie 2722 van de VN Veiligheidsraad én de Nederlandse Grondwet?
De Kamerbrieven en openbaar gemaakte nota’s d.d. 12 en 19 januari jl. gaan in op de juridische basis van de aanval. Daarnaast wordt in deze beantwoording ingegaan op de Nederlandse Grondwet en de inhoud van de VNVR-resolutie.
Hoe verhoudt uw opstelling in de omgang met dit verzoek zich tot de stelling dat Nederland een soeverein land is dat onafhankelijk van de Verenigde Staten beslissingen neemt? Kunt u dat uitwerken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6, is Nederland een soeverein land dat zelfstandig beslissingen neemt.
Het artikel 'Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets bij alle ministeries, zoals verzocht in de motie van de leden Özütok c.s over het inzichtelijk maken hoe de kwaliteitseis «gender» in het integraal afwegingskader (IAK) wordt toegepast en hoe dit leidt tot inzicht in gendereffecten?2
Bij brief van 29 oktober 2020 (Kamerstuk 30 420, nr. 352) heeft toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geantwoord op de motie van de leden Özütok c.s. Kort samengevat komt het erop neer dat er niet expliciet is gerapporteerd over de gendertoets in de gepubliceerde stukken die naar uw Kamer waren gestuurd in de periode van januari 2019 tot januari 2020. Het is mogelijk dat een departement de toets wel heeft uitgevoerd, maar de gemaakte overwegingen niet heeft opgenomen in de Kamerstukken; het vermelden van de gendertoets was en is namelijk niet verplicht.
Sinds het voorjaar van 2023 is het IAK vervangen door het beleidskompas. Daarin is de kwaliteitseis «Effecten op gendergelijkheid» als een van de verplichte kwaliteitseisen opgenomen (bij het onderdeel effecten van beleid). Deze «gendertoets» zorgt ervoor dat er bij beleidsvoorbereiding wordt nagedacht over de mogelijke effecten op gendergelijkheid. Genderverschillen in de uitwerking van beleid kunnen zo in vroeg stadium inzichtelijk worden gemaakt en worden meegenomen in de verdere beleidsvorming. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuw beleid bijdraagt aan het vergroten van genderongelijkheid. Het beleidskompas verplicht niet tot het opnemen van de gendertoets in de memorie van toelichting of beleidsnota. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak de toets wel of niet is uitgevoerd.
De verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen ligt bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie stimuleer ik uiteraard wel dat mijn ambtsgenoten bij hun beleid een gendertoets laten uitvoeren. Zie meer uitgebreid het antwoord op vraag 7. Het staat uw Kamer vrij om bij de behandeling van wetsvoorstellen of beleidsstukken te vragen of er gekeken is naar de effecten op gendergelijkheid en om naar de resultaten hiervan te vragen.
Bent u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met andere ministeries over hoe een verbeterde toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets in de praktijk gebracht kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots bij een aantal ministeries?
Zoals aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie kan ik daarbij steun verlenen en op bepaalde terreinen een aanjagende of agenderende rol vervullen.
In de Emancipatienota3 en voortgangsrapportage4 ga ik in detail in op de terreinen van emancipatie en wijze waarop ik samenwerk met andere departementen.
Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om een eventuele dergelijke pilot te faciliteren?
De Minister voor Medisch Zorg heeft aangegeven een gendersensitieve aanpak te faciliteren. Op 25 mei 2023 heeft ZonMw een verzoek van VWS ontvangen om een voorstel te doen om de beweging die is ingezet met de Taakopdracht Gender en Gezondheid voort te zetten en te bestendigen. Dit is nodig om de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breed te laten beklijven. Verandering kost immers tijd. De Minister van VWS heeft de Taakopdracht Gender en Gezondheid verlengd tot halverwege 2026 en hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld.
De Minister voor Medische Zorg onderstreept het belang van het doel van de Taakopdracht: het stimuleren van duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering in gezondheid en zorg, teneinde goede gezondheid en passende zorg voor iedereen te realiseren, ongeacht sekse en gender. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, en vergroten van methodologische kennis belangrijk. In de komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de Taakopdracht.
Hoe vaak is sinds het verschijnen van de brief over de kwaliteitseis «gender» en de gendertoets uit 2020 expliciet gerapporteerd over de toepassing van deze gendertoets?3
Deze informatie is niet voorhanden. Doordat het niet verplicht is om in Kamerstukken te rapporteren over de uitkomsten van de gendertoets, zal nieuw onderzoek ook geen antwoord geven op de vraag of de effecten op gendergelijkheid daadwerkelijk bij de afwegingen zijn betrokken.
Op welke beleidsterreinen is sinds dat moment een gendersensitieve aanpak geïntroduceerd?
Zie antwoord vraag 2 en vraag 5.
Welke stappen zijn er verder genomen om de gendertoets beter toe te passen bij beleidsvorming?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar belemmerende en behulpzame factoren voor het betrekken van gendereffecten in de gehele beleidscyclus. Het beleidskompas is daarbij een van de instrumenten waarmee rekening gehouden kan worden. Het onderzoek wordt in de tweede helft van 2024 opgeleverd. Met de aanbevelingen van dat onderzoek kan o.a. worden bezien welke stappen genomen kunnen worden om te stimuleren dat de gendertoets wordt uitgevoerd.
Verder vraag ik als coördinerend Minister van Emancipatie bij de verdere implementatie van het beleidskompas expliciet aandacht voor het uitvoeren van de gendertoets. Er wordt gekeken naar manieren om de bekendheid van de gendertoets te vergroten, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren of door een training te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers van de rijksoverheid. Ten slotte kan ik als coördinerend Minister van Emancipatie ook steun verlenen bij vragen over gendergelijkheid op verschillende terreinen.
De vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren |
|
Ines Kostić (PvdD), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Friese ambtenaren moeten klimaatzorg inslikken» en «Ambtenaren die openlijk overheid bekritiseren: mag dat en is het wenselijk?»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ook ambtenaren recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging, tot vergaderring en betoging hebben? Zo nee, waarom niet?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen in Nederland, het recht van vrijheid van meningsuiting, het recht tot vereniging en het recht tot vergadering en betoging. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die grondrechten kunnen alleen bij wet worden beperkt.
Voor de meeste ambtenaren (waaronder rijksambtenaren) zijn beperkingen op het openbaren van gedachten en gevoelens neergelegd in artikel 9 en 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.3 De wetgever heeft hiermee beoogd de grondrechten van ambtenaren niet méér te beperken dan voor de goede functievervulling van de openbare dienst strikt noodzakelijk is.4 Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij de inperking daarvan.
Voor rijksambtenaren gelden ook verschillende andere relevante (gedrags-)regels zoals de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren5 en de Gedragscode Integriteit Rijk.6
In hoeverre worden deze rechten van ambtenaren door wet- of regelgeving meer beperkt dan voor niet-ambtenaren? Welke wet- en regelgeving betreft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Kan bij de uitoefening van die rechten onderscheid bestaan tussen een persoon die ze als privépersoon dan wel als ambtenaar uitoefent? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Of de uitoefening van de rechten binnen de kaders blijft, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij verschillende factoren – ook in samenhang met elkaar – meewegen. Zie ook het antwoord op vraag 5. De hoedanigheid waarin het recht wordt uitgeoefend kan in de veelheid van factoren een rol spelen. Naarmate de ambtenaar zich nadrukkelijker en specifieker als ambtenaar in functie uitspreekt, is de relatie met die functie publiekelijk gemakkelijker te leggen. In dat geval zal – onder omstandigheden – overschrijding van de norm van artikel 10, eerste lid, Ambtenarenwet 2017 eerder aan de orde kunnen zijn dan in het geval de uitlating als privépersoon is gedaan. Het is niet altijd duidelijk of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de norm is overschreden (zie aanwijzing 12 en ook aanwijzing 14 en de toelichting daarbij van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren). Verder geldt dat in de hedendaagse tijd privéuitlatingen, onder andere door gebruik van social media, sneller in verband kunnen worden gebracht met het werk als ambtenaar. De identiteit van de ambtenaar en de relatie tot diens ambtelijke functie kan soms onbedoeld worden achterhaald. Ambtenaren dienen zich van dit risico bewust te zijn.
Hoe wordt de zin uit artikel 10 van de Ambtenarenwet concreet ingevuld waarin staat dat een ambtenaar zicht dient te onthouden van het uitoefenen van de genoemde rechten «indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Kunt u, onder andere aan de hand van relevante jurisprudentie of concrete voorbeelden, aangeven wanneer van een ambtenaar terughoudendheid wordt verwacht bij de uitoefening van genoemde rechten?
Vooropgesteld zij dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor één algemene normstelling. Daarbij speelde onder meer de gevarieerdheid van casusposities een rol. «Vooreerst zijn de casusposities, die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitoefening van grondrechten door hen, die in overheidsdienst werkzaam zijn, schier onuitputtelijk naar aantal en gevarieerdheid: de onvoorzienbaarheid van dit alles brengt reeds mede, dat het uitgesloten is voor al die gevallen of categorieën van gevallen afzonderlijk en gedetailleerde voorschriften te geven.»7
Of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, verschilt dus per concrete situatie. Een compleet overzicht van wanneer terughoudendheid wordt verwacht is dus niet te geven. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de (toenmalige) Ambtenarenwet waarbij de wettelijke beperkingen op de grondrechten van ambtenaren werden ingevoerd, zijn wel diverse factoren genoemd die van belang zijn.8 In de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren9 worden de relevante factoren genoemd, die – ook in samenhang met elkaar – meewegen:
In de toelichting op de Aanwijzingen worden deze factoren nader toegelicht.
Ook in de jurisprudentie komen deze factoren terug. Een voorbeeld waarbij grotere terughoudend wordt verwacht, is als er een nauw verband bestaat tussen het werk van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij zich wil uitspreken. Ter illustratie kan worden verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het verband tussen werk en het onderwerp van de uiting, naast andere factoren, zwaar meewoog bij het oordeel dat sprake was van een schending van artikel 10 Ambtenarenwet 2017 (indertijd 125a van de Ambtenarenwet).10 Het betrof een bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gedetacheerde ambtenaar die uitlatingen op Twitter deed over ISIS. Geoordeeld is dat de uitlatingen van de ambtenaar raken aan het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Er zijn overigens meer uitspraken over één of meer van bovengenoemde factoren.11
In de rechtspraak wordt veel waarde gehecht aan de bescherming van ambtenaren voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat bij de beoordeling van de vraag of de ambtenaar de norm heeft overtreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de adviezen van Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA).12
Wie beoordeelt er in eerste instantie of er sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet? Wat kan een werkgever van een ambtenaar doen als die meent dat een ambtenaar tegen artikel 10 van de Ambtenarenwet heeft gehandeld? Welke instrumenten heeft de werkgever beschikbaar?
Het is allereerst aan de individuele ambtenaar om alle relevante aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat, dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. Het is dan vervolgens aan de werkgever om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt. Daarbij kunnen alle perspectieven ter sprake komen. Volgens het kabinet zouden alle inspanningen erop moeten zijn gericht om samen tot een handelingsperspectief te komen.
Bij het overtreden van normen kan de werkgever de ambtenaar hierop aanspreken, een waarschuwing geven, of binnen de geldende arbeidsrechtelijke kaders sanctioneren (een straf opleggen). Relevant hierbij is ook of de ambtenaar volhardt in het gedrag waarop deze is aangesproken. Daarnaast kan de werkgever indien nodig ordemaatregelen opleggen. De werkgever dient altijd een zorgvuldige procedure te doorlopen. Voor bijvoorbeeld rijksambtenaren kan hierbij worden verwezen naar hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Als de werkgever Rijk een maatregel wil opleggen wegens het overtreden van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 moet deze daarover eerst advies vragen aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA). Zowel de betrokken ambtenaar als de werkgever worden in dit geval gehoord door de AGFA.
Welke instrumenten heeft de ambtenaar ter beschikking om zich te verzetten indien die van mening is dat de werkgever van een verkeerde uitleg van artikel 10 van de Ambtenarenwet uitgaat of anderszins deze ambtenaar in de uitoefening van de genoemde rechten beperkt?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vindt het kabinet het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt en dat alle perspectieven worden besproken. Ambtenaren kunnen bij vragen over integriteitskwesties, klachten of gevoelens van onveiligheid ook terecht bij bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren of bedrijfsmaatschappelijk medewerkers. Daarnaast kan de ambtenaar voor belangenbehartiging terecht bij een vakbond of rechtsbijstandsadviseur. Dit laatste geldt ook ingeval van (voorgenomen) orde- of strafmaatregelen, waarbij altijd hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Hoor en wederhoor vindt ook plaats in de voor de werkgever Rijk verplichte adviesaanvraag aan de AGFA. Zie het antwoord op vraag 6. Voor rijksambtenaren kan voorts worden verwezen naar hoofdstuk 16 van de CAO Rijk. Hierin is geregeld dat een rijksambtenaar zich bij een verschil van mening kan wenden tot het Rijksloket advies en bemiddeling arbeidszaken (RABA), of – zonder tussenkomst van het RABA – tot de Geschillencommissie als de werkgever de ambtenaar een straf wil opleggen. Ook kan de ambtenaar een geschil altijd voorleggen aan de kantonrechter.
Deelt u de verwachting van de in het tweede bericht genoemde hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden dat uitingen en protestacties onder ambtenaren vaker zullen voorkomen en dat met name «de jonge generatie ambtenaren meer de neiging voelt zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid ten aanzien hiervan? Zo nee, waarom deelt u die verwachting niet?
Het kabinet ziet bij ambtenaren een grote betrokkenheid bij de publieke zaak. Deze betrokkenheid uit zich soms ook buiten het eigen dossier of het eigen werk. Het kabinet juicht betrokkenheid van alle ambtenaren, ongeacht generatie, toe en ziet dit als een groot goed. Deze bevlogenheid past bij de overheid die we willen zijn. Uiteraard mag het functioneren van de overheid hierdoor niet in gevaar komen. Daarbij zal het soms zoeken zijn naar de juiste balans. Daarvoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Voor zover uw vraag zich richt op rijksambtenaren, kan ik hier het volgende over melden. Recent is een eerste versie van de Handreiking Ambtenaar en grondrechten13 tot stand gebracht, met als doel ambtenaren uitleg te geven van de bestaande kaders en handvatten voor de omgang daarmee. De Handreiking is in ontwikkeling, zij is niet af. Hoe ambtenaren zich in de huidige tijdgeest verhouden tot de verantwoordelijkheden die bij hun ambt horen en de spanningen die daarbij soms tot uitdrukking komen, is een blijvend onderwerp van gesprek dat uitdrukkelijk ook met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en andere betrokkenen binnen en buiten de Rijksoverheid wordt gevoerd.
Kunt u in overleg treden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van ambtenaren om richtlijnen op te stellen hoe er met de bepaling van artikel 10 van de Ambtenarenwet moet worden omgegaan? En kunt u de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Daniëlle Jansen (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
Het artikel 'FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: 'Dit gat moet gedicht worden'' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «FVD maakt doneren in bitcoin mogelijk: «Dit gat moet gedicht worden»»?1
Ja.
Bij wie ligt de verantwoordelijkheid voor het verifiëren van de identiteit van de donateur?
De Wet financiering politieke partijen (Wfpp) verplicht alle politieke partijen om een zodanige administratie te voeren dat deze een betrouwbaar beeld geeft van de financiële positie van de partij. Politieke partijen moeten elk jaar, ongeacht of zij subsidie ontvangen of niet, een financieel verslag en een overzicht van bijdragen van in totaal € 1.000,– of meer en schulden van € 25.000,– of meer aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK) toesturen.
De Minister van BZK maakt de verantwoordingsstukken openbaar. Van bijdragen boven de € 250,– zijn politieke partijen verplicht de naam en het adres van de donateur te registreren. Hoe deze registratie in de praktijk plaatsvindt, is aan de politieke partijen zelf. Ook is het de rol van politieke partijen zelf om invulling te geven aan de normen ten aanzien van het ontvangen van bijdragen en om de benodigde controlemaatregelen te treffen om vast te stellen of een bijdrage in lijn is met de Wfpp. De uiteindelijke controle hierop vindt plaats door de accountant, die over de financiële jaarstukken een goedkeurende verklaring moet afgeven.
Klopt het dat politieke partijen een verantwoordelijkheid hebben voor het aanleveren van een betrouwbaar overzicht van hun donateurs dat openbaar gemaakt wordt en tot hoever strekt de verantwoordelijkheid van de ontvangende partij om de identiteit van donateurs te controleren?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze vindt u dat de accountant de door de politieke partij aangeleverde lijst van giften en de identiteit van de donateur moet controleren?
De accountant moet door middel van een accountantsverklaring verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De accountant dient daarvoor gebruik te maken van het model dat is voorgeschreven in de Regeling financiering politieke partijen.
Op welke wijze ziet de Commissie toezicht financiën politieke partijen toe op de correctheid van de door de accountant aangeleverde controle op de correctheid van de lijst van giften?
De Commissie toezicht financiën politieke partijen heeft als taak de Minister te adviseren over de toepassing van en toezicht op de naleving van de Wfpp. Daarnaast controleert de Auditdienst Rijk (ADR) jaarlijks drie tot vier accountants van politieke partijen. De ADR controleert hierbij of de accountant van een politieke partij op een zorgvuldige manier heeft gecontroleerd of politieke partijen hebben voldaan aan de vereisten van de Wfpp. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt met uw Kamer gedeeld. Indien ertoe aanleiding is, heeft de Minister van BZK als toezichthouder de bevoegdheid om een accountant in te schakelen om de financiële administratie van een partij te controleren.
In hoeverre vormt het geven in de vorm van cryptocurrency, eventueel met een tussenstap waarbij de cryptocurrency wordt omgezet in een geldelijke bijdrage, een risico voor de transparantie en betrouwbaarheid van het giftenoverzicht en daarmee ook voor de handhaafbaarheid van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp)?
Laat ik voorop stellen dat ik verwacht dat politieke partijen handelen conform de wettelijke voorschriften. Indien een partij een bijdrage van boven de € 250,– ontvangt, moet de partij de naam en het adres van de gever (of uiteindelijke belanghebbende), het bedrag en de datum van de bijdrage registeren. Het is mogelijk om een bijdrage in crypto anoniem te doen in de zin dat het voor een politieke partij lastig is om de persoonsgegevens van een gever te achterhalen. Hierdoor bestaat er een risico dat cryptodonaties worden gebruikt om het bijdragenmaximum of het verbod op buitenlandse bijdragen te omzeilen. Indien een politieke partij bij het aannemen van een bijdrage niet met zekerheid kan vaststellen dat de bijdrage rechtmatig is, dient de politieke partij de bijdrage niet aan te nemen. In het geval van een overtreding van de regels van de Wfpp, kan ik als toezichthouder besluiten om een bestuurlijke boete op te leggen.
Bent u van mening dat het op deze wijze ontvangen van giften op gespannen voet staat met het doel van de Wfpp, namelijk het creëren van transparantie over ontvangen giften?
Zie antwoord vraag 6.
Welke extra waarborgen zullen worden opgenomen in de Wet op de politieke partijen om dit risico af te dekken?
In het ontwerpwetsvoorstel Wet op de politieke partijen (Wpp) zijn geen extra waarborgen opgenomen ten aanzien van cryptoactiva. In het kader van de Wpp wordt bezien of extra waarborgen opportuun zijn. Hierbij houd ik rekening met nieuwe EU-wetgeving op het gebied van anti-witwassen en cryptoactiva, die het anonimiseren van crypto’s moet tegengaan. Met de uitbreiding van de Europese Transfer of Fundsverordening gelden bovendien per 2025 voor crypto-overmakingen vergelijkbare transparantieregels als voor regulier betalingsverkeer.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of anonieme gever meerdere giften onder de toelaatbare grens doet, waarmee deze grens heimelijk wordt overschreden?
Anonieme bijdragen zijn begrensd op € 250,–. Omdat een bijdrage anoniem is, is het onmogelijk met zekerheid vast te stellen of verschillende anonieme bijdragen niet afkomstig zijn van dezelfde donateur. Met de invoering van de Evaluatiewet Wfpp is de grens van anonieme giften verlaagd van € 1.000,– naar € 250,–. Hierdoor is het risico op het misbruik van anonieme donaties aanzienlijk verkleind. Indien een politieke partij kennis heeft van één donateur die meerdere anonieme bijdragen doet van onder de € 250,–, dan wordt van de politieke partij verwacht dat zij de gegevens van deze donateur alsnog registeren.
Zullen deze risico’s ook meegenomen worden in de penetratietest die wordt uitgevoerd op de Wfpp?
Deze risico’s zijn meegenomen in de zogenoemde penetratietest. Het door een onafhankelijk bureau uitgevoerde onderzoek is inmiddels afgerond. De uitkomsten worden meegenomen in de voorbereiding van de Wpp.
Mag een politieke partij cryptocurrency aannemen en op welke wijze worden giften in cryptocurrency door de Wfpp gereguleerd? Vallen zij onder de noemer bijdrage of bijdrage in natura, zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wfpp?
Binnen de Wfpp gelden geen aanvullende voorschriften ten aanzien van bijdragen in cryptoactiva. Een bijdrage in cryptoactiva beschouw ik als een geldelijke bijdrage, aangezien het geen officiële maar wel een informele tegenwaarde in bijvoorbeeld dollar of euro heeft en in ieder geval een handelswaarde heeft. Voor zover cryptoactiva zou moeten worden beschouwd als zaak of dienst, is sprake van bijdrage in natura. Hoe dan ook valt cryptoactiva binnen de werkingssfeer van de Wfpp.
Welke verantwoordelijkheden vloeien voort uit de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving voor de verschillende partijen betrokken bij de cryptodonaties zoals deze door Forum voor Democratie worden ontvangen en Forumpay worden gefaciliteerd om de identiteit van de donateur te verifiëren?
In Nederland moeten aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta (hierna: cryptodienstverleners) die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). Ook zijn deze partijen aangemerkt als poortwachter in de zin van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft), die grotendeels voortvloeit uit Europese regelgeving. Poortwachters moeten cliëntonderzoek doen. Hiertoe moeten ze bijvoorbeeld de identiteit van de cliënt vaststellen en verifiëren, met het doel om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen.
In hoeverre voldoet de methode die Forum voor Democratie gebruikt aan de verplichtingen in de wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en Europese anti-witwaswetgeving?
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, schrijft de Wwft voor dat aanbieders van bewaarportemonnees en van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta die actief zijn op de Nederlandse markt geregistreerd zijn bij De Nederlandsche Bank (DNB). ForumPay is niet als aanbieder van een bewaarportemonnee of wisseldiensten tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta geregistreerd bij DNB. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Uit de Wwft volgt niet per se dat personen die als klant gebruik maken van diensten die door een cryptodienstverlener worden aangeboden in overtreding zijn als deze cryptodienstverlener niet voldoet aan de Wwft.
Onder welke voorwaarden mag Forumpay actief zijn in Nederland en voldoet het bedrijf aan die voorwaarden? Zo nee, wat zijn hiervan dan de consequenties?
Een registratie bij DNB is een wettelijk vereiste voor cryptodienstverleners om op de Nederlandse markt actief te mogen zijn. Indien een partij geregistreerd is bij DNB moet deze partij cliëntenonderzoek doen, transacties monitoren en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU. Tevens wordt de geschiktheid en betrouwbaarheid van het bestuur getoetst. Ik merk op dat ForumPay niet in het register van DNB is opgenomen. Echter, de vraag of een partij als cryptodienstverlener in Nederland actief is en aan de wettelijke vereisten voldoet, is in beginsel ter beoordeling aan DNB. Of dat bij Forumpay het geval is, is dus aan DNB. Ik kan hier geen uitspraken over doen. Inmiddels heb ik vernomen dat op de website van FvD de doneeroptie via ForumPay niet langer actief is.
In het algemeen geldt dat DNB handhavend op kan treden indien een cryptodienstverlener niet aan de wettelijke vereisten voldoet, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom. Ook kan DNB bestuurlijke boetes opleggen. Daarnaast kunnen overtredingen van de Wwft, waaronder het illegaal aanbieden van cryptodiensten in Nederland, ook op grond van de Wet op de economische delicten strafrechtelijk opgevolgd worden.
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Het bericht ‘Belastingdienst blijft wet overtreden met mogelijk discriminerende fraude-algoritmen’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Waarom is ervoor gekozen om algoritmes die niet voldoen aan de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) nog steeds te gebruiken bij de Belastingdienst, zelfs na de blootlegging van het toeslagenschandaal? Klopt het dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn stopgezet, maar dat er na een interne discussie over het belang van het gebruik van deze algoritmes deze weer aan zijn gezet?1
Het klopt dat de risicomodellen OBCF, ABN en OB Negatief op 20 januari 2021 tijdelijk zijn uitgezet, omdat de modellen mogelijk niet voldeden aan de vereisten vanuit de AVG. De Belastingdienst heeft vervolgens een risico-afweging gemaakt bij het gebruik van deze modellen, waarin verschillende belangen zijn gewogen. De privacy van de burger en bedrijven, de dienstverlening aan hen en het toezicht op hen. Die weging is zo uitgevallen, dat de modellen weer in gebruik zijn genomen en risico’s die zich daarbij kunnen voordoen geaccepteerd worden. In die weging is ook betrokken op welke punten niet werd voldaan aan de AVG, namelijk het ontbreken van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en transparantie. Het model OB Negatief wordt voorzien van een GEB en van de modellen wordt voorzien dat zij in het algoritmeregister van de Belastingdienst worden opgenomen ter bevordering van de transparantie.
De geautomatiseerde selectietechnieken die worden aangehaald in de Kamerbrief voortgang wetstraject Wet waarborgen gegevensverwerking Belastingdienst, Toeslagen en Douane2 hebben ook betrekking op ABN en OB Negatief. De vervolgstappen die volgen naar aanleiding van de analyse naar de grondslagen voor geautomatiseerde analyse van aangiften en het geautomatiseerd opleggen van aanslagen die hieruit voortkomen zijn dan ook relevant voor deze modellen.
Nu dat de risicomodellen OBCF en ABN gewijzigd zijn, voldoen zij nu volledig aan de AVG? Bent u ook van plan om de risicomodellen te toetsen op discriminatie? Is OB Negatief ook in gebruik? Zo ja, voldoet deze volledig aan de AVG? Als OB Negatief niet voldoet aan de AVG, gaat u het gebruik van dit algoritme onmiddellijk stopzetten? Zijn er andere algoritmes of datasets in gebruik die in strijd zijn met de AVG? Gaat u gebruik van deze algoritmes en datasets onmiddellijk stopzetten?
In het kader van het voldoen aan de AVG wordt een risicoafweging van relevante belangen gemaakt en vervolgens op managementniveau gekeken of restrisico’s geaccepteerd kunnen worden. Sinds het op 27 januari 2021 genomen besluit om de modellen weer aan te zetten, heeft de Belastingdienst aanpassingen doorgevoerd:
In het jaarplan 20243 van de Belastingdienst heb ik uw Kamer meegenomen in de ethiek rondom analytics. In 2024 bouwt de Belastingdienst voort op de al ingezette sporen rondom ethische aspecten. Zo implementeert de Belastingdienst de normen van de IAMA (Impact assessment voor Mensenrechten bij de inzet van Algoritmes), gaat de Belastingdienst verder met bias en fairnesstoetsing (controleren of de algoritmes niet (onbewust) discrimineren) en wordt het algoritmeregister gevuld. In dit landelijk overheidsregister4 neemt de Belastingdienst haar hoog risico algoritmen op. Op de eigen website geeft die Belastingdienst hier ook inzicht in5.
Ook wordt van alle bedrijfsprocessen van de Belastingdienst (waaronder die van de OB) getoetst of die voldoen aan de vereisten van AVG, BIO en archiefwet. Tot slot is een waarborgenkader opgesteld om de rechtmatigheid en transparantie van risicoselectie en algoritmen te garanderen. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden
Heeft u niets geleerd van de analyse risicoclassificatiemodel toeslagen van 21 april 2022, waaruit blijkt dat de hoogste risicoscores worden gegeven aan mensen met een laag inkomen, alleenstaande ouders en mensen met een andere nationaliteit? Vindt u het acceptabel dat gelijkwaardige data nog steeds gebruikt wordt bij de Belastingdienst? Dit is toch simpelweg klassenjustitie?2
Ik ben het niet eens met de vraagstelling dat er niets is geleerd. Het gebruik van het Risicoclassificatiemodel Toeslagen is in juli 2020 stopgezet. De Belastingdienst gaat ontoelaatbaar onderscheid op meerdere wijzen tegen. Dit doet de Belastingdienst door hier in de ontwikkeling van modellen aandacht aan te besteden, bijvoorbeeld door het uitsluiten van gevoelige variabelen. Na de ontwikkeling vindt monitoring plaats op de algoritmes. Indien er een aanwijzing is van indirect ongewenst en ontoelaatbaar onderscheid worden maatregelen getroffen.
Worden alle algoritmes en datasets in gebruik bij de Belastingdienst meegenomen in het onderzoek over vervuilde data naar aanleiding van de motie-Marijnissen c.s.?3
De aanpak voor de motie Marijnissen c.s. is opgenomen in mijn brief van 30 mei 20228 en bijbehorende rapportage Herstellen, Verbeteren, Borgen. Voor datasets en algoritmen van destijds geldt dat processen die mogelijk ongelijk uitwerken zijn geïdentificeerd. In oktober 2020 is bij medewerkers van de Belastingdienst geïnventariseerd welke lijsten er bestaan op het gebied van nationaliteit en/of risico- of fraudesignalen. Er zijn 119 lijsten gevonden, waar vervolgonderzoek naar verricht wordt. Ook heeft onderzoek plaatsgevonden naar 969 applicaties binnen de Belastingdienst op het gebruik van bijzondere typen persoonsgegevens binnen deze applicaties. Dit onderzoek is afgerond.
Wat denkt u dat dit soort nieuws doet met het vertrouwen van mensen in de overheid, wat nu al zo laag is? Heeft u en het kabinet niets geleerd heeft van de eigen fouten in het toeslagenschandaal?
Van de fouten die gemaakt zijn in de toeslagenaffaire is nadrukkelijk geleerd. Het bewustzijn voor algoritmen met onbedoelde effecten is enorm toegenomen. Daarnaast worden diverse verbetermaatregelen genomen. Zo toetst de Belastingdienst alle bedrijfsprocessen aan de vereisten van de AVG, BIO en archiefwet en wordt gewerkt aan de implementatie van het waarborgenkader selectie-instrumenten. Ook is er een kwaliteitsframework dat alle afspraken, beschrijvingen, processen, templates, standaarden en richtlijnen omvat die moeten garanderen dat de kwaliteit van analytische toepassingen kunnen worden bepaald, beheerst en verbeterd. Daarmee krijgt de juiste werking van deze bedrijfsprocessen meer aandacht dan tevoren. De Belastingdienst moet structureel laten zien dat wordt gewerkt aan verbeteringen om de processen op orde te brengen om het vertrouwen van burgers en ondernemers in de Belastingdienst te herstellen, waarbij ik besef dat dit vertrouwen niet van de één op de andere dag terug te winnen is.
Deelt u de mening dat inwoners altijd moeten kunnen zien waar en op welke manier hun persoonsgegevens en data gebruikt worden door de overheid, en dat als een besluit over een persoon (deels) wordt genomen door een algoritme, dat die persoon daarover geïnformeerd moet worden? Zo ja, wat gaat u doen om daarvoor te zorgen?
Ja, ik deel de mening dat burgers moeten kunnen zien waar hun persoonsgegevens worden gebruikt. De Belastingdienst werkt hier op meerdere manieren aan. Van algoritmen wordt getoetst of uitlegbaar is op welke manier selectie plaatsvindt. Het ontwikkelde waarborgenkader selectie-instrumenten, kan hier ondersteuning aan bieden.
Beïnvloeding van en door de overheid op social media mbt de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is er contact geweest tussen overheidsorganen en sociale media platforms voorafgaand aan en tijdens de campagneperiode voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023? Zo ja, met welke platforms is er contact geweest door wie en/of welk departement van de Rijksoverheid en wat heeft dit contact behelst? Betrof dit contact (ook) specifiek de verkiezingen van 22 november zo ja, op welke manier?
Het Ministerie van BZK heeft voorafgaand aan de verkiezingen op ambtelijk niveau gesproken met vertegenwoordigers van Google, Meta, Microsoft, Snapchat, TikTok en X. Het doel van deze gesprekken was om te begrijpen hoe de platformen de risico’s van hun systemen rondom de verkiezingen beoordelen en om inzicht te krijgen in de mitigerende maatregelen die de platformen nemen en de effectiviteit daarvan. Tijdens deze gesprekken is bijvoorbeeld het beleid van platformen besproken, zoals vastgelegd in de eigen gebruikersvoorwaarden, om des- en misinformatie rondom de verkiezingen tegen te gaan.
Ook is er in het kader van de opkomstbevorderende campagne «Elke Stem Telt» van het Ministerie van BZK op Google, Meta en Snapchat geadverteerd met als doel kiesgerechtigden te attenderen op de verkiezing en hen te motiveren om te gaan stemmen. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Daarnaast hebben Google, Meta en Snapchat op eigen initiatief op hun platformen de verkiezingen gepromoot. Dit hebben zij ter kennisgeving voorafgaand aan de verkiezingen bij het Ministerie van BZK gemeld. Het initiatief hiervoor kwam van de platformen.
In de ochtend van 15 november heeft het Ministerie van BZK telefonisch contact opgenomen met een vertegenwoordiger van Meta. Reden hiervoor was de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen». Daarmee was het sociale medium een week te vroeg. Twee uur na dit telefonisch contact was het bericht op Facebook aangepast.
Op 22 november heeft het Ministerie van BZK éénmaal gebruik gemaakt van een «trusted flagger status». Dit betrof een melding bij X, gedaan via het Urgent Escalation Channel, over een bericht waarin werd opgeroepen tot het inkleuren van twee vakjes op het stembiljet. Dit leidt tot een ongeldige stem. Een rapportage over deze melding en een afschrift van de melding zelf en de reactie van X zal volgens staand protocol worden meegezonden met de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing. Deze wordt dit voorjaar aan uw Kamer verzonden.
Zijn er afspraken gemaakt met deze social media platforms over aan de verkiezingen gerelateerde content, de personen van wie deze content afkomstig was en de inhoud van deze content? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt, door wie en op basis van welke overwegingen? Kunt u deze afspraken gespecificeerd inzichtelijk maken?
Nee, dergelijke afspraken zijn niet gemaakt.
Is er door de overheid met social media platforms gesproken over het beperken van het bereik van bepaalde accounts/personen? Zo ja, wat is hierover besproken, om welke personen/accounts is dit exact gegaan, op basis van welke overwegingen?
Nee, daar is niet over gesproken.
Is er aan de verkiezingen van 22 november gerelateerde informatie/content onderdrukt door social media platforms en zo ja, is dit in overleg/op aandringen/advies van de overheid gebeurd en op basis van welke overwegingen en rechtvaardiging?
Waar het gaat over content van platformen zelf, heeft het Ministerie van BZK één keer contact opgenomen met een platform en wel op 15 november met Meta en geadviseerd de melding die gebruikers van Facebook kregen waarin stond «vandaag zijn de verkiezingen», aan te passen. Dit omdat het van belang is dat burgers juist geïnformeerd worden over de correcte datum van de verkiezingen, ook door platformen.
Waar het gaat om content van gebruikers van platformen, kan het Ministerie van BZK via haar trusted flagger status een melding doen van mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken vervolgens een eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van hun gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie noodzakelijk is. Over de inzet van de trusted flager status is uw Kamer eerder geïnformeerd.1
Is er op social media platforms gebruik gemaakt van specifieke algoritmen om aan de verkiezingen van 22 november 2023 gerelateerde content niet/minder/wel/vaker te laten zien?
Waar het gaat om de advertenties voor de opkomstbevorderende campagne heeft het Ministerie van BZK bij de inkoop ingezet op advertenties voor de volgende doelgroepen:
Het Ministerie van BZK heeft geen inzicht in de algoritmen die platformen gebruiken om deze doelgroepen te bereiken en geen zicht op algoritmen die door platformen al dan niet worden ingezet om content gerelateerd aan de verkiezing niet/minder/wel/vaker te laten zien. Over het effect van de campagne wordt gerapporteerd in de evaluatie van de Tweede Kamer verkiezing.
Hadden ambtenaren via portals toegang tot sociale media escalatie-channels of andere methodes en kanalen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke methodes en kanalen dat waren en wat de reden was dat ambtenaren hierop actief waren?
Ja. Zoals eerder gecommuniceerd aan uw Kamer heeft het Ministerie van BZK de status van «trusted flagger» bij Meta, Google, TikTok en Snapchat. Voor X wordt sinds deze verkiezingen gebruik gemaakt van een Urgent Escalation Channel. Het Ministerie van BZK hanteert voor dit kanaal dezelfde standaard werkwijze als bij vergelijkbare trusted flagger statussen bij andere sociale media platformen. Voor informatie over de werkwijze, de verschillende kanalen en de redenen dat ambtenaren hierop actief zijn verwijs ik u graag naar de antwoorden op eerdere Kamervragen en de Kamerbrieven die ik hierover aan de Kamer heb verzonden.2
Is dergelijke inmenging van de overheid en het beïnvloeden van de berichtgeving op social media volgens u te verenigen met het uitgangspunt van eerlijke verkiezingen? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uitleggen?
Er vindt geen beïnvloeding of inmenging door de overheid plaats. Het Ministerie van BZK zet de trusted flagger status zeer terughoudend in, en alleen wanneer er een risico bestaat voor de organisatie, uitvoering en integriteit van het verkiezingsproces. Het ministerie kijkt niet naar, en doet geen uitspraken over, andere onderwerpen gerelateerd aan de verkiezingen. De bedrijven waarbij het ministerie een melding doet over mogelijke des- of misinformatie over het verkiezingsproces maken vervolgens hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en bepalen op basis daarvan of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is.
Op welke manier waren de verkiezingen van 22 november een onderdeel van de werkbezoeken van de Staatssecretaris aan het Caribisch gebied? Kunt u vertellen welke afspraken met welke personen er tijdens die werkbezoeken hebben plaatsgevonden die te maken hadden en/of op enige manier gerelateerd waren aan de verkiezingen van 22 november en wat deze afspraken hebben behelsd?
Het onderwerp verkiezingen stond bij de bezoeken dit najaar niet op de agenda.
Strijd tegen Islamofobie |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Fonda Sahla (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de toename van islamofobie in Nederland, zoals beschreven in verschillende artikelen in het Parool1, NOS2 en Trouw3?
Registraties van discriminatie, waaronder moslimdiscriminatie, worden door de verschillende meldingsinstanties in Nederland jaarlijks bijeengebracht in de rapportage Discriminatiecijfers. Deze rapportage bevat de cijfers van de politie, de antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de Mens, Meld.Online Discriminatie, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. De cijfers over 2023 zullen in april 2024 worden gepubliceerd en aan uw Kamer worden aangeboden. Er kunnen dus nog geen uitspraken over een mogelijke toename in 2023 ten opzichte van 2022 worden gedaan.
Dat neemt niet weg dat het een ernstige zaak is dat Stichting Meld Islamofobie meldt dat zij tientallen meldingen per week binnen krijgt, en dat er onder moslims en moskeebesturen in Nederland angst en gevoelens van onveiligheid leven.
Wat is uw reactie op de specifieke incidenten van islamofobie genoemd in deze artikelen?
De artikelen laten zien dat het wegzetten van groepen als «de ander» een grote impact op het leven van mensen kan hebben. Het artikel in Trouw laat zien hoe diepgeworteld bij sommige mensen in onze samenleving negatieve denkbeelden over moslims kunnen zijn en hoe vooroordelen uit het verleden over groepen mensen doorwerken in hedendaagse stereotypen, vooroordelen en discriminerend gedrag. Discriminatie en racisme, haat zaaien en mensen wegzetten als de «ander», dat is niet onze samenleving. Aandacht voor diversiteit en inclusie in het kabinetsbeleid en gelijke behandeling als fundamenteel grondrecht zijn cruciaal voor een gelijkwaardige en eerlijke samenleving.
Voor wat betreft mijn reactie op het NOS-artikel «Problemen op het werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag» verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de leden El Abassi en Ergin (beiden DENK) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het NOS-bericht «Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag».4
Ik vind het ten slotte verontrustend om te horen dat mede door de uitslag van de verkiezingen moslims in Nederland zich onveilig kunnen voelen, zoals het Parool beschrijft. Een klimaat van haat en intimidatie richting mensen met een islamitisch geloof, of elke andere grond, is altijd volstrekt onacceptabel.
Deelt u de mening dat in een samenleving waar diversiteit en inclusie als fundamentele waarden worden gekoesterd, het van cruciaal belang is om aandacht te besteden aan kwesties zoals islamofobie, die de harmonie en gelijkheid binnen onze gemeenschap kunnen ondermijnen?
Ja.
Zijn er gevallen bekend waarbij islamitische instellingen hun beveiliging hebben verhoogd vanwege een verhoogde dreiging?
De verantwoordelijkheid van de beveiliging van religieuze instellingen in Nederland ligt in de eerste plaats bij die instellingen zelf. Ik heb geen volledig zicht op de mate waarin islamitische instellingen zelf hun beveiliging hebben verhoogd.
Daar waar nodig kunnen er aanvullende beveiligingsmaatregelen worden getroffen bij religieuze instellingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij het lokaal bevoegd gezag, in samenspraak met de lokale driehoek. De NCTV kan de lokaal bevoegde gezagen hierbij desgevraagd van advies voorzien en heeft dit in voorkomende gevallen ook gedaan.
Zo ja, is de toegenomen beveiliging van islamitische instellingen het resultaat van ontoereikende capaciteit bij de beveiligingsdiensten?
De beslissing om een persoon of object vanuit de overheid aanvullend te beveiligen wordt altijd gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie van de politie en/of inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De genomen beveiligingsmaatregelen bieden het niveau van weerstand dat nodig wordt geacht op basis van de dreigingsinformatie. Daarin is de op dat moment beschikbare capaciteit niet bepalend.
Hoe verhoudt de huidige situatie zich tot de eerdere beloften van de overheid om islamitische gemeenschappen extra te beveiligen?
Deze belofte blijft onverminderd in stand, daar waar de situatie er om vraagt. Zoals hierboven beschreven worden beslissingen over beveiligingsmaatregelen gemaakt op basis van actuele dreigingsinformatie. In het geval van islamitische instellingen is er op dit moment geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen in te stellen. Daar waar nodig op basis van specifieke informatie zal het lokaal bevoegd gezag altijd maatregelen treffen. Wel kan gemeld worden dat verschillende gemeenten reeds extra maatregelen hebben getroffen in het kader van openbare orde. Dit zijn zichtbare en onzichtbare maatregelen. Over de invulling van deze veiligheidsmaatregelen worden nooit uitspraken in het openbaar gedaan.
Aanvullend heeft de NCTV op 7 oktober en 17 november 2023 in brieven het lokaal bevoegd gezag ook geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Hebben veiligheidsdiensten een duidelijk beeld van de bronnen van dreigingen tegen islamitische gemeenschappen? Zo ja? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
De recente ontwikkelingen in het binnen- en buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Zij zijn alert op eventuele veiligheidsrisico’s die hieruit voortkomen.
Zoals u weet worden geen uitspraken in het openbaar gedaan over de werkwijze en informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke maatregelen zijn genomen voor begeleiding en nazorg voor degenen die getroffen zijn door islamofobie?
Discriminatie kan een grote impact op iemands leven hebben. Iedereen in Nederland kan daarom terecht bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV). Bij deze ADV’s werken professionele consulenten die expert zijn in het behandelen van discriminatieklachten. Zij bieden niet alleen een luisterend oor voor melders, maar staan hen ook bij in het oplossen van een discriminatieklacht. Zo kan een ADV een hoor- en wederhoorprocedure opstarten, bemiddelingsgesprekken initiëren of een melder bijstaan bij een procedure bij het College voor de Rechten van de Mens of bij het doen van aangifte bij de politie. De rol van de ADV’s bij de aanpak van discriminatie is groot, het is daarom dat ik de ADV’s wil versterken. Tijdens mijn werkbezoek op 9 januari jl. aan een ADV heb ik de nieuwe naam en het landelijk telefoonnummer 0800-0880 gelanceerd. Alle ADV’s die lid zijn van de branchevereniging Discriminatie.nl (meer dan 90% van het land) werken nu ook onder de naam Discriminatie.nl. Dit draagt eraan bij om het melden van discriminatie makkelijker te maken.
Daarnaast werk ik momenteel aan een stelselvernieuwing voor de ADV’s. Hierover zal ik voor de zomer een hoofdlijnennotitie naar uw Kamer sturen. Ik zal daarbij nagaan in hoeverre het mogelijk is om in het nieuwe ADV-stelsel, al dan niet in samenwerking met andere (maatschappelijke) organisaties aan mensen met discriminatie- en/of racisme-ervaringen actief nazorg te bieden die aansluit bij hun achtergrond en behoefte5.
Indien er sprake is van een strafbaar feit kan een ieder aangifte doen bij de politie in Nederland. Slachtoffers van strafbare feiten kunnen voor emotionele steun, hulp in het strafproces en ondersteuning bij het vergoed krijgen van de schade terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Deze hulp is gratis. Slachtofferhulp Nederland heeft goede netwerkcontacten met antidiscriminatievoorzieningen en andere belangenorganisaties.
De ADV’s, de politie en het Openbaar Ministerie vormen gezamenlijk ook een Regionaal Discriminatie Overleg (RDO). Deze RDO’s zijn per politie-eenheid georganiseerd en hebben als doel om tot een betekenisvolle afdoening te komen bij een discriminatiemelding, incident of aangifte. Dat vereist interventies die zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.
Vindt u het acceptabel dat in Nederland angst bestaat voor aanvallen op islamitische instellingen, gezien de recente gebeurtenissen in Israël en Palestina?
Ik vind het verontrustend om te horen dat sinds de recente gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims in Nederland zich onveilig voelen. Een klimaat van haat en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is volstrekt onacceptabel. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zullen ons er dus ook hard voor blijven maken om zoveel mogelijk zorgen over veiligheid onder moslims en moskeeën weg te nemen. Daarbij vertrouw ik er ook op dat het lokaal bevoegd gezag maatregelen zal treffen daar waar nodig.
Bent u bereid om maatregelen te treffen om islamofobie sneller en strenger aan te pakken?
Zowel in het demissionair kabinet als in uw Kamer en in de samenleving wordt de noodzaak gevoeld om de huidige aanpak van discriminatie en racisme te versterken. Op 15 december 2023 heeft de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) het tweede Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme aan uw Kamer verzonden.6 Het Nationaal Programma geeft een overzicht van nieuwe en lopende versterkingen. Deze versterkingen zijn generieke maatregelen, die gericht zijn op alle discriminatiegronden, aangevuld met specifieke maatregelen, die gericht zijn op de aanpak van discriminatie van een bepaalde groep of op een bepaald terrein. Moslimdiscriminatie heeft nadrukkelijk de aandacht van de NCDR. Dat is hard nodig. 55% van de moslims in Nederland ervaart op dagelijkse basis discriminatie.7
In opdracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voeren het onderzoeksbureau Regioplan en de Universiteit Utrecht momenteel een nationaal onderzoek naar moslimdiscriminatie uit. Dit onderzoek verdiept zich in de vraag of we in de aanpak van moslimdiscriminatie de juiste dingen doen of dat we nog mogelijkheden onbenut laten. Vooruitlopend hierop wordt momenteel, eveneens in opdracht van het Ministerie van SZW, een verdiepend onderzoek afgerond door de Radboud Universiteit naar discriminatie van vrouwen met een hoofddoek op de arbeidsmarkt. Deze onderzoeken zijn van belang om in kaart te brengen of, en zo ja waar en hoe, versterkende maatregelen tegen moslimdiscriminatie noodzakelijk zijn.
Wanneer strafbare feiten gepleegd zijn, kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld naar een verdachte. Dit is het sluitstuk in de aanpak van discriminatie en gericht op individuele strafzaken. Een strafrechtelijk onderzoek naar een verdachte kan aan de orde zijn wanneer het bijvoorbeeld gaat om het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie of om groepsbelediging. Dit zijn voorbeelden van specifieke discriminatiedelicten. Bij commune delicten, zoals vernieling, mishandeling of bedreiging, is bij de politie en het Openbaar Ministerie ook oog voor een eventueel discriminatoir aspect. Bij commune delicten met een discriminatieaspect (codis-delicten) gaat het om delicten waarbij een discriminatieaspect als motief of aanleiding heeft gespeeld om het delict te plegen, of als het is gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij ingrijpende codis-delicten is het uitgangspunt dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast door het Openbaar Ministerie.
Wat is uw reactie op de pro-Palestijnse demonstraties in Nederland, waarbij melding wordt gemaakt van islamofobische uitingen?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn fundamentele grondrechten. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare uitingen worden gepleegd, zoals opruiing, groepsbelediging of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie. Ook wanneer een bepaalde uiting binnen de grenzen van de (straf)wet blijft, kan deze door anderen als kwetsend of onfatsoenlijk worden ervaren. Uit respect voor elkaars – soms botsende – meningen benadruk ik het belang van een open en tolerante houding naar elkaar en het voeren van de dialoog. Dat zijn wezenlijke elementen in een pluriforme samenleving om met de spanningen en verschillen om te gaan.
Bent u bekend met situaties in andere landen waar pro-Palestijnse demonstraties verboden zijn vanwege de risico's van verstoring van de openbare orde?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe wordt in Nederland de aanpak van islamofobie bij demonstraties gehandhaafd en gemonitord?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Tegen strafbare feiten gepleegd tijdens een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Heeft u vertrouwen in de huidige strategieën om islamofobie tijdens demonstraties te voorkomen?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegde gezag op lokaal niveau onvoldoende aandacht heeft voor de aanpak van moslimdiscriminatie. Bij mijn weten zet dat gezag zich blijvend en alert in tegen moslimdiscriminatie.
Hoe waarborgt u dat de overheid zich blijft inzetten voor de veiligheid van islamitische gemeenschappen en het bestrijden van islamofobie?
Voor moslimdiscriminatie, noch voor andere vormen van discriminatie, racisme of uitsluiting, is absoluut geen plaats in Nederland. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf kan zijn, ongeacht iemands religie- of levensovertuiging, seksuele gerichtheid, afkomst, of welke grond dan ook. Zoals hierboven aangegeven wordt vanuit het kabinet op verschillende manieren ingezet om moslimdiscriminatie tegen te gaan. Als het gaat om de veiligheid van moskeeën en de islamitische gemeenschap treft het lokaal bevoegd gezag altijd daar waar nodig aanvullende maatregelen. Zoals bij vraag 6 genoemd zijn er in verschillende gemeenten reeds extra maatregelen getroffen in het kader van de openbare orde.
Waarom is er tot op heden geen Nationaal Coördinator Islamofobie aangesteld in Nederland, gezien de gemelde toename van islamofobie incidenten en de behoefte aan een gecoördineerde aanpak om deze vorm van discriminatie te bestrijden?
De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme gaat over alle gronden en domeinen, waaronder moslimdiscriminatie. De aanpak van moslimdiscriminatie is nadrukkelijk onderdeel van het tweede Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat op 15 december 2023 aan uw Kamer is verzonden.8
Ziet u een relatie tussen het registreren van «niet-westerse migratieachtergrond» van Nederlanders die hier geboren zijn en de toename van discriminatie en islamofobie?
Nee, ik zie daar geen relatie tussen. Voor zover hier wordt gedoeld op het onderscheid naar herkomst van mensen met een migratieachtergrond in onderzoeken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wijs ik er bovendien op dat het onderscheid «Westers» en «niet-Westers» niet meer door het CBS wordt gemaakt.
De wenselijkheid van politieke peilingen vlak voor verkiezingen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op de invloed die de verschillende politieke peilingen in de aanloop naar de verkiezingen van 22 november 2023 op de betreffende verkiezingen hebben gehad? Kunt u een tijdlijn en een impactanalyse geven met betrekking tot de invloed van de peilingen op de afgelopen verkiezingen, de maatschappelijk en politieke dynamiek in de samenleving en de daarbij behorende uiteenzetting van de gevolgtrekkingen die daaruit kunnen voortvloeien?
Het staat peilbureaus vrij om peilingen uit te voeren in de aanloop naar een verkiezing en media staat het vrij om daarover te berichten. In Nederland kennen we geen wettelijke regulering van peilingen of berichtgeving daarover. Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de invloed van peilingen op de recente Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023.
De impactanalyse en tijdlijn die worden gevraagd zijn met de beschikbare gegevens niet te geven door het kabinet.
Welke invloed denkt u dat de plotselinge stijging van zetels voor de PVV in de peilingen heeft gehad op de publieke beeldvorming en het stemgedrag van de kiezers in Nederland in de laatste dagen voor de verkiezingen? Erkent u dat politieke peilingen en plotselinge verschuivingen in de peildata kiezers ertoe kunnen bewegen om hun stemkeuze aan te passen en/of «strategisch» te stemmen op de partij waarvan de peilingen aangeven dat die de grootste zal worden?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. Uit dat onderzoek zijn er een aantal effecten waar te nemen. In de eerste plaats het bandwagon effect. Dat houdt in dat kiezers vaker op een partij stemmen die in peilingen op winst staat. Door dit effect kunnen peilingen zichzelf bevestigen. Het bandwagon effect is lastig te meten, maar volgens een experimenteel onderzoek uit 2013 kwamen onderzoekers uit op een verschil van 2 tot 3 zetels bij een partij op basis van het bandwagon effect.1 Het is echter moeilijk te bepalen of er een effect is geweest bij de afgelopen verkiezing en zo ja hoe groot het effect is geweest. Daarnaast identificeert de literatuur ook het horse race effect. Daarbij stemmen kiezers strategisch op wie de grootste partij kan worden om zo samenstelling van coalitie en keuze Minister-President te beïnvloeden. Het strategisch stemmen dat voortkomt uit het horse race effect is aanzienlijk groter. Zo bleek uit de Ipsos exit poll dat 17% van de deelnemers aan de Tweede Kamerverkiezingen 2023 strategisch hadden gestemd.2 Het is echter niet te bepalen of dit specifiek door peilingen komt, of andere factoren meespelen. In de literatuur is wel ook aandacht voor het mogelijk positieve belang van peilingen als kennisinstrument voor kiezers om zich te informeren bij de oriëntatie van hun keuze. Peilingen maken daarmee onderdeel uit van het landschap van nieuwsgaring en nieuwsverstrekking voor kiezers. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de media zelf en is geen taak van de overheid. Het is aan de kiezer zelf om te bepalen op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen zij tot hun keuze komen.
Deelt u de mening dat politieke peilingen grote invloed uitoefenen op de maatschappelijke beeldvorming en daarmee samenhangend met het stemgedrag van kiezers, het zogenaamde «bandwagon-effect», omdat zij zich laten leiden door het beeld dat in de politieke peilingen wordt geschetst, maar dat dat beeld niet noodzakelijkerwijs representatief is voor het echte politieke speelveld in de maatschappij en bovendien vaak ook niet onafhankelijk en op ondoorzichtige wijze tot stand komt?
De Rijksoverheid heeft geen zicht op de wijze waarop peilingen tot stand komen aangezien dat een aangelegenheid van de peilbureaus zelf is. Het is de rol van de media, en niet van de overheid, om te wegen of de peilingen methodologisch juist zijn. Echter moet er op vertrouwd worden dat de peilbureaus en de media op een zorgvuldige wijze omgaan met het maken van en berichten over peilingen.
Zo ja, is het dan wat u betreft wenselijk dat er vlak voor verkiezingen nog politieke peilingen worden gehouden, aangezien dit de onafhankelijkheid van het stemgedrag en daarmee de vrije keuze van de kiezer in gevaar brengt? En is het überhaupt wenselijk dat er in tijden van verkiezingen politieke peilingen worden gehouden, die onvermijdelijk leiden tot beïnvloeding van de bevolking?
Er zijn geen voornemens om peilingen te reguleren. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat kiezers zelf in staat zijn om een afweging te maken over waar ze op gaan stemmen. Daarbij kunnen zij zich op meerdere manier laten informeren. Bijvoorbeeld door middel van het kijken van debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s of het bekijken van peilingen.
Worden de peilmethodes en de uitslagen van de politieke peilingen op enigerlei wijze aan een bepaalde vorm van toetsing en controle onderworpen, om te bepalen hoe accuraat de methodieken en de uitslag van deze peilingen zijn en indien dat niet het geval is, hoe kunnen kiezers dan beoordelen of zij zich terecht of onterecht hebben laten beïnvloeden en/of adviseren?
De Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus zelf om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Kiezers kunnen zich bij het uitbrengen van de hun stem baseren op veel verschillende kanalen. Bijvoorbeeld debatten, het lezen van verkiezingsprogramma’s en het bekijken van peilingen. Het vervolgens aan de kiezer zelf om een keuze te maken om de partij te kiezen die het dichtst bij de eigen ideeën staat.
Bent u zich ervan bewust dat het in verschillende Europese landen, waaronder Luxemburg, Frankrijk, Italië en Cyprus verboden is om vlak voor verkiezingen nog peilingen te doen, teneinde ervoor te zorgen dat kiezers een echt onafhankelijke keuze kunnen maken? Waarom is dit in Nederland niet het geval en zou een dergelijke maatregel in ons land niet ook moeten worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan op de hoogte dat er landen zijn die anders omgaan met politieke peilingen. Tegelijkertijd zijn er natuurlijk ook landen die net als Nederland geen beperkingen aan peilingen stellen. Het kabinet heeft geen voornemens een dergelijke maatregel in te voeren. Het is aan de peilbureaus om de afweging te maken om peilingen uit te voeren en deze te publiceren. Het is vervolgens aan de media om te beoordelen of ze hierover berichten. Daarnaast kan de kiezer uiteraard zelf de afweging maken of hij zijn stem (mede) baseert op deze peilingen.
Is er data en/of zijn er analyses beschikbaar over de invloed van politieke peilingen op verkiezingsuitslagen, van de afgelopen tien jaar? Zo ja, welke trends zijn er zichtbaar en welke conclusies kunnen daaruit worden getrokken?
Er wordt zowel in Nederland als internationaal wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de relatie tussen peilingen en stemgedrag. In de literatuur is aandacht voor: de aard, omvang en mogelijke gevolgen van veronderstelde effecten. De veel gesignaleerde trends heb ik beschreven in het antwoord op vraag 2. Uit het wetenschappelijk onderzoek komt geen eenduidig positief of negatief beeld naar voren. Ook omdat het in de praktijk nauwelijks mogelijk is om de invloed van peilingen te isoleren van persoonlijke kenmerken en het gebruik van andere informatiebronnen waarmee de kiezer uiteindelijk tot zijn of haar autonome keuze komt.
Op welke manier zijn de politieke peilingen de afgelopen tien jaar veranderd en wat is daarvan de invloed geweest op verkiezingen en de uitslagen daarvan?
Er is bij het kabinet geen onderzoek bekend naar de veranderingen in en invloed op de verkiezingsuitslag van politieke peilingen in de laatste tien jaar. Daarnaast heeft het Ministerie van BZK ook geen analyse gedaan van de politieke peilingen en de effecten daarvan in afgelopen tien jaar. Derhalve kan hier geen analyse van worden gegeven.
Is bekend welke politieke peiling het meeste invloed heeft gehad op de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 en wat hiervan de oorzaak was? Zo nee, gaat u dit in kaart brengen?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing op 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier nader onderzoek naar te verrichten. Dat is er in gelegen dat er geen voornemens zijn om peilingen te reguleren.
Is van alle peilbureaus bekend of en welke connecties er zijn met politieke partijen en/of organisaties gelieerd aan en/of betrokken bij de politiek en op welke manier die invloed uitoefenen op de peilingen van specifieke verkiezingen?
Zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Van Haga, ingezonden op 23 oktober 2023, met kenmerk 2023Z18066, is de peiling van Ipsos/EenVandaag van publieke omroep AVROTROS de enige peiling die vanuit de Rijksoverheid bekostigd wordt. De Rijksoverheid oefent geen enkele invloed op uit op de peilingen van Ipsos/EenVandaag, in bredere zin op de programma’s van de publieke omroep of op andere peilingen.
Hoe reflecteert u op de impact van politieke peilingen vlak voor verkiezingen op het gelijke speelveld voor grote en kleine politieke partijen? Erkent u dat kleine en/of nieuwe partijen makkelijk benadeeld raken door peilingen vlak voor de verkiezingen, omdat deze veel kiezers richting grotere/bekende partijen met een hoog voorspeld aantal zetels zullen doen bewegen?
Er is naar mening van het kabinet een gelijk speelveld voor alle partijen. Het staat media vrij te berichten over de verkiezingen en de standpunten van de verschillende partijen. Het is te zien dat bepaalde partijen meer aandacht krijgen in het publieke debat in aanloop naar een verkiezing. Echter betekent dat niet dat andere grote of kleinere partijen geen gelijk speelveld meer hebben. Er zijn verschillende manieren om als politieke partij kiezers te informeren over de standpunten van een partij, bijvoorbeeld ook via social media of flyeren in het land.
Erkent u dan ook dat politieke peilingen vlak voor de verkiezingen kunnen worden ingezet om kleinere partijen uit de race te prijzen en hoe wordt erop toegezien dat politieke peilingen hiervoor niet worden gebruikt door belangengroepen?
Zie antwoord 11. De Minister van BZK heeft geen invloed op de wijze waarop peilingen tot stand komen en de Rijksoverheid heeft geen taak bij het beoordelen of toetsen van politieke peilingen. Het is aan de peilbureaus om te komen tot een methodiek. Dat past ook bij de vrijheid van pers zoals we die in Nederland kennen. Ik ben ervan overtuigd dat de peilbureaus daar zorgvuldige keuzes in maken en er niet op uit zijn om politieke partijen te bevoordelen danwel benadelen door middel van hun peiling.
Kunt u in kaart brengen op welke manier de politieke peilingen voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de media hebben beïnvloed, die vervolgens in hun uitingen een bias ontwikkelden voor partijen die hoog stonden in de peilingen, of juist partijen die in de peilingen op een gering aantal zetels stonden negatief hebben belicht en daarmee het stemgedrag van de kiezers hebben beïnvloed? Kunt u ook een analyse geven van de manier waarop politieke peilingen de afgelopen tien jaar de media hebben beïnvloed, de banden van de media met peilbureaus en wat de impact daarvan was op verkiezingsuitslagen? Indien een dergelijke analyse er niet is, bent u dan bereid dit te gaan onderzoeken?
Er is bij het kabinet geen analyse bekend over de exacte invloed van specifieke peilingen of peilingen in het algemeen bij de Tweede Kamerverkiezing van 22 november 2023. De regering ziet ook geen aanleiding om hier onderzoek naar te verrichten. Het kabinet hecht eraan dat peilbureaus en media zelf kunnen bepalen op welke wijze zij verslag doen van een verkiezing.
Bent u voornemens om, nu de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 de invloed van politieke peilingen op de verkiezingsuitslag onomstotelijk duidelijk hebben gemaakt, na te gaan denken over politieke maatregelen om politieke peilingen in verkiezingstijd te reguleren, aan banden te leggen, of wellicht zelfs helemaal te verbieden?
Het kabinet heeft geen voornemens om een voorstel voor het reguleren van peilingen in te dienen.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Harm Beertema (PVV), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het afgelasten van diverse Sinterklaasintochten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Sinterklaasintocht in het Overijsselse dorpje Enter dit jaar niet door gaat omdat het organisatiecomité dit heeft besloten uit angst voor acties door Kick Out Zwarte Piet (KOZP)?1 Bent u voorts bekend met het feit dat in Rijswijk burgemeester Huri Sahin geen vergunning verleent aan de organisatie die op 25 november een sinterklaasintocht met zwart geschminkte pieten wil houden, dit omdat de burgemeester oordeelt dat de openbare orde en veiligheid niet gewaarborgd kunnen worden bij de optocht die vanuit burgers werd geïnitieerd?2
Ja, het is mij bekend dat in Enter en Rijswijk demonstratieve acties waren aangekondigd door KOZP rondom de intocht van Sinterklaas en dat de eerder geplande intochten daar niet zijn doorgegaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat de dwingelandij-terreur van KOZP en die andere radicale groep, Extinction Rebellion, de oer-Hollandse Sinterklaastraditie om helemaal om zeep helpen? Zo ja, hoe gaat u deze oer-Hollandse traditie beschermen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik ben van mening dat KOZP en Extinction Rebellion net als een ieder gebruik mogen maken van hun vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van demonstreren. Het is aan het lokale gezag om dit in goede banen te leiden.
Deelt u de mening dat we in plaats van Sinterklaasintochten afgelasten, organisaties die dreigen met ongeregeldheden moeten aanpakken, moeten isoleren en weghouden van kinderen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het is mij bekend dat KOZP wilde demonstreren tijdens de intocht van Sinterklaas. Dit is toegestaan. Het is mij niet bekend dat zij hebben gedreigd met geweld of ongeregeldheden.
Krijgen clubs als KOZP en Extinction Rebellion subsidie? Zo ja, moet dat niet meteen stoppen, daar clubs namelijk keer op keer onze samenleving ontwrichten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Uit het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën, dat inzichtelijk maakt welke partijen middelen hebben ontvangen uit de Rijksbegroting, blijkt dat KOZP en Extinction Rebellion op de meest recente peildatum (ultimo 2022) geen middelen hebben ontvangen van de Rijksoverheid.3
Zijn er andere manieren die u weet om maatschappij ontwrichtende organisaties, zoals KOZP en Extinction Rebellion, aan te pakken? Zo ja welke en wilt u deze manieren gaan inzetten? Graag een gedetailleerd.
KOZP en Extinction Rebellion hebben net als iedere andere organisatie recht op vrijheid van vereniging. Deze vrijheid kan alleen door de rechter worden ingeperkt, als Minister heb ik hierin geen rol. Zolang deze organisaties vreedzaam demonstreren vallen hun acties ook onder de bescherming van het demonstratierecht. Dat betekent niet dat alles is toegestaan, de burgemeester kan demonstraties beperken als dat noodzakelijk is. Ook is demonstreren geen vrijbrief voor wetsovertredingen.
Het optreden van de Libische kustwacht tegen bootvluchtelingen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de opnamen die zijn gemaakt van een Libische patrouilleboot die een rubberboot met vluchtelingen aan boord ramt?1 Zo ja, welke actie heeft u naar aanleiding daarvan ondernomen?
De opnamen van Sea Watch International van 29 september jl. waarbij een Libische patrouilleboot in aanraking komt met een rubberboot zijn bij het kabinet bekend. Uit de korte opnamen op afstand kan niet worden opgemaakt wat er zich precies heeft afgespeeld gedurende dit incident. Het kabinet heeft niet vernomen dat er mensen zijn verdronken als gevolg. Ook in de IOM Missing Migrants database2 lijken er geen vermisten of doden geregistreerd naar aanleiding van bovenstaand incident. Het kabinet heeft om die reden geen verdere actie ondernomen.
Weet u of er mensen verdronken zijn als gevolg van het rammen van deze rubberboot? Heeft u hier navraag naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is dit incident voor u nu aanleiding om ervoor te pleiten dat de Europese Unie (EU) de steun aan de Libische kustwacht stopt? Zo nee, waarom niet en wat zou daar dan voor nodig zijn?
Met de steun versterkt de Commissie de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daaronder valt ook de aanpak van grondoorzaken, versterken van bescherming van migranten inclusief humanitaire evacuaties, vrijwillige terugkeer en het versterken van legale migratie en mobiliteit. Eveneens noemt de Commissie het beschermen van mensenrechten van migranten een leidraad van alle Commissie-inzet in Libië.
Steun in conflictsituaties gaat gepaard met risico’s. Zo ook de EU-steun aan de kustwacht in Libië waarbij specifiek het risico bestaat dat steun indirect terecht komt bij personen en entiteiten die betrokken zijn bij mensenhandel en -smokkel en het risico van mensenrechtenschendingen, waaronder arbitraire detentie. De Commissie tracht dergelijke risico’s te beperken met monitoring en risicoanalyses. Het kabinet acht de instrumenten van de Commissie om genoemde risico’s gerelateerd aan mensenrechtenschendingen te mitigeren momenteel echter beperkt. Het kabinet zet zich actief in voor de versterking van de instrumenten die de Commissie hiervoor ter beschikking heeft. Mede als gevolg van die inzet onderneemt de Commissie nu stappen om het waarborgen van mensenrechten te versterken en de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering beter in kaart te brengen.
Vindt u het in het algemeen verstandig om samen te werken met organisaties die mensenrechten schenden, omdat dit ruimte biedt deze aan te spreken op «vermeende» misstanden, zoals u in de beantwoording op mijn eerdere schriftelijke vragen over de mensenrechtensituatie in Libië heeft geschreven?2
Er wordt samengewerkt met autoriteiten in Libië. Dit kan bijdragen aan het bereiken van Europese en Nederlandse doelstellingen. In het geval van berichten over misstanden, biedt deze samenwerking ook de mogelijkheid om de autoriteiten daarop aan te spreken. Die gesprekken zijn effectiever naarmate er meer betrouwbare informatie beschikbaar is. Ook daarom blijft Nederland aandringen op gedegen monitoring en het beter in kaart brengen van de Libische entiteiten die betrokken zijn bij migratiebeleid en uitvoering.
Vindt u de 57 miljoen euro die de EU sinds 2017 heeft uitgegeven aan Support to Integrated Border and Migration Management in Libya goed besteed? Hoe succesvol vindt u de training van medewerkers van de kustwacht op het gebied van respect voor mensenrechten? Vindt u dat deze steun door kan gaan? Zo ja, waarom?
Het doel van Support to Integrated Border and Migration Management in Libya (SIBMMIL) is het opbouwen van capaciteit van Libische autoriteiten op het gebied van migratie- en grensmanagement, met name t.a.v. grensbewaking en surveillance, aanpak van mensensmokkel- en handel, en Search and Rescue (SAR) op zee en in de woestijn. Trainingen en het leveren en repareren van materieel is onderdeel van deze inzet. Sinds het begin van SIBMMIL in 2017 hebben er 110.000 zoek en reddingsacties op zee plaatsgevonden. Eveneens moet het project bijdragen aan versterkte coördinatie tussen de verschillende Libische grensautoriteiten, het versterken van de operationele samenwerking tussen Libië, de EU en andere derde landen, en het versterken van de mensenrechtensituatie voor migranten, onder andere door bij te dragen aan de mensenrechtenstandaarden van de Libische autoriteiten die onderdeel zijn van dit project. In het kader van dit programma is door het Italiaanse BZK technische training verleend aan 142 leden van het «General Administration for Coastal Security (GACS)», onder andere met betrekking tot mensenrechten. Verder zijn middels EUTF financiering tussen 2017–2022 451 medewerkers in de veiligheidssector en betrokken NGO’s getraind op het gebied van mensenrechten, conflictpreventie en goed bestuur.
Dit jaar zijn vijf SAR-schepen met Europese financiering aan de Libische kustwacht geleverd en hebben de Libische autoriteiten volgens UNHCR dit jaar (tot 21 september 2023) 10.900 individuen gered en onderschept. Volgens de Commissievoorzitter zijn de eerste effecten van deze ondersteuning zichtbaar. De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de risico's en de behaalde impact van het Support to Integrated Border and Migration Management in Libya. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten over alle migratie-gerelateerde programmering.
Wat zijn de resultaten van de trainingen die door de International Organization for Migration (IOM) aan overheidsfunctionarissen zijn gegeven op het gebied van mental health and psychological support (MHPSS)? Geven Libische overheidsfunctionarissen inmiddels MHPSS aan migranten?
IOM heeft middels het genoemde programma MHPSS-trainingssessies georganiseerd voor 342 frontlijnwerkers van o.a. de Libische overheid. Het betrof 180 mannen en 162 vrouwen. Zij zijn o.a. werkzaam bij het Ministerie van Volksgezondheid, het Ministerie van Sociale Zaken, het Ministerie van Justitie, de Libische Kustwacht en de Directorate for Combatting Illegal Migration (DCIM), verantwoordelijk voor de officiële detentiecentra. Zij ontvingen training over de belangrijkste concepten en kaders van MHPSS en psychologische eerste hulp en ondersteunende communicatie. IOM geeft aan dat deze trainingen een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het beïnvloeden van de overtuigingen en werkwijze van de deelnemers. Tegelijkertijd vergt duurzame gedragsverandering een lange termijn-inzet. De komende jaren zet IOM deze activiteiten met Nederlandse steun daarom voort. Het kabinet heeft de evaluatierapporten van de trainingen opgevraagd om de impact beter te kunnen duiden.
Wat zijn de resultaten van de 237 miljoen euro die door de EU is uitgegeven aan de bescherming van en assistentie aan migranten, vluchtelingen en ontheemden?
Middels het EU Trust Fund (EUTF) versterkt de EU de bescherming en weerstand van de ontheemde bevolking, humanitaire repatriëring en re-integratie van kwetsbare migranten en het ondersteunen van lokale socio-economische ontwikkelingen. Hiernaast wordt dit geld ingezet voor noodhulp aan gestrande migranten, duurzame oplossingen voor migranten en asielzoekers langs de Centraal-Mediterrane Route, het ontmantelen van criminele netwerken opererend in Noord-Afrika, het beschermen van het meest kwetsbare deel van de maatschappij tegen de COVID-19 pandemie en duurzame oplossingen voor niet-begeleide, gescheiden kinderen en familie hereniging in Libië.4
De dialoog die het kabinet met de Commissie voert heeft tot nu toe niet geleid tot helderheid over de impact die behaald is met besteding van deze middelen. Het kabinet blijft aandringen op transparante en uitgebreidere informatievoorziening van de Commissie aan de Lidstaten.
Wat is precies het nut van onafhankelijke monitoring, waar ook door Nederland op is aangedrongen, wanneer de rapportages daarvan niet worden gedeeld? Deelt u de mening dat dit eigenlijk een gotspe is? Wat zegt het over de situatie in Libië dat deze rapporten omwille van de veiligheid van de actoren die de monitoring verrichten geheim moeten blijven? Welke conclusies verbindt u hieraan?
De Commissie laat, mede op aandringen van Nederland, sinds 2020 onafhankelijke monitoring verrichten door derde partijen om de waarborging van mensenrechten in Libië te beoordelen. Vanwege de veiligheid van de actoren die de monitoring uitvoeren deelt de Commissie geen schriftelijke rapportages. Dit is gebruikelijk in dergelijke situaties. Nederland blijft zich inzetten bij de Commissie om zo snel mogelijk inzicht te krijgen in de rapportages via een mondelinge toelichting en trekt daarin op met enkele andere EU-lidstaten.
Wordt er inmiddels verder onderzoek gedaan om de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen bij misdaden tegen de menselijkheid, waaronder door derde landen, vast te stellen? Zo nee, bent u bereid hierop aan te dringen?
Nederland maakt zich steevast in bilateraal en multilateraal verband hard voor het tegengaan van straffeloosheid in Libië onder andere als co-voorzitter van de mensenrechtenwerkgroep van het Berlijnproces, in de Mensenrechtenraad en in gesprekken met Libische autoriteiten. Daarnaast ondersteunt Nederland organisaties die zich hiervoor inzetten middels documentatie van schendingen.
In februari 2011 heeft de VN-Veiligheidsraad de situatie in Libië verwezen naar de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Binnen de kaders van deze verwijzing verricht het Strafhof sinds maart 2011 onderzoek naar de vermeende internationale misdrijven die in de context van deze situatie zijn gepleegd. Eén van de onderzoekslijnen van de Aanklager van het Strafhof betreft misdrijven tegen migranten.
Daarnaast werken de nationale autoriteiten van meerdere EU-lidstaten – waaronder Nederland – samen in een Joint Team, dat gericht is op het ondersteunen van onderzoeken naar misdrijven tegen migranten en vluchtelingen. Op 7 september 2022 is ook het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof formeel lid geworden van dit Joint Team, dat tevens wordt ondersteund door Europol. Het onderzoek heeft betrekking op grensoverschrijdende misdrijven die worden gepleegd door individuen opererend in netwerken die vanuit of via Libië uitmonden in andere landen. Tot op heden heeft deze samenwerking geleid tot de arrestatie en uitlevering van twee individuen, waarna de nationale autoriteiten van respectievelijk Nederland en Italië de vervolging hebben opgepakt. Nederland zet de internationale samenwerking in het kader van het Joint Team voort.
De VN Veiligheidsraad heeft in 2011 tevens een sanctieregime op Libië van toepassing verklaard. Sindsdien monitort een Panel of Experts overtredingen van dit sanctieregime in Libië. Een van de aspecten die door dit Panel gemonitord wordt betreft de schending van internationale mensenrechtenstandaarden en internationaal humanitair recht. Als onderdeel hiervan rapporteert het Panel met regelmaat over grootschalige schendingen en verantwoordelijken, inclusief schendingen tegen migranten, meest recent in het rapport d.d. 15 september 2023.
Tot slot, het mandaat van de VN Fact Finding Mission voor Libië is in april 2023 afgelopen. Deze missie deed in brede zin onderzoek naar de mensenrechtensituatie, inclusief die van migranten, in Libië. De onderzoekskaders van deze missie waren daarom breder dan de hierboven genoemde mechanismen. Binnen de VN Mensenrechtenraad is het vanwege het internationaal krachtenveld op dit moment niet haalbaar om een nieuw breed onderzoeksmechanisme op te zetten. Wel biedt het kantoor van de Hoge Commissaris van Mensenrechten technische ondersteuning en capaciteitsopbouw aan Libië, o.a. ter verbetering van de mensenrechtensituatie, implementatie van internationale mensenrechtenverplichtingen en aanpak van straffeloosheid. Nederland blijft zich samen met gelijkgezinde landen inzetten om Libië op de agenda van de VN Mensenrechtenraad te houden.
Antisemitisme |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrees groeit binnen Joodse gemeenschap voor antisemitisme en geweld» van het NRC van 12 oktober 2023?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Is het eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met terreurdreiging?
Het is niet eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met een dreiging. Het recente sluiten van de scholen in Amsterdam is een besluit van het betreffende schoolbestuur zelf geweest vanwege zorgen over de veiligheid. Daarbij is aan de burgemeester gevraagd om aanvullende zichtbare beveiligingsmaatregelen. De op moment van sluiten geldende maatregelen werden en worden echter passend geacht bij het dreigingsbeeld. Dit is door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) ook gecommuniceerd aan het lokaal bevoegde gezag.
We zijn extra alert sinds de gebeurtenissen in Israël. Waar nodig nemen we extra veiligheidsmaatregelen, zichtbaar en onzichtbaar. Dat geldt ook voor Joodse instellingen en bijeenkomsten in het hele land. Over de aard van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Klopt het dat het sluiten van de scholen het gevolg is van ontoereikende capaciteit bij de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit met de uitspraak van Minister president Rutte in het Vragenuur van dinsdag 10 oktober jongstleden waarin hij stelde dat Joodse gemeenschappen extra beveiligd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de veiligheidsdiensten voldoende inzichtelijk vanuit welke groepen van de samenleving de dreiging ten aanzien van Joodse gemeenschappen vandaan komt?
De ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hoe is voorzien in begeleiding en nazorg van personeel en leerlingen?
Voor zowel leerlingen als leerkrachten heeft het schoolbestuur van de (Stichting) Joods Bijzonder Onderwijs (JBO), het bevoegd gezag van Maimonides en Rosj Pina, contact met verschillende instanties om psychosociale hulp aan te bieden, zowel in de vorm van nazorg als preventief. De gemeente vervult via de Ouder- en Kindteams een coördinerende rol in het in kaart brengen van de signalen en behoeften onder de scholen. Om in preventieve psychosociale hulp te voorzien heeft JBO contact met de gemeente en het samenwerkingsverband passend onderwijs. De Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider werkt met een vergelijkbare aanpak. De besturen en scholen trekken hierin ook gezamenlijk op. Waar nodig ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hen hierin. Ook hebben de scholen contact met de Inspectie van het Onderwijs.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland gevreesd wordt voor aanslagen op Joodse scholen en gemeenschappen terwijl er in Israël oorlog woedt nadat zij aangevallen zijn door Hamasterroristen?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel. In Nederland moeten Joden veilig kunnen leven en moeten Joodse kinderen met een veilig gevoel naar school kunnen. Waar nodig zullen er daarom beveiligingsmaatregelen getroffen worden. Om die noodzaak blijvend te monitoren, hebben de recente ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan op Nederland vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid maatregelen te treffen die het mogelijk maken antisemitisme sneller en strenger aan te pakken?
Indien het nodig is om sneller in te grijpen dan zullen we de geëigende maatregelen nemen. Overigens meen ik dat het huidige stelsel van wetten en maatregelen als zodanig afdoende is om antisemitisme snel en streng aan te pakken. Antisemitisme valt onder de reikwijdte van de (discriminatie-)artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Organisaties als de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), maar ook het CIDI en Meld. Online Discriminatie (voorheen Meldpunt internet Discriminatie) bieden een platform om melding te maken van antisemitische uitingen of incidenten. Bij de politie is het expertisecentrum ECAD-P ingericht, waar het Joods Politie Netwerk contact mee onderhoudt, om op de juiste wijze opvolging te geven aan meldingen en aangiftes. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie vervult een soortgelijke functie ten behoeve van de beoordeling van aangiften door het Openbaar Ministerie.
Het aanpakken van antisemitisme is echter ook een kwestie van publieke normstelling en preventie. Het kabinet heeft zich in de afgelopen tijd niet onbetuigd gelaten waar het onze gemeenschappelijke afkeer van antisemitisme aangaat. De initiatiefnota van uw Kamer over de aanpak van antisemitisme – de volgende stap bevat verschillende handvatten om hier vorm aan te geven. Daarnaast committeert het kabinet zich aan de uitvoering van het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
Wat is uw reactie op de pro-Palestinademonstraties die afgelopen weekend plaatsvonden in Rotterdam, Amsterdam en Leiden waarbij antisemitische leuzen zijn geroepen en het geweld van Hamas werd verheerlijkt?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten. Ik speculeer niet over motieven van iemand om te demonstreren, maar ga er vanuit dat dit over het algemeen vanuit een oprechte zorg voor een bepaalde kwestie gebeurt. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare feiten worden gepleegd, zoals opruiing of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden.
Antisemitische leuzen zijn te allen tijde onacceptabel.
Deelt u de mening dat het demonstratierecht eindigt wanneer het strafrecht wordt overtreden?
Als individuen of een (klein) deel van de demonstranten strafbare feiten plegen vervalt aan de actie in beginsel niet de bescherming van het demonstratierecht. Het demonstratierecht is echter geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Tegen strafbare feiten gepleegd ten tijde van een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u het met de stelling eens dat de mogelijkheden die artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties biedt aangegrepen moeten worden om in geval van gevaar voor het verstoren van de openbare orde of een gevaar voor de veiligheid een demonstratie te kunnen verbieden?
De mogelijkheden van het aangehaalde artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties houden geen verplichting in. Het is aan het lokaal gezag om te bepalen of de mogelijkheden van de Wet Openbare Manifestaties aangegrepen moeten worden om bijvoorbeeld wanordelijkheden te voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat in Frankrijk, Duitsland en Hongarije pro-Palestinademonstraties verboden zijn met het oog op het risico van verstoring van de openbare orde?
Ja, ik ben er mee bekend dat enkele van dergelijke demonstraties in genoemde landen verboden zijn.
Bent u bekend met het feit dat in Wenen deze week een Palestijnse demonstratie verboden werd omdat de organisatie gebruikmaakte van de leus «From the river to the sea, Palestine will be free», omdat deze slogan gebruikt wordt door Hamas en gezien wordt als een «duidelijke oproep tot geweld» welke zou betekenen dat Israël van de kaart geveegd moet worden?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bereid dit voorbeeld te volgen indien van tevoren blijkt dat bij pro-Palestinademonstraties antisemitische leuzen zoals «From the river to the sea, Palestine will be free» geuit zullen worden?
Het is niet aan mij om demonstraties toe te staan of te verbieden.
Zie ook het antwoord op vraag 11. Daarbij merk ik op dat aan de inhoud van demonstraties vooraf geen beperkingen kunnen worden gesteld.
Wat is de status van het handelingsperspectief voor gemeenten waarin een kader wordt gesteld om in te kunnen grijpen bij demonstraties? Kunnen burgemeesters hiervan afwijken?
Bij brief van 16 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over een handelingsperspectief dat door de NCTV op 11 oktober jl. aan alle burgemeesters is gezonden. In het handelingsperspectief is vermeld dat de informatie in het document als input kan worden gebruikt door (onder andere) burgemeesters. Het document dient dus uitsluitend ter ondersteuning van het lokale gezag, dat uiteraard zelf volledig verantwoordelijk is en blijft voor de afwegingen die worden gemaakt bij het faciliteren en reguleren van demonstraties.
Heeft u er vertrouwen in dat bij het volgen van dit kader voorkomen wordt dat er antisemitische demonstraties gehouden zullen worden?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Het handelingskader dient als gezegd ter ondersteuning van het lokale gezag, waar ik het volste vertrouwen in heb. Doel is om zoveel mogelijk escalatie te voorkomen en een eenduidig overheidsoptreden te bevorderen.
Hoe waarborgt u dat het bevoegd gezag zich blijvend zal inzetten voor de veiligheid van Joodse gemeenschappen als zij weglopen voor het veroordelen van Jodenhaat?2
Bij mijn weten zet het bevoegde gezag op lokaal niveau zich blijvend in voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap waarvoor zij verantwoordelijk is. Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegd gezag weg zou lopen voor het veroordelen van Jodenhaat.
Bent u bereid om met de Minister van Binnenlandse Zaken in overleg te treden om in navolging van de Duitse Minister Faesen «Alle instrumenten die onder de parlementaire wet vallen, te gebruiken om demonstraties van solidariteit met Hamasterreur zo vroeg mogelijk te voorkomen»?
Ik ben en blijf met mijn collega in gesprek over onderhavige thema's.
De Nederlandse vlag |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat de Nederlandse vlag (en in het verlengde hiervan de provincievlag en de gemeentevlag) de meest inclusieve vlag van het land is? Zo nee, waarom niet? Kunt u deze vraag inhoudelijk beantwoorden en niet op procedurele wijze?1
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over welke vlag de meest inclusieve vlag van het land is.
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord, waarom is het dan nog nodig om speciale vlaggen te laten wapperen die volgens u de inclusiviteit benadrukken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Wekt dat niet de indruk dat de Nederlandse vlag zelf niet inclusief genoeg is?
Zie het antwoord op vraag 1.
Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord, wat is volgens u in dat geval eigenlijk de betekenis van de Nederlandse vlag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op vraag 3 antwoordt u onder meer dat er geen vlaginstructies en geen algemene wettelijke regels zijn voor het vlaggen met andere dan de Nederlandse (provincie of gemeente) vlag; betekent dit dat men op publieke gebouwen willekeurig elke vlag kan laten wapperen?
De vlaginstructie heeft alleen betrekking op het uitsteken van de Nederlandse vlag. Voor andere vlaggen geldt de vlaginstructie niet. Er zijn geen algemene wettelijke regels voor het vlaggen met andere vlaggen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eerstverantwoordelijke Minister ten aanzien van overheidsinstellingen, respectievelijk de verantwoordelijkheid van de provinciebesturen en de gemeentebesturen.
Zou het bijvoorbeeld toegestaan zijn om een communistische vlag op een stadhuis of ministerie te laten wapperen? Zou men een PvdA-vlag mogen hijsen? Een VVD-vlag wellicht? Of misschien een FVD-vlag? Een vlag van een religieuze beweging of een kerkgenootschap? Een vlag van een sportvereniging?
Zie het antwoord op vraag 5.
U hebt geen antwoord gegeven op de vraag of overheidsinstellingen ideologisch neutraal behoren te zijn; betekent dit dat u vindt dat men partijvlaggen van publieke gebouwen kan laten wapperen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kan elke identiteit in het land zijn eigen vlag hijsen op een publiek gebouw of zijn er uitzonderingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
U stelt dat overheidsinstellingen «dit wezenlijke uitgangspunt», namelijk dat de overheid er voor iedereen is, bij hun handelen dienen te «respecteren»; erkent u dat de overheid er rekening mee moet houden geen openlijk partijdige vlaggen op overheids- en andere publieke gebouwen te hijsen omdat daarmee dit wezenlijke principe wordt aangetast?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zo nee, waarom erkent u dit niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
U hebt vraag 5 niet beantwoord; betekent dit dat u niet erkent dat pride en SDG-vlaggen voor een groeiend aantal Nederlanders staan voor een zeer controversiële, internationale woke-ideologie en (vooral in het geval van de SDG-vlaggen) voor de ideologie van de Verenigde Naties en het World Economic Forum (zie de overeenkomst betreffende de versnelde implementatie van de SDG-doelen tussen het WEF en de VN van juni 2019)?
Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mate van acceptatie van deze ideologie en deze vlaggen onder de bevolking? Zo nee waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomst van dat onderzoek met de Kamer delen?
Nee, ik zie hier ook geen aanleiding toe.
Bent u zich ervan bewust dat het kabinet met het toestaan van het wapperen van partijvlaggen als de pridevlag en de SDG-vlag een groot deel van de Nederlanders juist uitsluit (vermoedelijk gaat het om miljoenen mensen uit alle lagen van de bevolking, met allerlei etnische en religieuze achtergronden, die deze ideologieën afwijzen) en het laten wapperen van deze vlaggen dus het tegendeel is van inclusief? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen. Het is niet aan mij op te speculeren over ideologische associaties die mensen kunnen hebben met vlaggen.
Vindt u deze specifieke uitsluiting een probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 13.
Vindt u het wellicht acceptabel mensen met bepaalde andere opvattingen die afwijken van de heersende ideologie buiten te sluiten? Zo ja, waarom vindt u dat acceptabel?
Zie het antwoord op vraag 13.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden aangezien een «integrale beantwoording» niet gewenst wordt? Zo nee, waarom kunt u de vragen niet afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden
De situatie in de Zuidelijke Kaukasus |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving omtrent Nagorno-Karabach, in het bijzonder de commentaren «Netjes gezuiverd»1 en «Goede bedoelingen van de EU zijn weinig waard als de harde machtsverhoudingen verschuiven»2?
Ja.
In hoeverre kan er worden gesproken van een etnische zuivering in Nagorno-Karabach? Deelt u de opvatting dat Nagorno-Karabach weliswaar niet met geweld etnisch wordt gezuiverd, maar dat de oorspronkelijke bewoners van het gebied vanwege de serieuze geweldsdreigingen, de uithongeringstactieken en de bedreigende taal van de Azerbeidzjaanse president Alijev geen andere keuze hebben dan te vertrekken en dat er in die zin weldegelijk sprake is van een etnische zuivering? En wat betekent deze constatering voor het handelingskader van de Europese Unie (EU) jegens Azerbeidzjan?
Het leidt geen twijfel dat de etnisch Armeense bewoners van Nagorno-Karabach het gebied zijn ontvlucht omdat zij zich niet veilig voelden, o.a. vanwege de maandenlange blokkade van de Lachin-corridor. Of er gesproken kan worden van een etnische zuivering is een juridisch ingewikkelde kwestie. Het kabinet zal in een separate brief op deze vraag ingaan, mede in het kader van de aangenomen motie van het Lid Ceder over op basis van feiten beoordelen of de vlucht van de Armeense bevolking uit Nagorno-Karabach na de blokkade van en aanval op de enclave neerkomt op etnische zuivering (12-10-2023).3
Klopt het dat u recent met de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid heeft gesproken over de situatie in Nagorno-Karabach? Zo ja, kunt u schetsen wat de komende periode de Europese inzet wordt richting Azerbeidzjan? Worden er sancties ingesteld tegen degenen die de gedwongen exodus hebben vormgegeven?
Het klopt dat ik hierover, op 27 september jl., met de Hoge Vertegenwoordiger heb gesproken. Daarnaast is tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 23 oktober jl. ook kort gesproken over deze situatie.
HV Borrell stelde tijdens de RBZ ten aanzien van steun voor Armenië voor dat EDEO de mogelijkheden voor non-lethale steun onder de Europese Vredesfaciliteit (EPF) zorgvuldig zal verkennen. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om de Europese Unie Missie in Armenië (EUMA) te versterken met meer mensen en meer patrouilles. EDEO zal voorts, met een missie naar Armenië, de mogelijkheden voor economische steun in kaart brengen. Nederland heeft conform de motie van het lid Ceder4 in de Raad steun uitgesproken voor bovenstaande ideeën en andere EU-lidstaten opgeroepen dit ook te doen. Tevens heeft Nederland conform de motie van leden Bikker en Omtzigt aangegeven dat in geval van nieuw geweld binnen de EU gesproken moet worden over gepaste maatregelen.5 De HV gaf aan dat de Armeense Minister van Buitenlandse Zaken uitgenodigd zal worden voor de RBZ van november.
Deelt u de zorg dat Azerbeidzjan mogelijk op korte termijn militair een doorgang zal proberen te forceren naar de Azerbeidjaanse exclave Nachitsjevan, hetgeen een grove schending van het internationaal recht zou betekenen?
In het trilaterale akkoord van 2020 is expliciet vermeld dat alle economische en transportverbindingen van en naar Nachitsjevan gedeblokkeerd worden, welke onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht in beide richtingen zou bewerkstelligen.
Het kabinet heeft momenteel geen aanwijzingen dat Azerbeidzjan plannen heeft om een doorgang te forceren naar de exclave Nachitsjevan. Azerbeidzjan heeft publiekelijk bevestigd dat het de route naar Nachitsjevan met en via Iran verder wil ontwikkelen. Nederland en de EU blijven inzetten op het zo snel mogelijk hervatten van de vredesonderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan, ook om wederzijdse erkenning van de Armeense en Azerbeidzjaanse territoriale integriteit expliciet vast te leggen. Wat betreft maatregelen in geval van nieuw geweld zij verwezen naar mijn interventie tijdens de RBZ van 23 oktober jl., zie ook het antwoord op vraag 3.
Hoe wordt door de Europese Unie geanticipeerd op deze mogelijke geweldsescalatie? Welke maatregelen worden voorbereid indien Azerbeidzjan besluit Armenië binnen te vallen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de Europese Unie afhankelijk is van Azerbeidjaans gas en hoe deze afhankelijkheid er de komende jaren uit gaat zien indien er geen koerswijziging plaatsvindt?
In juli 2022 heeft de voorzitter van de Europese Commissie Ursula Von der Leyen een memorandum van overeenstemming getekend met Azerbeidzjan om de gasexport naar de EU te verdubbelen. Dit is in lijn met de EU-inzet t.a.v. diversificatie om de afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen, in het kader van de REPowerEU-strategie. De EU importeerde in 2022 ongeveer 4% van het totale EU-verbruik aan gas vanuit Azerbeidzjan. Nederland importeert geen Azerbeidzjaans gas.6
Wordt er naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Azerbeidzjan al actief gezocht naar vervanging van Azerbeidjaans gas? Zo nee, waarom niet, en kunt u dit als voorstel op tafel leggen tijdens de eerstvolgende Raad Buitenlandse Zaken?
De EU beraadt zich momenteel allereerst op de wijze waarop Armenië gesteund kan worden. Hierover is kort gesproken tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 23 oktober jl. Zoals vermeld in het verslag van de RBZ stelde de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in dit kader voor dat EDEO de mogelijkheden voor non-lethale EPF zorgvuldig zal verkennen. Hetzelfde geldt voor de mogelijkheden om de Europese Unie Missie in Armenië (EUMA) te versterken met meer mensen en meer patrouilles. EDEO zal voorts, met een missie naar Armenië, de mogelijkheden voor economische steun in kaart brengen. Nederland heeft conform de motie van het lid Ceder7 in de Raad steun uitgesproken voor bovenstaande ideeën en andere EU-lidstaten opgeroepen dit ook te doen. Tevens heeft Nederland conform de motie van leden Bikker en Omtzigt aangegeven dat in geval van nieuw geweld binnen de EU gesproken moet worden over gepaste maatregelen8.
Welke maatregelen heeft de Europese Unie inmiddels getroffen tegen doorvoerland Azerbeidzjan naar aanleiding van het 11e sanctiepakket?
Azerbeidzjan heeft de aandacht van de EU en Nederland als het gaat om omzeiling. Op dit moment is er geen concrete aanleiding voor specifieke maatregelen ten aanzien van Azerbeidzjan. In algemene zin geldt dat met het 11e sanctiepakket een belangrijk signaal is gegeven dat de EU de omzeiling van sancties stevig aanpakt. Er zijn exportbeperkingen opgelegd tegen bedrijven uit VAE, Oezbekistan en Hongkong wegens betrokkenheid bij omzeiling.
Ook is er een stappenplan opgenomen voor de aanpak van omzeiling, bestaande uit (1) het intensiveren van samenwerking met derde landen door diplomatieke outreach, (2) passende individuele maatregelen tegen marktdeelnemers uit derde landen betrokken bij het faciliteren van omzeiling en (3) in het uiterste geval de mogelijkheid tot opleggen exportrestricties voor een land als geheel. Besluitvorming hierover geschiedt met unanimiteit, voorafgegaan door grondige analyse, inclusief reeds ondernomen acties en voorwaarde dat het land in kwestie is geïnformeerd en geconsulteerd. Nederland steunt EU-sanctiegezant O’Sullivan in zijn diplomatieke inspanningen gericht op derde landen waar omzeiling plaatsvindt en met analyses die bijdragen aan het bovengenoemde stappenplan.
Welke noodhulp verlenen Nederland en de Europese Unie aan Armenië maar aanleiding van de recente gebeurtenissen en welke mogelijkheden ziet u om dit verder op te schalen?
In de brief op verzoek van uw Kamer d.d. 11 oktober 2023 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2737) gaat het kabinet nader in op de internationale hulpverlening en de Nederlandse bijdrage daaraan in Nagorno-Karabach en in Armenië. Het kabinet heeft zich in internationaal verband ingezet voor onbelemmerde humanitaire toegang tot Nagorno-Karabach. Ook stelt het kabinet meerjarige, ongeoormerkte en flexibele financiering beschikbaar aan diverse VN-organisaties en -fondsen, evenals het internationale Rode Kruis / de Rode Halve Maan. Deze financiering stelt hulporganisaties in staat om snel te reageren op rampen en crises, zoals in Nagorno-Karabach en Armenië. Onder meer de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR, UNICEF, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en de Internationale Federatie van het Rode Kruis en de Rode Halve Maan (IFRC) zijn, mede dankzij deze Nederlandse financiering, actief. Het VN Central Emergency Response Fund, waarvan Nederland dit jaar de grootste donor is, heeft 4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de respons. Ook draagt de Europese Commissie bij aan de hulpverlening, o.a. door middel van een financiële bijdrage van 10 miljoen euro en een EU-humanitaire luchtbrug.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen ook ingaan op de voortgang die wordt geleverd naar aanleiding van de motie van de leden Bikker en Omtzigt (Kamerstuk 36 410, nr. 74)?
Het kabinet heeft, conform motie Bikker/Omtzigt (Kamerstuk 36 410, nr. 74), in EU-kader erop aangedrongen maatregelen tegen Azerbeidzjan te bespreken. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 23 oktober jl. heeft Nederland aangegeven dat in geval van nieuw geweld binnen de EU gesproken moet worden over gepaste maatregelen9.
Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
De banden met Iran in Nederland |
|
Kees van der Staaij (SGP), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Waarom bent u in gesprek gegaan met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Amir-Abdollahian, kunt u gespreksnotities sturen van wat er besproken is en waarom heeft u ervoor gekozen om met de Iraanse buitenlandminister te poseren op een foto?1
Net als mijn voorgangers in de voorgaande jaren, heb ik het gesprek met mijn Iraanse ambtsgenoot aangegrepen om de mensenrechtensituatie in Iran, het nucleaire programma van Iran en militaire steun aan Rusland aan te kaarten.
Het kabinet maakt dergelijke gespreksnotities niet openbaar. Openbaarmaking van de inhoud van vertrouwelijke gesprekken met andere landen is schadelijk voor de betrekkingen van Nederland.
Om welke reden heeft u bereidheid getoond om de bilaterale banden met Iran aan te halen, gezien het feit dat er nog geen enkele verbeteringen zijn getroffen in de mensenrechtensituatie in Iran?
Het Nederlandse beleid ten aanzien van Iran blijft ongewijzigd. Nederland heeft naast kritiek op de mensenrechtensituatie in Iran ernstige zorgen over o.a. het nucleaire programma van Iran, militaire steun aan Rusland, intimidatie van de Iraanse diaspora in het Westen en de rol van Iran in de regio. Het aanhalen van betrekkingen ligt derhalve niet in de rede.
Kunt u uitspreken, gezien de grote tegenstand in Nederland tegen dit gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, dat Nederland géén bilaterale banden met Iran wil aanhalen en kunt u vanaf heden de Kamer informeren alvorens u een gesprek aangaat met Iraanse bewindslieden?
Het beleid ten aanzien van Iran blijft ongewijzigd. Dit geldt ook voor het onderhouden van diplomatieke contacten. Juist in deze contacten adresseert Nederland de bovengenoemde zorgen.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire van Zembla over dat Iran-sancties tegen de Revolutionaire Garde via Nederland worden ontdoken?2
Ja. Alhoewel het kabinet zich niet in het geschetste beeld herkent, wil het zich
onthouden van een inhoudelijk oordeel over de televisie-uitzendingen.
Zijn er aanwijzingen dat Iraanse oliebedrijven die nauw verweven zijn met de Revolutionaire Garde, via Nederlandse bedrijven sancties weten te ontduiken?
Het IRGC is sinds 26 juli 2010 door de EU gesanctioneerd vanwege betrokkenheid bij het Iraanse nucleaire programma en het programma voor ballistische raketten. Het is niet toegestaan om direct of indirect tegoeden of economische middelen ter beschikking te stellen aan de IRGC. Indien er aanwijzingen zijn dat Nederlandse bedrijven helpen om sancties te omzeilen, dan treedt de overheid handhavend op.
Klopt het dat het Iraanse staatsoliebedrijf NIOC en het Iraans-Nederlandse handelscentrum «01 International BV» banden met elkaar hebben? Zo ja, is dit voor u reden tot feitelijk onderzoek naar het strafbare feit «zaken doen met een gesanctioneerde partij», waarop een boete kan staan van 900.000 euro en een celstraf van zes jaar?
Sanctiehandhaving is een prioriteit voor het kabinet. Als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd, wordt er onderzoek gedaan, en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Indien sprake is van een overtreding van de Wet op economische delicten, kunnen individuen ook strafrechtelijk worden vervolgd. Over individuele gevallen kan het kabinet echter geen uitspraken doen.
Bent u het ermee eens dat NIOC op de Europese sanctielijst thuishoort, gezien het feit dat NIOC honderden miljoenen dollars aan olie heeft doorgesluisd naar de Revolutionaire Garde en ook gezien het feit dat NIOC en het Russische Gazprom warme banden met elkaar hebben en dit jaar nog een investeringsakkoord hebben getekend van welgeteld 40 mlrd. euro?3 Zo ja, bent u bereid bij de komende Raad Buitenlandse Zaken op 23 oktober 2023 hier een punt van te maken?
Het kabinet gaat niet in op potentiële sanctionering, aangezien een dergelijke vooraankondiging het verrassingseffect van de sancties schaadt.
Was het u reeds bekend met de mogelijke contacten tussen het Iraanse regime en het handelscentrum 01 International BV? Zo ja, vanaf wanneer was u zich hier van bewust, en zo nee waarom niet?
Over individuele gevallen kan het kabinet geen uitspraken doen.
Zijn er mogelijk andere (Iraans-)Nederlandse bedrijven waarvan vermoedens zijn dat zij warme banden hebben met de Revolutionaire Garde? Zo ja, kunt u vertrouwelijk een lijst daarvan voor enkel Kamerleden beschikbaar maken zodat de Kamer hierover geïnformeerd kan worden?
Zoals gesteld in antwoord 5 acht het kabinet het buitengewoon onwenselijk als de sancties tegen het IRGC via Nederland worden ontweken en zoals gesteld in antwoord 7 wordt er onderzoek gedaan als er aanwijzingen zijn dat sancties niet worden nageleefd. Over lopende onderzoeken naar derde partijen, waarbij (nog) geen strafbare feiten zijn vastgesteld, kan ik geen uitspraken doen.
Wanneer onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de Douane onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking handhavend optreden in samenwerking met het Openbaar Ministerie. Indien nodig kunnen bedrijven of individuen strafrechtelijk worden vervolgd. Over strafrechtelijke vervolging van derden kan ik eveneens geen uitspraken doen, noch de Kamer informeren.