De verplichting van het aan boord hebben van een werkend elektronisch logboek |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NVWA dreigt vergunning te schorsen»?1
Deelt u de constatering dat de vissers niet tijdig op de hoogte zijn gesteld van het voornemen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanaf 15 september a.s. handhavend te gaan optreden? Zo nee, waarom niet?
Worden door de voorgenomen handhaving de afspraken geschonden die in de werkgroep e-logboek gemaakt zijn met vertegenwoordigers van overheid en bedrijfsleven over de afronding van het implementatietraject? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de constatering dat de vertraging van de invoering van het elektronisch logboek ook te wijten is aan de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de vissers meer tijd te geven om het elektronisch logboek in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe visserijovereenkomst die de Europese Commissie namens de Europese Unie op 26 juli jl. heeft gesloten met Mauritanië?
Ja.
Deelt u de mening van de Europese Commissie, die in het begeleidend persbericht spreekt van een akkoord dat duurzaam en ethisch is met een goede prijs-kwaliteit verhouding? Zo ja, kunt u dat toelichten aan de hand van de belangrijkste bepalingen van het akkoord? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het algemeen overleg van 14 maart 2012 was mijn inzet gericht een duurzaam beheer van de visserijbestanden, de versterking van de lokale economie en de ontwikkeling van de lokale visserijsector, en het waarborgen dat het akkoord kan worden opgezegd in geval van schendingen van de mensenrechten. Het protocol moet zowel duurzaam zijn als waarde voor geld bieden. De pelagische sector heeft aangegeven graag visserijmogelijkheden te willen van 300 000 ton. Uit de beschikbare wetenschappelijke adviezen kwam naar voren dat dit alleen op een duurzame wijze mogelijk zou zijn als Mauritanië bereid zou zijn het beheer te verbeteren en de vangsten van derde landen te beperken. Ook is het noodzakelijk om de visserijdruk op sardinella te verminderen.
Het gesloten akkoord is een duidelijk compromis. Ik constateer dat met de overeenkomst op het gebied van duurzaamheid een aantal stappen vooruit is gezet. Zo is vastgelegd dat Mauritanië het surplus bepaalt in overeenstemming met artikel 62 van het verdrag van de Verenigde Naties in zake het Recht van de Zee. Het gemeenschappelijk wetenschappelijk comité van Mauritanië en de Europese Unie heeft daarbij een belangrijke adviserende rol. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op vraag 6. Het protocol kan daarmee een belangrijke stap zijn op weg naar de verduurzaming van de visserij in de regio. Hiervoor is het nodig dat ook op regionaal niveau goede afspraken worden gemaakt.
Teleurstellend is dat de Europese Commissie een aantal concessies heeft moeten doen op het gebied van de technische voorwaarden. Met name de eis dat de vaartuigen voortaan verder uit de kust moeten blijven stuit op bezwaren van de sector. Daar staat tegenover dat de nieuwe technische voorwaarden voor alle vaartuigen gelden. Mauritanië heeft dit reeds verankerd in de nationale wetgeving. Bovendien is vastgelegd dat de EU-vaartuigen recht hebben op een prioritair deel van het surplus.
De uitbreiding van de kustzone was een harde wens van Mauritanië. Deze maatregel vermindert onder meer de visserijdruk op sardinella. Echter het is naar de mening van Nederland, en ook van een beperkt aantal andere lidstaten, niet noodzakelijk om pelagische vaartuigen hiervoor het hele jaar 20 mijl uit de kust te houden. Immers sardinella is maar een aantal maanden per jaar in Mauritaanse wateren. Nederland heeft zich samen met andere lidstaten ingezet voor een minder vergaande uitbreiding van de kustzone (15 mijl), maar Mauritanië wilde op dit punt niet bewegen. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben hun zorgen uitgesproken over de combinatie van de technische voorwaarden en de kosten van het protocol. Echter wel een meerderheid van de lidstaten heeft de Europese Commissie gesteund om dit compromis te bereiken.
Ik wil de komende periode benutten om, na overleg met alle partijen en andere lidstaten een oordeel te vellen over het protocol.
Wat is uw oordeel over het feit dat zowel de Europese Unie als de sector meer moeten betalen voor deze visserijovereenkomst ten opzichte van de vorige en dat daardoor – voordat er ook maar een vis gevangen is – de concurrentiepositie van de Europese vissers ernstig verslechtert?
De EU heeft voor het vorige protocol het eerste jaar € 86 miljoen betaald. Dit bedrag is geleidelijk afgebouwd tot € 70 miljoen in het vierde en laatste jaar. Volgens de nieuwe afspraken betaalt de EU jaarlijks € 67 miljoen voor toegang tot de wateren van Mauritanië en € 3 miljoen voor ondersteuning van duurzaam visserijbeleid.
De EU betaalt dus gemiddeld per jaar minder dan in de vorige periode. De bedragen zijn bovendien niet zonder meer te vergelijken, want de vangstmogelijkheden zijn veranderd. In het oude protocol waren de vangstmogelijkheden voor pelagische vis 250 000 ton. In het nieuwe protocol is dit 300 000 ton. In het nieuwe protocol zijn daarentegen geen inktvissen meer opgenomen.
De sector gaat inderdaad meer betalen voor de toegang tot de wateren. Dit is in lijn met de in maart aangenomen Raadsconclusies Extern Beleid. Ook de wijze van betaling is veranderd. In het verleden betaalde de sector voorafgaand aan de visserij, naar omvang van het vaartuig. Nu moet de sector achteraf € 123 per ton gevangen vis afrekenen. Vaartuigen uit derde landen moeten volgens de informatie van de Commissie per 1 september € 329 per ton gevangen vis afrekenen en moeten verder aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de vloot van de EU. De concurrentiepositie van de EU-vaartuigen is daarom mijns inziens verbeterd. Te meer omdat is vastgelegd dat EU-vaartuigen bij de verdeling van het beschikbare surplus een prioritair deel krijgen.
Kunt u instemmen met een visserijovereenkomst waar € 70 miljoen voor is betaald, maar waarvan de Europese sector al heeft aangegeven er geen gebruik van te kunnen maken omdat deze vanuit bedrijfsmatig oogpunt zeer onrendabel is? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Allereerst wil ik opmerken dat de EU pas betaalt nadat het protocol in voorlopige werking is getreden. Zoals ik heb aangegeven, heb ik mijn definitieve standpunt nog niet bepaald. Het is duidelijk dat de sector liever een andere uitkomst had gezien en hoopt dat de Landbouw en Visserijraad tegen inwerkingtreding zal stemmen. Op dit moment maken lidstaten hun eigen afweging.
Ik wil de komende periode benutten om nog eens met de sector van gedachten te wisselen, alsmede de standpuntbepaling van andere lidstaten in ogenschouw nemen Tot slot wil ik opmerken dat niemand belang heeft bij onderbenutting van de visserijmogelijkheden. Ook Mauritanië niet. Immers wanneer er geen gevangen vis wordt afgerekend, loopt Mauritanië enkele tientallen miljoenen aan inkomsten mis. Bovendien is op verzoek van de Europese Commissie een bepaling opgenomen dat de overeenkomst kan worden opgezegd, juist om te voorkomen dat de EU betaalt voor een overeenkomst die onvoldoende wordt benut.
Hoe beoordeelt u een dergelijk akkoord mede bezien in het licht van eerdere kritische rapporten opgesteld door de Europese Rekenkamer over de kosten van de visserijakkoorden in vergelijking met de benutting ervan?
De visserijmogelijkheden voor pelagische vis in Mauritanië zijn de afgelopen jaren volledig benut. De pelagische sector heeft voor de nieuwe periode gevraagd om 300 000 ton vis en gaf daarbij nadrukkelijk aan dat de EU-vloot voorrang zou moeten krijgen op de vloot van derde landen. Gebruik in het verleden geeft echter geen garanties voor de toekomst, zo heeft de ervaring geleerd. In het nieuwe akkoord heeft de Europese Commissie de mogelijkheid het protocol op te zeggen bij onvoldoende benutting er van. Dit lijkt mij mede gezien de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer verstandig.
Kunt u aangeven hoe u het akkoord beoordeelt op het gebied van duurzame visserij? Met welke bepalingen stimuleert de Europese Commissie de Mauritaanse overheid om te komen tot een effectief visserijbeheersysteem voor geheel Noordwest Afrika (CECAF gebied)?
Wat betreft duurzaamheid is in het nieuwe protocol een aantal stappen vooruit gezet. In het protocol is duidelijker dan in het verleden vastgelegd hoe beide partijen gaan samenwerken op het gebied van duurzame visserij. Zo staan in het protocol de belangrijkste elementen van het mandaat van het gezamenlijke wetenschappelijke comité. Het comité moet rapporteren over de toestand van alle vissoorten in het protocol. Ook moet het de vangsten van alle in Mauritanië aanwezige vloten bepalen, dus van zowel de lokale vloot, als ook de EU-vloten en die van derde landen. Op basis hiervan doet het comité aanbevelingen over aanpassing van de vangsthoeveelheden en andere beheermaatregelen. Daarbij kunnen indien gewenst ook waarnemers van derde partijen, zoals de regionale beheerorganisatie worden uitgenodigd.
Het beschikbare surplus moet worden bepaald conform artikel 62 van het VN-verdrag inzake het recht van de zee. Dat betekent dat Mauritanië bij het bepalen van het surplus het oordeel en de adviezen van de regionale beheersorganisaties moet meewegen. Ook kunnen waarnemers van regionale beheerorganisaties een stem krijgen in het wetenschappelijk comité.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de totstandkoming van duurzame visserij wanneer Europese visserij voor de kust van Mauritanië onmogelijk is? Wat betekent bijvoorbeeld het wegvallen van de datavoorziening voor het opzetten van regionale visserijbeheersystemen?
Vaartuigen uit derde landen moeten aan dezelfde technische voorwaarden voldoen als de EU-vloot. Bovendien moeten deze vaartuigen meer betalen voor de toegang dan ze nu doen. Van een scenario waarin alleen de EU-vaartuigen worden verdrongen lijkt me dan ook geen sprake. Het is evident dat het definitief wegvallen van de data van de Europese vaartuigen een stap terug zou betekenen in de totstandkoming van een duurzaam visserijbeheer in de wateren van Mauritanië.
Wat betekent het volgens u voor de toekomst van duurzame visserij in de Mauritaanse wateren als bijvoorbeeld Chinese en Russische vissers de positie van de Europese vloot overnemen?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid het huidige akkoord te verwerpen en – samen met uw Europese collega’s – een nieuw mandaat op te stellen op basis waarvan de Commissie opnieuw met Mauritanië in gesprek treedt om zo niet alleen een duurzaam visserijbeheer, maar ook een eerlijke concurrentiepositie van de Europese vissersvloot te garanderen?
Bent u bereid om ter voorbereiding hierop in contact te treden met Nederlandse reders die actief zijn voor de kust van Mauritanië?
Bent u bereid om deze vragen ruim voor 13 september – de inbrengdatum voor het schriftelijk overleg ten behoeve van de Landbouw- en Visserijraad – te beantwoorden?
Het bericht ‘RWE wil vier olieproefboringen in Waddenzee’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «RWE wil vier olieproefboringen in Waddenzee»?1
Ja.
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Olietanker aan de grond op de Wadden»?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit eens te meer aantoont dat gesleep met olie door het Waddengebied niet zonder risico’s is?
Ja, daarom geldt er voor het transport van potentieel schadelijke stoffen stringente regelgeving om de risico’s tot een minimum in te perken. Ingeval van een calamiteit kan er snel gereageerd worden om schade te voorkomen dan wel in omvang te beperken.
Deelt u de mening dat de bijzondere en kwetsbare natuur in het Waddengebied beschermd dient te worden?
Ja.
Bent u voornemens er bij uw Duitse collega’s op aan te dringen om geen medewerking te verlenen aan nieuwe olieproefboringen in het Waddengebied?
Nee, want de proefboringen waarover het hier gaat vallen binnen de afspraken die wij gezamenlijk hierover hebben gemaakt tijdens het werelderfgoednominatieproces. Deze afspraken zijn opgenomen bij de inschrijving van de Duits-Nederlandse Waddenzee op de UNESCO Werelderfgoedlijst in 2009. Naast deze internationale afspraken heeft de Duitse overheid haar eigen verantwoordelijkheid binnen haar nationale wettelijke kaders.
Deelt u de mening dat er eigenlijk helemaal niet meer naar olie geboord zou moeten worden in het Waddengebied?
Nee, althans niet voor het hele Waddengebied. In het Wadden Sea Plan 2010 is het gemeenschappelijke beleid van Nederland, Duitsland en Denemarken ten aanzien van het exploreren en exploiteren van olie en gas in de Waddenzee vastgelegd. Daarin is vastgelegd dat exploratie en exploitatie niet mag in het Werelderfgoedgebied van de Waddenzee.
Voor het overige beschermde gedeelte van de Waddenzee, waarin ook de genoemde proefboorlocaties vallen die de RWE wil gaan gebruiken, geldt dat exploratie alleen is toegestaan als redelijkerwijs verwacht mag worden dat exploitatie van buiten het beschermingsgebied mogelijk is. Dit gevoegd bij de stringente voorwaarden die aan boringen gesteld worden geeft de zorgvuldigheid van de gevolgde procedure en het geldende regime aan.
Gaat u ook met RWE in gesprek om het bedrijf daarvan te overtuigen?
Zie antwoord bij 6.
Het bericht dat de NAM gebruikt maakt van fracking bij Blije |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NAM maakt scheuren in bodem Blije»?1
Ja.
Is het waar dat de NAM in dit geval gebruik maakt van fracking? Zo ja, hoe vaak wordt deze techniek toegepast in Nederland?
Het klopt dat de NAM in dit geval gebruik maakt van deze techniek. In de afgelopen 40 jaar zijn in Nederland in totaal ruim 200 putten gefract op land en op zee.
Is het waar dat de huidige vergunning van de NAM om naar gas te boren bij Blije, voldoende ruimte biedt om deze techniek te gebruiken? Zo ja, is dat altijd het geval bij vergunningen die de NAM krijgt of is in dit geval al vooraf extra ruimte geboden om eventueel fracking toe te staan?
De huidige vergunning biedt de mogelijkheid om fracs te plaatsen. Daarnaast heeft de NAM voor het plaatsen van de frac bij mij een melding gedaan conform de Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm), waarvan de kennisgeving is geplaatst in de Staatscourant2 en in het lokale huis-aan-huis blad Sawn Stjerren Nijs. De gemeente Ferwerderadeel heb ik ook op de hoogte gesteld van de melding. Daarnaast is bij Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) een werkprogramma ingediend.
Welke mogelijkheden krijgen omwonenden en andere belanghebbenden om eventueel bezwaar te maken tegen het gebruik van fracking? Op welke manier worden zij ingelicht?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, biedt de winningsvergunning de ruimte om fracs te plaatsen. De huidige wet- en regelgeving biedt geen formele bezwaar- en beroepmogelijkheid bij het toepassen van dit soort technieken in bestaande putten.
In het antwoord op vraag 3 heb ik weergegeven hoe de omgeving van deze geplande activiteiten is ingelicht. Daarnaast heeft de NAM in deze de provincie Friesland, de gemeente Ferwerderadeel, en betreffende waterschappen en -winbedrijven rechtstreeks geïnformeerd. Omwonenden zijn op de hoogte gesteld door middel van berichten in lokale huis-aan-huis bladen. Op haar eigen website3 is tevens informatie te vinden over de aanvullende werkzaamheden.
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek door consultancybureau AT waaruit blijkt dat de kosten van banken sinds het uitbreken van de crisis nauwelijks meer zijn gedaald?1
Ik heb met interesse kennis genomen van het onderzoek van AT Kearney. Het onderzoek gaat in op algemene trends in de Europese bankensector. Het rapport concludeert dat de gemiddelde kosten-inkomstenratio van Europese banken terug is gekeerd naar het niveau van 2007 (60%), nadat er in 2008 een tijdelijke stijging naar 62% plaats heeft gevonden.
De kosten-inkomstenratio, een verhouding tussen kosten en inkomsten van een bank, is een maatstaf om de operationele efficiëntie van banken te meten. Deze ratio is afhankelijk van zowel de beheersing van de kosten als van de ontwikkeling van de inkomsten. De ratio an zich geeft daarom geen volledig beeld van de kostenontwikkeling van banken. Een stijging van de ratio kan betekenen dat de inkomsten gelijk zijn gebleven terwijl de kosten sterk zijn gestegen. Een stijging van de ratio kan echter ook betekenen dat de inkomsten sterk gedaald zijn terwijl de kosten gelijk gebleven zijn. Bij vergelijking van dergelijke ratio´s tussen de banken is verder een bepaalde mate van voorzichtigheid geboden vanwege de definitieverschillen en accountingprincipes die banken in verschillende landen hanteren.
Het onderzoek van AT Kearney concludeert dat de banken in kosten hebben gesneden om de tegenvallende inkomsten op te vangen; hierdoor blijft de kosten-inkomstenratio, de verhouding tussen inkomsten en kosten, ongeveer hetzelfde. Deze ontwikkeling is logisch: na de kredietcrisis hebben de banken een inkomstendaling meegemaakt, terwijl de aanpassing van de kostenstructuur tijd vergt.
Elk bedrijfsmodel heeft een bepaalde kostenstructuur, die op korte termijn moeilijk te veranderen is. Bij banken vormen de vaste kosten traditioneel een aanzienlijk aandeel van de kostenbasis. Zo zijn bij banken personeels- en IT-kosten de twee belangrijkste soorten vaste kosten (een onderzoek van Roland Berger geeft bijvoorbeeld aan dat personeelskosten 58% van de kostenstructuur zijn, en IT infrastructuur 15% van de kosten vormt2). Een dergelijke kostenstructuur vloeit voort uit de aard van het bankbedrijf: gespecialiseerde dienstverlening en een hoge mate van digitalisering van financiële markten.
IT-infrastructuur is een noodzakelijke investering in een financiële sector die steeds meer in een digitale omgeving werkt. De eisen op het gebied van het risicobeheersing vergen een hoge kwaliteit van IT systemen; ook de compliance met de nieuwe regelgeving betekent vaak aanvullende investeringen in de informatietechnologie. De vaste kosten die daarmee gepaard gaan zijn technische ondersteuning, onderhoud, afschrijving etc. Deze kosten worden gemaakt onafhankelijk van de inkomsten; IT systemen moeten immers zonder onderbreking functioneren in goede en slechte tijden. Daarom is het moeilijk om deze kosten snel terug te brengen bij tegenvallende inkomsten.
Loonkosten vormen een ander vast onderdeel van de kosten van de bank. Het gaat om kosten van het loon ten behoeve van de werknemer maar ook om sociale premies die ten laste van de werkgever komen. Het merendeel van bankmedewerkers valt onder de algemene Banken CAO of onder de CAO van de specifieke bank. CAO’s hebben gemiddeld een looptijd van drie jaar; daarom kan de beloningsbeleid slechts periodiek en in overleg met bonden worden aangepast. Dit betekent dat een bank verplicht is de daarin opgenomen afspraken voor die periode na te komen, inclusief afspraken over vaste en variabele beloningen. Dergelijke CAO-afspraken in samenhang met het geldende arbeidsrecht en aspecten van sociale zekerheid leiden ertoe dat er op korte termijn niet fors in de kosten gesneden kon worden. Daling van deze kosten vindt daarom geleidelijk plaats.
Overigens kan bij de kostenbesparende projecten een re-allocatie van de kosten plaatsvinden. Besparingen op loonkosten (bijvoorbeeld, door het outsourcen van support functies) zou in hogere IT kosten kunnen resulteren. Dit gebeurt doorgaans als een proces dat vroeger door mensen uitgevoerd werd gedigitaliseerd wordt. Om deze redenen moeten de voor- en nadelen van kostenbesparende projecten zorgvuldig worden afgewogen en in lijn zijn met de door de bank gekozen strategie.
Het onderzoek van AT Kearney gaat niet specifiek in op de Nederlandse banken. Het onderzoek concludeert wel dat de banken uit Benelux de kosten-inkomstenratio’s hebben verbeterd sinds de kredietcrisis.3
In het onderzoek worden zowel puur retail banken als banken met een breder spectrum van diensten onderzocht. Omdat de activiteiten en als gevolg, de dynamiek van de inkomsten en de kostenstructuur van deze banken kunnen verschillen, en er verschillende accountingprincipes gebruikt worden, geeft AT Kearney aan dat de resultaten als een indicatie geïnterpreteerd moeten worden.
Uit jaarverslagen van de Nederlandse banken die de overheidssteun hebben ontvangen (zie tabel onder) blijkt dat de kosten-inkomstenratio’s in lijn zijn met het Europees gemiddelde dat door het onderzoek van AT Kearney is geïdentificeerd (60%).
Tot slot, banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om hun klanten zo goed mogelijk te bedienen. Zij moeten net zoals andere bedrijven op de kosten letten. Dit is primair de verantwoordelijkheid van het bedrijf. Nederlandse banken hebben in de jaarverslagen een lange termijn doelstelling uitgesproken om de kosten-inkomstenratio structureel te gaan verlagen. Om dit doel te bereiken zijn verschillende kostenreductieprogramma’s en reorganisaties bij banken in gang gezet. Ik ondersteun deze oproep en vertrouw erop dat banken de komende jaren verdere maatregelen zullen nemen om hun kosten te verlagen.
Wat vindt u ervan dat de kostenratio’s van banken ook na de kredietcrisis, nog steeds niet werkelijk gedaald zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken van het feit dat de kosten maar niet kunnen dalen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet de ontwikkeling van de kostenratio’s eruit van de banken waaraan de Nederlandse overheid sinds 2008 steun heeft verleend? Hoe is deze ontwikkeling in Nederland in verhouding tot het buitenland?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre speelt het beloningsbeleid van de banken hierbij een rol? Wat is de rol van variabele beloningen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat soberheid en dus het minimaliseren van kosten, zeker in tijden van crisis, de hoogste prioriteit zouden moeten hebben? Bent u dan ook van plan om wat aan deze situatie van te hoge kostenratio's te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom is versobering niet mogelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom worden bij de aanbesteding van postbezorging door de Nederlandse Staat, zoals deze zomer voor de Belastingdienst, lagere tarieven per poststuk gehanteerd dan de bandbreedte die onderzoeksbureau SEO adviseerde om de regelgeving na te kunnen komen dat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao heeft?
De aanbesteding door de Belastingdienst is afgerond en de contracten zijn getekend. De uiteindelijke tarieven zijn niet openbaar. Wel kan worden gemeld dat ten opzichte van de vorige contracten bij beide partijen sprake is van een substantiële verhoging van de tarieven (25 – 30%). Sandd geeft aan dat de tarieven in dit contract de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei van de vaste contracten voor de postbezorgers. Daarbij geldt wel dat voor het behalen van de volledige ingroei in 2014 meer factoren van belang zijn, zoals het volume en de tarieven die op de rest van de markt gerealiseerd kunnen worden. Bij de aanbesteding door de Belastingdienst zijn vooraf geen tarieven vastgesteld. Dit zou de concurrentie te zeer inperken en past daarmee niet binnen een Europese aanbesteding. Bovendien zijn postbedrijven zelf het best in staat om voor specifieke contracten in te schatten bij welke prijzen de afgesproken arbeidsvoorwaarden mogelijk zijn. Wel heeft de Belastingdienst in de gestelde voorwaarden waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag 4). SEO deed in opdracht van de werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland onderzoek naar de uitwerking van het advies van Vreeman over goede arbeidsvoorwaarden op de postmarkt. Op basis van cijfers van de bedrijven zelf kwam SEO tot een bandbreedte van gemiddeld 18 tot 24 cent voor poststukken in het algemeen. Afhankelijk van het soort post (bijvoorbeeld losse post of bulkpost), het gewicht van de poststukken en het volume, kunnen de tarieven in specifieke contracten van dit gemiddelde afwijken.
Koopt de Nederlandse Staat postbezorging in tegen bodemprijzen, waardoor meer postbezorgers de aankomende jaren op basis van een overeenkomst van opdracht (ovo) onder het minimumloon blijven worden betaald?
De huidige CAO en AMvB met het afgesproken ingroeipad gelden nog steeds. De stappen daarin zijn tot nu toe gehaald. Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, liggen de tarieven van de recente aanbesteding door de Belastingdienst substantieel hoger dan bij het vorige contract en is aangegeven dat ze de ruimte bieden voor de overige stappen van de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van bodemprijzen. Op 20 juni 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingsfeer van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid (Kamerstukken II, 29 502, nr. 101). Postbezorgers die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht krijgen dan recht op het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de regering tarieven opneemt waardoor het voor postbedrijven niet mogelijk is per 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao aan te bieden, terwijl de regering dit in woord en geschrift wel zegt na te streven en de motie Hamer c.s. (Kamerstuk 20 502, nr. 670) uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, bieden de tarieven de ruimte voor de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van het onmogelijk maken van de ingroei. De uitkomsten van de aanbesteding door de Belastingdienst zijn daarmee in lijn met het streven van de regering.
Hoe bent u in de aanbestedingsformulieren gekomen tot prijzen per poststuk tussen de € 0,097 en € 0,20, grotendeels onder de bandbreedte van € 0,18 tot en met € 0,24 die SEO heeft vastgesteld? Waar zijn deze lagere tarieven op gebaseerd?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn voorafgaand aan de aanbesteding geen tarieven vastgesteld. De genoemde bedragen komen dan ook niet uit het bestek. Om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden, is in het bestek een aantal waarborgen ingebouwd:
Hoe kan het dat u tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 nog beloofde dat de Staat der Nederlanden fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging, maar de prijsstelling nu zoveel lager ligt dan geadviseerd?
Tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 heb ik aangegeven dat de motie (Gesthuizen/Vos) over fatsoenlijke prijzen uitgevoerd zou worden. In lijn met de motie heeft de regering zich zowel bij het opstellen van de criteria als bij de uiteindelijke gunning ervan vergewist dat acceptatie van een specifieke offerte niet in de praktijk tegenstrijdig is met de doelen omtrent goede arbeidsvoorwaarden (Kamerstukken II, 29 502, nr. 25). Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, heeft de Belastingdienst daartoe in de voorwaarden een aantal waarborgen opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, is aangegeven dat de tarieven die uit de aanbesteding zijn gekomen de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei.
Deelt u nog steeds de mening dat de Nederlandse Staat fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging? Zo ja, welke tarieven per poststuk gaat de Staat der Nederlanden dan hanteren, zodat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao ontvangt?
De aanbesteding van de Belastingdienst is inmiddels afgerond en de contracten zijn getekend. In het bestek zijn waarborgen opgenomen om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden. De uiteindelijke tarieven liggen substantieel hoger dan bij het vorige contract en bieden de ruimte voor de afgesproken ingroei. Met de aanbesteding van de postbezorging door de Belastingdienst is daarmee invulling gegeven aan het streven om als Nederlandse Staat prijzen te hanteren die in lijn zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden.
De tweede kwartaalcijfers van de vier grootste pensioenfondsen, die laten zien dat als gevolg van de extreem lage rente de dekkingsgraden verder zijn gedaald |
|
Ino van den Besselaar (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft de minister kennisgenomen van de berichten van hedenmorgen over de tweede kwartaalcijfers van de vier grootste pensioenfondsen, die laten zien dat als gevolg van de extreem lage rente de dekkingsgraden verder zijn gedaald?1
Ja.
Is de minister het met de leden van de PVV-fractie eens dat deze daling vooral een gevolg is van de door de leden van de PVV-fractie eerder gesignaleerde rekenmethodiek van de rente waarop de verplichtingen van de fondsen moeten worden gewaardeerd?
De ontwikkeling van de dekkingsgraden van pensioenfondsen worden bepaald door ontwikkelingen op de financiële markten en ontwikkelingen in de levensverwachting. Bij de financiële markten gaat het zowel om de risicovrije rente waarmee de verplichtingen gewaardeerd moeten worden, als om de beurskoersen die waarde van de bezittingen bepalen. Naast de gedaalde rente is relevant dat bijvoorbeeld de AEX met een huidige stand van circa 330 nog altijd veel lager is dan de stand van 657 ultimo 2007. Sinds ultimo 2007 is ook de levensverwachting sterker toegenomen dan verwacht waardoor de dekkingsgraden van de verplichtingen lager zijn uitgekomen. Daarnaast wordt de ontwikkeling van de dekkingsgraden ook beïnvloed door het exploitatiesaldo dat vooral afhangt van de mate waarin de premie-inkomsten afwijken van de uitgekeerde pensioenen.
Kan de minister, nu al drie jaar gestudeerd wordt door sociale partners en regering op het meer toekomstbestendig maken van het pensioenstelsel, nu eens daadkracht tonen en aangeven welke concrete maatregelen de minister op korte termijn zal nemen om aan de onrealistische situatie van een extreem lage rente als gevolg van de Europese financiële crisis een einde te maken?
Bij de bespreking van de Hoofdlijnennota herziening financieel toetsingskader pensioenen (Kamerstukken II, 2011/12, 32 043, nr. 113) heb ik aangegeven dat ik in de komende maand september een evenwichtig pakket maatregelen aan de Kamer zal voorleggen waarbij op een verstandige manier wordt vooruitgelopen op de nieuwe Pensioenwet die het pensioenstelsel meer toekomstbestendig moet maken.
Overweegt de minister terug te keren naar de situatie van voor 2007 toen gewerkt werd met een vaste rekenrente van 4%, zoals de leden van de PVV-fractie in elk geval voor de duur van de crisis wensen? Zo nee, waarom niet? Wat was er verkeerd aan de systematiek, die vele decennia lang voor rust in pensioenland heeft gezorgd?
Nee. De vaste rekenrente van 4% die tot 2007 heeft gegolden, moet worden gezien in het perspectief van de rente op 10-jarige Nederlandse staatsleningen die – zo blijkt uit figuur 1 – in 1970–2006 is uitgekomen op een gemiddelde van jaarlijks 7,1%. Het hanteren van een vaste rekenrente heeft in deze periode voorkomen dat pensioenfondsen zich rijk konden rekenden met een veel hogere rekenrente. In die zin heeft de vaste rekenrente decennia lang heel goed gefunctioneerd.
Figuur 1 laat echter ook zien dat de rente gestaag is gedaald en in 2005 en 2006 zelfs al lager is uitgekomen dan 4%.
Bron: CPB.
Door het geleidelijk verdwijnen van de prudentiemarge tussen de vaste rekenrente van 4% en de feitelijke rente is het gebruik van de vaste rekenrente bij het zeker stellen van nominale pensioenaanspraken steeds meer ter discussie gekomen. Bij een feitelijke rente lager dan 4% kan er immers niet meer op worden vertrouwd dat met het belegd vermogen steeds een rendement kan worden gehaald van ten minste 4%.
Juist om nominale pensioenaanspraken zeker te stellen is de systematiek van een vaste rekenrente verlaten. In plaats daarvan verplicht de Pensioenwet die per 1 januari 2007 van kracht is geworden, tot het hanteren van een risicovrije rente die op basis van marktwaardering wordt bepaald.
Overweegt de minister, gezien de uitzonderlijke crisissituatie, om de termijn van herstel waarbij veel pensioenfondsen voor ultimo 2013 met hun dekkingsgraad op 105% moeten uitkomen, eenmalig uit te smeren over een langere periode, zodat deze fondsen meer ruimte voor herstel in de komende jaren wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Met welke tijdelijke crisismaatregelen denkt de minister de pensioenfondsen op korte termijn tegemoet te komen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat gaat de minister concreet doen om de onrust weg te nemen, die wordt veroorzaakt door de kortingen op de pensioenen in 2013 en volgende jaren en door de voorgenomen verhoging van de premies, die de koopkracht van gepensioneerden en deelnemers ernstig zal aantasten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Controle naleving visserijwet |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman (SP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u zich bewust van de verwarring die er onder politieagenten en groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA's) bestaat over de vraag of opsporingsambtenaren nu wel of niet kunnen controleren op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Visserijwet 1963?1
Ik heb kennis genomen van het door de vragenstellers genoemde artikel in Dier en Milieu (Dier & Milieu 2012/3). Om eventuele onduidelijkheid over bevoegdheid van opsporingsambtenaren en de aan hen toegekende bevoegdheden voor controle op de naleving van de Visserijwet 1963 weg te nemen ga ik in het navolgende uitgebreid op deze onderwerpen in.
Artikel 141 en 142 van het Wetboek van strafvordering regelen wie bevoegd is tot het opsporen van strafbare feiten. Artikel 141 regelt dat dit in ieder geval zijn de officieren van justitie, de ambtenaren van politie, aangewezen ambtenaren van de marechaussee en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten, die derhalve ook bevoegd zijn tot opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963. De bevoegdheid van bijzonder opsporingsambtenaren (BOA’s) is geregeld in artikel 142 van het Wetboek van strafvordering. Het gaat om verschillende categorieën BOA’s, te weten:
Opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963 vindt plaats door BOA’s die bevoegd zijn tot opsporing van de strafbare feiten in Domein I, «openbare ruimte» als bedoeld in de Circulaire bijzonder opsporingsambtenaar. Het gaat in dit geval om BOA’s die zijn aangewezen op grond van artikel 142, eerste lid, onderdeel a en b, van het Wetboek van strafvordering. Artikel 142, eerste lid, onderdeel c, biedt de mogelijkheid bij bijzondere wet BOA´s aan te wijzen. Dat geschiedt bij artikel 59 van de Visserijwet 1963. Het gaat om de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane en de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen ambtenaren. Van deze laatste aanwijzingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt.
De in het voorgaande genoemde opsporingsambtenaren beschikken over de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van strafvordering. Voor wat opsporing betreft van strafbare feiten, bedoeld in de Wet op de economische delicten, komen daar, na inwerkingtreding van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Stb 2012, nr. 346), de in de Wet op de economische delicten genoemde opsporingsmiddelen bij. En specifiek voor controle op documenten, die op grond van de Visserijwet 1963 zijn vereist, bevat artikel 55 van de wet een toonplicht.
Uit artikel 55 van de Visserijwet volgt namelijk dat opsporingsambtenaren bescheiden mogen vorderen voor zover dat voor de uitoefening van hun taak nodig is. Met de term opsporingsambtenaren worden in dit geval alle opsporingsambtenaren bedoeld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 6, p. 3), dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen. In het bijzonder kan worden gewezen op de nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 7), waarmee de zinsnede «opsporingambtenaren, als bedoeld in artikel 59» (van de Visserijwet 1963) is gewijzigd in «opsporingsambtenaren», teneinde buitengewone opsporingsambtenaren hier tevens onder te scharen.
Gezien de aard van de te vorderen bescheiden en de omstandigheden waarin ten tijde van totstandkoming van het artikel behoefte heeft bestaan aan inzage in die bescheiden, mag worden aangenomen dat beoogd is met artikel 55 van de Visserijwet 1963 opsporingsambtenaren een brede bevoegdheid te geven om naleving van de wet te controleren en overtredingen op te sporen. Een opsporingsambtenaar, regulier of buitengewoon, kan een visser – bijvoorbeeld langs de waterkant –, vragen naar de op grond van de Visserijwet 1963 vereiste bescheiden. De rechtbank Amsterdam heeft deze conclusie onderstreept (LJN: BA9602, Rechtbank Amsterdam, 13/994289–06). Ik ben derhalve van mening dat opsporingsambtenaren, waaronder BOA’s en politieagenten, voldoende bevoegdheden hebben om controle uit te voeren op naleving van de Visserijwet 1963. Een aanwijzing van deze ambtenaren als toezichthouder is hiervoor derhalve niet nodig.
Klopt het dat dit een negatief effect heeft op de mate van controle op o.a. visstroperij?
Ik zal contact zoeken met organisaties waaronder de betreffende opsporingsambtenaren ressorteren, met het verzoek het bovenstaande in de organisatie kenbaar te maken. Ik zal de inhoud tevens onder de aandacht brengen bij Sportvisserij Nederland en de Combinatie van beroepsvissers. In het voorgaande is uiteengezet welke bevoegdheden politie en BOA’s ter beschikking staan bij controle op naleving van de Visserijwet 1963. Ik acht deze bevoegdheden voldoende.
Bent u van mening dat de politie niet aangewezen is als toezichthouder ingevolge de Visserijwet dus derhalve ook geen controle bevoegdheden heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht? Of bent u van mening dat controle wel kan plaatsvinden op grond van artikel 55 van de Visserijwet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u duidelijkheid brengen richting de betreffende politieagenten en groene BOA’s?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een wettelijk gedekte controlerende bevoegdheid voor de politie en groene BOA’s betreffende visstroperij noodzakelijk? Zo ja, wilt u het Besluit Aanwijzing Toezichthouders Visserijwet 1963 wijzigen om te bewerkstelligen dat politiebeambten en groene BOA’s ook worden aangewezen als toezichthouders voor de Visserijwet? Zo nee, waarom niet en welke maatregel wilt u dan nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inzet op controle op visstroperij qua menskracht per soort opsporingsambtenaar?
Op grond van artikel 21 van de Visserijwet 1963 is voor anderen dan een visrechthebbende toestemming van de visrechthebbende vereiste om op een water te mogen vissen. De verantwoordelijkheid voor controle op de naleving hiervan is in belangrijke mate neergelegd bij de rechthebbenden op het visrecht. Als het gaat om handhaving op illegale sportvisserij dan wordt dit voornamelijk uitgevoerd door ca. 100 BOA’s die door de hengelsportverenigingen worden ingezet en door verenigingscontroleurs. Zij vormen ook belangrijke ogen en oren in het veld om gevallen van grove stroperij door te geven, waarbij illegaal met grote hoeveelheden beroepsvistuigen wordt gestroopt.
Voor de strafrechtelijke handhaving op grootschalige visstroperij met beroepsvistuigen wordt in een regionale aanpak samengewerkt door controleurs van de nVWA, tevens met BOA’s die door de sportvisverenigingen worden ingezet, maar ook met de regiopolitie en het KLPD. Hier is bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 32574) ook met de Tweede Kamer over gesproken.
De inzet vanuit de nVWA is hierbij gedurende de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven en betreft ca. 4,5 fte per jaar. Door politie-ambtenaren worden jaarlijks tussen 500 en 600 processen-verbaal uitgeschreven voor overtredingen van de Visserijwet 1963.
Hypotheekverstrekking aan mensen met een studieschuld |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de website met een uiteenzetting over de wijze waarop banken omgaan met het meewegen van een studieschuld bij een hypotheekaanvraag?1
Ja, ik ben bekend met de website.
In hoeverre klopt naar uw mening de beschreven berekenwijze van banken vanuit hun gedragscode, waarbij men niet naar de werkelijke financiële maandlasten van een oud-student kijkt, maar waarbij men een norm van 2% over het totale schuldbedrag per maand hanteert?
Hoe verhoudt deze omschrijving zich ten opzichte van uw eerdere beantwoording van eerdere vragen, waarin u onder andere aangaf dat de lasten van de studieschuld worden meegenomen bij hypotheekaanvraag?2
Deelt u de mening dat deze op de website beschreven benadering, de gehanteerde maandlast van de terugbetaling van de studieschuld, in relatie tot de aangevraagde hypotheek, opdrijft?
Hoe beoordeelt u de oproep, dat banken de werkelijke maandlasten van een oud-student moeten meewegen bij de vaststelling van het maximale hypotheekbedrag en niet een normpercentage van 2% per maand over de gehele studieschuld?
Bent u bereid om dit aspect onder de aandacht te brengen bij financiële instellingen, zodat de maandlasten van een studieschuld binnen redelijkheid worden meegewogen voor oud-studenten die voor het eerst een woning willen kopen?
Investeerders die azen op ziekenhuizen in financiële problemen |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private investeerders in een rap tempo zorginstellingen opkopen in de verwachting daar winst op te maken? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Nederlandse ziekenhuizen zijn (van oudsher) in overgrote meerderheid private partijen die vooral privaat gefinancierd worden en tegenwoordig vooral bekostigd worden door middel van premiegelden. In dit bericht gaat het om financiering van de instellingen. Nederlandse ziekenhuizen zijn voor een groot deel gefinancierd door middel van bankleningen. De laatste jaren is er een opkomst van andere kapitaalverschaffers. Banken en andere privaatkapitaalverschaffers zullen in ruil voor het verstrekken van financiering rendement willen. Daardoor zien we dat ziekenhuizen aan banken en andere privaatkapitaalverschaffers, binnen de grenzen die de wet stelt, rendement op het verschafte kapitaal betalen. In de zorgsector is een grote behoefte aan financiering van investeringen, niet alleen voor gebouwen, maar ook om innovaties te bevorderen en de kwaliteit van zorg te verbeteren. Nu banken noodgedwongen terughoudender zijn met het verschaffen van kapitaal zijn zorginstellingen actiever op zoek naar kapitaal van andere privaatkapitaalverschaffers dan banken. Ik vind de ontwikkeling dat zorgaanbieders bij andere privaatkapitaalverschaffers dan banken financiering zoeken, logisch en dat ziekenhuizen minder afhankelijk willen zijn van banken, in principe niet verontrustend, echter ik wil dat dit zoveel mogelijk op een transparante manier gebeurt.
Op grond waarvan menen investeerders 15 tot 20% rendement op hun investeringen in ziekenhuizen en klinieken te halen, gelet op het verbod op winstuitkering?
Het verbod op winstuitkering ziet niet op alle vormen van het betalen van rendement op kapitaal dat verschaft is aan ziekenhuizen, maar slechts op het behalen van rendement op kapitaal door het uitkeren van winst. Ook door bijvoorbeeld het betalen van rente kan rendement worden behaald. Afhankelijk van de risico’s die de kapitaalverschaffer loopt zal het percentage van rendement variëren. Op welke grond een kapitaalverschaffer in het NRC artikel op 15 tot 20% komt is mij niet bekend.
Wat is uw reactie op de stelling dat het geldende verbod op winstuitkering symbolisch zou zijn en dat het systeem zo lek is als een mandje? Is de uitspraak waar dat er 200 manieren zijn om het verbod te omzeilen? Kunt u een overzicht geven van de vele manieren waarop dit kan, naast de trucs die reeds in het artikel zijn genoemd?
Voor aanbieders van medisch specialistische zorg is het hebben van een winstoogmerk en daarmee het uitkeren van winsten verboden. Dit verbod is gebaseerd op de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Het is niet verboden dat ziekenhuizen rente of rendement vergoeden voor ter beschikking gesteld kapitaal. Het artikel geeft enkele voorbeelden van ziekenhuizen die rendement betalen over verschaft kapitaal. Een uitputtend overzicht van manieren om rendement te betalen kan ik niet geven. Enkele in het artikel nog niet genoemde manieren om kapitaal aan te trekken en daarmee dus rente of rendement uit te keren zijn: het betalen van rente op een hypothecaire lening, het betalen van rente op een achtergestelde lening en rendement betalen over uitgegeven obligaties van een fonds dat zorginstellingen financiert.
Hoeveel zorggeld wordt jaarlijks via de bovenstaande constructies weggesluisd? Indien u hier geen overzicht van heeft, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Om verbeteringen in de zorg door te kunnen voeren, is het noodzakelijk dat er voor de zorg kapitaal beschikbaar is dat kan worden geïnvesteerd in de zorg. Om kapitaal beschikbaar te hebben zal een zekere rente of rendement betaald moeten worden, net als dat er voor arbeid betaald zal moeten worden. Er is dus geen sprake van wegsluizen, maar van het vergoeden van het beschikbaar hebben van kapitaal om verbeteringen in de zorg door te voeren en innovaties te bevorderen. Hoe zorgaanbieders hun kapitaalbehoefte financieren is niet geregistreerd. Het zou te ver voeren om voor alle zorgaanbieders in Nederland in kaart te brengen welk financieringsarrangement zij zijn aangegaan.
Is het waar dat momenteel zeker vijf ziekenhuizen technisch failliet zijn? Om welke ziekenhuizen gaat het, en wat gaat u hieraan doen?
Het is mij niet bekend of en welke ziekenhuizen technisch failliet zijn. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2, die met instemming van uw Kamer is aangenomen, heb toegelicht ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg bij zorgaanbieders (in dit geval ziekenhuizen) en verzekeraars. Verzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht dient de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg te waarborgen.
Is het waar dat een vijfde van alle medische klinieken in verzekerde zorg een investeringsmaatschappij als aandeelhouder heeft? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling de continuïteit van zorg bedreigt, gelet op het feit dat investeringsmaatschappijen geen belang hebben bij langdurig voortbestaan van bedrijven, maar slechts in maximaal rendement op zo kort mogelijke termijn?
Ik beschik niet over gegevens van financieringsarrangementen van zorgaanbieders. Wel wil ik aangeven dat dergelijke investeringsmaatschappijen die aandeelhouder zijn, juist zorgen voor continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt. Als aandeelhouders hebben zij er namelijk belang bij dat de aandelen een zo hoog mogelijke waarde hebben bij een eventuele doorverkoop. Een goedlopende zorgaanbieder met goede toekomstperspectieven is meer waard dan een zorgaanbieder op de rand van een faillissement. Om het geïnvesteerde kapitaal er op langere termijn weer uit te halen, is het dus nodig dat de zorgaanbieder gezond is en blijft en is er dan ook geen gevaar voor de continuïteit van zorg. Dat geldt des te sterker als er geen onderliggende zekerheden zijn, zoals hypothecaire leningen of andere garanties. Juist bij het ontbreken daaraan, voorzien investeringsmaatschappijen in een financieringsbehoefte, waardoor bijvoorbeeld nieuw of vernieuwend zorgaanbod tot stand kan komen en de zorgaanbieder investeringen kan doen om zijn zorg te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat de medische infrastructuur van Nederland in handen komt van sprinkhaankapitalisten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De medische infrastructuur, zoals de gebouwen waarin ziekenhuizen en klinieken zijn gevestigd, is doorgaans vrijwel geheel belast met hypothecaire verplichtingen ten opzichte van banken. Andere privaatkapitaalverschaffers zullen deze infrastructuur dus niet snel in handen krijgen. Ik begrijp dat zorgaanbieders juist ook voor andere zaken dan infrastructuur op zoek zijn naar kapitaal, bijvoorbeeld om te investeren in innovaties en kwaliteitsverbetering. Ik vind dat een goede ontwikkeling, zo wordt de zorg verbeterd. Privaatkapitaalverschaffers in de zorg zijn, met name door de complexiteit van de zorg, doorgaans niet uit op korte termijn winsten. Privaatkapitaalverschaffers zijn juist uit op de continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt zodat zij zeker zijn van hun rendement en zodat zij zeker zijn dat het verstrekte kapitaal te zijner tijd ook weer terug betaald kan worden.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat investeerders zorgaanbieders aanzetten tot het doen van meer verrichtingen, teneinde de omzet te vergroten? Hoe verhoudt dit zich tot uw wens om de zorgkosten te beheersen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord hierop is drieledig. Ten eerste vind ik het niet onwenselijk dat aanbieders proberen hun omzet te vergroten en meer patiënten te behandelen, zo lang zij dit maar doen door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Als zij op die manier patiënten proberen aan te trekken, leidt dit ertoe dat medisch noodzakelijke zorg uiteindelijk op die plek wordt geleverd waar de beste kwaliteit wordt geleverd tegen de laagste kosten. Dat draagt bij aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede is het belangrijk dat onnodige volumegroei in de ziekenhuissector wordt voorkomen. Hier ligt een belangrijke rol voor verzekeraars. Op grond van spiegelinformatie ten aanzien van bepaalde behandelingen, kan de praktijkvariatie tussen aanbieders inzichtelijk worden gemaakt. Verzekeraars kunnen op basis hiervan het gesprek aangaan met aanbieders die bepaalde behandelingen relatief vaak uitvoeren, zonder dat dat verklaard kan worden door afwijkende kenmerken van hun patiëntenpopulatie. Verzekeraars ervaren hier – zeker sinds de afschaffing van de macronacalculatie – een financiële prikkel toe. Voor zover er medische richtlijnen en zorgstandaarden zijn ten aanzien de inzet van bepaalde behandelingen, kunnen ook die bij zo’n gesprek tussen verzekeraar en aanbieder worden betrokken. Tot slot heb ik in het hoofdlijnenakkoord met ziekenhuizen en zorgverzekeraars voor het eerst volumeafspraken kunnen maken zonder dat de wachtlijsten oplopen, waardoor ongepast gebruik van zorg tegen wordt gegaan.
Wat is uw opvatting over de ontwikkeling dat klinieken worden opgekocht die nog niet de afgesproken maximale volumegroei hebben bereikt? Deelt u de mening dat deze handel in «zorgquota» onwenselijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het begrijpelijk dat private investeerders daar hun geld willen investeren, waar zij de meeste groeimogelijkheden zien. Ik zie dit niet als een onwenselijke ontwikkeling. Zoals toegelicht in het antwoord op mijn vorige vraag, is het daarbij wel van belang dat die groei gerealiseerd wordt door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Het is de rol van verzekeraars om hierop te sturen.
Deelt u de mening dat het Nederlandse zorgstelsel bedoeld is om zorgbehoevende mensen beter te maken en niet om ondernemers rijker te maken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Die mening deel ik. Om de zorg in Nederland op peil te houden is niet alleen duurzaam bekostigen noodzaak, maar ook duurzaam financieren. Dat betekent dat ziekenhuizen en andere zorgaanbieders ook in de toekomst kapitaal nodig hebben om te kunnen investeren en om in te kunnen zetten bij het aanbieden van zorg. Te denken valt daarbij niet alleen aan investeringen in vernieuwing van gebouwen, maar ook aan investeringen in innovaties en betere zorg. Dat benodigde kapitaal kunnen zorgaanbieders mondjesmaat zelf opbouwen door winst te maken op het aanbieden van zorg, of dat kapitaal kunnen zij aantrekken van ondernemers zoals banken en andere privaatkapitaalverschaffers door daar rendement tegenover te stellen.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij (een deel van) een ziekenhuis of kliniek wordt gekocht met het doel dit voor een hoger bedrag door te verkopen? Deelt u de mening dat deze constructie moet worden gestopt, omdat niet verbetering van de zorg, maar snel geld verdienen voorop staat? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door de aankoop van een ziekenhuis of kliniek en een latere verkoop hiervan wordt het verbod op winstuitkering niet omzeild. Het winstverbod regelt uitsluitend dat het hebben van een winstoogmerk niet is toegestaan en daarmee voor aanbieders van medisch specialistische zorg het uitkeren van winsten is verboden. Ik vind het begrijpelijk dat een privaatkapitaalverschaffer op termijn het geïnvesteerde kapitaal met een zeker rendement terug wil. Ik geloof niet dat er op dit moment in de zorg snel geld te verdienen valt, door middel van het verschaffen van kapitaal. De zorg is uiterst complex en kapitaalverschaffers zijn terughoudend. Ik hecht er belang aan dat kapitaalverschaffers die aan zorgaanbieders financieringen verstrekken gericht zijn op de langere termijn. Het doel van de investering gedurende deze langere termijn is een waardevermeerdering dus een verbetering van een (deel van) een ziekenhuis dat eerst kennelijk minder goed en later kennelijk beter presteert. Dit vind ik dat geen probleem. Verbetering van de zorg en rendement gaan dan hand in hand.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij een ziekenhuisstichting winst uitkeert via bedrijven aan wie activiteiten zijn uitbesteed, zoals een schoonmaakbedrijf of callcenter? Deelt u de mening dat deze maas in de wet moet worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Rendement kan alleen worden uitgekeerd via een uitbestede dienst, indien er voor die uitbestede dienst meer dan een marktconforme prijs betaald wordt. Zo lang er uitsluitend een juiste prijs voor de uitbestede dienst wordt uitgekeerd kan er geen sprake zijn van het betalen van rendement aan privaatkapitaalverschaffer via een uitbestede dienst. Ik ben van mening dat er een juiste prijs en niet een te hoge prijs voor uitbestede diensten moet worden betaald. Uitbesteden zou juist moeten gebeuren omdat en indien het uitbesteden efficiënter, beter of goedkoper is. Bovendien staat het te veel betalen voor uitbestede diensten, zelfs indien dat binnen een groep van rechtspersonen plaatsvindt, op gespannen voet met fiscale regels en kan er sprake zijn van fraude. Ik zal met de opsporingsambtenaren van de belastingdienst en het openbaar ministerie in overleg treden in hoeverre er aanwijzingen zijn dat dit soort praktijken voorkomen.
Hoe verklaart u de uitspraak dat de overheid een oogje toe knijpt bij de constructie van winstuitkering via uitbesteding aan bedrijven die niet onder het verbod vallen? Was u op de hoogte van deze en overige constructies? Wat is hierop uw beleid geweest? In hoeverre heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals hierboven beschreven kan het betalen van rendement via uitbestede diensten uitsluitend plaats vinden door een te hoge prijs voor de dienst af te rekenen. Een dergelijke praktijk zou in strikte zin niet onder het verbod op winstuitkering in de WTZi vallen, maar kan wel in strijd zijn met fiscale regels. Ook kan er sprake zijn van fraude. Mij is bekend dat enkele gevallen van te hoge vergoedingen en wegsluizen van zorggeld, anders dan door het overtreden van het verbod uit de WTZi, door het OM zijn aangepakt. Een voorbeeld van de aanpak van fraude is de uitspraak van de rechter in de Icare-zaak, waarbij een voormalig directeur werd veroordeeld tot een gevangenisstraf (Rb. Assen 1 juli 2010, LJN BM6323).
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij eigenaren van klinieken of ziekenhuizen geld kunnen verdienen door aparte diensten aan te bieden, die vervolgens door het ziekenhuis via outsourcing worden betaald? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van witwaspraktijken met premiegeld waaraan een einde moet komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wat is uw opvatting over de constructie waarbij eigenaren van ziekenhuizen rente over leningen opstrijken? Is dit voor u geen aanwijzing dat geld verdienen voorop staat, zelfs zonder dat dit aan een concrete prestatie is gerelateerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het verschaffen van kapitaal is in de ziekenhuissector een concrete prestatie, waarvoor in zijn algemeenheid een vergoeding betaald wordt in de vorm van rente. Ik zie geen verschil tussen het betalen van een dergelijke vergoeding aan een bank of aan een andere private partij. Wel acht ik van belang dat de rente niet ongerechtvaardigd hoog is, aangezien op die manier bijvoorbeeld fiscale regels omzeild zouden kunnen worden. De hoogte van de rente van een lening hangt doorgaans af van de looptijd en het risico dat de privaatkapitaalverschaffer loopt.
Wat is uw opvatting over de in het artikel genoemde constructie van maatschappen en apothekers die veel geld verdienen door extreem hoge tarieven te hanteren? Pleit dit niet voor specialisten in loondienst en apothekers in een abonnementensysteem? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de genoemde constructies niet. Onder de huidige bekostiging (per 2012) van medisch specialisten worden alle door medisch specialisten te declareren tarieven voor geleverde zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgesteld. Tevens geldt een honorariumomzetplafond per individuele instelling, zodat het totaal aan door medisch specialisten gedeclareerde honorariumtarieven per instelling nooit boven het vooraf gestelde macroplafond kan uitkomen. Het omzetplafond medisch specialisten geldt per instelling (ziekenhuis of zbc) voor de werkzaamheden van alle vrijgevestigd medisch specialisten in die instelling.
Apothekers kunnen niet zomaar extreem hoge tarieven in rekening brengen. Zorgverzekeraars en apotheekhoudenden maken immers afspraken over de tarieven en de prijzen van geneesmiddelen. De contracteergraad voor het jaar 2012 is erg hoog. Ten aanzien van de tariefafspraken voor het jaar 2012 hanteerden zorgverzekeraars als uitgangspunt een budgettair neutrale overgang naar de situatie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen. Dit betekent feitelijk een daling van de tarieven bij een oplopende zorgvraag.
Deze beheersingsmechanismen in acht genomen zie ik niet in waarom een en ander zou pleiten voor specialisten in loondienst of een verplicht abonnementssysteem voor apothekers, te meer omdat apotheekhoudenden en zorgverzekeraars ook andere bekostigingswijzen, waaronder een abonnementstarief, kunnen afspreken voor door de Nederlanders Zorgautoriteit vastgestelde zorgprestaties.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat zorgverzekeraars niet zeggen te weten hoeveel zorggeld wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken? Hoe kunnen verzekeraars in een liberaal zorgstelsel toezicht houden op de doelmatigheid als er zonder hun weten links en rechts zorggeld weglekt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het niet zorgwekkend dat zorgverzekeraars niet weten hoeveel er wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken. De wijze waarop zorgaanbieders zich financieren is een zaak van de zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars hoeven geen inzicht te hebben in alle kostencomponenten van de zorgaanbieder zoals toeleveranciers, rentes en lonen. Dit kan wel een onderwerp van gesprek worden indien de zorgverzekeraar tijdens onderhandelingen met een zorgaanbieder constateert dat de zorgaanbieder te veel vraagt voor zijn aanbod. Ook de kapitaallasten zoals rente kunnen dan onderwerp van gesprek worden. Als de zorgverzekeraar tot de conclusie komt dat de zorgaanbieder te duur is, dan kan de verzekeraar besluiten niet bij die zorgaanbieder in te kopen. Op deze wijze kunnen de zorgverzekeraars de kosten en de doelmatigheid in hun eigen hand houden.
Hebben belangen of eisen van (potentiële) investeerders een rol gespeeld bij het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum? Deelt u de mening dat zoiets volstrekt onwenselijk zou zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat er een verband zou zijn tussen potentiële investeerders en het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum. Ik heb geen overzicht van de mate waarin investeerders betrokken zijn bij streekziekenhuizen. In dit verband wijs ik er op dat er voor streekziekenhuizen verschillende redenen kunnen zijn zich te specialiseren in datgene waar zij goed in zijn en dus ook sommige zorg af te stoten. Over het algemeen zullen banken en andere kapitaalverschaffers financiering verstrekken voor die projecten die zij het meest kansrijk achten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat maatschappen van medisch specialisten zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering? Zo nee, waarom niet?
Maatschappen en specialisten BV’s leveren medisch specialistische zorg. Zij zijn echter geen instelling voor medisch specialistische zorg als in artikel 1.2 Uitvoeringsbesluit WTZi, dat is het ziekenhuis waarin ze werken. Hierdoor vallen zij niet onder de WTZi en daarmee dus niet onder het winstverbod. Alleen als de maatschap of de specialisten BV zelf een kliniek exploiteert die verzekerde zorg levert, valt deze onder de WTZi en het winstverbod.
Steenkolenmijnen op de UNESCO werelderfgoedlijst |
|
Frans Timmermans (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de beslissing van de UNESCO1 om drie voormalige steenkolenmijnen in Wallonië op de werelderfgoedlijst te plaatsen?
Ja, het Werelderfgoedcomité van UNESCO heeft zondag 1 juli hierover een besluit genomen.
Deelt u de mening dat behoud van industrieel erfgoed, zoals dat van het mijnverleden in de voormalige mijnstreek in Limburg niet alleen in regionaal en provinciaal, maar ook in nationaal en internationaal belang is?
Ja, de opkomst, uitbouw en neergang van de mijnbouw in Limburg en in de omliggende streken in Frankrijk, België en Duitsland zijn onderdeel van een belangrijke periode in de sociale en economische geschiedenis van West-Europa.
Bent u bereid op korte termijn met de provincie Limburg en met de gemeenten in de voormalige (Oostelijke en Westelijke) mijnstreek in overleg te treden om te bezien welke inmiddels zeer schaarse delen van het industriële erfgoed uit de rijke Limburgse mijngeschiedenis voor opneming op de UNESCO-werelderfgoedlijst in aanmerking zouden komen?
In voorjaar 2010 stelden mijn ambtsvoorganger en toenmalig minister van LNV de onafhankelijke commissie Herziening voorlopige lijst Werelderfgoed Koninkrijk der Nederlanden in. Taak van deze commissie was te adviseren over de vraag welke erfgoederen Nederland de komende vijftien jaar kan nomineren voor de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Ten behoeve van dit advies heeft de commissie grondig onderzocht welke Nederlandse erfgoederen een zodanige uitzonderlijke waarde hebben dat ze van belang zijn voor de gehele wereldgemeenschap. De uitzonderlijke universele waarde van het erfgoed en de mate van authenticiteit en gaafheid zijn belangrijke criteria om in aanmerking te komen voor een nominatie voor de Werelderfgoedlijst. In haar advies «Uitzonderlijke en universeel» stelt de commissie voor elf erfgoederen te nomineren voor de Werelderfgoedlijst. Erfgoed uit de Limburgse mijnstreek maakt hier geen onderdeel van uit.
Het advies van de onafhankelijke commissie hebben staatssecretaris Bleker van EL&I en ik in april 2011 overgenomen. Ik zie daarom geen aanleiding nu in gesprek te gaan met overheden in Limburg over een werelderfgoednominatie van delen van de mijnstreek.
Deelt u de mening dat naast overgebleven gebouwen en schachten van zowel staatsmijnen als particuliere mijnen, ook gedacht moet worden aan erfgoed zoals de mijnkoloniën, waarvan sommige inmiddels ook de status van beschermd stadsgezicht hebben?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Indien het overleg daartoe aanknopingspunten biedt, bent u dan bereid bij de UNESCO opneming op de werelderfgoedlijst van dit unieke Nederlands industriële erfgoed te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Bijna helft cafés nog niet rookvrij’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bijna helft cafés nog niet rookvrij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat personeel in de horeca net zoveel recht heeft op een rookvrije werkplek als werknemers in andere sectoren?
Zoals ik in de Kamerbrief van 18 juni jl. heb aangegeven, vind ik het huidige naleefniveau onvoldoende en vind ik dat er aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn om de naleving te verbeteren. Mogelijkheden daartoe zijn onder andere het intensiveren van de handhaving en het verder verhogen van de boetes. De demissionaire status van het kabinet laat mij echter geen ruimte om hierover nu een besluit te nemen.
Concludeert u uit deze cijfers dat de verhoging van de boetes (per 30 augustus 2011) niet effectief is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het totaal aantal van 762 boeterapporten uitsplitsen naar eerste overtredingen (600 euro), tweede overtredingen (1200 euro), derde overtredingen (2400 euro) en vierde overtredingen (4500 euro)?
In 2012 zijn 557 boetebeschikkingen van € 600 de deur uit gegaan, 64 beschikkingen van € 1200, 36 van € 2400 en 15 van € 4500. Dit betreft geen exacte uitsplitsing van de 762 opgemaakte boeterapporten omdat er een tijdsverloop zit tussen het opmaken van een boeterapport en het opstellen van de boetebeschikking op basis van de in het boeterapport geconstateerde feiten en waarnemingen.
Kunt u verklaren waarom slechts 16% van alle bedrijfsbezoeken wordt afgelegd in de niet-bereidende horeca (zoals cafés en discotheken), terwijl de naleving juist in deze sector zeer slecht is? Bent u bereid de Nieuwe Voedsel- en Waren Autoriteit (NVWA) opdracht te geven het zwaartepunt van de controles te verleggen naar cafés en discotheken?
Het aantal inspecties in de bereidende horeca valt hoog uit, omdat deze inspecties worden gecombineerd met andere inspecties, bijvoorbeeld in het kader van hygiëne en warenwetregelgeving. Daardoor kan de capaciteit die specifiek voor de rookvrije horeca is gereserveerd, ook volledig voor de handhaving in cafés worden vrijgemaakt. Er is dus geen sprake van het verleggen van prioriteiten. Het zwaartepunt in de handhaving blijft onverminderd liggen bij de cafésector.
Ziet u binnen de huidige financiële kaders en binnen uw demissionaire status nog meer mogelijkheden om effectiever te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om overtredingen van het rookverbod te melden via de website van de NVWA? Neemt dit aantal toe of af? Is er inmiddels een duidelijker verband tussen de meldingen die daar worden gedaan en de daadwerkelijke inspecties, zoals door u toegezegd in het algemeen overleg Rookvrije Horeca/Tabaksbeleid op 19 januari 2011?2
In 2011 zijn 3960 meldingen van overtredingen binnengekomen. Dit jaar zijn er tot en met 26 juni jl. 829 meldingen geregistreerd. Er lijkt dus sprake te zijn van een flinke afname in het aantal meldingen. Er is inderdaad een verband tussen de gerichte inspecties op het rookverbod in cafés en de meldingen. Meldingen van werknemers krijgen altijd hoge prioriteit en worden op korte termijn opgevolgd. Meldingen van consumenten worden voor zover mogelijk opgevolgd.
In hoeverre wordt er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in het kader van de Wet economische delicten een strafrechtelijke procedure te openen en boetes op te leggen van maximaal 18 500 euro? Zijn er ook voorbeelden bekend van horecazaken die op last van de rechter tijdelijk zijn gesloten?
Op dit moment wordt alleen gebruik gemaakt van het bestuursecht om het rookverbod in de horeca te handhaven. In antwoord op eerdere Kamervragen van 19 januari 2011 heb ik aangegeven dat ik geen voorstander ben van handhaving middels het strafrecht, omdat dit qua capaciteit een zeer intensieve wijze van handhaven is, die bovendien weerstand bij de sector oproept. Dat zal uiteindelijk leiden tot een drastische vermindering van het aantal inspecties en niet bijdragen aan het vergroten van het draagvlak voor de rookvrije horeca.
Identiteitsfraude |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «BRIEF. Gevaarlijk falen bij politie & PostNL»?1
Ja.
Is het waar dat iemand op de in het bericht geschetste wijze slachtoffer van identiteitsfraude kan worden? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel gaat het om verschillende vormen van fraude, waarvan het gebruik van de doorzendservice voor zakelijke gebruikers er één is. Een voor het slachtoffer onbekende persoon heeft zich kennelijk uitgegeven als vertegenwoordiger van de BV van het slachtoffer en in die valse hoedanigheid is een klantnummer bij PostNL aangevraagd. PostNL en justitie trachten de exacte toedracht te achterhalen. In het belang van het onderzoek en met het oog op eventuele toekomstige fraudepogingen kan over specifieke zaken geen verdere mededeling worden gedaan. PostNL heeft overigens in overleg met het slachtoffer inmiddels maatregelen genomen.
Is het waar dat bedrijven die via internet producten verkopen niet of niet altijd controleren of de tenaamstelling van het gebruikte rekeningnummer wel overeenkomt met de naam van het bedrijf dat de bestelling heeft geplaatst? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke controles de verantwoordelijkheid van het desbetreffende bedrijf dan wel de bank zouden moeten zijn? Hoe kunnen die controles worden uitgevoerd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop bedrijven die via internet producten verkopen, de betalingsgegevens van hun klanten verifiëren. Ik zie dat als een verantwoordelijkheid van die bedrijven, in de wetenschap dat onvoldoende verificatie zal leiden tot een verstoorde leverancier/klantrelatie en derhalve tot inkomstenderving.
Is het mogelijk dat een crimineel op naam van een bedrijf van een ander een klantnummer bij PostNL laat aanmaken en op die wijze via een zakelijke doorstuurdienst de post kan laten doorsturen? Als dit mogelijk blijkt te zijn, hoe kan dit? Hoe verhoudt zich dit tot wettelijke voorschriften, zoals het briefgeheim?
Zakelijke klanten van PostNL kunnen een klantnummer bij PostNL aanvragen. Dit is te vergelijken met een debiteurennummer. De klant betaalt achteraf voor afgenomen producten en diensten. Het klantnummer is een interne identificatie. Bij de aanvraag van een klantnummer moet ook het KvK-nummer uit het Handelsregister worden opgegeven. Dat is ook in dit geval gebeurd. Wanneer een zakelijke doorzendservice wordt afgesloten, zendt PostNL altijd eerst een bevestigingsbrief naar het vestigingsadres van het bedrijf voordat de service daadwerkelijk start. Het vestigingsadres was in dit geval identiek aan het huisadres van het slachtoffer. Deze geeft aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Wellicht is deze bevestigingsbrief onderschept door een kwaadwillende. Er kan een relatie zijn tot het strafrechtelijk aspect van het briefgeheim, waarbij iemand onbezorgde post steelt om kennis te nemen van de inhoud van het poststuk. Er zou ook sprake van kunnen zijn dat bezorgde post is gestolen. Dan gaat het puur om diefstal en is er geen relatie tot het briefgeheim. Wat in dit geval de precieze overtreding was wordt onderzocht.
Zijn er in het genoemde geval inderdaad meerdere aangiftes gedaan? Zo ja, wat is er met die aangiftes gedaan? Wat is de stand van zaken van het onderzoek? Op welke wijze wordt het slachtoffer op de hoogte gehouden?
Ja. Naar aanleiding van de aangiftes zijn diverse opsporingshandelingen verricht door de politie. Deze hebben niet geleid tot de aanhouding van een verdachte. Het slachtoffer is op de hoogte gebracht van het feit dat het opsporingsonderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Ook zijn afspraken gemaakt met het slachtoffer over eventuele toekomstige gevallen.
Kunt u de volgende in het bericht gestelde vragen beantwoorden:
Als iemand, zakelijk of particulier, een postbus wil openen, dan vindt bij het ophalen van de sleutel op de postbuslocatie controle plaats aan de hand van een legitimatiebewijs en aan de hand van de bevestigingsbrief die naar het woon- of vestigingsadres van de aanvrager is gestuurd. Pas daarna wordt een sleutel uitgereikt. In het onderhavige geval geeft het slachtoffer aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Mogelijk dat de bevestigingsbrief is onderschept, want zonder bevestigingsbrief wordt geen sleutel overhandigd. Dat in dit geval ook de privé post is doorgestuurd, komt omdat de naam van de BV en de familienaam identiek waren.
Weet u hoe vaak er naar schatting jaarlijks op de in het bericht genoemde wijze identiteitsfraude wordt gepleegd? Zo ja, was is uw schatting? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Volgens gegevens van PostNL vormen pogingen tot fraude minder dan 0,03 % van het aantal jaarlijks afgesloten doorzendcontracten. Bijna altijd worden deze pogingen op tijd herkend en verijdeld. Het aantal geslaagde fraudepogingen is zeer gering.
Wat gaat u doen om de in het bericht genoemde criminele praktijken te bestrijden?
Een belangrijke rol is weggelegd voor het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. PostNL heeft overigens het slachtoffer in het proces van afhandeling van de klacht geïnformeerd over het CMI. Daarnaast heeft het CMI naar aanleiding van het artikel op Geenstijl.nl contact opgenomen met het slachtoffer en heeft het de melding in behandeling genomen. Tot slot benadruk ik het belang dat gedupeerden aangifte doen ten behoeve van opsporing en vervolging van de daders.
De aanhoudende problemen met de postvoorziening op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU), Wassila Hachchi (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat de postvoorziening op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba nog altijd niet naar behoren functioneert?
Ja.
Is het u bekend dat burgers aanmaningen krijgen van rekeningen die ze niet of te laat hebben ontvangen of anderzijds niet aan verplichtingen kunnen doen en daarbij boetes riskeren? Deelt u de mening dat het onrechtvaardig is om burgers aansprakelijk te stellen voor dergelijke boetes en andere schades als gevolg van de problemen bij de postvoorziening? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen zodat burgers hiervan niet langer de dupe zullen zijn?
Er kunnen verschillende redenen zijn dat burgers rekeningen niet of te laat betalen. Een reden zou kunnen zijn dat de post niet of te laat op de juiste bestemming wordt bezorgd. Van geval tot geval zal dan bepaald moeten worden wat de ware toedracht is als burgers hun betalingsverplichtingen niet nakomen. De bewijslast zal evenwel lastig zijn. De Wet Post BES, die rechtstreeks is gebaseerd op de destijds voor de Nederlandse Antillen geldende Postlandsverordening 1998, kent in artikel 7 een regeling met betrekking tot de aansprakelijkheid van de concessiehouder. Hierbij is geregeld dat schadeclaims als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van poststukken slechts kunnen worden ingediend door degene die de post heeft verzonden, de afzender. Ondervinden anderen dan de afzender schade, dan is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander een schadeclaim in te dienen. Uiteindelijk beslist de rechter in een concreet geval of er sprake is van aansprakelijkheid. Ook het antwoord op de vraag of degene die een rekening of aanmaning verzendt, wetende dat de postbezorging niet altijd goed verloopt, redelijkerwijs extra kosten mag berekenen of boetes mag opleggen, is uiteindelijk aan de rechter. Organisaties kunnen hun klanten overigens ook andere mogelijkheden bieden om hun rekeningen te voldoen, zoals betaling via automatische incasso. Bekend is voorts dat er op Caribisch Nederland organisaties zijn die betalingsverzoeken per eigen koerier of per email versturen.
Kunt u in detail aangeven welke problemen zich nog altijd bij de postvoorziening voordoen? Deelt u de mening dat het instellen van postcodes voor de openbare lichamen een groot deel van de problemen zou verhelpen? Zo ja, wanneer worden de postcodes ingevoerd? Zo nee, waarom niet? In hoeverre zijn de problemen met de postvoorziening te wijten aan de doorvoer van de post via Curaçao? In hoeverre zijn de problemen te wijten aan het feit dat internationale postbedrijven nog altijd onvoldoende op de hoogte zijn van de staatsrechtelijke wijzigingen van 10-10-2010? Heeft de Universal Postal Union (UPU) inmiddels uw verzoek overgenomen om »Caribisch Nederland» dan wel »Dutch Caribbean» toe te voegen aan het codesysteem?
De problematiek met de postvoorziening blijkt uit de overkomstduur, dat is het gemiddelde aantal dagen dat zit tussen de aanbieding van poststukken en de bezorging daarvan. Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven, waren er ook voor de transitiedatum van 10 oktober 2010 veel klachten over de overkomstduur en de kwaliteit van de postdienstverlening. Helaas is er sinds oktober 2010 nog onvoldoende verbetering opgetreden. Volgens de concessievoorwaarden dient post op een eilandgebied gemiddeld genomen twee dagen na aanbieding bezorgd te zijn. Post tussen de eilanden van Caribisch Nederland dient binnen gemiddeld vier dagen na aanbieding bezorgd te zijn.
In mijn antwoord op eerdere vragen uit uw Kamer (Kamerstukken 2010/11, aanhangsel 2263) heb ik aangegeven dat ik samen met de toezichthouder, het Agentschap Telecom, richting de huidige concessiehouder, Nieuwe Post Nederlandse Antillen (NPNA), een verbetertraject heb ingezet. Dit traject zou in de loop van 2011 moeten leiden tot verbeteringen in de postdienstverlening. Helaas bleek dat niet het geval. Daarom heb ik besloten NPNA te ondersteunen om tot een kwaliteitsslag in de interne organisatie te komen. In het najaar van 2011 heb ik het hele logistieke proces van NPNA door externe adviseurs laten doorlichten. Deze doorlichting heeft een aantal praktische en ook relatief eenvoudig te implementeren verbeterpunten opgeleverd in onder meer de aansturing en de inrichting van het logistieke proces van het postbedrijf. Op basis van deze doorlichting heb ik bovendien een plan van aanpak laten opstellen, waarmee een aantal van deze verbeteringen kan worden doorgevoerd. Ik kan echter niet op de stoel van de onderneming gaan zitten. Het is aan NPNA zelf om deze verbeteringen door te voeren. Ik kan het bedrijf slechts beoordelen op het nakomen van de concessievoorwaarden.
Eén van de aangedragen verbeterpunten betreft de invoering van een systeem van postcodes. De invoering van zo’n systeem zou inderdaad op langere termijn tot enige verbetering kunnen leiden, maar dit vergt wel de nodige (financiële) investeringen en bijvoorbeeld ook een uitgebreide voorlichtingscampagne om er voor te zorgen dat verzenders van post – ingezetenen en niet-ingezetenen van Caribisch Nederland – ook daadwerkelijk dit systeem van adressering gaan gebruiken. De Nederlandse ervaring laat zien dat dat vele jaren duurt. De vraag is daarnaast of een systeem van postcodes de meest logische en doelmatige oplossing is. Postcodes hebben vooral betekenis als er sprake is van een fijnmazig en uitgebreid netwerk van bezorgpunten. Dat is in Caribisch Nederland niet het geval. Om tot een betere overkomstduur te komen is meer te verwachten van het voornemen van de Bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba om straatnamen en huisnummers op bestuurlijk niveau vast te stellen, kenbaar te maken aan bewoners en eigenaren en deze zichtbaar te maken in de openbare ruimte. Ook van de beoogde doorvoering van de vastgestelde straatnamen en huisnummers van bewoonde panden in de bevolkingsadministratie «PIVA» valt effect te verwachten, aangezien de vastgestelde adressen dan ook zullen worden toegepast door de gebruikers van de persoonsgegevens uit PIVA.
De overkomstduur van internationale post is afhankelijk van het gehele logistieke proces van aanlevering van post. Naar schatting is ruim de helft van de inkomende post bestemd voor Caribisch Nederland afkomstig van Nederland en bijna een kwart komt uit de Verenigde Staten en Europese landen als Duitsland en Frankrijk. NPNA is verantwoordelijk voor het proces van afhandeling van internationale inkomende post vanaf het moment dat de post op Curaçao, Bonaire of Sint Maarten wordt aangeleverd. Dat kan afhankelijk van de routing en de keuzes van het aanbiedende postbedrijf (PostNL, US Postal, La Poste, e.d.) een aantal dagen duren. Om er voor te zorgen dat alle internationale postbedrijven op de hoogte zijn van de staatsrechtelijke wijzigingen en de status van Caribisch Nederland heb ik de Universal Postal Union (UPU) formeel verzocht om op de officiële lijst van aangesloten leden en lidstaten, de «ISO Country Code», de bestemmingen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan te duiden met «Caribisch Nederland» of »Dutch Caribbean».
De UPU heeft inmiddels deze aanduiding overgenomen als «Caribbean part of Netherlands (Bonaire, Saba and Sint Eustatius)» en heeft deze wijziging met de leden en lidstaten gecommuniceerd. Het is vervolgens aan de gebruikers, de wereldwijde verzenders van particuliere of zakelijke post, om vervolgens ook deze adressering te gebruiken. Doen zij dit niet, dan kan dit leiden tot miszendingen en derhalve tot vertraging.
Sinds de transitie heeft de toezichthouder meerdere metingen uitgevoerd met als uitkomst dat de overkomstduur nog steeds niet voldoet aan de concessievoorwaarden. De laatste meting vond in mei dit jaar plaats en betrof alleen Bonaire. Hoewel de uitkomst nog steeds onvoldoende is, laat deze meting wel een aanmerkelijke verbetering zien ten opzichte van de in februari dit jaar gehouden meting. In februari werd de helft van de brieven in de steekproef op Bonaire pas na meer dan vijf dagen na aanbieding bezorgd. In de steekproef van mei was dat percentage gedaald tot circa 15%. Binnenkort volgen nog metingen ten behoeve van Sint Eustatius en Saba en wordt nog een meting gehouden op Bonaire, waaruit zal moeten blijken of de verbetering zich doorzet.
Hoe verhoudt de aanhoudende problematiek zich met de toezegging van u dat de postvoorziening vanaf eind 2011 tot een acceptabel kwaliteitsniveau moet hebben geleid?1
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden deze problemen zich met het plan van aanpak met concrete verbeterplannen waarover u in februari 2012 sprak?2 Bent u bereid een overzicht te verschaffen van de belangrijkste verbeterplannen die zijn afgesproken? Is de Nieuwe Post N.V. in de optiek van u voortvarend aan de slag gegaan met deze verbeterplannen? Zo nee, welke maatregelen heeft u, in nauw overleg met de toezichthouder, ondernomen? Zo ja, op welke punten zijn er duidelijke verbeterslagen gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Voldoet de Nieuwe Post N.V. , met inachtneming met de aanhoudende problematiek die nu al twee jaar voortsleept, aan haar wettelijke verplichtingen? Heeft de toezichthouder, het Agentschap Telecom, aanleiding gezien om een aanwijzing te geven? Zo ja, kunt u aangeven of er voldoende gevolg aan deze aanwijzing is gegeven? Zo nee, kunt u aangeven op basis waarvan er geen aanwijzing is gegeven?
Nee, NPNA voldoet sinds de transitie per 10 oktober 2010 niet aan haar wettelijke verplichtingen. Zoals in mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5 al is aangegeven, is de problematiek echter niet nieuw. Ook voor de transitie werd niet voldaan aan de concessievoorwaarden. Ondanks de inspanningen en handreikingen om tot een betere kwaliteit te komen en er recent dus verbetering is gemeten, zijn de resultaten nog onvoldoende. Zoals in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer en in het op 30 januari jl. met uw Kamer gehouden algemeen overleg inzake BES aangelegenheden is aangegeven, kan handhavend worden opgetreden. Op grond van de Wet Post BES heeft de toezichthouder, het Agentschap Telecom, de mogelijkheid een aanwijzing te geven. Indien daar niet aan wordt voldaan, dan kan een administratieve boete worden opgelegd. Hiervan is echter nog geen gebruik gemaakt. De noodzaak en vorm van handhavend optreden worden bekeken aan de hand van de resultaten van de laatste metingen. In die afweging zal ook rekening worden gehouden met de omstandigheden, het effect, de proportionaliteit en de effectiviteit van zo’n maatregel.
Anders dan in Nederland is NPNA niet de wettelijk aangewezen postvervoerder. Dat kan ook niet. NPNA is sinds de transitie het postbedrijf van een ander land, namelijk van Curaçao. NPNA is houder van de postconcessie ten behoeve van Caribisch Nederland en betaalt daarvoor een vergoeding. Op basis van nog van NPNA te ontvangen financiële rapportage, waarin over het jaar 2011 een onderscheid is gemaakt in kosten en opbrengsten per eilandgebied, moet blijken in hoeverre er sprake is geweest van een kostendekkende postvoorziening op Caribisch Nederland. In dit verband hecht ik er ook aan de gewijzigde context te schetsen. Wereldwijd lopen de postvolumes als gevolg van elektronische alternatieven (e-mail, internet, e.d.) sterk terug. Ik heb uw Kamer daarover onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2011/12, 29 502, nr. 77). Om een voor iedereen bereikbaar en betaalbaar netwerk van postdienstverlening in stand te houden zijn schaal en volume van belang. Hoe groter schaal en volume en hoe eenduidiger het verzorgingsgebied, hoe lager de kosten per posteenheid zijn. Gegeven de teruglopende volumes en rekening houdend met de huidige (gelimiteerde) posttarieven is het voor iedere postvervoerder een serieuze uitdaging om op rendabele wijze aan de concessievoorwaarden te voldoen. De toezichthouder zal kortom met deze ontwikkeling en omstandigheden rekening moeten houden in de besluitvorming om handhavend op te treden.
Zoals ik ook reeds heb aangegeven in het eerder met uw Kamer gevoerde algemeen overleg inzake BES-aangelegenheden wil ik me een goed beeld vormen van mogelijke alternatieven voor de postdienstverlening op en ten behoeve van Caribisch Nederland. Daarbij gaat het niet alleen om een verkenning naar alternatieve postvervoerders, maar ik zal ook bezien of aanpassing van wetgeving of van de concessievoorwaarden kan bijdragen aan een verbeterde postdienstverlening. Van NPNA zijn reeds voorstellen tot aanpassing ontvangen, onder meer ten aanzien van de mogelijkheden van uitbesteding van (delen van) de postdienstverlening aan derden en het toestaan van gebundelde afleverpunten («community boxes»).
Ik heb inmiddels een extern bureau opdracht gegeven om een verkenning uit te voeren of, en zo ja onder welke voorwaarden partijen bereid zijn om (delen van) de postvoorziening ten behoeve van Caribisch Nederland op zich te nemen. De uitkomsten van deze verkenning, die in september dit jaar zal zijn afgerond, zal ik betrekken in de verdere besluitvorming over de verlenging van de postconcessie per 1 januari 2013. Uit eerdere, globale verkenningen is overigens gebleken dat het aantal serieuze alternatieven voor de postdienstverlening ten behoeve van Caribisch Nederland beperkt is. Een kwalitatief goede postvoorziening kost geld en zal – uitgaande van een systeem, waarin de kosten worden gedekt uit de opbrengsten – ook consequenties hebben voor de te hanteren tarieven.
Zijn de aanhoudende problemen aanleiding om per 1 januari 2013, wanneer de postconcessie van Nieuwe Post N.V. verloopt, een nieuwe postleverancier te overwegen? Zo ja, heeft u al een andere leverancier op het oog?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Bank zet trouwe klant in de kou’ |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat banken momenteel substantieel minder financieringsruimte voor een hypotheek bieden aan bestaande klanten van wie de inkomenspositie niet is verslechterd?1
Wat iemand hypothecair mag lenen ten opzichte van zijn inkomen (LTI norm) wordt bepaald door de normen van het Nibud. De ruimte die een huishouden heeft voor woonuitgaven wordt hierbij bepaald door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en overige kosten voor levensonderhoud. Jaarlijks worden de normen opnieuw berekend. De laatste jaren zijn de normen verkrapt door beperkingen van de koopkracht, onder andere door aanpassingen van regelingen voor sociale zekerheid. Daardoor is het bedrag wat iemand kan lenen ten opzichte van zijn inkomen de laatste jaren beperkt. Afhankelijk van de rentestand en het inkomen kan er in 2012 daardoor 1 tot 5% minder geleend worden dan in 2011. De wijze waarop deze LTI norm wordt berekend, is niet veranderd, uitsluitend de uitkomsten van deze berekeningen hebben tot een verkrapping geleid.
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) is mede op aandringen van de AFM en het ministerie van Financiёn door marktpartijen zelf aangescherpt met ingang van 1 augustus 2011. Hypotheken die zijn en worden afgesloten na 1 augustus dienen te voldoen aan de regels in deze GHF. Dit geldt ook voor hypotheken die, zoals in het artikel in de Telegraaf d.d. 16 mei 2012 wordt aangegeven, worden meeverhuisd naar een nieuwe woning. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Voor inwerkingtreding van deze aangepaste GHF werd in ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de LTI- norm (in 2009 werd in 6,5% van de gevallen niet goed onderbouwd waarom werd afgeweken van deze norm). Daarom zijn in de GHF beperkingen gesteld aan de afwijkingsmogelijkheden van de inkomensnormen. Dit betekent dat een aantal consumenten minder kan lenen dan toen deze afwijkingsmogelijkheden groter waren.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat, hoewel de financieringsruimte iets kleiner is geworden, ook de huizenprijzen gedaald zijn en de overdrachtsbelasting met 4% is afgenomen.
Kunt u toelichten in welke mate de financieringsruimte voor klanten is verminderd sinds, mede op voorspraak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de regels voor hypotheekverstrekking zijn verscherpt? Kunt u aangeven welk effect dat heeft op de hypotheekruimte voor consumenten en op de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke wijze de banken de strengere regelgeving van de AFM interpreteren? Is er in uw ogen sprake van een striktere interpretatie door de banken dan noodzakelijk? Kunt u dit toelichten?
Binnen de GHF regels is er nog steeds ruimte voor maatwerk bij de LTI norm.
Voor deze inkomensnormen geldt dat naast de Nibud normen rekening mag worden gehouden met een onvoorwaardelijke, schriftelijk vastgelegde inkomensstijging binnen 6 maanden; de gemiddelde inkomsten over de laatste drie kalenderjaren wanneer de consument ondernemer is; en inkomsten uit vrij beschikbaar vermogen. Daarnaast zijn er verschillende uitzonderingsmogelijkheden op de inkomensnorm mogelijk. Als een hypothecaire financiering wordt overgesloten, mag er een uitzondering worden gemaakt (onder de voorwaarden dat de consument in de woning blijft wonen en de nieuwe hypothecaire financiering niet hoger is dan de af te lossen hypothecaire financiering, vermeerderd met notaris- en taxatiekosten, eventuele afsluitkosten en/of door de consument aan een bemiddelaar betaalde vergoedingen ter zake van de hypothecaire financiering en een eventueel verschuldigde vergoeding wegens vervroegde aflossing van de oude hypothecaire financiering). Dit mag ook bij energiebesparende voorzieningen in de woning en bij verwerving van een woning met het zogenaamde A-label. In zo’n geval mag een extra hypothecaire financiering verstrekt worden door het Contactorgaan Hypothecair Financiers in overleg met het NIBUD vast te stellen bedrag.
Verder mogen bij een zogenaamde overbruggingssituatie de verplichtingen van de consument uit een bestaande hypothecaire financiering van een verkochte of te verkopen woning en van een overbruggingsfinanciering buiten beschouwing worden gelaten, mits aannemelijk is dat de verplichtingen uit de hypothecaire financieringen gedurende een realistische periode door de consument kunnen worden nagekomen.
Tenslotte is er een algemeen omschreven uitzonderingsmogelijkheid opgenomen in de GHF. Als een afwijkende situatie goed gedocumenteerd is, goed gecontroleerd wordt en aantoonbaar bestendig is, kan worden afgeweken van de inkomensnormen.
De AFM houdt in haar toezicht rekening met deze uitzonderingsmogelijkheden. Eind vorig jaar (Kamerstuk 29 507, nr. 105) heb ik Uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de banken en de AFM en het ministerie van Financiёn waarbij werd verduidelijkt hoe bepaalde uitzonderingen konden worden toegepast in de praktijk. De banken, de AFM en ikzelf blijven hierover in gesprek.
Zijn er in uw ogen andere redenen dan de verscherpte hypotheekregels waarom banken steeds strengere voorwaarden stellen aan hypotheekverstrekking aan consumenten? Kunt u dit toelichten en tevens aangeven welke signalen u daarover heeft ontvangen?
Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre banken strenger zijn in het verstrekken van hypothecair krediet om andere redenen dan hierboven genoemd.
De huidige economische en financiële problemen confronteren banken echter wel met een aantal factoren die kunnen betekenen dat banken voorzichtiger zijn in het verstrekken van nieuwe leningen dan in de hoogtijjaren voorafgaand aan de crisis. Zo is het voor banken sinds het uitbreken van de crisis moeilijker om financiering aan te trekken voor de (hypothecaire) leningen die ze verstrekken. Dit kan invloed hebben op het vermogen en de bereidheid van banken om extra (hypothecaire) leningen te verstrekken.
Daarnaast beoordelen banken bij het verstrekken van een (hypothecaire) lening altijd het risico dat een lening (ten dele) niet wordt terugbetaald. Hoewel het aantal betalingsachterstanden en gedwongen verkopen in Nederland nog steeds erg laag is ten opzichte van andere landen, maken het huidige slechte economische klimaat, de dalende huizenprijzen en de oplopende werkloosheid banken mogelijk voorzichtiger in het verstrekken van nieuwe hypothecaire leningen.
Banken worden daarnaast geconfronteerd met diverse maatregelen, zoals verscherpte kapitaalseisen onder Basel III en een bankbelasting. Deze hebben (mogelijk) beperkende gevolgen voor de kredietverlening aan consumenten. Het is moeilijk om aan te geven wat de precieze impact van dergelijke maatregelen is. Ten aanzien van de bankbelasting is recent aan Uw Kamer een brief (Kamerstuk 33 121, nr. 31) gestuurd waarin DNB een berekening heeft gemaakt van de effecten van de bankbelasting op de kredietverlening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat banken relatief hoge hypotheekrentes berekenen aan consumenten, zowel voor hypotheken met nationale hypotheekgarantie (NHG) als zonder, terwijl zij zelf voor relatief lage rentes kunnen lenen op de internationale geldmarkt? Kunt u dit toelichten?
In 2011 heeft de NMa onderzoek gedaan naar de margeontwikkeling op de Nederlandse hypotheekmarkt. De NMa concludeerde dat de marges na het uitbreken van de crisis op de financiële markten sterk waren toegenomen en historisch gezien op een hoog niveau lagen, maar dat de marges begin 2011 weer waren gedaald tot niveaus die voor de crisis gangbaar waren. Daarnaast is het van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de rente op Nederlandse staatsobligaties, de interbancaire rente (euribor) en de rentes die banken betalen op de internationale kapitaalmarkten. De rente op Nederlandse staatsobligaties is door de problemen in de Eurozone sterk gedaald; ook de interbancaire rente is sterk gedaald, mede door het optreden van de ECB. Echter, de interbancaire rente is niet de rente waartegen banken onbeperkt lange financiering kunnen aantrekken aangezien de interbancaire markt door het onderlinge wantrouwen tussen banken behoorlijk opgedroogd is. Daarmee zijn de rente op Nederlandse staatsobligaties en de interbancaire rente dus geen goede graadmeter voor de rente die de banken op de internationale kapitaalmarkten betalen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de strengere regels voor hypotheekverstrekking zo rigide worden toegepast dat aantoonbaar kredietwaardige consumenten toch substantieel minder hypotheekruimte krijgen van hun bank? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is ruimte voor maatwerk.
Het bericht dat de gemeente Almelo circussen weert met wilde dieren |
|
Han ten Broeke (VVD), Johan Houwers (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen circussen met wilde dieren meer in Almelo»?1
Ja.
Op grond waarvan hebben de gemeenten Almelo, Heemskerk, Den Haag, Groningen en Amsterdam besloten dat circussen met wilde dieren niet langer zijn toegestaan?
Het is mij niet bekend of er bij alle genoemde gemeenten sprake is van een voorkeursbeleid. Uit de media ontstaat het beeld dat er zorgen zijn omtrent het welzijn van dieren of de herkomst van dieren of er zijn ethische overwegingen.
Zoals aangegeven in reactie op eerdere Kamervragen2 hebben gemeenten een autonome regelgevende bevoegdheid, die onder meer wordt begrensd door regelgeving op rijks- en provinciaal niveau. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is gericht op maatregelen ter bevordering van het dierenwelzijn. Uit het gemeenterecht vloeit voort dat gemeenten in zo’n geval niet bevoegd zijn om vanuit een oogpunt van dierenwelzijn eigen regels over dieren te stellen.
Dit is bevestigd in een uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State3.
Gemeenten hebben wel de bevoegdheid om met een ander oogmerk regels te stellen inzake dieren, mits deze regels niet in strijd zijn met de normen in de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld regels stellen over circussen in het belang van de openbare orde of veiligheid.
Was er in alle gevallen sprake van een bedreiging van de openbare orde? Zo nee, deelt u de opvatting dat gemeenten dan niet bevoegd zijn om dergelijke besluiten te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten op grond van voorkeursbeleid geen circussen meer kunnen weigeren als zij voldoen aan de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel de wetgeving als de rechtspraak hebben duidelijke kaders aangegeven.
Olieboring in het Noordpoolgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Deelt u de zorgen over de ijskappen in het Noordpoolgebied, die door het jarenlang opstoken van fossiele brandstoffen inmiddels zo ver zijn gesmolten dat voorheen onbereikbare Arctische oliegebieden nu binnen bereik zijn komen te liggen? Wat vindt u ervan dat uitgerekend oliemaatschappij Shell als eerste vanaf 13 juli 2012 proefboringen mag gaan uitvoeren in het unieke Noordpoolgebied?
Het is niet aan mij maar aan de vergunningverlener – in dit geval de Amerikaanse overheid – om de afweging te maken of activiteiten toegelaten kunnen worden. De Amerikaanse overheid heeft met de vergunningaanvraag ingestemd en is nagegaan of de mogelijke impact op onder andere de omgeving voor de bevolking, die afhankelijk is van de Arctische natuur in het voorzien van hun levensbehoeften, flora en fauna en het milieu acceptabel zijn. Ook is beoordeeld of Shell’s plannen voldoen aan de vereiste standaarden om olielekkages te voorkomen en dat in geval er iets gebeurt, hier snel en adequaat op gereageerd kan worden.
In algemene zin heb ik overigens geen bezwaar tegen het feit dat Shell het eerste bedrijf is dat proefboringen gaat uitvoeren in het Noordpoolgebied. Shell voldoet aan de eisen en voorwaarden die de Amerikaanse overheid gesteld heeft. Daarnaast heeft Shell ook reeds ervaring met werkzaamheden onder Arctische en subarctische omstandigheden (waaronder in Alaska, Sakhalin II, Groenland en Rusland).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om proefboringen toe te staan in het toch al in belabberde staat verkerende Noordpoolgebied, omdat een mondiale wedloop om Arctische olie dan niet meer te stoppen lijkt met alle potentiële desastreuze gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat een eventueel olielek niet uitgesloten kan worden? Zo ja, hoe beoordeelt u het gegeven dat een eventueel olielek vrijwel onmogelijk kan worden gestopt en opgeruimd vanwege de geïsoleerde ligging van het gebied, het uitzonderlijke en ijzige klimaat en de vaak zware weersomstandigheden?
Deelt u de mening dat dit kwetsbare natuurgebied geen enkel risico mag lopen op zo’n desastreus olielek? Zo ja, deelt u de mening dat het paraat hebben van 22 schepen en een afsluiter geen garantie bieden op het kunnen voorkomen van desastreuze milieugevolgen, zeker gezien in het verleden is gebleken dat het olielek onder de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico ook, nadat het kwaad was geschied, onstelpbaar bleek? Welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom acht u boringen in het poolgebied verantwoord?
Deze risico’s overziend, deelt u de mening dat de bescherming van dit unieke en zeer kwetsbare natuurgebied ernstig tekortschiet als deze olieproefboringen gaan plaatsvinden, zeker gezien het feit dat het Noordpoolgebied al enorm onder druk staat, de natuur achteruit holt en er enorme kennisleemtes bestaan over de uitwerkingen van klimaatverandering en de mate waarin de cumulatieve effecten van menselijke activiteiten het ecosysteem bedreigen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de bescherming van de Noordpool te verbeteren en deze proefboringen tegen te gaan? Op welke wijze gaat u hier werk van maken? Zo nee, waarom niet?
De bevoegde overheid bepaalt of genoeg maatregelen zijn genomen om de effecten van activiteiten op onder andere de biodiversiteit te minimaliseren. De Amerikaanse wet- en regelgeving schrijft voor, dat bij aanvragen voor mijnbouwactiviteiten in gevoelige gebieden onderzoeken zijn opgenomen, die ingaan op de mogelijk effecten op de omgeving.
Ik heb er alle vertrouwen in dat de Amerikaanse overheid een zorgvuldige afweging heeft gemaakt.
Deelt u de mening dat het veel wenselijker en efficiënter zou zijn als Shell de financiële middelen die nu worden ingezet voor onderzoek naar en voorbereidingen van deze proefboringen – met als gevolg dat bij oliewinning het broeikaseffect enkel vergroot zal worden – zou inzetten voor innovatie op het gebied van hernieuwbare en duurzame energiebronnen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In deze wil ik opmerken, dat ik niet ga over de commerciële keuzes van een bedrijf zoals Shell.
Bent u bereid de lidstaten van de Europese Unie en andere landen op te roepen zich te verzetten tegen proefboringen door oliemaatschappijen in het Noordpoolgebied en dit actief uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande is beschreven, heeft de Amerikaanse overheid voorwaarden en eisen gesteld en heeft Shell verscheidene onderzoeken moeten doen. Onder andere deze informatie heeft ten grondslag gelegen aan de beslissing, die de Amerikaanse overheid weloverwogen heeft genomen. Ik zie geen reden om dit in twijfel te trekken. Ik zal andere lidstaten en andere landen dan ook niet oproepen om zich te verzetten tegen de proefboringen; Shell zal ik ook niet oproepen om af te zien van de voorgenomen boringen.
Wat ik u echter wel toezeg, is dat ik Shell blijf stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Voor dit project heeft Shell ook de lokale bevolking betrokken bij de ontwikkeling van de plannen; dergelijke contacten moeten goed onderhouden worden.
Bent u bereid een dringende oproep te doen aan Shell om af te zien van de voorgenomen boringen in het Noordpoolgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht "Omstreden walvisvaart weer begonnen" |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de omstreden walvisjacht vangt weer is begonnen?1
Ja.
Klopt het dat in IWC-verband2 het aan Japan, Noorwegen en IJsland is toegestaan om een bepaald aantal walvissen te vangen, enkel voor wetenschappelijke doelen?
Nee. Alleen Japan vangt voor wetenschappelijke doeleinden en kent zichzelf daarbij conform de bepalingen van het Walvisvaartverdrag een quotum toe.
Hoe moet de stellingname in het artikel, dat de Scandinavische landen walvissen vangen omdat zij van mening zijn dat de dwergvinvis niet bedreigd is, in het IWC-verband worden opgevat?
IJsland en Noorwegen jagen op commerciële gronden. Volgens de nu beschikbare gegevens is de dwergvinvis geen bedreigde walvissoort.
Zijn de drie dwergvinvissen gevangen voor wetenschappelijke doelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is de walvisjacht wederom aangevangen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is middels via een peer review aangetoond dat het betreffende onderzoek niet kan zonder walsvissen te doden? Zo ja, welk gremium heeft dat beoordeeld en heeft toestemming voor de jacht gegeven? Zo nee, welke acties worden ondernomen?
Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande toestemming of peer review. Nederland behoort tot de landen die het doden van walvissen voor wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden. De inzet van de Nederlandse regering is om in de IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt aan deze en andere vormen van walvisjacht.
Het bericht dat ABN Amro kwijtschelding van leningen aan openbaar vervoerbedrijven in Griekenland weigert |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat ABN Amro kwijtschelding op leningen aan openbaar vervoerbedrijven in Griekenland weigert?1
Ja.
Was de geschetste situatie u bekend ten tijde van de afspraken over de Griekse schuldafschrijvingen?
Er is op verschillende momenten in het afgelopen jaar in Europees verband gesproken over Griekse schuldafschrijvingen door private partijen. Sinds de zomer van 2011 is er tussen het ministerie van Financiën en ABN Amro ook regelmatig contact geweest hierover. De Griekse regering heeft op 25 augustus 2011 een informatieverzoek gedaan met daarin een voorstelde lijst obligaties die voor vrijwillige afschrijving in aanmerking zouden komen. Dit informatieverzoek is via het ministerie van Financiën aan de financiële instellingen verstuurd. Obligaties van de Griekse spoorwegmaatschappij (OSE) in het bezit van ABN Amro stonden op die lijst. Ten tijde van de Eurotop van 26 oktober 2011 waren er dan ook sterke indicaties dat de betreffende obligaties zouden worden meegenomen in de herstructurering en dat de ABN Amro niet genegen was om hierin te participeren. Wel moet benadrukt worden dat de definitieve lijst voor de obligatieomruil naar aanleiding van de Eurotop van 26 oktober 2011 pas op 24 februari 2012 bekend is geworden.
De Griekse staat onderhandelde met het Institute of International Finance (IIF) over de vrijwillige private schuldafschrijving, onderhandelde het IIF daar ook namens ABN Amro?
ABN Amro is lid van het IIF, maar heeft niet zoals sommige andere leden geparticipeerd in het onderhandelingsproces over de vrijwillige private schuldafschrijving met Griekenland. Ik kan echter geen uitspraken doen over het mandaat van het IIF om namens zijn leden te onderhandelen. Wel wijs ik op de publieke communicatie van het IIF dat uiteindelijk iedere obligatiehouder van Griekenland voor zichzelf moet besluiten om al dan niet aan de herstructurering deel te nemen.2
Waren u en het IIF op de hoogte van de mening van ABN Amro over de schuldafschrijvingen op leningen aan deze overheidsdeelnemingen? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat er maanden na het akkoord tussen Griekenland en het IIF onduidelijkheid is ontstaan over het wel of niet afschrijven op deze leningen?
Mede op aandringen van Nederland is op de Eurotop van 26 oktober 2011 er bewust voor gekozen om de verantwoordelijkheid voor de herstructurering bij Griekenland zelf te leggen. Dit betekent dat het aan Griekenland zelf was om met haar private crediteuren tot overeenstemming te komen over hoe de herstructurering zou worden vormgegeven binnen de randvoorwaarden die de regeringsleiders en staatshoofden daarvoor hadden gesteld. Dit is conform de gebruikelijke internationale praktijk waarbij een wijziging van de betalingscondities tot stand komt tussen contractspartijen onderling.
Alhoewel de mening van ABN Amro mij bekend was, is het niet aan mij om hier een oordeel over te hebben, aangezien het aan instellingen zelf is om te beslissen of zij aan vrijwillige schuldafschrijving meedoen. Ik heb van ABN Amro begrepen dat zij in de periode tussen 26 oktober 2011 en 24 februari 2012 slechts incidenteel contact heeft gehad met de Griekse regering. Ik heb ook begrepen dat er geen contact is geweest tussen ABN Amro en het IIF over de vrijwillige schuldafschrijving in die periode. Gevolg hiervan is dat ABN Amro voor 24 februari 2012 geen definitief uitsluitsel had verkregen over de vraag of «haar» OSE-obligaties op de lijst zouden voorkomen van obligaties die voor vrijwillige schuldafschrijving in aanmerking kwamen.
Is het waar dat andere leningen aan Griekse overheidsdeelnemingen geen onderdeel van de «haircut» zijn?
Ja. Griekenland telt een zeer grote hoeveelheid overheidsbedrijven, terwijl obligaties van drie overheidsbedrijven in de lijsten van de vrijwillige schuldafschrijving zijn meegenomen. Het is mij niet bekend in welke mate de andere Griekse overheidsbedrijven obligaties uitgeven danwel gebruik maken van andere vormen van leningen.
De berichtgeving over de NOvA en het toezicht op de advocatuur |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht in Mr. over het toezicht op de advocatuur en de constatering over een dreigend conflict tussen u en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA)?1
Op dit moment ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State een ontwerp van een tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde (32 382). Deze nota van wijziging regelt onder meer de herziening van het toezicht op de advocatuur. Een eerder concept is in juli 2011 ter consultatie toegezonden aan verschillende organisaties, waaronder de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), en is gelijktijdig in internetconsultatie gebracht2. Aan de totstandkoming van deze nota van wijziging is een langdurig en zorgvuldig traject vooraf gegaan, waarbij op meerdere momenten op ambtelijk en bestuurlijk niveau overleg met de NOvA is gevoerd3. Er is daarbij rekening gehouden met de wensen en belangen van de advocatuur, zonder daarbij andere, publieke belangen uit het oog te verliezen. Daarbij moet met name worden gedacht aan het algemeen belang bij toezicht dat onafhankelijk, uniform, integraal en effectief is. Het is niet mogelijk gebleken om in het consultatiedocument een model neer te leggen dat ook de steun van de NOvA heeft. De NOvA heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het consultatiedocument. Om de NOvA in de gelegenheid te stellen om in alle zorgvuldigheid tot een reactie te komen, is de consultatietermijn – op verzoek van de NOvA – verlengd. De NOvA heeft vervolgens aangegeven grote bezwaren te hebben tegen de in het consultatiedocument opgenomen nieuwe regeling van het toezicht. Naar aanleiding van de reacties op het consultatiedocument, onder meer van de zijde van de NOvA, is de regeling op onderdelen aangepast. Hiervan hebben de NOvA en anderen nog geen kennis kunnen nemen, gelet op het vertrouwelijke karakter van het voorstel in de fase waarin het ter advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State ligt.
Is het waar dat u afwijzend hebt gereageerd op een voorstel van de NOvA om de zaak voor beide partijen goed te regelen? Zo ja, waarom bent u niet bereid om met de NOvA om tafel te gaan? Zo nee, gaat u alsnog in op hun voorstel om samen te zoeken naar een oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat u van de NOvA heeft geëist dat zij geen onomkeerbare stappen nemen? Zo ja, waar doelt u precies op en waarom bent u van mening dat deze eis legitiem is? Zo nee, welke reactie heeft u dan wel gegeven?
In algemene zin geldt dat zolang een wetsvoorstel nog niet door het parlement is aanvaard en de tekst van de wet derhalve nog niet vaststaat, door instanties die uiteindelijk uitvoering moeten geven aan de wet alleen voorbereidende handelingen kunnen worden getroffen. De NOvA heeft mij aangegeven dat de professionalisering en harmonisering van het huidige (dekenale) toezicht binnen de advocatuur als urgent en noodzakelijk wordt ervaren en dat hiertoe verschillende acties in gang gezet zijn. In reactie daarop heb ik de NOvA bericht dat, zolang de reeds in gang gezette professionalisering en harmonisering van het dekenale toezicht (binnen de bestaande wettelijke kaders) in de pas loopt met het consultatiedocument, ik een dergelijke versterking van het toezicht van harte ondersteun. Mede met het oog op het nog te volgen parlementaire proces, paste het om in het kader van het gevoerde overleg met de NOvA erop te wijzen dat het in onze politiek-bestuurlijke verhoudingen niet vrij staat om te trachten een onomkeerbare situatie te bereiken. Het kan immers een situatie betreffen die niet strookt met de inrichting van een toezicht dat voldoet aan de eerdergenoemde eisen, en waarover zowel uw Kamer als de Eerste Kamer zich nog moeten uitspreken.
Hebt u een reactie gegeven op het rapport «Het bestaande is geen alternatief»?2 Zo ja, kunt u hiervan een afschrift naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om deze reactie alsnog te geven en de Kamer hierover te informeren?
In de toelichting op de nota van wijziging waarmee het nieuwe toezicht wordt vormgegeven, zal worden ingegaan op het rapport «Het bestaande is geen alternatief», alsmede op het alternatieve wetsvoorstel dat de NOvA mij eind 2011 heeft toegezonden. Overigens wordt ook in het concept van de toelichting op het hierboven bedoelde consultatiedocument al ingegaan op het bedoelde rapport. In die toelichting kon nog geen reactie worden gegeven op het alternatieve wetsvoorstel, aangezien dat document op het moment van aanvang van de consultatie nog niet bekend was. De NOvA heeft een concept voor een verordening op de centrale organisatie van lokaal (dekenaal) toezicht in voorbereiding. Voor zover mij bekend, heeft het college van afgevaardigden van de NOvA nog geen verordening op dit punt definitief vastgesteld. Zolang verordeningen nog niet zijn vastgesteld, en conform het huidige artikel 28, derde lid, van de Advocatenwet aan mij zijn medegedeeld, onthoud ik mij van een oordeel hierover.
Wat is uw reactie op het voorstel voor een nieuwe Advocatenwet dat de NOvA per brief d.d. 29 december 2011 aan u heeft verzonden? Wat is uw reactie op de conceptverordening op de centrale organisatie centraal toezicht dat de NOvA per brief d.d. 22 maart 2012 aan u heeft verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat voldoende draagvlak onder de NOvA, en daarmee de advocatuur, van essentieel belang is om uiteindelijk goed toezicht in te stellen en te effectueren?
Het goede functioneren van toezicht op advocaten is gediend met voldoende draagvlak voor dat toezicht binnen de advocatuur en de NOvA. Bij de keuze omtrent de inrichting van het nieuwe toezicht dient echter niet alleen acht te worden geslagen op de belangen en wensen vanuit de advocatuur, doch ook op publieke belangen. Het publieke belang is gediend met toezicht op de advocatuur dat onafhankelijkelijk, uniform, integraal en effectief is. Voorop staat dat de advocatuur binnen onze rechtsorde een bijzondere positie inneemt, welke zich onder meer kenmerkt door bepaalde privileges (zoals een beperkt procesmonopolie). Ten behoeve van hun cliënten beschikken advocaten over een geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht. Voor deze bijzondere positie en het vertrouwen dat in de advocatuur wordt gesteld, dient maatschappelijk draagvlak te bestaan. Voor dit draagvlak en vertrouwen is van belang dat het toezicht voldoet aan de eerder genoemde kenmerken.
Bent u voornemens om het dreigende conflict of in ieder geval de dreigende patstelling af te wenden door in gesprek te gaan met de NOvA? Zo ja, wanneer gaat u dit gesprek aan en met welke insteek? Zo nee, waarom niet?
Met de NOvA wordt periodiek overleg gevoerd op ambtelijk en bestuurlijk niveau over zowel dit onderwerp als andere onderwerpen die de advocatuur aangaan. Dit reguliere overleg zal onverminderd worden voortgezet. Zoals eerder al is opgemerkt, ligt een ontwerp voor de regeling van het nieuwe toezicht thans ter advisering bij de Raad van State voor. Nadat de Afdeling advisering van de Raad van State advies heeft uitgebracht, zal ik bezien of en in hoeverre nader overleg met de NOvA in de rede ligt.