De brandbrief van de gemeente Zaanstad |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de brandbrief van de gemeente Zaanstad en andere gemeenten in de regio Amsterdam?1
Wij hebben kennisgenomen van de brandbrief van de regio’s Zaanstreek-Waterland, Haarlemmermeer en Amsterdam-Amstelland. Wij waren op de hoogte van het signaal dat zij afgeven dat de offertes van, met name, Jeugd-AWBZ-aanbieders de hoogte van het toegekende budget in de meicirculaire overvragen.
Wij weten ook dat de regio’s aan het onderzoeken zijn waar de verschillen vandaan komen. Daarnaast constateert de regio dat aanbieders bepaalde uitgangspunten hanteren die niet aansluiten bij de kaders van de Jeugdwet. We zien dit op meer plaatsen terug. Zo lukt het aanbieders niet altijd om het woonplaatsbeginsel goed toe te passen, of wordt er soms ook gerekend met maximumtarieven in plaats van gemiddelde tarieven. Ten slotte lijken aanbieders van Jeugd-AWBZ niet altijd de precieze scheiding tussen de Wlz en de Jeugdwet te hebben toegepast bij het opstellen van de uitgevraagde gegevens.
Kortom, onze verwachting is dat het onderzoek dat de regio’s uitvoeren, het in eerste instantie geconstateerde verschil aanzienlijk zal terugbrengen. Vervelend aan deze exercitie is, zoals de regio’s ook aangeven, dat hierdoor lichte vertraging in het inkoopproces optreedt.
Klopt het dat er pas twee contracten met jeugdzorgaanbieders in Nederland getekend zijn, zoals in het artikel vermeld wordt?
Het is zeer wenselijk dat gemeenten zo snel mogelijk duidelijkheid verschaffen aan jeugdhulpaanbieders over de budgetten die zij in 2015 zullen ontvangen en de prestaties die hier tegenover staan. Hoe eerder er duidelijkheid is, hoe beter jeugdhulpaanbieders zich kunnen voorbereiden op de nieuwe situatie. In de brief die wij eind juni aan gemeenten hebben gestuurd, hebben we dit ook nogmaals benadrukt. Hierin worden overeenkomstig afspraken die we hierover met de VNG hebben gemaakt 1 augustus en 1 november als belangrijke data genoemd. In de Tweede Kamerbrief «Voortgang inkoopafspraken transitie jeugdstelsel» d.d. 28 augustus 2014 hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van het inkoopproces.
Het is verder aan gemeenten in overleg met jeugdhulpaanbieders om inkoopafspraken te maken. Buiten datgene dat in de Jeugdwet aan kwaliteitscriteria is geregeld en aan voorwaarden is gesteld, is het niet aan het Rijk om gemeenten voor te schrijven hoe zij met de tarieven moeten omgaan. Het is een verantwoordelijkheid, en in het belang, van gemeenten om kwalitatief goede jeugdhulp te bieden. Dit is wettelijk hun verantwoordelijkheid, maar is op de langere termijn ook het meest voordelig, omdat hierdoor mogelijk minder beroep op zwaardere of vervolghulp gedaan hoeft te worden. Het is aan jeugdhulpaanbieders om aan te geven welke prestaties, met welke kwaliteit zij tegen welke kosten kunnen aanbieden.
Gemeenten zullen zich er van bewust moeten zijn – en wij zullen hen daar ook op wijzen – dat zij zo laat in het proces (oktober/november) aanbieders niet meer voor grote verrassingen kunnen plaatsen. Gemeenten zijn immers wettelijk verantwoordelijk voor de zorgcontinuïteit en het beperken van frictiekosten. Bij de inkoop moeten zij daarmee rekening houden.
Kunt u aangeven of de kwaliteit en continuïteit van zorg voor kinderen en de banen van jeugdzorghulpverleners in gevaar komen, als gemeenten te lang wachten met het afsluiten van contracten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden de tarieven door gemeenten bepaald en beoordeeld op kwaliteit en arbeidsvoorwaarden? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Den Haag vreest dat zij 11 miljoen euro tekortkomt voor de jeugdzorg vanaf volgend jaar en dat in de regio Haaglanden het tekort kan oplopen tot zelfs 22 miljoen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het signaal van regio Haaglanden over een mogelijk tekort van € 22 miljoen heeft ons ook bereikt. Het betreft hier een verschil tussen het budget (deel vanuit de Zorgverzekeringswet) dat de regio Haaglanden met de meicirculaire 2014 toegezegd heeft gekregen, en de opgave die aanbieders van Jeugd-GGZ aan de regio Haaglanden hebben gedaan. Zoals het artikel in het Algemeen Dagblad ook meldt, wordt momenteel onderzocht of en hoe dit verschil te verklaren is. De ervaring leert dat er vaker grote verschillen zijn waar te nemen in het toegezegde budget en de opgave van jeugdhulpaanbieders. In de meeste gevallen kunnen deze verschillen, na te zijn onderzocht, verklaard worden. De onderzoekers hebben contact opgenomen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om samen naar de verschillen te kunnen kijken.
Bij het verdelen van het macrobudget Jeugdwet 2015 is niet uitgegaan van gemiddeld zorggebruik over de jaren heen. We weten dat er fluctuaties kunnen optreden in het zorggebruik over de jaren heen. Vooral kleinere gemeenten hebben hiermee te maken. Dit is overigens niet alleen een gegeven in de overgangsfase, dit is een blijvend gegeven. Dit pleit dan ook voor risicoverevening tussen gemeenten. We zien dat de fluctuaties op regioniveau veel minder groot zijn.
Kunt u aangeven waarin de berekening van het rijk en de regio Haaglanden met ongeveer 22 miljoen euro verschilt? Is bij de berekening de inventarisatie van gerealiseerde jeugdzorg in 2012 en 2013 in de betreffende regio meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u ingaan op het artikel waarin gesteld wordt dat de regio Haaglanden door de jaren heen te maken heeft gehad met grote schommelingen in het gebruik van jeugdzorg? Is dat ook herkenbaar voor andere gemeenten? Is hiermee rekening gehouden in het verdelen van de budgetten van jeugdzorg onder gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel andere gemeenten vrezen voor budgettaire tekorten en met welke reden? Kunt u een overzicht hiervan aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp is nieuw voor gemeenten. Dat de transitie met verandering en daardoor enige onzekerheid gepaard gaat, is niet meer dan logisch. Het is dan ook begrijpelijk dat gemeenten zich zorgen kunnen maken over de verdeling van hun budgetten en of dit hoog genoeg zal zijn om hun taken uit te voeren.
Zoals eerder gezegd, waar verschillen zichtbaar zijn tussen de aan gemeente toebedeelde budgetten en de opgave van jeugdhulpaanbieders is dit in veel gevallen goed te verklaren. Dit heeft bijvoorbeeld met het niet goed toepassen van het woonplaatsbeginsel, met gehanteerde tarieven of met verkeerde zorgtoewijzing te maken.
Gemeenten hebben al veel informatie ontvangen over de totstandkoming van het budget en het zorggebruik dat hier per gemeente aan ten grondslag ligt. Daar waar onduidelijkheden blijven bestaan, bestaat er voor de gemeenten de mogelijkheid om expertise vanuit het Transitiebureau in te laten vliegen of om een verschillenanalyse te laten uitvoeren. Hiermee kunnen resterende onduidelijkheden verder weg worden genomen.
Het inkoopproces volgen wij daarnaast nauwgezet (zie ook de bij vraag 2 genoemde, aan de Tweede Kamer gestuurde, voortgangsbrief). Indien nodig worden gemeenten en regio’s extra ondersteund.
Waarom staat u toe dat er nog steeds veel onduidelijkheden zijn bij gemeenten over de budgetten voor de jeugdzorg, aangezien gemeenten problemen ervaren in verschillen van berekeningen, contracten met jeugdzorgaanbieders en dergelijke? Hoe gaat u dit zo snel mogelijk oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten? Kunt u de Kamer informeren over het verloop van contracteren door gemeenten?
Zie antwoord vraag 8.
Het betaalgedrag van gemeenten |
|
Selçuk Öztürk (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de bevindingen van de Nationale Ombudsman over gemeenten die op grote schaal te laat betalen?1
Ja. In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de Tweede Kamer over betaaltermijnen bij de rijksoverheid en de lokale overheden d.d. 4 juli 20142 wordt ook naar dit onderzoek van de Ombudsman verwezen.
Waarom houden veel gemeenten zich niet aan de wet, die sinds maart 2013 zegt dat binnen 30 dagen betaald moet worden?
De enquête van de ombudsman was gericht op de oorzaken achter de te lange betaaltermijnen. Van de 192 gemeenten die op de enquête van de Nationale ombudsman reageerden, bleek 43% conform de norm (90% van de rekeningen zijn binnen 30 dagen voldaan) te betalen. De belangrijkste interne oorzaken voor het niet op tijd betalen zijn onder andere dat er onvoldoende prioriteit aan tijdige accordering wordt gegeven; er meerdere budgethouders zijn en daarmee een groter risico op vertraging; of dat de budgethouder niet aanwezig is en niet vervangen wordt. De belangrijkste externe oorzaken betreffen de geleverde prestatie. Die is niet volledig of niet volgens afspraak. Ook komt het vaak voor dat de factuur niet klopt.3
Is het waar dat 57% van de gemeenten zich niet aan de wettelijke betaaltermijn houdt?
Dit is de conclusie die de ombudsman trekt uit de uitgevoerde enquête. Uit de reacties blijkt dat 57% van de 192 gemeenten die hebben gereageerd, aangeeft de «90% op tijd-norm» (nog) niet te halen.
Andere onderzoekers benaderen de gegevens vanuit een andere invalshoek en komen tot afwijkende conclusies. Onderzoeksbureau Dun & Bradstreet, dat het betaalgedrag van gemeenten volgt in opdracht van MKB-Nederland, komt tot de conclusie dat in 2013 77% van de rekeningen door gemeenten op tijd is betaald.4 Voor D&B is de in de overeenkomst afgesproken betaaltermijn daarbij leidend. Die is overigens bij veel gemeenten aanmerkelijk korter dan 30 dagen. De VNG geeft overigens aan het door de Ombudsman geschetste beeld niet te herkennen (zie ook het volgende punt).
Deelt u de mening dat dit niet alleen vervelend is voor de ondernemers die hier last van hebben, maar ook slecht is voor de economie?
Ja.
Wat gaat u hieraan doen in de richting van de gemeenten?
Op dit moment is onvoldoende eenduidige en gestructureerde informatie beschikbaar over het betaalgedrag van gemeenten. Zoals is aangekondigd in de brief die de Minister van Economische Zaken mede namens mij aan de Kamer heeft gestuurd5, wordt een monitor opgezet waarmee inzicht kan worden verkregen in de betaaltermijnen van de gemeenten. Deze openbare «monitor gemeentelijke betaaltermijnen» wordt in samenwerking met de VNG en het Kwaliteitsinstituut van de Nederlandse gemeenten (KING) opgezet. U wordt hierover uiterlijk eind oktober geïnformeerd, zoals toegezegd in voornoemde brief.
Heeft u de mogelijkheid om bij gebleken betalingsachterstanden ook de betalingen vanuit het Gemeentefonds later te doen plaatsvinden?
Nee, van opschorten van de bevoorschotting van de algemene uitkering uit het gemeentefonds kan alleen sprake zijn als gemeenten niet voldoen aan hun informatieverplichting uit hoofde van Informatie voor derden (Iv3) en het verantwoordingssysteem voor specifieke uitkeringen (Sisa).
Wilt u in overleg treden met de VNG om mogelijke maatregelen te bespreken?
Overleg met de VNG (en KING) is al gaande in het kader van de ontwikkeling van voornoemde monitor gemeentelijke betaaltermijnen.
Wilt u hierin de mogelijkheid bespreken om een circulaire of brief aan alle gemeenten te versturen, waarin gewezen wordt op de eerder genoemde wettelijke betalingstermijn?
Uit het onderzoek van de Ombudsman en het onderzoek van Dun en Bradstreet blijkt niet dat er bij de gemeenten onduidelijkheid bestaat over de wettelijke betaaltermijnen. Ook andere contacten met gemeenten en de VNG wijzen niet in die richting. Ik zie op dit moment geen reden om een zodanige brief of circulaire te sturen.
Kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk, en uiterlijk over 3 weken, informeren over de voortgang in dit dossier?
In de eerder genoemde brief inzake betaaltermijnen is aan u toegezegd dat de Kamer uiterlijk eind oktober opnieuw wordt geïnformeerd over dit dossier.
De sponsoring van provincies en gemeenten door de tabaksindustrie |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de tabaksindustrie verschillende gemeenten sponsort?1
Ja.
Deelt u de mening van de auteurs van het bericht dat lokale overheden door de samenwerking aan te gaan met de tabaksindustrie in strijd handelen met artikel 5.3 van de Framework Convention on Tobacco Control (het FCTC-verdrag)?2
Artikel 5.3 van het FCTC-verdrag bepaalt dat Partijen, bij de vaststelling en uitvoering van hun volksgezondheidsbeleid met betrekking tot tabaksontmoediging, maatregelen nemen om dit beleid te beschermen tegen commerciële en andere gevestigde belangen van de tabaksindustrie.
Ik deel de mening van de auteurs dat ook lokale overheden zijn gebonden aan artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, Nederland is immers verantwoordelijk voor de naleving van het FCTC-verdrag op haar grondgebied. Het verdrag schrijft echter niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. De richtlijnen bij artikel 5.3 van het FCTC-verdrag zijn juridisch niet-bindend.
Navraag bij betrokken gemeenten en provincie heeft opgeleverd dat ik op dit moment geen redenen heb om aan te nemen dat in de genoemde gevallen sprake is van strijdigheid met het verdrag. De beide campagnes komen niet voort uit (lokaal) tabaksontmoedigingsbeleid. Zo gaat de campagne «Laat je peuk niet alleen» over het schoonhouden van de stranden en de campagne «Er gaat niets boven Groningen» is bedoeld ter promotie van de stad Groningen.
Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat gemeenten en provincies beter bekend worden met de verplichtingen die voortvloeien uit het FCTC-verdrag en de Tabakswet, het tabaksreclameverbod in het bijzonder. Om die reden heb ik inmiddels een brief aan gemeenten en provincies gestuurd, die kan worden meegenomen bij de afwegingen om wel of niet de samenwerking met deze industrie aan te gaan.
Deelt u de mening van de auteurs dat uit de aanbevelingen bij de richtlijnen, voortgekomen uit artikel 5.3 van het FCTC-verdrag, voortvloeit dat de overheid, daaronder begrepen lokale overheden, geen contact mag hebben met de tabaksindustrie, tenzij dit strikt noodzakelijk is voor het effectief reguleren van het tabaksbeleid?3
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de geplande activiteiten van lokale overheden in samenwerking met tabaksfabrikanten in strijd zijn met bovengenoemde aanbevelingen nu in de aanbevelingen 6.2, 6.3 en 6.4 van de richtlijnen bij het FCTC verdrag specifiek wordt uitgelegd dat overheden zich op geen enkele manier mogen inlaten met samenwerkingsverbanden of activiteiten die door de tabaksindustrie worden omschreven als maatschappelijk verantwoord (6.2), dat overheden niet is toegestaan om de tabaksindustrie zich publiekelijk te laten uiten over zogenaamd maatschappelijk verantwoorde activiteiten (6.3) en dat overheden geen financiële bijdragen van de tabaksindustrie accepteren (6.4)?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u er aan doen om er voor te zorgen dat de betrokken lokale overheden hun samenwerking met de tabaksindustrie stopzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het onderzoek ‘Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek «Spookjongeren: quickscan naar uitgeschreven jongeren in Amsterdam Nieuw-West», dat is uitgevoerd in opdracht van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West?1
Ja.
Is het waar dat probleemjongeren zich massaal laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie om zo van deurwaarders en justitie af te komen?
Dit rapport betreft een quickscan. De onderzoekers geven aan dat nader onderzoek noodzakelijk is. In het rapport wordt een schatting gegeven van het aantal probleemjongeren en aangegeven dat naar schatting een deel daarvan «spookjongere» is, waarbij volgens de onderzoekers is bedoeld uitgeschreven als geëmigreerd naar het buitenland of op een ander adres geregistreerd dan waar zij wonen (in Nederland). In het rapport wordt de voorzichtige conclusie getrokken dat dit mede wordt veroorzaakt doordat de jongere zich daarmee wil en kan onttrekken aan deurwaarders en justitie, maar de conclusie wordt zeker niet getrokken dat dit massaal of (alleen) om die reden gebeurt.
Van welk aantal «spookjongeren» in heel Nederland gaat u uit?
In eerdere Kamerbrieven en overleggen heb ik toelichting gegeven over het begrip «spookjongere» of «spookburger». Het betreft personen die staan geregistreerd in de Basisregistratie personen (BRP) als geëmigreerd naar het buitenland, maar waarvan signalen zijn dat ze toch feitelijk voor langere tijd in Nederland wonen. Ik heb destijds op basis van bestandsvergelijkingen de schatting van in totaal 100.000 personen gedaan. Voor wat betreft de groep 18–26 jarigen gaat het naar schatting om ruim 10.000.
Deelt u de conclusie van het onderzoek, dat de betreffende jongeren en ouders vaak geen zicht hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie voor de maatschappelijke toekomst van jongeren of bent u van mening dat het probleem van «spookjongeren» veel meer is dan een informatieprobleem?
De onderzoekers hebben geconcludeerd dat er meer onderzoek zou moeten worden gedaan voordat er een valide uitspraak gedaan kan worden of de betreffende jongeren en ouders vaak geen of niet genoeg zicht zouden hebben op de ingrijpende gevolgen van uitschrijving uit de BRP. Los daarvan ben ik van mening dat het informeren van burgers over de gevolgen van het niet goed ingeschreven staan bij de overheid een belangrijke taak is. In dit geval zouden gemeenten kunnen overwegen om burgerzaken-ambtenaren in contact te brengen met jongereninstellingen en jongeren om proactief uit te leggen wat de gevolgen kunnen zijn als je niet goed ingeschreven staat bij de overheid. In het kader van de campagne «Voorkom gedoe, kijk het na» van eind 2013 is aan gemeenten een toolkit beschikbaar gesteld waarmee ze burgers kunnen informeren. De toolkit is beschikbaar via www.bprbzk.nl.
BZK zal via de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken nogmaals aandacht vragen voor de gevolgen van onjuiste registraties.
Op welke wijze wordt in de handhaving rekening gehouden met de uiteenlopende factoren die in het onderzoek worden genoemd zoals problematische schulden, criminaliteit en detentie, huisvestingsnood en thuisproblematiek die de belangrijkste redenen voor jongeren om zich uit te schrijven uit de gemeentelijke basisadministratie zouden zijn, naast psychische stoornissen, verstandelijke beperking en frauduleus handelen?
Gemeenten hebben een handhavingsinstrument als het gaat om de verplichtingen van burgers in het kader van de BRP, de bestuurlijke boete en kunnen zelf bepalen hoe deze wordt toegepast en of er verzachtende omstandigheden zijn. Als het gaat om de verantwoordelijkheid van gemeenten om de BRP correct bij te houden hebben gemeenten meerdere instrumenten, die ook aan de voorkant zijn in te zetten. De burger kan naar het loket geroepen worden om nadere inlichtingen te verstrekken; dat is de aangewezen weg ingeval ouders aangifte doen van vertrek van een kind. Dan wordt de aangifte niet meteen doorgevoerd maar eerst in onderzoek gezet en ondertussen worden nadere inlichtingen gevraagd van het kind en de ouders. Zo laat de gemeente Amsterdam haar burgerzaken-ambtenaren gericht doorvragen naar informatie over de verblijfplaats van het kind als een ouder aangifte komt doen van vertrek.
Stadsdeel Nieuw-West is een aanpak van het verschijnsel spookjongeren aan het ontwikkelen, waarbij optimaal wordt gemaakt van de capaciteit van bestaande voorzieningen.
Welke maatregelen kunnen gemeenten nemen om te voorkomen dat jongeren zich ten onrechte laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie?
Zie het antwoord op vraag 5.
Zijn instanties die te maken hebben met «spookjongeren» verplicht de gemeentelijke basisadministratie te infomeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, komen zij die verplichting na?
Bestuursorganen zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht om terug te melden op authentieke en historische gegevens. Voor niet-bestuursorganen (derden) gelden deze verplichtingen niet maar ze mogen het wel doen. Gemeenten kunnen hier eigenstandig nadere afspraken over maken, met inachtneming van regels op het gebied van privacy en geheimhouding.
Deelt u de conclusie van het rapport, dat recente aanscherping van wet- en regelgeving op het gebied van bijstand en huurtoeslag oorzaak kan zijn van een toename van het verschijnsel «spookjongere»? Zo ja, wordt bij de uitvoering van die wet- en regelgeving rekening gehouden met de gevolgen voor de gemeentelijke basisadministratie en de daaruit voortvloeiende problemen voor de handhaving?
Ik merk op dat er bij de huurtoeslag geen sprake is van recente aanscherping van wet- en regelgeving op dit punt, maar van beleid dat sinds 1997 ongewijzigd is. Zoals in het geciteerde rapport terecht wordt opgemerkt, kan het inwonen van kinderen ook leiden tot meer in plaats van minder huurtoeslag, zeker indien het gaat om kinderen zonder belastbaar inkomen of kinderen onder de 23 jaar met een laag inkomen.
Met betrekking tot de invoering van de kostendelersnorm in de bijstand; de kostendelersnorm wordt per 1 januari 2015 ingevoerd, maar voor de huidige bijstandspopulatie is er een overgangsrecht van 6 maanden tot 1 juli 2015. De kostendelersnorm leidt er niet toe dat bijstandsgerechtigden hun uitkering verliezen als er een volwassen kind inwoont; alleen de hoogte van de uitkering houdt, meer dan in de huidige situatie, rekening met het delen van kosten. De verwachting is dat het risico op toename van het aantal spookjongeren niet groter wordt door invoering van de kostendelersnorm. Wel zal het Ministerie van SZW, naar aanleiding van motie Heerma en Van Weyenberg (Kamerstukken II, 2013–14, 33 801, nr 52) in overleg treden met gemeenten om te borgen dat de kans op ontwijking van de kostendelersnorm geminimaliseerd wordt.
"Gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens" |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State, waarin kortweg werd aangegeven dat de wet niet toestaat dat gemeentes inkomenspolitiek bedrijven?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat lagere overheden (i.c.gemeentes) de behoefte voelen het zich niet houden aan breed onderschreven normen omtrent beloningen door organisaties waarmee zij contracten afsluiten in bijvoorbeeld de zorg, te laten meewegen in hun beslissing al dan niet met dergelijke organisaties in zee te gaan? Zo nee, waarom niet?
Excessieve beloningen in de (semi-)publieke sector zijn onwenselijk. Dit geldt niet alleen op centraal niveau, maar ook op decentraal niveau. Het is daarom goed dat ook gemeenten en provincies oog hebben voor evenwichtige, verantwoorde en maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen Ik kan me derhalve voorstellen dat zij dit laten meewegen bij het wel of niet in zee gaan met dergelijke organisaties.
Herinnert u zich de motie Segers/Fokke (Kamestuk 33 715, nr. 12) over dit onderwerp?
Ja
Kunt u inmiddels iets melden over de voortgang en eventuele (tussen-)resultaten van de gesprekken die u mede naar aanleiding van bovenbedoelde motie bent aangevangen met het Interproviciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo nee, wanneer denkt u verslag te kunnen doen?
De mogelijkheden voor de normering van topinkomens door decentrale overheden zijn inmiddels verkend samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO), en met de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Hierin is ook de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni in het hoger beroep van de gemeente Eindhoven in de zaak tegen Stichting Novadic-Kentron meegenomen, waarnaar het artikel «gemeente mag subsidie niet korten om topinkomens» verwijst. Ik stuur de VNG en het IPO binnenkort een brief met de conclusies van de verkenning en zal – zoals ik in mijn brief van 10 juli 2014 aan de Tweede Kamer heb aangekondigd – de Tweede Kamer hier vervolgens nader over informeren.
Bent u voornemens voorstellen te doen om de wetgeving in dezen dusdanig aan te passen dat een en ander wel mogelijk wordt? Zo nee, waarom niet?
De Awb biedt voldoende mogelijkheden voor het normeren van topinkomens van functionarissen bij instellingen die subsidie ontvangen van decentrale overheden. Zij kunnen in hun subsidieverordening voorwaarden ten aanzien van de inkomens van bestuurders opnemen. Instellingen die daar niet aan voldoen, komen dan niet in aanmerking voor subsidieverlening. De groep instellingen die subsidie kan ontvangen, wordt daarmee op voorhand ingeperkt.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 25 juni jl. waarnaar in het artikel wordt verwezen, had de gemeente – kort gezegd – een met de Awb strijdige verplichting in de Algemene subsidieverordening opgenomen, waardoor deze verplichting onverbindend was. De rechtbank was reeds tot die conclusie gekomen en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
Zoals ook blijkt uit het voorgaande, dient de uitspraak niet zo te worden begrepen dat er voor decentrale overheden helemaal geen mogelijkheden (meer) zouden zijn voor normering van topinkomens van functionarissen van door hen gesubsidieerde instellingen. Gemeenten en provincies kunnen nog steeds voorwaarden opnemen die «aan de voorkant» van het subsidieproces voorkomen dat topinkomens met gemeentelijk of provinciaal geld kunnen worden gefinancierd. Eerst een subsidie verlenen aan een instelling en vervolgens «aan de achterkant» een maximale beloning als verplichting opleggen en afdwingen mag dus niet.
Ik ben daarom niet voornemens de wetgeving aan te passen. Wel ben ik bereid om de VNG en/of het IPO desgewenst te faciliteren bij het uitwerken van bijvoorbeeld model-verordeningen of -regelingen.
Het bericht dat diverse wethouders in Helmond, Asten, Gemert-Bakel en Eersel het inkomen aanvullen met wachtgeld |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat diverse wethouders in Helmond, Asten, Gemert-Bakel en Eersel, die in een nieuw college minder uren zijn gaan werken, hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Er is geen sprake van een aanvulling. Wat hier heeft plaatsgevonden, is een gevolg van de verrekensystematiek van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voor zover deze de eerdere voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Dit gevolg is in lijn met de bedoeling van de wetgever. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat wethouders in dit soort situaties gedurende de uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Deze toekenning van een Appa-uitkering aan deeltijdwethouders (en gedeputeerden) «als hij als zodanig een betrekking in mindere omvang is gaan uitoefenen», is in 2001 op nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer door middel van een nota van wijziging in de Appa opgenomen (TK 27 220, nr. 7). Het wetsvoorstel waarin deze toevoeging is opgenomen, is vervolgens met algemene stemmen aangenomen door de Tweede Kamer.
Het betreft een aanpassing van het tweede lid onder a van artikel 131 van de Appa. De Provincie- en Gemeentewet maken het sinds 1994 mogelijk dat de functie van gedeputeerde en wethouder in deeltijd wordt vervuld. De Appa bepaalde tot 2001 dat er geen recht op uitkering bestaat als de gewezen ambtdrager dezelfde functie weer gaat vervullen. De achtergrond van deze regel was dat het in een dergelijke situatie niet zinvol is om een Appa-recht te laten ontstaan. Dit recht zou namelijk meteen weer worden verrekend tot nihil met de wedde als nieuwe wethouder. Maar voor een gewezen wethouder die in deeltijd terugkeerde, verviel ook in het geheel het recht op een uitkering. Door deze regel was er dan niet alleen sprake van inkomensachteruitgang tijdens de actieve periode maar ook in uitkeringsaanspraken als het deeltijdwethouderschap voortijdig werd beëindigd. Tegen deze achtergrond is op verzoek van de Tweede Kamer de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tot het oordeel gekomen dat compensatie voor de achteruitgang in inkomsten van de deeltijdwethouder die terugkeert als wethouder in dezelfde gemeente, op zijn plaats was.
Hierbij is de volgende afweging gemaakt (zie ook de toelichting bij de nota van wijziging, TK 27 220, nr. 7, bladzijde 3). Enerzijds werd voor de actieve wethouder compensatie niet nodig geacht vanuit de veronderstelling dat betrokkene vrij is in zijn keuze om de betrekking van wethouder in deeltijd te aanvaarden. Ook was de deeltijdmogelijkheid nu juist in de wet opgenomen om naast het wethouderschap andere werkzaamheden te kunnen blijven verrichten. Bovendien zou een vergoeding voor achteruitgang in inkomen in feite functioneren als aanvulling op het inkomen als deeltijdwethouder. Bekeken vanuit het gezichtspunt van de gewezen wethouder was anderzijds echter de redenering dat deze functionaris in beginsel recht heeft op een uitkering. Het werd onbillijk geacht dat een gewezen wethouder alleen zijn uitkeringsrecht zou verliezen als hij terugkeert als deeltijdwethouder in dezelfde gemeente. Bij aanvaarding van een andere functie in deeltijd verliest de gewezen wethouder namelijk niet zijn recht op een uitkering. Ook als een gewezen wethouder in een andere gemeente wethouder wordt, ontstaat er op grond van de Appa een uitkeringsrecht ten laste van de vorige gemeente.
In welke andere gemeenten wordt deze constructie gebruikt?
Het is geen constructie; het is een uitvloeisel van de sinds jaar en dag geldende verrekensystematiek van de Appa. Hoe vaak dit voorkomt, is mij niet bekend. Het Ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Overigens is het in dit verband de vraag of het wethouderschap in deeltijd zonder meer een eigen keuze is. Werknemers hebben op grond van de Wet aanpassing arbeidsduur in beginsel het recht om de arbeidsduur te verkorten. Wethouders verkeren niet in een soortgelijke positie. De deeltijdfactor van een wethoudersambt in een gemeente is de uitkomst van een onderhandelingsproces tijdens de collegevorming. Op grond van artikel 36, tweede lid, van de Gemeentewet kan de gemeenteraad vervolgens besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Het ligt voor de hand dat de raad in zijn besluitvorming over de deeltijdwethouders de werking van de verrekeningssystematiek van de Appa betrekt. De eigen keuze beperkt zich tot het al dan niet aanvaarden van de uitkomst van dit onderhandelingsproces.
Hoe gaat u dit gat in de wet te dichten?
Er is geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Wellicht ten overvloede maak ik u erop attent dat deze beantwoording in lijn is met de beantwoording van de eerder in 2010 door het lid Van Raak gestelde vragen over vergelijkbare situaties (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170 en 3171).
Het bericht dat de bewoners van Oudenhoorn kiezen voor Hellevoetsluis |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat de keuze van de inwoners van Oudenhoorn voor een grenscorrectie niets aan duidelijkheid te wensen overlaat?1
De besturen van de gemeenten Bernisse en Spijkenisse hebben er bewust voor gekozen de grenscorrectie niet mee te nemen in de herindelingsprocedure, en eerst de fusie tussen Bernisse en Spijkenisse te realiseren. Daarmee zal een eventuele grenscorrectie op basis van artikel 3, lid 2 van de wet algemene regels herindelen (Arhi) geschieden bij gelijkluidende besluiten van de raden van de betrokken gemeenten (namelijk de nieuwe gemeente Nissewaard en Hellevoetsluis). Bernisse heeft in aanloop op de besluitvorming door de nieuwe gemeenteraad van Nissewaard alvast voorbereidende werkzaamheden getroffen met deze bevolkingspeiling. Het maatschappelijk draagvlak voor een grenscorrectie maakt onderdeel uit van het bredere afwegingskader waarin bijvoorbeeld ook de financiële consequenties van de grenscorrectie worden meegenomen. Het is aan de gemeenten om de wenselijkheid van en de mate van draagvlak voor de grenscorrectie te beoordelen. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u van mening dat die keuze gerespecteerd zou moeten worden door de gemeente Bernisse?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn dat de gemeente Bernisse snel het voortouw neemt tot een voorstel voor grenscorrectie?2
De gemeente Bernisse is onderdeel van een gemeentelijke herindelingsprocedure en is daarmee gehouden aan de Wet algemene regels herindeling (Arhi). Op basis van artikel 5, lid 4 van de wet Arhi kan de gemeente Bernisse geen grenscorrectieprocedure starten naast de lopende herindelingsprocedure met Spijkenisse. Een grenscorrectie had per 1 januari 2015 geëffectueerd kunnen worden als dit in het herindelingsadvies was opgenomen, maar hiervoor hebben de gemeentebesturen niet gekozen. Indien de nieuwe gemeente Nissewaard en de gemeente Hellevoetsluis een grenscorrectie wenselijk achten, kunnen zij de voorbereiding hiertoe ter hand nemen en eensluidende besluiten nemen tot correctie van de gemeentegrens. Dit zal op zijn vroegst per 1 januari 2016 kunnen worden geëffectueerd.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Bernisse de besluitvorming uitstelt tot de gemeente is opgegaan in de gemeente Nissewaard?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat de wens van de inwoners van Oudenhoorn wordt ingewilligd?
Het is in dit geval niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om een grenscorrectie te bewerkstelligen. Een grenscorrectie kan plaatsvinden bij gelijkluidende raadsbesluiten van de gemeenten Nissewaard en Hellevoetsluis.
Het bericht ‘Gefuseerde gemeente niet efficiënter’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gefuseerde gemeente niet efficiënter»?1
Ja.
Beschikt u over het in het bericht genoemde onderzoek? Zo ja, kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen en van een kabinetsreactie voorzien?
Het onderzoek is vrijdag 27 juni jl. verschenen. Ik zal het nader bestuderen en voorzien van een reactie aan Uw Kamer aanbieden. Een eerste quick scan van het onderzoek geeft mij aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.
De hoofdconclusie van het onderzoek is dat gefuseerde gemeenten niet efficiënter zijn dan hun voorgangers, omdat de gemeentelijke uitgaven niet dalen. Het begrip efficiëntie is echter breder dan alleen een financiële invalshoek. Wim Derksen, hoogleraar bestuurskunde Erasmus Universiteit Rotterdam, is van mening dat ook gemeentelijke prestaties in ogenschouw moeten worden genomen. Efficiency gaat dan om de prestaties van de fusiegemeente in relatie tot de kosten.2
Allers stelt vervolgens dat een herindeling geen verbetering van de dienstverlening oplevert. Er zijn echter diverse onderzoeken en evaluaties waaruit blijkt dat de dienstverlening aan burgers wel degelijk is verbeterd na een herindeling, zie hiervoor de beantwoording van vraag 3. Dit zal dan ook nader bestudeerd worden.
Het bewerkstelligen van besparingen als gevolg van gemeentelijke herindelingen was in onderzochte periode (1997–2011) niet het primaire doel van het kabinet en vaak ook niet van gemeenten. Het onderzoek toont overigens niet aan dat er geen besparingspotentieel is bij herindeling: het onderzoek toont aan dat er de afgelopen jaren geen significante besparing is gerealiseerd. Op het bereiken van besparingen door herindeling is evenwel in de onderzochte periode ook niet of nauwelijks gestuurd.
Potentiële schaalvoordelen zijn bovendien in veel gevallen door gemeenten al (gedeeltelijk) ingeboekt in de jaren voorafgaand aan een herindeling. Dat komt doordat die gemeenten vaak al intensief samenwerken voordat het besluit tot herindelen wordt genomen. Gemeentelijke samenwerking vergroot vervolgens de kans op een gemeentelijke herindeling, zeker wanneer die samenwerking beleidsrijke terreinen beslaat.3 Ook Allers zelf concludeert dat intergemeentelijke samenwerking voorafgaand aan een herindeling efficiencyvoordelen kan opleveren.4
Gemeenten initiëren herindelingen vooral zodat zij goed in staat zijn hun maatschappelijke opgaven en wettelijke taken uit te voeren. Om gemeenten die gaan herindelen tegemoet te komen in de frictiekosten is de maatstaf herindeling in het gemeentefonds voor herindelingen vanaf 1 januari 2014 verruimd en vervroegd.
Het voorgaande betekent overigens niet dat herindelingen geen positieve financiële effecten zouden kunnen opleveren (als daarop wordt gestuurd). Dat positieve financiële effecten mogelijk zijn blijkt bijvoorbeeld uit de ervaringen met gemeentelijke herindelingen in Denemarken, waar in 2007 het aantal gemeenten is teruggebracht 271 naar 98. Een evaluatiecommissie, ingesteld in opdracht van het Deense Ministerie van Economische en Binnenlandse Zaken, constateert dat gemeentelijke herindelingen grote potentiële schaalvoordelen opleveren en dat efficiencyvoordelen vooral behaald kunnen worden door het terugbrengen van bestuurskosten.5 Uit het Deense evaluatierapport blijkt dat 64% van de gemeenten en regio’s hebben aangegeven dat er op dit punt efficiencyvoordelen zijn behaald en 36% stelt dat de situatie ongewijzigd is gebleven.6 Interessant is dat het onderzoek van Allers laat zien dat ook in Nederland na herindeling is bespaard op bestuurskosten.
Kent u andere onderzoeken waaruit blijkt dat gefuseerde gemeenten inderdaad niet efficiënter werken, of waaruit juist het tegendeel blijkt? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Gemeenten die voor een herindeling kiezen, hebben daarvoor vaak andere redenen dan het inboeken van besparingen. Uit het evaluatieonderzoek van de Nederlandse School voor het Openbaar Bestuur (NSOB) naar 39 herindelingen in Gelderland, Limburg en Overijssel blijkt dat een herindeling vooral bestuurlijke en organisatorische ambities van gemeenten realiseert, zoals het vergroten van de bestuurskracht, het professionaliseren van de gemeentelijke organisatie en het verbeteren van dienstverlening aan de burger.7 In de wetenschappelijke literatuur is voor die argumenten voldoende onderbouwing te vinden. Zo constateren Herweijer en Fraanje dat de bestuurskracht van recent heringedeelde gemeenten aanzienlijk verbetert en dat de nieuwe gemeente beter in staat is om grootschalige opgaven te realiseren.8 Daarnaast wordt de dienstverlening aan de burger professioneler en is de nieuwe gemeente een sterkere gesprekpartner richting buurgemeenten, provincie en het Rijk.9
Uit het rapport van de evaluatiecommissie in Denemarken blijkt dat 82% procent van de gemeenten en regio’s oordelen dat de herindeling in enige, hoge of zeer hoge mate heeft bijgedragen aan het verbeteren van de professionele duurzaamheid. Professionele duurzaamheid houdt in dat gemeenten over de juiste randvoorwaarden beschikken (bijvoorbeeld op het gebied van personeel, technologie, organisatie, management) om de voorgenomen doelstellingen te bereiken en waarbij specifiek aandacht is voor een toekomstgericht perspectief voor de taakuitvoering.10
Tot slot blijkt uit het eerdergenoemde evaluatieonderzoek van de NSOB dat respondenten in ongeveer driekwart van de 39 onderzochte herindelingen positief zijn over het bereiken van de gestelde ambities. Voor herindelingen van onderop geldt dat bovendien dat 87% van de respondenten achteraf weer zou kiezen voor een herindeling op dezelfde manier.11
De dreiging van een artikel 12-status voor de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het bericht dat de gemeenten Oldambt, Pekela en Bellingwedde afstevenen op een artikel 12-status waar?1
Op basis van huidige inzichten bestaat er volgens de provincie Groningen vooralsnog geen grond voor deze aanname. De provincies hebben een rol als financieel toezichthouder en zien erop toe dat alle gemeenten in de provincie er financieel gezond voorstaan.
Kunt u aangeven welke oorzaken aan de dreigende artikel 12-status ten grondslag liggen?
Er is pas sprake van een artikel-12 status als er meerjarig geen «structureel en reëel evenwicht» is op de begroting. Voor een artikel-12 status kunnen uiteenlopende oorzaken ten grondslag liggen.
Uit het krantenbericht blijkt dat de gemeenten vrezen voor de artikel-12 status als gevolg van efficiencykortingen op het participatiebudget. Het voorlopige participatiebudget per gemeente is op 17 juni 2014 bekend gemaakt. De gemeenten hebben nu meer zicht op de werkelijke financiële effecten van de participatiewet voor de gemeentebegrotingen.
Zoals in de brief over de verdeelmodellen van 15 mei 2014 aan uw Kamer2 is gemeld, hecht de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid er groot belang aan dat financiële risico’s voor gemeenten beheersbaar zijn. De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijst op het macrobudget voor het inkomensdeel dat ook in de toekomst toereikend wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met conjunctuur en effecten van Rijksbeleid.
Is het waar dat er zowel bij de sociale dienst, als bij de Volkskredietbank, als bij het SW-bedrijf Synergon, flinke tekorten bestaan? Zo ja, hoe zijn deze ontstaan?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en een verantwoord financieel beheer. Op het Participatiebudget en de Wsw wordt een efficiencykorting toegepast. De regering is zich ervan bewust dat de sociale werkvoorziening met de efficiencykorting voor een grote opgave staat. Daarom wordt in overleg met de VNG een «thermometer» ontwikkeld om zo jaarlijks de ontwikkelingen te volgen met de vraag of de onderliggende aannames voor de berekening van de financiële middelen voor het Wsw zittend bestand houdbaar blijven. Daarbij wordt ook gekeken naar de ontwikkelingen binnen de verschillende regio’s, zoals Oost-Groningen.
Wat zijn de gevolgen voor de regio nu sociale werkvoorziening Synergon heeft aangekondigd de metaalafdeling te gaan sluiten?
De SW-medewerkers hebben een dienstverband bij de betrokken gemeenten. Uit navraag bij Synergon blijkt dat de medewerkers van de afdeling metaal zoveel mogelijk binnen het schap danwel elders worden herplaatst.
Welk effect heeft het nieuwe verdeelmodel voor het Gemeentefonds, en de drie verdeelmodellen voor de WMO, Jeugdzorg en Participatiewet in het Sociaal deelfonds, op de financiële situatie in de drie gemeenten?
Zoals in de brief over het groot onderhoud gemeentefonds van 22 mei 2014 aan uw Kamer3 is gemeld, heeft het groot onderhoud gemeentefonds geen gevolgen voor het totale volume van het fonds en is dit voor alle gemeenten samen budgetneutraal. Individueel bezien, zijn er natuurlijk wel verschillen. Zo krijgt Bellingwedde 4 euro meer per inwoner, Pekela 7 euro meer per inwoner en krijgt Oldambt 11 euro minder per inwoner.
De verdeling van het gemeentefonds is kostengeoriënteerd en globaal. Kostenoriëntatie betekent dat de verdeling van het fonds rekening houdt met de objectieve kenmerken van gemeenten (zoals het aantal inwoners, de oppervlakte en de bodemgesteldheid) die een indicatie vormen voor verschillen in de taakopgave tussen gemeenten. De verdeling is gebaseerd op gemiddelde kostenniveaus van groepen van gelijksoortige gemeenten. Globaliteit betekent dat er voor de verdeling gebruik wordt gemaakt van algemene maatstaven. Een belangrijk uitgangspunt is dat de gemeenten een budget ontvangen dat toereikend is voor de uitoefening van hun taken.
Op het gebied van de jeugdzorg en de Wmo wordt er in 2015 op basis van historische gegevens verdeeld, en zijn deze gemeentelijke budgetten gepubliceerd in de Meicirculaire 20144. De objectieve verdeling vanaf 2016 wordt voor de Wmo bekend gemaakt in de septembercirculaire 2014 en voor de jeugdzorg in de decembercirculaire 2014. Gemeenten zijn ook al op de hoogte gesteld van het indicatieve participatiebudget voor 20155. Hierin zijn budgetten Wsw (zittend bestand Wsw), het budget voor de nieuwe doelgroep van de Participatiewet en de bestaande re-integratiemiddelen voor de huidige doelgroep samengevoegd. De invloed van de objectieve verdelingen op de financiële situatie bij de gemeenten is nu nog niet te geven. Als er zicht is op de effecten van de objectieve modellen binnen het sociaal domein, wordt de noodzaak van een eventuele overgangsregeling bezien.
Bent u bereid te kijken naar extra ondersteuning voor deze zwakke regio? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de arbeidsmarktperspectieven in Oost-Groningen moeilijk zijn, maar zeker niet uitzichtloos. De volgende maatregelen om de regionale arbeidsmarkt te versterken maken onderdeel uit van het kabinetsbeleid:
De trage beantwoording van digitaal verstuurde vragen en klachten door gemeenten |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Herkent u de problemen bij de beantwoording van per e-mail of contactformulieren gestelde vragen in gemeenten zoals aangekaart door de Consumentenbond?1
Ik heb niet langs andere weg deze signalen ontvangen, maar ga er vanuit dat als de gemeentelijke ombudsmannen deze problemen signaleren, ze inderdaad ook voorkomen.
Is de steekproef uit het onderzoek van de Consumentenbond volgens u representatief voor het geheel aan gemeenten?
Het onderzoek betreft 15 van de 50 gemeentelijke Ombudsmannen. Het is lastig om op basis van het rapport aan te geven of het onderzoek representatief is. Echter als 15 gemeentelijke ombudsmannen dit constateren, vergt dit signaal aandacht.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat het digitaal contact opnemen met gemeenten minstens net zo effectief en snel is als het bellen naar de gemeenten of bezoeken van een balie?
Om effectiviteit en snelheid in de beantwoording te bereiken stellen overheidsdienstverleners, zoals gemeenten, servicenormen vast. Servicenormen zijnbeloften over de dienstverlening van de overheid. Hierdoorweten burgers en bedrijven wat ze kunnen verwachten. Het is een goed gebruik dat burgers en ondernemers weten wat ze van de dienstverlening van hun gemeente mogen verwachten. Door servicenormen openlijk te publiceren wordt de gemeente aanspreekbaar op het nagestreefde kwaliteitsniveau.
Er is veel aandacht voor de kwaliteit van dienstverlening bij de Vereniging Directeuren Publieksdiensten, Manifestpartijen en ook bij het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). Daarnaast meldt de VNG dat er voor gemeenten een kwaliteitshandvest in het kader van dienstverlening is opgesteld en uitgebracht. Het is een leidraad met servicenormen die gemeenten kunnen toepassen voor o.a. het opzetten en invoeren van de eigen mailprocessen.
Speelt dit probleem ook bij andere overheden?
De VNG meldt dat ook bij waterschappen en provincies deze geluiden wel gehoord worden.
Ten behoeve van de beantwoording van deze vragen is ook navraag gedaan bij de gang van zaken bij enkele van de uitvoeringsorganisaties binnen het Rijk. De SVB gaf desgevraagd aan dat zij een antwoordtermijn van 2 dagen hanteert voor mailbeantwoording. Daarbij geldt wel dat als er door de mails werk ontstaat de verwerkingstermijn voor dat werk geldt. Voor wat betreft de tijdigheid voor afhandelen van werk meldt de SVB tegen de 100% te scoren. Voor wat betreft de tijdigheid van mailbeantwoording zijn er geen signalen dat de termijn niet gehaald wordt.
Zowel bij UWV als Belastingdienst wordt vanuit veiligheidsoverwegingen het beleid gehanteerd dat er geen emailverkeer met klanten plaats vindt. Wel wordt er bij beide organisaties gewerkt aan een functionaliteit die mailen op een veilige manier mogelijk maakt.
Hoe gaat u het vertrouwen van burgers in communicatie via digitale wegen met hun gemeente en andere overheden vergroten?
Gebruikersvriendelijkheid, toegankelijkheid en vooral goede servicenormen en naleving daarvan vergroten het vertrouwen in de online dienstverlening van de overheid. Daarnaast is verwachtingenmanagement belangrijk: er moet duidelijkheid zijn over wat burgers van de gemeente en andere overheden kunnen verwachten. Welke zaken kunnen digitaal worden afgehandeld en welke niet, wat zijn de wachttijden en termijnen.
Hoe verhouden de in het artikel gedane constateringen zich tot het streven per 2017 een volledig digitale overheid te hebben?
Ik vat de signalen op als een aansporing om met extra energie en aandacht voor kwaliteit het programma Digitaal 2017 verder uit te werken en in te vullen.
In hoeverre ligt hier een rol besloten voor de Nationaal Commissaris Digitale Overheid?
De NCDO gaat zich richten op de realisatie van basis-infrastructurele voorzieningen (de generieke digitale infrastructuur) die de digitale relaties met burger en bedrijven ondersteunen om te komen tot optimale dienstverlening. Hij zal zorgen dat deze generieke digitale infrastructuur gerealiseerd en gebruikt wordt. De beantwoording van emails en soortgelijke aspecten van dienstverleningsprocessen vallen buiten de scope van de NCDO.
Het bericht ‘Gemeenten in Oost-Groningen failliet door werkvoorziening’ |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van het oplopend tekort bij werkvoorzieningschap Synergon?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wsw is belegd bij de gemeenten. De gemeenten bepalen hoe de uitvoering van de Wsw wordt vormgegeven en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over dit tekort bij werkvoorzieningschap Synergon.
Kunt u weerleggen dat de problemen bij het werkvoorzieningsschap het gevolg zijn van kabinetsbeleid? Zo ja, op welke manier?
De gemeenten zijn binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw. Naar de mening van de regering is het beschikbare financieel kader daarvoor toereikend. De werkvoorzieningschappen krijgen bij het inwerking treden van de Participatiewet met ingang van 1 januari 2015 te maken met een efficiency korting. Deze korting is bij elk bedrijf gerelateerd aan de bijdrage per standaard eenheid (SE).
Ik ben van mening dat efficiencyverbetering haalbaar is. Onderzoek door de koepelorganisatie Cedris bevestigt dit. Efficiencyverbetering kan onder meer worden bereikt door het afbouwen van onrendabele product-marktcombinaties, het hanteren van een marktconforme inleenvergoeding bij detacheringen, verdergaande professionalisering van de acquisitie, aanpassing van de begeleidingsstructuur en afstoten van infrastructuur. Het ministerie van SZW ondersteunt de sw-sector via een ondersteuningsprogramma. Cedris voert dit programma uit.
Zijn er nog meer werkvoorzieningsschappen in Oost-Groningen die in financiële problemen dreigen te raken? Zo ja, welke?
Ik beschik niet over deze informatie.
Welke gevolgen hebben de oplopende tekorten bij de sociale werkplaatsen in Oost-Groningen voor de gemeenten? Denkt u dat gemeenten hierdoor in zware financiële problemen kunnen komen? Indien nee, waarom niet?
De sociale werkvoorziening staat de komende jaren voor de opgave om de efficiency te verbeteren. Gemeenten dragen bij in de tekorten van de sociale werkvoorziening. De gemeenten krijgen voldoende middelen om de uitvoering van de Wsw te kunnen voortzetten. De hoogte van de gemeentelijke bijdrage is een verantwoordelijkheid van de gemeente.
Bent u bereid om snel met de gemeenten in Oost-Groningen in gesprek te gaan? Wilt u met deze gemeenten praten over een financiële compensatie?
Met de gemeenten in Oost-Groningen heb ik diverse malen overleg gevoerd en afgesproken dit overleg in de toekomst regelmatig voort te zetten.
Welke gevolgen hebben de problemen met de sociale werkvoorziening in Oost-Groningen voor het kabinetsbeleid?
Geen. In de verdeelsystematiek van het participatiebudget is rekening gehouden met de bijzondere kenmerken van deze regio.
De onwil van de gemeente Amsterdam om duidelijkheid te geven over de inhuur van externen |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom weigert de gemeente Amsterdam heldere cijfers te geven over de inhuur van dure externen?1
In het artikel waar u naar verwijst is sprake van een citaat uit een open brief die de Centrale Ondernemingsraad van de gemeente Amsterdam heeft gezonden aan alle gemeenteraadsfracties. Ik zie dit als een interne kwestie en ik ben dan ook van mening dat de Centrale Ondernemingsraad van de gemeente Amsterdam de juiste weg bewandelt door het signaal bij de gemeenteraad neer te leggen. Het is vervolgens aan de raad om te beoordelen of deze signalen juist zijn en om vervolgens het college hierop te bevragen. Hoeveel geld de gemeente Amsterdam aan personeelskosten wenst uit te geven, daaronder begrepen de inhuur van externen, is overigens een zaak van de gemeente Amsterdam, net als van iedere andere gemeente.
Welke boekhoudkundige trucs worden in Amsterdam toegepast om de inhuur van externen buiten het zicht te houden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het inzicht van de Centrale ondernemingsraad Amsterdam dat onduidelijk is hoeveel de gemeente jaarlijks uitgeeft aan dure externen, maar dat dit in ieder geval meer dan 200 miljoen euro is?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u een overzicht geven van alle boekhoudkundige trucs die bij overheden worden gehanteerd om de inhuur van externen anders te definiëren, onder andere posten te brengen of op andere wijze onzichtbaar te maken?
De regels uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) zijn transparant. Zolang de financiële administratie van overheden naar oordeel van de accountant en de financieel toezichthouder op orde is bestaat er voor het rijk geen aanleiding hier nader onderzoek naar te doen. Mocht er binnen een gemeente of provincie twijfel zijn over de wijze waarop met sommige kostenposten wordt omgegaan dan is het aan de gemeenteraad of provinciale staten om hier vragen over te stellen.
Hoeveel zouden gemeenten, provincies en waterschappen kunnen besparen als zij zich, net als de ministeries, zouden houden aan de «Roemer-norm», een maximum voor de inhuur van externen van tien procent van de personeelskosten?
Medeoverheden zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende overheid. Om deze reden houdt het Rijk geen cijfers bij over externe inhuur.
Deelt u de opvatting dat bij bezuinigingen gemeenten prioriteit moeten gegeven aan vermindering van externen, zoals ook de ministeries doen?
Medeoverheden zijn zelf verantwoordelijk voor het invullen van bezuinigingen, en dienen hierin eigen keuzes te maken. De lokale volksvertegenwoordiging controleert de wijze waarop het bestuur invulling geeft aan bezuinigingen.
Deelt u de opvatting dat bezuiniging op externen ook nodig is om een cultuurverandering op gang te brengen, om overheden minder afhankelijk te maken van consultants en adviseurs en meer zelflerende organisaties te laten worden die zelf verantwoordelijkheid nemen voor het publieke belang?
Zoals bekend heeft het Rijk de inhuur van externen aan een plafond gebonden, mede om de genoemde redenen. Medeoverheden hebben hierin de eigen verantwoordelijkheid. Om de verwezenlijking van (lokale) doelen te realiseren en de bestuurders te controleren zijn de volksvertegenwoordigers gekozen. Externe inhuur kan in bepaalde situaties nodig zijn om gestelde doelen te realiseren. Dit is afhankelijk van de situatie bij een betreffende overheid, en niet aan mij om te beoordelen.
Het bericht 'Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet' |
|
Mei Li Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «NOC*NSF: Sporter is straks meer kwijt als gemeente niet oplet»?1
Ja.
Bent u van mening dat deze wet, de Wet markt en overheid, zijn doel voorbijschiet op het moment dat hier ook sporters door worden getroffen?
Het doel van de wet is het voorkomen van oneerlijke concurrentie tussen marktpartijen die zich op de markt begeven waaronder de overheid. Dat geldt derhalve ook als gemeentelijke sportaccommodaties worden verhuurd aan sportverenigingen dan wel aan private ondernemingen. De wet schiet daarbij niet zijn doel voorbij als de extra kosten worden doorberekend aan de leden, een vervelend gevolg is het mogelijk wel.
Is het waar dat op grond van deze wet uitzonderingen gemaakt kunnen worden voor de bepaling dat altijd de integrale kostprijs doorberekend moet worden? Klopt het dat de gemeente daarvoor een besluit moet nemen om sportaccommodaties te bestempelen als een dienst van algemeen economisch belang (DAEB)?
Een gemeente kan, indien het algemeen belang zich naar haar oordeel verzet tegen doorberekening van de integrale kostprijs, hiervan afzien door de activiteit te kwalificeren als een activiteit ter uitvoering van een DAEB. Voor zover twijfel kan zijn over de redelijkheid van een kwalificatie als DAEB, biedt het bestuurlijk toezicht mogelijkheden om vast te stellen of een overheidsorganisatie hierbij te ver is gegaan.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zodat zij bij haar leden kan benadrukken dat, op het moment dat gemeenten geen uitzonderingsbesluit treffen voor 1 juli 2014, gemeenten de integrale kostprijs van sportvoorzieningen aan de sportverenigingen moeten doorberekenen?
In januari van dit jaar heeft de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG) in samenwerking met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), Europa Decentraal, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor de gemeenten een bijeenkomst georganiseerd over de werking van de Wet Markt & Overheid op de exploitatie van sportaccommodaties. Daarnaast zijn diverse regionale bijeenkomsten georganiseerd om de gemeenten van informatie te voorzien. Voor vragen omtrent de wet, exploitatie van sportaccommodaties en voorbeelden van DAEB’s kunnen de gemeenten terecht bij de VSG.
Bent u bereid, al dan niet in samenwerking met de VNG, de gemeenten erop te wijzen dat zij een DAEB-besluit kunnen nemen? Bent u bereid een concept DAEB-besluit rond te sturen aan de 403 gemeenten?
Nee, de acties genoemd onder de vorige vraag lijken mij voldoende om negatieve effecten van de Wet te voorkomen door alerte acties van de zijde van de gemeenten.
Misstanden bij crematies |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Acht u het aanvaardbaar dat lijken onvoldoende worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis krijgen, omdat een crematorium wil bezuinigen op het gebruik van gas?1
Ik acht het niet aanvaardbaar als lijken onvoldoende zouden worden gecremeerd en nabestaanden as van het verkeerde lijk mee naar huis zouden krijgen.
Voor wat betreft de zaak die in deze vraag wordt aangehaald, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Waarom heeft de hoofdofficier van justitie geen onderzoek ingesteld en zelfs geweigerd drie klokkenluiders te horen over ernstige misstanden bij het Dela-crematorium Maaslanden in Heusden?
Door het openbaar ministerie (OM) is naar aanleiding van de melding dat er bij crematorium Maaslanden sprake zou zijn van onvolledige verbranding en vermenging van asresten wel degelijk een onderzoek ingesteld. In het kader van dat onderzoek zijn ook de drie in deze vraag genoemde personen als getuige gehoord.
Waarom acht u het aanvaardbaar dat een hoofdofficier van justitie in zo'n ernstige zaak zich eenzijdig laat informeren door het commerciële crematorium, zich tevreden stelt met een oppervlakkige toets van papieren protocollen, en vervolgens toestaat dat de klokkenluiders worden bedreigd met hoge boetes?
Het onderzoek dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde melding is ingesteld omvatte, naast het horen van de getuigen, het opvragen van gegevens bij de energieleverancier omtrent het gasverbruik en het horen van de directie van Dela. Van eenzijdige infomatie-inwinning is derhalve geen sprake. De onderzochte cijfers van het gasverbruik bij Dela over de laatste jaren ondersteunen de beweerde gasreductie uit kostenoverweging niet. Op grond van het verrichte onderzoek is het OM tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van verdenking van enig strafbaar feit gepleegd door Dela. Om die reden is er evenmin een titel voor het verrichten van verder strafrechtelijk onderzoek.
Het OM is verder niet op de hoogte van noch betrokken bij de communicatie tussen Dela en
de in antwoord 2 genoemde personen.
Hangt deze zaak op enige wijze samen met de misstand, die in januari 2014 onder uw aandacht is gebracht, waarbij onder meer resten van een man zijn aangetroffen bij de crematie van twee vrouwen?2
De omschreven kwestie in het artikel van de NRC van zaterdag 24 mei 2014 heeft geen enkele relatie met de column uit het brancheblad «Uitvaartzorg».
Waarom hebt u de vragen over deze laatste zaak nog niet beantwoord?
Inmiddels heeft de Vaste Commissie een brief van mijn hand ontvangen waarin ik zowel antwoord geef op de resterende schriftelijke vragen als voldoe aan het verzoek van de commissie.
De verwarring omtrent het publiceren van namen door gemeenten |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onduidelijkheid over publiceren namen door gemeente»?1
Ja
Klopt de stelling van het College bescherming persoonsgegevens, mede in acht nemende de jurisprudentie van de Raad van State, dat zienswijzen weliswaar integraal gepubliceerd mogen worden, maar dat NAW-gegevens geanonimiseerd dienen te worden?2
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)heeft mij desgevraagd laten weten dat in zijn algemeenheid geldt dat het aan gemeenten is om, afhankelijk van de specifieke situatie, te beoordelen in welke wettelijke context de vraag naar openbaarmaking van persoonsgegevens speelt. Vervolgens moeten de gemeenten de vereisten uit die wetten afwegen tegen de bepalingen en beginselen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Bij een situatie als die waarop het bericht in Binnenlands Bestuur betrekking heeft, namelijk het inbrengen van zienswijzen in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot een omgevingsvergunning, spelen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (afdeling 3.4) en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) (artikel3.
Met betrekking tot publicatie van NAW (Naam-, Adres- en Woonplaats)-gegevens op internet heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State naar aanleiding van een verzoek tot ongeanonimiseerde publicatie van zienswijzen bevestigd dat het aankomt op een afweging van belangen door gemeenten in het specifieke geval.4 Het oordeel in de daar voorliggende situatie was dat een gemeente in dat geval in redelijkheid meer gewicht kon toekennen aan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van indieners van zienswijzen dan aan het belang van publiek bekend maken van hun NAW-gegevens. Voor het elektronisch ter inzage leggen of anderszins digitaal vrijgeven van NAW-gegevens adviseert ook het Cbp in zijn richtlijnen terughoudendheid.5 Ten slotte heeft ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in 2009 aan haar leden geadviseerd in die situatie zienswijzennota’s te anonimiseren.6
Zo ja, heeft u vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor het openbaar bestuur, er zicht op waarom het voor de gemeente Groningen niet duidelijk was dat zienswijzen niet zonder voorafgaande toestemming met NAW-gegevens gepubliceerd mogen worden door gemeenten?
Uit contact met de gemeente Groningen is gebleken dat in de situatie waarover in de media is bericht geen sprake is geweest van publicatie van zienswijzen met NAW-gegevens op internet. Ook bij de terinzagelegging van het besluit en de zienswijzen waren de NAW-gegevens verwijderd. De casus heeft uitsluitend betrekking op het opnemen van NAW-gegevens op een lijst die met het genomen besluit is toegezonden aan de beperkte kring van belanghebbenden binnen de zienswijzenprocedure (aanvrager en indieners van de zienswijzen). Deze handelswijze heeft binnen de gemeente Groningen de nodige aandacht. De gemeentelijke ombudsman is een algemeen onderzoek gestart, en is daarover inmiddels met de gemeente in contact getreden. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek met belangstelling af, en vertrouw erop dat de gemeente mogelijke aanbevelingen met betrekking tot de feitelijke werkwijze in dit specifieke geval de nodige aandacht zal geven. Mochten daarna nog vragen rijzen dan zal het laatste woord zijn aan de bestuursrechter.
Is dit een incident is of komt het niet goed waarborgen van de persoonlijke levenssfeer van bewoners door gemeenten vaker voor?
Het eerdergenoemde onderzoek van de gemeentelijke ombudsman is er mede op gericht vast te stellen of in dit geval de persoonlijke levenssfeer van de indieners van de zienswijzen goed is gewaarborgd. Dat onderzoek loopt nog. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin er onduidelijkheid is bij gemeenten over de afwegingsruimte bij het ter inzage leggen of publiceren van NAW-gegevens op het gebied van het omgevingsrecht c.q. ruimtelijke ordening. Ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft mij meegedeeld dat, met uitzondering van enkele vragen die werden ontvangen bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening die kennisgeving van het bestemmingsplan langs elektronische weg verplicht stelde, er slechts sporadisch vragen binnenkomen op dit terrein.
Hoe wilt u waarborgen dat de privacy van burgers ook bij gemeenten veilig is?
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om algemene wettelijke kaders, waaronder de Wbp, in acht te nemen. Hulpbronnen zoals de VNG jurisprudentiedatabank helpen gemeenten om juridische ontwikkelingen op dit terrein te volgen, en waar nodig de praktijk daarop aan te passen.
Stelselmatige discriminatie van bewoners in de Haagse wijk Duindorp |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de discriminatie van bewoners in Duindorp?1
Ja.
Is het waar dat er sprake is van een stelselmatig wegpesten van allochtone bewoners uit Duindorp? Zo ja, deelt u de mening dat dit een niet te tolereren situatie is? Zo ja, hoelang spelen deze problemen al? Zo nee, hoe zou u de situatie in Duindorp dan wel duiden?
Uit de mededelingen die ik ontving van de burgemeester van Den Haag maak ik op dat er geen sprake is van het stelselmatig wegpesten van bewoners met een migranten-achtergrond uit Duindorp. De burgemeester heeft mij hierover het volgende toegelicht. In april 2014 hebben in Duindorp drie huurders met een migranten-achtergrond naar aanleiding van incidenten aangegeven te willen verhuizen. In de laatste twee jaar is er verder één gezin geweest dat in verband met incidenten is verhuisd. Door de (media) aandacht die de recente incidenten hebben gekregen wordt wellicht de indruk gewekt dat racisme en discriminatie in Duindorp breed verspreid zijn. Dat is bepaald niet zo.
Duindorp heeft twee wijkagenten. In Duindorp is wekelijks een gezamenlijk spreekuur van de wijkagent, de woningbouwcorporatie Vestia en het algemeen maatschappelijk werk. Op dat spreekuur kunnen bewoners hun zorgen en onvrede uiten. Hierdoor hebben de wijkagent en de andere professionals in de wijk een goed en actueel beeld van de situatie in de wijk. De burgemeester van Den Haag heeft mij gemeld dat deze professionals unaniem van mening zijn dat het woon- en leefklimaat in Duindorp de afgelopen tien jaar sterk vooruit is gegaan, hoewel in bepaalde delen van de wijk problemen blijven spelen zoals hiervoor omschreven.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u zich persoonlijk ter plaatse op de hoogte laat brengen van de situatie in Duindorp en daarbij vooral de getroffen bewoners laat weten dat u achter hen staat? Zo ja, op welke termijn zal dat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Woonoverlast en intimidatie in een wijk kunnen diep ingrijpen in het dagelijks bestaan van de bewoners en dat is zorgelijk. Gemeenten en hun partners hebben de verantwoordelijkheid om zich van dergelijke situaties op de hoogte te stellen, deze aan te pakken en daarover contact te onderhouden met de buurtbewoners. Ik heb alle vertrouwen in de reeds in andere wijken van Den Haag beproefde integrale aanpak van overlastlocaties en overlastveroorzakers.
Deelt u de zorgen van de woningbouwcorporatie en burgemeester Van Aartsen over de ontstane situatie? Zo ja, wat gaat u doen om uw zorgen aan de betrokkenen kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concrete maatregelen zijn er door de gemeente en de woningbouwcorporatie genomen om deze problemen het hoofd te bieden en de slachtoffers te beschermen?
De burgemeester heeft mij meegedeeld dat hij op 23 april 2014 een gesprek heeft gehad met het wijkberaad, Welzijn Scheveningen, het outreachend jongerenwerk, Vestia, de politie en de stadsdeeldirecteur en dat verdere afstemming zal volgen. Hij heeft aangegeven dat de politie fors investeert in de zichtbare aanwezigheid in de wijk, onder meer door de wijkagenten, in de wijkcontacten en via extra surveillance. Op het Tesselseplein is weer cameratoezicht ingesteld. De politie zet verder in op het onderzoeken van mogelijk door omwonenden gepleegde strafbare feiten tijdens onder meer bezichtigingen van leegstaande woningen. Als sprake is van strafbare feiten wordt een proces verbaal opgemaakt dat door het openbaar ministerie (OM) op de mogelijkheden van vervolging wordt beoordeeld. Zoals hiervoor genoemd vindt er wekelijks een gezamenlijk spreekuur plaats in de wijk. Daarnaast is het jongerenwerk van Welzijn Scheveningen met succes aanwezig op die plekken waar jongeren samenkomen. Onder meer door het aanbieden van sportactiviteiten en de inzet van het outreachend jongerenwerk worden jongeren goed bereikt en is de overlast drastisch afgenomen. Zoals in andere delen van de stad ook met succes is gebeurd, wordt integraal ingezet op de overlastlocaties en de overlastveroorzakers.
Op de scholen in Duindorp heeft het programma Haagse Helden gedraaid. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan thema’s als verdraagzaamheid en omgang met anderen. De scholen worden geïnformeerd over de incidenten en hen wordt gevraagd in de komende tijd aandacht aan dit thema te blijven besteden.
Uiteraard worden bewoners die zich niet gedragen hierop aangesproken, net als elders in de stad. Tegen structurele overlast of herhaaldelijk wangedrag wordt opgetreden via het zogenoemde gele en rode kaarten systeem. Bij een rode kaart start Vestia een uithuisplaatsingsprocedure bij de rechter, aldus de burgemeester.
Zijn er meldingen en aangiften gedaan vanwege de in het bericht genoemde praktijken? Zo ja, wat was de aard en omvang van die meldingen en aangiften?
Van de burgemeester heb ik vernomen dat Vestia aangifte heeft gedaan vanwege een dreigtweet en dat aangifte is gedaan door een burger tegen een Duindorper die op TV-West is geïnterviewd. Het OM heeft mij meegedeeld dat de laatstgenoemde aangifte is beoordeeld en dat de verdachte is gedagvaard. Overigens heeft Vestia ook aangifte gedaan vanwege intimidatie en bedreiging van een werknemer tijdens de bezichtiging door iemand met een migranten-achtergrond van een woning in de Kompasbuurt.
Is er een wijkagent die de situatie in Duindorp goed kent en wellicht al een indicatie heeft van de problemen die daar spelen? Zo ja, welk beeld heeft die wijkagent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er concreet door de politie gedaan om bewoners die slachtoffer van discriminatie en intimidatie in Duindorp zijn, te beschermen en te voorkomen dat zij opnieuw slachtoffer worden?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat bij hardnekkige ernstige discriminatie en agressie tegen buurtbewoners alles op alles moet worden gezet om te voorkomen dat het de slachtoffers zijn die moeten verhuizen, en dat juist de daders moeten worden aangepakt?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Ik steun dan ook de inzet van de gemeente Den Haag en de lokale partners om deze situatie aan te pakken. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 5, 8 en 10.
Welke mogelijkheden ziet u om het leefklimaat van alle bewoners in Duindorp te verbeteren, zodat alle bewoners van Duindorp normaal kunnen wonen in deze wijk?
Zie antwoord vraag 5.
Speelt in andere wijken en steden een vergelijkbare problematiek? Zo ja, welke wijken of steden betreft dit?
Het antidiscriminatiebeleid is lokaal belegd. Het is aan de lokale besturen om kwesties rondom discriminatie (in de vorm van bijvoorbeeld het (weg)pesten van buurtbewoners) in kaart te brengen. Zij doen dit in samenwerking met hun gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen. Het kabinet beschikt niet over een landelijk overzicht op het niveau van steden of wijken van gevallen van het (weg)pesten van buurtbewoners op grond van rassendiscriminatie.
Het bericht ‘Minister Plasterk kort noordelijke provincies ten gunste van Randstad’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minister Plasterk kort noordelijke provincies ten gunste van Randstad»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek die de Raad voor de financiële verhoudingen (Rfv) heeft op de plannen?2
Zowel de VNG als de Rfv hebben advies uitgebracht over het voorstel groot onderhoud gemeentefonds 2015 en 2016. Beide zijn ook nauw betrokken bij het totstandkomingproces van het voorstel.
De VNG ziet het belang van het uitvoeren van groot onderhoud van het gemeentefonds 2015 en stemt in met het voorstel, met daarbij enkele belangrijke aandachtspunten en vindt het goed dat de scheefgroei nu wordt rechtgetrokken.
De Rfv constateert dat het voorstel wel een oplossing biedt voor de belangrijkste scheefheden op de uitgavenclusters, vooral onderwijshuisvesting en wegen, alsmede een acceptabele oplossing biedt voor de BAG-problematiek. Dit is een praktische reden om vast te houden aan het doorvoeren van de herverdeling. Daarnaast geeft de Raad ook een aantal meer fundamentele punten mee; deze punten zullen worden meegenomen in de visieontwikkeling die na de volledige afronding van het groot onderhoud zal worden gestart.
De Rfv had graag gezien dat de operatie meer het karakter had gehouden van een herijking dan van groot onderhoud, dus een meer fundamentele herziening van de financiële verhoudingen dan nu is voorgesteld. De onderwerpen die de Rfv voor de langere termijn noemt, zijn herkenbaar. Als het advies van de Rfv was overgenomen zouden de verschuivingen overigens groter zijn geweest.
Wat is de reden dat u zich baseert op onderzoekscijfers uit 2010? Acht u het – juist in een tijd waarin veel veranderingen voor gemeenten op komst zijn – niet van groot belang dat een herverdeling van het gemeentefonds gebaseerd is op actuele cijfers? Welke effecten zal de actualisatie van onderzoeksresultaten naar 2014 (voor opname in de meicirculaire) hebben op de verdeling van middelen?3
De voornemens tot groot onderhoud zijn gebaseerd op onderzoek van de gemeentebegrotingen 2010. Vervolgens is in een aanvullend onderzoek in 2012 nagegaan of de kostenpatronen uit 2010 vergelijkbaar zijn met latere jaren. De conclusie van dat onderzoek luidt, dat de patronen over de jaren heen vergelijkbaar zijn. In 2013 is de vergelijking opnieuw gemaakt, en opnieuw bleven de kostenpatronen per terrein vergelijkbaar.
Gezien de intensiteit (onderzoek bij 150 gemeenten) en de doorlooptijd van het onderzoek is herhaling een tijdrovende en kostbare zaak. Gezien de geconstateerde vergelijkbaarheid lag herhaling niet in de rede. Ook brengen de fondsbeheerders jaarlijks een rapportage bij de gemeentefondsbegroting uit aan de Tweede Kamer waarin de feitelijke uitgavenontwikkeling van gemeenten per cluster wordt gevolgd.
Hoe verhoudt de zin «... het doel is dat gemeenten over voldoende financiële mogelijkheden beschikken om hun publieke taken uit te voeren...»4 zich tot een achteruitgang van bijna 10 procent voor sommige gemeenten?
De verdeling van het gemeentefonds is gebaseerd op de kosten die gemeenten maken en de mogelijkheden om eigen inkomsten te verwerven. Daarom is het kostengeoriënteerd. Als de algemene uitkering van een gemeente stijgt, lagen de kosten van de betreffende gemeente hoger dan tot dan toe werd aangenomen en omgekeerd.
Overigens is voor slechts één gemeente een daling van de algemene uitkering voorzien van 6%. Voor acht gemeenten een daling tussen de 3 en 4%. Voor de overige gemeente is het negatieve effect kleiner of het is positief.
Het is de bedoeling om de gebruikelijke overgangsregeling te hanteren, zodat gemeenten in drie jaar geleidelijk in het nieuwe budget kunnen groeien.
Wat zijn de redenen voor het korten van gemeenten in Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg ten faveure van gemeenten in de Randstad? Deelt u de mening dat kwetsbare gebieden ontzien moeten worden bij een herverdeling van het gemeentefonds?
In het groot onderhoud is gekeken naar de kosten van gemeenten en wordt verdeeld op basis van kostengeoriënteerde maatstaven. De geografische ligging speelt in de verdeling geen rol. Niet alle gemeenten in deze provincies hebben een negatief herverdeeleffect. Van de krimpgemeenten in deze regio’s gaan er 20 op vooruit in de herverdeling en 19 op achteruit. Ook na het groot onderhoud ligt de algemene uitkering in deze groep gemeenten 10 tot 20% hoger dan in grootte vergelijkbare gemeenten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Technische briefing groot onderhoud gemeentefonds op 23 april 2014?
Ja.
Het bericht dat een kwart van het winkeloppervlak in de toekomst leegstaand en kansloos zal zijn |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sloop of herbestemming kwart winkeloppervlak»?1
Ja.
Bent u van mening dat het bericht dat de komende 10 jaar het aantal vierkante meters bruto winkelvloeroppervlak met 25 procent moet worden teruggebracht, een verontrustende ontwikkeling aangeeft? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders voelen zich verbonden met hun winkelstraat en binnenstad. Ze vormen een belangrijk deel van onze belevingswereld. Daarnaast vervullen winkelgebieden, zowel regionaal als landelijk gezien, een belangrijke economische functie en vormen ze een belangrijke bron van werkgelegenheid (onder meer voor lager en middelhoog opgeleid personeel) en zijn ze een visitekaartje voor toeristen en bedrijven van buiten de stad. De oorzaken van winkelleegstand zijn deels conjunctureel, maar zeker ook structureel van aard, bijvoorbeeld door de opkomst van internet en als gevolg van demografische ontwikkelingen. Lokale omstandigheden bepalen hoe de problemen zich manifesteren.
Dat het aantal vierkante meters winkelvloeroppervlak beduidend terug zal lopen beschouw ik als een gevolg van marktwerking. Deze ontwikkeling hoeft op zichzelf niet verontrustend te zijn. Het maatschappelijk effect van winkelleegstand is in potentie echter groot. Lege winkelpanden hebben effect op de leefbaarheid, veiligheid en bedrijvigheid van de omgeving. Daarom moet deze ontwikkeling zorgvuldig worden begeleid. Dat kan het best gebeuren door een regionale, maatwerkgerichte aanpak, die aangrijpt op de specifieke regionale oorzaken en kansen. Provincies, gemeenten, vastgoedeigenaren, ontwikkelaars en winkeliers zijn hierbij samen aan zet.
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel 3.295.000 vierkante meter winkelvastgoed leeg staat en dat dit in de toekomst tot zeker 7 miljoen vierkante meter zal stijgen? Welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat deze leegstand zo explosief zal toenemen?
Om te voorkomen dat het aantal leegstaande vierkante meters winkelvastgoed de komende jaren sterk door zal groeien, is het van belang dat provincies, gemeenten, vastgoedeigenaren en winkeliers keuzes maken welke winkelgebieden de toekomst hebben. In andere gebieden, bijvoorbeeld krimpgebieden, is het zaak een gezamenlijk transformatieproces in te gaan om winkelgebieden aan te passen aan de structurele veranderingen die op deze gebieden afkomen. Hiervoor is geen blauwdruk te leveren en staat regionaal maatwerk voorop.
Bent u bereid een rol te spelen in het om de tafel brengen van vastgoedeigenaren, retailers en gemeenten? Zo ja, hoe zou die rol eruit gaan zien? Zo nee, waarom niet?
Alle belangrijke partijen, te weten de koepelorganisaties voor retail, makelaars, vastgoed en overheden, hebben zich verenigd in de Winkeltop, waarbij ook het Rijk zich heeft aangesloten. Het doel van de Winkeltop is om regionale partijen te stimuleren op regionaal niveau om tafel te gaan en maatwerkafspraken te maken om te werken aan winkelgebieden van de toekomst en daarbij ook de problematiek van winkelleegstand aan te pakken.
Bent u van mening dat de leegstand een bedreiging vormt voor de binnensteden en dat dit verstrekkende gevolgen als verloedering en een slecht imago kan hebben? Zo ja, wat voor stappen bent u bereid te nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Binnensteden zijn gebaat bij een vitale detailhandel, omdat het de centrumfunctie van steden ondersteunt en daarmee mede een basis legt voor andere functies, zoals een bloeiende horeca en culturele sector; sectoren die nauw met elkaar verbonden zijn wat betreft hun bijdrage aan de leefbaarheid van steden. Daarom is het van belang om te kiezen voor een regionale maatwerkaanpak.
Ziet u de noodzaak in dat de gemeenten en provincies grootschalige plannen buiten de binnensteden een halt gaan toeroepen? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor uzelf weggelegd en hoe zou deze rol eruit zien? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang om scherpe keuzes te maken welke winkelgebieden de toekomst hebben en welke niet. Gemeenten en provincies zullen daarbij hun keuzes moeten maken, in samenspraak met de relevante regionale partners. Het belang van bloeiende binnensteden, met een breed palet aan functies, dient daarbij zorgvuldig in het oog te worden gehouden. Meer in het algemeen dient te worden gestuurd op typen winkelgebieden vanuit ruimtelijke overwegingen, zoals duurzaam ruimtegebruik en leefbaarheid, verkeersstromen en qua maatvoering passend vastgoed. Er kan bijvoorbeeld gekozen worden voor funshopping in de binnenstad, boodschappen in de wijk of kleine kern en aan de rand van de stad de hele grote winkels voor meubels, de tuin en dergelijke. Het is mijn indruk dat ook gemeenten en provincies ervan doordrongen zijn dat ze keuzes moeten maken die passen bij hun regio.
Voor de zomer wordt u door de Minister van Infrastructuur en Milieu geïnformeerd over het provinciaal beleid conform de motie De Vries (33 400 XII, nr. 65) In deze motie staat het provinciaal beleid met betrekking tot detailhandel centraal.
Deelt u de mening dat de toenemende leegstand een zorgwekkende ontwikkeling is waarvoor nieuwe regelgeving en bevoegdheden, voor zowel landelijke als decentrale overheden, noodzakelijk zijn? Kunt u dit toelichten?
Platform 31 heeft, in opdracht van Detailhandel Nederland en het G32-Stedennetwerk en in samenwerking met allerlei partijen uit de Winkeltop, op 12 maart jl. het rapport «Winkelgebied van de toekomst» naar buiten gebracht. Dit rapport geeft een analyse van de problematiek en brengt alle relevante partijen en hun respectievelijke belangen in beeld. Tevens maakt het rapport inzichtelijk welke instrumenten de betrokken partijen ten dienste staan om de problematiek aan te pakken. Mij bereiken geen signalen dat het instrumentarium op zichzelf tekort zou schieten. Het komt er veeleer op aan om het huidige instrumentarium zorgvuldig, daadkrachtig en in gezamenlijkheid in te zetten.
Bent u van mening dat, gezien de recente ontwikkelingen, zoals dit krantenbericht en de twee recente publicaties «De Nieuwe Winkelstraat»2 en «Winkelgebied van de Toekomst»3, het belangrijk is dat er aandacht komt voor deze vorm van leegstand en dat er oplossingen voor worden gevonden? Wat bent u bereid om hieraan bij te dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Beide genoemde publicaties, talrijke artikelen in allerlei bladen en tal van bijeenkomsten over deze onderwerpen, waaronder recent de conferentie «detailhandel als strategie voor leefbaarheid in krimp- en anticipeergebieden», onderstrepen juist hoezeer deze problematiek breed leeft, bij overheden, marktpartijen, maar ook breder binnen de samenleving. Op allerlei niveaus wordt gezocht naar oplossingen. Ik kies er vooralsnog voor om de inzet vanuit de Winkeltop, om regionale partijen te stimuleren om te komen tot maatwerkoplossingen, actief te faciliteren, bijvoorbeeld door de beschikbaarheid van kennis te vergroten. Een mooi voorbeeld hiervan is de Leerkring Kantoren- en winkelleegstand van G32 en Platform31, met als doel om van elkaars aanpakken te leren en kennis te delen. Het Rijk steunt deze leerkring financieel en neemt er zelf ook aan deel.
Het PBL voert momenteel een analyse uit naar aanleiding van een motie van het lid Verhoeven (33 750 XIII, nr. 29) naar de huidige staat van het leefklimaat, het vestigingsklimaat, de economische structuur en het voorzieningenniveau van onze binnensteden. Daarbij worden ook kansrijke strategieën verkend om de positie van de binnenstad te verbeteren. De resultaten van deze analyse verwacht ik komend najaar.
De berichten ‘Stadsbestuur let onvoldoende op de centen’ en ‘We zijn geen applausmachine van het college’ |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Stadsbestuur let onvoldoende op de centen»1 en «We zijn geen applausmachine van het college»?2
Ja.
Heeft u inzicht (al dan niet bij benadering) in het aantal gemeenten dat niet beschikt over een deugdelijke jaarrekening? Zo ja, kunt u dit inzicht met de Kamer delen?
In verband met de invoering per 2004 van het rechtmatigheidsoordeel – naast het oordeel over het getrouwe beeld – in de accountantscontrole van de jaarrekening van gemeenten heb ik over de jaren 2004 t/m 2008 in kaart laten brengen wat de aard van de afgegeven controleverklaringen van accountants bij de jaarrekening was. De invoering leidde in eerste instantie tot veel oordeelsonthoudingen, gedurende deze periode liet het aandeel van goedkeurende accountantsverklaringen een duidelijk stijgende lijn zien. Over 2008 kreeg 92% van de gemeenten weer een goedkeurende accountantsverklaring.
Ik beschik niet over een integraal beeld van de afgegeven verklaringen over recentere jaren, maar ik heb geen signalen gekregen dat daarin een kentering zou zijn opgetreden. Vanwege de uitbreiding van de gemeentelijke taken voor het sociaal domein per begrotingsjaar 2015 zal ik de komende jaren opnieuw in kaart laten brengen wat de aard van de afgegeven accountantsverklaringen is. Dit najaar zullen de resultaten over begrotingsjaar 2013 beschikbaar zijn. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten daarvan informeren.
Wat zijn de oorzaken van het niet hebben van een deugdelijke jaarrekening? Herkent u zich in het geschetste beeld dat het met name een kwestie van te weinig prioriteit is, of speelt – wellicht met name bij kleinere gemeenten – een gebrek aan kennis en kunde wel degelijk een grote rol?
Als een accountant een ander oordeel dan een goedkeurende verklaring afgeeft komt dat veelal niet door geconstateerde fouten en/of onzekerheden voor het getrouwe beeld maar door geconstateerde rechtmatigheidsfouten en/of -onzekerheden. Belangrijke onderwerpen waarover de accountant rechtmatigheidsbevindingen rapporteert zijn aanbestedingen of eigen inkoopregels, subsidieverstrekkingen en overige uitkeringen. Dit leidt dan veelal tot een verklaring met beperking. Als een accountant een oordeelsonthouding afgeeft heeft dat vaak te maken met geconstateerde gebreken in de administratieve organisatie. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 al is opgemerkt kreeg 92% van de gemeenten over 2008 een goedkeurende verklaring wat er op wijst dat bij het overgrote deel van de gemeenten de geconstateerde fouten en onzekerheden binnen de controletoleranties zijn gebleven.
Deelt u de mening van de directeur van de Rekenkamer Rotterdam dat de «mechanismen om een college te dwingen tot [het opstellen van een deugdelijke jaarrekening] niet sterk genoeg zijn»? Zo ja, overweegt u maatregelen om deze mechanismen te versterken?
De controleverklaring bij de jaarrekening en het verslag van bevindingen van de accountant zijn instrumenten van de raad om zijn controlerende taak uit te kunnen oefenen. Mijn beeld is dat de raad deze taak zeer serieus neemt en waar nodig, bijvoorbeeld naar aanleiding van de controlebevindingen van de accountant, afspraken maakt met het college gericht op verbetering, en die ook bewaakt.
Welke is de taakverdeling tussen gemeentebestuur, accountant en Rekenkamer ten aanzien van het opstellen van de jaarrekening? Kunt u de taak van elk van deze organen op dit terrein helder uiteenzetten?
Binnen het gemeentebestuur legt het college over elk begrotingsjaar verantwoording af aan de raad over het door hem gevoerde bestuur, onder overlegging van de jaarrekening en het jaarverslag (zie artikel 197 Gemeentewet).
De raad geeft opdracht aan een daartoe bevoegde accountant om de jaarrekening te controleren en het daarbij verstrekken van een accountantsverklaring en het uitbrengen van een verslag van bevindingen (zie artikel 213 Gemeentewet). Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is opgemerkt zijn de controleverklaring en het verslag van bevindingen van de accountant de raad behulpzaam bij zijn controlerende taak. Vervolgens stelt de raad de jaarrekening en het jaarverslag vast (artikel 198 Gemeentewet). Het college zendt deze vervolgens aan de gedeputeerde staten (artikel 200 Gemeentewet).
De rekenkamer onderzoekt de doelmatigheid, de doeltreffendheid en de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Een door de rekenkamer ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van het door het gemeentebestuur gevoerde bestuur bevat geen controle van de jaarrekening (zie artikel 182 Gemeentewet). De wetgever heeft de controle van de jaarrekening dus belegd bij de accountant en niet bij de rekenkamer.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat de gemeentelijke (financiële) controlemechanismen – zowel accountant als Rekenkamer – op orde moeten zijn, nu het Rijk voornemens is voor honderden miljoenen euro’s aan taken naar gemeenten over te hevelen? Zo ja, welke actie onderneemt u naar aanleiding van dit bericht om de positie van accountant of Rekenkamer te versterken?
Ik deel uw mening dat het van groot belang is dat de gemeentelijke (financiële) controlemechanismen op orde zijn. De verklaring die de controlerend accountant afgeeft bij de jaarrekening en zijn verslag van bevindingen, alsmede de onderzoeksrapporten van de rekenkamer zijn belangrijke instrumenten voor de controlerende taak van de raad. Dat de raad deze taak serieus neemt blijkt ook uit het grote aandeel gemeenten met een goedkeurende verklaring.
Momenteel ligt ter behandeling in de Eerste Kamer wetgeving waarmee wordt beoogd de positie van rekenkamers en rekenkamercommissies te versterken.3 Na inwerkingtreding van de wetgeving zullen rekenkamers voldoende toegerust zijn om in de toekomst de horizontale verantwoording verder vorm te geven. De regering stelt voor rekenkamercommissies onderzoeksbevoegdheden toe te kennen ten aanzien van samenwerkingsverbanden waaraan de desbetreffende gemeente of provincie deelneemt. Daarnaast beoogt de wetswijziging de bevoegdheden van de rekenkamers en rekenkamercommissies ten aanzien van privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden uit te breiden.
De stijging van de grafrechten |
|
Roelof Bisschop (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de grafkosten sinds 2013 weer fors gestegen zijn?1 Is het waar dat er bij grafkosten prijsverschillen zijn tot 7.500 euro?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van Dela. De conclusies uit het onderzoek zijn inmiddels deels door Dela aangepast. De aanpassing is positief: het tariefverschil tussen de goedkoopste en duurste gemeentelijke begraafplaats is minder groot dan aanvankelijk gedacht. Deze is nu bijgesteld tot € 6.500,–.
Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Het vaststellen van de gemeentelijke grafrechten is een autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenteraad. De afweging over de hoogte van de tarieven kan het beste lokaal worden gedaan. Er zijn veel aspecten die de hoogte van de tarieven beïnvloeden, zoals de historische kostprijs van de grond van de begraafplaats, de bodemgesteldheid, het aanbod, mate van dienstverlening, kosten van onderhoud, en personeel, aanwezigheid van alternatieven, en dergelijke. Allemaal elementen die een gemeenteraad meeweegt bij het bepalen van het tarief. Belangrijk daarbij is echter dat wettelijk is bepaald dat de grafrechten maximaal kostendekkend mogen zijn.
Op welke wijze toetst u of gemeenten geen tarief hanteren dat hoger is dan ten hoogste de daadwerkelijke kosten?
Omdat het gaat om lokale heffingen, heeft het Rijk geen bemoeienis met de hoogte van de tarieven. Indien een belanghebbende aan wie de grafrechten worden berekend van mening is dat deze te hoog zijn vastgesteld kan tegen de aanslag bezwaar worden aangetekend bij de betreffende gemeente. Mocht dat niet leiden tot een bevredigend resultaat kan daarna eventueel beroep worden ingesteld bij de rechter.
Hoe komt het dat er tot op heden nog geen sprake is van een transparant overzicht van de kosten die gemeenten doorberekenen?
Het Rijk heeft in 2010 de «handreiking leges en tarieven« gepubliceerd daarin wordt precies aangegeven welke kosten kunnen worden doorberekend als het gaat om retributieve heffingen. Op dit moment wordt deze handreiking door Deloitte in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geactualiseerd. We verwachten de herziene versie nog voor de zomer zal worden gepubliceerd. Deze publicatie is zowel beschikbaar voor gemeenten als voor andere belanghebbenden en is te vinden op de website van het ministerie. Deze handreiking kan worden gebruikt bij het beoordelen van de juistheid van de tarieven.
Jaarlijks publiceert ook het CBS een overzicht van de ontwikkeling van de lokale lasten (gebaseerd op primitieve begrotingen). Daarin worden de grafrechten opgenomen onder de overige gemeentelijke heffingen (de hondenbelasting, de forensenbelasting, de reclamebelasting, de baatbelasting, de roerendezaakbelasting, de begraafplaatsrechten en de marktgelden). Uit het persbericht van het CBS van 21 januari 2014, blijkt dat de overige heffingen in 2014 slechts met 0,5% stijgen ten opzichte van 2013.
Bent u bereid om in overleg te gaan met gemeenten om te komen tot een matiging van de tarieven voor grafrechten en meer inzicht in de wijze waarop gemeenten hun tarieven bepalen?
Nee, zie vraag 2
Is u bekend waarom er in het COELO-onderzoek2 over lokale lasten de kosten van de grafrechten niet zijn meegenomen?
Het Coelo rapport dat in opdracht van het Rijk wordt gepubliceerd bekijkt alleen de macro opbrengsten en kijkt niet naar kosten van individuele gemeenten. De focus ligt met name op de woonlasten. In de Coelo atlas worden daarnaast per gemeente de tarieven geïnventariseerd. De grafrechten vallen in de categorie overige heffingen (p. 28 van het Coelo rapport). Macro gezien stijgen de overige heffingen volgens het COELO niet, vandaar dat er vooralsnog geen reden is voor het rijk om deze nauwkeuriger te monitoren. De grote verschillen in lokale situaties maken een verdere analyse van de grafrechten lastig en daarom is besloten dit over te laten aan de lokale democratie en deze niet op te nemen in de rapportage.
Bent u bereid te bevorderen dat in dit COELO-onderzoek ook de lokale lasten inzake begraven worden meegenomen?
Nee, zie vraag 6.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat mensen alleen vanwege de sterk gestegen kosten de keuze moeten maken voor een crematie? Bent u bereid gemeenten hierop aan te spreken?
Nee, zie vraag 2