De marktwerking in de eerstelijnszorg |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Haal de eerste lijn uit bereik van de Mededingingswet»?1
Ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving, waarin wordt benadrukt dat de eerstelijnszorg onder druk staat. Ik herken dit en onderschrijf het belang om de sector in staat te stellen de vele uitdagingen het hoofd te bieden en zich meer te richten op samenwerking. Partijen in de zorg, de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en ook ikzelf hebben daarbij een belangrijke rol.
Ik herken het beeld uit het bericht dat in de eerstelijnszorg – zoals de huisartsenzorg – de toegankelijkheid sterk onder druk staat. In sommige regio’s is er in de praktijk geen sprake van keuze, maar kunnen mensen juist geen huisarts meer vinden. Om de eerstelijnszorg toekomstbestendig in te richten, is de grote vraag hoe we deze beter kunnen organiseren en toegankelijk houden met de beperkte menskracht die voorhanden is. We zien namelijk dat er steeds meer (kwetsbare) patiënten in de eerstelijnszorg geholpen moeten worden terwijl de arbeidsmarkt onder grote druk staat. Om toegankelijkheid en kwaliteit in de toekomst te borgen, is samenwerking binnen de eerstelijnszorg en tussen eerstelijnszorg en andere sectoren vereist om de zorg toekomstbestendig te houden.
Daarbij merk ik op dat veel vormen van samenwerking reeds zijn toegestaan binnen de mededingingsregels en in de praktijk ook al veel voorkomen. Samenwerking is zonder meer toegestaan als keuzemogelijkheden niet verslechteren en ook als dat wel zo is, biedt de wet ruimte voor samenwerking indien dit (aantoonbaar) in het belang is van patiënten en verzekerden. Om onzekerheden weg te nemen over of een samenwerking is toegestaan, is van belang dat de ACM blijft investeren in goede voorlichting die aansluit bij concrete knelpunten. Zo publiceert de ACM regelmatig praktijksituaties met adviezen hoe te handelen en Q&A’s ten aanzien van specifieke zorgsectoren. Ook geeft de ACM voorlichting ten aanzien van casuïstiek in (onder meer) de eerstelijnszorg, waarvoor de ACM sinds 2015 uitgangspunten voor haar toezicht op de eerstelijnszorg heeft geformuleerd om comfort te bieden aan eerstelijnsaanbieders die samenwerkingen willen aangaan in het belang van de patiënt.
Samenwerking vindt al vaak plaats, maar intensivering is noodzakelijk. Bijvoorbeeld om beschikbare capaciteit effectief in te zetten, zorgverleners te ontzorgen, de kwaliteit van zorg voor (kwetsbare) patiënten te verbeteren door bijvoorbeeld ketenzorg bij specifieke aandoeningen te kunnen bieden en passende zorg te realiseren, om de zorg onderling goed te coördineren en om kennis uit te wisselen. Ik realiseer me dat er in de praktijk drempels kunnen zijn die in de weg staan om tot betere samenwerking te komen. Ik bespreek in het kader van het integraal zorgakkoord samen met partijen uit de eerstelijnszorg hoe deze kunnen worden weggenomen.
Bent u het ermee eens dat eerstelijnszorg niet moet worden gezien als een op de markt te verhandelen product?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat eerstelijnszorgaanbieders niet moeten worden gezien als ondernemers die met elkaar dienen te concurreren, maar juist als aanbieders van essentiële zorg waarbij samenwerking van groot belang is?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten altijd voorop moet staan. Niet individuele belangen, maar het gezamenlijke belang om goede zorg rondom de patiënt te organiseren moet prevaleren. Het behoud van keuzemogelijkheden en prikkels is van belang maar de huidige uitdagingen in de eerstelijnszorg vergt wel meer samenwerking. Zoals ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht, is die ruimte er ook binnen de regels. Specifiek voor de eerstelijnszorg heeft de ACM enkele jaren geleden meer ruimte voor samenwerking gegeven. De ACM heeft toegelicht dat zij ervanuit gaat dat samenwerking niet schadelijk uitpakt zolang zorgaanbieders, patiënten (of hun vertegenwoordigers) en zorgverzekeraars er gezamenlijk uitkomen. Mocht de ACM toch bijvoorbeeld een klacht krijgen en concluderen dat de regels worden overtreden, zal zij daarnaast niet direct overgaan tot formele handhaving, maar zal zij zich vooral richten op aanpassing van de ongewenste elementen van de samenwerking. Ik begrijp dat deze aanpak van de ACM in de praktijk helpt om onzekerheden weg te nemen. Daar waar toch regels in de weg blijken te zitten van het realiseren van een beter georganiseerde eerstelijnszorg, zal ik met partijen bezien hoe deze drempels kunnen worden weggenomen.
Bent u het ermee eens dat de mededingingswet vooral in de weg staat van de samenwerking tussen eerstelijnszorgaanbieders?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de eerstelijnszorg aan te merken als een dienst van algemeen economisch belang?
Zoals ook wordt genoemd in het artikel waarnaar u verwijst, heeft onderzoeksbureau SEO (in samenwerking met Maverick Advocaten) op verzoek van uw Kamer enkele jaren geleden onderzoek gedaan naar mogelijke uitzonderingen op de Mededingingswet voor de eerstelijnszorg.2 Daarbij is ook onderzocht of het aanwijzen als een Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB) een goede mogelijkheid is. De onderzoekers constateerden dat het gelet op de kenmerken van de eerstelijnszorg niet voor de hand ligt om deze sector aan te wijzen als DAEB en vermoedelijk niet aan de vereisten daarvoor wordt voldaan. Bovendien zouden de huisartsen zelfs in geval van een aanwijzing als DAEB nog steeds vallen onder de mededingingsregels, maar slechts voor zover de toepassing van die regels de vervulling van hun DAEB niet verhindert, waardoor deze maatregel ook niet tot minder onzekerheid zou leiden. Hiermee biedt het geen oplossing voor de concrete knelpunten die nu spelen.
Wel zijn er diverse maatregelen nodig om samenwerking in de eerstelijnszorg en tussen de eerstelijnszorg en andere domeinen te bevorderen, bovenop goede voorlichting over de mededingingsregels. Hierover zijn ook in het coalitieakkoord diverse afspraken gemaakt, zoals het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg, meer tijd voor huisartsen en het stimuleren van de anderhalvelijnszorg.
Eventuele knelpunten in de regelgeving, bekostiging of contractering door zorgverzekeraars moeten uiteraard ook worden aangepakt. Ik ben hierover in gesprek met betrokken partijen en zal hierover waar nodig afspraken maken in het Integraal Zorgakkoord.
Zo neen, bent u dan bereid onderzoek te laten doen onder de eerstelijnszorg wat men vindt van het plan om de eerstelijnszorg aan te merken als een dienst van algemeen economisch belang als manier om de aan de marktwerking verbonden bureaucratie en onzekerheid terug te dringen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Energieleveranciers moeten btw-verlaging direct doorberekenen' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de btw-verlaging energiegebruikers moet ontlasten en dat energieaanbieders dit niet voor zichzelf dienen te houden?1
Het kabinet deelt het streven dat de belastingverlaging van de btw volledig ten goede komt aan de eindgebruiker.
Erkent u dat het feit dat bij de meeste energieleveranciers klanten zelf in actie moeten komen om te profiteren van de btw-verlaging, de effectiviteit en de doelmatigheid van de btw-verlaging ondermijnt?
Energieleveranciers hebben via Energie-Nederland uitgesproken zich maximaal in te spannen om de btw-verlaging al in 2022 (in meerdere of mindere mate) voor consumenten zichtbaar te maken in hun maandelijkse voorschotten. Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om consumenten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen. Consumenten worden goed geïnformeerd of hun voorschotbedrag past bij het actuele energieverbruik en de actuele energietarieven. Zij ontvangen adviezen voor eventuele aanpassing van het voorschotbedrag (naar boven of naar beneden). De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast. Het breed verlagen van voorschotten is onwenselijk. Met name omdat de groep en de bedragen die consumenten moeten bijbetalen groter worden. Zeker omdat er momenteel meer consumenten zijn wier voorschotbedragen al te laag zijn als gevolg van de stijgende energietarieven.
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft hier op 29 juni met Energie-Nederland over gesproken. Daarmee is de motie van het lid Van Baarle2 afgedaan.
Begrijpt u dat vanwege de extra administratie en de angst voor een naheffing en de extra administratie veel mensen terughoudend zullen zijn met het terugvragen van hun geld en juist veel huishoudens die de btw-verlaging erg goed kunnen gebruiken hierdoor niet bereikt worden door de regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om energieleveranciers te verplichten om het voorschot direct door te berekenen aan hun klanten zodat huishoudens ook daadwerkelijk wat hebben aan de btw-verlaging?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de winst is voor energieleveranciers om de verlaging van de btw niet automatisch toe te passen voor de gebruikers?
Het niet op eigen initiatief aanpassen van de voorschotten door de energiebedrijven levert hoogstens een cashflow-voordeel op omdat de energiebedrijven hebben aangegeven dat verrekening van de btw-verlaging wordt meegenomen in de eindnota’s. Daarnaast is het denkbaar dat energiebedrijven vanuit een prudentieoogpunt voorkeur geven aan een naar boven afgerond voorschot. Op die manier worden in enige mate de risico’s afgedekt die sterk stijgende energieprijzen in een dynamische markt met mogelijk te lage voorschotten oproepen. De (stijging van de) energierekening over de tweede helft van 2022 wordt bij de eindafrekening wel degelijk gedempt ook als de maandelijkse voorschotten in 2022 niet omlaag worden aangepast.
Wat is er gekomen uit uw toegezegde contact met energiebedrijven over hun (coulante) omgang met klanten met betalingsproblemen?
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers. Tijdens deze gesprekken wordt ook stevig de maatschappelijke rol die energieleveranciers hebben om huishoudens te ondersteunen bij de hoge energierekening besproken, bijvoorbeeld middels informatievoorziening, energiecoaches en vroegsignalering van betalingsproblemen. Daarbij is het belangrijk dat energieleveranciers goede voorlichting geven over prijzen en contracten.
Net als het kabinet nemen de energieleveranciers de situatie zeer serieus. De energieleveranciers geven aan dat ze actief consumenten benaderen over de problematiek, signaleren vroegtijdig wanneer er betalingsproblemen kunnen ontstaan en werken samen met o.a. gemeenten om oplossingen te bieden.
Zo geven leveranciers aan dat ze hun klanten onder andere actief wijzen op het wijzigen van de voorschotten om een betalingsachterstand en hoge eindafrekening te voorkomen of om bijvoorbeeld de btw-verlaging per 1 juli te verwerken. Daarnaast geven leveranciers aan dat ze klanten wijzen op betalingsregelingen en schuldhulpverlening, om een oplossing te bieden bij betalingsachterstanden. Ook werken leveranciers mee aan het tot stand brengen van schuldhulpregelingen en geven leveranciers de gemeente een signaal wanneer hun eigen inspanningen, zoals persoonlijk contact zoeken en een betalingsregeling aanbieden, de betalingsachterstanden niet oplossen.
Het kabinet blijft in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zo veel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
Is bekend hoeveel inwoners hun rekening niet meer kunnen betalen en een achterstand of zelfs een afsluiting hebben gekregen in 2021 en 2022? Kunt u dit uit (laten) zoeken?
Uit navraag bij de netbeheerders volgt dat het aantal afsluitingen in 2022 toeneemt ten opzichte van de jaren 2021 en 2020. De afgelopen twee jaar zijn minder mensen afgesloten vanwege de coronacrisis, recent zien netbeheerders de getallen weer toenemen. Betalingsproblemen zijn een belangrijke reden voor het beëindigen van het contract door de leveranciers. De energieleveranciers hebben aangegeven niet over exacte getallen over het aantal klanten met betalingsachterstanden te beschikken. Wel zien zij de aantallen op dit moment langzaam toenemen door de hoge energieprijzen. Om te voorkomen dat mensen in de betalingsproblemen komen bieden energieleveranciers daarom ruimere betaalregelingen en maatwerk voor klanten aan.
Zoals eerder genoemd is het kabinet in gesprek met een aantal energieleveranciers om betalingsproblemen als gevolg van de gestegen energierekening zoveel mogelijk te voorkomen. In de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden, waar de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen uw Kamer voor de zomer over informeert, wordt de samenwerking met de energieleveranciers ook benoemd.
De UNESCO-brief over gaswinning in het Waddengebied |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u nader duiden hoe u de conclusie van International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) en UNESCO leest dat zij niet overtuigd zijn dat de mijnbouw onder de Waddenzee zo weinig impact zal hebben op de «Outstanding Universal Values» als het Nederlandse kabinet nu doet voorkomen?1
Ik lees in de reactie van IUCN en UNESCO een aantal inhoudelijke zorgpunten die ook door andere partijen in de inspraakfase op de ontwerpbesluiten bij mij onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast lees ik een wens om meer informatie te ontvangen en ik lees een principieel standpunt ten aanzien van gaswinning in de buurt van Werelderfgoed. In mijn reactie richting IUCN ga ik inhoudelijk in op deze punten. Die reactie is ook met de Kamer gedeeld als bijlage bij de brief van 20 mei (Kamerstuk 33 529, nr. 1027). In die brief geeft de Nederlandse regering aan dat IUCN de vertaalde milieueffectrapportage nog zal ontvangen. Inhoudelijke zorgpunten van de IUCN zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve besluiten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste juridische verplichtingen zijn die Nederland heeft op grond van het Werelderfgoedverdrag en deze toespitsen op het behoud van de Waddenzee als Werelderfgoed?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze Werelderfgoederen zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar in de wereld. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich onder andere verplicht tot het beschermen en beheren van Werelderfgoederen op zijn grondgebied, waaronder de Waddenzee, met als doel behoud of versterking van de Uitzonderlijk Universele Waarde.
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het Nederlandse beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd. Dat betekent in de Nederlandse praktijk dat onder andere via de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan de natuur in de Waddenzee.
Kunt u aangeven op welke manier deze juridische verplichting uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag door het kabinet in de Rijks-coördinatie Regeling werden meegewogen in het verlenen van een concept-vergunning voor nieuwe gaswinning onder de Waddenzee?
De verplichtingen als gevolg van de erkenning als Werelderfgoed zijn geborgd doordat de initiatiefnemer een vergunning in overeenstemming met de eisen uit de Wet natuurbescherming heeft moeten aanvragen voordat de activiteit kan worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd. De vergunning kan alleen worden verleend als zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast. Daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.
Kunt u aangeven of de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag een bevestiging dan wel versterking zijn van de eerdere juridische analyse over gaswinning onder de Waddenzee die in opdracht van de Tweede Kamer werd gemaakt en bevestigd werd door de landsadvocaat?2
De aanwijzing van de Waddenzee als Werelderfgoed in 2009 was een erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee en een bevestiging van de adequate werking van het Nederlandse regime voor de bescherming van deze waarde. In de eerdere juridische analyses is ook binnen de context van dit beschermingsregime gekeken naar de aangevraagde vergunning. Het Werelderfgoedverdrag biedt dus geen aanvullende informatie.
Hoe gaat u de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag nakomen bij uw oordeel over de aanvraag die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor gaswinning uit de Waddenzee heeft ingediend?
Ik kom de verplichtingen na door te toetsen of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten. Ik weeg in dat kader nu alle ingediende zienswijzen inhoudelijk af conform de daartoe vastgestelde besluitvormingsprocedures. Inhoudelijke zorgpunten van UNESCO en IUCN op dat punt, zal ik betrekken bij de definitieve besluiten.
Deelt u de mening dat deze conclusie van IUCN en UNESCO aantoont dat er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de impact van dit project op de natuurwaarden in de Wadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet dit met de vergunningverlening?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit op de aanvraag voor een Wet natuurbescherming vergunning ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard. Dat besluitvormingsproces is immers nog gaande.
Bent u bereid om voor de zomer uw voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor een verbod op nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee?
De contourennota waarin de Staatssecretaris Mijnbouw ingaat op zijn voorstel voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, zal spoedig naar de Kamer worden gestuurd. Voor de zomer is helaas niet haalbaar.
Op welke manier heeft het oordeel van UNESCO en IUCN invloed op de keuzes die het kabinet zal maken in het nieuwe beleidskader voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed?
Het streven was om uw Kamer voor de zomer te informeren over de hoofdlijnen van het Beleidskader Natuur Waddenzee. Ik ben hierover nog in gesprek met de partijen in het Waddengebied. Ik verwacht uw kamer in het najaar over de hoofdlijnen te kunnen informeren. Het oordeel van UNESCO en IUCN bevestigt de grote waarde van de Waddenzee als uniek natuurgebied en de daartoe vereiste juiste bescherming. Ik zie de reactie van UNESCO dus vooral als ondersteunend in de noodzaak tot een ambitieus Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw op 2 juni 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De roekeloze investeringsplannen van de fossiele industrie, waarmee ze de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord torpederen. |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Revealed: the «carbon bombs» set to trigger catastrophic climate breakdown»?1
Ja.
Kunt u de cijfers uit dit onderzoek van The Guardian bevestigen? Zo nee, welke cijfers kloppen niet?
Ik kan de juistheid van de cijfers van het onderzoek van de Guardian niet controleren, maar op basis van informatie van het IPCC in haar mitigatierapport de algemene boodschap wel onderschrijven. Het IPCC geeft aan dat als we de temperatuurstijging onder de 2 graden willen houden ongeveer 80% van de kolen, 50% van gas, en 20% van de oliereserves waarschijnlijk niet kunnen worden gebruikt. In scenario’s voor het beperken van de temperatuurstijging tot 1,5 graden (met beperkte overshoot) is in 2030 al sprake van een significante afname van het gebruik van olie en gas ten opzichte van het huidige niveau.
Erkent u dat de «koolstofbommen» uit de investeringsplannen van de fossiele industrie de kans op het halen van de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord minimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat, als de cijfers van The Guardian kloppen, de totale CO2-uitstoot als gevolg van het verbranden van de beoogde winningsplannen voor olie- en gas het resterende budget voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden geheel of gedeeltelijk zou opmaken en daarmee de 1,5 gradendoelstelling buiten bereik zou brengen. Het IPCC trekt eenzelfde conclusie als het gaat over de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande en geplande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen). Dit overstijgt het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden. IPCC geeft ook aan dat Carbon Capture en Storage (CCS) maar soelaas biedt om een beperkt deel van die extra emissies te vermijden.
Beseft u hoe problematisch dat is?
Zeker. Het overstijgen van 1,5 graden leidt tot onomkeerbare schade aan onze leefomgeving en maakt het aanpassen aan dit niveau van klimaatverandering lastiger en in sommige delen van de wereld zelfs helemaal niet meer mogelijk.
Erkent u dat de fossiele industrie met deze roekeloze investeringsplannen aanstuurt op wereldwijde klimaatontwrichting en ecocide? Zo nee, waaruit blijkt dat het niet zo is?
Indien de cijfers van The Guardian kloppen, dan zijn de veronderstelde plannen van de internationale fossiele sector niet verenigbaar met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs en moet klimaatbeleid er voor zorgen dat die voorraden niet allemaal worden gewonnen. Investeringen in verdere ontginning van fossiele reserves hebben het risico dat die investeringen stranded assets worden, zoals ook aangegeven door het IPCC. Het kabinet heeft deze visie bevestigd met ondertekening van de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de energievoorziening, waarover de Kamer separaat geïnformeerd wordt. De sector in Nederland is zich hier ook van bewust, ondersteunt de doelen (o.a. Parijs) en werkt aan verdere verduurzaming.
Herinnert u zich het oordeel van secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres die, in reactie op recente IPCC-rapporten, sprak van code rood voor de mensheid, een crimineel gebrek aan leiderschap en dat het huidige energiebeleid zal leiden tot een onleefbare wereld?2
Ja.
Onderschrijft u de door Guterres op basis van het IPCC geschetste ernst van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de ernst van de klimaatcrisis en de noodzaak voor het direct omlaag brengen van de mondiale uitstoot. Het kabinet onderschrijft daarnaast de conclusies van het IPCC volledig, zoals ook aangegeven in de kabinetsappreciatie van beide recente IPCC-rapporten3. Nederland zet zich daarom nationaal in voor meer emissiereductie, en pleit daarnaast internationaal voor ambitieuzere klimaatdoelen van landen, met name bij landen met een hoge CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat de investeringsplannen van de fossiele industrie illustratief zijn voor het door Guterres benoemde criminele gebrek aan leiderschap? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 5 is het van belang dat de door The Guardian veronderstelde investeringsplannen in de internationale fossiele industrie niet allemaal tot uitvoer worden gebracht. Dit zou het halen van de Parijs doelen onhaalbaar maken. Het is echter niet duidelijk in hoeverre deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. Voor het halen van de klimaatdoelen moet financiering zoveel mogelijk stromen richting hernieuwbare energieopwek en emissiereductie in plaats van naar het ontwikkelen van nieuwe bronnen van CO2-uitstoot. Het kabinet deelt de mening dat er in de hele samenleving doortastend leiderschap nodig is voor de energietransitie, niet alleen binnen de energiesector zelf, maar ook bij overheden en multilaterale banken, en roept daar ook internationaal toe op.
Beseft u dat deze fossiele bedrijven klaarblijkelijk niet van plan zijn om zelfstandig de juiste keuzes te maken voor het klimaat en dat ze liever hun ontwrichtende verdienmodel zo lang mogelijk in stand willen houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor u en uw beleid?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie van fossiel naar hernieuwbare energie een actieve rol van de overheid vraagt. U kunt de doorvertaling hiervan breed zien in het klimaat- en energiebeleid van het kabinet, zowel nationaal als internationaal. De sector in Nederland werkt hard aan verduurzaming en is bereid hierin te investeren. Het kabinet stimuleert en borgt deze beweging, bijvoorbeeld door het maken van (wederkerige) maatwerkafspraken, de aanleg van infrastructuur en het beprijzen van fossiele energie en CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat regeringsleiders wereldwijd moeten optreden tegen de ontwrichtende investeringsplannen van de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 9 is het kabinet van mening dat de overheid actief beleid moet voeren voor de energietransitie. Het kabinet doet dit ook, evenals de Europese Commissie en diverse andere landen buiten de EU. Dit beleid moet het aantrekkelijk maken om te investeren in hernieuwbare energiebronnen, emissiereductie en circulair gebruik van grondstoffen.
Wat gaat u, op het internationale toneel, concreet doen om deze gevaarlijke investeringsplannen te stoppen?
Nederland is aangesloten bij allerlei internationale coalities en verklaringen waarin bijvoorbeeld wordt gewerkt aan het vergroenen van financieringsstromen en het bewegen van landen om internationale kolenfinanciering te stoppen. Nederland heeft zich tijdens de afgelopen klimaattop van de Verenigde Naties (COP26) in Glasgow aangesloten bij en actief ingespannen voor de verklaring4 om het geven van nieuwe directe publieke steun voor de fossiele energiesector te beëindigen per 1 januari 2023. Uw Kamer wordt hierover apart geïnformeerd.
Welke barrières komt u hierbij tegen en hoe kunnen die barrières worden weggenomen?
De internationale vergroeningsambitie vraagt om doorvertaling naar beleid op verschillende overheidsniveaus. Bij bilaterale instrumenten kan het kabinet de beleidsregels zelf opstellen en vraagt dit proces vooral om zorgvuldige omgang met de betrokken belanghebbenden. Daarbij kan Nederland een koplopersrol spelen maar wil het kabinet nadrukkelijk ook oog houden op wat anderen doen om zo het gelijk speelveld voor het Nederlands bedrijfsleven in stand te houden. In multilaterale fora zoals bij de Verenigde Naties, de EU of de multilaterale banken heeft Nederland het niet alleen voor het zeggen en probeert Nederland in overleg en samenwerking met andere bestuurders tot aanscherping van het beleid te komen. Dat hier nog stappen te nemen zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de recent verschenen analyse door de OESO en IEA van de publieke steun voor productie en consumptie van fossiele energiebronnen. In 2021 bedroeg die steun bijna 700 mld. US dollar. In verband met sterk gestegen energiekosten voor bedrijven en huishoudens is de verwachting dat deze steun in 2022 verder oploopt5.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle aan Nederland en/of Nederlands beleid gerelateerde investeringsplannen van bedrijven die geld verdienen aan fossiele producten?
Nee, die data zijn niet openbaar en houdt het kabinet dus ook niet bij.
Hoe gaat u deze investeringsplannen stoppen?
In Europa zet het kabinet er stevig op in om de emissies van broeikasgassen in hoog tempo te verminderen. Onder meer dankzij een aanscherping van het Europese Emissiehandelsysteem weten bedrijven ook dat het huidige verdienmodel met verbranding van fossiele energiedragers een zeer kostbare aangelegenheid wordt. Energieopwek uit hernieuwbare bronnen kost daarentegen steeds minder en zal naar verwachting fossiele energiedragers uit de markt prijzen. De opkomst van elektrisch rijden zal ook de behoefte aan fossiele brandstoffen voor mobiliteit sterk verminderen. Financiële partijen weten dat ook. Het vooruitzicht van grote productieoverschotten maakt deze projecten onaantrekkelijk en zodoende is er tegelijkertijd een opmars van investeringen in hernieuwbare energie gaande. Fossiele bronnen kunnen echter ook op lange termijn nodig zijn voor het leveren van grondstoffen voor bijvoorbeeld plastics, medicijnen, bouwmateriaal, medicijnen. Van deze producten wordt verwacht dat de mondiale vraag zal blijven stijgen. Zolang die na winning gerecycled worden is dit in overeenstemming met een scenario van volledige circulariteit, hoewel het ook dan de voorkeur heeft om geen nieuwe olie en gas te winnen.
In het artikel van The Guardian wordt aangegeven dat met name zeer grote staatsbedrijven de gevreesde fossiele investeringen doen. Deze partijen opereren in landen die niet of nauwelijks klimaatbeleid voeren en die grote belangen hebben in de fossiele sector. Het is onzeker of het Europese klimaatbeleid ook invloed zal hebben op investeringen in deze landen. Nederland zal zich in ieder geval blijven inzetten, onder meer op bijeenkomsten van de G20 en bij klimaattoppen van de Verenigde Naties, om ook deze landen mee te krijgen.
Bent u bereid om op de aankomende VN-klimaatconferentie in Sharm-el-Sheikh (COP27) een koploperspositie in te nemen door actief verzet te organiseren tegen nieuwe fossiele investeringsplannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich als koploper, met de andere ondertekenaars, inzetten voor versterking en uitbreiding van de coalitie van ondertekenaars van de COP26 verklaring en de effectieve doorvertaling daarvan in beleid, en zal dat ook doen in aanloop naar en tijdens COP27.
Bent u bereid om alsnog namens Nederland een handtekening te zetten onder de «Beyond Oil and Gas Alliance»? Zo nee, waarom niet? (zie: https://beyondoilandgasalliance.com/)
Het kabinet onderschrijft het overkoepelend doel van de verklaring van de Beyond Oil and Gas Alliance om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en steunt het doel om internationale overheidssteun voor fossiele brandstoffen te beëindigen. De Beyond Oil and Gas Alliance legt daarnaast echter de nadruk op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. Hoewel Nederland de gaswinning in het Groningenveld al versneld aan het afbouwen is, geeft het kabinet er de voorkeur aan gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import en daarnaast remt productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen. Bovendien heeft Nederland het gas uit de Nederlandse kleine velden en Noordzee momenteel nodig ten behoeve van gasleveringszekerheid en de afbouw van energie-import vanuit Rusland. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland is daarom niet verstandig.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, is het kabinet nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten. Vanuit de verschillende initiatieven die het kabinet wel steunt, blijven we internationaal samen optrekken met andere landen om de energietransitie te versnellen.
De excessieve winsten van energiebedrijven |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Energy prices: What is a windfall tax and how would it work?»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Italy unveils new stimulus plan as economic outlook darkens»?2
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Shell profits almost triple as energy prices soar. Would a windfall tax hold oil giants accountable?»?3
Ja.
Hoe verklaart de Staatssecretaris de excessieve winsten van energiebedrijven, zoals beschreven in bovenstaande artikelen?
Het is een gegeven dat de winsten van energiebedrijven deels afhangen van ontwikkelingen op de wereldmarkt. Externe schokken kunnen de winsten positief of negatief beïnvloeden. Zo ook de oorlog in Oekraïne, die aanleiding geeft voor afschrijvingen van veel bedrijven in Rusland. Tegelijk heeft het een opwaarts effect op de energieprijzen, die al langere tijd stijgen.
De groep energiebedrijven in Nederland is divers. Allereerst zijn in Nederland een aantal bedrijven actief die op land en in de Noordzee olie en gas winnen. Het gaat hierbij onder andere om de NAM, ONE-Dyas, Neptune Energy en Vermilion Energy. De sector bestaat naast deze zogeheten operators ook uit non-operating partners of investeerders. Naar verwachting maken deze bedrijven meer winst als gevolg van de hoge energieprijzen. De mate waarin is afhankelijk van de mix van contracten die zij hebben afgesloten. Deze bedrijven zijn onderworpen aan de vennootschapsbelasting en betalen daarnaast een aparte heffing die is vastgelegd in de Mijnbouwwet. Daarnaast neemt de Staat middels de deelneming van Energie Beheer Nederland (EBN) als non-operating partner voor ongeveer 40% deel in nagenoeg alle olie-en gasprojecten. Gecombineerd ontvangt de Nederlandse Staat daarmee reeds circa 70% van de winst behaald met de winning en exploitatie van olie en gas in Nederland.
Daarnaast zijn in Nederland elektriciteitsproducenten actief. Een deel van hen maakt gebruik van hernieuwbare energie of kernenergie. Zij kunnen mogelijk profiteren van de gestegen elektriciteitsprijs (die is gestegen door de hogere gasprijs), terwijl ze niet altijd hogere kosten maken. Naar verwachting neemt ook de winst van (een deel van) deze bedrijven toe. Elektriciteitsproducenten die fossiele brandstof moeten inkopen (gascentrales) hebben waarschijnlijk ook te maken met een hogere inkoopprijs, waardoor in zijn algemeenheid naar verwachting geen sprake is van extra winsten. Ook leiden volatiele prijzen tot hogere onderpanden (margin calls) waardoor deze producenten meer liquiditeit nodig hebben om dit op te vangen. Elektriciteitsproducenten zijn veelal supranationale bedrijven, waarbij het niet inzichtelijk is waar een eventuele excessieve winst neerslaat. Elektriciteitsproducenten die SDE+(+) ontvangen, ontvangen minder subsidie als de elektriciteitsprijs hoger wordt. De SDE+(+) subsidieert namelijk enkel de onrendabele top ten opzichte van de reguliere elektriciteitsprijs. Of deze bedrijven daadwerkelijk excessieve winsten boeken en zo ja, in welke mate, is niet inzichtelijk. Winsten worden namelijk door diverse bedrijfsactiviteiten beïnvloed. Zo kan de verkoop van een bedrijfsonderdeel grote invloed op de fiscale winst hebben.
Is de Staatssecretaris bekend met het voornemen van Italië en Spanje om een eenmalige, zogenaamde «meevallersheffing" in te voeren voor energiebedrijven die als direct gevolg van de stijgende energieprijzen – veroorzaakt door de oorlog in Oekraïne – excessieve winsten boeken?
Met een meevallersheffing, solidariteitsheffing of windfall tax wordt doorgaans een eenmalige belasting bedoeld die gericht is op bedrijven die profiteren (excessieve winsten maken) door een gebeurtenis waar zij niet verantwoordelijk voor zijn (in dit geval: flink stijgende energieprijzen door o.a. de geopolitieke situatie). Ik ben bekend met het voornemen van Italië om een windfall tax in te voeren voor bedrijven in de energiesector. Spanje heeft echter geen windfall tax ingesteld voor energiebedrijven, maar een regulerende maatregel. Dit is geen belasting.
Daarnaast hebben, zover mij bekend, op dit moment het Verenigd Koninkrijk (VK), Roemenië, Slowakije, Bulgarije en Hongarije een windfall tax ingesteld. De verschillende heffingen in andere landen verschillen sterk in vormgeving en reikwijdte. Zo heft het VK een extra percentage (25%) binnen een bestaand fiscaal regime ten aanzien van de winsten verkregen bij de exploratie en productie van olie en gas. De totale afdracht binnen die heffing stijgt daarmee van 40% naar 65%. Dit is vergelijkbaar met het winstaandeel in de Nederlandse mijnbouwheffingen. Deze heffing wordt in het VK gecombineerd met een belastingkorting (80%) voor bedrijven die zich committeren aan nieuwe kapitaalinvesteringen om zo investeringen in de exploratie in het VK te stimuleren.
Verder is bijvoorbeeld de windfall tax in Roemenië gerelateerd aan de omzet, vergelijkbaar met de cijns in de Nederlandse mijnbouwheffingen en worden in de Hongaarse heffing ook banken, luchtvaartmaatschappijen en telecommunicatie- en retailbedrijven betrokken, vergelijkbaar met een generieke verhoging van de winstbelasting.
Is de Staatssecretaris het er in algemene zin mee eens dat het rechtvaardig zou zijn om energiebedrijven die excessieve winsten boeken maken als direct gevolg van de huidige energiecrisis eenmalig extra te belasten ten gunste van de (verslechterende) financiële positie van het mkb en van families? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
In algemene zin is de vraag om een solidariteitsheffing van bedrijven die excessieve winsten maken als gevolg van een externe gebeurtenis voorstelbaar. Hierbij dient echter opgemerkt te worden dat bedrijven die extra winsten maken reeds onderworpen zijn aan de reguliere winstbelasting. Bij het introduceren van een nieuwe heffing spelen ook de effecten op het vestigings- en investeringsklimaat mee. Juist omdat er voor energiebedrijven een belangrijke rol in de energietransitie en de leveringszekerheid is weggelegd, is het van belang om een stabiel investeringsklimaat te borgen. Het onaangekondigd of achteraf, structureel dan wel eenmalig, belasten van deze winsten komt de genegenheid van deze bedrijven om in Nederland te investeren niet ten goede.
Het introduceren van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is complex en kent verschillende knelpunten. Deze knelpunten komen grotendeels overeen met de knelpunten die bij de vraag om een solidariteitsheffing voor bedrijven die tijdens de coronacrisis excessieve winsten hebben behaald zijn gesignaleerd. Hierover is in september 2021 een Kamerbrief verzonden.4
Ten eerste is het ingewikkeld om vast te stellen of er sprake is van een excessieve winst of een eventuele extra winst ook daadwerkelijk komt door de hoge energieprijzen of een bedrijfsspecifieke oorzaak kent. Hiervoor is geen objectief criterium voorhanden. Daarbij zijn energieproducenten veelal supranationale bedrijven, waarbij het op dit moment niet inzichtelijk is of excessieve winst, mocht die er al zijn, zich ook in Nederland bevindt. Aan de uitvoeringsaspecten bij een dergelijke maatregel kleven eveneens substantiële bezwaren. De invoering van een heffing op excessieve winsten in de energiesector vraagt om een nieuw aangiftesysteem. Dit vergt een implementatietijd van twee jaar na afronding van de parlementaire behandeling. De inpassing in het IV-portfolio van de Belastingdienst kan hierbij ten koste gaan van ander ingepland werk. Het definitieve oordeel over de uitvoerbaarheid door de Belastingdienst verloopt via een uitvoeringstoets. Tot slot spelen er diverse EU-rechtelijke complicaties bij een sectorspecifieke heffing. In hun communicatie van 8 maart 20225 ten aanzien van de energiemarkt heeft de Europese Commissie hierover een aantal richtlijnen gegeven. Zo mag een dergelijke belasting geen terugwerkende kracht hebben, moet de looptijd van een extra belasting voor de energiesector worden beperkt tot uiterlijk 30 juni 2022 en blijven de staatssteunregels van toepassing. Binnen deze termijn en gezien deze bezwaren is het niet mogelijk om op korte termijn wet- en regelgeving te introduceren.
In plaats van een specifieke nieuwe windfall tax voor energiebedrijven is het allereerst wel mogelijk om het tarief van de vennootschapsbelasting (tijdelijk) te verhogen. Dit raakt echter niet alleen energiebedrijven, maar alle vennootschapsbelastingplichtigen. Een verhoging binnen de vennootschapsbelasting voor een specifieke sector (in dit geval alleen energiebedrijven) is vanwege het selectieve karakter niet mogelijk in verband met staatsteunrechtelijke aspecten. Ten tweede is het mogelijk om de winst en opbrengst van olie- en gasproductiemaatschappijen met exploitatie en winning in Nederland tijdelijk extra te belasten via een verhoging van de reeds bestaande mijnbouwheffingen. Hier wordt in de begeleidende aanbiedingsbrief nader op in gegaan.
Staat de Staatssecretaris, in het licht van bovenstaande artikelen, nog steeds achter zijn uitspraak – gedaan tijdens het recentelijke debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – dat «een solidariteitsheffing voor fossiele bedrijven [niet mogelijk zou zijn]»? Geldt dit volgens de Staatssecretaris ook voor andere energiebedrijven die door de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken?
Zie antwoord vraag 6.
Zo ja, kan de Staatssecretaris uitleggen waarom het doorvoeren van een dergelijke solidariteitsheffing of «meevallersheffing" wel mogelijk blijkt in landen als Italië of Spanje?
Zie antwoord vraag 5.
Kan de Staatssecretaris toelichten waarom – conform zijn eigen uitspraak in het debat over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen (d.d. 30 maart jl.) – het in Nederland niet mogelijk zou zijn om de omvang van de winsten van energiebedrijven in kaart te brengen, terwijl dit in onder andere Italië en Spanje wel mogelijk blijkt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft de Staatssecretaris inzicht in welke bedrijven en/of (deel)sectoren als direct gevolg van de huidige energiecrisis excessieve winsten boeken die anders niet of nauwelijks geboekt zouden zijn, zoals grondstofhandelaren of grondstofextractiebedrijven? Zo ja, kan de Staatssecretaris hiervan een overzicht geven? Zo nee, kan de Staatssecretaris dit toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is de Staatssecretaris bereid te kijken naar de systematiek waarop de Italiaanse en Spaanse regeringen de extra belasting op de toegenomen winsten van energiebedrijven, via een dergelijke «meevallersheffing», aldaar innen, teneinde te analyseren of een dergelijke manier van belastinginning ook in Nederland kan worden toegepast?
Zie antwoord vraag 5.
Is de Staatssecretaris het ermee eens dat een eenmalige heffing op de huidige excessieve winsten van energiebedrijven gebruikt zouden kunnen worden om de (sociale) energietransitie te versnellen? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Indien een dergelijke heffing volgens de Staatssecretaris niet mogelijk is, is de Staatssecretaris het ermee eens dat het op zijn minst wenselijk zou zijn om de huidige excessieve winsten van energiebedrijven eenmalig extra te belasten ter versnelling van de (sociale) energietransitie? Graag een toelichting op dit punt.
Zie antwoord vraag 6.
Is de Staatssecretaris bereid een ambtelijke verkenning uit te voeren, al dan niet in overleg met Europese partners, naar alle fiscale mogelijkheden om de excessieve winsten van energiebedrijven in deze tijd van stijgende energiearmoede, (eenmalig) extra te belasten middels een zogenaamde «meevallersheffing»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het zelfsturend vermogen van banken in de klimaatcrisis |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Aandeelhoudersactivisme gaat niet snel genoeg» gelezen in het FD van 2 mei 2022? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dit artikel in het FD gelezen. Dit opiniestuk suggereert dat de duurzame transitie van banken, en met name de afstoting van financieringen aan de fossiele industrie, traag verloopt. Volgens de auteurs is de reden daarvoor de inzet van het kabinet op een model van zelfsturing, waarbij de financiële sector zelf bepaalt hoe klimaatbeleid wordt ingevuld.
Binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft de financiële sector zelf inderdaad een verantwoordelijkheid voor haar klimaatimpact. Op basis van het in 2019 door de sector gesloten klimaatcommitment maken financiële instellingen de klimaatimpact van hun financieringen en beleggingen inzichtelijk en stellen zij actieplannen op voor hun bijdrage aan de vermindering van de CO2-uitstoot. Eind dit jaar en begin volgend jaar verschijnen twee voortgangsrapportages van het klimaatcommitment, die meer inzicht zullen bieden in de voortgang op het meten van de CO2-intensiteit (eind dit jaar) en de actieplannen (begin volgend jaar).
Mijn verwachting is dat de financiële instellingen die deelnemen aan het klimaatcommitment over alle relevante financieringen en beleggingen rapporteren en dat zij ambitieuze actieplannen opstellen. Zoals ik heb genoemd in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni 2022, vormen de genoemde voortgangsrapportages van het klimaatcommitment daarom een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt. Afhankelijk van de resultaten van de voortgangsrapportages en het behalen van de doelstellingen, besluit ik samen met de Minister voor Klimaat en Energie of meer normerend optreden gepast en mogelijk is.
Bent u bekend met het nieuwe beleid van de ING-bank ten aanzien van de financiering van en dienstverlening aan de fossiele industrie?2
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Zie het antwoord op vraag 6 voor wat ik van de financiële sector in brede zin verwacht.
Bent u ook bekend met de daarop volgende analyse van dit nieuwe beleid door de financiële onderzoeksorganisatie BankTrack, waaruit blijkt dat deze directe projectfinanciering slechts een beperkt deel uitmaakt van de totale fossiele geldstromen van ING? Bent u het eens met deze analyse? Zo nee, op welke punten niet?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bekend met onderzoek van Duff en Phelps, dat laat zien dat veel olie- en gasbedrijven nieuwe fossiele projecten vooral financieren door middel van corporate loans en obligaties en slechts in mindere mate door projectfinanciering? Hoe beoordeelt u deze vorm van financiering?4
Het onderzoek van Duff en Phelps toont aan dat de financiering van de eerste fase van nieuwe olie- en gasbedrijven, de ontdekkingsfase die tussen de 5 á 10 jaar duurt, voornamelijk bestaat uit aandelenfinanciering, sponsorgeld en zogenoemde farm-ins. Farm-ins zijn overeenkomsten waarbij de belangen van de ontdekker van het gas- of olieveld worden afgekocht. De fase waarin het olie- en gasveld verder wordt ontwikkeld, wordt veelal gefinancierd op basis van reserve-based lending, aandelenfinanciering, obligaties, projectfinanciering, farm-ins en mezzaninefinanciering. Mezzaninefinanciering is financiering in de vorm van een achtergestelde lening, waarbij de lener in geval van wanprestatie het recht heeft schuld in eigen vermogen te converteren.
Het onderzoek van Duff en Phelps verbindt geen cijfers aan deze observaties, waardoor onduidelijk is op welke wijze de genoemde financieringstypes zich tot elkaar verhouden. In beginsel is het aan financiële instellingen zelf om binnen de kaders van wet- en regelgeving te bepalen op welke manieren zij voorzien in de financieringsbehoeften van hun klanten. Tegelijkertijd verwacht ik van financiële instellingen dat zij bij het verlenen of continueren van financiering duurzaamheidsafwegingen maken om hun balansen in lijn met het 1,5-gradenscenario te brengen.
Bent u bekend met het recente rapport van de Eerlijke Bankwijzer, waaruit blijkt dat nog altijd 75 procent van ING’s kredieten aan de energiesector naar fossiel gaat?5
Ja. Het rapport van de Eerlijke Bankwijzer van oktober 2021 constateert dat over de periode 2018–2020 75% van de leningen en acceptatie activiteiten van ING de fossiele industrie betreft. Daarmee is ING volgens het rapport de grootste financier van fossiele activiteiten over de genoemde periode. Het rapport dateert uit 2021 en onderzoekt de periode 2018–2020.
Bent u van mening dat deze inspanning van ING, in het licht van de klimaaturgentie, de maximale inspanning is die zij kan doen om haar steentje bij te dragen aan het beteugelen van de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Ik verwacht van Nederlandse financiële instellingen dat zij zich ambitieus opstellen om hun negatieve duurzaamheidsimpact te beperken. De investeringen van financiële instellingen zijn immers sturend voor de financiering van een duurzame economie. Zoals ik in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering aan uw Kamer betoog, moet het doel van de financiële instellingen zijn om hun balansen in lijn te brengen met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. Voor financieringen aan de energiesector verwacht ik specifiek dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uit gaan van het 1,5-gradenscenario, in lijn met het coalitieakkoord.
Bent u bekend met de bevindingen van de Europese Centrale Bank (ECB) dat niet één van de grote Europese banken, waaronder ING, voldoet aan de eisen rondomdisclosurevan klimaatrisico’s?6
Uit de analyse van de ECB blijkt dat instellingen een duidelijke vooruitgang hebben geboekt ten opzichte van vorig jaar. De meeste instellingen moeten echter nog aanzienlijke inspanningen leveren om op transparante wijze hun blootstelling aan klimaatgerelateerde en milieurisico's bekend te maken en hun openbaarmakingspraktijken verder te verbeteren. De ECB heeft daarom banken die onder haar toezicht staan hier individueel op aangesproken.7 De ECB gaat in haar conclusies niet in op de mate waarin banken al dan niet voldoen aan de verwachtingen van de ECB. Het ligt in de rede dat dit per instelling zal verschillen.
Bent u bekend met de conclusie van het gerenommeerde International Energy Agency (IEA) een jaar geleden, dat binnen een 1.5 graden-scenario geen nieuwe fossiele projecten meer gestart kunnen worden?7
Ja. Het IEA heeft in haar rapport «Net Zero by 2050» aangegeven dat nieuwe investeringen in nieuwe olie- en gasvelden, kolencentrales en -mijnen niet passen in het 1,5-gradenscenario.9 Het IEA trekt deze conclusie op basis van de verwachting dat het elektriciteitssysteem in ontwikkelde economieën de doelstelling van netto-nul CO2-uitstoot behaalt in 2035 en de vraag op mondiaal niveau deze doelstelling in 2040 behaalt.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Het is niet aan mij om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Ik verwacht van financiële instellingen, zoals ik ook noem in mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl., dat zij zich in hun actieplannen aan het 1,5-gradenscenario houden. Het 1,5-gradenscenario van het IEA is een voorbeeld van een wetenschappelijk onderbouwd 1,5-gradenscenario. Investeren in nieuwe gas-, olie- en kolencentrales past niet binnen dit scenario van het IEA. Het IEA doet echter geen uitspraken over de vraag of en welke financieringen voor fossiele projecten gestopt moeten worden. Niettemin kan worden gesteld dat wanneer financiële instellingen hun balansen niet tijdig in lijn brengen met het 1,5-gradenscenario, zij een vergroot risico op stranded assetslopen; activa die door de transitie naar een groene economie aan waarde verliezen. Ook past het binnen dit scenario niet dat financiële instellingen de bestaande financiering van klanten continueren, wanneer klanten deze gebruiken om nieuwe fossiele projecten te starten.
Bent u bekend met de Oxford Briefing Paper van de Oxford Sustainable Finance Group waarin de implicaties van dit IEA-rapport worden genoemd?8
Het rapport van de Oxford Sustainable Finance Group stelt dat de conclusies van het rapport van de IEA op gespannen voet staan met ons huidige energiesysteem, waarin een significante uitbreiding voor fossiele reserves en productie gepland staat. Ook zijn de huidige financiële stromen volgens de Oxford Sustainable Finance Group tegenstrijdig met dit scenario, omdat zij deze expansie faciliteren. De Oxford Sustainable Finance Group stelt dat financiële instellingen hun projectfinancieringen van de ontwikkeling van nieuwe fossiele reserves en nieuwe kolengestookte elektriciteitsopwekking zullen moeten beëindigen.
Wat betreft de expansie voor het ontginnen van nieuwe fossiele reserves, stelt de Oxford Sustainable Finance Group dat financiële instellingen, om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering, bedrijven moeten verplichten om transitieplannen op te stellen. In deze transitieplannen moet duidelijk staan hoe de productie, waarbij de huidige ontgonnen reserves zullen krimpen, zal eindigen. Financiële instellingen zullen bedrijven die de opwekking van fossiele brandstoffen mogelijk maken verplichten actieplannen op te stellen om in aanmerking te komen voor bedrijfsfinanciering en acceptatiefinanciering. Uitgangspunt van de actieplannen is dat de huidige elektriciteitsgeneratie in 2030 in ontwikkelde economieën is uitgefaseerd, en in 2040 op globaal niveau, aldus de Oxford Sustainable Finance Group.
Zoals ik eerder heb benadrukt, kan ik als Minister van Financiën geen uitspraken doen over het handelen van individuele financiële instellingen. In algemene zin is het evenwel van belang dat financiële instellingen concrete maatregelen nemen om hun klimaatdoelen te realiseren en dat zij voldoende inzichtelijk maken op welke wijze deze maatregelen in de praktijk leiden tot het bereiken van de CO2-reductiedoelstellingen. Daarbij verwacht ik van financiële instellingen kwantitatieve doelstellingen, die ook op strategische en operationele aspecten zien.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met het recente derde deel van het IPCC-rapport, waarin gesproken wordt dat er géén ruimte meer is voor investering in fossiele infrastructuur en dat drie tot zes keer meer investeringen nodig zijn in duurzame energie?9
Ja, ik ben bekend met het IPCC-rapport als geheel en het genoemde citaat specifiek. Het IPCC-rapport presenteert voor het 1,5-gradenscenario verschillende transitiepaden voor de kolen-, olie- en gasindustrie naar 2050, waarbij elke sector respectievelijk met een mediaan van 100%, 60% en 70% zal moeten krimpen in vergelijking tot 2019. Het IPCC-rapport stelt dat publieke en private financieringen op het moment nog steeds meer richten op de fossiele sector dan een mitigatie- en adaptatiedoel beogen.
Het IPCC doet in haar rapport echter geen specifieke uitspraken over de vraag en de manier waarop er ruimte is voor financieringen in nieuwe fossiele infrastructuur binnen de periode nu tot het jaar 2050. Het ligt echter in de rede dat in de periode tot 2050 financieringen zich meer zullen gaan richten op projecten met een mitigatie- of adaptatiedoel, dan op nieuwe fossiele projecten.
Hoe beoordeelt u in dit licht, de plannen van ING om nieuwe fossiele projecten te financieren?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bekend met de conclusie van het IPCC-rapport dat «Climate-related financial risks remain greatly underestimated by financial institutions and markets, limiting the capitical reallocated needed for the low-carbon transition. (...) Stronger steering by regulators and policy makers has the potential to close this gap»?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het een met de stelling dat ING, met slechts het stoppen met directe projectfinanciering, nog steeds ernstig tekortschiet om te voldoen aan de aanbevelingen van het IPCC?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat ING en andere financiële instellingen op deze manier de brede welvaart schaden en de Sustainable Development Goals (SDG's) ondermijnen, zeker op de lange termijn? Zo ja, wat zijn voorbeelden van de manier waarop dat gebeurt?
Brede welvaart is de «ontwikkeling van welvaart in de brede zin van het woord – economisch, ecologische en sociaal-maatschappelijk – in Nederland en de voortgang m.b.t. de SDG’s van de Verenigde Naties».12 Centraal binnen het concept brede welvaart, volgens het CBS, staat de bewaking van de brede welvaart in het «hier en nu», maar ook de brede welvaart voor toekomstige generaties en in andere landen.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 6 heb benadrukt, kan ik niet ingaan impact van een individuele financiële instelling op de brede welvaart en de SDG’s. In zijn algemeenheid vind ik het van belang dat de huidige brede welvaart houdbaar is voor volgende generaties, in Nederland en wereldwijd. De bijdrage van de financiële sector aan de duurzame transitie is daarbij van groot belang en grote urgentie.
Onderschrijft u de conclusie dat het huidige model van zelfsturing – het klimaatakkoord voor de financiële sector voor financiële instellingen – als te vrijblijvend wordt ervaren, gezien de urgentie van de klimaatcrisis?
Het zelfregulerend vermogen van de sector, zoals dit vorm heeft gekregen in het klimaatcommitment, wordt gemonitord door de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK). Zoals ik mijn beleidsagenda voor duurzame financiering van 7 juni jl. aangeef, zijn de uitkomsten van de voortgangsrapportages in het kader van het klimaatcommitment een belangrijk weegmoment. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal ik, samen met de Minister voor Klimaat en Energie, besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. Hierbij zal ik aandacht houden voor een mogelijk grotere rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sectorgedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave. Voor de eventuele verkenning van meer normerend optreden liggen alle mogelijke beleidsopties op tafel.
Bent u het eens met de stelling dat dwingender overheidsbeleid nodig is om de financiele sector te helpen verduurzamen, aangezien het huidige beleid als te vrijblijvend wordt ervaren? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, bent u het wel eens met de stelling dat maatschappelijke druk een effectief sturingsmiddel is? Kunt u dit bevestigen door een aantal voorbeelden te geven van effectieve maatschappelijke druk in de klimaatcrisis? Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het vergroten van die maatschappelijke druk?
Zie antwoord vraag 17.
Hoever bent u, aangezien de rijksoverheid een grote klant is van ING, met het gesprek met ING over het fossiele beleid en bent u bereid om een publiekelijk statement te maken dat u van uw huisbankier ambitieuzer klimaatbeleid verwacht? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid? Kunt u in dit antwoord ook betrekken hoe dit past bij de ambitie van het Rijk om duurzaam in te kopen?
Ik verwacht van de ondertekenaars van het klimaatcommitment van de financiële sector dat zij zich aan de gemaakte afspraken houden en hier ambitieus invulling aan geven. Ik blijf hierover met de sector in gesprek en het kabinet zal de voortgang van de financiële sector kritisch blijven volgen. Zoals hiervoor omschreven vormen de eind dit jaar en begin volgend jaar te verschijnen voortgangsrapportages een belangrijk weegmoment om te beoordelen of binnen het klimaatcommitment voldoende voortgang wordt geboekt.
In de recente aanbestedingen van het betalingsverkeer van het Rijk heeft het klimaatbeleid en in bredere zin het thema maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) een belangrijke rol gekregen. Ten aanzien van MVO zijn in de aanbesteding eisen en wensen gesteld aan beloningsbeleid, duurzaamheid en social return13. Het onderwerp fossiel beleid valt onder duurzaamheid. Tevens is inschrijvers gevraagd een verklaring te ondertekenen omtrent het verbod op clustermunitie en het respecteren van mensenrechten.
In de aanbesteding van het giraal betalingsverkeer is MVO zwaar meegewogen bij de beoordeling van kwaliteitspunten. Hierbij is opgenomen dat ik door ING vanuit het huisbankierschap wordt geïnformeerd over de invulling van de in de aanbesteding geformuleerde wensen ten aanzien van MVO. Eerder is de Kamer geïnformeerd over de mate waarin ING voldoet aan de gestelde duurzaamheidseisen en het doorlopen van het aanbestedingsproces14.
Het niet meer kunnen voldoen aan de eis dat een dienstverlener tot de mondiale top 25% behoort qua duurzaamheid vormt een opzeggingsgrond. Dit onderstreept het belang van MVO.
Omdat het er niet op lijkt dat ING de komende tijd overtuigend haar fossiele activiteiten gaat stoppen, welke alternatieven bent u aan het ontwikkelen om ING als huisbankier weg te doen?
Zie antwoord vraag 19.
Op welke manier zou een klimaatplicht de brede welvaart kunnen vergroten en een positief effect kunnen hebben op de SDG’s?
Zoals ik uw Kamer in de beleidsagenda voor duurzame financiering heb medegedeeld, ben ik bereid om meer normerend optreden t.a.v. de doelstellingen van het klimaatcommitment te verkennen, mocht daar onvoldoende voortgang bereikt worden. Voor die eventuele verkenning liggen alle mogelijke beleidsopties nog op tafel. Brede welvaartseffecten en positieve impact op de SDG’s kunnen bij een eventuele verkenning worden meegenomen. Los daarvan verwacht ik voor financieringen aan de energiesector dat financiële instellingen in de actieplannen onder het Klimaatcommitment uitgaan van het 1,5-gradenscenario.
Bent u bereid om een nieuw sturingsmodel met daarin een zogeheten klimaatplicht te ontwikkelen voor alle Nederlandse financiële instellingen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo nee, wat is er – middenin de klimaatcrisis, op het moment dat u constateert dat het niet vanzelf gebeurt – volgens u raar aan om erop aan te sturen dat alle leningen en beleggingen in lijn worden gebracht met het 1,5 graad doel uit het Parijs-Akkoord, er dus op aan te sturen dat financiële instellingen per direct stoppen met investeren in nieuwe winning van steenkool, olie en gas, in teeroliezanden, in olie- en gaswinning in het poolgebied, in kolencentrales en in fossiele infrastructuur en een plan te maken voor de versnelde uitfasering van álle investeringen in olie- en gasprojecten en -bedrijven?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u bekend met de uitspraak, onterecht toegeschreven aan Edwin Burke, «The only thing necessary for the triumph of evil is for good men to do nothing.»?10
De grondgedachte achter de aan Edmund Burke toegeschreven uitspraak is die van zelf verantwoordelijkheid nemen en je niet afzijdig houden van de grote vraagstukken van de tijd waarin je leeft. Deze grondgedachte deel ik van harte. De transitie naar een klimaatneutrale economie vraagt in dat licht een bijdrage van de hele samenleving, waaronder de financiële sector. De sector heeft daarbij een bijzondere verantwoordelijkheid, omdat de keuzes van de financiële sector bepalen wat groeit en wat uitsterft.
In hoeverre vindt u dat het ongehinderd doorgaan van ING met het financieren van fossiele activiteiten terwijl ING en u beter horen te weten dat bovenstaande uitspraak van toepassing is op de leiding van ING?
Zie antwoord vraag 23.
Het bericht dat de aanbesteding van laadpalen in Oost-Nederland naar Vattenfall InCharge gaat. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanbesteding laadpalen Oost-Nederland naar Vattenfall InCharge»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het belangrijk dat de laadinfrastructuur in Oost-Nederland verder wordt opgeschaald. In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is afgesproken dat de uitrol van de laadinfrastructuur op regionale schaal wordt aangepakt. De, in het kader van de NAL ingerichte, zes regionale samenwerkingsorganisaties ontzorgen gemeenten door onder andere regionale concessies uit te schrijven. De regio Oost-Nederland heeft hierbij een concessie in de markt gezet met als principe «het pro actief plaatsen van laadpalen». Hierdoor hoeft niet meer gewacht te worden op individuele aanvragen van burgers voor het plaatsen van een laadpaal waardoor in de deelnemende gemeenten laadpalen sneller kunnen worden geplaatst en knelpunten kunnen worden voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat Vattenfall de aanbesteding gegund heeft gekregen voor het plaatsen van laadpalen in de openbare ruimten in Oost-Nederland?
Ja. De Provincie Overijssel heeft deze aanbesteding voor het installeren en exploiteren van publieke laadinfrastructuur gepubliceerd en na het volgen van de procedure gegund aan Vattenfall. Vattenfall zal de komende drie jaar minimaal 8.000 publieke laadpunten in Oost-Nederland plaatsen.
Bent u bekend met het feit dat we 1,7 miljoen laadpunten moeten plaatsen in Nederland tot 2030 en dat we moeten versnellen van circa 40.000 laadpunten per jaar naar circa 200.000 laadpunten per jaar in Nederland?
In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is de prognose opgenomen dat er in 2030 mogelijk 1,7 miljoen laadpunten nodig zijn, waarvan circa 400.000 publieke laadpunten. Eind 2021 stond de teller op een kleine 60.000 publieke laadpunten. Het publieke laadnetwerk wordt iedere dag verder uitgebreid zodat de elektrische rijder voldoende laadzekerheid heeft. Dat blijkt ook uit het feit dat het aantal auto’s per laadpunt al jaren stabiel is ondanks de groei van het aantal elektrische auto’s. Om de laadzekerheid te borgen heb ik samen met de NAL-regio’s het initiatief genomen voor het opstellen van een definitie voor een landelijk dekkend laadnetwerk. Aan de hand van deze definitie bepalen we de benodigde stappen om tot een landelijk dekkend netwerk te komen. Hierover informeer ik u in de Kamerbrief die ik u voor de zomer zal toezenden.
Hoeveel laadpalen per jaar moeten we hiervoor plaatsen in Oost-Nederland?
Het is aan de NAL-regio’s om te bepalen hoeveel laadpunten zij per jaar plaatsen om te komen tot een netwerk dat voorziet in de laadbehoefte van de elektrische rijders. De definitie van een landelijk dekkend laadnetwerk geeft de regio aanvullende handvatten om ook te voorzien in toekomstige laadbehoefte in de regio. De NAL-regio Oost verwacht de komende 3 jaar minimaal 8.000 laadpunten te plaatsen.
Hoeveel laadpunten per jaar gaat Vattenfall plaatsen in Oost-Nederland?
Het aantal laadpunten dat Vattenfall realiseert, is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de vraag van e-rijders en het gebruik van het laadnetwerk, en de afspraken die daarover zijn vastgelegd in de betreffende concessie. De komende drie jaar worden door Vattenfall minimaal 8.000 publieke laadpunten in Oost-Nederland geplaatst.
In hoeverre verwacht u dat Vattenfall voldoende laadpalen per jaar gaat plaatsen in Oost-Nederland?
Of sprake is van voldoende laadpunten is sterk afhankelijk van de ingroei van het aantal elektrische voertuigen en de publieke laadbehoefte die daaruit volgt. Ik vertrouw er op dat de regio Oost-Nederland hier als opdrachtgever op toeziet, zodat er jaarlijkse voldoende laadpunten worden geplaatst. Het principe van pro actief plaatsen in combinatie met vraaggestuurd, datagestuurd en strategisch plaatsen van laadinfrastructuur zal ervoor moeten zorgen dat er de komende jaren geen knelpunten in de betreffende gemeenten ontstaan. Jaarlijks wordt in het kader van de NAL een plan en een voortgangsrapportage voor de uitrol van laadinfrastructuur per regio besproken. Zo houden we samen vinger aan de pols.
Wat gebeurt er indien Vattenfall onvoldoende laadpalen per jaar plaatst in Oost-Nederland?
De regio Oost-Nederland heeft een inschatting gemaakt van het aantal benodigde laadpunten in de komende drie jaar. Deze inschatting is door de regio opgesteld en in het kader van de NAL met mij gedeeld. Die inschatting is de basis voor de aanbesteding en de realisatie van nieuwe laadinfrastructuur. Samen met de regio Oost-Nederland ga ik ervan uit dat Vattenfall invulling geeft aan de concessie en daarmee geen sprake zal zijn van onvoldoende laadinfrastructuur.
Bent u bereid om dan Oost-Nederland te ondersteunen en andere bedrijven ook laadpalen te laten plaatsen?
Voor de ondersteuning van de Nederlandse gemeenten heb ik samen met de regionale overheden en de netbeheerders zes regionale samenwerkingsorganisaties ingericht, welke mede door het Rijk worden gefinancierd. Deze samenwerkingsorganisaties organiseren de aanbesteding van concessies voor de plaatsing van laadpalen waarmee wordt voorzien in de laadbehoefte van EV rijders. Daarnaast is het nu ook niet aan de orde dat de huidige concessie zou leiden tot onvoldoende plaatsing van laadpalen. Een ondersteuning vanuit de rijksoverheid acht ik daarom niet noodzakelijk. Ik wil erop wijzen dat ik voornemens ben om deze samenwerking met de regio’s te verlengen, hiervoor wil ik in 2023 bestuursovereenkomsten sluiten.
Wat voor effect verwacht u dat er gaat zijn op de prijs voor de laadpaalgebruikers indien er maar één partij is die de laadpalen plaatst in Oost-Nederland?
Bij de inschrijving op de aanbesteding heeft competitie tussen meerdere aanbieders plaatsgevonden op de laadprijs. Hieruit is vervolgens de laadprijs vastgelegd. Ik verwacht dat hiermee de e-rijder een eerlijke prijs betaalt.
Bent u bereid om Oost-Nederland te ondersteunen en andere bedrijven ook laadpalen te laten plaatsen indien de prijs voor de laadpaalgebruikers te hoog wordt?
Het is aan de regio om beleid te voeren op de laadprijs. Een ondersteuning vanuit de rijksoverheid past daar niet in en acht ik tevens niet noodzakelijk, omdat competitie op prijs al heeft plaatsgevonden in de aanbesteding en verdere prijswijzigingen binnen de concessie zijn vastgelegd middels indexaties. Daarmee zal de prijs, omwille van de continuïteit voor de uitrol van laadinfrastructuur, slechts gecontroleerd wijzigen op basis van de concessieovereenkomst. Eerdere concessies laten zien dat de vastgestelde laadprijs voor e-rijders vaak zeer gunstig.
Het artikel 'Mee op pad met de arbeidsinspectie: ‘Het deugt niet, maar jij wilt wel je pakketje morgen bezorgd hebben’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat we in het kader van de arbeidsomstandigheden en het principe «eerlijk werken» de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in deze situaties uitdrukkelijk missen?
Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk. Het is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op, de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Ook van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is van belang dat werknemers, werkgevers en opdrachtgevers hierover met elkaar het gesprek voeren.
Op het gebied van arbeidsvoorwaarden (eerlijk werk) zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten in het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid en opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies (WAS) aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon.
Behalve in de bouw is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers op het gebied van gezond en veilig werken. Ik zie dat, mede door een veranderende arbeidsmarkt, deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt.
Een aanwezige overheid, die normen stelt, een visie heeft en deze visie vervolgens naar beleid vertaalt, is van belang. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 20402 is opgenomen dat ik wil kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Ik verwacht het SER-advies rond de zomer te mogen ontvangen, waarna ik uw Kamer hierover verder zal informeren.
Op welke wijze draagt u zorg dat opdrachtgevers en aannemers zich bij het gebruik van onderaannemers houden aan het «eerlijk werken» en «verantwoord opdrachtgeverschap» principe?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is het van belang dat werkgevers, werknemers en opdrachtgevers het gesprek hierover met elkaar gaan. Daarnaast zorgt een aantal wettelijke bepalingen voor verantwoordelijkheid bij de ketenpartners.
Een aantal voorbeelden in aanvulling op de al genoemde WAS; op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kan de keten verantwoordelijk worden gehouden voor illegale tewerkstelling; op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) moet de Nederlandse dienstenontvanger controleren of de buitenlandse dienstenverrichter tijdig en juist gemeld heeft. Zoals besproken tijdens het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken op 12 mei jl. komt er, mede naar aanleiding van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder voorzitterschap van Emile Roemer, een dubbele meldplicht (inlener en uitlener) voor het melden van arbeidsongevallen en een certificeringsstelsel voor uitzendbureaus, waarin de inleners alleen van gecertificeerde bedrijven mogen inlenen.
Deelt u de mening dat de eindverantwoordelijke, in dit geval PostNL, verantwoordelijk is voor juiste arbeidsomstandigheden ook al worden deze uitgevoerd door onderaannemers? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is er op dit moment, behalve in de bouw, wettelijk geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Daarom heb ik in mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 2040 opgenomen te willen kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer.
Op welke wijze wordt er met het oog op het hard toenemende aantal bezorgdiensten en de nieuwe arbeidssituaties die hieruit voortkomen gecontroleerd op een veilige en goede werkomgeving?
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. In het toezichtprogramma Transport en Logistiek hanteert de Arbeidsinspectie een meerjarige aanpak in de pakket- en koerierssector die in 2022 wordt voortgezet. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. Naast het uitvoeren van inspecties en het opleggen van boetes bij overtredingen, worden opdrachtgevers geconfronteerd met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. De Arbeidsinspectie zet daarmee de grote marktpartijen in beweging om hun interne beheersprocessen te verbeteren. Met deze aanpak wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven in zee gaan die zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.
Ik verwijs daarnaast graag naar de antwoorden3 over het bericht «Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België», die, mede namens mij, door de Minister van EZK 1 juni jl. naar de Kamer zijn verzonden.
Hoe beoordeelt u de arbeidsomstandigheden binnen de diverse benoemde casussen in het artikel en deelt u de mening dat dit echt ook een vorm van arbeidsuitbuiting is? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij moeten mensen onder dwang en zeer slechte omstandigheden en voorwaarden werk verrichten.
Het is niet aan mij om de beoordeling te doen of dit een vorm van arbeidsuitbuiting is, daar dit aan het Openbaar Ministerie en toezichthouders is.
Hoe kunt u uitleggen dat gezien de herhaaldelijke controles op mistanden bij distributiecentra van PostNL en het gebrek aan verbetering hierbij, de strafmaat voor de opdrachtgever in gebreke blijft?
Met betrekking tot opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Meer in het algemeen geldt dat het stelsel van regels om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen, wijd- en fijnvertakt is. De maximumhoogte van bestuurlijke boetes op grond van de SZW arbeidswetten is afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen. Ik kan niet oordelen of de strafmaat voor de opdrachtgever in deze casus in gebreke blijft.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in België2 signalen dat er mogelijk ook sprake is van vermoedde kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging? Op welke wijze worden hier controles op uitgeoefend?
Bij de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn geen concrete signalen bekend van mogelijke kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging.
Deelt u de mening dat het hoge aantal gewerkte uren per dag en per week in combinatie met het betaald krijgen per bezorgd pakket slecht zijn voor het rijgedrag en daarmee de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat chauffeurs niet te veel uren achter elkaar werken, voldoende en goed kunnen rusten en veilig de weg op kunnen gaan. De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen. Daarbij geldt dat werkgevers en chauffeurs zijn gehouden aan de rij- en rusttijden regelgeving. Ook geldt dat de werkgever bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden is aan de rij- en rusttijden regelgeving, maar eveneens aan de afgesproken arbeidsvoorwaarden in de sector en de wettelijke regels rondom arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
Hoe beoordeelt u het verschil in geldigheid van de rust- en rijtijdenwet voor koeriersdiensten (bezorgbusjes) en vrachtwagens en hoe ziet u dit ten opzichte van de verkeersveiligheid?
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer is zowel van toepassing op beroepsmatig vervoer met «lichte» bedrijfswagens als bij zwaardere vrachtwagens. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur dat de wettelijke rij- en rusttijden in acht worden genomen. Op de naleving van deze regelgeving houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht. Het verschil in de regelgeving bestaat voor een belangrijk deel uit de wijze waarop rij- en rusttijden door de werkgever en chauffeur geregistreerd moeten worden en via handhaving gecontroleerd kunnen worden. Op grond van EU-regelgeving moet bij vrachtwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een tachograaf zijn geïnstalleerd en worden gebruikt. Dit is niet verplicht bij de (lichtere) bedrijfswagens. Vervoerders die van die lichtere voertuigen gebruik maken, moeten een deugdelijke registratie van de arbeidstijden bijhouden. Handhaving daarvan vindt via bedrijfscontroles plaats. Voor internationaal vervoer wordt in Europees verband overigens vanaf 1 juli 2026 de grens voor de tachograafverplichting verlaagd naar een maximummassa-grens van 2.500 kg.
Naast het verantwoord opdrachtgeverschap op gebied van veilig en eerlijk werken houdt verantwoord opdrachtgeverschap ook in dat de veiligheid op de weg gewaarborgd is door haar werknemers of onderaannemers, deelt u de mening dat dit zo is en op welke manier wordt hierop gehandhaafd?
De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de gezondheid en veiligheid van de chauffeur en de verkeersveiligheid van derden te waarborgen. Zij dienen zich daarbij te houden aan de geldende wettelijke kaders, zoals geschetst bij antwoord 9. Van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij opdrachten uitzetten die door werkgevers en haar werknemers binnen alle gestelde wettelijke kaders, dus ook die van de arbeidswetten en verkeersveiligheid, kunnen worden uitgevoerd. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat zij bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van de opdracht hier rekening mee houden en hierover met de opdrachtnemer afspraken maken. Dit doet echter niets af aan de verantwoordelijkheid van de werkgever en chauffeur.
Het bericht 'Klanten van failliete energiebedrijven krijgen niet de beste deal bij nieuwe leverancier' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Erkent u dat consumenten aan de leeuwen zijn overgeleverd omdat de energieleverancier die het meeste geld betaalt voor de overname van het klantenbestand van de failliete leverancier, het klantenbestand overneemt?1
Ik kan mij heel goed voorstellen dat consumenten dit gevoel krijgen en laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen.
Voor de financiële aspecten van een faillissement van een energieleverancier gelden in principe dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in de Faillissementswet. Hierbij bepaalt de curator hoe de financiële afhandeling van een gefailleerde energieleverancier wordt gedaan op grond van de wet. Een mogelijke verkoop (overname) van een klantenbestand valt hier ook onder.
Voor energieleveranciers geldt een bijzondere procedure om zeker te stellen dat consumenten gas en elektriciteit blijven ontvangen in het geval van een faillissement. De procedure leveringszekerheid treedt in dergelijke gevallen in werking op grond van de besluiten leveringszekerheid Gaswet en Elektriciteitswet 1998. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd en borgt met de uitvoering van deze procedure dat klanten van een gefailleerde energieleverancier geleverd blijven krijgen. Consumenten houden de vrijheid om, na de vensterperiode (de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit van de leveringsvergunning door de ACM en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking van de leveringsvergunning), over te stappen naar een andere energieleverancier. Bij deze overstap geldt de wettelijke opzegtermijn van maximaal 30 dagen.2
Op dit moment laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijkheid en wenselijkheid om de positie van de consument te verbeteren ingeval van een faillissement. De Kamer is hier eerder over geïnformeerd.3
Wordt er gekeken naar de liquiditeit en solvabiliteit van de nieuwe energieleverancier, die de failliete energieleverancier overneemt?
De overnemende leverancier is al vergunninghouder (als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998 en Gaswet) en staat hiermee, net als alle andere vergunninghouders, onder het toezicht van de ACM. De ACM ziet toe op de financiële positie van alle vergunninghouders, dus ook de overnemende leverancier. Noch EZK noch de ACM heeft een directe rol in het verkoopproces van een klantenbestand aan een nieuwe energieleverancier.
Het onderzoek, genoemd in het antwoord op vraag 1 richt zich tevens op de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader van vergunninghoudende leveranciers en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. De vraag of gekeken dient te worden naar de solvabiliteit en liquiditeit van het bedrijf wordt hierin meegenomen.
Hoe wordt de hoogte van de tarieven bepaald door de overname partij? Koopt de energieleverancier de energie in op de dagmarkt (EPEX), of via de lange termijnmarkt ENDEX per maand, kwartaal of per jaar?
Een energieleverancier bepaalt zelf zijn inkoopstrategie. Er zijn op dit moment geen wettelijke vereisten die voorschrijven op welke manier een energieleverancier zijn energie moet inkopen (dagmarkt of termijnmarkt). De energieleverancier bepaalt ook zelf de hoogte van het leveringstarief. Dit tarief baseert hij veelal op de onderliggende kosten. De wet bepaalt wel dat leveringstarieven redelijk moeten zijn.4 De ACM toetst op deze redelijkheid. Een hoog tarief hoeft niet noodzakelijkerwijs onredelijk te zijn, dit is afhankelijk van o.a. de marktomstandigheden. De energieleverancier mag gemaakte kosten doorberekenen aan de afnemer, mits deze het gevolg zijn van een doelmatige bedrijfsvoering.
Voor een energieleverancier die een klantenbestand overneemt tijdens de zogeheten procedure leveringszekerheid is bovenstaande werkwijze niet anders. Hierbij geldt eveneens dat de wijze van inkoop en de wijze waarop het tarief bepaald wordt, aan de energieleverancier zijn, zolang het leveringstarief dat hij bij zijn afnemers in rekening brengt redelijk is.
Waarom zijn de marges die energieleveranciers in rekening brengen zo sterk toegenomen? Kunt u aangeven welke factoren hierin meespelen?
Energieleveranciers zijn zoals gezegd wettelijk verplicht om gas en elektriciteit te leveren tegen redelijke tarieven en voorwaarden. De ACM toetst de leveringstarieven op redelijkheid, de zogenoemde vangnetregeling. De ACM heeft een beoordelingskader ontwikkeld voor de vaststelling of een tarief van een leverancier voor een bepaald product redelijk is. De ACM betrekt daarbij de inkoopkosten en de brutomarge. In het beoordelingsmodel wordt ervan uitgegaan dat het maximaal redelijke tarief (exclusief belastingen) per type product per periode bestaat uit de volgende componenten:
Deelt u de mening dat er te weinig transparantie is over de opbouw van de prijs die bij klanten in rekening wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een energieleverancier mag de consument geen misleidende informatie verstrekken aangaande de prijs, inclusief alle belastingen, die de consument dient te betalen of over de wijze waarop die prijs wordt berekend. Essentiële informatie over de prijs mag evenmin worden weggelaten en mag niet op een onduidelijke, onbegrijpelijke of ondubbelzinnige wijze, dan wel laat worden verstrekt. Dit is wettelijk bepaald.5 Ook bij een aanbod op de consumentenmarkt voor energie dient het voor de consument duidelijk te zijn wat hij moet betalen en dient hij de mogelijkheid te hebben om het aanbod te vergelijken met andere aanbiedingen van energieleveranciers. Ik deel daarmee niet de stelling zoals geformuleerd in vraag 5.
De energieprijs bestaat uit drie onderdelen: leveringskosten, netbeheerkosten en overheidsheffingen. De totale prijs voor de levering van energie is vervolgens opgebouwd uit verschillende kostencomponenten. Deze componenten zijn deels gebruiksafhankelijk (leveringstarieven per eenheid energie die geleverd wordt, de belastingen per kWh elektriciteit en m3 gas) en deels gebruiksonafhankelijk (vaste leveringskosten en netbeheerkosten) inclusief alle belastingen en toeslagen alsmede het tarief voor teruglevering. Ten aanzien van de gebruiksafhankelijke component, die afhangt van het werkelijke energieverbruik van de consument, is het niet mogelijk om op voorhand exact te bepalen wat de consument uiteindelijk dient te betalen. Bij de gebruiksafhankelijke component dient de wijze waarop de prijs berekend wordt duidelijk te zijn. Dat betekent dat voor energieaanbiedingen het leveringstarief per eenheid energie dat geleverd wordt (kWh of m3) aangegeven moet worden. In dit tarief moeten alle belastingen en toeslagen zijn opgenomen. Hierdoor zijn energieleveranciers gehouden om duidelijke, volledige en actuele informatie te verschaffen over zowel de verbruiksonafhankelijke als de verbruiksafhankelijke kostencomponenten.
Daarnaast zijn energieleveranciers wettelijk verplicht om er voor te zorgen dat afnemers te allen tijde transparante informatie krijgen over de geldende tarieven en voorwaarden voor levering en transport van energie.6
Ten aanzien van vraag 7, namelijk de vraag hoe gezorgd gaat worden voor transparantie over de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die bij klanten in rekening worden gebracht door energieleveranciers, kan ik het volgende zeggen. In Nederland komen de energieprijzen tot stand in een (sterk) concurrerende markt. Energieleveranciers zijn niet (wettelijk) verplicht om aan hun klanten, buiten de hiervoor geschetste verplichtingen, inzicht te geven in de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die consumenten betalen. Deze marges behoren tot de bedrijfsvertrouwelijke informatie. Wel kijkt de ACM in het kader van het toezicht op de redelijkheid van de tarieven naar de marges van de leveranciers.
Kunt u aangeven hoe groot de winsten van energieleveranciers zijn gegroeid dankzij het stijgen van de energieprijs?
Laat ik vooropstellen dat hogere leveringstarieven niet direct of automatisch hogere winsten betekenen. Hogere leveringstarieven kunnen immers het gevolg zijn van hogere kosten. De kosten van energieleveranciers zijn door de hoge inkoopprijzen voor energie de afgelopen tijd fors gestegen. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat zij op dit moment geen tussentijds inzicht in de totale winsten heeft. Ook mijn ministerie beschikt niet over deze informatie. Winsten worden over het algemeen gepresenteerd in het jaarverslag van het bedrijf.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer transparantie ontstaat over de marges tussen de inkoopprijs en de prijs die bij klanten in rekening wordt gebracht door energieleveranciers?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) meer bevoegdheden moeten krijgen om eerder te kunnen ingrijpen bij financiële problemen en niet pas de leveringsvergunning intrekken als de energieleverancier failliet is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 laat ik op dit moment een onderzoek doen naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan vergunninghoudende leveranciers en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dat onderzoek gaat ook in op mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. De vraag of de ACM meer bevoegdheden moet krijgen wanneer bedrijven in de financiële problemen komen hangt onder meer af van de uitkomsten van het onderzoek. De resultaten van dit onderzoek worden rond de zomer verwacht. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Het bericht ‘The backdoor that keeps Russian oil flowing into Europe’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «The backdoor that keeps Russian oil flowing Into Europe»?1
Ja.
Is het juist dat bedrijven als Shell, die publiek beweren zich uit Rusland te hebben terug getrokken en miljarden euro’s zeggen te hebben afgeschreven, Russische fossiele brandstoffen bijmengen met brandstof van een andere origine?
Met het zesde sanctiepakket heeft de EU maatregelen ingesteld tegen de invoer van ruwe olie en olieproducten uit Rusland. Het vaststellen van de oorsprong van olieproducten vergt een case-by-case benadering. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het olieproduct, in dit geval diesel, hangt onder andere af van het productieproces alsook de relatieve hoeveelheden van componenten van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Het is sowieso op basis van de sanctiemaatregelen niet toegestaan om ruwe olie of olieproducten zoals diesel te betrekken van Russische partijen die gesanctioneerd zijn, ook niet als deze partijen vanuit andere landen actief zijn.
Ik heb geen signalen dat Shell, of andere Europese partijen, zich niet aan de Europese sanctieregels houden. Evenwel gelden deze regels alleen voor onder meer Amerikaanse en Europese partijen, maar bijvoorbeeld niet voor Indiase of Chinese partijen. Ondanks verschillende strenge bepalingen, waaronder het verzekerverbod op Russische olie, kan het evenwel voorkomen dat Russische olie nog indirect in de mix van Europese partijen zit. Daarom blijft het belangrijk om in te zetten op een zo streng mogelijke implementatie en handhaving van het importverbod, en dient zoveel mogelijk ingezet te blijven worden op het voorkomen van (abusievelijke) omzeiling. Dit is ook de inzet van het kabinet bij eventuele volgende pakketten.
Wanneer is volgens u bijvoorbeeld een lading Russische diesel geen lading Russische diesel meer?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er aanwijzingen dat Shell Plc, de grootste Europese oliemaatschappij, Russisch fossiele brandstof omzet in wat handelaren een Letse blend noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feitelijk waar dat Shell vaten als «niet van Russische oorsprong» op de markt brengt, waarin bijvoorbeeld wel 49,99% Russische brandstof zit, maar waarvan de overige 50,01 procent ergens anders vandaan komt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? En in hoeverre is dit in strijd met bestaande regelgeving?
Voor olie is deze problematiek bekend, zoals in het geval van Iran en destijds Irak. Wat er in zulke gevallen vaak gebeurt is dat er (aanvullende) antidumpingheffingen worden ingesteld tegen de betrokken landen om de omzeiling tegen te gaan.
Ten tijde van de publicatie van het artikel, op 8 april jl., was er nog geen sprake van een verbod op de invoer van Russische ruwe olie of olieproducten. De vaststelling van de oorsprong van olieproducten zoals beschreven in het artikel was ten behoeve van een zelf opgelegde beperking door marktpartijen op het gebruik van Russische ruwe olie en olieproducten. Sindsdien is het zesde sanctiepakket aangenomen dat voorziet in een gefaseerd verbod op de invoer van Russische ruwe olie en olieproducten. Marktpartijen zijn nu gebonden aan wettelijk vastgestelde oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De beschreven vaststelling van Russische oorsprong in het artikel is niet in lijn met de vastgelegde oorsprongsregels in het Douanewetboek.
Wat kunt u ondernemen tegen het feit dat er al een snelgroeiende en ondoorzichtige markt voor gemengde Russische diesel en andere geraffineerde aardolieproducten te ontstaan, hoewel er formeel nog geen boycot van Russische olie is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan ook deze praktijk worden aangepakt als Nederland dan wel de EU tot een formele boycot van Russische olie overgaat?
Tot op heden is er nog geen formele boycot van Russische olie door Nederland of de EU. Het is nu niet aan de orde om in te gaan op de uitvoering van maatregelen die nog niet genomen zijn.
Bent u bereid, om net als Polen en de Baltische Staten over te gaan tot een boycot van Russische olie en daarbij bijmengpraktijken ook aan te pakken?
De oorlog in Oekraïne maakt glashelder dat de EU haar afhankelijkheid van fossiele energie uit Rusland zo snel mogelijk moet afbouwen. Uw Kamer wordt – conform de motie van de leden Klaver c.s. over een concreet afbouwplan inclusief tijdpad van Russische olie, gas en kolen (Kamerstuk 36 045 nr. 48) – eind deze maand middels een Kamerbrief van Minister voor Klimaat en Energie verder geïnformeerd over een Nederlands afbouwplan voor Russische energie (kolen, olie en gas).
Nederland pleit ervoor om verdere EU-sanctiemaatregelen tegen Rusland voor te bereiden, inclusief op het terrein van olie. Het kabinet bestudeert potentiële maatregelen ter beperking van de import van Russische olie en treedt hierover in overleg met andere lidstaten, de Europese Commissie en de sector. Bij het voorbereiden van aanvullende sancties, is het belangrijk om rekening te houden met de energieleveringszekerheid en de EU-eenheid.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden en uiterlijk binnen 2 weken beantwoorden?
Het is toch mijn grote spijt niet gelukt om deze antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België' |
|
Bart van Kent (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de wantoestanden bij PostNL een schande zijn?1
Op een lopende juridische procedure zoals de casus in het artikel uit uw vraag, die zich bovendien in een buurland heeft voorgedaan, kan ik niet ingaan.
Herkent u het beeld dat de situatie in Nederland precies hetzelfde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een beeld te kunnen herkennen, moet duidelijk zijn hoe de situatie is geweest en hoe een bedrijfsvoering in België zich verhoudt tot die in Nederland. Omdat het onderzoek van de Belgische justitie nog loopt, ben ik niet op de hoogte van de details en de achtergrond van de situatie. Op voorhand is daarom niet eenvoudig te zeggen dat de situatie precies hetzelfde is.
Hoe kan het dat de controle in Nederland op deze misstanden tekortschiet?
Het geschetste beeld dat de controle in Nederland tekortschiet herken ik niet. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt de afgelopen jaren aanhoudend risicogericht en actief toezicht op deze branche om goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te bevorderen. Misstanden bij opdrachtgevers en onderaannemers worden aangepakt en waar nodig worden boetes opgelegd.2 Verder houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder andere toezicht op de aanwezigheid van een vergunning, eis van dienstbetrekking, rij- en rusttijden en overbelading.3
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schandalen bij een Nederlands bedrijf?
Al eerder meldde mijn collega van SZW u dat groot belang wordt gehecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers.4 Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor hun werknemers. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd. De Arbeidsinspectie confronteert de grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met de grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Arbeidsinspectie is in 2020 in het programma Transport en Logistiek met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2022. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven die zich aan de geldende wet- en regelgeving houden in zee gaan. Deze meerjarige aanpak legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. In het commissiedebat over arbeidsrecht van 13 april jl. heeft mijn collega van SZW een brief aan uw Kamer toegezegd waarin zij zal ingaan op de problematiek in de sector. Bij deze brief wordt de inbreng van de Arbeidsinspectie betrokken.
Wat vindt u van de plannen van de Belgische regering om bedrijven te verplichten een groot deel van de bezorgers in dienst te nemen?
Aangetroffen misstanden in de pakket- en koerierssector kunnen worden geplaatst in het kader van de brede bezorgmarkt. De pakket- en koerierssector is een onderdeel van deze (sterk) opkomende markt. Dit vraagt om meer generieke regelgeving zodat voor sectoren met gelijksoortige arbeid een eenduidig regulerend kader en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan worden voorkomen.
In beginsel zijn generieke maatregelen ter bescherming van kwetsbare werknemers daarom te verkiezen boven sectorspecifieke maatregelen, zoals de invoering van een percentage vaste dienstverbanden in een sector. Maar wanneer misstanden zich in een bepaalde sector zouden blijven voordoen, kunnen maatregelen die zich richten op specifiek die sector in de rede liggen.
Gezien de misstanden waar de media melding van maken en gegeven de verscheidene nationale arrangementen, is het voorstelbaar dat de Belgische overheid opties verkent die zich daartoe verhouden, waaronder sectorspecifieke. Voorts is bij het overwegen van dergelijke sectorspecifieke regelgeving toetsing aan de Europese interne markt regelgeving van belang. Het voornemen van de Belgische overheid om bedrijven te verplichten om een deel van de bezorgers in vaste dienst te nemen, blijf ik dan ook met interesse volgen.
Hoe staat het in Nederland met het in dienst nemen van postbezorgers en hoe kan het dat dit nog steeds voor schandalen zorgt?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren.
Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders. Zie verder het antwoord op vraag 4 voor wat betreft het tegengaan van geconstateerde misstanden bij pakketbezorgers.
Het kwartaalbericht van de Nationaal Hypotheek Garantie (NHG); ‘minder verlies en lagere restschulden, maar hogere risicobereidheid consument om een huis te kopen’ en het bezoek aan de NHG |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «minder verlies en lagere restschulden, maar hogere risicobereidheid consument om een huis te kopen»?1
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de kansen van starters met een studieschuld om betaalbaar te wonen verbeterd kan worden, zonder dat zij daarbij in de problemen komen als de huizenprijzen dalen en/of de hypotheekrente stijgt? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
De zoektocht van starters naar een betaalbare koopwoning is in de afgelopen jaren steeds ingewikkelder geworden, met name door het tekort aan beschikbare woningen en de sterk gestegen huizenprijzen. Een (hoge) studieschuld helpt daarbij niet, omdat de maandelijkse aflossing leidt tot een lager bedrag dat maandelijks beschikbaar is voor de hypotheeklast, waardoor het bedrag dat verantwoord geleend kan worden lager wordt. Het kabinet ziet de ernst in van de problemen waar de huidige generatie jongeren tegenaan loopt en heeft verschillende maatregelen aangekondigd om de positie van jongeren te verbeteren. Zo voeren we de basisbeurs in voor alle studenten. Ook zet het kabinet zich op verschillende manieren in om starters aan een betaalbare woning te helpen. Bijvoorbeeld doordat zij geen overdrachtsbelasting hoeven te betalen en invoering van de opkoopbescherming. Ook is in het coalitieakkoord opgenomen dat voor koopstarters bij het aanvragen van een hypotheek de actuele stand van de studieschuld bepalend wordt. Het Nibud onderzoekt, in het kader van het jaarlijkse adviesrapport over de leennormen, hoe dit vormgegeven kan worden. In het najaar zal dit rapport naar de Kamer worden gestuurd.
Is de borging van een starterslening via de NHG een beter alternatief dan borging via de gemeente, gezien de meerjarige expertise van de NHG op dat gebied en het feit dat borging via de gemeente – in tegenstelling tot de NHG – politiek gekleurd is, zodat starters ook ongeacht de gemeente waar ze (wensen te) wonen te allen tijde een geborgde lening kunnen krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De starterslening en een hypotheek met NHG zijn twee verschillende producten. Ook verschilt de doelstelling van NHG met de Starterslening: de NHG is bedoeld als vangnet op het moment dat huishoudens door baanverlies of echtscheiding niet meer aan de betalingseisen van hun hypotheekverstrekker kunnen voldoen.
De Starterslening is een lening waarmee starters extra kunnen lenen voor het aankopen van hun eerste woning. De Starterslening overbrugt – tot een bepaald maximum – het verschil tussen de prijs van het huis en de maximaal te verkrijgen hypotheek bij de bank. De Starterslening wordt aangeboden door Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn) en wordt gefinancierd met geld van de gemeente, provincie of corporatie. Deze lening gebruikt de koper om zijn eerste woning aan te kopen en wordt afgesloten naast een reguliere hypotheek bij een bank. SVn vestigt, net als de bank, een hypotheekrecht op de woning. Dit houdt in dat de koper SVn een onderpand geeft voor de lening. Hierdoor krijgt SVn het geleende geld doorgaans terug. Een Starterslening kan alleen in combinatie met een hypotheek met NHG worden afgesloten. NHG is daarentegen geen additionele lening die boven op de hypotheek komt, zoals bij de Starterslening het geval is.
Het acceptatiebeleid voor de Starterslening van SVn wijkt op een aantal punten af van de Voorwaarden & Normen van de NHG. SVn houdt bij de berekening van de (maximale) hoogte van de Starterslening geen rekening met lasten uit overige kredieten, bijvoorbeeld een doorlopend krediet of creditcard. De eerste geldverstrekker houdt hier wel rekening mee. Hierop vormt een studieschuld een uitzondering. De SVn lening kan het verschil aanvullen tussen de benodigde hypotheek en de (lagere) maximale hypotheek als dat verschil het gevolg is van de aflossingsverplichting van een studielening.
De verschillende aanvullende voorwaarden die gemeenten ten aanzien van de Starterslening hanteren, acht ik een kwestie van gemeentelijke beleidsvrijheid.
Gemeenten zetten de Starterslening heel gericht in voor de goedkopere segmenten van de woningmarkt en groepen starters en hanteren daarbij verschillende prijsgrenzen. Gemeenten maken zelf de afweging of de starterslening een effectief instrument is in hun regio om de starter de koopwoningmarkt op te helpen.
Verwacht u grote problemen nu consumenten meer financiële risico’s nemen om een huis te kopen waardoor zij geen gebruik kunnen maken van het vangnet dat de NHG biedt bij financiële problemen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik snap dat mensen een huis willen kopen dat zo veel mogelijk aansluit op hun wensen en hun persoonlijke situatie. Tegelijkertijd mag de aanschaf van een geschikte woning niet leiden tot onverantwoorde financiële risico’s voor huishoudens. De hypothecaire leennormen zorgen ervoor dat mensen geen onverantwoord hoge kredieten aangaan. Ik zie dat consumenten in de huidige woningmarkt steeds meer lenen ten opzichte van hun inkomen.
Mensen die een woning kopen met een NHG-hypotheek kunnen gebruik maken van het vangnet van NHG bij financiële problemen als gevolg van ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals het overlijden van een partner of een relatiebreuk. Met name voor doelgroepen als starters, senioren, ondernemers en huishoudens met een laag inkomen is van belang dat zij toegang tot NHG houden. Hiervoor heeft NHG diverse initiatieven opgezet. Daarbij wordt rekening gehouden met het beperkte woningaanbod en het feit dat dergelijke initiatieven niet moeten leiden tot te hoge maandlasten voor nieuwe kopers, omdat deze prijsopdrijvend kunnen werken.
Ik zie ook dat consumenten geneigd zijn om risicovoller gedrag te vertonen, zoals het kopen zonder voorbehoud van financiering. Ik wil mij de komende tijd voor inzetten om deze risico’s te beperken. In het programma betaalbaarheid geef ik hieraan invulling.
Waarom heeft u geen aandacht in uw bouw- en woonagenda voor de financiering van initiatieven van coöperaties en samenwerkingsverbanden van bijvoorbeeld starters die gezamenlijk een woongroep willen starten of senioren die samen zorgvastgoed willen realiseren?
De komende tijd geef ik invulling aan de acht door mij geformuleerde programma’s, die zijn aangekondigd in de Nationale Woon- en Bouw Agenda. Ik kom op dit onderwerp in de uitwerking van de programma’s terug. Voor starters doe ik dit in het programma Betaalbaar wonen en voor senioren in het programma Wonen en ouderen.
Ook is er de bestaande regeling «Ontmoetingsruimten in ouderenhuisvesting». Dit betreft een subsidieregeling gefinancierd vanuit de Woningbouwimpuls om een financiële bijdrage te geven aan de bouwkosten voor een ontmoetingsruimte in een nieuwe of bestaande geclusterde woonvorm voor ouderen. Met ouderen wordt hier bedoeld dat minimaal de helft van de bewoners 55 jaar of ouder dient te zijn, maar een mix van leeftijden is zeker mogelijk. Het beroep op deze regeling kan door zowel woningcorporaties- ontwikkelaars als bewonersinitiatieven worden gedaan.
Bent u bereid alsnog meer aandacht te geven aan samen koop en coöperatieve initiatieven zodat mensen bijvoorbeeld als collectief een complex kunnen kopen of bouwen met borging vanuit de NHG of anderszins, zodat dit soort initiatieven meer kans van slagen krijgt? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment richt NHG zich op financiering van particulieren. NHG onderzoekt de mogelijkheid om ook voor collectieven die een eigen woning kopen garant te staan. Zoals ik in antwoord 5 heb aangegeven kom ik op dit onderwerp terug.
Bent u bereid te onderzoeken hoe ouderen met een groot perceel of een grote woning maar een laag inkomen hebben, een financiering met NHG kunnen aantrekken als zij ruimte willen bieden voor woningzoekenden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
NHG heeft aangegeven bereid te zijn dit te onderzoeken. Er zijn ook al diverse mogelijkheden voor ouderen die een NHG-hypotheek willen afsluiten. Voor ouderen met een laag inkomen heeft NHG specifieke normen opgesteld: de «Verhuisregeling» en de «Tijdelijk Tekort Regeling». Hierdoor is het voor deze groep eenvoudiger om door te stromen naar een meer passende woning. Dit is zowel goed voor de doorstroming als de woningmarkt als passend bij de wens van veel ouderen om langer zelfstandig te wonen. Een NHG-hypotheek dient wel te passen binnen de kostengrens van € 355.000,–.
Bent u bereid om zelf meer initiatieven die samenwerkingsverbanden centraal stellen te ontwikkelen?
Zoals ik onder vraag 5 heb aangegeven, heb ik al een initiatief ontwikkeld voor een subsidiemogelijkheid voor ontmoetingsruimten voor ouderen, waarbij ook ruimte is voor een mix van ouderen en jongeren.
Daarnaast heb ik via Platform31 begeleiding beschikbaar gesteld voor wooncoöperaties. Ook heb ik CoopLink, de vereniging van alle wooncoöperaties en initiatieven, een subsidie verstrekt voor het jaar 2022. Daarnaast heb ik Finance Ideas onderzoek laten doen naar de financierbaarheid van wooncoöperaties en Ecorys een internationaal vergelijkend onderzoek laten uitvoeren. Finance Ideas is op dit moment bezig met een additioneel onderzoek naar de financierbaarheid van wooncoöperaties in het middensegment. Dit onderzoek zal ik, net als de andere onderzoeken, voor de zomer naar uw Kamer sturen.
Kunt u tevens onderzoeken of het bijvoorbeeld mogelijk is om het risico voor geldverstrekkers te verminderen door wooncoöperaties of collectieven van zorgvastgoed gebruik te laten maken van een NHG hypotheek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 richt NHG zich op financiering van particulieren. NHG onderzoekt reeds de mogelijkheid om ook voor collectieven die een eigen woning kopen garant te staan. Garant staan voor vastgoed met een maatschappelijke bestemming, zoals zorgvastgoed, kent een ander risicoprofiel en beoordelingskader dan NHG nu heeft. Deze mogelijkheid wil ik daarom niet onderzoeken. Wel zijn er andere regelingen beschikbaar voor dergelijke initiatieven, zoals de regeling Wonen en Zorg.
Heeft u overwogen om een bepaald percentage/aantal van alle nieuwbouw via wooncoöperaties zonder winstoogmerk te laten realiseren, aangezien u woningcorporaties en commerciële marktpartijen wel apart benoemd als partijen die de nieuwbouw moeten realiseren? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder is aangegeven in mijn brief van 21 juni 20212 over een internationaal vergelijkend onderzoek naar wooncoöperaties, zal de wooncoöperatie niet significant bijdragen aan de het oplossen van de grote uitdagingen op de woningmarkt in Nederland. Ik heb daarom ook niet overwogen om wooncoöperaties als apart categorie voor de nieuwbouw te benoemen. Woningcorporaties en commerciële marktpartijen hebben ervaring met het op grote schaal bouwen van nieuwe woningen. Wooncoöperaties zijn een kleinschalig initiatief waarbij veel gevraagd wordt van de deelnemers en de doorlooptijden relatief lang zijn. Wooncoöperaties kunnen voornamelijk een toegevoegde waarde hebben voor het realiseren van specifieke woonwensen. Daar kan op gemeentelijk niveau aandacht voor zijn, zoals bijvoorbeeld in de gemeente Amsterdam.
Deelt u de mening dat de grondprijs voor wooncoöperaties zonder winstoogmerk gelijk gesteld dient te worden aan de grondprijs voor sociale nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Initiatieven die willen bouwen, bepalen zelf hun programma van eisen en nemen voor dit plan, evenals andere bouwers, contact op met hun gemeente. Gemeenten bepalen aan de hand van hun eigen grondbeleid wat de grondprijs dient te zijn voor deze woningen.
Bent u bereid om een duidelijkere handreiking aan de gemeente te doen om burgerinitiatieven zoals de wooncoöperatie beter beschermen nu gemeenten als gevolg van het «Didam-arrest» onterecht angstig zijn om grond uit te geven aan bewonersinitiatieven die een maatschappelijke functie hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Op de website van mijn ministerie kunt u onder «̈Factsheet uitgifte van onroerende zaken en het bieden van gelijke kansen»3 uitgebreide informatie vinden over de kwestie of een gemeente ruimte moet bieden aan alle potentiële gegadigden om mee te dingen naar dezelfde kavel. Uit deze informatie blijkt dat het hierbij reeds voldoende is dat andere partijen mogelijk belangstelling hebben om de onroerende zaak te kopen. Dit neemt niet weg dat de gemeente criteria mag stellen aan de (potentiële) koper en zo de kring van potentiële gegadigde op voorhand kan afbakenen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar bovengenoemde website. Ook de VNG heeft deze informatie aan alle gemeenten verstrekt.
Bereiken u signalen dat commerciële marktpartijen, zoals projectontwikkelaars, burgerinitiatieven dwarsbomen als zij bijvoorbeeld een wooncoöperatie willen realiseren? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Mij zijn geen praktijken bekend van commerciële marktpartijen die burgerinitiatieven dwarsbomen als zij een wooncoöperatie willen realiseren. Ik ga ervan uit dat, als dit het geval is, dergelijke praktijken bij gemeenten worden gemeld.
Bent u bereid te onderzoeken of een landelijk revolverend fonds voor wooncoöperaties zonder winstoogmerk mogelijk is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zal ik binnenkort verder in gaan op de financieringsaspecten van wooncoöperaties. Hierbij wordt, naast algemene financieringsaspecten, aandacht besteed aan mogelijkheden om financiering haalbaar te maken zoals bijvoorbeeld het inbrengen van eigen vermogen door de leden van de wooncoöperatie. Zonder op de conclusies vooruit te lopen ben ik niet voornemens een fonds in te stellen voor de financiering van wooncoöperaties.
Deelt u de mening dat landelijke expertisecentra extra ondersteuning vanuit het Rijk kunnen gebruiken om wooncoöperaties tot een succes te kunnen maken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De afgelopen drie jaar heb ik subsidie verleend aan Cooplink en aan pilots van Platform31. Onderdeel van deze subsidieverstrekking is dat Cooplink zorgt voor een eigen inkomstenbron en niet afhankelijk is van overheidssubsidie. CoopLink heeft met behulp van de subsidie stappen gemaakt en is nu een volwaardige organisatie. De subsidie loopt eind van het jaar af en CoopLink zal vanaf dan zonder subsidie verder moeten gaan.
Bent u bereid om beleid te ontwikkelen, bijvoorbeeld door NHG hypotheek bij life events meer mogelijk te maken zodat mensen hun woning kunnen behouden als zij hun baan verliezen of door gestegen rente de woonlasten niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
NHG kijkt doorlopend naar haar beleid om woningbehoud voor mensen met een NHG-hypotheek mogelijk te maken, waar dit voor hen financieel verantwoord is. Het aantal consumenten met betaalproblemen is momenteel echter erg laag. Zij worden door de leennormen al beschermd tegen een rentestijging. Ook bieden geldverstrekkers diverse maatwerkoplossingen om woningbehoud waar verantwoord mogelijk te maken bij betalingsproblemen. Dit doen ze voor consumenten met en zonder NHG-hypotheek. Denk aan het aanpassen van de lening, veranderen van de rente of tijdelijk inzetten van een betaalpauze. Voor consumenten met een NHG-garantie, ondersteunt NHG geldverstrekkers hierbij door de borgstelling te laten mee veranderen bij dergelijke oplossingen. Ook zijn consumenten bij bepaalde life events door NHG verzekerd tegen een potentiële restschuld mocht een verkoop in hun belang zijn.
Bent u bereid om te bezien hoe woningbehoud structureler kan worden ingepast, bijvoorbeeld als onderdeel van de functie van NHG, nu de rente en de maandlasten stijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Woningbehoud, mits passend bij de financiële positie van de consument, is al een belangrijker pijler binnen NHG. In de leennormen wordt gezorgd dat consumenten worden beschermd tegen een rentestijging. Ook sluiten veel consumenten een langlopend rentecontract, waardoor hun maandlasten niet veranderen bij een rentestijging. Geldverstrekkers ontwikkelen, soms samen met NHG, manieren om consumenten met betalingsproblemen, mits financieel verantwoord, hun woning te kunnen behouden.
Bent u bereid om samen met de NHG te bekijken hoe kopers beter beschermd kunnen worden nu u betaalbare koopwoningen als woningen tot de NHG-grens gedefinieerd hebt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor kopers van woning die ik als betaalbaar heb gedefinieerd geldt dat de consument een NHG-garantie kan afsluiten en daardoor al extra bescherming geniet. Dit doet NHG onder andere door, zoals in antwoord op vraag 16 genoemd, maatwerkoplossingen bij betalingsproblemen te faciliteren.
Wat vindt u van de multiproblematiek waar kwetsbare woningeigenaren tegelijkertijd mee geconfronteerd (kunnen) worden? Kunt u hierbij ingaan op onderwerpen zoals verduurzaming, funderingsherstel, achterstallig onderhoud, overstromingsrisico’s en hitte?
Ik vind het belangrijk dat kwetsbare woningeigenaren voldoende ondersteund worden als het gaat om de multiproblematiek. waar uw Kamer naar verwijst. Voor woningeigenaren waar dit financieel verantwoord is, is het mogelijk een extra hypotheek af te sluiten. Dit kan al dan niet met NHG. Daarnaast wordt voor veel van de afzonderlijke vraagstukken, zoals verduurzaming, funderingsproblematiek, klimaatadaptatie, er in meeste gevallen via gemeentelijke loketten afzonderlijke ondersteuning geboden. Het is echter niet wenselijk dat kwetsbare woningeigenaren steeds met verschillende loketten van doen krijgen. Binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) ontwikkelen we samen met gemeenten en corporaties in de stedelijke vernieuwingsgebieden aanpakken waarmee kwetsbare mensen in koop- en huurwoningen kunnen deelnemen aan onder andere het verduurzamen van hun woning. Hierbij is aandacht voor ontzorging, passende financieringsvormen en de wijze waarop het Nationaal Isolatie Programma (NIP) en Volkshuisvestingsfonds (VHF) complementair zijn. Hierin staat centraal een persoonlijke en gebiedsgerichte benadering, die aansluit bij de vraagstukken van kwetsbare huishoudens.
De centrale doelstelling van het NPLV is om de leefbaarheid en veiligheid van de meest kwetsbare gebieden in Nederland in 15–20 jaar tijd op orde te brengen en het perspectief van de bewoners te verbeteren. Om deze doelstelling te realiseren zet dit programma in op het verbeteren van de fysieke leefomgeving, het bieden van een beter perspectief en het vergroten van de veiligheid. De resultaten komen ook ten goede van kwetsbare woningeigenaren met een laag inkomen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe kwetsbare woningeigenaren met een laag inkomen die te maken krijgen met multiproblematiek ondersteund kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor woningeigenaren die in financiële problemen (dreigen te) komen, bieden geldverstrekkers met maatwerk de mogelijkheid om de woning te behouden, verduurzamen of onderhouden. Mits dit passend is bij de financiële situatie van de consument. In het platform hypotheken van afgelopen jaar heb ik hierover ook gesproken met partijen uit de hypotheeksector, met name over consumenten met schuldproblematiek. Ik zal uw Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten.
Ook ben ik bereid tot het nader onderzoeken van ondersteuning van deze groep. Ik ben hier ook al mee bezig, onder andere in het kader van het NPLV. Ruim 550 duizend huishoudens in Nederland hebben te maken met energiearmoede. Door de sterk gestegen gas en elektriciteitsprijzen zal het inmiddels om meer dan 550 duizend huishoudens gaan. Voor deze groeiende groep wordt het steeds moeilijker om de energierekening te kunnen betalen. Het kabinet heeft in januari 2022 150 miljoen euro overgemaakt naar gemeenten om de huishoudens die het hardst getroffen worden op korte termijn te ondersteunen met energiebesparende maatregelen. Het gaat om zowel huur- als koopwoningen. Gemeenten bepalen grotendeels zelf hoe ze de middelen besteden. De aanpak kan variëren van maatregelen die direct effect hebben zoals energiedisplays en radiatorfolie tot een bijdrage aan grotere isolatiemaatregelen zoals vloer- en spouwmuurisolatie. Het is mogelijk om aan te sluiten bij een al bestaande aanpak. Gemeenten, woningcorporaties, energie coöperaties, bedrijven en bewoners zijn op dit moment druk bezig met het aanbrengen van deze energiebesparende maatregelen in de woningen bij de doelgroep. In de zomer van 2022 zal er nog eens een vergelijkbaar bedrag beschikbaar komen voor extra ondersteuning voor deze groepen.
Het grootste deel van mensen in energiearmoede, te weten 87%, woont in huurwoningen, waarvan 75% in sociale huurwoningen. In de prestatieafspraken die momenteel gemaakt worden tegenover het afschaffen van de verhuurderheffing is reeds afgesproken dat de slechtst geïsoleerde woningen (label EFG) voor 2028 nagenoeg uitgefaseerd zijn. Hiernaast is er voor deze groep ondersteuning en ontzorging op maat mogelijk in het kader van het Nationaal Isolatieprogramma4.
Specifiek voor funderingsherstel is er het Fonds Duurzaam Funderingsherstel (FDF), voor eigenaar/bewoners van panden die geen lening voor funderingsherstel op de markt kunnen krijgen. Hiervoor kunnen bewoners van gemeenten die zijn aangesloten bij het fonds een beroep op doen.
Bent u voornemens om in uw programma Veiligheid en Leefbaarheid aandacht te besteden aan het toekomstbestendig maken van particuliere woningen in eigendom van mensen met een laag inkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Binnen het NPLV worden verschillende programma’s betrokken om de leefbaarheid en veiligheid in buurten en wijken te verbeteren. Eén daarvan is het VHF. Met behulp van de eerste tranche van dat fonds kunnen de komende negen jaar 22 duizend woningen van particulieren met kleine beurs in kwetsbare gebieden toekomstbestendig worden gemaakt. Met de nieuwe middelen VHF die vanaf 2023 beschikbaar komen, zal naar verwachting nog eens een vergelijkbaar aantal woningen verbeterd kunnen worden.
Binnen het NPLV ontwikkelen we daarnaast samen met gemeenten en corporaties in de stedelijke vernieuwingsgebieden aanpakken waarmee kwetsbare mensen in koop- en huurwoningen kunnen deelnemen aan het verduurzamen van hun woning. Hierbij is aandacht voor ontzorging, passende financieringsvormen en de wijze waarop het NIP en VHF complementair zijn.
Deelt u de mening dat inkomensongelijkheid ertoe leidt dat woningeigenaren met een laag inkomen minder snel hun woningen kunnen verduurzamen of verbouwen, waardoor hun woningen weer minder waard worden, wat vervolgens de vermogensongelijkheid weer doet toenemen? Zo ja, op welke manier kunt u deze ongelijkheid verkleinen en kan de NHG hier een rol in spelen?
Nee, die mening deel ik niet. Ook consumenten met een laag inkomen, maar voldoende financieringsruimte, kunnen een lening krijgen voor verbouwing of verduurzaming. Deze lening kunnen zij krijgen bij het Warmtefonds, maar ook met een hypotheek. Indien ze voldoen aan de voorwaarden van NHG (zoals de kostengrens) kan dit ook een NHG-hypotheek zijn. Er zijn consumenten waarbij het niet verantwoord is een extra hypotheek af te sluiten of de hypotheek op te hogen. Bijvoorbeeld omdat ze onvoldoende bestedingsruimte hebben. Deze groep helpen we niet met inzet van NHG. Ook bij een NHG-hypotheek dient er immers voldoende leenruimte te zijn om de maandelijkse rente en aflossing van de lening te betalen. Voor deze groep heb ik, naast mogelijke subsidies, de Energiebespaarhypotheek bij het Warmtefonds in het leven geroepen. Deze houdt rekening met de beperkingen in hun leenruimte, zodat ze niet meer lenen dan verantwoord is. Ook onderzoek ik de mogelijkheid om voor de laagste inkomens bij het Warmtefonds tegen 0% rente te lenen.
Klopt het dat regelingen voor Energie Besparende Maatregelen in 2009 nog voor 35% naar lage inkomens ging en in 2021 nog maar slechts voor 1,7%? Zo ja, deelt u de mening dat dit direct moet veranderen? Zo ja, hoe gaat u eventueel samen met uw collega bewindslieden dit bewerkstellingen?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Welk deel van subsidies ten goede komt aan lage inkomens zal sterk verschillen per regeling. Aangezien het merendeel van mensen met lage inkomens in een huurwoning woont, zullen de budgetten voor verduurzaming van huurwoningen, zoals de Regeling Vermindering Verhuurderheffing-verduurzaming (RVV), de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) en de Stimuleringsregeling Energieprestatie Huursector (STEP) overwegend ten goede komen aan lage inkomens. Daarnaast wordt in (actielijnen 1 en 4 van) het NIP samen met gemeenten ingezet op het isoleren van koopwoningen met slechte labels en het ondersteunen van kwetsbare huishoudens. Vice versa komen subsidies voor bewoners van koopwoningen vaker ten goede aan midden en hoge inkomens. Dit blijkt ook uit de evaluatie van de Subsidieregeling Energiebesparing Eigen Huis (SEEH), waarvoor tot 2021 ook particuliere woningeigenaren in aanmerking kwamen. Dit is een belangrijke aanleiding geweest om de regelingen voor koopwoningen toegankelijker te maken voor lage inkomens. Een belangrijke wijziging is daarom dat het per 2023 in zowel de SEEH als de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE) ook mogelijk wordt om subsidie aan te vragen voor enkelvoudige maatregelen die na 2 april 2022 zijn getroffen. Daarnaast worden de mogelijkheden in het Nationaal Warmtefonds verbeterd voor lage inkomens. Tegelijkertijd blijft het belangrijk dat iedereen, ook midden en hoge inkomens, zijn woning verduurzaamt. Het is daarom belangrijk dat subsidieregelingen generiek zijn en iedereen een prikkel tot verduurzaming geven.
Deelt u de mening dat regelingen voor Energie Besparende Maatregelen voornamelijk ingezet moet worden voor woningen met een energielabel D of slechter, omdat daar de meeste winst valt te behalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja ik ben ook van mening dat er nog meer focus moet komen op woningen met een energielabel D of slechter. Zoals aangegeven in het NIP is de ambitie om 2,5 miljoen woningen te isoleren met de nadruk op de slechtst geïsoleerde woningen (label E, F en G). Uit de evaluatie van de SEEH blijkt dat de subsidie in de onderzoeksperiode vooral terecht is gekomen bij woningen met slechte labels. Dus de bestaande subsidieregelingen hebben al de focus op de lagere labels. Ook de lokale aanpak die is aangekondigd in het NIP zal zich zoveel mogelijk richten op woningen met slechte labels. Er zijn met Aedes prestatieafspraken5 gemaakt dat uiterlijk in 2028 woningen met een E, F en G label zijn verdwenen. Dit betreft zo’n 250.000 woningen. Ik geef hier in de nieuwe landelijke afspraken concreet vervolg aan.
Welke adviezen heeft u van de NHG meegekregen en welke adviezen bent u bereid serieus te onderzoeken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 onderzoekt NHG de mogelijkheid om ook voor collectieven van woningeigenaren borg te kunnen staan. Ook onderzoekt NHG doorlopend of hun instrumenten (voorwaarden, normen, kostengrens, provisie) aansluiten bij de doelgroep en bij de missie van NHG om te zorgen voor een toegankelijke koopwoningmarkt voor kwetsbare groepen en consumenten in kwetsbare situaties.
Het feit dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO voor €230 miljoen leningen heeft uitstaan in Oekraïne en buurland Wit-Rusland. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO voor € 230 miljoen heeft uitstaan in Oekraïne en Wit-Rusland?1
Ja.
Kunt u aangeven in wat voor specifieke activiteiten het geld van FMO wordt geïnvesteerd in Wit-Rusland en Oekraïne?
De investeringen van FMO in Belarus en Oekraïne zijn voornamelijk gericht op de financiering van bedrijven in de landbouw- en hernieuwbare energiesector. Zo heeft FMO een investering gedaan in het Oekraïense bedrijf Allseeds, dat plantaardige oliën produceert en exporteert.
Wat is uw inschatting rondom het risico van deze investeringen in Oekraïne?
De financiële risico’s van de investeringen in Oekraïne zijn op dit moment groot en worden mede bepaald door de locatie van de gefinancierde ondernemingen binnen Oekraïne. Ik heb van FMO begrepen dat ze haar projecten actief monitort, reeds een deel van de waarde van de leningen heeft afgeschreven en haar equity-investeringen heeft afgewaardeerd. De duur van het conflict zal medebepalend zijn voor de uiteindelijke financiële resultaten en de uiteindelijke verliezen.
Wat is uw inschatting rondom het risico van deze investeringen in Wit-Rusland?
FMO is beperkt actief in Belarus. De desbetreffende portefeuille is momenteel EUR 11 miljoen waard en sinds de verkiezingen in 2020 doet FMO überhaupt geen nieuwe investeringen in het land. De financiële risico’s van deze relatief kleine portfolio zijn groot. Belarus is door de economische sancties in verder economisch isolement geraakt en dit treft ook de klanten van FMO in Belarus.
Hoe groot is de kans dat de klanten in deze landen in de nabije toekomst niet meer aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen?
Ik heb van FMO begrepen dat ze in nauw contact staat met haar klanten in Oekraïne en Belarus. Het merendeel van de klanten in Oekraïne heeft de werkzaamheden op dit moment opgeschort en de focus ligt op het welzijn van medewerkers en het beschermen van materieel. Om haar klanten te ondersteunen is FMO, samen met andere financiers, in gesprek over het opschorten van rente-en aflossingsverplichtingen. Het is waarschijnlijk dat dergelijke ondersteuning voor een gedeelte van de klanten noodzakelijk is. Het is echter nog te vroeg om een uitspraak te doen over de kans dat de klanten van FMO in de nabije toekomst niet meer aan hun financiële verplichtingen kunnen voldoen.
Heeft de Minister van Financiën als aandeelhouder van staatsdeelneming FMO hierover eerder al zorgen geuit? Is zij bereid dat alsnog te doen?
Als aandeelhouder van FMO staat de Minister van Financiën in nauw contact met FMO over materiële risico’s waarmee FMO vanwege haar bedrijfsactiviteiten wordt geconfronteerd. De Minister van Financiën en ik zijn kort na het uitbreken van de oorlog geïnformeerd door FMO over de investeringen in Oekraïne en Belarus.
De Minister van Financiën deelt de zorgen van FMO over de situatie in Oekraïne. In de eerste plaats maakt de Minister zich grote zorgen over de humanitaire crisis die zich ontvouwt in de regio, waarbij miljoenen mensen op de vlucht zijn geslagen voor het geweld. Daarnaast is de economische crisis waar het land in is gestort zeer schadelijk voor de bevolking en de bedrijvigheid in het land. Specifiek ten aanzien van FMO is momenteel nog niet duidelijk wat voor gevolgen de oorlog in Oekraïne uiteindelijk heeft op haar investeringen. De Minister van Financiën en ik zullen de situatie uiteraard goed in de gaten houden en hierover in nauw contact blijven met FMO. Daarbij staat voorop dat het continueren van de investeringsprojecten van FMO in Oekraïne, ten behoeve van de economische en sociale vooruitgang in het land, na de oorlog prioriteit zal hebben.
In hoeverre zijn dit investeringen geweest die instituties aldaar juist hebben verstrekt of dat er daaromtrent juist risico’s zaten?
FMO financiert bedrijven en financiële instellingen in opkomende en zich ontwikkelende markten met het oog op duurzame economische groei en het verbeteren van de levensstandaard van de lokale bevolking. FMO investeert niet in overheidspartijen en versterkt daarmee ook niet direct publieke instituties. Door middel van haar investeringen introduceert FMO (samen met andere (ontwikkelings-)banken in de betreffende landen) standaarden met betrekking tot goed ondernemingsbestuur, Know Your Customer en internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo levert FMO onder meer een bijdrage aan het tegengaan van corruptie in het economische verkeer en aan duurzaam ondernemen.
Hoe schat u de financiële gezondheid van FMO in gezien dit risico, en gezien de eerdere problemen bij de bank in 2020 toen klanten hun financiële verplichtingen niet konden nakomen en de bank het jaar afsloot met een verlies van € 205 miljoen? En wat zijn de mogelijke gevolgen daarvan voor de Nederlandse staat?
FMO heeft aangegeven dat het nog te vroeg is om een volledige inschatting te geven van de impact van de oorlog in Oekraïne op de investeringen en leningen van FMO en daarmee voor de staat als aandeelhouder. Een complicerende factor is dat de oorlog in Oekraïne niet alleen gevolgen heeft voor de FMO-projecten in Oekraïne of Belarus, maar indirect ook voor de projecten in andere lage- en middeninkomenslanden waar men van Oekraïne, Belarus of Rusland afhankelijk is voor onder andere graan, grondstoffen en energie. FMO doet daarom momenteel onderzoek naar de impact van de oorlog in Oekraïne op haar bredere investeringsportefeuille in die landen.
Op dit moment is de financiële positie van FMO goed. Per einde 2021 had FMO een CET1-ratio van 22,5%, hetgeen ruim boven de minimumvereisten van DNB is. Daarnaast heeft FMO in 2021 een winst van EUR 491 miljoen geboekt. Ik begrijp van FMO dat zij voldoende buffers heeft om financiële tegenvallers in haar portefeuille zelfstandig op te vangen, net zoals in 2020 het geval was (zie ook het FMO jaarverslag van 20212).
Ik benadruk echter dat de mogelijke gevolgen van de oorlog in Oekraïne voor FMO en daarbij voor de Nederlandse staat momenteel nog zeer lastig in te schatten zijn.
Het faillissement van RCCS, waardoor coffeeshophouders problemen ervaren om hun kasgelden te verwerken en hun reguliere bedrijfsvoering daardoor niet kunnen voortzetten |
|
Steven van Weyenberg (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kuipers , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief van de Bond van Cannabis Detaillisten d.d. 8 maart 2022 (referentienummer 11/22/04) over het beleid van banken waardoor de continuïteit van hun bedrijfsvoering in gevaar komt?
Ja.
Erkent u dat coffeeshophouders, vanwege de aard van hun bedrijfsvoering, hun leveranciers eigenlijk alleen in contanten kunnen uitbetalen? Zo ja, acht u het wenselijk dat er grote sommen contant geld fysiek aanwezig zijn in een coffeeshop, met alle risico’s voor de veiligheid van dien?
Bij coffeeshops speelt contant geld een grote rol vanwege het gedoogbeleid: de verkoop van hasj en hennep wordt gedoogd, maar de inkoop door coffeeshops niet. Dat heeft tot gevolg dat de gehele inkoop van hasj en hennep middels contanten plaatsvindt, hetgeen leidt tot een hoge contantgeldbehoefte, die niet altijd boekhoudkundig verantwoord kan worden. Uit jurisprudentie blijkt dat van de exploitant van een coffeeshop in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen beschikt.1 Vanwege de bedrijfsvoering is het mogelijk dat coffeeshophouders daarom contant geld aanwezig hebben. Het is aan de ondernemer hiertoe passende veiligheidsmaatregelen te nemen.
Het gedoogbeleid brengt een intrinsieke spanning, tussen enerzijds de eisen die voortvloeien uit de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops2, met zich mee. De Wwft verplicht banken, en andere Wwft-instellingen, om een risicobeoordeling te maken van hun klanten door middel van cliëntenonderzoek. Indien banken risico’s constateren, dienen zij mitigerende maatregelen te nemen. Het gebruik van hoge bedragen contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het is, vanwege de spanning tussen de Wwft en aan de gedoogde verkoop gerelateerde risico’s, ook belangrijk dat de bank in kwestie, die een risico signaleert, in overleg gaat met de sector om de risico’s in kaart te brengen en zo gezamenlijk mitigerende maatregelen te verkennen en te nemen. In die gesprekken kan bijvoorbeeld de behoefte aan contant geld vastgesteld worden.
Het Ministerie van Financiën zet zich in algemene zin in voor een toegankelijk betalingsverkeer, waaronder het chartale betalingsverkeer. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden.3 In het Convenant zijn overwegingen opgenomen die banken richting geven om proportionaliteit toe te passen ten aanzien van de chartale dienstverlening bij het naleven van de verplichtingen uit anti-witwasregelgeving.
Herkent u dat coffeeshops, vanwege de hoge bedragen aan contant geldverkeer en het gebrek aan facturen, door banken worden aangemerkt als bedrijven met een hoog risicoprofiel in hun bedrijfsvoering? Hoe voorkomt u dat dit tot te grote beperkingen leidt voor coffeeshophouders?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de suggestie om de Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft) aan te passen zodat coffeeshops niet langer in de categorie met verhoogd risico vallen?
De Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) is, zoals de titel aangeeft, een algemene uitleg van de Wwft. In deze leidraad wordt niet op specifieke sectoren ingegaan. Daarnaast vormen de hoge(re) bedragen contant geld een risico. De omloop van hoge bedragen contant geld komt ook voor bij andere sectoren. Dat contant geld een hoger integriteitsrisico oplevert blijkt onder andere uit de (bijlage bij de) vierde anti-witwasrichtlijn en de Nederlandse National Risk Assessment (NRA). Bij de beoordeling van de risico’s van een klant dient de instelling rekening te houden met risicofactoren. Dat zijn in ieder geval factoren die verband houden met het type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische regio’s. De vierde anti-witwasrichtlijn bevat drie bijlagen met variabelen dan wel factoren die de Wwft-instelling in overweging moet nemen bij het beoordelen van de witwasrisico’s en risico’s op terrorismefinanciering. Bijlage III bij die richtlijn noemt factoren die kunnen duiden op een potentieel hoger risico. Dit zijn onder andere bedrijven waar veel transacties in contanten plaatsvinden. Ik vind het daarom niet aangewezen om in de Leidraad op te nemen dat een coffeeshop geen verhoogd risico oplevert.
Bent u bekend met de ontwikkeling dat zakelijke klanten van banken in Nederland steeds minder hoge bedragen aan contant geld kunnen opnemen en storten? Zo ja, bent u in gesprek met banken om afspraken te maken over het minimumbedrag aan contanten dat bedrijven moeten kunnen opnemen en storten, bijvoorbeeld coffeeshophouders?
In het Convenant Contant Geld zijn afspraken opgenomen over de kwaliteit en de kosten van de chartale dienstverlening door banken. De afspraken in het Convenant hebben als doel dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch betaald wordt, en voorzien wordt in de benodigde infrastructuur om dit te bereiken. Zo zijn er afspraken opgenomen over het aantal opname- en afstortautomaten, over de continuïteit van het waardevervoer, en over het toepassen van proportionaliteit en klantspecifieke maatregelen door banken bij het nakomen van de verplichtingen volgend uit anti-witwasregelgeving. Tevens zullen banken in ieder geval tot eind juli 2023 geen nieuwe maatregelen treffen die als gevolg hebben dat het opnemen of storten van contant geld voor zakelijke en particuliere klanten duurder wordt gemaakt, dan wel anderszins wordt belemmerd of ontmoedigd. Banken kunnen vanuit hun verplichtingen uit de anti-witwasregelgeving maatregelen nemen voor specifieke cliënten als dit uit nader onderzoek noodzakelijk blijkt.
Herkent u dat, vanwege deze ontwikkeling, coffeeshophouders thans afhankelijk zijn van waardetransporteurs om contant geld te verkrijgen voor hun bedrijfsvoering?
Ik begrijp dat coffeeshops soms gebruik maken van waardetransporteurs om te kunnen voorzien in hun contant geldbehoefte. Mijn ministerie heeft verschillende malen overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van coffeeshophouders over de toegang tot het betalingsverkeer. Ik begrijp ook van de Vereniging Haagse Coffeeshops en Platform Cannabisondernemingen Nederland dat banken reeds kijken naar het leveren van maatwerk aan coffeeshops wat betreft hun contantgeldbehoefte. Deze behoefte hangt af van de gedoogde verkoop en wisselt per coffeeshop. Ik moedig deze werkwijze aan en ga er vanuit dat de coffeeshop en bank transparant met elkaar communiceren, en informatie uitwisselen om te komen tot afspraken die voorzien in een redelijke toegang tot contant geld in relatie tot de verkoopbehoefte.
Daarnaast heeft de rechter zich uitgesproken over de balans tussen de toegang tot betalingsverkeer voor coffeeshops en de uitvoering van de Wwft door banken.4 De voorzieningenrechter overweegt dat de contractvrijheid van een bank begrensd is, vanwege de bijzondere zorgplicht tegenover de rekeninghouder. Daarnaast wordt ook overwogen dat een maximaal bedrag aan contanten in strijd kan zijn met de daadwerkelijke toegang tot betaalfaciliteiten. Ik stimuleer dat banken en coffeeshophouders onderling afspraken maken over de contantgeldbehoeft en ga ervanuit dat banken bij het maken van afspraken rekening houden met de overwegingen van de rechter. Het Convenant Contant Geld biedt daar een goede basis voor.
Hoe beoordeelt u de afhankelijkheidsrelatie van de coffeeshophouders naar de waardetransporteurs? Kunt u uiteenzetten welke risico’s deze afhankelijkheid heeft voor de bedrijfsvoering van coffeeshops?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen zijn van het faillissement van RCCS Waardetransport B.V. (hierna: RCCS) op coffeeshophouders in het bijzonder en voor de softdrugsmarkt in bredere zin? Wat zijn de gevolgen van het faillissement van RCCS en beperking van geldverkeer via de bankrekening van coffeeshophouders voor de openbare orde?
Op basis van de website van RCCS5 begrijp ik dat er een akkoord is bereikt over een doorstart van RCCS Waardetransport. Per 1 april heeft Ziemann Group de Nederlandse activiteiten van RCCS overgenomen. In principe kunnen voormalige klanten van RCCS hun diensten afnemen van Ziemann, overstappen naar een andere waardevervoerder of gebruik maken van de voorzieningen van Geldmaat voor het opnemen en afstorten van contant geld. Ik kan nu niet inschatten wat de gevolgen zijn voor coffeeshophouders en de softdrugsmarkt, aangezien dit proces nog gaande is. Ik begrijp van de vertegenwoordiging van de coffeeshopsector dat zij ook nog de gevolgen aan het inventariseren zijn.
Kunt u ons informeren over de stand van zaken van uw gesprekken met de bankensector om discriminatie en uitsluiting tegen te gaan, n.a.v. de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (d.d. 2 november 2021) en de toezegging aan het lid Van Weyenberg tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022)?
De Wwft verplicht banken tot het maken van een individuele risicobeoordeling per klant. Het categorisch uitsluiten van bepaalde klanten of groepen volgt daar niet uit. De Wet op het financieel toezicht (Wft) en de Wwft gaan ervan uit dat instellingen op basis van onderscheid in aard en omvang van het risico cliënten indelen in risicocategorieën. De bank is hiervoor verantwoordelijk, dit betekent niet dat banken hele sectoren mogen uitsluiten, wel kan het betekenen dat sectoren waar bijvoorbeeld meer contant geld in omloop is een intensiever cliëntenonderzoek vereisen.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer, naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Hammelburg (D66), toegezegd (d.d. 2 november 2021) uiteen te zetten onder welke omstandigheden tariefverhogingen vanwege een verhoogd risico redelijk en proportioneel zijn. In het convenant Contant Geld zijn daar afspraken over gemaakt met betrekking tot tarieven voor contant geld. In mijn gesprekken met de banken en DNB over de-risking komt dit verder aan bod. Op dit moment wordt een inventarisatie gemaakt van de sectoren waar dit speelt en welke risico’s van toepassing zijn. Op basis van deze inventarisatie verwacht ik ook in te kunnen gaan op redelijke en proportionele tarieven.
Daarnaast heb ik uw Kamer tijdens het tweeminutendebat financiële markten – consumenten en dienstverlening (d.d. 3 februari 2022) toegezegd om naar aanleiding van meerdere onderzoeken en evaluaties die zijn gedaan en nu lopen uw Kamer te informeren. Zoals ik op 30 maart 2022 heb aangegeven zullen de Minister van Justitie en Veiligheid en ik de relevante aanbevelingen en aanknopingspunten uit de onderzoeken betrekken bij de voorstellen voor verdere verbetering van de aanpak van witwassen en deze na de zomer met uw Kamer delen.6 Daarnaast zal ik een eerste appreciatie van de evaluatie van de implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn in mei met beide Kamers delen. Gelet op de motie van het lid Azarkan7 zal ik in overleg gaan met toezichthouders om duidelijkheid te verkrijgen over de risicoselecties die banken ter implementatie van de Wwft gebruiken. Wanneer een klant meent gediscrimineerd te worden door een bank, dan kan de consument de klacht onder andere voorleggen aan de civiele rechter of het Kifid.
Bent u bereid om samen met de coffeeshopbranche en de bankensector oplossingen te creëren voor deze knelpunten in de bedrijfsvoering opdat de branche betere toegang krijgt tot de financiële dienstverlening van banken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Recordjaar overnames in de zorg met grote rol voor private equity»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de rol van private equity-bedrijven in het zorgveld?
Financiering door investeerders en private equity-partijen kan positieve effecten hebben op de zorg, doordat dit meer mogelijkheden geeft voor het financieren van bijvoorbeeld investeringen in innovatie. Er kunnen echter ook risico’s zijn, bijvoorbeeld het risico dat het realiseren van winst een groter belang gaat krijgen dan de kwaliteit van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, moet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Daarnaast is door brancheorganisaties de Governancecode Zorg 2022 opgesteld.
Heeft u een goed beeld van de omvang van private equity-investeringen in de zorg? Zo ja, wat is dat beeld?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van private equity-investeringen in de zorg. Wel heeft de NZa in haar informatiekaart «Concentraties in de zorg 2020» aangegeven bij hoeveel concentraties sprake was van betrokkenheid van een private equity partij, op basis van de gegevens die bekend zijn via de zorgspecifieke concentratietoets. Dit was in 50% van de gevallen het geval.2 Onbekend is de omvang van de investeringen. Er is een nieuwe informatiekaart van de NZa in de maak, die betrekking zal hebben op de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2022. Zodra deze later dit jaar gereed is zal deze ook worden gepubliceerd.
Deelt u de mening dat private equity-bedrijven in de zorg investeren om hoge winsten te maken en daarmee geld uit de zorg laten vloeien dat beter aan de zorg besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de beschikbaarheid van kwalitatief goede, toegankelijke en betaalbare zorg aan patiënten voorop moet staan. Daarom moeten zorginstellingen zich, ongeacht de vorm van financiering of het eigenaarschap, houden aan de geldende wet- en regelgeving, onder andere op het gebied van kwaliteit. Daarnaast geldt er een winstuitkeringsverbod voor delen van de zorg, en is in het coalitieakkoord
«Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»3 ook aangekondigd dat het kabinet (nadere) voorwaarden zal stellen aan winstuitkering om excessieve winstuitkering door zorgaanbieders tegen te gaan, dan wel te voorkomen.
In hoeverre belet de huidige normering van winstuitkeringen, private equity-bedrijven om te sturen op winst in plaats van op de kwaliteit van zorg?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u van plan in het aangekondigde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) specifieke regels te gaan stellen voor de normering van winstuitkering als het gaat om zorginstellingen die in het bezit zijn van private equity-bedrijven?
Ik ben voornemens om in het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) de mogelijkheid te introduceren om voorwaarden te stellen aan winstuitkering als er zich excessen voordoen in een sector, of om deze te voorkomen. De aard van de voorwaarden kan verschillend zijn per sector, en de risico’s die zich voordoen waarbij winstuitkeringen een risico vormen voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Voor wat betreft de voorwaarden, valt te denken aan de financiële gezondheid (solvabiliteit), de kwaliteit van zorg of de termijn waarop winst mag worden uitgekeerd. Met deze laatste voorwaarde wordt geborgd dat het langetermijnperspectief van de zorgaanbieder voorop wordt gesteld, boven het belang van korte termijn-investeerders.
Hoe borgt u de kwaliteit van zorg en goed werkgeverschap voor zorginstellingen waar private equity-bedrijven aan de touwtjes trekken?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten, ongeacht het eigenaarschap, voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de bestuursstructuur zoals wettelijk vastgelegd in respectievelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de Wet toelating zorgaanbieders (WTZa). Daarnaast is er de Wet BIG, die eisen stelt aan bepaalde groepen van beroepsbeoefenaren. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet erop toe dat de verplichtingen in deze wet- en regelgeving, zoals de verplichting om goede zorg te leveren, wordt nageleefd. Wanneer de geleverde zorg ondermaats is, heeft de IGJ de bevoegdheid om te handhaven.
Wat betekent de inmenging van internationale investeringsbedrijven voor het Nederlandse zorgveld? Is dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het artikel ‘Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gasmarkt toont nu weinig vrees, maar komende winter kan weer spannend worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat we ons beleid rond de gasreserves moeten aanpassen omdat het onacceptabel is dat we komende winter afhankelijk zijn van leveringen uit Rusland?
Ja, in het coalitieakkoord staat dan ook al aangekondigd dat het kabinet wil komen tot verplichte vullingspercentages voor de gasopslagen. Dit met als doel de afhankelijkheid van andere landen te verkleinen.
Daarnaast heeft het kabinet in het zogenoemde Norg Akkoord afspraken gemaakt met Shell, ExxonMobil en NAM over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de opslagen bij het begin van de koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van de koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. Dit om de leveringszekerheid van laagcalorisch gas, het gas dat door vrijwel alle Nederlandse huishoudens wordt gebruikt, te borgen.
Klopt de berichtgeving dat er nu moet worden gestart met vullen om voldoende gas in voorraad te hebben voor komende winter? Hoe wilt u zorgen dat dit, ondanks de hoge prijzen, ook nu gaat gebeuren?
Het vulseizoen voor gasopslagen start normaliter op 1 april en loopt tot 1 oktober. Met het zogenoemde Norg Akkoord heeft het kabinet er voor gezorgd dat de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk adequaat worden gevuld. Het kabinet beraadt zich nog op eventuele kortetermijnmaatregelen ten aanzien van andere opslagen. In de brief over gasleveringszekerheid van 14 maart jl. wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat de verplichte vullingspercentages voor gasvoorraden, zoals ook afgesproken in het coalitieakkoord, nog dit kwartaal in moeten gaan zodat de gasbedrijven de komende maanden verplicht moeten gaan vullen ondanks de hoge prijzen? Wat is hiervoor nodig?
Zoals aangegeven zijn in het Norg Akkoord afspraken gemaakt over de inzet van de opslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk. De mate waarin deze opslagen moeten worden gevuld wordt mede bepaald door de jaarlijkse adviezen van Gasunie Transport Services (GTS) over de leveringszekerheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat onze gasopslag Bergermeer voor 40 procent in handen is van het Russische staatsbedrijf Gazprom?
De gasopslag Bergermeer is niet in eigendom van het Russische staatsbedrijf Gazprom. TAQA Energy B.V. bezit 60% van de belangen in gasopslag Bergermeer. EBN heeft de overige 40% van de belangen in de gasopslag. TAQA Energy B.V. is de operator voor de opslag- en marketingfaciliteit en gaat dus over het dagelijks beheer van de opslagfaciliteit.
Als onderdeel van de totstandkoming van de gasopslag is in 2009 door betrokken partijen een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken en heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd. Gezien de zeer recente ontwikkelingen komt dit natuurlijk wel in een ander daglicht te staan. In voornoemde brief over gasleveringszekerheid wordt ook hierop nader ingegaan.
Hoe gaat u zorgen dat de gasopslag Bergermeer/Taqa Energy niet meer in beheer van Rusland is?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de gasopslag Bergermeer niet in het beheer van Rusland. Gazprom heeft bepaalde zeggenschapsrechten over de operaties. Gazprom gaat niet over de verdeling en gebruik van de capaciteit die niet aan haar is toegekend.
Ik heb begrepen dat TAQA Energy B.V. voornemens is de gasopslag te verkopen. Samen met EBN volg ik deze ontwikkeling op de voet teneinde te voorkomen dat de gasopslag wordt verworven door een partij die niet gewenst is.
Welke mogelijkheden zijn er om de gasvoorraden te vullen waarbij er zo min mogelijk geld naar Rusland gaat door de koop van gas? Is het bijvoorbeeld mogelijk om lng te kopen in de Verenigde Staten en het Midden-Oosten om te voorkomen dat Nederland de oorlog mede-financiert?
De gasopslagen worden gevuld door marktpartijen, de overheid heeft daar geen actieve rol bij. Dat neemt niet weg dat momenteel wordt bezien hoe het beste kan worden zekergesteld dat de opslagen voorafgaand aan de komende winter tot een adequaat niveau zijn gevuld. Ook hier verwijs naar de brief over gasleveringszekerheid.
Wat betreft LNG geldt dat de aanvoer daarvan naar Nederland mede wordt beperkt door de doorvoercapaciteit van de GATE-terminal in Rotterdam waar LNG van over de hele wereld wordt aangevoerd, ook en in toenemende mate vanuit de Verenigde Staten. Deze capaciteit bedraagt thans 12 miljard m3 op jaarbasis, of te wel 1 miljard m3 per maand bij volledige benutting. Dat terwijl voor het volledig vullen van alle Nederlandse opslagen in de periode 1 april t/m 1 oktober ca. 12 miljard m3 aan gas nodig is (uitgaande van het vullen van Norg met de door GTS aangegeven 4 miljard m3). Overigens wordt momenteel onderzocht hoe de aanlandingscapaciteit voor LNG in Nederland op zo kort mogelijke termijn kan worden uitgebreid. Gasunie heeft hiervoor een aantal ideeën ontwikkeld. Deze worden beschreven in de brief over gasleveringszekerheid. Een dergelijke uitbreiding kan ook behulpzaam zijn bij het vullen van de opslagen.
Wat is de verwachte prijsimpact van het inkopen van lng en wat zijn de gevolgen voor de energierekening van huishoudens?
De verwachte prijsimpact en gevolgen voor de energierekening zijn niet aan te geven. Het gaat bij LNG, en meer in het algemeen bij gas, om een wereldmarkt waarbij een groot aantal factoren invloed heeft op de prijs. Het gaat dan uiteraard om geopolitieke ontwikkelingen, maar ook meer basale zaken als grootschalig, langdurig onderhoud aan installaties waardoor levering tijdelijk wordt opgeschort.
De ontwikkelingen op de wereldmarkt kunnen, wanneer deze langere tijd aanhouden, ook effect hebben op de energierekening van huishoudens. Het kabinet erkent de zorgen van huishoudens over de stijgende energierekening. Daarom heeft het kabinet een aantal maatregelen genomen om de impact van de stijgende energieprijzen te dempen (zie kamerstuk 29 023, nr. 272) en heeft die recent aangevuld met de maatregelen die zijn genoemd in de Kamerbrief van 11 maart jl. Het kabinet blijft de komende tijd de actuele situatie en de impact hiervan op de energierekening van huishoudens nauwlettend in de gaten houden.
Welke andere mogelijkheden zijn er om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland?
De mogelijkheden om op zeer korte termijn minder afhankelijk te worden van Rusland zijn beperkt, waarbij wel meteen moet worden aangetekend dat Nederland minder afhankelijk is van gas uit Rusland dan veel andere lidstaten. Zo beschikt Nederland over een LNG-terminal en heeft Nederland, in tegenstelling tot vrijwel alle andere lidstaten, eigen gasproductie. De gaswinning uit de huidige kleine velden wordt dan ook gesteund. Nieuwe projecten die nu nog in procedure zijn, kunnen op een relatief korte termijn (binnen 2 jaar) en indien dit veilig kan voor extra productie zorgen. Maar ook wordt de transitie naar en het aanbod van hernieuwbare energiebronnen zoals groen gas en waterstof gestimuleerd en wordt ingezet om op basis van een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer te isoleren. Daarnaast is vraagreductie in de industrie een speerpunt van beleid.
Overigens is het in dit verband ook goed om op te merken dat de Europese Commissie op 8 maart jl. naar buiten is gekomen met een strategie (REPOwerEU) om de afhankelijkheid van Russische gasimport zo snel mogelijk te verminderen.
In de brief over gasleveringszekerheid is dit alles verder uitgewerkt en toegelicht.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor het debat Mijnbouw/Groningen van 10 maart 2022, beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Aanhoudende briefjes van beleggers voor het opkopen van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de briefjes die mensen door de deur krijgen met de vraag of een belegger de woning kan kopen? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de huidige krappe markt worden niet alleen mensen op die op zoek zijn naar een koopwoning steeds creatiever, maar doen ook beleggers en makelaars steeds harder hun best in hun zoektocht naar geschikte woningen voor hun klanten.
Heeft u kennis genomen van het bericht dat een vastgoedpartij zich voordoet als een koppel?1 Wat vindt u van deze manier om woningen op te kopen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» woningen daadwerkelijk aankoopt voor een koppel of zelf de woning aankoopt. Indien de woning wordt aangekocht door het koppel, staat het betreffende koppel het vrij om woningeigenaren op deze manier te benaderen. Indien de namen echter enkel gebruikt worden om de sympathie van de verkoper te wekken, en de woning niet daadwerkelijk door hen wordt aangekocht, kan dat misleidend zijn. Misleidende handelspraktijken zijn bij wet verboden.
Deelt u de mening dat het opkopen van woningen in Enschede, Zwolle en de rest van Nederland ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ik zoek naar een nieuwe balans tussen het vergroten van het woningaanbod en de betaalbaarheid daarvan voor starters en mensen met een middeninkomen. Beleggers die enkel woningen opkopen om te profiteren van prijsstijgingen dragen niet bij aan het vinden van deze nieuwe balans.
In het bericht wordt aangegeven dat dit gedrag niet past binnen de gedragsregels van NVM-makelaars. Vindt u dat de gedragsregels nu voldoende worden gehandhaafd? Kan het tuchtrecht volgens u hier een beter instrument zijn?
Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» daadwerkelijk handelt uit naam van een stel dat de woning wil aankopen of dat de partij zelf de woning aankoopt. In het eerste geval betreft dit een dienst vergelijkbaar met de dienst die een makelaar aanbiedt en wordt het belang van een derde partij (Galvano en Kimberly) gediend. In het tweede geval betreft dit een investering door de partij zelf en wordt enkel het belang van deze partij zelf gediend.
Het dienen van een belang van derden komt met extra verantwoordelijkheid. Binnen de makelaardij zijn er daarom, zoals aangegeven in het artikel, gedragscodes opgesteld om belangenverstrengeling tussen de makelaar en de koper of verkoper zo veel mogelijk te voorkomen. Bij aankoop door een beleggers zelf is er geen belangenverstrengeling mogelijk omdat deze vanuit eigen belang handelt. Regels binnen de makelaardij zijn daarom niet één op één toepasbaar op aankopen door beleggers.
Binnen de makelaardij moeten echter zeker nog stappen gezet worden om bestaande gedragscodes beter te handhaven. Uit signalen die ik onder andere ontving van het meldpunt van Vereniging Eigen Huis leid ik daarnaast af dat ook binnen de bestaande gedragscodes nog veel ruimte is voor interpretatie. Daarom heb ik op 16 februari samen met makelaarsorganisaties VBO, Vastgoedpro en NVM en Vereniging Eigen Huis het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces»2 ondertekend. Hierin geven de makelaarsorganisaties onder andere aan dat zij hun gedragscodes op bepaalde punten aanscherpen en dat zij samen aan de slag gaan om onafhankelijk en vereniging overstijgend tuchtrecht in te voeren.
Welke rol speelt volgens u de afschaffing van makelaar als beschermde titel bij dit soort gedrag? Is het naar uw mening waardevol om te onderzoeken of een beschermde titel in deze tijd toch van meerwaarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven vraagt misleidende benadering door beleggers om een andere aanpak dan ongewenst gedrag bij makelaars. De afschaffing van de beschermde titel van makelaar speelt vooral een rol in het gedrag van makelaars. Net als mijn voorganger zie ik het beschermen van de beroepsgroep makelaars niet als oplossing voor de wanpraktijken in de makelaardij3. Alleen transparantie kan wanpraktijken bij makelaars voorkomen en helpen bij het aanpakken van bestaande wanpraktijken.
Daarom wil ik ook dat dat makelaars gaan werken met een automatisch gegenereerd biedlogboek. Indien nodig zal ik het werken met een gecertificeerd biedlogboek wettelijk verplichten. In dat geval kunnen makelaars die geen eerlijk, gecertificeerd biedproces doorlopen ook niet langer een biedproces begeleiden.
Ik heb verkend of publiekrechtelijk tuchtrecht, ofwel bescherming van het makelaarsberoep, zou kunnen werken. Daarin zie ik het risico dat publiekrechtelijk tuchtrecht kan worden gebruikt om enkel de belangen van de beroepsgroep zelf te dienen. De makelaardij is daarin wezenlijk anders dan bestaande gereguleerde beroepen zoals de accountancy of het notarisambt. Dit zijn namelijk controlerende beroepen. Makelen is in essentie het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Nieuwe partijen laten zien dat deze dienst ook zonder tussenkomst van een makelaar op een eerlijke en transparantie manier vormgegeven kan worden.
Bent u bereid om nadere afspraken te maken met de makelaarsverenigingen om dit soort benaderingen een halt toe te roepen? Kunt u dit meenemen bij de verdere gesprekken die worden gevoerd in het kader van het verbeteren van het koopproces?
In het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces» is opgenomen dat de betrokken partijen in april 2022 weer bij elkaar komen om voortgang op het verbeterplan te bespreken, te evalueren en waar nodig het plan verder aan te scherpen. Daarbij zal ik ook bij de makelaarsorganisaties toetsen of zij signalen ontvangen over misleidende benadering door makelaars. Waar nodig zal ik aansturen op aanscherping van het verbeterplan op dit punt.
Bent u bereid beleggers zwaarder te belasten om te voorkomen dat zij hele wijken in steden opkopen en zij het daarmee voor starters onmogelijk maken om een betaalbare woning te vinden?
Het kabinet heeft reeds maatregelen aangekondigd om beleggers te belasten, zodat starters meer kansen hebben op de woningmarkt. Na de differentiatie van de overdrachtsbelasting die in 2021 is ingegaan, waarbij starters eenmalig vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting en beleggers 8 procent gaan betalen, wordt dit tarief voor beleggers in 2023 verder verhoogd naar 9 procent. Het verhuren van vastgoed in box 3 wordt zwaarder belast door het afschaffen van de leegwaarderatio in 2023 en de hervorming van box 3 richting werkelijk rendement in 2025. Tevens geldt per 1 januari 2022 de opkoopbescherming. Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Hiermee hebben starters een grotere kans op het kunnen kopen van een woning.
Het bericht 'Shell moet reclame over 'miljoenen schone kilometers' direct aanpassen' |
|
Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Shell moet reclame over «miljoenen schone kilometers» direct aanpassen», waarin staat dat de Reclame Code Commissie heeft bepaald dat Shell een reclame over schone kilometers per direct moet aanpassen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Shell feitelijk onjuiste informatie in haar reclame-uitingen verwerkt?
De energietransitie en het realiseren van de klimaatdoelen zijn gebaat bij transparante en betrouwbare informatie van zowel de overheid als van het bedrijfsleven. Daarom ben ik blij dat een toezichthouder als de Reclame Code Commissie het informatiegehalte van reclames tegen het licht houdt. In de uitspraak waarnaar de vragenstellers verwijzen geeft de Commissie aan dat het belangrijk is dat Shell bepaalde claims in de juiste context plaatst. Informatie over duurzame producten of diensten moet compleet zijn, dus ook een relevante context zou vermeld moeten worden.
Hoe oordeelt u over het feit dat Shell de suggestie wekt dat dat Shell goed op weg is met de energietransitie, terwijl Shell in feite achterloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de analyse dat fossiele reclame de vraag naar fossiele brandstof op peil houdt of zelfs opstuwt, zowel direct als indirect, door een schadelijk product en een schadelijke industrie als normaal en onmisbaar te presenteren? Zo nee, waarom niet?
Onze samenleving is op dit moment nog voor een belangrijk deel ingericht op fossiele brandstoffen: in onze industrie, voor ons vervoer en in de verwarming van onze gebouwen. Het staat partijen daarbij vrij om reclame te maken, mits deze geen onjuiste informatie bevat.
Dit kabinet scherpt de Klimaatwet aan zodat Nederland in 2050 klimaatneutraal is en de emissies in 2030 met ten minste 55% zijn gereduceerd. Het beleid uit het Coalitieakkoord is hier ook op gericht. Hierdoor zal de komende jaren het fossiele brandstofgebruik in Nederland verder afnemen.
Erkent u dat het effect van deze advertenties verder reikt dan de consument en invloed heeft op de maatschappij en keuzes van politici, beleidsmakers en aandeelhouders die ze advertenties ook zien en ook speciaal getarget worden, bijvoorbeeld met advertenties in bepaalde kranten.
Mogelijk zal Shell ook bredere doelstellingen nastreven met dit soort advertenties dan alleen het stimuleren van de verkoop van hun waterstofproduct. Reclame-uitingen moeten echter wel juist zijn. Het is daarom belangrijk dat de Reclame Code Commissie hierop toetst.
Deelt u de mening dat dergelijke «green washing» schadelijk is voor de energietransitie als geheel, omdat de suggestie wordt gewekt dat de energietransitie al bijna voltooid is terwijl dat nog niet het geval is? Deelt u de analyse dat hierdoor het draagvlak om meer te doen voor de energietransitie in gevaar komt, omdat men het idee kan krijgen dat de energietransitie al bijna voltooid is?
Ik ben het eens met de vragenstellers dat het belangrijk is om op basis van feitelijke informatie met elkaar het gesprek aan te gaan over de klimaattransitie. De opgave waar we voor staan is enorm, en het lukt ons alleen als we ook oog houden voor draagvlak. Betrouwbare en feitelijk juiste informatie is daarvoor de basis. De overheid heeft hierin ook een belangrijke rol. Diverse internationale en nationale organisaties brengen hiertoe de voortgang van de transitie in kaart.
Bent u bekend met het onderzoek2 van professor Brulle, die heeft onderzocht dat de fossiele industrie vooral inzet op grote marketingcampagnes rond belangrijke politieke beslismomenten en negatieve pers? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is en de energietransitie kan vertragen?
Ja, ik ben bekend met dit onderzoek. Ik constateer echter dat dit onderzoek zich richt op de periode 1986–2015 en op de situatie in de VS. Het publieke debat en de rol daarin van de traditionele olie- en gasbedrijven is sinds de historische COP 21 in Parijs in 2015 wezenlijk veranderd.
Hoe oordeelt u over de effectiviteit van de Reclame Code Commissie op dit gebied, wiens oordeel altijd achteraf plaatsvindt waardoor de misleiding soms al jaren haar werk al heeft kunnen doen, die geen sancties kan uitdelen en bovendien afhankelijk is van een individu of instantie die de moeite neemt een klacht in te dienen en dat daardoor veel misleidende reclame vrijuit gaat?
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen, implementeren en monitoren van het Nederlandse klimaatbeleid. Ik heb in deze hoedanigheid geen oordeel over het optreden of het functioneren van de Reclame Code Commissie.
Deelt u de mening dat het reclameverbod in de tabakswet effectief is? Zo nee, waarom niet?
Voor tabaks- en aanverwante producten geldt in de Tabaks- en rookwarenwet een strikt en veelomvattend reclameverbod. Alle marketing, reclame, promotie en sponsoring voor tabaks- en aanverwante producten is verboden. Het reclameverbod wordt steeds beter nageleefd en openlijke tabaksreclame is inmiddels vrijwel geheel uitgebannen. Dit betekent echter niet dat dit vanzelf gaat. Constante aandacht van de handhaver is nodig om er voor te zorgen dat het reclameverbod wordt nageleefd en daarmee effectief is.
Welke stappen bent u bereid te nemen tegen dergelijke onjuiste reclame-uitingen die de energietransitie in de weg lopen?
Met de Klimaatwet, het Klimaatakkoord en de plannen uit het Coalitieakkoord heeft het kabinet een robuust instrumentarium in handen om de afgesproken klimaatdoelen binnen bereik te brengen. Dit instrumentarium richt zich nadrukkelijk op álle actoren, zowel burgers, bedrijven als overheden. Dit betekent dat ook fossiele bedrijven gebonden zijn aan het klimaatbeleid. Het invoeren van een verbod op fossiele reclame acht ik daarom niet nodig om de klimaatdoelen te halen en de transitie op tempo te houden.
Kunt u in kaart brengen welke stappen mogelijk zijn, inclusief een verbod op fossiele reclames en dergelijke misleidende uitingen?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel “Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen” |
|
Dion Graus (PVV), Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Luxemburgers kijken naar Delfzijl voor industriële houtzagerij: investering van meer dan 1 miljoen»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15), waarin de regering wordt verzocht erop toe te zien dat Staatsbosbeheer geen concurrentie- en marktverstorende activiteiten ontplooit?
Ja.
Klopt het bericht dat Staatsbosbeheer betrokken is bij de mogelijke totstandkoming van een nieuw, grootschalig houtverwerkingsbedrijf van Wood Trading & Technologies in Delfzijl? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze dat het geval is en welke contracten, afspraken, intenties et cetera daaraan ten grondslag liggen?
Staatsbosbeheer is inderdaad één van de partners bij het zoeken naar voldoende verwerkingscapaciteit in Nederland voor het duurzaam toepassen van Nederlands hout. WT&T is de Luxemburgse vestiging van een groot Belgisch houtverwerkend bedrijf genaamd IBV. Staatsbosbeheer heeft met IBV een intentieovereenkomst opgesteld, waarin de wederzijdse intentie is vastgelegd te komen tot een contractuele verbintenis voor de levering van rondhout. Dit hout wordt door Staatsbosbeheer momenteel met name naar Duitsland geëxporteerd.
Is de inschatting juist dat de beoogde houtzagerij en de bijbehorende investering van € 100 miljoen alleen kans maken als Staatsbosbeheer garandeert dat er een substantieel volume rondhout geleverd zal worden? Zo ja, wat betekent dit volgens u voor de kleinere, Nederlandse zagerijen en hun inkoop van hout bij Staatsbosbeheer? Vraag5 Kunt u gedetailleerd ingaan op de vraag of hiermee niet het risico dreigt dat die kleinere zagerijen minder of geen hout kunnen inkopen bij Staatsbosbeheer (of hieraan gelieerde bedrijven) en dat Staatsbosbeheer in staat wordt gesteld om de condities van de markt te bepalen?
Staatsbosbeheer is de grootste bosbeheerder van Nederland en levert een belangrijk aandeel in het Nederlandse aanbod van rondhout, waar planken, balken en plaatmateriaal uit gemaakt kunnen worden. Mede dankzij onder andere de participatie van Staatsbosbeheer kan een dergelijke grootschalige zagerij aan voldoende rondhout komen.
Staatsbosbeheer is deze verkenning naar nieuwe verwerkingscapaciteit begonnen nadat in de loop van 2017 de grootste zagerij van Nederland stopte. Sindsdien is veel rondhout naar vooral Duitsland geëxporteerd om daar verzaagd te worden. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om houtsoorten die door de kleine Nederlandse zagerijen niet worden verwerkt, zoals fijnspar. Dat deze optie onaantrekkelijk is voor Nederland, zowel vanuit het oogpunt van vervoer als lokale toepassing voor een circulaire economie, heeft tot deze verkenning geleid. Uiteraard omvat de garantie slechts een deel van de jaarlijkse beschikbare hoeveelheid hout die Staatsbosbeheer oogst. Vanuit zowel het oogpunt van natuurbehoud als financiële risicobeheersing zou een te groot volume niet verantwoord zijn. Kleinere zagerijen zullen, wanneer zij bijvoorbeeld aantrekkelijk gelegen zijn of gespecialiseerd zijn in bepaalde houtsoorten of afmetingen, nog steeds voldoende hout van Staatsbosbeheer kunnen betrekken.
Deelt u de opvatting dat als die situatie ontstaat, Staatsbosbeheer feitelijk als marktmeester op de Nederlandse houtmarkt optreedt en dit ongewenst is omdat het niet past bij een semi-overheidsinstelling die tevens actief is in de commerciële houthandel? Welke garanties bent u voornemens te geven om dit risico te voorkomen?
Staatsbosbeheer zal een deel van het totale houtoogstvolume beschikbaar houden voor kleinere zagerijen. Dit volume zal globaal gelijk zijn aan het huidige volume dat ook nu bij kleinere zagerijen wordt afgezet. Dit risico is derhalve zeer klein. Hierdoor blijven toekomstige leveringen aan kleinere zagerijen (binnen marktconforme condities) mogelijk.
Kunt u toelichten op welke wijze bij de invulling van de afspraken tussen Staatsbosbeheer en Wood Trading & Technologies rekening is gehouden met de aangenomen motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Nee, ik deel deze opvatting niet. In Nederland wordt anno 2021 jaarlijks gemiddeld zo’n 660.000 m3 hout geoogst. Staatsbosbeheer oogst in 2022 naar verwachting rond de 170.000 m3. Staatsbosbeheer is weliswaar de grootste Nederlandse boseigenaar, maar biedt slechts 25–30% van het totale houtvolume afkomstig uit Nederlandse bossen aan. Uit onderzoek van Mazars, uit 2007, naar de houtmarktactiviteiten van Staatsbosbeheer, blijkt voorts dat het marktgebied waarin Staatsbosbeheer opereert naast Nederland ook België en de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen beslaat (in 2007 in totaal 16,8 miljoen m3 rondhout). Daarmee is de rol van Staatsbosbeheer in deze markt nog veel kleiner.
Staatsbosbeheer heeft de wettelijke taak rijksbossen en natuurgronden te beheren. De oogst en verkoop van hout maken integraal onderdeel uit van deze wettelijke taak. Deze activiteit krijgt vorm binnen de kaders van de Wet markt en overheid. Staatsbosbeheer heeft er de afgelopen jaren blijk van gegeven binnen de kaders van markt en overheid te opereren. Ik ben derhalve van mening dat met de huidige regelgeving voldoende kaders zijn meegegeven.
Waarom is gekozen voor levering van hout uit de productiebossen van Staatsbosbeheer aan Wood Trading & Technologies en niet om dat hout aan andere zagerijen in Nederland aan te bieden in het kader van gelijke behandeling en gelijk speelveld?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6. Staatsbosbeheer blijft binnen de kaders van de Wet markt en overheid en de ruimte die is geboden binnen de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.
Zoals in antwoord op schriftelijke vragen in 2014 (Kamerstuk 29 659, nr. 125) is geantwoord door de toenmalige Staatssecretaris, valt de uitvoering van commerciële activiteiten door Staatsbosbeheer onder de reikwijdte van Hoofdstuk 4b van de Mededingingswet, dat betrekking heeft op overheden en overheidsbedrijven. Artikel 25i in dat hoofdstuk vereist – evenals de Wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer – dat als Staatsbosbeheer economische activiteiten verricht, het de afnemers van een product of dienst ten minste de integrale kosten van dat product of die dienst in rekening brengt. In het derde lid van dat artikel en in het Besluit markt en overheid zijn nadere regels gesteld over de kostendoorberekening. Staatsbosbeheer moet ten overstaan van de Autoriteit Consument en Markt kunnen aantonen dat het aan deze regels heeft voldaan. Ook stelt de Mededingingswet specifieke regels ter voorkoming van ongerechtvaardigde bevoordeling van ondernemingen waarin bestuursorganen – in casu Staatsbosbeheer – deelnemen (artikel 25j). Ook in dat verband geldt het principe van integrale kostendoorberekening, zoals uitgewerkt in het Besluit markt en overheid (artikel 10) en het verbod op de toekenning van subsidies aan de desbetreffende onderneming waar niet-overheidsbedrijven niet voor in aanmerking komen (artikel 9 Besluit markt en overheid).
Het is de Raad van Toezicht van Staatsbosbeheer die hier op toeziet. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de vrije mededinging en kan indien nodig ingrijpen.
Kunt u tevens toelichten hoe de kennelijk voorgenomen levering door Staatsbosbeheer zich verhoudt tot de uitspraak van de Hoge Raad van 26 november 2021, waarin wordt geoordeeld dat de overheid op basis van het gelijkheidsbeginsel geen goederen exclusief aan één partij mag verkopen en gelegenheid moet bieden aan potentiële gegadigden om mee te dingen?2
De keuze om met IBV, het moederbedrijf van WT&T, de oriëntatie voor de vestiging van een nieuwe zagerij aan te gaan is gebaseerd op meerdere overwegingen:
Om voor bovenstaande uitdagingen een oplossing te bieden is een groot, modern houtverwerkingsbedrijf onontbeerlijk. Deze oplossingen kunnen niet door kleinere zagerijen worden geboden.
Is door Staatsbosbeheer gezocht naar andere potentiële gegadigden? Zo ja, hoe zag de selectieprocedure er uit en op basis van welke argumenten is vervolgens gekozen voor een nog niet bestaande zagerij? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer zal geen goederen exclusief verkopen aan één partij. Dat schaadt bovendien de marktpositie van Staatsbosbeheer. Verder zal het volume hout dat momenteel door de kleinere Nederlandse zagerijen wordt afgenomen buiten de afspraak voor levering van hout aan het beoogde houtverwerkend bedrijf worden gehouden.
Bent u van mening dat handelsactiviteiten, waarbij ruim 20% van de omzet uit hout en biomassa van Staatsbosbeheer gerealiseerd wordt door inkoop bij derde partijen, tot de kerntaken van Staatsbosbeheer behoren (Kamerstuk 29 659, nr. 156)? Hoe gaat u valse concurrentie en marktverstoring tegen in het licht van de reeds genoemde motie Graus (Kamerstuk 29 659, nr. 15)?
Ja. Staatsbosbeheer heeft contact gehad met potentiële gegadigden, waaronder bestaande afnemers in Nederland. Er is gekozen voor een bestaande zagerij, IBV, die voornemens is zich te vestigen in Nederland.
Bent u bereid de marktverhoudingen, de positie van Staatsbosbeheer op de markt voor houtzagerijen en de levering van rondhout te onderzoeken en de resultaten hiervan vóór het zomerreces naar de Kamer te sturen?
Staatsbosbeheer heeft in 2021 minder dan 10% rondhout (23.675 m3) van derden ingekocht op het totaal omgezette volume (249.179 m3). In 2022 zal het oogstvolume rond de 170.000 m3 liggen. In het recente verleden is veel hout uit zieke of dode essen- of fijnsparrenbossen geoogst, waarna Staatsbosbeheer nu en in de nabije toekomst minder oogst.
In de Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer is geregeld dat Staatsbosbeheer bevoegd is goederen (waaronder hout en biomassa) te verkrijgen en te vervreemden, alsmede alle andere handelingen te verrichten die voor een goede vervulling van zijn taken noodzakelijk zijn.
Daarnaast streeft Staatsbosbeheer naar het vergroten van inkomsten uit de markt (convenant LNV – Staatsbosbeheer) en kan Staatsbosbeheer ook andere werkzaamheden uitvoeren, mits die werkzaamheden samenhangen met de wettelijk opgedragen taken, niet leiden tot concurrentievervalsing ten opzichte van private aanbieders van vergelijkbare diensten, en tegen tenminste kostendekkende prijzen worden verricht. Dat is hier het geval.
De garantieregeling voor evenementen. |
|
Romke de Jong (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat een beperking, die wordt opgelegd door de overheid, moet betekenen dat de overheid compensatie aanbiedt voor het opleggen van die beperking? Zo ja, hoe kijkt u naar de 80% compensatie die wordt geboden als een evenement niet door kan gaan vanwege beperkingen die zijn opgelegd door de overheid? Zo nee, wat kunnen ondernemers doen om schade te voorkomen?
Omdat de overheid de afgelopen jaren veel contactbeperkende maatregelen heeft moeten treffen bij de bestrijding van het coronavirus, zijn verschillende steunmaatregelen getroffen. Naast een pakket met generieke maatregelen (met daarin de NOW en de TVL) zijn voor de evenementensector aanvullend ook aanvullende regelingen getroffen, met de Garantieregeling evenementen (TRSEC-19) en de Aanvullende tegemoetkoming evenementen (ATE). Het kabinet heeft in december besloten om deze regelingen ook in 2022 door te trekken, tot en met het derde kwartaal van dit jaar.
Met het oog op de overgang naar een situatie waarin corona endemisch is, worden de contactbeperkende maatregelen nu snel afgebouwd. In dat kader heeft het kabinet besloten om een eigen risico in te bouwen in de garantieregelingen voor de evenementen, en niet langer 100% garant te staan. In deze overgang zal de evenementenorganisator dit risico dus mee moeten wegen bij de afweging om een evenement te gaan organiseren. Organisatoren krijgen daarmee ook een prikkel om evenementen «coronaproof» te organiseren en daarmee de kans te vergroten dat deze door kunnen gaan. Door het eigen risico ligt een deel van het financiële risico bij de organisator van het evenement, en draagt de overheid niet langer het volledige risico. Dit eigen risico wordt stapsgewijs geïntroduceerd. In het eerste kwartaal van 2022 wordt 90% compensatie geboden. Daarna wordt de compensatie naar 80% verlaagd in het tweede en derde kwartaal van 2022.
Bent u bereid om te onderzoeken of een evenement, dat binnen zes weken moet worden geannuleerd als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, voor 100% kan worden gecompenseerd, ook na 31 december 2021?
Het kabinet realiseert zich dat organisatoren de meeste kosten in de laatste weken voor aanvang van het evenement maken. Daarom zet het kabinet zich in om 6 tot 3 weken voor de startdatum van een evenement duidelijkheid te kunnen geven over een eventueel evenementenverbod. De praktijk wijst uit dat dit in het verleden niet altijd is gelukt. In de nieuwe garantieregeling voor 2022 (de opvolger van TRSEC-19 en ATE) voorziet het kabinet dat organisatoren tijdens een periode waarin een evenementenverbod van kracht is, en wiens evenement ná de periode van het evenementenverbod is gepland, dit evenement mogen annuleren vanaf drie weken voor de geplande datum van het evenement. Daarmee wordt voorkomen dat organisatoren tot kort voor hun evenement in onzekerheid zijn over het wel of niet van toepassing zijn van een verbod, en kosten moeten blijven maken in voorbereiding op een evenement dat mogelijk niet door mag gaan. Op vrijdag 4 maart 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze regeling voor 2022 (https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=8bd94e1c-f6b6-49e0-9be9-51cbb89d0e1c&title=Tijdelijke%20subsidieregeling%20evenementengarantie%202022.docx2022Z04110).
In antwoord op vraag 1 heb ik toegelicht waarom het kabinet een eigen risico heeft ingebouwd in de garantieregeling voor 2022.
Kunt u ermee instemmen dat als een organisator voor 80% compensatie krijgt, deze organisator afspraken kan maken met artiesten en leveranciers dat in het geval van annulering als gevolg van beperkingen die zijn opgelegd door de overheid, de artiesten en leveranciers slechts een gedeeltelijke vergoeding ontvangen? Zo ja, hoe helpt u organisatoren met het maken van dit soort afspraken? Zo nee, hoe rijmt u dit met de taak van de organisator om de kosten zoveel als mogelijk te beperken?
Zowel de garantieregeling (TRSEC-19) als de ATE zijn erop gericht de organisator te compenseren voor specifiek gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement De regelingen zijn erop gericht de organisator van een evenement in staat te stellen zijn toeleveranciers te betalen. De regelingen zijn expliciet bedoeld om de hele keten te kunnen compenseren. Organisatoren en toeleveranciers hebben over annulering privaatrechtelijke afspreken gemaakt in hun contract. Als er een betalingsverplichting opgenomen is met bepaalde termijnen dan is de organisator verplicht om de leverancier dit bedrag te betalen. Daar is de subsidie ook (mede) voor bedoeld. Als deze verplichting niet wordt nagekomen door de subsidieontvanger dan kan de betreffende schuldeiser deze verplichting afdwingen bij de rechter. Deze werkwijze is bekend bij de sector.
Bent u bekend met de economische gevolgen van een beperking in het aantal bezoekers, waardoor het voor veel organisatoren niet rendabel is om een evenement te organiseren? Hoe worden organisatoren gecompenseerd voor het eventueel organiseren van een verliesdragend evenement als gevolg van beperkingen in het aantal bezoekers die zijn opgelegd door de overheid?
Om de verspreiding van het virus tegen te gaan zijn er maatregelen genomen die voor zwaar ingrijpen op het dagelijks leven en op de economie. Om de economische gevolgen van deze beperkingen zo veel mogelijk op te vangen is er een steunpakket opgezet, om hiermee ondernemers zo goed mogelijk door de crisis heen te helpen. Dit pakket omvat generieke regelingen, zoals de TVL en NOW, maar ook sectorspecifieke regelingen, zoals de ATE en TRSEC. Nu we de endemische fase ingaan zet het kabinet zich in om sluitingen en beperkingen in aantallen in de toekomst te voorkomen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren zeer intensief contact onderhouden met de evenementensector en is mede daardoor bekend dat door beperkingen in de bezoekersaantallen in veel gevallen een evenement niet langer winstgevend georganiseerd kan worden. Mede om deze reden heeft het kabinet voor de periode van 25 september tot en met 12 november 2021 ook een suppletieregeling in het leven geroepen. Kort gezegd houdt deze regeling in dat evenementen die vanwege de coronaregels slechts 75% van hun bezoekerscapaciteit konden ontvangen de overige 25% door de overheid vergoed konden krijgen (compensatieregeling voor organisatoren van culturele evenementen Covid-19 (fondspodiumkunsten.nl).
Kunt u voor toekomstige compensatie- en garantieregelingen op voorhand duidelijke afspraken met accountants om te zorgen voor een heldere uitwerking van de afspraken, zodat problemen met de uitvoering worden voorkomen? Zijn de problemen met de uitvoering na vragen en opmerkingen van accountants over verleende steun nu opgelost? Zo nee, wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen? Zo ja, hoe wordt ervoor gezorgd dat alle betrokken partijen deze informatie ontvangen?
Het kabinet betreurt dat het lang duurde voordat er duidelijkheid was omtrent het controleprotocol voor de TRSEC. Dit controleprotocol is inmiddels gereed en zorgt voor duidelijke afspraken met accountants. Dit controleprotocol dient dan ook als voorbeeld voor de nieuwe garantieregeling voor de evenementen.