Tienduizenden burgers die jaren last hadden van 'fraudevermoedens' van de Belastingdienst |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over «Geheim fraudeproject: Tienduizenden burgers hadden jaren last van «fraudevermoedens»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de nieuwe berichtgeving over «Project 1043 – Belastingdienst hield nog een omstreden fraudejacht nu bij aangifte inkomen»?2
Ja.
Waarom heeft u het project 1043 verzwegen, terwijl Kamerleden u daar wel naar gevraagd hebben?
In de brief van 10 juli jl.3 hebben wij uw Kamer aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar projectcode 1043 en de gevolgen die dit mogelijk heeft voor belastingplichtigen. Ook hebben wij toegezegd om voor het verleden te beoordelen of voldoende waarborgen aanwezig waren, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht. De afgelopen maanden heeft de Belastingdienst feitenonderzoek gedaan naar projectcode 1043. De eerste bevindingen van dit onderzoek zijn opgenomen in een feitenrelaas. Dit feitenrelaas is een eerste stap in het onderzoek naar projectcode 1043. Het onderzoek naar projectcode 1043 is dus nog niet afgerond. Onder andere het toegezegde onderzoek om te beoordelen of voldoende waarborgen aanwezig zijn, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht, moet zorgvuldig gebeuren. Hiervoor is meer tijd nodig. Om te voorkomen dat er, gedurende het vervolgonderzoek, risico’s voor een disproportionele behandeling zijn, nemen wij, in ieder geval voor de duur van het vervolgonderzoek, de volgende maatregelen. Ten eerste zullen wij extra alert zijn op signalen van burgers die aangeven dat ze in hun ogen onterecht worden bevraagd en gevolgd door de Belastingdienst. Ten tweede zullen we de komende periode het toekennen van de AKI-codes 1043 en 1044 aanhouden. Ten derde zullen we de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Ten vierde werken we parallel aan het onderzoek aan nieuwe handleidingen, waarin de waarborgen duidelijker zijn verwoord en die ervoor zorgen dat de werkzaamheden conform de AVG worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Nemen u, het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst de Kamer nog wel serieus, nu de Kamer opnieuw onvolledig en onjuist is geïnformeerd?
Wij informeren de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Bent u op hoogte van het grondwettelijke recht van de Kamer (art. 68 Grondwet) om alle inlichtingen te ontvangen? Waarom leeft u de wet niet na?
Ja. Wij informeren de Kamer altijd naar eer en geweten en zo juist en volledig mogelijk.
Heeft u het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst nog wel onder controle? Hoe reageert u op de berichtgeving dat het kerndepartement en de Belastingdienst elkaar niet meer vertrouwen? Hoe reageert u op de berichtgeving dat de Belastingdienst zijn eigen gang gaat en denkt aan niemand verantwoording schuldig te zijn?
Er zijn grote fouten gemaakt. De problemen met de kinderopvangtoeslag, maar ook het recentere KMPG-rapport over FSV en het rapport van de AP over oneigenlijk gebruik van (dubbele) nationaliteit bij Toeslagen, laten dat zien. Deze problemen uit het verleden moeten wij aanpakken. In onze brief van 14 september jl.4 hebben wij uiteengezet hoe wij toe gaan werken naar de beste Belastingdienst voor Nederland. Belangrijke uitgangspunten zijn: een organisatie met oog en oor voor burgers en bedrijven, een organisatie met focus op fiscale taken en een organisatie met vakmanschap, de juiste cultuur en uitstekende ICT-voorzieningen. Een open en veilige cultuur is daar onmisbaar voor. Wij staan voor een werkomgeving waar medewerkers met vakmanschap hun werk kunnen uitvoeren, zich veilig voelen en fouten kunnen maken en daarvan kunnen leren. Veiligheid en vertrouwen zijn belangrijke randvoorwaarden om, ook op de andere vlakken, aan de gewenste cultuur te werken. De prioriteit van het programma leiderschap en cultuur ligt daarom in de eerste fase op het creëren van een open en veilig werkklimaat en het versterken van de samenwerking om de grote inhoudelijke opgaven te kunnen realiseren, met nadrukkelijke aandacht voor burgers en bedrijven. De top van het ministerie en de Belastingdienst hebben een belangrijke voorbeeldfunctie in het toewerken naar de gewenste cultuur. De afgelopen periode hebben de top van het ministerie en de Belastingdienst daarom intensief over de onderlinge samenwerking en het noodzakelijke leiderschap gesproken, mede in relatie tot actuele gebeurtenissen, zoals de aangifte. We kijken hierin niet alleen vooruit, maar reflecteren ook op het verleden om hiervan te kunnen leren. De komende periode blijft de top van het ministerie en de Belastingdienst veel tijd en aandacht besteden aan de onderlinge samenwerking. Om zo te bouwen aan het herstel en fundament van vertrouwen en veiligheid, zowel naar buiten naar de burgers en bedrijven als intern gericht naar de medewerkers in de organisatie.
Kunt u aangeven of de Belastingdienst de volgende selectiecriteria (etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam en geboorteplaats) heeft gebruikt in zijn fraudejacht »project 1043»? Kunt u dit uitsluiten?
Bij de selectie van aangiften binnen projectcode 1043 spelen de in de vraag genoemde criteria etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam en geboorteplaats nu geen rol meer. Het gegeven etniciteit en geboorteplaats komt in de query’s niet voor. De achternaam van belastingplichtigen komt wel in de query’s die worden gebruikt bij de analyse van de aangiften op de vermoedelijke aanwezigheid van systeemfraude voor, maar is niet gebruikt voor de selectie.
De tweede nationaliteit wordt sinds 31 januari 2015 niet meer door de Basisregistratie Personen verstrekt en is 23 juli 2015 uit de persoonsadministratie van de Belastingdienst, Beheer van Relaties (hierna: BVR) verwijderd. Wel is ons bekend geworden dat in het aantekeningenveld -een veld met vrije invoer- van de BVR soms gegevens als tweede nationaliteit of geboorteland werden ingevuld door individuele medewerkers van de Belastingdienst. Dit lichten wij nader toe in de beantwoording van het SO Nationaliteit.
Het veld met het gegeven over de eerste nationaliteit werd in juli 2019 uit de blauwdruk -het overzicht van relevante fiscale gegevens voor een aanvraag- en in november 2019 uit de query’s aan de «Poort», waar aangiften inkomensheffingen binnenkomen, verwijderd, omdat het niet werd gebruikt bij de selectie, en handhaven van het veld een ongewenst ander beeld zou kunnen geven.
Er is bij projectcode 1043 een keer een centrale selectieregel ingezet waarbij onder andere gebruik is gemaakt van het nationaliteitsgegeven. Tijdens het besloten deel van de technische briefing op 2 juli jl. is aan uw Kamer een toelichting op deze selectieregel gegeven. In de Kamerbrief «Rectificatie brief van 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» van 11 mei jl. heb ik aangegeven extra zekerheid te willen krijgen over het gebruik van nationaliteit in risicomodellen en selectieregels. De risicomodellen en selectieregels worden doorgelicht en deze doorlichting loopt mee in het onderzoeksproces dat wij in onze brief van 10 juli 2020 hebben aangekondigd. Het gebruik van de andere genoemde selectiecriteria wordt meegenomen in het vervolgonderzoek naar projectcode 1043. In de brief van 12 oktober jl. over «FSV – Plan van aanpak, beantwoording schriftelijke vragen en reactie verzoeken van uw Kamer van 10 september 2020» bent u in het plan van aanpak «Herstellen, Verbeteren en Borgen» separaat geïnformeerd over een vervolgonderzoek naar projectcode 1043.
Bent u het ermee eens dat selecteren op basis van etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam of geboorteplaats in strijd is met het non-discriminatiebeginsel (artikel 1 van onze Grondwet)?
Wij zijn van mening dat de Belastingdienst, net als de andere onderdelen van de overheid, niet mag discrimineren. Discriminatie is ontoelaatbaar en moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Er ligt daarom ook bij de Belastingdienst een belangrijke verantwoordelijkheid voor de voorkoming en bestrijding van discriminatie. De Belastingdienst heeft, vanwege zijn specifieke rol in een democratische rechtsstaat, bij uitstek een verantwoordelijkheid om conform het gelijkheidsbeginsel te handelen. Zoals eerder is aangegeven vinden wij het in dit licht onwenselijk om persoonskenmerken die betrekking hebben op een dubbele nationaliteit of een etniciteit te gebruiken voor de handhavingstaak van de Belastingdienst. Daarom gaan we niet alleen analyses doen en processen en systemen aanpakken, maar ook onze medewerkers opleiden.
Bent u het ermee eens dat selecteren op basis van etniciteit, tweede nationaliteit, buitenlandse achternaam of geboorteplaats een vorm van rassendiscriminatie is?
Uit het onderzoeksrapport van de AP5 volgt dat er sprake is van discriminatie, als de verwerking van persoonsgegevens leidt tot een onderscheid naar ras of etnische afkomst. Wij onderschrijven dit en keuren dit ten strengste af.
Bent u het ermee eens dat er bij de Belastingdienst, zowel bij de Afdeling Toeslagen als bij de Afdeling Inkomstenbelasting, sprake is van institutionele vooringenomenheid en institutioneel racisme?
Het begrip «institutionele vooringenomenheid» is afkomstig uit de rapporten van de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen6. Hiervan is sprake als gesignaleerde vooringenomenheid van een overheidsonderdeel blijkt uit een institutionele houding die vastligt in instructies en organisatie. Voor de Belastingdienst/Toeslagen heeft de Adviescommissie reeds geconcludeerd dat er sprake was van institutionele vooringenomenheid. Deze conclusie delen wij. Wij hebben op dit moment geen indicatie dat sprake is van institutionele vooringenomenheid bij andere onderdelen van de Belastingdienst.
Daarnaast heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in haar onderzoeksrapport van 17 juli jl. geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen geen onderscheid heeft gemaakt naar ras of etnische afkomt. Wel is er volgens de AP sprake geweest van discriminerende verwerkingen. De AP heeft geconstateerd dat de handelwijze van Toeslagen bij drie verwerkingen van nationaliteit onrechtmatig was. Toeslagen heeft op deze punten in strijd gehandeld met de Wet bescherming persoonsgegevens en sinds 25 mei 2018 in strijd met de Algemene verordening gegevensbescherming. Tevens was er bij twee van deze drie verwerkingen sprake van discriminerend en daarmee onbehoorlijk handelen. De AP stelt dat er sprake is van onderscheid maken op grond van nationaliteit, zonder dat daar een objectieve rechtvaardiging voor bestaat. Het is aan de AP om te besluiten of zij consequenties verbindt aan deze constateringen. In mijn brief van 17 juli «Reactie rapport Autoriteit Persoonsgegevens»7 heb ik aangegeven dat ik de bevindingen van de AP over de werkwijze bij Toeslagen als zeer ernstig beschouw en dat de AVG en het verbod op discriminatiestrikt gerespecteerd dienen te worden. Gelijke gevallen dienen gelijk behandeld te worden. Ook heb ik aangegeven dat ik volledig mee zal werken aan een eventuele vervolgprocedure.
Klopt het dat niet alleen in de toeslagenaffaire mensen als fraudeur werden bestempeld, maar ook in en rondom het geheime «project 1043»?
Project 1043 is geen geheim project. Het is één projectcode van de toezichtprojecten van de Belastingdienst waarover in diverse halfjaarsrapportages van de Belastingdienst is gerapporteerd. Vroege rapportage over het fenomeen systeemfraude, is terug te vinden in de beheersverslagen 2009 en 2010 en in halfjaarsrapportages. Inmiddels is voorkoming en bestrijding van systeemfraude een vast onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie van de Belastingdienst. Dit is o.a. terug te vinden in het Jaarplan Belastingdienst 2019 – onderdeel Particulieren – «Systeemfraude bestrijden»8. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd in de eerste, tweede en derde Voortgangsrapportages 2019. Bij projectcode 1043 worden aangiften uitgeworpen vanwege een verhoogd risico op systeemfraude. Dan moet de beoordeling en behandeling van een aangifte door een inspecteur nog plaatsvinden, waarbij wordt gekeken of er daadwerkelijk sprake is van systeemfraude. Dit kan leiden tot het inschakelen van de Boete- en Fraudecoördinator. Ook kan een zaak worden aangemeld bij de FIOD. Deze stappen worden pas gezet als de bevindingen van de aangiftebehandeling daartoe aanleiding geven op basis van de aanmeldingsrichtlijnen.
De betrokken belastingplichtige wordt geïnformeerd over bevindingen en in de gelegenheid gesteld om informatie aan te leveren die de juistheid van zijn aangifte onderbouwen, voordat tot correcties of andere maatregelen wordt overgegaan.
Klopt het dat tienduizenden burgers bij hun aangifte inkomstenbelasting te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst en dat deze burgers als fraudeur werden bestempeld op basis van profilering en «vermoedens van fraude»? Kunt u dit toelichten?
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude in de inkomstenbelasting. De Belastingdienst heeft tot taak om systeemfraude op te sporen. Dit gebeurt via risicoselectie, aangezien er elk jaar miljoenen aangiften te verwerken zijn. Als uitkomst van deze analyse kan een aangifte aan een inspecteur worden voorgelegd voor nadere beoordeling. Ten behoeve van de beoordeling van de aangifte kan de inspecteur bewijsstukken opvragen om bijvoorbeeld opgevoerde aftrekposten te kunnen beoordelen.
Hierbij geldt niet dat elke uitgeworpen aangifte bestempeld wordt als frauduleus.
Kunt u aangeven op welke wijze de Belastingdienst profileerde? Kunt u dit toelichten? Welke selectiemethodes zijn hierbij gebruikt?
De risicomodellen van de Belastingdienst worden vastgesteld op basis van historische patronen uit de data van de Belastingdienst en maken gebruik van contra-informatie. Daarbij kent de Belastingdienst verschillende maatregelen om zelfbevestiging te voorkomen, waaronder het gebruik van representatieve steekproeven om de risico-indicatoren in het risicomodel te toetsen en te trainen. In het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de brief «Rectificatie brief 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» gaan we hier verder op in.
Op basis van de modellen wordt een indicatie gegeven van de kans dat een aangifte of een verzoek onjuistheden bevat. Een risicomodel doet daarmee voorspellingen over de betrouwbaarheid van een aangifte of een verzoek. Daarbij wordt evenwel nooit een besluit tot het corrigeren van een verzoek of een aangifte automatisch door een risicomodel genomen. Een dergelijke correctie wordt altijd door een inspecteur vastgesteld en opgelegd. Daarom is het gebruik risicomodellen door de Belastingdienst op zichzelf niet in strijd met de AVG.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) staat dat «profilering» elke vorm van geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens is, waarbij die persoonsgegevens gebruikt worden om persoonlijke aspecten (zoals gezondheid of beroepsprestaties) van burgers te evalueren9. In haar onderzoeksrapport naar de Belastingdienst10 hanteert de AP een beoordelingskader om vast te stellen of sprake is van profilering. Wij sluiten ons aan bij dit beoordelingskader:
Profileren wordt op zichzelf niet verboden door de AVG, maar mag nooit leiden tot automatische besluitvorming. In dat geval is de profilering in strijd met artikel 22, eerste lid van de AVG.
Naast de beschreven risicomodellen worden selectieregels gebruikt. Als uitgangspunt geldt dat de selectiecriteria worden gebaseerd op de wet- en regelgeving; bijvoorbeeld in de wet genoemde eisen en/of grensbedragen. Daarbij wordt ook rekening gehouden met antwoorden op vragen in het aangiftebiljet en bijvoorbeeld bevindingen uit controles (individueel of op basis van representatieve steekproeven uit de hele verzameling aangiften) in het lopende jaar of eerdere jaren (onderzoek en feiten). Dit wordt gecombineerd met de expertise en ervaringen van medewerkers, om informatie uit eerdere jaren nader te duiden.
In de brief van 12 oktober jl. over «FSV – Plan van aanpak, beantwoording schriftelijke vragen en reactie verzoeken van uw Kamer van 10 september 2020» bent u ook geïnformeerd over deze problematiek. In deze brief en in het concept plan van aanpak wordt aangegeven hoe wij om gaan met uw verzoek tot schoning van 10 september jl., het vervolgonderzoek en acties m.b.t. het op orde brengen van de processen. Hieronder valt ook de omgang met risico-selectie. Ook geven wij aan dat de processen rond risicoselectie en signalen van mogelijke fraude per direct worden opgepakt.
Kunt u aangeven hoe een «vermoeden van fraude» er in de praktijk uitziet bij de Belastingdienst?
In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in het aangifte- en voorlopige aanslagproces in de inkomstenbelasting. Voor het identificeren van vermoedens van fraude is een «detectie aan de Poort» ingericht. Hier komen de voorlopige teruggave-verzoeken en de aangiften inkomstenbelasting binnen. De analisten aan de Poort beoordelen op basis van verschillende query’s (waarin parameters zijn ingebouwd) of bij de binnenkomende aangiften inkomstenbelasting een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. De aangiften waarbij dat het geval is, worden uitgeworpen binnen het project 1043 en krijgen een code (AKI 1043 of AKI 1044). De AKI 1043 wordt gebruikt voor risicovolle aangiften van individuele belastingplichtigen en voor risicovolle aangiften van belastingplichtigen van wie de aangifte door tussenkomst van een facilitator is ingediend. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Beide AKI-codes horen bij het project 1043. De AKI-code 1044 dient niet verward te worden met het project 1044. Dit project heeft betrekking op de zogenaamde «steekproef ondernemingen» en heeft geen relatie met project 1043.
De aangiften inkomstenbelasting die op basis van query’s en een analyse door de analisten bij de Poort een AKI-code krijgen toebedeeld worden, nadat ze door de selectiemodule zijn gegaan, aangeboden aan de zogenaamde intensief toezichtteams van de directie Particulieren. Hier vindt een handmatige beoordeling plaats.
Wanneer een aangifte wordt behandeld, beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat burgers zelf maar moesten aantonen dat ze geen fraudeur zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de onschuldpresumptie, en het uitgangspunt «de eiser bewijst»?
In het belastingrecht is de bewijslast zo verdeeld dat de inspecteur de bewijslast draagt voor inkomensverhogende elementen en de belastingplichtige voor de inkomensverlagende elementen. Indien een belastingplichtige een aftrekpost in zijn aangifte opvoert, leidt dat tot verlaging van het belastbaar inkomen en zal hij desgevraagd de benodigde bewijsstukken moeten overleggen om deze aftrekpost aannemelijk te maken. Hierbij gaat het lang niet altijd om fraude, maar ook om het goed toepassen van het recht op deze aftrekposten.
Binnen het project 1043 worden aangiften behandeld waarbij een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Van deze aangiften staat niet op voorhand vast dat sprake is van systeemfraude; in sommige gevallen is sprake van een vergissing of blijkt de aangifte correct te zijn. De hiervoor beschreven bewijslast die geldt in het belastingrecht is ook van toepassing op de aangiften die worden uitgeworpen in het kader van project 1043. Op die manier wordt de juistheid van de aangifte beoordeeld.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel burgers te maken kregen met forse naheffingen, omdat eerder goedgekeurde aftrekposten alsnog werden afgewezen? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In de jaren 2011 tot en met 2019 zijn er circa 30.000 navorderingsaanslagen opgelegd. Het betreffen minder burgers, omdat er burgers zijn die meerdere navorderingsaanslagen opgelegd hebben gekregen. Om hoeveel burgers het gaat is niet inzichtelijk te maken. Het gaat hier overigens, over het algemeen, niet over eerder goedgekeurde aangiften, maar over inhoudelijk nog niet eerder beoordeelde aangiften.
Hierbij moet opgemerkt worden dat de Belastingdienst niet beschikt over deze gegevens over de jaren 2014 en 2015, omdat de effectmeting op het project systeemfraude inkomstenbelasting niet structureel was ingericht. De gegevens over de jaren 2011 tot en met 2013 komen uit het jaarverslag 2014 project systeemfraude inkomstenbelasting. In de beginjaren van het project werd deze informatie afzonderlijk bijgehouden en gerapporteerd. Informatie over het aantal opgelegde navorderingsaanslagen hierna is niet voorhanden gebleken.
Wat is uw zienswijze op het feit dat deze burgers «een vinkje achter hun naam» kregen, en nog jaren geconfronteerd werden met extra controle en toezicht? Hoe verhoudt deze zwarte lijst zich met die andere zwarte lijst, de Fraude Signaleringsvoorziening? Overlappen deze twee zwarte lijsten met elkaar, of staan zij los van elkaar?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Deze signalering wordt opgevoerd om de aangiften van deze belastingplichtige gedurende vijf volgende belastingjaren te kunnen uitwerpen voor analyse. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. De aangifte van dat jaar heeft dan in principe geen AKI-code meer en wordt dus niet geconfronteerd met extra toezicht.
De Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) werd gebruikt voor de aanpak van systeemfraude Inkomstenbelasting door interne en externe risicosignalen te registreren en was van 2013 tot begin 2018 in gebruik voor project 1043. Aangiften die voor nader onderzoek in aanmerking kwamen, werden geregistreerd in FSV van de ingebruikname van FSV in 2013 tot 2018.
Met het vervolgonderzoek van FSV zal worden bekeken wat of dit gevolgen heeft gehad voor burgers en zo ja welke gevolgen.
Past dit volgens u bij de slogan «leuker kunnen we het niet maken, wel gemakkelijker», die tot april 2019 door de Belastingdienst werd gebruikt?
Met deze themaregel hebben we altijd benadrukt dat de Belastingdienst burgers en bedrijven wil helpen hun belastingzaken op een eenvoudige manier goed te regelen. Dit geldt nog steeds, ook al gebruiken we de regel niet meer in onze voorlichting. In de periode waarin we de themaregel gebruikten, maakten we het vooral makkelijker door bij de aangifte gegevens vooraf in te vullen. Uw vragen onderstrepen nog eens dat daarnaast een zorgvuldig gebruik en beheer van gegevens van het allergrootste belang is.
Bent u bereid de interne documenten en de aan Trouw en RTL Nieuws vrijgegeven stukken te delen met de Kamer? Bent u bereid dit te doen op een manier dat de strekking van de documenten inzichtelijk blijkt, dus niet grotendeels zwart gelakt?
Als het eerste deel van deze vraag betrekking heeft op het Wob-verzoek van RTL Nieuws en Trouw van 2019, dan verwijs ik naar het Wob-besluit dat naar aanleiding daarvan is gepubliceerd op 15 november 201911. De relevante informatie die bij dit besluit is openbaar gemaakt is ook met de Kamer gedeeld.
Klopt het dat medewerkers van de Belastingdienst van de dienst de opdracht kregen dat zij mogelijk misbruik moesten «ontregelen, smoren en voorkomen»? Wat is uw zienswijze op dit repressieve beleid/aanpak? Is dit niet erg vergelijkbaar met de «pek en veren-aanpak» bij Toeslagen?
Voor toezichthoudende taken, waaronder het voorkomen en bestrijden van misbruik, maakt de Belastingdienst gebruik van een palet aan toezichtsinstrumenten waaronder een repressieve aanpak. Het opsporen en aanpakken van fraude moet vanzelfsprekend gebeuren met respect voor de geldende wet- en regelgeving.
Klopt het dat de toenmalig Staatssecretaris van Financiën in 2013 hierover is geïnformeerd? Bent u bereid de interne stukken (notitie en presentaties) hierover te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In 2013 zijn twee presentaties gehouden voor de Staatssecretaris over de fraudeaanpak. Deze presentaties zijn (samen met de verslagen van het MT-fraude van de Belastingdienst) recent grotendeels openbaar gemaakt naar aanleiding van een Wob-verzoek12.
Kunt u aangeven wat het volgens u het doel was van het geheime «project 1043»? En of er in dit project oog was voor de menselijke maat en of er volgens u sprake was institutionele vooringenomenheid? Kunt u hierop een toelichting geven?
Project 1043 is geen geheim project. Mij zijn tot nu toe geen signalen bekend dat hier sprake is van institutionele vooringenomenheid. In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in de inkomstenbelasting. Het detecteren van vermoedelijke systeemfraude inkomensheffingen binnen de kaders van de uitvoerings- en toezichtstrategie is een belangrijke taak van de Belastingdienst. De detectie van de aangiften vindt plaats op basis van objectieve risicoselectie. Bij deze risicoselectie worden alle binnenkomende aangiften vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende en historische patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen. Daarbij kent de Belastingdienst verschillende maatregelen om zelfbevestiging te voorkomen, waaronder het gebruik van representatieve steekproeven om de risico-indicatoren in het risicomodel te toetsen en te trainen. In het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van de brief «Rectificatie brief 28 april 2020 over de Voortgangsrapportage Toeslagen» gaan we hier verder op in.
Het betekent uitdrukkelijk niet dat de gedetecteerde aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op systeemfraude.
Klopt het dat het er in praktijk op neer kwam dat burgers massaal werden geïdentificeerd op basis van de hoge zorgkosten, giften of uitgaven voor pensioenvoorzieningen, die zij als aftrekpost opvoerden?
De in de vraag genoemde zorgkosten, giften en uitgaven voor pensioenvoorzieningen kunnen aspecten zijn die in de risicoselectie zijn opgenomen. De detectie van de aangiften vindt plaats op basis van objectieve risicoselectie. Bij deze risicoselectie worden alle binnenkomende aangiften vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen.
Het betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte, waarin dergelijke aftrekposten zijn opgevoerd, vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op de aanwezigheid van systeemfraude.
Kunt u aangeven hoeveel burgers in de fraudeonderzoeken werden betrokken omdat de Belastingdienst hun belastingadviseurs bestempelde als «facilitator» van fraude?
Het totale aantal klanten van facilitators waarnaar een onderzoek liep, bedraagt circa 212.000.
Een groot deel van de aangiften van deze klanten is na en handmatige analyse en geautomatiseerde selectie aan de poort niet voor beoordeling door een Intensief Toezicht Team uitgeworpen en heeft dus geen AKI 1043 of AKI 1044 opgevoerd gekregen.
Vanaf 2017 is een onderscheid gemaakt tussen aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener betrokken was in strafrechtelijk onderzoek, die AKI-code 1044 kregen, en aangiften waarbij om andere redenen een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig was, verzameld onder AKI-code 1043. In de jaren 2017–2019 werden de aangiften van ongeveer 10.500 belastingplichtigen onder de AKI-code 1044 bij project 1043 betrokken.
Kunt u aangeven hoeveel belastingadviseurs werden bestempeld als «facilitator» van fraude? Klopt het dat 150 tot 200 belastingadviseurs als «facilitator» zijn bestempeld door het Combiteam Aanpak Facilitators? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet?
In de periode 2013 tot heden heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht en daarom afgevoerd. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond. Het onderzoek naar de overige 180 casussen is afgerond.
Kunt u aangeven wanneer «project 1043»is gestart en op welke wijze de Belastingdienst systeemfraude wilde tegengaan? Hoe zag dit er in theorie uit en hoe zag dit er in praktijk uit?
De oorsprong van projectcode 1043 ligt in 2007. Toen waren er signalen dat op grote schaal sprake was van georganiseerde fraude waarbij uitbetaling van voorlopige teruggaven op basis van onjuiste gegevens plaatsvond. In 2010 is projectcode 1043 ingevoerd voor de landelijke aanpak van systeemfraude in het aangifte- en voorlopige aanslagproces in de inkomstenbelasting. Op 14 april 2011 bood de Staatssecretaris de Fiscale agenda aan bij Tweede Kamer13 waarin maatregelen werden aangekondigd om systeemfraude te bestrijden. De maatregelen omvatten activiteiten gericht op het voorkomen van systeemfraude, uitvoeringsmaatregelen die plegers van systeemfraude aanpakten en activiteiten waarmee slachtoffers van identiteitsfraude werden geholpen. Alle activiteiten werden gecoördineerd door de zogeheten «antifraudebox» waarin alle disciplines binnen de Belastingdienst samenwerkten.
Verder zijn verschillende antifraudemaatregelen ingevoerd, zoals «geen voorschot bij onvoldoende gegevens over de aanvrager», «opschorting van uitbetaling bij twijfel over adres» en het «project 1 bankrekeningnummer» dat voorkwam dat meerdere BSN’s aan één bankrekeningnummer gekoppeld konden zijn. De werking van project 1043 wordt nader beschreven in het antwoord op vraag 14.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën al bijna twee maanden geen antwoord geeft op vragen van Trouw en RTL nieuws? Zo ja, waarom is dit het geval? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet? Kunt u hierop een toelichting geven?
Alvorens de vragen te kunnen beantwoorden moesten de feiten over projectcode 1043 duidelijk zijn. Het onderzoek naar projectcode 1043 diende zorgvuldig uitgevoerd te worden. Hierdoor is het niet mogelijk geweest om vragen te beantwoorden voor de publicaties in Trouw en RTL Nieuws.
Klopt het dat de 150 tot 200 belastingadviseurs, die als «facilitator» zijn bestempeld door Combiteam Aanpak Facilitators, zo’n 150.000 klanten hadden, die te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst? Zo nee, waarom klopt dit volgens u niet?
In de periode 2013 tot heden heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond.
Een groot deel van de aangiften van deze klanten is na handmatige analyse en geautomatiseerde selectie aan de poort niet voor beoordeling door een Intensief Toezicht Team uitgeworpen en heeft dus geen AKI 1043 of AKI 1044 opgevoerd gekregen.
Vanaf 2017 is een onderscheid gemaakt tussen aangiften waarbij om andere redenen een vermoeden van fraude aanwezig was, verzameld onder AKI-code 1043, en aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener betrokken was in strafrechtelijk onderzoek, die AKI-code 1044 kregen. In de jaren 2017–2019 werden de aangiften van ongeveer 10.500 belastingplichtigen om deze reden onder de AKI-code 1044 bij project 1043 betrokken.
Kunt u tevens aangeven hoeveel burgers volgens u dan te maken kregen met de harde fraudeaanpak van de Belastingdienst? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het betreft hier het proces van de inhoudelijke controle van de aangiften. In de periode 2010–2019 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld in het kader van project 1043. Binnen dit aantal bevinden zich burgers wier aangiften op basis van risicoselectie zijn uitgeworpen voor handmatige beoordeling, omdat bijvoorbeeld hoge aftrekposten werden gesignaleerd. Waar nodig kon de inspecteur aanvullende vragen stellen of onderbouwing van bijvoorbeeld hoge aftrekposten opvragen. Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 15 onderscheidt de bewijslast binnen project 1043 zich niet van het reguliere toezichtproces.
Klopt het dat uit vertrouwelijke informatie, die Trouw en RTL Nieuws in handen hebben, zou blijken dat de groep getroffen burgers veel groter zou zijn?
Uit de ons bekende gegevens blijkt dat de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen in de periode 2010–2019 zijn beoordeeld binnen project 1043.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel aangiften inkomstenbelasting tussen 2012 en 2019 geselecteerd werden onder de codenaam «1043»? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Voor de belastingjaren 2012, 2013 en 2015 t/m 201914 is vastgesteld dat circa 150.000 aangiften zijn beoordeeld op een vermoeden van systeemfraude.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat de selectie aangiften inkomstenbelasting tussen 2012 en 2019 onder de codenaam «1043» werden voorzien van de vermelding «fraude» en «afwijkende behandeling gewenst»? Kunt u dit toelichten?
Als in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die op een verhoogd risico op systeemfraude duiden, kan een AKI 1043 worden opgenomen voor die aangifte om duidelijk te maken dat behandeling gewenst is. In de genoemde jaren werd de term fraude gebruikt voor aangiften met AKI 1043 die werden geselecteerd voor behandeling. Met de kennis van nu zou deze term niet gebruikt worden. De vermelding «fraude» wordt nu dan ook niet meer gebruikt in de systemen.
De aangiften met deze AKI’s worden herkend door de selectiemodule en via «uitworp gewenst» voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team voor handmatige beoordeling. Een opgevoerd behandelvoornemen voor de beoordeling of er sprake is van systeemfraude, in dit geval door middel van een AKI 1043 en AKI 1044, betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een verhoogd risico op systeemfraude. Dat vermoeden is gebaseerd op enerzijds contra-informatie en parameters die gebruikt worden in de selectiemodule en anderzijds op de facilitator die als intermediair betrokken is (geweest) bij het indienen van de betreffende aangifte en die bijvoorbeeld reeds is betrokken in een (strafrechtelijk) onderzoek.
Kunt u inzichtelijk maken welke bewijzen voor (vermoeden van) fraude de Belastingdienst had op het moment van selectie? Bent u bereid dit overzicht met de Kamer te delen?
Tijdens de technische briefing op 2 juli jl. is aan uw Kamer een toelichting gegeven op de risicomodellen en selectieregels. In het openbare deel van de technische briefing is de werking en totstandkoming van de centrale risicomodellen en selectiemodules voor belastingplichtigen nader toegelicht en in het besloten deel is specifiek ingegaan op de werking van een selectieregel voor verzoeken om voorlopige aanslagen in de inkomstenheffing.
Bij risicoselectie worden de aangiften of verzoeken om voorlopige teruggaven vergeleken met bij de Belastingdienst bekende contra-informatie zoals loon-, bank- en hypotheekgegevens. Op basis van deze contra-informatie kan de inspecteur een nader onderzoek instellen. De criteria en parameters die bij dit onderzoek worden gebruikt, zijn ontleend aan reeds bekende patronen van onregelmatigheden in combinatie met nieuwe ontwikkelingen die zich voordoen.
Een voorbeeld: Iemand met een bruto jaarinkomen van € 25.000 claimt een giftenaftrek van € 10.000. De giften beslaan een dusdanig deel van het inkomen dat de inspecteur hierin een gerechtvaardigde reden heeft om nadere vragen te stellen over de aangifte en bewijsstukken op te vragen.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat aftrekposten standaard werden afgewezen? Zo nee, waarom niet?
Dit herken ik niet. Het is geen beleid om opgevoerde aftrekposten standaard af te wijzen. Elke aangifte die door de selectiemodule wordt aangeboden (uitgeworpen) voor beoordeling wordt individueel beoordeeld. Een aangifte kan om verschillende redenen worden uitgeworpen voor individuele beoordeling. Bijvoorbeeld als zorgkosten worden opgevoerd die het jaar er voor (deels) zijn gecorrigeerd. De belastingplichtige krijgt dan een brief van de inspecteur met het verzoek aannemelijk te maken dat de aftrekpost rechtmatig is. De bewijslast voor inkomensverlagende elementen zoals aftrekposten ligt bij de belastingplichtige. Als de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur de kosten niet aannemelijk maakt of wanneer blijkt dat het om uitgaven gaat die wettelijk niet (fiscaal) aftrekbaar zijn dan zal de inspecteur afwijken van de ingediende aangifte. De inspecteur zal van dit voornemen de belastingplichtige in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst, net als in de toeslagenaffaire, de bewijslast omdraaide? Zo nee, waarom niet? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 15.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat bewijsstukken waaruit zou blijken dat aftrekposten terecht waren vaak niet werden geaccepteerd? Kunt u hierop een toelichting geven?
Het wordt door de Belastingdienst niet herkend dat bewijsstukken waaruit zou blijken dat aftrekposten terecht waren, vaak niet worden geaccepteerd.
Als de belastingplichtige naar het oordeel van de inspecteur de kosten niet aannemelijk maakt of wanneer blijkt dat het om uitgaven gaat die wettelijk niet aftrekbaar zijn dan zal de inspecteur afwijken van de ingediende aangifte. De inspecteur zal van dit voornemen de belastingplichtige in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
Kunt u aangeven waarom de Belastingdienst in veel gevallen aan burgers, die bestempeld zijn als fraudeur, niet vertelde wat er nodig was om de rechtmatigheid van aftrekposten te kunnen aantonen? Kunt u hierop een toelichting geven?
Wanneer de Belastingdienst voor het vaststellen van de aanslag meer informatie nodig heeft, wordt contact gezocht met de belastingplichtige. Tijdens dit contact wordt duidelijk gemaakt aan de belastingplichtige welke informatie de Belastingdienst graag wil ontvangen en wordt een reactietermijn geboden om eventueel nog aanvullende informatie te verstrekken voordat de correctie wordt opgelegd.
Kunt u aangeven waarom burgers die bestempeld zijn als mogelijke fraudeur, niet van de Belastingdienst te horen kregen dat zij betrokken waren in een onderzoek naar fraude?
Als een aangifte in het kader van project 1043 voor behandeling wordt uitgeworpen, dan is alleen nog maar sprake van een vermoeden van systeemfraude. Voor zover wij weten zijn burgers in deze fase niet bestempeld als mogelijke fraudeurs. Wel kon de indiener van hun aangiften in een onderzoek naar vermoedelijke fraude betrokken zijn waardoor hun aangifte soms inhoudelijk beoordeeld moest worden. Die beoordeling kan in sommige gevallen ook leiden tot een vermoeden van fraude inzake de aangifte zelf.
In de antwoorden op vragen 11 en 37 is ingegaan op de wijze waarop deze aangiftes worden behandeld en de belastingplichtige in staat wordt gesteld de juistheid van zijn aangifte te onderbouwen.
Kunt u toelichten waarom medewerkers van de Belastingtelefoon de instructies kregen om burgers, die bestempeld zijn als mogelijke fraudeur, niet te informeren als zij belden over het uitblijven van een reactie op hun aangifte, of naheffingen vanwege afgewezen aftrekposten?
De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043. Deze instructies zijn als bijlage15 meegestuurd. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 gaat over «steekproef ondernemingen» en fraude nog niet bewezen hoeft te zijn. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd.
Breder geldt dat indien er een onderzoek loopt naar fraude, dit niet altijd wordt gemeld aan de persoon of onderneming die dat betreft, om te voorkomen dat hierop kan worden geacteerd. Dat neemt niet weg dat de Belastingdienst zich in die gevallen ook dient te houden aan de reguliere bezwaar- en beroepsprocedures.
Klopt het dat op dit moment zo’n 18.000 mensen nog altijd onder een vergrootglas liggen vanwege een combinatie van de stempels «1043» en «CAF»? Zo nee, waarom niet?
Nee. Deze cijfers herkennen wij niet. Wanneer «onder een vergrootglas liggen» wordt gedefinieerd als het inhoudelijk controleren van een ingediende aangifte dan geldt het volgende. Volgens de ons bekende gegevens zijn er op dit moment ongeveer 4.000 mensen waarvan de belastingaangifte over 2019 nog niet heeft geleid tot een definitieve aanslag, die in 2017–2019 betrokken waren bij CAF en waarvan de aangifte in het kader van project 1043 is uitgeworpen.
Klopt het dat ook gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire zich in de groep van 18.000 mensen bevinden, omdat zij automatisch op een controlelijst zijn gezet vanwege het eerdere vermoeden van fraude met toeslagen? Kunt uw zienswijze hierop geven?
Er zijn geen belastingplichtigen automatisch op een controlelijst gezet vanwege het eerdere vermoeden van fraude met toeslagen. Het kan incidenteel wel voorkomen dat een aangifte van een gedupeerde ouder die betrokken is bij het hersteltraject van toeslagen, binnen projectcode 1043 is behandeld op basis van de gebruikelijke risicoselectie die van toepassing is op alle aangiften die worden ingediend. Onderdeel van het risico kan zijn dat de aangifte inkomstenbelasting van een ouder is ingediend door een facilitator. In het begin is door het CAF een paar keer geanalyseerd of belastingplichtigen waarbij systeemfraude in de inkomstenbelasting was geconstateerd mogelijk ook onjuiste toeslagaanvragen hadden gedaan en andersom, maar dat bleek in de overgrote meerderheid niet het geval, waarna deze analyse niet meer werd uitgevoerd.
Bent u bereid om de ouders uit de toeslagenaffaire, die momenteel in aanmerking komen voor compensatie, zo spoedig mogelijk uit deze «zwarte lijsten» te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Hoeveel zwarte lijsten zijn er in totaal? Hoeveel van deze lijsten met mensen erop, die intensiever dan gemiddeld worden gecontroleerd, zijn er in totaal?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV)16 heeft KPMG geconcludeerd dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om.
Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er binnen de Belastingdienst zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Als er ouders zouden zijn die betrokken zijn bij het hersteltraject van Toeslagen en die ten onrechte op een lijst staan, dan zullen deze daaruit verwijderd worden, wat overigens vanzelfsprekend geldt voor alle burgers. Zoals aangegeven in de Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag17 worden de uitsluitlijsten bij Toeslagen geschoond.
Bent u bereid de zogeheten AKI in het Aanslag Belasting Systeem (ABS), de automatische verscherpte controle van burgers bij de Belastingdienst, per direct te laten beëindigen? Zo nee, waarom niet?
AKI’s worden binnen de Belastingdienst ingezet als onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie waardoor toezichtcapaciteit effectiever kan worden ingezet. In het geval van de AKI 1043 en AKI 1044 betekent de aanwezigheid hiervan niet dat de belastingplichtige wordt bestempeld als fraudeur, maar is enkel sprake van een verhoogd risico op systeemfraude. Zonder de identificatie van deze risico’s is gericht toezicht niet mogelijk, daarom ben ik niet bereid het gebruik van AKI’s te beëindigen. Wel willen wij wijzen op het toegezegde vervolgonderzoek naar projectcode 1043 waarin wordt onderzocht of voldoende waarborgen aanwezig zijn, en of die ook daadwerkelijk in de praktijk zijn gebracht.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria Belastingambtenaren zelf AKI’s konden aanmaken in onder andere het Aanslag Belasting Systeem (ABS) van de Belastingdienst? Kunt u tevens toelichten op basis van welke «risico’s» de Belastingdienst dit deed?
Met een AKI kan een inspecteur een behandelvoornemen opvoeren voor aangiften over de daaropvolgende belastingjaren. Bijvoorbeeld wanneer in een aangifte zorgkosten waren opgevoerd die gedeeltelijk niet aftrekbaar zijn gebleken of wanneer bepaalde kosten juist niet opnieuw uitgevraagd hoeven te worden. Met de beheertaak «Afwijkende behandeling» worden signalen vastgelegd die de geautomatiseerde verwerking van een aangifte kunnen beïnvloeden. De afwijkende behandeling «uitworp gewenst» in het kader van projectcode 1043 maakt dat de aangifte wordt bekeken aan de Poort. Daar wordt de vergelijking met het voorgaande jaar gemaakt en daarmee nog een keer beoordeeld of daadwerkelijke uitvraag nodig is. Als dat niet nodig blijkt wordt de AKI geschoond en de aangifte nogmaals door de standaard weegmodule geleid.
Bij het opvoeren van een AKI met «uitworp gewenst» dient een inspecteur aan te geven waarom de aangifte behandeld moet worden. Voorbeelden zijn aanmerkelijk belang, bron van inkomen, gebruikelijk loon, grensarbeid, internationaal belastingrecht, maar ook project 1043 waarin AKI 1043 en AKI 1044 worden gebruikt voor de behandelvoornemens van aangiften met een verhoogd risico op systeemfraude.
Als in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die duiden op een verhoogd risico op systeemfraude, kan een AKI 1043 worden opgenomen voor die aangifte.
Een voor een ingediende aangifte opgevoerd behandelvoornemen, in dit geval door middel van een AKI 1043, betekent uitdrukkelijk niet dat de aangifte vooraf wordt betiteld of bestempeld als frauduleus, maar behelst wel een vermoeden van een mogelijk verhoogd risico op systeemfraude. Dat vermoeden is gebaseerd op enerzijds contra-informatie en parameters die gebruikt worden in de selectiemodule en anderzijds op de facilitator die als intermediair betrokken is (geweest) bij het indienen van de betreffende aangifte
Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt een belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Klopt het dat in handboeken van de Belastingdienst staat dat ambtenaren betrokken burgers voor zes jaar kunnen blokkeren, en dit eventueel zelfs kunnen verlengen? Kunt u dit toelichten?
Burgers worden niet geblokkeerd. Een blokkering betekent dat een automatische definitieve aanslag door ABS18 wordt tegengehouden zolang nadere beoordeling in gang is. Wanneer in een aangifte kenmerken worden aangetroffen die op een verhoogd risico op systeemfraude wijzen, wordt een AKI 1043 of AKI 1044 opgenomen voor die aangifte.
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Zolang een belastingplichtige echter persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek door een externe, onafhankelijke partij in te stellen naar de breedte van de fraudejachten van de Belastingdienst? Bent u tevens bereid de Belastingdienst breed door te lichten op etnisch profileren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.19, willen wij in zicht krijgen of er daadwerkelijk sprake is van negatieve effecten op burgers en bedrijven en hoe substantieel deze negatieve effecten dan zijn. In deze brief van 26 mei hebben wij aangegeven dat wij bij dit onderzoek, conform de wens van uw Kamer, ook partijen buiten de gebruikelijke raamovereenkomst willen betrekken.
De AP heeft op 17 juli jl. haar onderzoeksrapport over Belastingdienst/Toeslagen gepubliceerd. In dit onderzoek komt de autoriteit tot de conclusie dat Belastingdienst/Toeslagen niet (direct of indirect) de etniciteit van burgers heeft verwerkt. Op dit moment hebben wij geen indicaties dat dit anders is bij de overige onderdelen van de Belastingdienst. Binnenkort zal gestart worden met het brede onderzoek dat wij hebben aangekondigd in onze brief van 10 juli jl. Hiermee geven wij tevens invulling aan de dringende oproep van de AP om ook breder binnen de Belastingdienst te bezien of nationaliteit niet onrechtmatig in systemen aanwezig is en wordt gebruikt en een expliciete wettelijke grondslag op te nemen indien nationaliteit wel benodigd is in het toezicht. Daarnaast heeft de AP een onderzoek aangekondigd naar de verwerking van persoonsgegevens in de FSV-applicatie.
In onze brief van 10 juli jl. over FSV hebben wij een breed onderzoek aangekondigd naar de wijze waarop de Belastingdienst persoonsgegevens verwerkt. In dit onderzoek zullen alle gegevensverwerkingen van de Belastingdienst worden beoordeeld en zal worden getoetst in hoeverre zij voldoen aan de eisen van de AVG, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid en de Archiefwet. Het concept plan van aanpak voor dit onderzoek ontvangt uw Kamer tegelijkertijd met deze brief. In dit onderzoek zullen ook de risicomodellen en selectieregels (en daarmee de selectiecriteria) van de Belastingdienst worden doorgelicht. Mocht uit een van deze onderzoeken blijken dat de Belastingdienst wel gebruik heeft gemaakt van de etniciteit van burgers in zijn toezicht, dan zullen wij daar uiteraard gepaste maatregelen op nemen. Wij willen op dit moment niet vooruitlopen op deze maatregelen.
Bent u het ermee eens dat de ingewikkelde en tijdrovende klus om de gedupeerde ouders uit de toeslagenaffaire te compenseren nog lastiger is, nu blijkt dat een deel van deze ouders ook van andere vormen van fraude worden verdacht? Welke oplossing met een spoedeisend karakter heeft u voor ogen?
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 21 augustus jl. met uw Kamer heb aangegeven, vergt het zorgvuldig helpen van gedupeerde ouders die betrokken zijn bij het hersteltraject van toeslagen meer tijd dan aanvankelijk was ingeschat. Dit is gebleken uit de eerste 108 dossiers die in juli jl. tot uitbetaling zijn gekomen. Mijn motivatie, en die van de medewerkers binnen de Herstelorganisatie, om alle gedupeerde ouders te helpen is en blijft groot. Ik heb op dit moment geen reden te veronderstellen dat het behandelen van de dossiers van gedupeerde ouders die betrokken zijn bij het hersteltraject van toeslagen en het uitbetalen van compensatie vertraging oplopen door eventuele andere onderzoeken binnen de Belastingdienst waarin zij mogelijk voorkomen. In de Voortgangsrapportages zal ik uw Kamer periodiek informeren over de voortgang van de hersteloperatie.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Financiën, sinds uw aanstelling als Staatssecretaris, niet eerder openheid van zaken heeft gegeven over «fraudejachten» naast de toeslagenaffaire, terwijl hier wel meermaals naar gevraagd is door Kamerleden?
Wij hebben uw Kamer altijd zo transparant mogelijk geïnformeerd over eventuele zaken die mis zijn gegaan bij de fraudeaanpak van de Belastingdienst. Omdat wij ook zelf willen weten of er zaken niet goed zijn gegaan, hebben we naast intern onderzoek ook extern onderzoek laten uitvoeren en gaan we nog nader onderzoek laten doen.
Kunt u aangeven waarom de top van de Belastingdienst op het intranet van de Belastingdienst («de Beeldkrant») een bericht voor belastingambtenaren heeft geplaatst, waarin zij aangeven dat de Belastingdienst een «feitenonderzoek» doet naar «de wijze waarop de Belastingdienst tussen 2012 en nu systeemfraude in de inkomstenbelasting is tegengegaan»? Kunt u tevens aangeven wanneer u verwacht dat dit interne «feitenonderzoek» afgerond zal worden en wanneer de resultaten met de Kamer gedeeld zullen worden?
Het feitenrelaas is ondertussen afgerond en samen met de beantwoording van uw Kamervragen meegestuurd. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat u voor ogen heeft om het zelfreinigende en zelfcorrigerende vermogen van Belastingdienst te verbeteren? Kunt u dit toelichten?
Wij hechten belang aan het lerend vermogen van de organisatie en het vermogen kritisch te reflecteren, lessen te trekken, en die toe te passen in de toekomst. Wij willen dat dit vermogen verder wordt ontwikkeld binnen de Belastingdienst en dat praten over wat wel en ook wat niet goed is gegaan vanzelfsprekend wordt en signalen beter worden opgepakt. Daarom is hier veel aandacht voor in het cultuurprogramma; in de afgelopen maanden voerden medewerkers en leidinggevenden in de hele organisatie intensief het gesprek over waar zij in het dagelijkse werk trots op zijn en waar verandering nodig is. Deze gesprekken zullen we ook de komende tijd blijven voeren.
Vanaf september volgen de eerste leidinggevenden van de top van de Belastingdienst een ontwikkelassessment om hen te ondersteunen in de ontwikkeling van de gewenste leiderschapskwaliteiten. Het programma is erop gericht dat in 2021 alle circa 1500 leidinggevenden dit ontwikkelinstrument hebben gebruikt en dat feedback en reflectie vast gebruik zijn in het management van de dienst.
Bent u bereid alle interne stukken van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën over de FSV te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn vanzelfsprekend bereid relevante informatie met uw Kamer te delen om invulling te geven aan de inlichtingenplicht van uw Kamer. Dit doen wij door de beantwoording van deze Kamervragen en de tegelijkertijd verzonden Kamerbrief over het concept plan van aanpak vervolg FSV. Op dit moment wordt tevens een besluit voorbereid op een recent Wob-verzoek van RTL/Nieuws waarin gevraagd wordt achtergronddocumenten openbaar te maken die o.a. te maken hebben met FSV. Indien dit aanvullende inzichten oplevert, zullen wij uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toezeggen dat de top van de Belastingdienst als gevolg van dit geheime project «1043» eventueel strafontslag zal krijgen, de leidinggevenden voorwaardelijk strafontslag, en alle andere medeplichtige ambtenaren van de Belastingdienst een waarschuwing of berisping? Zo nee, waarom niet?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Vindt u het niet schokkend dat ambtenaren willens en wetens burgers op zo een repressieve manier hebben aangepakt, zonder ze te informeren over het feit dat ze verdacht werden van fraude? Welke sancties heeft u ter beschikking? Welke sancties gaat u opleggen?
Het functioneren van individuele ambtenaren maakt geen onderdeel uit van het debat met uw Kamer en het is staand beleid daarover ook geen mededelingen te doen.
Klopt het dat het niet om incidenten ging, maar dat het om (officieel) staand beleid ging, en de top van de Afdeling Inkomstenbelasting op de hoogte was? Kunt u tevens aangeven of de (toenmalige) secretaris-generaal en welke (toenmalige) staatssecretarissen en ministers van Financiën op de hoogte waren en wanneer zij hiervan op de hoogte zijn gesteld? Bent u bereid een tijdlijn hieromtrent te delen met de Kamer?
De bestrijding van systeemfraude is een belangrijke taak van de Belastingdienst en een vast onderdeel van de uitvoerings- en toezichtstrategie. Dit is o.a. terug te vinden in het Jaarplan Belastingdienst 2019 – onderdeel Particulieren – «Systeemfraude bestrijden»20. Hieruit blijkt dat het bestrijden van systeemfraude staand beleid is. De Tweede Kamer is over de voortgang geïnformeerd in de eerste, tweede en derde Voortgangsrapportage over 2019. Vroege rapportage over het fenomeen systeemfraude, die naar de Kamer is gestuurd, is terug te vinden in o.a. het beheersverslag 2009 en 2010. Zie ook het feitenrelaas dat als bijlage21 is meegestuurd.
Wat is uw zienswijze op de huidige vormen van risicoselectie bij de Belastingdienst? Kunt u dit toelichten?
Het is voor de Belastingdienst onmogelijk om alle aangiften en verzoeken handmatig te beoordelen. Daarvoor is eenvoudigweg niet voldoende capaciteit beschikbaar. Daarom maakt de Belastingdienst voortdurend keuzes over waar de beschikbare capaciteit op wordt ingezet op basis van de uitvoerings- en toezichtstrategie. Deze strategie richt zich op het voorkomen van fouten in de aangiften en verzoeken van burgers, door het gemakkelijk te maken om een goede aangifte en aanvraag te doen, bijvoorbeeld door de vooringevulde aangifte en door dienstverlening. Ook worden interventies zoveel mogelijk afgestemd op het gedrag van burgers en bedrijven en – bij bewust niet-naleven – op het afdwingen van naleving.
Daarbij maakt de Belastingdienst onder meer gebruik van selectieregels en risicomodellen om het toezicht te kunnen richten op de aangiften en verzoeken waar de kans op niet-naleving het grootst is. De deels geautomatiseerde risicoselectie van de Belastingdienst zorgt ervoor dat veel aangiften en verzoeken snel aan een eerste beoordeling kunnen worden onderworpen. Hierdoor kunnen burgers en bedrijven in veel gevallen ook snel duidelijkheid krijgen over hun aangifte of verzoek. Burgers en bedrijven zijn hierbij gebaat.
Daarbij merken wij wel op dat het risicogestuurde toezicht door de Belastingdienst op een aantal punten moet worden verbeterd. Dit blijkt onder andere uit het onderzoeksrapport van de AP naar Belastingdienst/Toeslagen en het onderzoek van KPMG in het kader van FSV. Hier gaan wij samen met de medewerkers de komende periode hard mee aan de slag. Een aantal verbetermaatregelen die wij in dat kader willen nemen, zijn hierboven reeds toegelicht.
Deelt u de mening dat belastingbetalers het recht hebben, en een eerlijke kans dienen te krijgen, om zich tegen de aantijgingen/vermoedens van fraude te verweren? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij de beoordeling van de aangifte wordt de belastingplichtige gelegenheid geboden om te reageren op de voorgenomen beslissing van de inspecteur. Na vaststelling van de (navordering)aanslag staat de mogelijkheid van bezwaar open waarbij een heroverweging van het bestreden besluit door een andere inspecteur plaatsvindt. In deze fase kan de belastingplichtige ook gebruik maken van zijn recht om te worden gehoord. Indien de behandeling van het bezwaar niet leidt tot het gewenste resultaat kan de belastingplichtige beroep instellen waarbij de belastingplichtige het bestreden besluit en het handelen van de Belastingdienst in de eerdere fases kan voorleggen aan de belastingrechter.
Bent u bereid te laten onderzoeken of alle dossiers van de burgers die verdacht werden van fraude met hun inkomstenbelasting, compleet zijn en tot op heden bewaard zijn gebleven en niet per ongeluk zijn vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Wij hechten grote waarde aan het bewaren van stukken in overeenstemming met de archiefwet. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit verder te laten onderzoeken. Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Bent u bereid te laten onderzoeken hoeveel van de burgers die verdacht werden van fraude met hun inkomstenbelasting, op dit moment in een nijpende financiële situatie verkeren? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen signalen bekend dat belastingplichtigen in financiële nood zijn geraakt doordat een aftrekpost niet is toegekend, terwijl zij daarbinnen de fiscale wet- en regelgeving wel recht op hadden. Wanneer na beoordeling van de aangifte en de overgelegde bewijsstukken door de inspecteur wordt afgeweken van de aangifte, gebeurt dit met inachtneming van fiscale wet- en regelgeving, waarbij volgens het belastingrecht de bewijslast voor inkomensverlagende elementen bij de belastingplichtige ligt. Wanneer de inspecteur voornemens is af te wijken van de ingediende aangifte dan zal hij de belastingplichtige daarvan in kennis stellen. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep. Wordt een belastingplichtige hierbij in het gelijk gesteld, dan wordt de aanslag hierop aangepast.
Belastingplichtigen die niet aan hun betalingsplicht Inkomstenbelasting kunnen voldoen, kunnen middels een formulier een betalingsregeling of kwijtschelding voor particulieren aanvragen.
Wij blijven echter openstaan voor eventuele signalen die erop zouden duiden dat dit niet altijd goed is verlopen en nemen deze signalen serieus. Een onterechte afwijzing van een aftrekpost mag niet leiden tot financiële problemen en wij hechten eraan dat dit niet gebeurt.
Op welke wijze zouden de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën deze burgers, die op dit moment in een nijpende financiële situatie verkeren, kunnen helpen om uit deze «nachtmerrie» te komen? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 58.
Heeft u begrip voor de mening dat het onvoorstelbaar en onwijs scheef is, dat de Belastingdienst wel heel begripvol is bij het maken van geheime afspraken met bedrijven die belastingvoordelen toegeschoven krijgen («rulings»), maar hardwerkende burgers niet op hetzelfde begrip van de Belastingdienst kunnen rekenen? Kunt u uw zienswijze hierop geven?
Door middel van vooroverleg biedt de Belastingdienst de mogelijkheid aan bedrijven, en ook aan burgers, vooraf zekerheid te krijgen over de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van de Nederlandse belastingheffing. Het vooroverleg kan leiden tot een standpunt van de inspecteur over de manier waarop het recht in een specifiek geval zal worden toegepast. Dat gebeurt binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Zekerheid vooraf leidt voor een belastingplichtige dus niet tot een fiscaal gunstigere behandeling door de Nederlandse Belastingdienst dan de behandeling van eenzelfde feitencomplex achteraf.
Kunt u uw zienswijze geven op de mentaliteit van de Belastingdienst en verklaren waar die blinde verbetenheid, de argwaan en de weerzin jegens burgers, van de Belastingdienst, vandaan komen? Kunt u dit toelichten?
Deze kwalificaties laten wij voor rekening van de vragensteller.
Bent u bereid te onderzoeken waarom de Belastingdienst bij burgers die verdacht werden van fraude ook vragen werden gesteld over privéuitgaven die op hun bankafschriften stonden? Klopt het dat er vragen werden gesteld over geldopnames bij hun bank? Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat er werd gedreigd dat, wanneer zij geen antwoord zouden geven op deze vragen, deze burgers hun recht op toeslagen zouden verliezen?3
Wanneer dat voor een goed en volledig feitencomplex in het kader van de beoordeling van aangiften inkomstenbelasting nodig is, kunnen bankafschriften opgevraagd worden. Zo kan in het kader van een vermogensvergelijking, waarbij wordt beoordeeld of het mogelijk is geweest om bepaalde uitgaven te doen, ook vragen worden gesteld over privéuitgaven. Wanneer de bankafschriften bij de desbetreffende bank worden opgevraagd dan dient die aanvraag gefiatteerd te worden door een afdelingshoofd. Een ander voorbeeld is de situatie waarin een aftrekpost van enige omvang contant betaald wordt; dan kan de inspecteur vragen stellen over de herkomst van het geld, waaronder bijvoorbeeld contante opnamen vanaf een bankrekening. Wanneer de herkomst van de gestelde contante uitgave niet duidelijk wordt gemaakt, kan dat een van de omstandigheden zijn die bijdragen aan het feit dat in fiscale zin niet aannemelijk wordt dat de uitgave daadwerkelijk is gedaan, dan wel tot de gedachte leiden dat er mogelijk sprake is van andere niet aangegeven inkomsten of vermogensbestanddelen. Overigens is in recente uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven ook naar voren gekomen dat dit steunbewijs in sommige gevallen benodigd is voor het door de belastingplichtige aannemelijk maken van geclaimde aftrekposten, conform de bewijslastverdeling in het belastingrecht.
Bent u bereid te onderzoeken waarom de Belastingdienst bij burgers die verdacht werden van fraude ook vragen werden gesteld over giften aan goede doelen? Zo nee, waarom niet?4
Systeemfraude kan zich ook voordoen door middel van aftrek van giften in een aangifte. Ten behoeve van de beoordeling van opgevoerde giften in een aangifte kan de inspecteur, als naar zijn oordeel feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen, conform de bewijslastverdeling vragen om bewijsstukken en kan de inspecteur daar in het kader van het beoordelen van de aangifte ook vragen over stellen. Het opvragen van bewijstukken kan onderdeel uitmaken van een regulier fiscaal onderzoek.
Heeft u begrip voor het feit dat bij burgers het gezag van de Belastingdienst en het vertrouwen in de Belastingdienst steeds verder afbrokkelen en dat dit consequenties kan hebben voor de belastingmoraal (intrinsieke motivatie om de belastingregels na te leven)? Kunt u aangeven wat u zult ondernemen om het gezag en vertrouwen te herstellen? En wat u zult doen om te voorkomen dat de belastingmoraal de komende jaren verder zal wegzakken?5
Vertrouwen van zowel burgers en bedrijven als medewerkers in onze dienst is van groot belang om aan de gewenste cultuur te kunnen werken. Het herstel van het vertrouwen vraagt tijd. Het is daarom van groot belang dat de Belastingdienst lessen trekt uit het verleden; signalen vanaf de werkvloer moeten tijdig naar boven komen en serieus worden opgepakt door de top. Stap voor stap wordt nu gebouwd aan een stabiel functionerende organisatie met een professionele cultuur waardoor het vertrouwen van burgers en bedrijven moet herstellen. Daarom werken wij samen met de top van het ministerie en de Belastingdienst aan een verandering van de cultuur. Als resultaat zien wij een Belastingdienst die in verbondenheid toewerkt naar de gewenste dienstverlening waarin rechtstatelijk handelen centraal staat met daarbij nadrukkelijk oog voor de menselijke maat. Voor de acties die wij hiervoor in gang hebben gezet verwijzen we naar onze brief van 14 september jl.25
Wat vindt u van het feit dat de vereniging van hoge ambtenaren (VHMF) een brandbrief (over het afbreukrisico van het vertrouwen in de Belastingdienst en zijn gezag) hebben verstuurd aan de pas aangetreden secretaris-generaal?6 Kunt u uw zienswijze hierover geven?
De brief laat zien dat de betreffende ambtenaren betrokken zijn bij het functioneren van de Belastingdienst. Wij nemen de signalen van de VHMF, en die van onze eigen medezeggenschap, serieus en werken zo nauw mogelijk samen aan een betere Belastingdienst.
Wat is uw zienswijze op het feit dat burgers eerder geneigd zijn beslissingen van de Belastingdienst in twijfel te trekken en zich er tegen te verzetten? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 64.
Kunt u toelichten waarom de top van de Belastingdienst nauwelijks aandacht heeft besteed aan het rapport van de Nationale ombudsman «Geen powerplay, maar fair play» en hier geen lering uit heeft getrokken?
Aan het genoemde rapport van de Nationale ombudsman is veel aandacht besteed. De aanbevelingen zijn, op basis van de destijds beschikbare kennis en inzichten, gevolgd en tot uitvoering gebracht. Op basis van nadere informatie bleek de ernst van de feiten en de gestelde problematiek omvangrijker en de omgang met de aanbevelingen niet voldoende. Daarna is de (re)actie bijgesteld en is ingezet op recht doen aan gedupeerde ouders.
Vindt u ook, net als de Nationale ombudsman, dat de overheid een meewerkende overheid moet zijn, die het volk dient? Hoe kwalificeert u het hysterische optreden van de Belastingdienst in dit licht?
Die visie deel ik met de Nationale ombudsman. In onze brieven van 27 februari27 en 14 september jl.28 beschrijven we het toekomstbeeld van de Belastingdienst: een betrouwbare, benaderbare en behulpzame dienst. Een organisatie waarin niet alleen oog is voor het goed uitvoeren van de taak, maar ook voor de manier waarop we dat doen. Het is hierbij zowel van belang dat overheidsmechanismen betrouwbaar blijven voor burgers door fraude aan te pakken, als dat de menselijke maat gehanteerd wordt wanneer hierover twijfel bestaat. In het verleden is gebleken dat het behouden van die balans uitdagingen met zich meebrengt. De Belastingdienst heeft hiervan geleerd zodat beter kan worden voldaan aan het toekomstbeeld zoals geschetst in de brief van 27 februari.
Kunt u aangeven of de ernst en urgentie van de misstanden bij de Belastingdienst inmiddels volledig doordrongen is bij de top van de Belastingdienst en het Ministerie van Financiën?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat de angst van precedentwerking qua afwikkeling van de toeslagenaffaire en «project 1043» regeert op het Ministerie van Financiën en bij de top van Belastingdienst? Kunt u dit toelichten?
Er is geen sprake van de angst voor precedentwerking bij het Ministerie van Financiën en bij de top van Belastingdienst.
Wanneer verwacht u dat de Belastingdienst zal stoppen met de luiken verder te sluiten en daadwerkelijk zal beginnen met de problemen voortvarend bij de hand te nemen? Kunt u dit toelichten?
Wij staan voor een professionele en open cultuur binnen de Belastingdienst die rechtsstatelijk handelt. In dit kader past ook het brede onderzoek dat wij hebben aangekondigd in onze brief van 10 juli jl.29, en waarvan uw Kamer de verdere uitwerking in het concept plan van aanpak tegelijkertijd met deze brief ontvangt. Signalen van onze medewerkers zijn cruciaal in het werken aan een transparante en open cultuur, en een rechtmatige dienstverlening. Binnen de dienst voeren we hier actief het gesprek over, onder meer via dialoogsessies waarin we de dilemma’s en uitdagingen in ons werk bespreken. De gewenste cultuur is niet morgen gerealiseerd, maar hieraan werken samen met de organisatie heeft onze volste aandacht.
Voor de rest van de activiteiten op het gebied van leiderschap en cultuur verwijzen wij u naar onze brief van 14 september jl.30
Kunt u ervoor zorgdragen dat er een volledig overzicht komt van de hoeveelheid toeslagen-stopzettingen, de hoeveelheid terugvorderingen en de totale bedragen die hiermee gemoeid zijn? Bent u in deze bereid om artikel 68 van de Grondwet na te leven?
In de Toeslagen-systemen worden grondslagen en toekenningsbedragen bijgehouden. De aanleiding voor terugvorderingen wordt daarin echter niet vastgelegd. Daardoor is voor het totaal aan stopzettingen en terugvorderingen het onderscheid tussen de verschillende aanleidingen niet te maken zonder op individueel niveau de aanleiding te reconstrueren. De aanleiding kan zowel voortkomen uit het verzoek van de burger (bv. omdat deze opmerkt geen recht meer te hebben op een toeslag), een verschil in situatie van de burger ten opzichte van de aanvraag (bv. een gewijzigd inkomen), of op basis van toezicht vanuit de Belastingdienst/Toeslagen.
Op basis van ervaring in de afgelopen jaren krijgt circa de helft van de toeslagenontvangers te maken met een terugvordering. In de meeste gevallen is dit inkomensgerelateerd.
Bij de beantwoording van deze vragen stuur ik een overzicht mee van het aantal toeslagen per soort met daarbij de totale bedragen van uitbetaling en terugvordering.
In hoeveel zaken wordt er op dit moment geprocedeerd door van fraude verdachte burgers? In hoeveel zaken hebben burgers sinds 2012 gelijk gekregen en in hoeveel zaken heeft de Belastingdienst gelijk gekregen?
Het is niet mogelijk om aantallen te noemen van procedures waarin wordt geprocedeerd door burgers die van fraude zijn verdacht. Van ongeveer 400 lopende beroepszaken is bekend dat de aangifte in het kader van project 1043 is uitgeworpen. In hoeveel van deze beroepen er ook daadwerkelijk is opgekomen tegen een correctie naar aanleiding van de uitworp en er dus een verband is met project 1043 is niet bekend, aangezien dit niet wordt geregistreerd. Bovendien staat een signalering in project 1043 niet gelijk aan een fraudeverdenking.
De Belastingdienst houdt in een systeem gerechtelijke uitspraken bij waarbij de Belastingdienst partij is, per belastingmiddel, op rijksbelastingniveau. De zaken van vóór 2015 zijn in een ouder systeem opgenomen waaruit het niet mogelijk is een betrouwbare uitdraai te maken. Er wordt niet geregistreerd wie een zaak gewonnen heeft, maar alleen of een (hoger) beroep (gedeeltelijk) (on)gegrond of niet-ontvankelijk is verklaard of is ingetrokken.
Hoeveel hebben de lopende rechtszaken inmiddels gekost aan griffie- en advocaatkosten? Hoeveel heeft de Staat inmiddels aan kosten gemaakt bij de Landsadvocaat?
Zoals beschreven in ons antwoord op vraag 73 is het niet mogelijk om vast te stellen in hoeveel zaken door van fraude verdachte burgers wordt geprocedeerd tegen de Belastingdienst. Ook wordt niet bijgehouden in welke en hoeveel procedures de BD is veroordeeld tot de vergoeding van griffierechten. In procedures met betrekking tot project 1043 wordt geen gebruik gemaakt van de Landsadvocaat.
Hoeveel burgers zijn door het ingrijpen van Belastingdienst in de bijstand of een andere uitkering terechtgekomen?
Deze vraag kunnen wij niet beantwoorden omdat daar geen registratie van wordt bijgehouden.
Deelt u de mening dat de overheid niet in zichzelf gekeerd moet zijn, maar ontlastende signalen, die burgers vrijpleiten, serieus moet nemen?
Ja.
Deelt u de mening dat de inrichting van de Belastingdienst chaotisch is, en dat deze dienst in zichzelf gekeerd is? Wat gaat u hieraan doen?
Deze mening delen wij niet. Wel zijn signalen binnen de Dienst in het verleden niet altijd goed opgepakt. Wij werken intensief aan de verbetering van de Belastingdienst, zoals beschreven in onze brief van 14 september jl.31
Is het volgens u gerechtvaardigd te stellen dat de Belastingdienst een onbestuurbare en onverbeterlijke organisatie is en vergelijkbaar met een stuurloze en zinkende olietanker, die niet of nauwelijks meer bij te sturen is?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Is de stelling gerechtvaardigd dat we eigenlijk rechtstreeks op een parlementaire enquête afstevenen, waarin alle verantwoordelijken in de loop der jaren op het matje zullen moeten komen?
Het instellen van een parlementaire enquête is een recht van uw Kamer.
Deelt u de mening dat het structureel kwakkelen van de Belastingdienst niet alleen begonnen is in 2006, met de invoering van de Toeslagen, maar dat de neergang van de dienst eigenlijk al begonnen is bij de brede belastingherziening in 2001?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Klopt het dat in 2001 begonnen is met het veel meer gebruik maken van steekproeven, in plaats van 100%-controle?
Ook voor 2001 was geen sprake van 100%-controle. De Belastingdienst heeft niet voldoende capaciteit beschikbaar om alle aangiften en verzoeken handmatig te beoordelen. De Belastingdienst moet daarom risicogericht werken. De Belastingdienst maakt daarom al vele jaren met behulp van geautomatiseerde processen een selectie in de aangifte. De mogelijkheden daartoe zijn in de jaren steeds verder uitgebreid. Het toepassen van steekproeven en deelwaarnemingen maakt onderdeel uit van het risico gestuurd toezicht.
Kunt u uitsluiten dat er naast de zwarte lijsten (toeslagenaffaire), de FSV en Project 1043 nog andere zwarte lijsten bestaan?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van lid Omtzigt is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen. Wij kunnen ons daarbij voorstellen dat – hoewel een (juridische) definitie ontbreekt – vanuit burgerperspectief het wel de sfeer kan oproepen van een zwarte lijst.
Het KPMG-rapport over de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV)32 concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Zoals beschreven in de brief van 10 juli33 wordt er binnen de Belastingdienst naast reguliere applicaties ook gebruik gemaakt van (ongestructureerde) gegevens in de vorm van lijsten, extracten en lokaal ontwikkelde applicaties (LOA’s). Deze gegevens worden door medewerkers op de persoonlijke omgeving of op samenwerkingsgebieden opgeslagen en gedeeld en zijn niet bedoeld voor risicosignalen en fraudeverdenkingen. Het is echter niet uit te sluiten dat hierin nog risicosignalen en fraudeverdenkingen aanwezig zijn.
Daarom is besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen of zich nog onbekende registraties van verouderde of subjectieve risicosignalen bevinden, inclusief vrije tekstvelden.
Op basis van welke criteria zijn deze zwarte lijsten samengesteld? Wie nam hierin beslissingen? Zijn dit besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waar bezwaar en beroep tegen mogelijk is? Waarom is niemand hierover geïnformeerd? Kunt u dit alsnog doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar de in vraag 82 genoemde analyse. Om deze vragen te beantwoorden, moet eerst de dienstbrede analyse voltooid worden. Tegen beschikkingen van de Belastingdienst, zoals een definitieve aanslag, is bezwaar en beroep mogelijk.
Hoe kan iemand van een zwarte lijst of project 1043 afkomen? Welke procedure gaat u hiervoor inrichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen we naar dat op vraag 45.
Hoeveel van de benadeelde burgers van project 1043 hebben een dubbele nationaliteit? Kunt u anders aangeven welk percentage van de ouders een dubbele nationaliteit heeft? Zo nee, waarom niet?
Informatie over dubbele nationaliteit is op 23 juli 2015 verwijderd uit het BVR-. Dit kan in specifieke gevallen anders liggen, als de burger twee niet-Nederlandse nationaliteiten heeft.
Ook query’s kunnen niet gebruikt worden om een volledig en betrouwbaar beeld te krijgen van de aantallen burgers met een dubbele nationaliteit. Query’s zijn opgesteld voor bepaalde doeleinden en vormen daardoor een gefragmenteerde bron van informatie en een deel van de resultaten uit query’s van voor juli 2015 is inmiddels verwijderd. Hierdoor kan dan ook niet worden aangegeven hoeveel burgers in het project 1043 een dubbele nationaliteit hadden.
Deelt u de mening dat de Discriminerende Overheid heel ver af staat van de Dienstbare Overheid, die ons voor ogen zou moeten staan?
Deze mening delen wij. Wij keuren discriminatie ten strengste af.
Bent u bereid om een diepgaand onderzoek te gelasten naar het gebruik van etniciteit als criterium, oftewel het discrimineren op etniciteit? En bent u bereid om, indien discrimineren op etniciteit inderdaad het geval blijkt te zijn geweest, strafrechtelijke aangifte te doen van discriminatie?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 46.
Is uw aangifte van beroepsmatig discrimineren en knevelarij van mei 2020 inmiddels in behandeling genomen door het OM? In welke fase bevindt dit zich?
Het OM heeft ons gemeld dat de aangifte in behandeling is. Verder kan het OM geen mededelingen doen over individuele zaken.
Klopt het dat de afdeling van de Belastingdienst die de inkomstenbelasting uitvoert de inkomensgegevens van bijna iedereen heeft? Klopt het dat deze inkomensgegevens vaak pas na vele jaren bij de Afdeling Toeslagen terechtkomen, die dan vervolgens tot terugvordering overgaat, tot grote ergernis van de toeslaggerechtigden?
De Belastingdienst is houder van de Basisregistratie inkomen (art. 21 Algemene wet inzake rijksbelastingen). In dit register wordt het inkomen vastgelegd van alle burgers. Daarnaast krijgt de Belastingdienst bijvoorbeeld actuele inkomensgegevens van het UWV. Dat betekent echter niet dat van iedereen de actuele inkomensgegevens beschikbaar zijn. Het komt bijvoorbeeld voor dat personen om uiteenlopende redenen uitstel vragen en krijgen voor de aangifte inkomstenbelasting of dat er wordt nagevorderd, waardoor definitieve inkomensgegevens pas later bekend zijn.
Toeslagen verkrijgt gedurende het jaar doorlopend inkomensgegevens. Op basis van deze gegevens kan Toeslagen voor een aantal toeslaggerechtigden bijvoorbeeld al gedurende het toeslagjaar het voorschot aanpassen. Daarnaast kan de belanghebbende zelf de inkomensgegevens aanpassen, zodat het voorschot op het actuele inkomen gebaseerd is. Zo kunnen (hoge) terugvorderingen worden voorkomen. Het komt echter voor dat inkomensgegevens pas later bekend zijn. Voor de volledigheid wijzen wij erop dat ook andere factoren een rol kunnen spelen bij terugvorderingen. Zo kan het (wisselend) aantal opvanguren bij de kinderopvangtoeslag ook een belangrijke rol spelen.
Hoe kunt u bewerkstelligen dat deze inkomensgegevens veel sneller tussen de beide delen van de Belastingdienst worden gedeeld? Het is toch bizar dat de ene hand van de Belastingdienst niet weet wat de andere hand doet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 89.
Deelt u de mening dat de Belastingdienst inmiddels de slechtst functionerende overheidsdienst van Nederland? Zo nee, waarom niet?
Deze appreciatie laten wij aan de vragensteller.
Deelt u de mening dat er bij de Belastingdienst sprake is van een moeilijk uit te roeien zieke cultuur, een gesloten systeem waarin het kennelijk normaal wordt gevonden om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Wat gaat u doen om de zieke cultuur, het gesloten systeem waarin het kennelijk normaal wordt gevonden om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden, uit te roeien? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat leidinggevenden bij de Belastingdienst nog langer ambtenaren stimuleren om wettelijke, morele en ethische grenzen te overschrijden? Kunt u dit toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar dat op vraag 71.
Kunt u uw zienswijze geven op het feit dat mensenrechtenorganisatie Amnesty stelt dat artikel 1 van de Grondwet is belangrijker is dan een grotere pakkans?7
Zoals wij eerder hebben aangegeven past discriminatie niet bij de Belastingdienst. Het recht op gelijke behandeling weegt daarom voor ons inderdaad zwaarder dan een grotere pakkans.
Wat is uw zienswijze op de stelling van Amnesty, dat etnisch profilerende medewerkers van de Belastingdienst moeten worden gestraft?8
Zoals wij eerder hebben aangegeven is discriminatie (of etnisch profileren) door de Belastingdienst ontoelaatbaar. Dat moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden worden. Het is vast beleid dat wij geen uitspraken doen over personele aangelegenheden waaronder disciplinaire maatregelen.
Het bericht ‘Consument merkt niks van lagere btw op e-books’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Consument merkt niks van lagere btw op e-books»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de btw-verlaging van 21% naar 9% op elektronische (studie-)boeken, kranten en tijdschriften, bedoeld om het onderscheid tussen belasting op fysieke en elektronische (studie-) boeken, kranten en tijdschriften weg te nemen, zou moeten leiden tot een prijsverlaging voor de consument? Zo nee, waarom niet?
Met de introductie van het verlaagde btw-tarief op elektronische uitgaven beoogt het kabinet een wat de btw-heffing betreft gelijk speelveld tussen fysieke boeken, kranten en tijdschriften en het via elektronische weg leveren van de gedigitaliseerde inhoud daarvan. Het doel van de maatregel is dus primair het creëren van een gelijk speelveld.
Herinnert u zich de woorden van uw voorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan; «Als je bepaalde belasting verlaagt, doe je dat ook met een bepaalde reden. Normaal gesproken hebben de mensen die de betreffende producten gebruiken daar dan voordeel van»2 en «Iedereen, inclusief ikzelf en natuurlijk ook de consument, zou graag willen dat je een btw-verlaging terugziet in de prijs. Dat deel ik volledig»?3 Deelt u deze woorden van uw voorganger nog altijd?
Ja.
Herinnert u zich het doel van de btw-verlaging welke een aantal politieke partijen voor ogen had, namelijk een prijsverlaging voor de consument?
Ja.
Is het voordeel voor de consument nog altijd het belangrijkste doel? Kunt u aangeven waarom u nu lijkt te zeggen dat het primaire doel van de btw-verlaging een andere was?4
Het doel van de maatregel is primair het creëren van een gelijk speelveld in de btw-behandeling van fysieke boeken, kranten en tijdschriften en het via elektronische weg leveren van de gedigitaliseerde inhoud daarvan. In het ideale geval leidt dit tot een prijsverlaging voor de consument. Echter, zoals ook eerder benoemd gaan bedrijven zelf over het bepalen van hun prijsbeleid en heeft de overheid geen instrumenten om een verlaging van de consumentenprijs af te dwingen.
Deelt u de mening dat een evaluatiedatum in 2023 te laat is om in de bres te springen voor de consument, omdat nu al blijkt dat de verlaging niet leidt tot lagere prijzen voor de consument? Zo nee, waarom niet?
De prijzen van elektronische uitgaven worden bepaald in een vrije markt. Doordat de markt voor elektronische publicaties relatief nieuw is, werkt het marktmechanisme mogelijk nog niet optimaal. Komende jaren zouden de prijzen alsnog kunnen dalen. De uitkomsten van de prijsmeting van het CBS zetten wel vraagtekens bij nut en noodzaak van het verlaagde btw-tarief voor elektronische uitgaven. Dit is daarom aanleiding om de geplande evaluatie een jaar te vervroegen. Ik zal in 2022 een evaluatie laten uitvoeren naar doeltreffendheid en doelmatigheid van het verlaagde btw-tarief voor boeken en dergelijke (fysiek en elektronisch). De prijsontwikkeling van elektronische publicaties zal tot die tijd worden gemonitord door het CBS.
Kunt u aangeven of u een verzoek heeft gedaan aan de Autoriteit Consument en Markt om de prijsontwikkeling van elektronische (studie-)boeken, kranten en tijdschriften met name in relatie tot de btw-verlaging te onderzoeken? Zo nee, waarom niet, gezien ook de toezegging van uw voorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020?
Er is contact gezocht met de ACM. Net als de andere benaderde partijen, beschikken zij niet over de juiste marktinformatie. Vervolgens is contact gezocht met het CBS. Zij beschikken wel over de juiste informatie, maar op macroniveau.
Wat vindt u van de houding van de Mediafederatie, die jarenlang gelobbyd heeft voor de btw-verlaging, maar dit blijkbaar niet doorvertaalt naar de consument?
Om die reden is het rapport gelijktijdig met de Kamerbrief van 3 juli 2020 naar de sector verzonden, met het verzoek inhoudelijk te reageren op het rapport van het CBS. Op dit moment hebben wij nog geen inhoudelijke reactie ontvangen.
Bent u bereid om actief op de bres te staan om de btw-verlaging op elektronische (studie-) boeken, kranten en tijdschriften alsnog plaats te laten vinden voor leerlingen die nu hun elektronische studieboeken moeten aanschaffen en/of mensen die een digitaal abonnement hebben op een krant of tijdschrift? Bent u bereid om snel met de sector hierover in gesprek te gaan en de Kamer hierover te informeren?
Het kabinet zal de btw-verlaging op zowel fysieke als elektronische uitgaven betrekken in een beleidsevaluatie in 2022. Tijdens de beleidsevaluatie wordt onderzocht of de maatregelen doeltreffend en doelmatig zijn, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de vraag of de recente maatregel op langere termijn heeft geleid tot een prijsdaling voor elektronische uitgaven. Naar aanleiding van het rapport van het CBS over de kortetermijnprijsontwikkeling heb ik de sector bovendien al verzocht inhoudelijk te reageren op het rapport. Zodra ik een reactie ontvang, zal ik deze met uw Kamer delen.
Bent u bereid hiervoor het middel «naming en shaming» niet uit de weg te gaan als blijkt dat dit nodig is?
Zoals mijn ambtsvoorganger tijdens de behandeling van het Belastingplan 2020 heeft aangegeven, beschik ik niet over een lijst van de meest verkochte elektronische uitgaven. Daarna is hiervoor contact gezocht met diverse partijen, waaronder de ACM, de Mediafederatie, het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en de GAU. Zij gaven allemaal aan niet te beschikken over representatieve overzichten van elektronische uitgaven. Door de evaluatie met een jaar te vervroegen zullen we wel eerder zicht krijgen op de effectiviteit van een verlaagd btw-tarief op fysieke en elektronische uitgaven.
De fraudejacht bij de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u bekend met de code 1043 in relatie tot fraudebestrijding bij de inkomstenbelasting?1 2
Eind april heb ik, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer, uitleg gevraagd over de projectcode 1043. Op 4 mei jl. heb ik een notitie ontvangen met een toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt en dat dit nog onvoldoende duidelijk was. In de brief van 10 juli jl.3 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen.
Sinds wanneer bent u bekend met de werking van Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-onderzoeken buiten Toeslagen die mogelijk vooringenomen zijn?
Mij is geen informatie bekend dat hiervan (mogelijk) sprake is. Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris ben ik uiteraard bekend met het feit dat het Combiteam Aanpak Facilitators ook onderzoek heeft gedaan buiten Toeslagen.
Hoeveel mensen staan op de uitworplijst 1043?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat geen sprake is van een uitworplijst, maar een projectcode voor het toezicht op aangiftes met een verhoogd risico op systeemfraude.
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude.
Kunt u aangeven hoe mensen op de uitworplijst kwamen en hoe zij geïnformeerd werden over de reden van controle van hun aangifte?
Een ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt bij binnenkomst aan de «Poort» -een afdeling van de Belastingdienst in Heerlen- door analisten geanalyseerd. Deze analyse vindt plaats aan de hand van verschillende query’s. Uit deze zogenaamde «detectie aan de poort» kan volgen dat de analisten van mening zijn dat op basis van de uitgevoerde analyse een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Wanneer de analisten van mening zijn dat sprake is van een verhoogd risico op systeemfraude hebben zij de mogelijkheid tot het opvoeren van twee soorten Aanslagbelastingensysteemklantinformatie-codes (hierna AKI): AKI 1043 en AKI 1044.
De AKI 1043 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarbij sprake is van een risicovolle aangifte van een individuele belastingplichtige dan wel van een belastingplichtige wiens risicovolle aangifte door tussenkomst van een facilitator is gedaan. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Door het opnemen van AKI’s worden de aangiften vervolgens herkend door de selectiemodule en via uitworp gewenst voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team binnen de directie Particulieren.
Naast het opvoeren van (nieuwe) AKI’s hebben de analisten ook de mogelijkheid om een bestaande AKI te verwijderen, als de binnengekomen aangifte geen risico’s bevat die intensief toezicht opnieuw noodzakelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als bij de beoordeling van de vorige aangifte van de betreffende belastingplichtige gebleken is deze geen verhoogd risico op systeemfraude bevatten.
Naast het opvoeren van AKI 1043 bij binnenkomst van de aangifte bij de «Poort» kan een AKI 1043 ook worden opgevoerd door een behandelaar als sprake is van een handmatige behandeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een behandelaar uit een regulier toezichtteam een aangifte ter beoordeling van een reguliere uitworpreden (dus niet AKI 1043 of 1044) krijgt aangeboden, maar die naar zijn professionele oordeel kenmerken bevat die kunnen wijzen op systeemfraude. Het Intensief Toezicht Team neemt dan de behandeling over van deze behandelaar van het reguliere team.
Wanneer een aangifte wordt behandeld beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Klopt het dat mensen jaar na jaar te maken konden krijgen met controle? In hoeverre is dit proportioneel geweest?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Indien een belastingplichtige persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden. Op dit moment zijn deze signalen ons niet bekend.
Welke andere uitworplijsten zijn er die werking hebben als ware het een zwarte lijst?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt4 is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) heeft KPMG geconcludeerd5 dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om. Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Totdat het onderzoek is afgerond, zorgen wij voor extra waarborgen rondom de toezichtprocessen (o.m. meerogenprincipes). We zorgen ook voor extra waarborgen ten aanzien van de criteria op basis waarvan aangiften worden geselecteerd voor behandeling, de rechtsstatelijkheid van de beoordeling, de mogelijkheid van belastingplichtigen om in bezwaar en beroep te gaan als zij het niet eens zijn met het oordeel en het tijdig verwijderen van onterecht gebleken vermeldingen van gegevens. We laten uw Kamer voor het AO Belastingdienst weten hoe we dat precies gaan inrichten.
Specifiek voor 1043 geldt dat we de komende periode geen AKI-codes 1043 en 1044 aan aangiften koppelen en de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Deze periode stopt zodra helder is welke waarborgen getroffen zijn die de rechtstatelijke toekenning van deze AKI’s garanderen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief van 12 oktober jl. «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Is er intern aan de bel getrokken over uitworplijsten die de werking van een zwarte lijst hebben?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er intern aan de bel is getrokken over problemen omtrent dergelijke lijsten. Wel is de Belastingdienst begonnen aan een uitgebreide inventarisatie van de gebruikte lijsten en applicaties en hun werking. De resultaten van deze zoekactie zullen zorgvuldig geanalyseerd worden. Ten behoeve van dit onderzoek worden oude gegevens bewaard.
Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Kunt u de gespreksinstructies van de BelastingTelefoon om mensen te woord te staan die onderwerp waren van fraudeonderzoeken, van CAF, zowel binnen Toeslagen als daarbuiten, als ook van uitworplijsten als 1043, naar de Kamer sturen?
Ja, deze instructies zijn als bijlage6 meegestuurd. De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043 en 1044. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 ziet op «Steekproef Ondernemingen» en niet ziet op systeemfraude. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd. Daarnaast staat in de dialoogondersteuning op enkele plekken project 1043/1044 waar AKI-code 1043/1044 wordt bedoeld (zie bijlage »Criteria niet opstarten AVA-proces aangifte IB en bijlage »DO 1043/1044). Ook deze instructie wordt verbeterd.
Kunt u de handboeken voor de zogeheten AKI's naar de Kamer sturen?
Ja, de Handleiding ABS Beheertaken is als bijlage7 meegestuurd.
Welke methoden gebruikt de Belastingdienst in zijn wens fraude aan te tonen? Is dit enkel boekencontrole en het uitvragen van gegevens, of zijn er ook andere methoden, zoals het plaatsen van spyware in computers van bijvoorbeeld mensen die veel aangiften doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst plaatst geen spyware in computers van mensen.
Voor het opsporen van systeemfraude hanteert de Belastingdienst verschillende methoden. Dit gebeurt met name middels de hiervoor beschreven controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort», door middel van reguliere risicoselectie, door de aanpak van facilitators door het CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) en de samenwerking met externe (overheids)organisaties.
Zoals ook genoemd in de brief van 10 juli jl.8 is het werk van het CAF-team per 3 juli jl. opgeschort.
Door middel van controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort» kunnen vroegtijdig aan de hand van diverse soorten gegevens en contra-informatie onjuiste uitbetalingen van gelden worden voorkomen.
Voor uitgeworpen aangiften die worden geselecteerd voor een inhoudelijke beoordeling, geldt dat aanvullende bewijsstukken en gegevens kunnen worden opgevraagd. Indien stukken worden opgevraagd, wordt de aangifte na ontvangst van de gevraagde bewijsstukken beoordeeld op fiscale juistheid aan de hand van alle relevante gegevens (waaronder de overgelegde bewijsstukken). In geval van afwijking van de ingediende aangifte wordt belastingplichtige in kennis gesteld van (het voornemen tot) afwijking. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
De samenwerking met andere overheidsorganisaties en private partijen, zoals banken, de Financial Intelligence Unit (FIU) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC), is bedoeld om fraude te bestrijden, de compliance te verhogen, eventueel witwassen te bestrijden en ervaring op te doen met publiek-private informatiedeling en samenwerking.
De Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag en de verdwenen dossiers |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u limitatief aangeven wie er zit in het Strategisch Crisis Team (SCT) dat tweemaal per week bijeen komt?1
De samenstelling van het SCT bestaat uit:
Is het mogelijk om de Kamer te informeren over wat daar besproken en besloten wordt, bijvoorbeeld door verslagen te voegen bij de voortgangsrapportages kinderopvangtoeslag? Zo nee, waarom niet?
Het SCT is mijn overleg met de ambtelijke top die betrokken is bij de uitvoerings-en hersteloperatie. Van deze bijeenkomsten, momenteel twee per week, worden actie- en besluitenlijsten vastgelegd, geen verslagen. Over de behandelde onderwerpen zal ik u via de reguliere voortgangsrapportages informeren zodat ik u daar ook mijn politieke afweging bij kan geven.
Wanneer reageert u op het verzoek van het ouderpanel tot het instellen van een studiefonds voor kinderen die door de toeslagenaffaire schade hebben opgelopen?
Op 24 juni en op 8 juli jl. is het studiefonds besproken in het ouderpanel. Ik heb gesproken met de ouders over hun advies om een studiefonds in te richten, wat hier precies mee bedoeld wordt en wat een studiefonds voor hen kan betekenen. De ouders vragen om een fonds dat de mogelijkheid biedt voor iets praktisch zoals bijvoorbeeld een laptop benodigd voor de studie.
Ik heb de ouders per brief beloofd nader te onderzoek wat de mogelijkheden voor een fonds zijn. In dat onderzoek zal ik ook bestaande initiatieven betrekken. In september zal ik mijn bevindingen met hen delen.
Erkent u dat een reactie op deze zeer pijnlijke brief van de ouders, met verslag van wat de kinderen meemaakten, van een gedegen inhoudelijk antwoord dient te worden voorzien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat erken ik. Naast voornoemd gesprek met het ouderpanel, heb ik daarom op 17 juli jl. ook een schriftelijke reactie verzonden aan het ouderpanel. Hierin beschrijf ik onder andere dat de verhalen mij zeer hebben aangegrepen. Verder ligt ik toe hoe ik het belang van de kinderen zo goed mogelijk tegemoet wil komen en geef ik een reactie op de adviezen die de ouders mij gaven in hun brief. Zo worden de kinderen door de inrichting van het kindpanel betrokken bij vragen, ideeën en oplossing van problemen, waarbij zij als gelijkwaardige gesprekspartners en op een niet-vrijblijvende manier meedenken met beleidsmakers. Indien er psychische en/of sociale schade bij de kinderen naar boven komt tijdens de deelname aan het kindpanel, zullen de professionele en ervaren gespreksleiders dit met de grootst mogelijke aandacht oppakken en indien nodig worden andere externe partijen ingeschakeld. Hierover hebben we al contact gehad met experts van het RIVM en Slachtofferhulp Nederland. Maar ook de lijnen naar ondersteuning vanuit gemeenten zijn kort en kunnen, als het nodig blijkt, worden ingezet. De leeftijdsgrens van het kindpanel is op advies van de ouders opgehoogd naar 18 jaar. Verder heb ik de ouders zoals hiervoor beschreven geïnformeerd over het onderzoek naar een eventueel in te richten studiefonds. In gesprek met de ouders heb ik ook toegezegd dat in alle gevallen expliciet stil wordt gestaan bij de materiele en immateriële schade die kinderen hebben geleden. Dit moet gebeuren zowel in het gesprek met de persoonlijk zaakbehandelaar als in het dossier van de ouder.
Erkent u dat de samenwerking met gemeenten niet mag betekenen dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) haar verantwoordelijkheid afschuift op gemeenten? Zo ja, hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling voor zich? Hoe wordt voorkomen dat mensen wederom van het kastje naar de muur worden gestuurd en op deze wijze op geen enkele manier hun vertrouwen terugwinnen in de overheid?
De samenwerking met gemeenten is ontstaan omdat gemeenten vanuit hun rol een vorm van hulp kunnen bieden die de Belastingdienst niet kan bieden (bijvoorbeeld op het gebied van werk, huisvesting, gezondheid, financiën en gezinssituatie). Ik doe daarmee enerzijds een beroep op gemeenten om hun zorgtaak te vervullen, zoals ze dat ook doen voor andere burgers. Anderzijds neemt UHT een actieve rol bij het informeren van ouders over de beschikbare hulp en bij de warme overdracht aan gemeenten wanneer ouders daar behoefte aan hebben. Om nog beter bij te kunnen dragen aan het oplossen van de algehele problematiek die is ontstaan bij gedupeerde ouders heb ik gemeenten gevraagd om zich tot de Belastingdienst te wenden als zij zich geconfronteerd zien met exceptionele gevallen. Om te voorkomen dat ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd, wordt het Plan van Aanpak voor de ondersteuning door gemeenten geschreven in nauwe samenwerking met de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG) en zal regelmatig contact met hen worden gehouden tijdens de uitvoering. Het is daarbij belangrijk om op te merken dat deze samenwerking niet betekent dat alle problematiek bij deze ouders direct kan worden verholpen. We zijn daarin afhankelijk van de actuele mogelijkheden bij gemeenten. Ik ben nog in gesprek met gemeenten over exacte afspraken op dit gebied.
Kunt u aangeven hoe uitvoering wordt gegeven aan de aangenomen motie Leijten, waarin is vastgelegd dat in het afhandelingsproces altijd eerst de ouders hun verhaal mogen doen, voordat zij geconfronteerd worden met de feiten die de UHT heeft «vastgesteld»? Is het nu al de praktijk dat de tijd wordt genomen om het hele verhaal van ouders te horen?2
Start van het afhandelingsproces zal altijd het verhaal van de ouder zijn. In het behandelkader van de eerste 100 zaken waar in juli mee is gestart is opgenomen dat de persoonlijk zaakbehandelaar (PZB), voor de behandeling van het dossier, contact opneemt met de burger. Doel van het eerste gesprek is om de rol van PZB uit te leggen en kennis te maken. Instructie is om de burger alle ruimte te geven de persoonlijke situatie toe te lichten. Ook wordt door de PZB het voorstel aan de burger gedaan voor een (uitgebreid) persoonlijk gesprek voorafgaand aan de start van de behandeling, als de burger daar behoefte aan heeft. Als bewijsstukken ontbreken, wordt ook met de ouder besproken of deze eventueel nog aanvullende informatie heeft. Dit betekent dat de ouder gedurende de herbeoordeling actief wordt betrokken. Voordat de beoordeling wordt geformaliseerd, wordt met de burger gebeld om de uitkomst door te spreken. De reactie kan worden verwerkt voor een definitieve beschikking. Deze beschikking staat vervolgens open voor bezwaar en beroep. De ervaringen die daar zijn opgedaan zijn waardevol en zullen gebruikt worden in de overige zaken die de komende maanden worden behandeld.
Klopt het dat u voor de eerste ervaringen met een «testgroep» werkt? Zo ja, hoeveel ouders zitten daarin en hoe wordt de «testgroep» geëvalueerd? Door wie en met welke verslaglegging?
In de maand juni heeft een proefperiode plaatsgevonden. In die periode hebben medewerkers van UHT analysewerk met betrekking tot de dossiers verricht en is met ongeveer 50 betrokken ouders gesproken, om ervaring op te doen met het werk en de onderliggende regelgeving. Vanuit deze werkzaamheden kwamen diverse bespreekpunten op die de komende tijd vertaald worden naar nadere instructies voor de medewerkers. In de maand juli is gewerkt aan het voorbereiden van en het uitbetalen van compensatie aan de eerste 100 ouders. Hierbij zijn persoonlijk zaakbehandelaren, vaktechnische specialisten en het management van UHT nauw betrokken geweest. Ook is veelvuldig afgestemd binnen de vaktechnische escalatielijn en zijn vraagpunten besproken met het SCT. Deze maand vindt interne evaluatie van het proces plaats en worden de lessons learned gebruikt ter verdere verbetering van het werkproces binnen UHT.
Erkent u dat er niet opnieuw een valse start kan worden gemaakt – die is er immers al geweest – en dat de werkwijze bij de eerste testgroep direct goed moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik. Daarom heb ik bij de werkwijze rondom de eerste 100 uitbetalingen vaktechnische waarborgen ingebouwd, zodat alle compensatieberekeningen vaktechnisch zijn getoetst door vaktechnisch specialisten bij UHT, de corporate dienst Vaktechniek en de concerndirectie Fiscaal Juridische Zaken. Pas na vaktechnisch akkoord zijn de beoordelingen afgerond. Dit is een arbeidsintensief proces gebleken, waarbij voortdurend een balans wordt gezocht tussen zorgvuldigheid en snelle duidelijkheid voor de ouders. Ik meen ook realistisch te moeten zijn, want dit proces zal niet foutloos kunnen gebeuren. De complexiteit en diversiteit in de oudercasuïstiek is enorm en daarnaast moeten alle systemen en onderdelen van de Belastingdienst die in dit proces nodig zijn goed op elkaar zijn aangesloten. Ik heb er echter alle vertrouwen in, dat we met elkaar de enorme klus gaan klaren en zo een oplossing voor de gedupeerde ouders bereiken.
Zijn u, het SCT en de UHT zich er terdege van bewust dat de werkwijze écht andersom moet; in die zin dat ouders centraal moeten staan, hun behoeften en vragen en niet het proces van de UHT? Kunt u toelichten hoe dit overgebracht wordt aan contactpersonen of persoonlijk zaakwaarnemers?
Ja, daar ben ik zeer bewust van. De ouders staan centraal in de werkwijze van UHT. De persoonlijk zaakbehandelaar staat in direct contact met de ouder en bespreekt ook zijn behoefte om geholpen te worden. Ook worden actief alle regelingen in een keer meegenomen, om de best mogelijke oplossing voor de ouder te bereiken. De medewerkers van UHT worden voortdurend geïnformeerd over het doel en het belang van deze werkwijze.
Hoe kan het dat meerdere ouders contactpersoon hadden gekregen en nu geconfronteerd worden met nieuwe zaakwaarnemers? Wat is daar precies de reden van?
Er is een zeer kleine groep ouders die inderdaad een andere persoonlijk zaakbehandelaar heeft dan bij de aanvang van de behandeling van hun dossier. Dit is deels gebeurd op verzoek van de ouder zelf, deels vanwege persoonlijke omstandigheden van de persoonlijk zaakbehandelaar.
Kunt u uitleggen hoe er met ouders wordt omgegaan waarbij wordt gezegd «een deel van uw situatie is CAF11-gelijk, maar een deel ook niet»? Is het mogelijk dat ouders doordat ze in een CAF-onderzoek zijn beland, ze ook voor de jaren daarvóór zijn aangepakt? Zo nee, hoe is deze samenloop dan verklaarbaar?
De ouder wordt integraal behandeld, dit wil zeggen dat voor elke ouder wordt beoordeeld welke regeling(en) voor hem van toepassing zijn. In het geval sprake is van een CAF-zaak die als vergelijkbaar met CAF-11 is beoordeeld, worden alle onderzoeksjaren van die zaak meegenomen in de compensatieberekening. Afhankelijk van de individuele situatie komt het voor dat de ouder in de toeslagjaren ervoor of erna vooringenomen is behandeld of te maken heeft gehad met de hardheid van het stelsel. Door de integrale benadering, wordt dit in één keer beoordeeld en wordt de juiste regeling voor elk van de jaren toegepast. Ook hierover vindt nauw contact met de ouder plaats, waarmee naar een zo goed mogelijk passende oplossing wordt gewerkt.
Wordt voor 57 bezwaren in de CAF 11-groep een juiste beslistermijn volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehanteerd als zij in mei bezwaar maakten en pas eind van deze zomer een besluit krijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met de wachttijd?
De ouders die bezwaar hadden gemaakt tegen de eerste compensatiebetaling, hebben inhoudelijk zowel gereageerd tegen de hoogte van de compensatie op basis van de compensatieregeling als verzocht om een aanvullende schadevergoeding voor werkelijke schade. De Bezwaarschriftenadviescommissie en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade zijn gestart met het beoordelingstraject. De beslistermijnen uit de Awb worden hierbij gehanteerd waarbij rekening wordt gehouden met de eerste pro-forma indiening, waarop nog geen inhoudelijke beoordeling mogelijk was en de beslistermijn van twaalf weken die bij inschakeling van deze commissies geldt. Deze termijnen kunnen wettelijk gezien worden verlengd.
Wat hield de nabetaling van de CAF 11-groep in april precies in? Op basis waarvan is de nabetaling vastgesteld?
De nabetaling zag op de proceskostenvergoeding die de ouders naar aanleiding van de vooraankondiging hebben doorgegeven. Ook is er een herberekening gemaakt van de compensatie, omdat het deel voor immateriële schadevergoeding is gebaseerd op de periode vanaf de eerste verlaging tot het moment van het volledige herstel. Aangezien de ouders tot 26 maart 2020 hebben moeten wachten op de definitieve berekening, heeft een aanvullende compensatie plaatsgevonden.
Zijn er stukken ontvangen van ouders uit de CAF 11-groep die een onderbouwing gaven van de schade om aan te tonen dat de toegekende schadevergoeding van december 2019 niet toereikend was? Zo ja, is er na ontvangst van de stukken met de gedupeerden gezamenlijk bezien of er tot een oplossing kon worden gekomen?
De stukken die zijn ingediend worden door de ingestelde Commissie Werkelijke Schade beoordeeld. Deze commissie adviseert UHT in hoeverre de toegekende compensatie niet toereikend was en zal waar van toepassing een aanvullende schadevergoeding voorstellen. De ouders zijn over dit traject in de compensatiebeschikking geïnformeerd. Vanwege de opstartfase voor de commissie zijn de stukken nog niet met de gedupeerden gezamenlijk bezien. UHT zal in overleg met de commissie proactief de ouders benaderen tot aanvulling en/of onderbouwing van hun verzoek tot aanvullende schadevergoeding om zodoende de Commissie Werkelijke Schade in staat te stellen om een advies inzake aanvullende schadevergoeding te verstrekken. Het is aan de commissie om haar eigen werkwijze hierin te bepalen. De commissie heeft mij laten weten dat zij voornemens is ook ouders te horen op locaties in het land.
Klopt het dat een deel van deze groep gerappelleerd heeft met verzoek om duidelijkheid omtrent de definitieve beslissing? Zo ja, hoe is dat rappel ontstaan en hoe is daarop geantwoord?
Een deel van de groep heeft een pro-forma bezwaar ingediend, vooruitlopend op het instellingsbesluit Commissie Werkelijke Schade. De pro-forma bezwaren worden als bezwaar behandeld. Met de indieners is via hun gemachtigden contact, waarbij afspraken zijn gemaakt over de procedurele aanpak en behandeling van de pro-forma bezwaren. Deze afspraken zien op aanvulling van gronden en motivering van het bezwaar en het onderscheid tussen «bezwaar» en verzoek om aanvullende schadevergoeding. De pro-forma bezwaren worden in dit geval dan ook voorgelegd aan voornoemde Commissie Werkelijke Schade. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Klopt het dat deze werkwijze voor de CAF 11-groep zal betekenen dat er meerdere besluiten in de afwikkeling worden genomen, waarmee in strijd wordt gehandeld met de wens van de Kamer om in één keer alles onderdelen af te ronden en procederen en bezwaarprocedures te vermijden?
Dat klopt. Vorig jaar is aan de Kamer toegezegd de CAF-11-groep nog in december 2019 te compenseren op basis van het «beleidsbesluit compensatieregeling CAF-11» en niet te wachten op het eindrapport van de commissie AUT. Die toezegging is waargemaakt. Dit betekent ook dat, wanneer ouders voor andere toeslagenjaren dan betrokken in de CAF-11-zaak in aanmerking zouden komen voor een regeling, de wens van uw Kamer niet zou kunnen worden nagekomen. Ik bezie met UHT en de betrokken commissie(s) hoe de ouders het beste hierin kunnen worden geholpen. Voor de ouders die niet in de CAF-11 zaak waren betrokken, wordt het traject zodra het is opgestart in een keer doorlopen. Daar kan zich echter ook de situatie voordoen dat al wel de compensatie en/of hardheidstegemoetkoming wordt uitbetaald, maar dat een eventuele aanvullende vergoeding voor werkelijke schade op een later moment volgt omdat de Commissie van Wijzen en de Commissie aanvullende schadevergoeding werkelijke schade hierbij een nadrukkelijke rol hebben of omdat de ouder dat wenst.
Kunt u verklaren dat de toekenning van compensatie opzet/grove schuld (O/GS-compensatie) eerder op 80 miljoen euro werd geraamd, maar in de voortgangsrapportage op 20 miljoen euro uitkomt? Kunt u een cijfermatige toelichting geven?
In de huidige schatting, tabel 1 (regeling 3) in de voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, wordt weergegeven dat er € 92 miljoen nodig is voor het uitvoeren van de regeling voor ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie. De overschrijding van € 20 miljoen is het gedeelte van de extra kosten om het amendement ten aanzien van de O/GS-regeling te dekken dat niet met de beschikbare € 390 miljoen gedekt kan worden. Indien deze inzichten wijzigen wordt uw Kamer hier middels de eerstvolgende voortgangsrapportage over geïnformeerd.
Kunt u – per regel – aangeven hoe de aantallen in tabel 1 tot stand zijn gekomen ten opzichte van eerdere ramingen zoals vermeld in uw brief van 13 maart 2020 en gemeld bij behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir?
In tabel 1 van de voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag zijn de aantallen ouders opgenomen die nu in beeld zijn en waarvoor beoordeeld wordt of zij in aanmerking komen voor een van de genoemde regelingen. In de brief van 13 maart j.l. is een eerste ruime schatting gemaakt van deze aantallen. In de voortgangsrapportage zijn de aantallen opgenomen die als gevolg van nader onderzoek tot stand zijn gekomen. Zoals genoemd in deze voortgangsrapportage is het belangrijk om op te merken dat er een overlap bestaat tussen de verschillende doelgroepen. De omvang van deze overlap is nog niet volledig in beeld. De hier genoemde aantallen kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld om het totaal aantal betrokken ouders te berekenen. Regel 1 heeft betrekking op compensatie voor institutionele vooringenomenheid. Het genoemde aantal is opgebouwd uit de volgende categorieën: ouders uit een CAF-onderzoek dat is aangemerkt als vergelijkbaar met CAF-11, ouders uit overige CAF-onderzoeken en een deel van de ouders die zichzelf zullen melden en daarom aangemerkt zijn als zelfmelders. Regel 2 «hardheidstegemoetkoming» ziet op ouders uit de categorie CAF-overig en de categorie zelfmelders die niet voor compensatie in aanmerking komen, maar eventueel wel voor een tegemoetkoming als gevolg van de hardheid van het stelsel. Regel 3 «persoonlijke betalingsregeling en compensatie O/GS» heeft betrekking op ouders met een (onterechte) O/GS-kwalificatie die KOT-gerelateerd is. De genoemde bedragen in de overige regels van de tabel zijn globale inschattingen. Middels de eerstvolgende voortgangsrapportage wordt uw Kamer geïnformeerd over eventuele wijzigingen of specificaties in deze inschattingen.
Kunt u tevens de verschillen – per regel – van tabel 1 verklaren, ten opzichte van de eerdere twee ramingen? Welke inzichten spelen hier een rol?
Naar aanleiding van de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir en de nadere uitwerking van de exacte regeling rondom onterechte O/GS-kwalificaties (o.a. ten aanzien van rentecomponenten) verwacht ik dat genoemde bedragen nog onderhevig zullen zijn aan mutaties. Gedurende de uitvoering van het herstel zullen deze ramingen dan ook continu worden bijgesteld en aangescherpt. Hierop zal ik u in toekomstige voortgangsrapportages Kinderopvangtoeslag rapporteren.
Kunt u aangeven hoe in regel 3 een verdeling wordt gemaakt voor mensen waarvan verwacht wordt dat ze een persoonlijke betalingsregeling krijgen en zij die vallen onder de compensatie O/GS?
Regel 3 geeft het aantal ouders weer met een O/GS kwalificatie die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag. Binnen deze groep zal beoordeeld worden of er sprake is van een terechte of onterechte O/GS-kwalificatie. Alle ouders met een onterechte O/GS-kwalificatie die die gerelateerd is aan de kinderopvangtoeslag, zullen een forfaitaire compensatie aangeboden krijgen. Een deel van deze ouders heeft een openstaande schuld. Deze ouders zullen tevens een persoonlijke betalingsregeling aangeboden krijgen. Daarbij merk ik op dat wanneer er ook samenloop is met de compensatieregeling en/of hardheidstegemoetkoming, de openstaande schuld al verminderd kan worden.
Waarom moeten de kaders voor terecht of onterecht O/GS nog worden opgesteld? Waarom was dit niet in beeld bij de vormgeving van het amendement Leijten c.s. over een O/GS-tegemoetkoming?3
Ten tijde van de vormgeving van het amendement bestond er, mede dankzij de inspanningen van uw Kamer, een goed beeld van de ingrijpende gevolgen voor de ouders die geconfronteerd zijn met een onterechte O/GS-kwalificatie, het – daardoor – niet toekennen van een persoonlijke betalingsregeling en de gehanteerde praktijk die dit heeft veroorzaakt. Vanwege de noodzakelijke voortgang van deze spoedwetgeving voor de hersteloperatie is op basis van deze informatie het amendement vormgegeven. Ik vind het erg belangrijk dat deze beoordelingen nu juist zullen worden uitgevoerd. Daarom worden momenteel ook de details omtrent de gehanteerde praktijk in kaart gebracht. Op basis hiervan worden thans de kaders opgesteld waarmee de O/GS-tegemoetkoming wordt uitgevoerd.
Wordt bij de kaders de notitie van 5 november 2019 over O/GS gehanteerd? Zo nee, waarom niet?4
Voor de beoordeling of een in het verleden toegekende O/GS-kwalificatie voor de toepassing van de O/GS-tegemoetkomingsregeling terecht of onterecht is, zal niet zozeer maatgevend zijn of deze kwalificatie naar het toenmalige beleid en de toenmalige jurisprudentie terecht en zorgvuldig is opgelegd. Een dergelijke beoordeling zou, door bijvoorbeeld de ontwikkelingen in die jurisprudentie, vaak verre van eenvoudig zijn. Mede op basis van het voortschrijdende inzicht in de ingrijpende gevolgen van een O/GS-kwalificatie en het weigeren van een persoonlijke betalingsregeling, zal voor de O/GS-tegemoetkoming een nieuw kader worden gehanteerd waarbij alleen in meest evidente gevallen het standpunt zal worden ingenomen dat de O/GS-kwalificatie terecht was (en dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming). De kaders uit de notitie van 5 november 2019 zullen hierbij slechts een beperkte rol spelen, omdat die nog uitgingen van het toenmalige beleid. Ik zal uw Kamer in de voortgangsrapportage (VGR) nader berichten over de te hanteren kaders.
Erkent u dat als te beperkt wordt erkend dat de werking van O/GS desastreus uitwerkte voor ouders, u dan in strijd handelt met uitspraken van de Raad van State?5
De ingrijpende gevolgen van de O/GS-kwalificatie zijn reden geweest voor het tot stand brengen van de O/GS-tegemoetkomingsregeling. Voor de beoordeling of sprake is van een onterechte O/GS-kwalificatie zal, zoals hiervoor aangeven, een aan de huidige inzichten aangepast kader worden gehanteerd. Daarmee wordt beoogd om alleen nog in evidente gevallen het standpunt in te nemen dat de O/GS-kwalificatie terecht was en er dus geen recht bestaat op de O/GS-tegemoetkoming. De kaders hiervoor worden op dit moment uitgewerkt. Daarbij hecht ik eraan te benadrukken dat voorafgaand aan een eventuele afwijzing op de O/GS-kwalificatie de vaktechnische lijn hiermee akkoord moet gaan en dat tevens een voorgenomen afwijzing in alle gevallen aan de Commissie van Wijzen wordt voorgelegd. Met deze benadering blijven we naar mijn mening ruim binnen de grenzen van de jurisprudentie van de Raad van State. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage hierover nader informeren.
Bent u bereid de kaders te laten toetsen door juristen die de kaders langs de juridische uitspraken kunnen leggen en de Kamer hierover actief te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen afwijzing van een verzoek om een O/GS-tegemoetkoming zal aan de Commissie van Wijzen worden voorgelegd, waarmee een onafhankelijke toetsing gewaarborgd is. Voor een verdere onafhankelijke toetsing zie ik op dit moment geen aanleiding.
Welke fouten zijn er gemaakt in de voorselectie die de UHT en Belastingdienst/Toeslagen hebben aangeleverd bij de Commissie van Wijzen? Waar zien deze fouten precies op?
De UHT en de Commissie hebben gekeken naar de vijf criteria uit het eindrapport van de Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: AUT) om vergelijkbaarheid met CAF 11 te beoordelen. Eén daarvan is het aantal verzonden rappels. De wet bepaalt dat na het opvragen van bewijsstukken bij burgers voor het beoordelen van het recht op toeslagen een rappelbrief aan de burger dient te worden gestuurd. De burger heeft zodoende een tweede gelegenheid om stukken aan te leveren voordat eventueel de toeslag wordt stopgezet. Zogenaamde «combi rappel/stops», waarbij gelijktijdig met het versturen van het rappel de toeslag al werd stopgezet, tellen hiervoor niet als een echt rappel en moesten dan ook niet meegeteld worden in deze beoordeling. Dat komt omdat deze werkwijze niet past in de rappel-systematiek zoals deze voortvloeit uit de wet- en regelgeving zoals ook toegelicht bij brief van 18 december 2019.6 Bij CAF-Anker is bij het rapporteren over dit onderzoek aan de Commissie van Wijzen deze foutief toegepaste rappelsystematiek ten onrechte meegenomen als wettelijk rappel. In een gedane deelwaarneming in het onderzoeksdossier, waarbij dertien dossiers van individuele ouders zijn beoordeeld, zijn de combi rappel/stops in 12 gevallen foutief geteld als regulier/wettelijke rappel. Dit heeft geleid tot een (foutief) percentage van «95% verzonden rappels» dat aan de Commissie is meegegeven. Dit had «0%» moeten zijn, waardoor de Commissie wellicht tot een andere conclusie was gekomen.
Beseft u dat het degelijk beantwoorden van vraag 25 echt van belang is voor het vertrouwen in het verdere verloop? En onderschrijft u dat als nu duidelijk is wat er misgaat het van belang is dat dit gedeeld wordt teneinde nieuwe fouten te voorkomen?
Dit realiseer ik mij terdege. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk om transparant te zijn richting uw kamer en de informatie aan te leveren die kan voorkomen dat dergelijke fouten in de toekomst opnieuw worden gemaakt. Aanvullend hierop heb ik ook intern onderzocht wat we kunnen doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen. In mijn brief van 23 juni jl. heb ik een aantal acties benoemd zodat de werkzaamheden in de toekomst zorgvuldiger verlopen. Fouten zijn helaas nooit 100% uit te sluiten, maar deze acties zijn erop gericht om alles te doen om ze te voorkomen en ze te signaleren voordat ze nadelige consequenties kunnen hebben.
Kunt u aangeven wie de opzet en de werking van de UHT zal doorlichten en met welke onderzoeksvragen?
Het onderzoek naar de opzet en werking van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) wordt uitgevoerd door de Boston Consultancy Group (BCG). De onderzoekvragen zijn:
Kunt u verklaren waarom binnen vier maanden na het aankondigen van de UHT het nodig is om een extern onderzoek te laten doen naar de opzet en de werking van die organisatie? Wat is er misgegaan bij de opzet? Is er sprake van tunnelvisie of verkeerde bemensing? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In mijn brief van 10 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd hoe het kon gebeuren dat de Commissie van Wijzen op basis van onjuiste en onvolledige informatie tot haar advies heeft kunnen komen.7 Dat heeft mij doen besluiten dat het noodzakelijk is om een extern bureau de opzet en de werking van UHT te laten doorlichten. Ik vind het belangrijk om dat externe beeld van UHT nu al te hebben, om de organisatie nog beter te kunnen laten functioneren. Ik heb grote waardering voor de medewerkers binnen UHT die de afgelopen periode met grote inzet hebben gewerkt aan het beoordelen van de dossiers van ouders. De hersteloperatie is een enorme klus waarbij in korte tijd tientallen mensen hun werkzaamheden bij hun onderdeel binnen de Belastingdienst achter zich hebben gelaten, zijn ingestroomd bij UHT (terwijl de opbouw van de organisatie nog in volle gang is) en met daadkracht en compassie naar de ouders toe aan de slag zijn gegaan. Ik heb uw Kamer eerder aangegeven dat in een dergelijk proces van opbouw fouten helaas nooit volledig zijn uit te sluiten, al is dat natuurlijk vervelend. Dat besef ik terdege. Ik blijf met UHT zoeken naar een precaire balans tussen zorgvuldigheid en snelheid. Met de opgedane ervaringen in de afgelopen periode ben ik ook op zoek gegaan naar versterking van de organisatie. Deze versterking zal ook de komende tijd nodig blijken, omdat de taak waarvoor UHT zich gesteld ziet enorm is.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie zal worden vastgesteld of iemand in een bepaalde categorie valt en hoe ouders deze documentatie ook krijgen, conform amendement Omtzigt/Leijten? 6
Dit vindt plaats op basis van alle relevante informatie die nodig is voor de herbeoordeling. Tijdens het gehele proces onderhoudt de persoonlijk zaakbehandelaar nauw contact met de ouder, ook om na te gaan welke informatie de ouder wil inbrengen die van belang kan zijn om vast te stellen welke categorie van toepassing is. De informatie die ten grondslag ligt aan de beoordeling, is toegankelijk voor de ouders.
Hoe zit het met wachtgeld voor mensen die hun dossier al maanden geleden hebben opgevraagd en waarvoor het samenstellen van de dossiers pas half augustus wordt hervat?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik aangegeven dat het samenstellen van de dossiers geruime tijd vergt. De Awb schrijft hiervoor geen formele termijn voor, maar geeft aan dat beantwoording binnen een redelijke termijn dient te gebeuren. Deze termijn hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Er zijn hierbij geen bepalingen van toepassingen die zien op wachtgeld of een dwangsom. Ik heb tevens aangegeven dat de planning voor de dossierverzoeken na medio juni zou worden opgesteld, nadat alle verzoekers zijn gebeld. De planning is afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. Hierop kom ik terug in de volgende voortgangsrapportage (VGR).
Kunt u begrijpen dat wij niet begrijpen hoe ouders beoordeeld kunnen worden zonder dat het dossier is samengesteld? Kunt u proberen ons te overtuigen dat het beoordelen kan zonder de beschikking te hebben over het hele dossier?
In de antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt van 29 mei jl. heb ik benadrukt dat het voor de beoordeling van de situatie van de ouders niet noodzakelijk is om over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Inmiddels kan ik daaraan de OGS-tegemoetkoming toevoegen. Het samenstellen van de dossiers kost met name veel tijd omdat alle aanwezige stukken over alle toeslagen en alle toeslagjaren uit de systemen gehaald moeten worden, waarna alle documenten moeten worden nagelopen op aanwezigheid van privacy-gevoelige informatie. Daarna worden alle documenten geprint en in mappen opgenomen voor de ouder. Dit zijn veel tijdrovende handmatige werkzaamheden. Ik vind het belangrijk om aan te geven dat dit een andere werkstroom is dan het beoordelen van de individuele situatie van de ouder. De beoordeling van de ouders vindt plaats op basis van alle op de zaak betrekking hebbende stukken ten aanzien van de correctie of nihilstelling van de kinderopvangtoeslag. De beoordelaar kan in de systemen zien welke stukken aan die correctie ten grondslag lagen en hoe het vervolgproces verliep met bijvoorbeeld bezwaar en beroep. De medewerker weegt deze stukken in het licht van de compensatieregeling, hardheidstegemoetkoming en/of OGS-tegemoetkoming. Waar van toepassing heeft de beoordelaar ook de beschikking over de stukken uit de onderzoeksfase van de CAF-zaak. Ik heb er vertrouwen in dat dit de beoordeling op de juiste wijze gebeurt en er maximale transparantie voor de ouders is. De ouders krijgen ook inzicht in de stukken.
Hoe is mogelijk dat naar aanleiding van het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nieuwe relevante queryverzoeken zijn gevonden? Hoe is dit gelopen? Vond de AP deze query’s? Zo nee, wie vond die query’s dan wel en hoe zijn ze boven water gekomen? Kunt u een uitgebreide reconstructie geven?
De nadere vragen van de AP hebben geleid tot aanvullend zoekwerk aan de zijde van Belastingdienst/Toeslagen. Daarbij is ook gekeken naar bestanden die eerder op een persoonlijke schijf van een medewerker stonden en die de medewerker begin 2019 met Belastingdienst/Toeslagen deelde. Deze medewerker was voorheen bij CAF-onderzoeken betrokken en is door de AP ook tijdens het onderzoek geïnterviewd. In deze zeer omvangrijke door de medewerker beschikbaar gestelde bestanden is eerder gericht gezocht naar specifieke CAF-zaken. Nu is specifiek gezocht naar query’s en queryverzoeken. Daarbij is het queryverzoek gevonden zoals genoemd in het antwoord op vraag 1a van de brief van 23 juni 2020 aan de AP. Een kopie van de brief is meegestuurd aan uw Kamer als bijlage bij de brief van 17 juli 2020.
In de brief van 23 juni 2020 is eveneens aangegeven dat een andere medewerker onlangs naar voren is gekomen. Deze gaf aan op reguliere basis in een groepspostbus een query te ontvangen, die zij en de andere gebruiker van die postbus echter niet gebruiken. Aangezien wederom aan alle medewerkers is gevraagd aan te geven of zij nog relevante informatie hebben, heeft deze medewerker de query geopend en gezien dat nationaliteit ook in deze query voorkomt. Het aanmaken van deze query is onmiddellijk gestopt en er wordt nu opnieuw onderzocht of er nog query’s lopen op basis van oude verzoeken die eerder gemist zijn.
Uit het hiervoor bedoelde aanvullend zoekwerk is daarnaast recent gebleken dat Belastingdienst/Toeslagen beschikte over enkele query’s die met name gericht waren op het monitoren van handelingen via internet ten aanzien van toeslagen vanuit het buitenland (niet zijnde de directe omliggende landen) dan wel gericht op betalingen naar het buitenland. Dit werd ten tijde van het queryverzoek als een risico ingeschat. De queryresultaten bevatten het persoonsgegeven «nationaliteit». De uitvoering van de query’s is bij het bekend worden onmiddellijk opgeschort en inmiddels definitief gestopt. Beperkt nader onderzoek heeft uitgewezen dat de query’s geen bijdrage leverden aan het toezicht op het verstrekken van toeslagen. Deze query’s zijn op 16 juli 2020 aan de AP gemeld.
Wanneer precies is ontdekt dat «een gespecificeerd deel van het archief» dat betrekking heeft op 9000 beroepsdossiers is vernietigd?
Het is ontdekt op 10 juni 2020, dit is na het verschijnen van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie uitvoering toeslagen die ik op 12 maart 2020 aan uw kamer heb gezonden.9
Was het ten tijde van de onderzoeken van de ADR en de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen al bekend dat de 9000 beroepsdossiers waren vernietigd?
Zie antwoord vraag 33.
Wie heeft ontdekt dat de dsossiers zijn vernietigd?
Een medewerker van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen heeft bij de opvraag van een beroepsdossier bij Doc-DireKt te horen gekregen dat het betreffende dossier vernietigd was. Doc-Direkt is de interne dienstverlener op het gebied van informatiehuishouding voor de rijksoverheid.
Wat betekent «een gespecificeerd deel»? Kunt u toelichten of dit dossiers betrof die een bepaalde specificatie of toekenning hebben gehad waardoor ze opgeslagen zijn op de selectielijst van Belastingen?
Met «een gespecificeerd deel» wordt een archiefblok bedoeld. Een archiefblok is een (logisch) te onderscheiden deel van het archief, waarvoor geldt dat naam en vernietigingsjaar voor het gehele blok van kracht zijn. Bij Belastingen en daarmee ook bij Toeslagen is in het verleden voor de beroepsdossiers een template gebruikt om het vernietigingsjaar te bepalen waarna dit de indicatie 9999 heeft gekregen. Dit werden Stukken Blijvende Waarde (SBW) genoemd. Dit betrof een werkwijze bij het Centraal Archief van de Belastingdienst om SBW-dossiers (waaronder beroepsdossiers) voorlopig uit te sluiten van vernietiging, omdat de daadwerkelijke vernietigingstermijn onbekend was. Er is gebruik gemaakt van dezelfde template als bij het voormalige onderdeel Belastingen, omdat er voor Toeslagen nog geen selectielijst bestond. Hierdoor is het in hetzelfde archiefblok opgeslagen (zelfde naam, zelfde termijn).
Op welke specifieke selectielijst van Belastingen waren deze 9000 «per ongeluk» opgeslagen?
Bij het bepalen van de vernietigingstermijn van deze dossiers is de selectielijst Belastingregio's van 21 februari 2012 gebruikt.10 Dit omdat er destijds nog geen aparte selectielijst voor Toeslagen beschikbaar was.
Wie of welk team binnen Toeslagen of Belastingdienst heeft dit «gespecificeerd deel» opgeslagen op de betreffende selectielijst?
Dat werd conform de afgesproken werkwijze gedaan door de behandelaar bij Toeslagen.
Wie gaat over tot het vernietigen van dossiers die op een selectielijst staan?
Dat doet het onderdeel Doc-Direkt van BZK, in opdracht van de Belastingdienst.
Hoe veel verschillende selectielijsten bestaan er waarin dossiers van mensen worden opgeslagen? Kunt u dit gelimiteerd aangeven voor Toeslagen en voor Belastingdienst?
Dossiers worden niet in een selectielijst opgeslagen. Een selectielijst is een instrument dat wordt toegepast bij het archiveren van documenten/dossiers en om te bepalen of een document/dossier permanent bewaard moet worden. Deze krijgen dan een code B(ewaren) of V(ernietigen) + termijn. De meeste termijnen voor Belastingen bedragen 7 jaar, die voor Toeslagen voornamelijk 12 jaar na beëindiging toeslag. Voor de fiscale werkprocessen van Belastingen als voor de werkprocessen van Toeslagen worden momenteel bij het archiveren een tweetal selectielijsten toegepast:
Daarnaast zijn er aparte selectielijsten voor de Douane, FIOD en de Centrale Administratie.11
Kunt u verklaren hoe het kan dat u tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir vele malen onderstreepte dat de regeling en het herstelproces «ruimhartig» moet zijn en dat in de Tweede Voortgangsrapportage géén één keer het woord «ruimhartig» is terug te vinden?
Tijdens de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir heb ik in debatten vele malen benadrukt hoe belangrijk ik het vind dat er ruimhartig wordt gehandeld. In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag heb ik de ontwikkelingen uiteengezet sinds de vorige Voortgangsrapportage van 28 april. Deze ontwikkelingen, waarvan onder andere het aannemen van de wetwijziging, onderstrepen mijn standpunt over ruimhartige afhandeling binnen het proces. Ik kan u verzekeren dat er in recente weken niets veranderd is aan dat standpunt.
Klopt het dat de AP ook kan besluiten om een rapport – zeker op aandringen van degene die onderzocht is – niet openbaar te maken? Zo ja, zult u voorkomen dat het onderzoek naar etnisch profileren bij de Belastingdienst en Belastingdienst/Toeslagen in de la verdwijnt?7
De AP heeft op 17 juli 2020 het onderzoeksrapport «De verwerking van de nationaliteit van aanvragers van kinderopvangtoeslag» gepubliceerd. Op dezelfde dag heb ik het rapport aan uw Kamer gestuurd, samen met de kabinetsreactie op het rapport.13
9000 dossiers die onterecht vernietigd zijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 29 november 2019 een lijst naar de Kamer stuurde met alle beroepszaken kinderopvangtoeslag met vermelding van de uitkomst van die zaken?1?
Ja dat herinner ik mij, mijn ambtsvoorganger heeft op 29 november 2019 naar aanleiding van een verzoek van de Kamer uit het systeem van de Belastingdienst een (ongepersonaliseerd) overzicht van 149 pagina’s van alle rechtszaken vanaf 2010 waarbij de kinderopvangtoeslag een rol speelde gestuurd. Hierin zijn uitspraken van rechtbanken en Raad van State opgenomen.2
Herinnert u zich dat u de Kamer een zeer lange lijst ontving van alle 15085 beroepszaken in de kinderopvangtoeslag?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat maar liefst 4468 zaken ingetrokken waren, waarbij in de toelichting stond: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar»?
Ja dat herinner ik mij. In antwoord 36 van de op 29 november 2019 gestuurde antwoorden is een tabel weergegeven van de uitkomsten van alle rechtszaken rondom kinderopvangtoeslag vanaf toeslagjaar 2006. Het gaat hierbij om 4.080 zaken bij rechtbanken die door de toeslaggerechtigde zijn ingetrokken en 388 zaken bij de Raad van State die zowel door de toeslaggerechtigden als de Belastingdienst/Toeslagen kunnen zijn ingetrokken. Om zo transparant mogelijk te zijn over de post «Ingetrokken» is in een voetnoot opgenomen: «Intrekken van beroep door betrokkene kan ook het gevolg zijn van het (gedeeltelijk) toekennen van het eerder afgewezen bezwaar. De betrokkene dient dan zelf het beroep in te trekken. Er zijn geen cijfers voorhanden in hoeveel gevallen dit optrad.»
Snapt u dat er argwaan is en was omdat zoveel zaken ingetrokken waren en dat het er dus alle schijn van heeft dat de Belastingdienst zeer regelmatig een eerder afgewezen bezwaar vlak voor een zitting alsnog toekende om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen?
Ik betreur dat dit beeld is ontstaan. In de voorbereiding op de zitting in de beroepsfase, vindt door Belastingdienst/Toeslagen een heroverweging plaats op basis van alle, dan beschikbare informatie. Indien in de beroepsfase informatie ontbreekt, dan wordt deze opgevraagd. Indien de Belastingdienst/Toeslagen in de voorbereiding op de zitting tot de conclusie komt dat de burger in het recht staat, wordt de eerdere beslissing herzien. Daarmee wordt voorkomen dat een zitting plaats moet vinden en op de uitspraak moet worden gewacht. Doel is niet om jurisprudentie ten nadele van de Belastingdienst te voorkomen, maar om de burger zo snel als mogelijk recht te doen als duidelijk is geworden dat de burger in het recht staat.
Klopt het dat op 29 november 2019 de dossiers dus nog niet vernietigd waren?
In de tweede Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag, die ik u op 2 juli jl. stuurde, heb ik u geïnformeerd dat bij circa 9.000 beroepsdossiers inzake toeslagen er ten onrechte een vernietigingsstermijn van 7 jaar is aangehouden in plaats van 12 jaar.3 Het grootste deel van deze dossiers (7.087) is inderdaad vernietigd na 29 november 2019, namelijk in 2020. Daarnaast zijn er in 2014 144 dossiers vernietigd. Bij deze 144 dossiers is ten onrechte ook de 7 jaarstermijn niet aangehouden. In 2019 zijn er daarnaast 1707 dossiers vernietigd. Niet bekend is op welke toeslagjaren de in 2014, 2019 en 2020 vernietigde dossiers exact zien aangezien dit niet is opgenomen in het archiefbeheersysteem. Wel is bekend dat alle beroepsdossiers over toeslagen die tot en met 2012 zijn gearchiveerd vernietigd zijn, alle beroepsdossiers die vanaf 2013 zijn gearchiveerd zijn nog beschikbaar.
Kunt u de ondertekende processen-verbaal van de vernietiging van de beroepszaken tussen 2009 en 2012 aan de Kamer doen toekomen?
Na afloop van een jaar waarin dossiers vernietigd zijn wordt een Verklaring van Vernietiging opgemaakt. In dit document wordt na afloop van een jaar formeel vastgesteld, mede naar aanleiding van een bericht van Doc-Direkt, dat dossiers vernietigd zijn. U treft deze aan in bijlage 1 en 2.4Bijlage 1 betreft de vernietiging van de dossiers in 2014, de toeslagen beroepsdossiers zijn opgenomen onder selectielijst 19 handeling 54; bijlage 2 bevat de vernietiging van de dossiers in 2019, de toeslagen beroepsdossiers zijn hier nummer 201 handeling 24. Voor de vernietiging van de dossiers in 2020 wordt begin 2021 een Verklaring van Vernietiging opgesteld.
Bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar de illegale vernietiging van deze processen-verbaal?
De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft inmiddels laten weten dat ze de vroegtijdige vernietiging van dossiers in haar onderzoek naar het informatie- en archiefbeheer bij Belastingdienst/Toeslagen zal meenemen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Nee dat is niet gelukt, op 22 juli jl. heb ik u daarom een uitstelbrief gestuurd, in verband met de samenhang zijn vraag 1 en 2 gezamenlijk beantwoord.
Het lopende onderzoek van de FIOD naar scheepsbouwbedrijf Damen Shipyards |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u inmiddels aangeven wanneer de FIOD het onderzoek naar mogelijke corruptie door Damen Shipyards, waaraan u refereert in uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, zal afronden? Zo nee, waarom kunt u dit nog steeds niet, en wanneer verwacht u dit wel te kunnen?1
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen mededelingen worden gedaan. Defensie beschikt niet over informatie of andere bedrijven die deelnemen aan haar aanbestedingstrajecten, onderwerp zijn of zijn geweest van een strafrechtelijk onderzoek.
Is er inmiddels een uitkomst beschikbaar van het hoger beroep dat Damen Shipyards heeft ingesteld tegen het openbaar maken van informatie omtrent deze zaak door het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, wanneer is deze uitspraak voorzien?
Damen Shipyards heeft in september 2019 het hoger beroep tegen het openbaar maken van informatie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingetrokken. De documenten die het betrof zijn vervolgens op 16 september 2019 via een Wob-besluit openbaar gemaakt, zie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/09/16/beslissing-op-bezwaar-wob-verzoek-levering-van-vaartuigen-door-damen-shipyards
Acht u het wenselijk dat binnen de bestaande aanbestedingsregels voor Defensiematerieel lopende strafrechtelijke onderzoeken naar aanbieders niet worden meegewogen? Zo ja, waarom? Zo nee, staat iets u in de weg om dit aan te passen?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude en omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de aanbestedingsregelgeving is bepaald dat (pas) een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijk delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Deze regelgeving berust op Europese richtlijnen en is in overeenstemming met een universeel erkend grondbeginsel van het recht, de zogenoemde «onschuldpresumptie», waarbij een ieder voor onschuldig dient te worden gehouden tot het tegendeel is bewezen. Het afwijken van deze regelgeving zou ook op gespannen voet staan met een van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het proportionaliteitsbeginsel.
Deelt u de mening dat het feit dat Damen Shipyards eerder met de Wereldbank heeft geschikt in een sanctie voor corruptie in Sierra Leone an sich al een overweging dient te zijn in het betrekken van het bedrijf in aanbestedingsprocedures? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Heeft u indicaties op basis waarvan u kunt aannemen dat Damen Shipyards inmiddels de bedrijfsvoering dusdanig heeft aangepast dat er redelijke grond is om te vertrouwen dat corruptie in de toekomst niet meer voor zal komen? Zo ja, welke?
Nadat Damen in 2016 door de Wereldbank voor achttien maanden werd uitgesloten van aanbestedingen heeft de Staat een aantal maatregelen genomen. Zo werd Damen uitgesloten van de mogelijkheid om gebruik te maken van OS-financiering gedurende de disbarment periode van de Wereldbank en werd de toegang van Damen tot de exportkredietverzekering (ekv) tijdelijk opgeschort.
Parallel aan deze maatregelen heeft Atradius Dutch State Business (ADSB), dat de ekv’n uitvoert, een zorgvuldig onderzoek uitgevoerd naar de ekv-portefeuille van Damen waarbij aanvullende informatie door Damen werd aangeleverd. Hieruit bleek Damen in veertien gevallen onvoldoende of onjuiste informatie te hebben gegeven met betrekking tot betaalde agentencommissies. De Staat heeft in 2016 op basis van deze aanvullende informatie de veertien gevallen opnieuw beoordeeld. Dit heeft bij tien van de veertien transacties geleid tot het treffen van maatregelen door het recht op schadevergoeding te laten vervallen.
Damen heeft onder toezicht van de Wereldbank een verbeterprogramma op het terrein van compliance doorgevoerd. Er was onder meer gebleken dat het interne compliance-beleid van Damen onvoldoende tot alle medewerkers was doorgedrongen. Inmiddels zijn de interne maatregelen van Damen aangescherpt. Er is onder meer een nieuwe gedragscode opgesteld en het eigen personeel is getraind in het herkennen van verdachte situaties.
De Wereldbank heeft Damen vervolgens in 2017 van haar uitsluitingslijst afgehaald. Ook heeft de Staat, na afronding van het onderzoek naar de ekv-portefeuille van Damen en het treffen van de genoemde maatregelen, Damen weer toegelaten tot de ekv, zij het onder een regime van verscherpt toezicht. Dat betekent dat Damen bij ekv-aanvragen extra informatie moet aanleveren over de mogelijke betrokkenheid van derden. Damen heeft per 1 januari 2020 een interne commissie ingesteld die alle overeenkomsten met agenten goedkeurt en periodiek alle bestaande agenten beoordeelt.
Acht u het denkbaar dat Defensie materieel verwerft bij een bedrijf dat opereert met steekpenningen voor het verkrijgen van opdrachten doordat op het moment van aanbesteding het strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond? Zo ja, kunt u de rationale van de moraliteit achter die stellingname toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3.
Zijn u lopende of afgeronde strafrechtelijke onderzoeken bekend tegen andere aanbieders in lopende aanbestedingstrajecten van Defensie? Zo ja, om welke aanbieders gaat het, en van welke feiten worden zij verdacht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer ‘Autobelastingen als instrument’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Autobelastingen als Instrument» van de Algemene Rekenkamer?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de kosten per voorkomen ton CO2 nog altijd hoog zijn?
In het Klimaatakkoord heeft het kabinet de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuw verkochte personenauto’s emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. In het Klimaatakkoord is daarom voor de periode 2020–2025 een nieuw stimuleringspakket voor emissievrije auto’s afgesproken, waarmee de transitie naar emissievrij rijden wordt versneld. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Tegelijkertijd wordt de stimulering van emissievrije personenauto’s richting 2025 afgebouwd om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen en de dalende kosten van emissievrije auto’s en gericht op middelgrote en kleine emissievrije auto’s. Door de stimulering van dure emissievrije auto’s te beperken – dit is al ingezet in 2019 en 2020 – en de stimulering af te bouwen in lijn met de dalende kosten van emissievrij rijden wordt overstimulering tegengegaan. Ik ben het dan ook niet eens met de conclusie dat het fiscaal stimuleren van emissievrije auto’s ondoelmatig en duur is.
Klopt het dat via de fiscaliteit een vermeden ton CO2 bij een Tesla 1695,– euro kost? Hoe verhoudt zich dit tot de kosten per vermeden ton CO2 bij andere vormen van klimaatbeleid, zoals CCS? Klopt het dat zelfs de goedkoopste elektrische auto nog vele malen duurder is dan andere vormen van CO2-reductie?
De Algemene Rekenkamer heeft in het rapport voor elf geselecteerde emissievrije automodellen berekeningen gemaakt van de belastingderving per vermeden ton CO2. Op basis van deze microvoorbeelden zijn geen conclusies te trekken over de macrokosten. Daarnaast kunnen bij de in de vraag genoemde € 1.695 per ton vermeden CO2 verschillende nuances worden geplaatst. Deze inschatting is volgens het kabinet te hoog voor deze specifieke auto en ook hoger dan de gemiddelde overheidskosten voor een ton vermeden CO2 (in de toekomst).
Ten eerste laat de Algemene Rekenkamer in het rapport zien dat de kosten
van het stimuleren van emissievrij rijden in de periode 2018–2020 dalen. Deze daling zal ook in de komende jaren doorzetten doordat de fiscale simulering verder wordt afgebouwd richting 2025. Daarmee is de € 1.695 per ton vermeden CO2 per definitie geen goede inschatting voor de jaren na 2020.
Ten tweede is het in de vraag genoemde bedrag van € 1.695 per ton vermeden CO2 berekend op basis van het normverbruik. In de praktijk is het brandstofverbruik en daarmee de CO2-uitstoot echter hoger, en daardoor is de hoeveelheid CO2 die vermeden wordt door een EV ook hoger. De Algemene Rekenkamer laat in haar rapport zien dat als wordt uitgegaan van de praktijkuitstoot, de stimuleringskosten van emissievrije auto’s ongeveer 20–30% lager liggen.
Ten derde gaat de Algemene Rekenkamer bij het berekenen van de kosten uit van de grootst mogelijke fiscale voordelen. Dit geval is niet representatief voor de gemiddelde emissievrije autorijder.
Ten vierde heeft de Algemene Rekenkamer gerekend met een gebruiksduur van 5 jaar. Een personenauto heeft in Nederland echter een gemiddelde levensduur van 18 jaar. Een elektrische auto zal dus naar verwachting over een veel langere periode dan 5 jaar zorgen voor een CO2-besparing. In de gevoeligheidsanalyse heeft de Algemene Rekenkamer becijferd dat bij een gebruiksduur van 6 jaar de bedragen per bespaarde ton CO2 met 6 tot 8% dalen.
Ten slotte is het bedrag van € 1.695 per ton CO2 het totaal van de directe stimuleringskosten, zoals de verlaagde bijtelling, en van de indirecte kosten van stimulering zoals accijnsderving die optreedt naarmate het aantal emissievrije auto’s toeneemt. Het is daarmee evident dat naarmate meer emissievrije auto’s gekocht worden er meer indirecte budgettaire derving oftewel grondslagerosie zal optreden.
De Algemene Rekenkamer geeft echter geen specifieke benchmark voor de overheidskosten per vermeden ton CO₂ om voor de mobiliteitssector aan de Klimaatakkoord doelstellingen respectievelijk Parijs akkoord doelstellingen te kunnen voldoen.
Een algemeen opgaand verschil bij vergelijkingen van de kosten van stimuleringsbeleid is dat de Algemene Rekenkamer in het rapport de overheidskosten van het stimuleringsbeleid heeft berekend, het PBL doorgaans het nationale kostenbegrip gebruikt om maatregelen van verschillende sectoren te kunnen vergelijken. De nationale kosten zijn het saldo van directe kosten en baten voor de maatschappij als geheel. Leveringstarieven, (nationale) belastingen en subsidies maken hier geen onderdeel vanuit, omdat dit enkel een herverdeling is van middelen tussen actoren in de maatschappij. Bij een emissievrije auto gaat het om de kosten gerelateerd aan aanschaf, onderhoud en energieverbruik. Op basis van het nationale kostenbegrip is stimulering elektrisch vervoer voordeliger dan bijvoorbeeld CCS maatregelen in 2030 2
Kunt u verklaren waarom de berekeningen van de kosten van het stimuleren van elektrisch rijden wederom zoveel hoger zijn dan uw voorganger heeft voorgespiegeld aan de Kamer bij de behandeling van het Belastingplan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusie dat het fiscaal stimuleren van elektrische auto’s ondoelmatig en enorm duur is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de klimaatwinst van de fiscale stimulering eveneens zeer beperkt is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. De gemiddelde CO2-uitstoot van de fossiele nieuwverkopen komt bijvoorbeeld in 2019 uit op circa 116 g/km. Door de nieuwverkopen van emissievrije auto’s komt de totale gemiddelde CO2-uitstoot in 2019 uit op circa 100 g/km. Deze reductie was bij een aandeel van EV’s van 14% van de nieuwverkopen. De CO2-uitstoot van personenauto’s bedroeg in 2019 circa 10% van de totale broeikasgasemissies in Nederland. Als de hele vloot is geëlektrificeerd verdwijnt deze uitstoot geheel.
Bent u het eens met de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de doelstellingen sluipenderwijs verbreed zijn en dat het daarmee moeilijk is voor de Kamer te controleren of er doelmatig geld uitgegeven wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. In het rapport kijkt de Algemene Rekenkamer terug op de laatste periode van de wet uitwerking Autobrief II. Hierin is aangegeven dat voor de periode 2017–2020 het fiscaal autobeleid gericht is op een stabiele inkomstenstroom en op vergroening in relatie tot de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelen. Daarnaast zijn de maatregelen in de Wet uitwerking Autobrief II gericht op minder marktverstoring en vermindering van de complexiteit. Aanvullend op Autobrief II heeft het kabinet in het Klimaatakkoord de ambitie opgenomen dat in 2030 alle nieuwverkopen emissievrij zijn. Deze ambitie is in lijn met het door het kabinet gestelde doel in de nationale Klimaatwet dat de broeikasgasemissies in 2050 met 95% moeten zijn gereduceerd ten opzichte van 1990.
Het in het Klimaatakkoord afgesproken pakket voor emissievrije auto’s is gericht op het versnellen van de transitie naar emissievrij rijden. Deze transitie leidt primair tot een lagere CO2-uitstoot, maar bijvoorbeeld ook tot gezondere lucht, minder geluidsoverlast en verminderde afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Dit zijn neveneffecten die ook van belang zijn, maar voor de bepaling van de doelmatigheid zijn de twee hoofddoelen (een stabiele inkomstenstroom en vergroening in relatie tot de klimaat- en luchtkwaliteitsdoelen) het belangrijkst. Daarnaast is voor de doelmatigheidscontrole de «hand aan de kraan» systematiek (HADK systematiek) ontwikkeld waarin het effect van de stimuleringsmaatregelen (ingroei EV) wordt gemonitord en op basis van de resultaten bijsturing kan plaatsvinden. Over de uitkomsten van de HADK systematiek wordt uw Kamer geïnformeerd.
Bent u het eens met de conclusie dat ook met de versoberingen van 2019 en 2020 er nog altijd geen sprake is van doelmatige stimulering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Nee. Ten eerste omdat het gaat om een versnelling van een transitie naar elektrisch rijden. Deze transitie heeft op termijn grote voordelen voor het klimaat en de Rekenkamer heeft in haar analyse geen rekening gehouden met deze toekomstige voordelen. Ten tweede concludeert de Algemene Rekenkamer zelf al dat door de reeds in 2020 doorgevoerde versoberingen van de fiscale stimuleringsmaatregelen (verhoging van het bijtellingspercentage voor emissievrije auto’s van 4% naar 8% en de verlaging van de bovengrens («cap») van € 50.000 naar € 45.000) tot een verdere daling leiden van de belastingderving per auto ten opzichte van 2018.
Kunt u reflecteren op de rol van de «Hand aan de Kraan systematiek»? Hoe duidt u de conclusie van de Algemene Rekenkamer dat de «Hand aan de Kraan systematiek» op zichzelf nog niet zorgt voor proportionele en doelmatige stimulering?
In het Klimaatakkoord is voor het stimuleringspakket van emissievrije auto’s een «hand aan de kraan» systematiek opgenomen. Deze systematiek houdt in dat jaarlijks de ontwikkeling van de markt voor emissievrije auto’s nauwgezet wordt gemonitord en op basis van de eerste 4 maanden in jaar t en de realisatie in jaar t-1 het aantal EV nieuwverkopen in jaar t wordt geraamd. Indien deze raming buiten de vastgestelde bandbreedte valt waarbinnen het ingroeipad mag fluctueren en er sprake is van een structurele afwijking, dan kan ervoor worden gekozen om het stimuleringspakket bij te stellen. De «hand aan de kraan» systematiek is dus zo ontworpen dat het dient als een effectieve manier voor het in het Klimaatakkoord afgesproken ingroeipad van emissievrije auto’s. Overstimulering wordt hierdoor voorkomen en de budgettaire derving van het stimuleringsbeleid wordt begrensd tot het afgesproken niveau in het Klimaatakkoord. Dat niveau is in de ogen van het kabinet nodig en tegelijkertijd proportioneel om zicht te houden op de doelstelling van 100% nieuwverkopen EV in 2030. De eerste «hand aan de kraan» analyse is afgerond. Het kabinet zal de uitkomsten op korte termijn uw Kamer doen toekomen.
Een statische proportionaliteitsnorm zou ook geen recht doen aan de jaarlijkse afgesproken afbouw van de fiscale stimulering. De »hand aan de kraan» systematiek is juist een normering die rekening houdt met de jaarlijkse afbouw van de stimuleringsmaatregelen door te focussen op het afgesproken ingroeipad van emissievrije auto’s en daarmee budgettaire excessen voorkomt.
Welke verbeteringen zijn er denkbaar in het «Hand aan de Kraan systematiek»? Bent u het eens met de VVD en het CDA dat de «Hand aan de Kraan systematiek» een effectief slot op de deur zou moeten zijn en dus verbeterd zou moeten worden? Wanneer bent u voornemens om deze verbeteringen door te voeren?
Zie antwoord vraag 9.
Wanneer komen de eerste conclusies van de «Hand aan de Kraan systematiek»? Klopt het dat dit rapport van de Algemene Rekenkamer erop lijkt te hinten dat er nog altijd te veel gestimuleerd wordt en dat er dus maatregelen genomen zouden moeten worden om dit te beperken?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oplossing dubbele heffing energiebelasting loopt vertraging op»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat het ontwikkelen van opslagmogelijkheden van groot belang is voor het slagen van de energietransitie? Deelt u de mening dat Nederland koploper zou moeten zijn op dit gebied?
In de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer van 8 juni jl. (Vervolg op toezeggingen gebrek transportcapaciteit), is de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgebreid ingegaan op kansen en obstakels voor het ontwikkelen van opslagmogelijkheden als onderdeel van de energie-infrastructuur en de stappen die het kabinet hiertoe zet ter stimulering van opslag. De afspraken uit het Klimaatakkoord met betrekking tot de hernieuwbare energiedoelstellingen zullen ervoor zorgen dat het gebruik van conventionele energiecentrales in aantal zal afnemen en de vraag naar meer opslagtechnologie naar verwachting zal toenemen. Het ontwikkelen van opslagmogelijkheden is dus zeer belangrijk voor de energietransitie.
Deelt u de mening dat onder andere energieopslag een belangrijke oplossing vormt voor de huidige netproblematiek? Deelt u de mening dat, gezien deze problematiek, belemmeringen voor energieopslag zo snel mogelijk weggenomen moeten worden?
Het meer inzetten van opslag kan het probleem van schaarste van netcapaciteit niet oplossen. Het meer inzetten van opslag kan wel helpen bij tekorten aan transportcapaciteit om elektriciteit gespreid in te voeden, waardoor het elektriciteitsnet optimaal wordt gebruikt. Het kabinet onderzoekt verder in het kader van de motie Van der Lee c.s. of een oplossing kan worden gevonden om dubbele heffing van energiebelasting in de keten bij batterijopslag te voorkomen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is. Dit om een dubbele heffing als belemmering bij het gebruik van energieopslag weg te nemen.
Deelt u de mening dat er zo min mogelijk drempels zouden moeten zijn voor deze ontwikkelingen? Deelt u de mening dat het uitblijven van een oplossing voor de dubbele heffing van energiebelasting bij batterijopslag een onnodige drempel is?
Het kabinet vindt de dubbele heffing van energiebelasting zoals beschreven in de Kamerbrief van 5 juli 20192 in beginsel niet in lijn met het uitgangspunt van de energiebelasting, namelijk dat de levering aan het einde van de keten belast is. Daarom onderzoekt het kabinet of een oplossingsrichting denkbaar is waarbij deze situatie kan worden verholpen op een manier die uitvoerbaar is voor alle betrokkenen en tevens handhaafbaar is.
Zoals beschreven in de Fiscale moties en toezeggingenbrief van 12 juni jl.3 is het vanwege een aantal ontwikkelingen niet gelukt om een bestendig wetsvoorstel op te nemen in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021. De evaluatie van de energiebelasting waarin het onderzoek zou meelopen heeft vertraging opgelopen door de intensieve werkzaamheden bij de uitwerking van het Klimaatakkoord in de tweede helft van 2019 en de gevolgen van de COVID-19 crisis begin 2020. Daarnaast is de aankondiging van de Europese Commissie dit najaar om begin 2021 te komen met een voorstel voor de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen een relevante ontwikkeling voor de uitwerking van de motie. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat de kans groot is dat in die aanpassing ook nieuwe regels zullen worden voorgesteld voor de heffing van energiebelastingen bij energieopslag. Met deze verschillende ontwikkelingen is het opnemen van een bestendig wetsvoorstel in het Belastingplan 2021 met inwerkingtreding per 2021 niet haalbaar gebleken. Het kabinet blijft actief inzetten op het uitwerken van een oplossing ter uitvoering van deze motie in overleg met de branche. Dit onderwerp zal een belangrijk onderdeel vormen van de evaluatie van de energiebelasting die binnenkort van start zal gaan.
Welke argumenten ziet u voor het in stand houden van deze dubbele heffing, aangezien u wacht op een evaluatie? In hoeverre speelt hierbij het argument mee dat de belastingdienst toekomstige inkomsten mist door de aanpassing van de energiebelasting voor energieopslag? Deelt u de mening dat dit argument niet relevant is omdat deze heffing in beginsel niet in lijn is met de uitgangspunten van energiebelasting?
Voor de uitleg waarom nog geen voorstel wordt opgenomen in het belastingplan 2021 verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. De budgettaire gevolgen van de uiteindelijke maatregel zullen in kaart worden gebracht en wanneer sprake is van een budgettaire derving dient daarvoor dekking te worden gevonden. De budgettaire aspecten zijn geen aanleiding geweest voor het nog niet opnemen van de maatregel in het Belastingplan 2021.
Welke nieuwe aspecten en verzoeken die u noemt in uw brief van 12 juni 2020 getiteld 'Fiscale moties en toezeggingen 2020» (Kamerstuk 2020D23657) moeten nader worden bekeken?
Er zijn verschillende aspecten die nog nader moeten worden uitgewerkt en onderzocht om te beoordelen op welke manier de genoemde dubbele heffing op een uitvoerbare wijze kan worden weggenomen. Een nader verzoek vanuit de branche dat bijvoorbeeld moet worden beoordeeld is hun vraag om naast batterijopslag ook andere opslagvormen, zoals mechanische opslag, te willen betrekken in de regeling. Een ander aspect dat wordt uitgezocht is hoe moet worden omgegaan met elektriciteitsverlies bij de opslag.
Hoe verhoudt dit uitstel zich tot het voornemen van het kabinet om een mogelijke SDE++-subsidie voor energieopslag te onderzoeken? Dient daarvoor niet tegelijkertijd de dubbele heffing op energieopslag te worden weggenomen?
Het kabinet zet enerzijds in op het stimuleren van de verdienmodellen voor opslag en als onderdeel daarvan een onderzoek dat er toe kan leiden om energieopslag op te nemen in de SDE++ subsidie en zet anderzijds in op het wegnemen van fiscale belemmeringen. Het gaat hier om twee sporen die beide als doel hebben het verdienmodel voor opslag te verbeteren.
Verwacht u dat er nieuwe regels komen te staan in de aanpassing van de Europese Richtlijn Energiebelastingen die het opheffen van deze dubbele heffing in de weg zouden kunnen zitten? Zo ja, welke regels zouden dat kunnen zijn?
De Europese Richtlijn Energiebelastingen kent geen bepalingen voor batterijopslag, omdat daarvan nog niet of nauwelijks sprake was ten tijde van het opstellen van deze richtlijn. Naar verwachting komt de Europese Commissie in 2021 met een wijzigingsvoorstel om de richtlijn te moderniseren en meer in lijn te brengen met de Green Deal. Uit mededelingen van de Europese Commissie blijkt dat in die aanpassing mogelijk ook regels zullen worden voorgesteld om dubbele heffing van energiebelastingen bij energieopslag weg te nemen. Het heeft de voorkeur om te weten welke richting deze voorstellen opgaan bijvoorbeeld op het terrein van de definitie van energieopslag en hoe om te gaan met elektriciteitsverlies bij opslag.
Bent u het eens met de oproep van Energy Storage NL om een oplossing voor de dubbele heffing op energieopslag in het belastingplan 2021 mee te nemen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te realiseren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke nieuwe manieren kunnen we de ontwikkeling van energieopslag, naast het opheffen van de dubbele heffing en een mogelijke SDE++-subsidiëring, extra stimuleren?
Ontwikkelingen in batterijopslag hebben het afgelopen decennium tot een forse prijsreductie geleid. Het kabinet zet met de DEI+ subsidieregeling in op de ontwikkeling van duurzame energie, deze regeling is ook opengesteld voor opslagtechnologie om de kostprijs van batterijopslag zo mogelijk ook verder te verlagen.
Onterechte huurverhogingen door foutieve huishoudverklaringen door de Belastingdienst |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe is bij de Belastingdienst aan het licht gekomen dat bij 932 huishoudens een verkeerde huishoudverklaring is afgegeven waardoor deze huishoudens een hogere huurverhoging kunnen krijgen? Kunt u dit verklaren?1
Bij de Belastingdienst zijn door twee verhuurders vragen gesteld over de AOW-gerechtigde leeftijd (6 mei en 25 mei 2020). Hierop is een onderzoek gestart en daaruit is gebleken dat voor 932 huishoudens een foutieve AOW-Ieeftijd is gehanteerd bij het genereren van de huishoudverkiaring. Daarnaast zijn bij de klachtenafdeling van de Belastingdienst ook twee klachten van huurders binnen gekomen.
Zijn er alleen foutieve huishoudverklaringen afgegeven voor mensen met de AOW-leeftijd, of ook voor grote huishoudens van vier of meer personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, er zijn enkel onjuiste verklaringen afgegeven met betrekking tot de AOW-leeftijd. In de programmatuur waarmee de huishoudverkiaringen worden geproduceerd, is dit jaar de parameter van de AOW-leeftijd abusievelijk niet aangepast. Er zijn maatregelen genomen om dit in de toekomst to voorkomen. Met de parameter met betrekking tot de grootte van huishoudens (de uitzondering op de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging voor huishoudens van vier of meer personen) is niets gebeurd en er is ook niet zover nu bekend gebleken dat er onjuiste huishoudverkiaringen afgegeven zijn voor huishoudens van vier of meer personen.
Hoeveel foutieve huishoudverklaringen per jaar zijn door de Belastingdienst afgegeven sinds de invoering van de inkomensafhankelijke huurverhoging tijdens het kabinet Rutte-II? Kunt u schematisch weergeven in welke categorie deze foutieve huishoudverklaringen vielen (inkomensgroepen en uitzonderingsgroepen)?
De fout zoals deze nu is opgetreden, is alleen in 2020 voorgekomen doordat de jaar-parameter voor de AOW-leeftijd niet is aangepast.
In de voorgaande jaren zijn geen signalen binnengekomen waaruit blijkt dat de Beiastingdienst een foutieve huishoudverkiaring heeft afgegeven. De inkomensafhankelijke huurverhoging is een jaarlijks uitvoeringsproces dat wordt afgesloten met een evaluatie. Jaarlijks komen er gemiddeld 150 vragen/klachten binnen, maar deze klachten zijn tot nu toe niet gerelateerd aan foutieve huishoudverkiaringen. (In 2019 hebben ongeveer 2.800 verhuurders in totaal 1.759.789 huishoudverklaringen ontvangen.)
Bij hoeveel huishoudens van de 932 huishoudens met een foutieve huishoudverklaring heeft de verhuurder een onrechtmatige extra huurverhoging voorgesteld? En om hoeveel verhuurders gaat het?
Het betreft 139 verhuurders. Het is de Belastingdienst niet bekend aan hoeveel van deze huishoudens deze verhuurders een onrechtmatige hogere huurverhoging hebben voorgesteld.
Dat de Belastingdienst op verzoek van verhuurders huishoudverklaringen moet verstrekken aan verhuurders voor de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging en wat die huishoudverkiaring moet verkiaren, staat geregeld in artikel 7:252a van het Burgerlijk Wetboek. Als de verhuurder een huishoudverkiaring ontvangt waarin staat dat het desbetreffende huishouden in aanmerking komt voor een hogere huurverhoging, kan de verhuurder de hogere verhoging aan de huurder voorstellen. Of de verhuurder dit daadwerkelijk doet Iigt bij de verhuurder en wordt niet teruggekoppeld aan de Belastingdienst.
Wat gebeurt er als verhuurders niet op uw vraag ingaan om de extra huurverhoging terug te draaien? Bent u bereid om betreffende verhuurders op te dragen per direct de extra huurverhoging ongedaan te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betrokken verhuurders zijn over de fout ingelicht en zijn verzocht om de hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen, indien van toepassing. Huurders zijn met een brief geInformeerd over de verplichting van de verhuurder om de hogere huurverhoging (van meer dan 5,1% en maximaal 6,6%) naar beneden bij te stellen (naar maximaal 5,1%) en wat zij kunnen doen als de verhuurder dat nalaat. Het huurprijzenrecht (civiel recht tussen verhuurder en huurder) biedt de huurder een voorziening indien zijn verhuurder een volgens de regelgeving te hoog huurverhogingsvoorstel heeft gedaan. De huurder kan dan een bezwaarschrift tegen de voorgestelde huurverhoging bij de verhuurder indienen. Als de verhuurder het bezwaar gegrond vindt, past hij de huurverhoging conform de wens van de huurder aan. Indien de verhuurder het bezwaar van de huurder ongegrond vindt, mag hij het bezwaar niet eigenhandig ongegrond verkiaren maar moet hij een uitspraak van de Huurcommissie vragen over de redelijkheid van zijn huurverhogingsvoorstel.
Waarom kiest u ervoor om het aan huurders over te laten om de extra huurverhoging ongedaan te maken als de verhuurder niet meewerkt, hoewel huurders er geen schuld aan hebben? Waarom komt u als kabinet niet op voor huurders en helpt hen om de door de overheid gemaakte fout te herstellen?
De Belastingdienst laat het niet over aan de huurders. De Belastingdienst heeft de verhuurders via diverse kanalen ingelicht en verzocht om deze mogelijk onrechtmatige hogere huurverhoging naar beneden bij te stellen.
De 139 verhuurders hebben een brief ontvangen (4 juni), die daarnaast ook geplaatst is op hun persoonlijke omgeving van het webportaal waarop zij huishoudverklaringen kunnen aanvragen. Op de brief aan de verhuurders zijn geen reacties ontvangen. Wel weet de Belastingdienst dat verhuurders recentelijk nieuwe huishoudverklaringen hebben aangevraagd (en verkregen). Daarnaast heeft de Belastingdienst om vervelende gevolgen voor de huurder te voorkomen, een belactie uitgevoerd of de verhuurders de brief hebben ontvangen en gevraagd of de voorgestelde hogere huurverhoging naar beneden is bijgesteld.
De Belastingdienst weet namelijk niet of een verhuurder aan de hand van de huishoudverklaring die aangeeft dat het huishouden in aanmerking kan komen voor een hogere huurverhoging daadwerkelijk een hogere huurverhoging heeft voorgesteld. Dit is de verantwoordelijkheid van de verhuurder.
Niettemin heeft de Belastingdienst de betrokken huurders/bewoners van het adres per brief ingelicht over deze fout, zoals hiervoor toegelicht.
De Belastingdienst gaat bovendien alle betrokken huurders, van wie een telefoonnummer bekend is, bellen om to vragen of zij de brief ontvangen hebben en of zij nog vragen hebben over het eigen handelingsperspectief.
In de gevallen waarbij gebleken is dat er sprake is van een sterfgeval op het desbetreffende adres, is direct telefonisch contact gezocht met de verhuurder en zijn maatwerkafspraken gemaakt over het inlichten van de huurder.
De onafhankelijke organen betrokken bij uitvoering ‘Herstel Toeslagen’ |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven waarom voor vier commissies (Commissie onafhankelijk deskundigen CAF, de Bezwaarschriftencommissie, de Commissie schadevergoeding en de Bestuurlijke adviesraad) rond de hersteloperatie in het kader van de toeslagenaffaire een officieel instellingsbesluit is genomen en waarom dat niet geldt voor het ouderpanel?1
Het instellingsbesluit is niet verplicht voor een panel zoals het ouderpanel. Het ouderpanel is bedoeld om de uitvoeringsorganisatie van adviezen te kunnen voorzien. Ik wil dat dit ouderpanel laagdrempelig is voor ouders, zodat er geen belemmering kan bestaan voor ouders om deel te nemen aan het ouderpanel. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een instellingsbesluit worden de namen van ouders gepubliceerd. Dat komt het laagdrempelige karakter niet ten goede. Daarnaast zou het instellingsbesluit moeten worden aangepast als er wijzigen zouden optreden in de samenstelling van de ouders. Zonder instellingsbesluit is het ouderpanel wendbaarder wat betreft ouders die zitting nemen in het panel. Tot slot is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Daarom heb ik er bewust voor gekozen om hierover zo min mogelijk vast te leggen in de wet of een instellingsbesluit. Een instellingsbesluit vind ik een rigide instrument.
Erkent u dat volgens de slide 9 van de presentatie van de technische briefing over de Wet hardheidsaanpassing Awir op 3 juni 2020 de taak van de Bestuurlijke adviesraad (ingesteld bij koninklijk besluit) en het ouderpanel in de adviesfunctie gelijk geformuleerd is?2
Het ouderpanel adviseert vanuit het perspectief van een ouder die te maken heeft met de kinderopvangtoeslag. Dat is anders dan een advies vanuit een bestuurlijk of politieke context. Die hebben elk hun toegevoegde waarde. Daarnaast is mijn intentie om het ouderpanel maximale vrijheid te geven om hun eigen rol en werkzaamheden in te richten. Die kan daarom anders zijn dan de Bestuurlijke adviesraad.
Waarom is er voor gekozen om de ouders geen eigenstandige positie te geven als adviescommissie, zoals ook de Bestuurlijke adviesraad die heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ouderpanel en de deelnemende ouders hebben een volwaardige en eigenstandige rol in de advisering. Het ouderpanel kan gevraagd en ongevraagd advies geven en doet dit ook al. Voor de keuze om dit niet vast te leggen in een formeel instellingsbesluit verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het een pijnlijk onderscheid is om bestuurders en juristen via een commissie formele rechten en plichten te geven, inclusief vergoeding per vergadering, en dat ouders dit vrijwillig, zonder vergoeding of budget en zonder rechten en plichten moeten adviseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanwege de onder vraag 1) genoemde redenen is ervoor gekozen om het ouderpanel niet door middel van een formeel instellingsbesluit in te stellen. Momenteel wordt onderzocht of een vergoeding, passend bij de inzet en betrokkenheid van de deelnemende ouders, mogelijk is voor ouders die daar prijs op stellen. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het Strategisch Crisisteam (SCT) laat de adviezen zwaar meewegen in haar besluiten. De reactie van het SCT op de adviezen van het ouderpanel zal tevens gepubliceerd worden.
Wie heeft bepaald wie er in de verschillende commissies zitting neemt? En waarom? Kunt u dit voor alle vier officieel ingestelde commissies toelichten?
In het SCT is een eerste voordracht van personen die benaderd zouden kunnen worden om zitting te nemen in de verschillende commissies besproken. Ik heb daar vervolgens zelf ook suggesties voor gedaan. De uiteindelijke samenstelling is afhankelijk geweest van de beschikbaarheid en bereidheid van de personen die benaderd zijn. Bij de samenstelling van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag is gezocht naar een diverse groep, met ervaring en kennis op het terrein van (onder andere) crisismanagement, communicatie, complexe uitvoeringsorganisaties, decentrale overheden, en met een netwerk in de kinderopvangbranche.
De leden van de Commissie van Wijzen hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak die voornamelijk fiscaal georiënteerd is. De leden van de onafhankelijke Bezwaarschriftenadviescommissie hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap, rechtspraak, ombudsman en griffie van de Tweede Kamer. De leden van de Commissie Aanvullende Schadevergoeding hebben of hadden een achtergrond in de wetenschap en rechtspraak waarbij kennis en ervaring met fiscaal recht, familierecht en mensenrechten vertegenwoordigd is. Bij de samenstelling is advies gevraagd aan de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag en is gestreefd naar een samenstelling met de nodige diversiteit.
De instellingsbesluiten van de verschillende commissies en raden heb ik met de brief van 3 juni jl. met uw Kamer gedeeld. De namen van de leden die in de verschillende commissies en raden plaatsnemen zijn opgenomen in de instellingsbesluiten die ik uw Kamer op 3 juni jl. heb doen toekomen. Voor de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag wordt een apart benoemingsbesluit genomen. De namen van de leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag die ik voornemens ben te benoemen, heb ik op 9 juni 2020 met uw Kamer gedeeld bij de beantwoording van de vragen naar aanleiding van het verslag. Voor de bemensing van de andere commissies verwijs ik u dus volledigheidshalve naar de instellingsbesluiten.
Hoe is het ouderpanel samengesteld? Door wie en met welke criteria?
Het ouderpanel bestaat uit een voorzitter en twaalf ouders. Ouders konden zich aanmelden tijdens een webinar. Uitnodigingen voor dit webinar zijn gedaan op basis van oudergesprekken, contacten van leden van de Tweede Kamer en ouders die een persoonlijke mail hebben gestuurd. Uiteindelijk waren er in dat webinar 82 deelnemers.
De personen die zich hebben aangemeld om als lid van het ouderpanel aangesteld te worden, zijn door de voorzitter van het ouderpanel en leden van de Bestuurlijke Adviesraad Kinderopvangtoeslag geselecteerd waarna de voorzitter van het ouderpanel alle ouders die zich hadden aangemeld heeft benaderd en met de twaalf ouders verdere afspraken heeft gemaakt. In de afweging welke ouders werden geselecteerd is onder andere rekening gehouden met de geografische spreiding van de ouders over Nederland en een evenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen.
Klopt het dat bij de aanvankelijke selectie van twaalf leden ook een niet bestaand e-mailadres was geselecteerd? Hoe is dit mogelijk?
Tijdens het webinar voor de aankondiging en de werving van leden voor het ouderpanel konden de deelnemers zich aanmelden voor deelname aan het ouderpanel door middel van een aanmeldknop. Tijdens het webinar heeft een van de technici zich als proef van die aanmeldknop ook aangemeld. Het e-mailadres is meegenomen in de selectieronde en is na onderzoek afgevallen.
Klopt het dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel op een belastingkantoor plaatsvinden? Hebben de ouders hiermee ingestemd?
Het klopt dat de eerste bijeenkomst van het ouderpanel heeft plaatsgevonden op het belastingkantoor de Knoop in Utrecht. Gelet op de korte tijdspanne waarop wenselijk was dat de bijeenkomst plaatsvond en de COVID 19-maatregelen die op dat moment van kracht waren, is in overleg met de voorzitter van het ouderpanel besloten dat dit voor deze keer de enige mogelijkheid was om binnen de beperkte tijd de eerste bijeenkomst te organiseren. Ik begrijp dat dit niet ideaal is, maar de keuze is gemaakt met de bedoeling de bijeenkomst zo snel als mogelijk te organiseren. Met de versoepeling van de COVID 19-maatregelen zijn er meer mogelijkheden om ook op een externe locatie te vergaderen. De volgende bijeenkomst heeft al op een externe locatie plaatsgevonden en dat zal ook zo zijn voor de daaropvolgende bijeenkomsten.
Kunt u zich voorstellen dat het bijeenkomen op een belastingkantoor voor ouders die jarenlange strijd met de Belastingdienst hebben gehad, echt een misrekening is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft beslist dat bijeenkomsten op het belastingkantoor plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat het secretariaat van het ouderpanel gevoerd wordt door iemand van de Belastingdienst?
De Belastingdienst levert een aanspreekpunt voor de voorzitter met als doel om vanuit de Belastingdienst aanspreekpunt te zijn voor het ouderpanel. Deze persoon is niet de verslaglegger of secretaris van het overleg en is ook niet aanwezig bij de bijeenkomsten. De persoon in kwestie ondersteunt de voorzitter van het ouderpanel, zodat deze zich maximaal kan concentreren op de ouders en de bijeenkomsten. Het secretariaat en de verslaglegging wordt door de voorzitter georganiseerd.
Hoe worden ouders in staat gesteld om «ongevraagd» advies te geven? Kunt u de Kamer de laatste agenda laten zien om inzage te krijgen over wat er besproken wordt?
De voorzitter van het ouderpanel besluit in overleg met de ouders over de onderwerpen die op de agenda komen van het ouderpanel. U treft in de bijlage als voorbeeld de agenda3 van 8 juni jl.4 Daarnaast krijgt het ouderpanel inzicht in de planning van de hersteloperatie, zodat zij zicht heeft op de onderwerpen die spelen en waar zij mogelijk advies op wenst te geven. Toeslagen zorgt er in goed overleg voor dat de voorzitter van het ouderpanel voorzien wordt van alle gevraagde documenten en informatie om zijn werk met het ouderpanel optimaal in te vullen. Naast de eigen invulling van de werkzaamheden door het ouderpanel, zal ook de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen actief advies vragen aan het ouderpanel. Bijvoorbeeld over het opzetten van communicatie richting ouders vanuit de herstelorganisatie (zie ook het antwoord op vraag 13).
Kunt u aangeven hoe de selectie van het kindpanel is gegaan? Wie heeft kinderen geselecteerd en op basis van welke criteria?
Op het ogenblik wordt het proces van de selectie van de kinderen voor het kindpanel vormgegeven. Hierover is overleg met de voorzitter van het kindpanel met de ondersteunende organisatie Missing Chapter.
Kunt u begrijpen, dat ondanks goede bedoelingen, de opzet van «onafhankelijke organen betrokken bij de uitvoering» het idee geeft dat het ouderpanel en het kindpanel meer voor de bühne zijn dan serieuze gesprekspartners? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de positie van ouders en hun kinderen echt een centrale rol te laten spelen?
Ik herken dat beeld niet. Het ouderpanel is al actief en heeft al verschillende adviezen gegeven op basis waarvan de uitvoering is aangepast. Zo is op basis van de adviezen van het ouderpanel het stroomschema, een informatievideo over het proces en een brief voor ouders aangepast. Daarnaast worden de adviezen van het ouderpanel geagendeerd in het SCT en wordt daarin besproken wat er met het advies wordt gedaan. Het SCT laat de adviezen zwaar meewegen in de besluitvorming. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is een formeel instellingsbesluit een rigide instrument voor het laagdrempelige karakter dat het panel zou moeten hebben. Het kindpanel is nog in oprichting. De selectie van kinderen is in volle gang, en het kindpanel heeft dus nog geen advies kunnen geven. Het wel of niet hebben van een vergoeding of een instellingsbesluit zegt niets over het belang dat ik hecht aan de advisering. Het ouderpanel en straks ook het kindpanel zullen door mij en de herstelorganisatie steeds in goed overleg met de voorzitters worden betrokken bij keuzes die in de herstelorganisatie moeten worden gemaakt. Zoals aangegeven in mijn antwoord opvraag 6 worden de adviezen van het ouderpanel zwaar meegewogen in de besluitvorming van het Strategisch Crisisteam. De adviezen van panel en de reactie daarop van het Strategisch Crisisteam zullen worden gepubliceerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het debat over Wet hardheidsaanpassing Awir (35 468)?
Ja.
De btw-verlaging op o.a. groente en fruit in Duitsland. |
|
Femke Merel Arissen (PvdT) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duitsland gaat economie stimuleren met pakket van recordomvang», waarin melding wordt gemaakt van een tijdelijke verlaging van de «mehrwertsteuer» van 19 tot 16 procent?1 Kent u het bericht «Groente en fruit goedkoper na Duits steunpakket btw»2 waarin wordt vermeld dat het lage btw-tarief van 7% naar 5% gaat?
Ja.
Kunt u de (te verwachten) effecten beschrijven van de Duitse btw-verlaging op de Nederlandse economie?
De effecten van de Duitse btw-verlaging op de Nederlandse economie zijn onzeker, maar om een aantal redenen is te verwachten dat de effecten beperkt zijn. Ten eerste betreft het betrekkelijk kleine aanpassingen van de tarieven. Ten tweede betreft het tijdelijke aanpassingen. Het is de vraag in hoeverre de btw-verlaging wordt doorgerekend in verlaging van de consumentenprijzen. Potentieel kan de verlaging van de Duitse btw leiden tot een toename van de consumptie in Duitsland. Een stijging van de consumptie kan positieve effecten hebben op Nederlandse ondernemers die leveren aan afnemers in Duitsland, zoals de landbouwsector. De toename van de consumptie in Duitsland kan ook deels voortvloeien uit verschuivingen van koopstromen tussen EU-landen. Dit kan betekenen dat Nederlandse ondernemers in de grensregio enige klandizie verliezen. Nederlanders kunnen namelijk meer over de grens gaan kopen en Duitsers kunnen minder in Nederland gaan kopen.
In aanloop naar de verhoging van het verlaagde btw-tarief in Nederland van 6% naar 9% in 2019, is door ITEM onderzoek gedaan naar de mogelijke grenseffecten.3 Op basis van dat onderzoek is geconcludeerd dat de grenseffecten van een verandering van de btw-tarieven van enkele procenten naar verwachting beperkt zijn. De bestaande prijsverschillen tussen landen variëren sterk per product en zijn vaak groter dan enkele procenten btw.
Kunt u specifiek ingaan op de gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederlandse ondernemers in de grensregio?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat ondernemers in de grensstreek door de coronacrisis al extra zijn getroffen door het deels sluiten van de grenzen voor personenverkeer en dat deze btw-verlaging in Duitsland dit versterkt?
Het kabinet zijn geen cijfers bekend over regio-specifieke effecten van de coronacrisis. Uiteraard is het van belang dat wij oog houden voor de effecten van verschillende nationale en internationale beleidsontwikkelingen.
Welke maatregelen zijn er feitelijk mogelijk om de negatieve gevolgen voor ondernemers in de grensstreek te compenseren? Hoe beoordeelt u deze maatregelen en gaat u deze maatregelen treffen? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet heeft voor ondernemers die moeilijkheden ervaren tijdens de coronacrisis diverse fiscale maatregelen getroffen, zoals bijzondere uitstel van betaling van belastingen of een belastingvrije Tegemoetkoming Ondernemers Getroffen Sectoren COVID-19. Aan de hand van de reeds genomen maatregelen wordt ondersteuning geboden aan bedrijven die de directe gevolgen ondervinden van de coronacrisis. Daarentegen zijn maatregelen die gekoppeld zijn aan de geografische ligging van ondernemers strijdig met de neutraliteit van het beleid. Gelet op het bovenstaande en de naar verwachting beperkte gevolgen in Nederland van de Duitse btw-verlaging, liggen aanvullende maatregelen naar aanleiding van de Duitse btw-verlaging momenteel nog niet voor de hand.
Hoe staat u tegenover een vergelijkbare, tijdelijke verlaging van de btw in Nederland? Overweegt u zo’n tijdelijke btw-verlaging? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de btw-verlaging in Duitsland en België bekijkt het kabinet wat verstandig is om te doen op dit punt. Momenteel is het kabinet niet voornemens de btw-tarieven in Nederland tijdelijk te verlagen. Nut en noodzaak lijken beperkt, gezien de naar verwachting beperkte effecten. In theorie biedt een btw-verlaging een algemene stimulans aan de koopkracht. Het is echter onbekend hoe de tariefsverlaging zou worden doorberekend in de prijzen en wie hiervan profiteert. Een algemene btw-verlaging begunstigt voornamelijk de sectoren met veel omzet, terwijl juist sectoren met omzetverlies de stimulans nodig hebben. In de vrijetijdssector lijkt de stimulering van de afzet überhaupt niet aan de orde, gelet op de beperkte capaciteit door de regels omtrent afstand houden. Een tijdelijke verlaging zou bovendien ongericht zijn in het compenseren van de ondernemers in de grensstreek en leiden tot veel administratieve kosten voor bedrijven voor aanpassing van prijzen in de winkels en ict-systemen. Het verlagen van de btw-tarieven voor een half jaar is dus naar verwachting ondoelmatig. De introductie van een nieuw, nog niet bestaand tarief is bovendien op korte termijn IT-technisch niet mogelijk voor de Belastingdienst.
Kunt u uiteenzetten wat de (te verwachten) effecten zijn op de Nederlandse economie indien een vergelijkbare tijdelijke btw-verlaging ook in Nederland ingevoerd zou worden, waarbij u aandacht besteedt aan de effecten voor producenten, het midden en kleinbedrijf en consumenten, of bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
Zoals in vraag 6 is aangegeven, bestaat twijfel of een btw-verlaging in Nederland de gewenste effecten heeft. Het kabinet begrijpt de wens om een onderzoek te doen, om de wenselijkheid van beleidsopties in kaart te brengen. Het kabinet ziet echter af van een onderzoek naar een btw-verlaging in reactie op de Duitse btw-verlaging, omdat dit pas tot resultaten leidt tegen de tijd dat Duitsland de btw-tarieven weer verhoogt en omdat de maatregel niet uitvoerbaar is voor de Belastingdienst op korte termijn.
Kunt u uiteenzetten wat de (te verwachten) effecten zijn voor de Nederlandse economie indien u besluit de btw op alle in Nederland geproduceerde producten tijdelijk te verlagen of geheel vrij te stellen van btw, waarbij u in uw antwoord aandacht besteedt aan de effecten voor producenten, het mkb en consumenten, of bent u bereid om daar onderzoek naar te doen?
De Europees geharmoniseerde BTW-richtlijn 2006 staat niet toe om een onderscheid te maken naar afkomst van een product. In de btw geldt als hoofdregel dat de levering van een goed of dienst belast is naar het btw-tarief van het land van bestemming. Dit betekent dat een voedingsmiddel afkomstig uit Frankrijk, Duitsland of China belast is tegen hetzelfde btw-tarief als een voedingsmiddel afkomstig uit Nederland.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de verhoging van het lage btw-tarief3 van 6 naar 9 procent op de consumptie van groente en fruit? Bent u bereid om de verhoging van de btw op groente en fruit te verlagen of minimaal terug te draaien, hetzij tijdelijk hetzij structureel? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heeft het Kabinet niet de beschikking over data over de consumptie van groente en fruit in 2019. Meerdere factoren beïnvloeden de consumptie van groente en fruit. Aangezien de btw in 2019 niet alleen is verhoogd op groente en fruit, maar ook op alle andere voedingsmiddelen, is naar verwachting de consumptie van groente en fruit niet gedaald door deze maatregel.
Bent u een voorstander van een hogere groente- en fruit consumptie, nu ook artsen en wetenschappers, waaronder van het RIVM, stellen dat meer aandacht voor preventie, een gezondere levensstijl, mensen weerbaarder maakt in de strijd tegen het coronavirus?
Het kabinet is er voorstander van dat Nederlanders zoveel mogelijk eten volgens de Schijf van Vijf. Voor de overgrote meerderheid van de Nederlanders betekent dat een hogere groente- en fruitconsumptie. De afgelopen weken is onder andere door wetenschappers en medici aandacht gevraagd voor het belang van een gezonde leefstijl om weerbaarder te zijn tegen de gevolgen van een coronabesmetting. Het kabinet deelt de oproepen dat een gezonde leefstijl belangrijk is. Dat geldt natuurlijk altijd, ook los van COVID-19. De Staatssecretaris van VWS is in gesprek met deze wetenschappers en artsen om te bezien op welke wijze gezonde leefstijl – ook op korte termijn- kan worden gestimuleerd.
Bent u bekend met het feit dat veel Nederlandse ouderen te weinig groente en fruit eten en dat dit hun gezondheid schaadt?
Van de volwassen Nederlanders eet zo’n 16% de dagelijks aanbevolen hoeveelheid groenten en zo’n 13% dagelijks aanbevolen hoeveelheid fruit (bron: www.wateetnederland.nl). Hier is nog veel ruimte voor verbetering. De consumptie neemt, zeker voor groenten, toe met de leeftijd. De ouderen doen het dus relatief goed. Dit neemt niet weg dat er ook bij ouderen gezondheidswinst te behalen is als ze meer groente en fruit eten.
Indien u de consumptie van voldoende groente en fruit in Nederland belangrijk vindt, welke maatregelen neemt het kabinet of heeft het kabinet genomen om de consumptie van groente en fruit te verhogen en welke effecten zijn daarvan bekend of worden daarvan verwacht? Stellen de resultaten u tevreden? Zo nee, welke extra inspanningen zijn nodig?
Een gezonde leefstijl is waar veel maatschappelijke organisaties, kennisinstituten en gemeenten zich met het Nationaal Preventieakkoord (NPA) en het Nationaal Sportakkoord landelijk en lokaal voor inzetten. Een van de doelen uit het NPA is dat alle inwoners van Nederland eten en drinken op een wijze die bijdraagt aan een gezond gewicht en een gezond voedingspatroon. De Schijf van Vijf is hier de leidraad voor en consumptie van voldoende groente en fruit is daar een belangrijk onderdeel van. Om de gezonde keuze makkelijker te maken wordt bijvoorbeeld op diverse plekken zoals school- en sportkantines en ziekenhuizen gewerkt aan een gezondere voedselomgeving en stimuleert de horecabranche haar leden meer groente aan te bieden. Daarnaast werkt de Staatssecretaris van VWS toe naar de introductie van een nieuw voedselkeuzelogo, Nutri-Score, waarbij de hoeveelheid groente en fruit in een product mede bepaalt hoe gezond een product scoort. De staatsecretaris van VWS heeft uw Kamer 22 juni geïnformeerd over de voortgang van het Nationaal Preventieakkoord. Specifiek voor deze tijd van coronacrisis staan op het Loket Gezond leven van het RIVM leefstijladviezen voor thuis, ook omdat voor heel veel Nederlanders de woon- en werkomgeving opeens is veranderd; thuis werken, thuis eten, minder gelegenheid om te sporten. Gezonde keuzes maken is voor veel mensen dan ook een nog grotere uitdaging dan normaal.
Herinnert u zich dat u op 26 mei antwoordde op Kamervragen over de dossiers1 dat u ze niet conform artikel 15 Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) behandeld had en dat u de dossierverzoeken dus maar behandeld had als verzoeken tot het verstrekken van stukken ter ondersteuning van het oorspronkelijke besluit (die dus al jaren en jaren geleden verstrekt hadden moeten worden) en dat u via een gigantische juridische u-bochtconstructie dus maar concludeerde dat «het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden» zodat u daarmee onder een maandstermijn van de AVG kon uitkomen (die tot drie maanden verlengd kan worden) en onder de plicht van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een formeel besluit te nemen om die stukken te verschaffen of niet, binnen drie maanden?
Ja, ik ben bekend met de antwoorden van 26 mei jl. op de vragen van de leden Leijten (SP) en Omtzigt (CDA) over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911).
Herinnert u zich dat ik u er in het debat van 27 mei over het stopzetten van de kinderopvangtoeslag op wees dat de mensen expliciet aangegeven hadden dat zij op grond van artikel 15 AVG hun dossier hebben aangevraagd en dat u toen erkende dat u wel wettelijk verplicht was om in ieder geval voor de AVG-stukken binnen drie maanden een formeel besluit te nemen? En dat er dan dus wel een recht bestaat op dwangsom vanwege niet tijdig besluiten of afwijzen van het besluiten?
Ja, ik herinner me mijn antwoord. Ouders die, al dan niet met een beroep op artikel 15 van de AVG, persoonsgegevens hebben opgevraagd, moeten dit met een besluit van de Belastingdienst binnen drie maanden ontvangen. Indien er binnen drie maanden geen besluit wordt genomen, kunnen de betrokken ouders de Belastingdienst in gebreke te stellen. Als niet binnen 14 dagen na de ingebrekestelling alsnog een besluit op het AVG-inzageverzoek wordt genomen, verbeurt de Belastingdienst in beginsel een dwangsom. De betrokken ouders hebben recht op een dwangsom voor elke dag dat de Belastingdienst in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen (art. 4:17 Awb). Vanaf het moment dat de dwangsom gaat lopen kan er direct beroep worden ingesteld bij de rechtbank teneinde een beslissing op het AVG-inzageverzoek af te dwingen (art. 6:12 jo. 8:88 Awb).
Hoeveel mensen hebben hun dossier aangevraagd op grond van de AVG (met of zonder formele verwijzing naar de AVG, want dit is vormvrij)?
Er zijn 661 mensen die hun dossier hebben opgevraagd, al dan niet met een verwijzing naar de AVG,. Zoals ik echter bij de beantwoording van de vragen van de leden Leijten en Omzigt over het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2911) richting uw Kamer heb aangegeven, is het op grond van de AVG niet mogelijk om een kopie van het volledige dossier op te vragen. Een AVG-inzageverzoek geeft alleen recht op inzage in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over de betrokkene verwerkt. Ik heb wel begrip voor de wens van ouders om hun dossier te willen inzien en om die reden is er ook een procedure binnen Toeslagen opgezet om die te verstrekken.
Onder persoonsgegevens worden verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats, geboortedatum en/of het burgerservicenummer. Naast persoonsgegevens wordt bij een inzageverzoek onder meer de volgende bijkomende informatie verstrekt:
Hoeveel mensen hebben ten minste de AVG-stukken binnen de driemaandstermijn ontvangen en hoeveel mensen hebben die niet binnen drie maanden ontvangen?
Hoeveel mensen die om de dossiers gevraagd hebben, hebben binnen de driemaandstermijn geen stukken ontvangen?
Begrijpt u, dat sinds de Belastingdienst de Awb structureel aan zijn laars gelapt heeft bij deze mensen (zie het ADR-rapport en vele Kamervragen), het heel wrang is dat dat hier nu weer gebeurt?
Wilt u al deze mensen per ommegaande een brief sturen dat u de stukken niet binnen drie maanden verschaft (heeft), zodat zij de dwangsom kunnen vragen? Zo nee, waarom lapt de Belastingdienst de Awb dan opnieuw totaal aan zijn laars en heeft de Belastingdienst dan wel wat geleerd van de toeslagenaffaire?
Hoe beoordeelt u de eerdere suggestie om de ouders de dwangsom automatisch toe te kennen, die ik in het debat deed?
De dwangsomregeling uit de Awb is alleen van toepassing op AVG-inzageverzoeken waarop niet binnen drie maanden is beslist. Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb vermeld, betreft dit slechts een kleine groep ouders. Op ouders die een dossierinzageverzoek hebben gedaan, waarbij om meer informatie wordt gevraagd dan louter persoonsgegevens, is de dwangsomregeling niet van toepassing. Het automatisch toekennen van een dwangsom is derhalve wat mij betreft niet aan de orde en zou afwijken van de systematiek van de Awb en bijbehorende jurisprudentie.
Wat is de uiterste datum dat alle mensen, die hun volledige dossier gevraagd hebben, dat dossier zullen ontvangen? Wilt u hier een heel precies en duidelijk antwoord op geven, omdat dit antwoord cruciaal is voor de wet, die we moeten behandelen?
De datum waarop alle mensen hun dossier zullen ontvangen is op dit moment niet precies aan te geven. Dit is mede afhankelijk van de informatiebehoefte van de verzoekers. In voorbereiding op het leveren van dossiers worden al deze mensen gebeld om inzicht te krijgen in de exacte informatiebehoefte. Die belronde is medio juni afgerond waarna een planning opgesteld kan worden.
Begrijpt u dat het zeker voor gezinnen, voor wie de Belastingdienst de compensatie voor de toeslagenaffaire afwijst, cruciaal is om over het hele dossier te kunnen beschikken zodat zij het aan de onafhankelijke commissie (of de rechter) kunnen voorleggen?
Ja, dit begrijp ik. Ik wil wel benadrukken dat het voor de beoordeling niet noodzakelijk is over hun volledige dossier te beschikken om in aanmerking te komen voor de compensatieregeling of hardheidstegemoetkoming. Gegevens over bijvoorbeeld de huurtoeslag of toeslagjaren waarin geen correcties hebben plaatsgevonden zijn daarvoor in de meeste gevallen niet noodzakelijk. Tevens merk ik op dat een AVG- inzageverzoek in slechts zeer beperkte mate beantwoordt aan de behoefte van de betrokken ouders. Ouders hebben mijns inziens in beginsel niet zoveel aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot het oorspronkelijke besluit hebben geleid. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een AVG-inzageverzoek, maar als een verzoek om een nadere motivering. Ik vind het hierbij van belang dat de informatie die aan de betrokken ouders wordt verstrekt, beantwoordt aan hun vragen en daarom volledig is. Het kost echter geruime tijd om uit de verschillende systemen alle relevante informatie te halen, waarmee in de behoefte van de ouders kan worden voorzien.
Wilt u de Kamervragen van 26 mei2 opnieuw beantwoorden en nu helemaal juridisch correct, omdat er evident wel sprake is van artikel 15 AVG?
Bij de beantwoording van de Kamervragen op 26 mei ben ik ervan uitgegaan dat geen enkel inzageverzoek betrekking had op louter persoonsgegevens. Inmiddels is gebleken dat een klein aantal inzageverzoeken wel enkel betrekking heeft op persoonsgegevens als bedoeld in de AVG, waarop een beslissing door de Belastingdienst/Toeslagen (had) moet(en) worden genomen.
Voor dossierverzoeken die ruimer zijn dan louter persoonsgegevens, blijft hetgeen ik in mijn beantwoording van 26 mei jl. uiteen heb gezet onverminderd van kracht.
Herinnert u zich dat u alle ouders, die zich met de kwalificatie opzet/grove schuld zouden melden voor 1 juni een betalingsregeling zou bieden?3
Er is inderdaad toegezegd dat de ouders uit met een kwalificatie opzet/grove schuld (O/GS-kwalificatie) in juni benaderd zouden worden voor een persoonlijke betalingsregeling. Dit is helaas niet gelukt. Ik wil de ouders een oplossing aanbieden voor hun belasting- en toeslagenschuld, waarbij ook de samenwerking met gemeenten een rol kan spelen. Dit heeft meer tijd en afstemming nodig gehad dan eerder gedacht. Daarnaast worden formulieren en brieven waarmee een regeling aangevraagd kan worden versimpeld, om dit voor ouders met een O/GS-kwalificatie zo eenvoudig mogelijk te maken. Tot slot wil ik de ouders van het ouderpanel betrekken om gezamenlijk te bepalen hoe we het best de ouders kunnen benaderen, welke aanpak volgens hen het best kan worden gehanteerd en verdere communicatie richting de ouders wenselijk is. Het ouderpanel is sinds 27 mei 2020 gestart en de afstemming heeft daarom pas na die datum kunnen plaatsvinden. Dit laat onverlet dat ik het aanbieden van een persoonlijke betalingsregeling op korte termijn wil starten.
Hoeveel ouders met opzet/grove schuld hebben zich gemeld en hoeveel mensen hebben voor 1 juni een persoonlijke betalingsregeling aangeboden gekregen?
Het aantal personen met O/GS-kwalificatie dat een nog openstaande vordering heeft bestaat uit 8.500 burgers. Zij hoeven zich niet te melden voor een persoonlijke betalingsregeling. De regeling wordt proactief aangeboden. Momenteel zijn er nog geen regelingen afgegeven. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12. Ouders met een O/GS-kwalificatie die een verzoek tot herziening hebben ingediend, krijgen pas een persoonlijke regeling aangeboden als de beoordeling van het herzieningsverzoek plaats heeft gevonden en er sprake is van eventueel nog een (rest) schuld. Gedurende het proces blijft invorderingspauze van kracht.
Wilt u deze vragen een voor een en voor woensdag 3 juni 12 uur beantwoorden, zodat de uitkomst van deze vragen meegenomen kan worden voor de schriftelijke inbreng voor het wetsvoorstel over de compensatie?
Ik heb ernaar gestreefd de antwoorden voor de behandeling van de Wet hardheidsaanpassing Awir naar uw Kamer te sturen.
De geringe straf op het mogelijk maken van belastingontduiking |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Erkent u dat het mogelijk maken van belastingontduiking een ernstig vergrijp is, dat niet mag lonen? Zo ja, kunt u verklaren waarom accountant Baker Tilly Berk er met een schijntje van af komt voor het verzinnen van een ontduikingsroute via Cyprus?1
Ja, belastingontduiking is beboetbaar en strafbaar. Daarvoor kunnen (forse) straffen worden opgelegd tot maximaal een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Daaruit blijkt dat belastingontduiking als een ernstig vergrijp wordt beschouwd. De strafzaak tegen het accountskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Voor betrokkenheid bij verschillende onjuiste belastingaangiften en het niet voldoen aan de informatieplicht jegens de Belastingdienst heeft het accountantskantoor een geldbedrag van € 20.000 aan de Staat betaald. Wanneer een strafzaak wordt afgedaan door middel van een transactie, is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen. Voor zover het beeld zou bestaan dat verdachten die een transactie aangeboden krijgen hiermee een bevoorrechte behandeling genieten, is dit beeld dus niet terecht.
Erkent u dat het aannemelijk is dat een belastingadvies bij Baker Tilly Berk voor een klant al meer kost dan de boete die is opgelegd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de tarieven die Baker Tilly Berk hanteert. Bij het vaststellen van het te betalen geldbedrag in het kader van deze transactie speelt de behaalde omzet van de rechtspersoon of de tarieven die deze in rekening brengt geen rol.
Hoe is bepaald dat € 20.000 een proportionele straf is in deze zaak? Erkent u dat van deze hoogte geen afschrikwekkende werking uitgaat?
In elke strafzaak wordt zorgvuldig afgewogen wat de meest passende afdoening is. Zoals het OM in het Financieel Dagblad2 opmerkt, speelden in deze strafzaak de volgende omstandigheden een rol bij het bepalen van de wijze van afdoening: Baker Tilly Berk heeft zichzelf gemeld bij het OM, de feiten erkend en maatregelen genomen. Daarnaast speelden een rol dat aan een rechtspersoon geen andere (hoofd)straf kan worden opgelegd dan een geldboete en dat nu geen extra onderzoek nodig was wat lang zou hebben geduurd. Daarbij lag verjaring op de loer, ook omdat de coronacrisis voor vertraging had gezorgd. Zoals hiervoor in antwoord op vraag 1 reeds is aangegeven is het betaalde geldbedrag in beginsel gelijk aan het bedrag dat het OM ter openbare terechtzitting zou eisen.
Er is volgens het OM sprake van een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straftoemeting. Bij het bepalen van een dergelijke straftoemeting komt niet alleen gewicht toe aan de hoogte van het geldbedrag, maar ook aan het feit dat een accountantskantoor voorwerp is (geweest) van strafrechtelijk onderzoek in het kader van het bedenken en adviseren van (grensoverschrijdende) belastingconstructies. Daarbij bestaat er strafrechtelijk gezien nog wel steeds een onderscheid tussen het gebruik van deze constructies in het kader van belastingontwijking of belastingontduiking. Ik kom daar in antwoord op vraag 7 en 10 op terug.
Bent u bereid uit te zoeken wat Baker Tilly Berk verdient aan deze zaak? Kunt u aangeven waarom deze gegevens geheim zijn, indien dit het antwoord op de vraag gaat zijn, en waarom georganiseerde misdaad op deze manier extra beloond wordt?
De strafzaak tegen het accountantskantoor is afgedaan met een transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 reeds is aangegeven rekening gehouden met de concrete omstandigheden van de strafzaak. Daarmee zie ik voor mijzelf geen rol meer weggelegd.
Wat vindt u ervan dat er een patroon zichtbaar is in de behandeling van fiscale onregelmatigheden in de zin dat degenen die (mogelijke) fraude mogelijk maken minder hard of niet bestraft worden, maar degenen die door hen zijn misleid juist extra hard worden aangepakt?
Mij is een dergelijk patroon niet bekend en kan ik ook niet afleiden aan de hand van de strafzaak waarnaar wordt verwezen in vraag 1. Zoals het OM in het Financieel Dagblad opmerkt is de strafzaak tegen de belastingplichtige voorwaardelijk geseponeerd nadat de verschuldigde belasting was voldaan. Ook de strafzaak tegen diens boekhouder is geseponeerd.
Erkent u dat gedupeerde ouders van De Parel en De Appelbloesem, die te goedertrouw dachten te handelen, in grote mate vergelijkbaar zijn met degenen die te goeder trouw zich laten voorlichten over hun belastingafdracht?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het opleggen van een straf of boete en het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of het recht op publiekrechtelijke uitkeringen en verstrekkingen waaronder toeslagen. Bij het vaststellen van de verschuldigde belasting en/of recht op toeslag kan blijken dat de belanghebbende een bedrag moet (terug) betalen. Dit te betalen bedrag vormt geen straf, maar kan vanzelfsprekend voor de belanghebbende wel onaangename financiële consequenties hebben. Mede om onevenredige financiële consequenties in de toekomst te voorkomen, worden in het wetsvoorstel Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen een aantal maatregelen voorgesteld. Zo bevat dit wetsvoorstel een maatregel die het mogelijk maakt om een beschikking tot terugvordering te matigen bij bijzondere omstandigheden. Een bijzondere omstandigheid kan zijn dat de belanghebbende het slachtoffer is geweest van fraude door derden. Met de maatregelen in dit wetsvoorstel en de reeds ingevoerde maatregelen van de Wet hardheidsaanpassing Awir wordt geprobeerd om de hardheid van het stelsel te verminderen en de menselijke maat en de praktische rechtsbescherming in de uitvoering te verbeteren.
Ten aanzien van De Parel en De Appelbloesem heeft de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane in de derde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag van 29 september jl. gemeld dat binnen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) deze zaken op groepsniveau zullen worden beoordeeld. Deze zaken maken onderdeel uit van zogenoemde «pre-CAF» zaken. UHT toetst institutionele vooringenomenheid bij de ouders die zichzelf hebben gemeld in principe op individueel niveau. Als zich echter meerdere ouders uit één zaak bij UHT hebben gemeld (zoals bij De Parel en Appelbloesem het geval is) of als UHT bij de beoordeling van één ouder of een andere CAF-zaak zelf aanwijzingen ziet voor een grotere groep, dan kunnen de betreffende (CAF-)onderzoeken groepsgewijs worden beoordeeld. Uit de beoordeling kan volgen dat de ouders institutioneel vooringenomen zijn behandeld op groepsniveau en daarmee in aanmerking komen voor de compensatieregeling. Als dat niet het geval is, kan bijvoorbeeld wel recht bestaan op de hierboven genoemde matiging van de terugvordering bij bijzondere omstandigheden. In de planning houdt UHT rekening met prioriteit en betrokkenheid van ouders in acute noodsituaties. In de volgende VGR wordt een update over de stand van zaken gegeven.
Hoe is het mogelijk dat mensen in de toeslagenaffaire jarenlang zo hard zijn aangepakt via de kwalificatie «opzet grove schuld» en dat een zaak van bewezen belastingontwijking wordt geseponeerd en afgedaan wordt met een minimale boete?
De kwalificatie opzet, grove schuld had tot gevolg dat belanghebbenden geen persoonlijke betalingsregeling konden krijgen en dat zij na verloop van drie jaren met betrekking tot de resterende openstaande schuld niet in aanmerking kwamen voor het niet meer nemen van invorderingsmaatregelen. Daarmee zijn ouders die de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen, inderdaad geconfronteerd met een harder invorderingsregime dan ouders die die kwalificatie niet hebben gekregen. Overigens erken ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, dat het toeslagenstelsel in bepaalde situaties onredelijk hard uitpakt. Ook voor de regelgeving en uitvoeringspraktijk met betrekking tot opzet, grove schuld geldt dat de gevolgen disproportioneel konden zijn. In verband daarmee is in november 2019 de invordering van schulden met de kwalificatie opzet, grove schuld stopgezet en wordt bij verzoeken om een persoonlijke betalingsregeling niet meer getoetst of het ontstaan van de terugvordering te wijten is aan opzet, grove schuld. Inmiddels is een regeling gecreëerd die ertoe strekt ouders een tegemoetkoming te bieden die ten onrechte de kwalificatie opzet, grove schuld hebben gekregen en daardoor hard zijn getroffen.3
Voor de wijze waarop de strafzaak tegen Baker Tilly Berk is afgedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5. De strafzaak is niet beëindigd door middel van een sepot, maar door middel van een transactie. Wanneer een verdachte instemt met een transactie en deze betaalt is de strafzaak daarmee afgedaan, terwijl bij een sepot het OM besluit niet verder te vervolgen, bijvoorbeeld omdat er te weinig bewijs is om tot een veroordeling te kunnen komen. Misschien ten overvloede merk ik op dat er sprake was van belastingontduiking en niet (ook) van belastingontwijking, dat laatste is namelijk niet strafbaar. Wel heeft het kabinet met betrekking tot onder meer belastingontduiking het bedrijfsleven en de belastingadviessector in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid opgeroepen een Tax Governance Code ontwikkelen. Een Tax Governance Code is primair een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf, maar ik neem hierbij graag een aansporende rol op mij. Een stap hiertoe doe ik met een publicatie van een essaybundel over dit onderwerp. Daarnaast organiseert het Ministerie van Financiën eind dit jaar een webinar, waarin verschillende stakeholders over Tax Governance zullen praten. Ik verwacht dat deze bundel half oktober is afgerond. Deze wordt dan gepubliceerd op de website van het Ministerie van Financiën en vormt de aftrap voor een routekaart naar één ambitieuze, breed gedragen maar vooral door velen ondertekende Tax Governance Code.
Is het huidige stelsel van vergrijp- en verzuimboetes toereikend om juridisch goed onderlegde misdadigers als Baker Tilly Berk of haar voormalige CEO aan te pakken? Zo nee, welke wijzigingen gaat u hierin aanbrengen? Zo ja, waarom leidt het in dit geval niet tot vervolging en substantiële straffen en kunt u aangeven in welke gevallen er wel grootschalige gevolgen zijn voor facilitators?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het strafrecht en het bestuurlijke boeterecht.
De zaak tegen Baker Tilly Berk is strafrechtelijk afgedaan. Voor de wijze waarop dat is gedaan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 1, 3 en 5.
Het bestuurlijke boeterecht voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs. Sinds 1 januari 2014 is dit uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld bij het plegen van fraude en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari 2020 vergrijpboetes, die zijn opgelegd aan personen die als beroepsbeoefenaar opzettelijk belastingfraude hebben medegepleegd, openbaar worden gemaakt. Daarmee acht ik de mogelijkheden om bestuursrechtelijk op te treden tegen intermediairs zoals belastingadviseurs, accountants en financiële instellingen vooralsnog toereikend. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Misschien ten overvloede merk ik nog op dat ten aanzien van hetzelfde feit naast een strafrechtelijke sanctie niet ook een bestuurlijke boete kan worden opgelegd. Dit volgt uit het una via-beginsel dat er in de kern op neer komt dat indien dezelfde gedraging zowel bestuurlijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan op een gegeven moment de keuze voor een van deze twee wegen dient te worden gemaakt, waarmee de andere weg wordt uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen is op belastingontwijking? Kunt u aangeven hoe dat in verhouding staat met fraudeopsporing bij Toeslagen?
Ik neem aan dat u doelt op de inzet van de Belastingdienst, de FIOD en mogelijk anderen op belastingontduiking.
De inzet van de Belastingdienst op belastingontduiking en fraudeopsporing bij Toeslagen zet de Belastingdienst jaarlijks uiteen in zijn Jaarplan4. Daarin staat toegelicht dat fraudebestrijding één van de kerntaken vormt van de Belastingdienst, welke keuzes daarin door de Belastingdienst worden gemaakt en hoe de Belastingdienst daarin samenwerking zoekt met andere overheidsinstanties, waaronder het OM.
In de Fraudemonitor wordt door middel van cijfers een beeld gegeven van de strafrechtelijk prestaties van de FIOD en het OM in de bestrijding van fraude. Daarbij zijn de instroom en uitstroom van zaken, inclusief de afdoeningsvormen door zowel het OM als de rechter alsook het type zaken vermeld.5 Het OM kan alleen een strafrechtelijk onderzoek starten als sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit.
Hoeveel bedrijven en belastingadviseurs zijn de afgelopen jaren tegen de lamp gelopen en succesvol veroordeeld voor belastingontwijking? Kunt u hiervan een overzicht verschaffen?
Er zijn de afgelopen jaren geen (rechts)personen veroordeeld voor belastingontwijking. Dit komt omdat belastingontwijking niet strafbaar is gesteld.
Belastingontduiking is dat wel. Geprobeerd is de cijfers zoals hier gevraagd ten aanzien van belastingontduiking te achterhalen. Daarbij is gebleken dat er geen eenduidige wettelijke grondslag is op basis waarvan fiscale delicten worden vervolgd. Hierdoor is geen sluitend beeld te geven. Fiscale delicten worden immers niet alleen vervolgd op grond van de bijzondere wetgeving uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 68 en 69 AWR), maar ook vaak op grond van de commune wetgeving uit het Wetboek van Strafrecht (bijv. valsheid in geschrift (artikel 225 Sr), deelname aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of witwassen (artikel 420bis/420ter Sr). Daar komt bij dat van verdachte natuurlijke personen niet wordt geregistreerd welk beroep (bijvoorbeeld belastingadviseur) zij uitoefenen.
Mensen die in de problemen komen door hun belastingadviseur |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van 25 april 2020?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst in 2016 en 2017 150 belastingadviseurs in beeld had die verkeerde aangiften indienden of zich bedienden van malafide praktijken?
In 2016 en 2017 had de Belastingdienst 100–150 belastingadviseurs in beeld waarbij sprake was van aanwijzingen van malafide praktijken.
Klopt het dat er 11.000 slachtoffers bekend zijn? Deelt u dat dit heel veel, te veel persoonlijke drama’s kunnen zijn?
In 2016 is aan belastingplichtigen die gebruik maakten van de diensten van belastingadviseurs, die zich mogelijk bezighielden met malafide praktijken, een vragenbrief gestuurd om hun aangifte te beoordelen. In totaal hebben ongeveer 11.000 belastingplichtigen een brief ontvangen. Het is niet bekend hoeveel mensen daadwerkelijk benadeeld zijn door malafide belastingadviseurs. Dit is ook de reden dat ik geen antwoord kan geven op de vraag om hoeveel mensen het gaat. Elk slachtoffer van malafide belastingadviespraktijken is er één teveel.
Hoeveel belastingadviseurs heeft de Belastingdienst op dit moment in beeld die mensen in de problemen brengen door verkeerde aangiften? Hoeveel mensen zijn daarvan het slachtoffer? Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang van het probleem?
Binnen de Belastingdienst bestaat permanent aandacht voor de totale groep van ongeveer 26.000 fiscaal dienstverleners, waaronder ook fiscaal dienstverleners die tekortschieten in het naleven van fiscale wet- en regelgeving. De Belastingdienst heeft echter geen overzicht van het aantal belastingadviseurs die mensen in problemen brengen door verkeerde aangiften in te dienen. Ook is niet bekend hoeveel mensen hier het slachtoffer van worden.
De Belastingdienst beschikt wel over de volgende gegevens. In de periode van 2014 tot 3 juli jl.2 heeft het CAF-team 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. 18 casussen zijn om diverse redenen niet verder onderzocht. Van de overige 200 casussen zijn er rond de 20 waarvan het onderzoek nog niet is afgerond.
De ongeveer 180 casussen waarvan het onderzoek is afgerond zijn onder te verdelen in casussen waarbij er een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden bij één of meerdere verdachten of casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken. Bij ruim 30 casussen heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden naar één of meerdere verdachten. Voor zover bekend, is slechts in één van die casussen de verdachte, i.e. de facilitator, door de rechtbank vrijgesproken. Bij acht casussen loopt de gerechtelijke procedure nog. De overige casussen hebben tot een strafrechtelijke veroordeling van de facilitator(s) geleid. Hierbij zijn in een aantal gevallen ook beroepsverboden opgelegd.3
Van de ruim 140 casussen die niet in het strafrecht zijn betrokken, heeft er in 3 gevallen een knock-and-talk-gesprek4 plaatsgevonden met de betrokken facilitator(s) en in ongeveer de helft van de 140 gevallen ging het om een zogenoemde normoverdragend gesprek5. Bij de overige casussen heeft de Belastingdienst geen directe maatregelen getroffen tegen de betrokken facilitators. In veel gevallen was de aandacht die op deze personen werd gevestigd voldoende om ze te doen te stoppen met de ongeoorloofde praktijken. Het corrigeren van de onjuiste aangiften van de klanten van deze facilitators werkte hierbij als een katalysator. Meerdere facilitators hebben van de Belastingdienst een brief ontvangen waarin werd vermeld dat voortzetting van het ongeoorloofde gedrag zou kunnen leiden tot ernstige consequenties voor de persoon zelf. Daarbij kan worden gedacht aan strafrechtelijk vervolging of het opleggen van een medepleegboete. Wel is het voorgekomen dat individuele belastingplichtigen een boete opgelegd hebben gekregen indien is geconstateerd dat zij verwijtbaar hebben gehandeld. Sinds 1 januari 2020 is het bovendien mogelijk geworden om onder omstandigheden een aan een facilitator opgelegde medepleegboete openbaar te maken.
Omdat ik wil zorgen dat het niet zo kan zijn dat de facilitator niet (voldoende) wordt aangepakt vind ik het tegelijkertijd belangrijk om alert te blijven op mogelijke problemen en ontwikkelingen in de praktijk. Ik ben dan ook bereid om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium om op te treden tegen malafide belastingadviseurs toereikend is en voldoende wordt ingezet. Daarbij zal ook nadrukkelijk aandacht zijn voor het feit dat belastingadviseurs en andere fiscale intermediairs als zodanig geen wettelijk gereguleerde beroepsgroep vormen, anders dan bijvoorbeeld accountants.
Hoe kan voorkomen worden dat het beconnummer (registratienummer van belastingconsulenten en administratiekantoren) gebruikt wordt door slechte belastingadviseurs?
Het beconnummer is alleen bedoeld als registratienummer voor de Belastingdienst, zodat de Belastingdienst de belastingadviseur kan herkennen als hij van de faciliteiten die voor deze doelgroep beschikbaar zijn gebruik wil maken. Het zegt niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor. Voor vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens over een belastingplichtige dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling, in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.6 Met deze gegevens kan hij ook zonder een beconnummer frauduleuze handelingen verrichten. Het niet verstrekken van een beconnummer, hoeft dan ook niet te voorkomen dat frauduleuze handelingen door belastingadviseurs worden verricht. Indien van een belastingadviseur bekend is dat hij frauduleus heeft gehandeld kan dat evenwel leiden tot het intrekken van zijn (eerder verkregen) beconnummer.
Hoe kan voorkomen worden dat bijvoorbeeld een belastingadviseur een DigiD van een belastingplichtige gebruikt voor het indienen van de aangifte zoals in de uitzending van Kassa naar voren kwam? Bent u bereid te onderzoeken hoe kan worden voorkomen dat belastingadviseurs hiervan misbruik maken?
DigiD kent verschillende niveaus van betrouwbaarheid. Met DigiD niveau «basis» kan met gebruikersnaam en wachtwoord toegang worden verkregen tot portalen van de Belastingdienst. Met DigiD niveau «midden» (DigiD app/ sms-controle) of «substantieel» (ID check) wordt gebruik gemaakt van meer-factor authenticatie. Een wachtwoord en gebruikersnaam zijn gemakkelijk aan iemand door te geven, bijvoorbeeld aan de belastingconsulent. Met meer-factor authenticatie is dit aanzienlijk moeilijker.
De Belastingdienst stimuleert burgers gebruik te maken van de DigiD-app. Burgers die hulp willen of nodig hebben bij het doen van aangifte kunnen ook gebruik maken van een machtiging die is aan te vragen via www.belastingdienst.nl.7 Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek te doen.
Hoe kunnen belastingadviseurs meer verantwoordelijk worden gemaakt voor verkeerde aangiftes? Bent u bereid belastingadviseurs net als in Duitsland aansprakelijk te stellen als zij willens en wetens de boel flessen door het doen van verkeerde aangiftes?
Binnen het huidige rechtsbestel zijn er verschillende mogelijkheden om belastingadviseurs verantwoordelijk te stellen voor verkeerde aangiftes, namelijk door middel van strafrechtelijke vervolging of het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het stelsel van vergrijp- en verzuimboetes voorziet sinds 1 juli 2009 in de mogelijkheid om vergrijp- en verzuimboetes op te leggen aan anderen dan de belastingplichtige zelf, zoals belastingadviseurs wegens feitelijk leidinggeven dan wel medeplegen. Sinds 1 januari 2014 is dit stelsel uitgebreid met de mogelijkheid een boete op te leggen wegens doen plegen, medeplichtigheid en uitlokken. Dit ziet op situaties waarbij respectievelijk de belastingplichtige zich niet bewust is geweest van de fraude, de belastingadviseur slechts een ondergeschikte rol heeft vervuld en het geval waarbij het initiatief bij de belastingadviseur heeft gelegen. Daarnaast kunnen sinds 1 januari van dit jaar vergrijpboetes die zijn opgelegd aan personen die opzettelijk beroepsmatig belastingfraude hebben medegepleegd openbaar worden gemaakt. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Hoe kan het tuchtrecht voor belastingadviseurs versterkt worden, in het bijzonder voor belastingadviseurs die niet zijn aangesloten bij een beroepsorganisatie? Bent u bereid een verplicht tuchtrecht in te voeren?
Het beroep van belastingadviseur is niet wettelijk gereglementeerd, er is geen sprake van bescherming van een beroepstitel of van een afbakening van taken die exclusief aan belastingadviseurs toekomen. Bovendien is aansluiting bij een beroepsvereniging niet verplicht om diensten als belastingadviseur aan te mogen bieden. Om deze redenen ligt het invoeren van een wettelijk tuchtrecht dan ook niet voor de hand.
Alvorens te komen tot een wettelijke regeling van tuchtrecht voor een beroepsgroep, zou eerst sprake moeten zijn van een duidelijk afgebakende groep van beroepsbeoefenaren, voor wie een duidelijk en eenduidig normenkader geldt, met daarin onder meer gedragsregels, dat bovendien breed draagvlak geniet binnen de beroepsgroep. Alvorens een vorm van wettelijke beroepsregulering te overwegen, zal bovendien telkens bedacht moeten worden welke belemmeringen hiervan uitgaan voor het vrije dienstenverkeer en in hoeverre het middel proportioneel is in het licht van het daarmee beoogde doel.
Mijns inziens ligt het meer op de weg van de sector om te komen met initiatieven die kunnen bijdragen aan het voorkomen van misstanden en het verbeteren van de kwaliteit. De sector doet dit voor een belangrijk deel al, doordat privaatrechtelijke beroepsorganisaties eigen systemen van registratie, keurmerken en vormen van tuchtrecht hebben ingericht. Belastingadviseurs die zich daarbij aansluiten, kunnen zich afficheren door middel van een beschermd keurmerk waaraan waarborgen ten aanzien van kwaliteit en integriteit zijn verbonden. Klanten die diensten afnemen van zulke belastingadviseurs kunnen van deze waarborgen profiteren.
Hoe kan ervoor gezorgd worden dat belastingadviseurs een bepaald kennisniveau hebben? Bent u bereid hieraan eisen te stellen, bijvoorbeeld aan het aanvragen en behoud van een beconnummer?
Het beconnummer dient slechts als een registratienummer voor de Belastingdienst, het zegt niets over de deskundigheid of betrouwbaarheid van een belastingadviseur. Het beconnummer dient dus ook niet als een kwaliteitskeurmerk. Daar «belastingadviseur» geen bij wet beschermde titel is, is er geen rechtsbasis om wettelijke eisen te stellen aan het opleidings- of kennisniveau van een belastingadviseur.
Ook het stellen van eisen aan het aanvragen en behoud van een beconnummer en het verplichtstellen van een VOG acht ik niet passend. Hierdoor verwordt het beconnummer onbedoeld toch tot een kwaliteitskeurmerk, dat iets impliceert over de deskundigheid en/of betrouwbaarheid van de belastingadviseur. Hier is het beconnummer niet voor bedoeld. Bovendien past het niet in de taken van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken. Zoals aangegeven zal ik onderzoeken of het bestaande instrumentarium toereikend is en voldoende wordt ingezet.
Bent u bereid alsnog een VOG te verlangen voor het verstrekken van een beconnummer?
Zie antwoord vraag 9.
De evaluatie van de verhuurderheffing |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Helft minder sociale huurwoningen door verhuurderheffing»1 en het rapport van Companen en Thesor dat hierin wordt genoemd2?
Ja.
Deelt u de analyse dat het niet langer mogelijk is voor woningcorporaties om de verhuurderheffing op te brengen uit huurverhoging, verkoop van bezit en bezuinigingen op de bedrijfslasten? Zo ja, is dit volgens u een gunstige ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van Companen en Thesor (in opdracht van Aedes, VNG en Woonbond) laat zien dat de huren sinds 2018 slechts gematigd omhoog gaan, mede dankzij het Sociaal Huurakkoord tussen Aedes en Woonbond, en dat het aantal woningen dat verkocht wordt door corporaties daalt. In het rapport wordt mede op grond hiervan geconcludeerd dat de verhuurderheffing niet (volledig) op te brengen valt uit verkopen, huurverhogingen en besparingen op de bedrijfslasten. In lijn met de constatering in de Staat van de Corporatiesector wordt gemeld dat de kasstromen teruglopen en dat dit effect kan hebben op investeringen.
De rapportage van Aedes, VNG en Woonbond gaat echter niet in op de heffingsverminderingen in de verhuurderheffing. Deze hebben een significant financieel effect dat vooral de komende jaren tot uiting komt. Alle voorlopige investeringsverklaringen die tot en met 2019 zijn afgegeven hebben een termijn die uiterlijk in 2023 afloopt. Het gaat hierbij om de heffingsverminderingen voor onder meer sloop, transformatie en nieuwbouw en om de in 2019 ingevoerde heffingsvermindering voor verduurzaming. Dit zal in de komende jaren effect hebben op de kasstromen.
Het rapport van Aedes, VNG en Woonbond concludeert dat corporaties nu al niet meer kunnen investeren in nieuwbouw. Tot die conclusie wordt gekomen aan de hand van een benadering waarin investeringen geen effect mogen hebben op de kasstromen. De huidige – mede op kasstromen gebaseerde – financiële (leen)ruimte wordt daarmee buiten beschouwing gelaten, terwijl die sectorbreed voldoende is om (extra) investeringen te doen. Er is daarom geen aanleiding te denken dat corporaties nu al niet meer zouden kunnen investeren. Wel herken ik dat de netto kasstromen afnemen en dat dit op termijn de financiële ruimte zodanig kan beperken dat dit gevolgen heeft voor investeringen. In dit verband verwijs ik naar het onderzoek naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 52), waarin, in samenwerking met onder andere Aedes, in beeld wordt gebracht hoe de opgaven en middelen van corporaties zich op de middellange en lange termijn tot elkaar verhouden. Voor de zomer zal ik de resultaten hiervan aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat als dit wél mogelijk zou zijn, het verhogen van de huren en het verkopen van bezit onwenselijk zou zijn, omdat er een grote behoefte is aan betaalbare huurwoningen? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat de corporatiesector hun maatschappelijke opgave kan blijven uitvoeren. Daartoe behoort ook de betaalbaarheid en de realisatie van huurwoningen. Uit de meest recente Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) blijkt dat corporaties nog over voldoende middelen beschikken om op korte termijn invulling te geven aan hun maatschappelijke opgaven, bovenop de al voorgenomen plannen die corporaties hebben voor de periode tot en met 2023. Ook blijkt op basis van de huurenquêtes van Aedes dat woningcorporaties de huren gematigd laten stijgen binnen de randvoorwaarden van de maximale huursomstijging. De maximale huursomstijging is sinds dit jaar beperkt tot inflatievolgend3.
Deelt u de conclusie dat de verhuurderheffing heeft geleid tot een grote terugval in de nieuwbouw van betaalbare huurwoningen? Zo ja, bent u bereid om de verhuurderheffing te verlagen om het bouwen van betaalbare woningen te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Het is evident dat door de verhuurderheffing woningcorporaties minder geld hebben te besteden. Het is echter niet causaal vastgesteld dat enkel door de verhuurderheffing de investeringen zijn gestokt. De conclusie deel ik daarom ook niet. Uit onder meer de evaluatie van de verhuurderheffing uit 2016 en de rapportage over de verhuurderheffing uit 2020 blijkt dat de corporaties meer hadden kunnen investeren binnen de financiële kaders dan dat ze hebben gedaan. Dit wordt gesteund door de cijfers uit de IBW.
Ik vind het van belang dat corporaties door blijven bouwen, zeker ook in deze tijden van corona. Hiervoor heb ik ook al meerdere stappen ondernomen.
Zo heb ik samen met de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring Samen doorbouwen aan Nederland opgesteld.
Daarin zetten we alles op alles om aan de grote vraag naar woningen te voldoen en verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het klimaatakkoord te versnellen. Er zijn afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo moet voorkomen worden dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen. Daarnaast heb ik in mijn brief van 20 mei 2020 een pakket aan maatregelen voorgesteld om te kunnen blijven doorbouwen tijdens de coronacrisis (Kamerstuk 32 847, nr. 650)
Ook helpen de vele aanvragen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw, die begin dit jaar is opengesteld en per 1 juli gesloten wordt, bij het realiseren van woningen. Het gaat om aanvragen voor zo’n 80 duizend woningen. Verhuurders hebben na indiening van hun aanvraag 5 jaar de tijd om de woning te realiseren en de heffingsvermindering daadwerkelijk te ontvangen. Samen met de nog openstaande aanvragen van de oude regeling «heffingsvermindering nieuwbouw», die in 2018 werd gesloten, kunnen hiermee tot en met 2025 122.000 woningen worden gerealiseerd. Zoals in vraag 2 reeds aangegeven, zal ik voor de zomer de resultaten aan uw Kamer doen toekomen van het onderzoek naar aanleiding van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000-VII, nr. 52), waarmee in beeld wordt gebracht hoe de opgaven en middelen van corporaties zich op de middellange en lange termijn tot elkaar verhouden. Bevindingen uit dit onderzoek zullen betrokken worden bij de vormgeving van eventuele aanvullende maatregelen in de verhuurderheffing.
Begrijpt u de aarzeling van woningcorporaties om de grenzen van de financiële ratio’s op te zoeken, omdat zij zichzelf hiermee failliet investeren? Zo ja, welke opties worden er bekeken om woningcorporaties meer financiële ruimte te bieden?
Bij de presentatie van de uitkomsten van doorrekeningen van de IBW is steeds aangegeven dat het rationeel kan zijn voor een woningcorporatie om enige marge aan te houden op de WSW-normen voor de financiële ratio’s, zodat bij tegenvallende ontwikkelingen de borgbaarheid van nieuwe investeringen niet in het geding komt. Dat laat onverlet dat de IBW-doorrekeningen laten zien dat het overgrote deel van de corporaties extra investeringsruimte heeft bovenop de eigen investeringsvoornemens. Daar komt bij dat die voornemens gemiddeld ook maar voor ruwweg 2/3 deel worden gerealiseerd. Dat betekent dat de meeste corporaties op korte termijn meer zouden kunnen investeren dan ze nu doen. Op langere termijn kan dat heel anders liggen. Dat wordt in het kader van de eerder genoemde motie-Ronnes c.s. nader onderzocht.
Deelt u de analyse dat woningcorporaties nieuwbouw voor een belangrijk deel uit de kasstroom moeten financieren, terwijl deze dermate onder druk staat door de verhuurderheffing waardoor nieuwbouw in de toekomst onmogelijk wordt? Vindt u dat wenselijk in het licht van de toegenomen woningnood?
Nee, die analyse deel ik niet helemaal. Door de zeer lage financieringsrente komen de kasstromen bij nieuwbouw niet zwaar onder druk te staan op dit moment. Wel lopen corporaties het risico dat er bij renteherziening na bijvoorbeeld 10 jaar een hogere financieringsrente moet worden betaald, hetgeen mede de terughoudendheid bij corporaties inzake het plegen van nieuwbouwinvesteringen zou kunnen verklaren. Hierbij merk ik overigens op dat meer vermogende corporaties ook een deel van hun overtollige vermogen kunnen aanwenden om investeringen te financieren.
Wat is het effect geweest van de verhoging van de heffingsvrijevoet op de verdeling van de heffing over commerciële partijen en corporaties? Kunt u aangeven welk deel van de verhuurderheffing voorheen werd opgebracht door commerciële partijen, en welk deel nadien?
Tot en met 2017 werd verhuurderheffing afgedragen door ongeveer 3300 verhuurders. Vanaf 2018 is dit aantal gezakt naar 850 vanwege de stijging van de heffingsvrije voet. Als gevolg hiervan is vooral het aantal niet-toegelaten instellingen die geen verhuurderheffing meer betalen afgenomen. Van de heffingsplichtigen in 2018 is 40% een toegelaten instelling, waar dit voorheen 12% was. Toegelaten instellingen droegen in 2018 bij aan ongeveer 95% van de heffingsopbrengst. In 2017 was dit 93%. Dat het aandeel in de opbrengst van de verhuurderheffing hoger is dan het aandeel dat toegelaten instellingen uitmaken van het totaal aan heffingsplichtigen, heeft te maken met het feit dat toegelaten instellingen gemiddeld een veel groter aantal woningen in bezit hebben met een huur tot de liberalisatiegrens.
Erkent u dat er niet langer sprake is van een gelijk speelveld tussen woningcorporaties en commerciële partijen, omdat de belastingdruk bij corporaties veel groter is? Zo ja, vindt u dat een wenselijke ontwikkeling?
Woningcorporaties hebben met dezelfde fiscale spelregels te maken als commerciële partijen. Dus in die zin is er sprake van een gelijk speelveld. Wel worden van woningcorporaties maatschappelijke (soms onrendabele) activiteiten verwacht, maar daar staat tegenover dat corporaties daar compensatie voor kunnen krijgen, zoals een lagere financieringsrente door de overheidsachtervang bij borging door het WSW.
In het licht van de instortende bouw en de almaar toenemende woningnood, bent u van mening dat we ons het nogmaals mislopen van 100.000 betaalbare huurwoningen kunnen verloven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom gaat u niet over tot het verder verlagen van de verhuurderheffing voor woningcorporaties die nieuwbouw plegen?
Het is zeer van belang dat in Nederland gebouwd blijft worden. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan welke initiatieven ik hier heb genomen om de komende jaren door te blijven bouwen, zoals de heffingsvermindering nieuwbouw waarmee er 80.000 woningen in de komende 5 jaar gebouwd kunnen worden. Overigens wordt in het rapport van Companen en Thesor ten onrechte aangegeven dat zonder verhuurderheffing ruim 90.000 woningen extra zouden zijn gebouwd. De extra financiële ruimte betekent weliswaar dat dit financieel gezien mogelijk zou zijn, maar andere beperkingen zouden de bouw van deze woningen in de weg kunnen zitten. Zo blijkt ook nu de realisatiegraad van de voorgenomen investeringen van corporaties te zitten op maximaal 65–70%.
Kunt u de beleidsdoelstellingen van de verhuurderheffing uiteenzetten, en een onderbouwing geven van de wijze waarop de verhuurderheffing daaraan bijdraagt?
Zoals in de inleiding van de rapportage verhuurderheffing, die op vrijdag 29 mei aan de Tweede Kamer is gestuurd, staat geschreven is het doel van de verhuurderheffing geweest om inkomsten te genereren, waarbij de opbrengst zou oplopen tot € 1,7 miljard in 2017. In 2019 bedroeg de opbrengst van de verhuurderheffing € 1.688 miljoen.
Het voorgenomen uitstel van nieuwe btw-regels voor e-commerce van de Europese Commissie |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van de Europese Commissie om de invoering van nieuwe btw-regels voor e-commerce met zes maanden uit te stellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit uitstel ook uitstel betekent voor het heffen van btw op Chinese pakketjes?
Ja, dit leidt ertoe dat ook de btw-heffing wordt uitgesteld over pakketjes met een waarde van niet meer dan € 22 uit landen van buiten de Europese Unie die rechtstreeks naar consumenten worden gezonden.
Bent u het ermee eens dat deze gederfde btw-inkomsten zeer onwenselijk zijn, juist in deze tijd waarbij de staatsschuld oploopt?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet-heffen van btw op pakketjes onder de € 22,– zorgt voor een blijvend oneerlijk speelveld tussen Nederlandse (web)winkels en Chinese webwinkels zoals Alibaba?
Op basis van het zogenoemd «btw e-commerce pakket» wordt de btw heffing op grensoverschrijdende internetverkopen van goederen en diensten aan consumenten gemoderniseerd en vereenvoudigd. Deze handel is de afgelopen jaren zeer fors toegenomen. Dit heeft ertoe geleid dat de btw-regels aangepast moeten worden. Uitgangspunten hierbij zijn onder meer dat de btw wordt geheven in het land van bestemming en er gelijke concurrentievoorwaarden gelden voor bedrijven binnen en buiten de EU. Voor de handel van buiten de EU zal de heffing in veel gevallen verschuldigd zijn door de platforms die betrokken zijn bij de verkoop.
Op dit moment geldt er in Nederland een btw-vrijstelling bij de invoer van goederen met een intrinsieke waarde van niet meer dan € 22 voor consumenten in de EU. Deze -al tientallen jaren bestaande- vrijstelling komt omwille van het gelijke speelveld tussen non-EU en EU-ondernemers te vervallen. Om te voorkomen dat consumenten separaat de btw moeten afrekenen voor iedere zending die in Nederland wordt ingevoerd, veelal via de postbezorger, wordt er voorzien in een nieuw aangiftesysteem voor de leveranciers, het zogenoemde éénloketsysteem. Voor de afdracht van de btw in alle lidstaten waar zijn klanten zitten, kan de ondernemer zich dan registreren en aangifte doen in één lidstaat. Deze lidstaat zorgt er vervolgens voor dat de btw wordt doorgeleid naar de belastingdiensten van de andere betrokken lidstaten.
Hiernaast wordt eenzelfde systeem opgezet voor de levering van goederen en diensten binnen de EU. Implementatie van het omvangrijke pakket aan maatregelen en het op elkaar aansluiten van deze éénloketsystemen in alle lidstaten vergt veel van de IT systemen van de belastingdiensten. Diverse lidstaten, waaronder ook Nederland, hebben aangegeven niet op tijd klaar te zijn om inwerkingtreding per 1-1-2021 te kunnen garanderen. Ook van ondernemers wordt veel gevraagd met de implementatie van de nieuwe regels. De Corona crisis zet de tijdige implementatie alleen maar verder onder druk.
De Belastingdienst onderzoekt op dit moment op welke manier en per welke datum het e-commerce pakket kan worden geïmplementeerd (inclusief bijbehorende IT-systemen). Dit onderzoek is voor de zomer gereed. We zullen uw Kamer hier daarna zo snel mogelijk over informeren. Iedere vorm van uitstel zorgt voor een tijdelijk langer ongelijk speelveld tussen ondernemers buiten en binnen de EU. Voor de Belastingdienst, Douane, ondernemers en consumenten is het echter essentieel dat het nieuwe systeem goed wordt voorbereid en zoveel mogelijk gelijktijdig met de andere lidstaten wordt geïmplementeerd. Uiteraard streven alle lidstaten ernaar om het systeem zo snel mogelijk te laten functioneren.
Bent u bereid om dit namens Nederland ter discussie te stellen?
Zoals reeds aangegeven is Nederland één van de landen die 1 januari 2021 niet gereed is om het e-commercepakket naar behoren te laten functioneren. Daar komt bij dat sommige Nederlandse ondernemers ook hebben aangegeven meer voorbereidingstijd nodig te hebben. Nederland is dan ook om die redenen gebaat bij het voorgestelde uitstel.
Ziet u mogelijkheden om de btw op Chinese pakketjes zoals gepland in te voeren per 1 januari 2021, ook bij een generiek uitstel van de nieuwe btw-regels voor e-commerce? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland ziet geen mogelijkheden om de btw-vrijstelling per 1 januari 2021 af te schaffen. Het IT-systeem van de Belastingdienst is per die datum niet gereed om de forse toename aan btw-aangiftes te kunnen verwerken. Voor een goede werking van de interne markt is vereist dat alle lidstaten de nieuwe EU-wetgeving tegelijkertijd invoeren.
Kunt u toelichten hoe u dit oneerlijke speelveld wilt rechttrekken als het voorstel voor de nieuwe btw-regels wordt uitgesteld?
De eerder genoemde € 22 vrijstelling bestaat al tientallen jaren en is slechts een onderdeel van een meer omvattend pakket aan maatregelen. Door met name de toename van e-commerce hebben de lidstaten besloten dat er een einde moet komen aan het ongelijke speelveld tussen ondernemers buiten de EU en binnen de EU. De implementatie van het omvangrijke wetgevingspakket vergt echter een forse aanpassing van de IT-systemen van de Belastingdiensten en de ondernemers. Mede vanwege de corona is nader uitstel voor een EU-brede implementatie nodig. Tussentijdse maatregelen op een enkel onderdeel van het totale pakket liggen niet in de rede.
Bent u bereid bovenstaande vragen afzonderlijk en voor de eerstvolgende Europese top waar dit onderwerp wordt besproken te beantwoorden?
Het is ons op dit moment niet bekend of en zo ja, wanneer dit dossier op een Europese top wordt besproken. De verwachting is wel dat de Ecofin Raad hier voor de zomer overeenstemming over bereikt.Dit zal waarschijnlijk via een zogenoemde schriftelijke procedure plaatsvinden.
De uitvoering van de aangenomen motie inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga/Baudet inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb en dan specifiek de verruiming van de carry back en carry forward11?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?
De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding om doorlopend onderzoek te doen naar mogelijke economische en fiscale maatregelen die het Nederlandse bedrijfsleven in deze zware periode kunnen ondersteunen. In dit kader is reeds een breed pakket aan maatregelen genomen die onder andere tot doel hebben om onmiddellijk een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de liquiditeitspositie van ondernemers. Het is immers van belang dat ondernemers die op dit moment in moeilijkheden verkeren als gevolg van de coronacrisis, ook op dit moment worden ondersteund. In de aangenomen motie verwijzen de leden Van Haga en Baudet naar de huidige termijnen voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (één jaar achterwaarts en zes jaar voorwaarts) en verzoeken deze leden te onderzoeken of een verruiming van deze huidige verliesverrekeningstermijnen kan bijdragen aan het verbeteren van de liquiditeitspositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Om de liquiditeitspositie van het bedrijfsleven te verbeteren heb ik inmiddels in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis – vooruitlopend op wetgeving – een aanvullende fiscale maatregel getroffen die dit doel nastreeft.2 Belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting wordt daarin namelijk de mogelijkheid geboden om, met inachtneming van een aantal voorwaarden, een zogenoemde fiscale coronareserve te vormen. De vorming van een dergelijke reserve is ook in lijn met een andere motie van de leden Van Haga en Baudet die is aangenomen.3 De reserve zorgt er immers voor dat belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bij het bepalen van de winst die zij in het jaar 2019 genoten hebben, geheel of gedeeltelijk een reserve kunnen vormen in verband met het coronagerelateerde verlies dat zich naar verwachting voor zal doen in het jaar 2020. De vorming van de reserve verlaagt de winst van het jaar 2019, waardoor minder vennootschapsbelasting betaald hoeft te worden. Belastingplichtigen kunnen op deze manier (een deel van) het bedrag dat zij reeds op basis van de voorlopige aanslag 2019 hebben betaald, terugkrijgen. De fiscale coronareserve valt in het jaar 2020 vrij in de winst. De wetgeving omtrent de fiscale coronareserve wordt op dit moment voorbereid en zal worden opgenomen in het Belastingplan 2021.
Verder merk ik op dat ik vooralsnog geen aanleiding zie om de termijnen van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting op korte termijn te verruimen. Verliesverrekening leidt in zijn algemeenheid namelijk niet tot een snelle verbetering van de liquiditeitspositie en vormt derhalve geen onmiddellijke stimulans voor het doen van investeringen. Immers, een belastingplichtige kan het fiscale verlies dat hij in een boekjaar lijdt pas aan het einde van dat boekjaar berekenen. Dat verlies kan vervolgens op zijn vroegst (gedeeltelijk en voorlopig) worden verrekend zodra de aangifte vennootschapsbelasting over dat verliesjaar is ingediend.4 Bij vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting over het verliesjaar wordt het (volledige) verlies definitief verrekend met de winsten van het voorafgaande jaar. Indien het boekjaar van een belastingplichtige eindigt op 31 december 2020, betekent dit dat een (gedeeltelijke en voorlopige) teruggaaf als gevolg van achterwaartse verliesverrekening op zijn vroegst in de loop van het jaar 2021 beschikbaar is. Bij voorwaartse verliesverrekening is het vanzelfsprekend dat het liquiditeitsvoordeel op een nog later moment optreedt, aangezien dit afhankelijk is van toekomstige winsten. Vanwege dit effect vind ik het belangrijk om op dit moment de nadruk te leggen op maatregelen die op kortere termijn een bijdrage leveren aan de verbetering van de liquiditeitspositie van belastingplichtigen.
Kunt u aangeven of en zo ja, wanneer u deze motie zult verwerken in wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welk belastingjaar het eerste jaar zal zijn waarvoor de verruiming van de carry back en de carry forward zal gelden?
Zie antwoord vraag 2.
Het verstrekken van volledige dossiers aan gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel gedupeerden die hun dossier hebben opgevraagd hebben 5 mei 2020 een brief ontvangen met daarin uitstel van het toesturen van hun persoonlijke dossier?1
In totaal hebben per 14 mei jl. 633 personen de brief ontvangen. Deze brief is niet alleen om betrokkenen de voortgang te laten weten maar ook wordt in de brief aangegeven dat Toeslagen hen telefonisch zal benaderen om uit te zoeken aan welke informatie de grootste behoefte is.
Snapt u dat het voor mensen die hun dossier al hebben ontvangen zeer vreemd overkomt om de uitstelbrief te ontvangen en dat zij daardoor niet het idee hebben dat de crisisorganisatie de administratie op orde heeft?
Ja dat snap ik. Helaas is aan 13 personen toch deze brief verzonden, terwijl zij al in het bezit waren van hun dossier. Met hen is inmiddels telefonisch contact opgenomen.
Waarom bent u overgegaan tot het uitstellen van het toesturen van dossiers, terwijl mensen al enkele maanden tot meer dan een half jaar wachten op hun gegevens?
Omdat ik wil dat deze ouders zo snel mogelijk precies de informatie kunnen krijgen die zij van de Belastingdienst willen hebben over hun persoonlijke situatie. Gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier». Daarnaast is gebleken dat het samenstellen van een dossier zeer tijdrovende is, veel menskracht van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen vergt, terwijl deze organisatie ook druk bezig is met het (voorbereiden van) de financiële compensatie aan gedupeerde ouders. Gemiddeld duurt het samenstellen van een dossier 400 uur. In de op 28 april jl. toegestuurde Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag heb ik de uitdagingen geschetst om tegemoet te komen aan de wens tot inzage in de dossiers.2 Het tijdig, volgens de eerder gecommuniceerde termijn van 12 weken, vervaardigen van alle nog openstaande aanvragen van dossiers is gezien de benodigde menskracht onmogelijk. De redenen hiervoor zijn dat de dossiers zijn opgebouwd uit vaak honderden documenten en soms duizenden pagina’s die opgeslagen zijn in verschillende systemen. De betreffende documenten moeten worden hernoemd en in de juiste volgorde geplaatst, zodat de documenten op een logische volgorde in de dossiers terecht komen. De documenten moeten vervolgens handmatig worden gelakt om te voorkomen dat privacy-gevoelige gegevens over anderen dan de aanvrager zichtbaar zijn. De huidige werkwijze houdt in dat de persoon die het dossier heeft opgevraagd, wordt gebeld. In dat gesprek wordt de informatiebehoefte vastgesteld. Vervolgens wordt een afspraak gepland om de vragen te beantwoorden. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld. Met deze werkwijze wordt geprobeerd sneller antwoord te geven op vragen die de ouder heeft over zijn dossier. Over deze nieuwe werkwijze heeft overleg plaatsgevonden met de Nationale ombudsman waarbij suggesties van zijn kant in het procesontwerp zijn meegenomen. De Nationale ombudsman zal toezicht houden op deze nieuwe werkwijze.
Hoeveel mensen hebben documenten die betrekking hebben op de besluitvorming over het stopzetten en terugvorderen van kinderopvangtoeslag aangevraagd via de ter beschikking gestelde brief van de Bond voor Belastingbetalers?2 Hoeveel van deze dossiers zijn verschaft en hoeveel mensen hebben een brief gekregen met uitstel?
Deze subgroep van de dossierverzoeken is niet specifiek in beeld gebracht. De dossierverzoeken worden niet geregistreerd aan de hand van het gebruikte format, zoals dat van de Bond van Belastingbetalers.
Hoeveel mensen hebben hun dossier opgevraagd na de actie van gedupeerden in Rotterdam op 11 november 2019?3 Hoeveel daarvan hebben hun dossier inmiddels ontvangen en hoeveel wachten nog op antwoord?
In totaal hebben per 14 mei jl. 661 ouders hun dossier opgevraagd. Hiervan hebben 41 ouders, die hun verzoek hebben gedaan op 11 of 12 november, hun dossier ontvangen. 620 Ouders moeten hun dossier nog krijgen, 29 hiervan maken nu onderdeel uit van de eerste groep met deze werkwijze.
Hoe verlopen de gesprekken die gevoerd worden met mensen die gebeld worden om te weten welke informatie zij precies willen hebben?
De gesprekken met deze mensen zijn vaak lang en emotioneel. Het gaat soms om mensen die het vertrouwen in de Belastingdienst zijn kwijtgeraakt. Toch blijkt dat in veel gevallen mensen het prettig vinden om gehoord te worden en een persoonlijk behandelaar toegewezen te krijgen. Daarnaast blijkt inderdaad dat in veel gevallen de eigenlijke informatiebehoefte niet altijd aansluit bij het ingediende verzoek «inzage dossier», maar ook geholpen zijn met het toesturen van een samenvatting of een concreet antwoord op hun vragen.
Welke inspanning is er, na het versturen van de laatste dossiers in februari, gepleegd om meer dossiers van gedupeerden samen te stellen? Klopt de indruk dat het samenstellen stil is komen te liggen na de laatste verzending? Kunt u uw antwoord toelichten?
Graag wil ik benadrukken dat mijn eerste prioriteit ligt bij het herstel en compensatie van en voor de gedupeerde ouders. Er is voor de ouders die verzocht hebben om inzage in hun dossier afgelopen maanden gewerkt aan een nieuwe werkwijze (zie ook vraag 3). Enerzijds omdat gebleken is dat de eigenlijke informatiebehoefte niet helemaal aansluit bij het verzoek «inzage dossier» van de ouders, anderzijds omdat het samenstellen van een dossier een tijdrovende klus is, die veel menskracht vergt. Daarnaast wil ik maximaal maatwerk leveren, omdat gebleken is dat daar de behoefte van de ouders ligt. Overigens wil ik wel graag benadrukken dat voor de herbeoordeling ten behoeve van herstel en compensatie het niet noodzakelijk is om eerst een compleet dossier per gedupeerde samen te stellen.
Erkent u dat mensen simpelweg willen weten op basis van welke gronden is beoordeeld waarom er geen recht op kinderopvangtoeslag was en zelfs alles voor meerdere jaren moest worden teruggevorderd? Erkent u tevens dat zij die informatie verdienen te hebben voordat hun zaak wordt bekeken vanuit de crisisorganisatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja ik snap heel goed dat betrokkenen precies willen weten op basis van welke documenten en/of bewijzen er indertijd beslissingen genomen waardoor ze zich, soms al jaren, zwaar gedupeerd voelen. Ik wil daarom inzetten op maatwerk voor deze groep, inclusief persoonlijke gesprekken waar ik zelf ook bij aanwezig ben geweest, in plaats van het uitsluitend toesturen van documenten. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. Wanneer de ouder na de gesprekken alsnog een volledig dossier wenst te ontvangen, zal het dossier uiteraard worden samengesteld.
Kunt u aangeven waarom het zo moeilijk is om de onderliggende documentatie die betrekking heeft op de besluitvorming rond recht op kinderopvangtoeslag, het terugvorderen ervan en vaak het oordeel dat iemand met opzet/ grove schuld heeft gehandeld, te genereren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Wanneer de Belastingdienst geen onderliggende documentatie (meer) heeft, hoe gaan gedupeerden dan ooit herbeoordeeld worden op hun recht op kinderopvangtoeslag en eventuele compensatie? Kunt u aangeven hoe dit probleem ondervangen gaat worden?
In mijn brief van 13 maart jl. heb ik aangegeven dat het voor de beginjaren van het Toeslagenstelsel (2005 tot en met 2009) onwaarschijnlijk is dat Toeslagen over alle noodzakelijke informatie beschikt om het recht op reparatie voor alle ouders volledig te kunnen beoordelen.5 Mogelijk hebben ook ouders geen documenten meer uit deze periode Ik doe mijn uiterste best om in samenwerking met bijvoorbeeld banken en opvangorganisaties te kijken welke informatie nog bij hen kan worden opgevraagd. Er moet beoordeeld worden of het aannemelijk is dat er op grond van de wel beschikbare gegevens en de context van het specifieke geval aanspraak bestaat op herstel. Ondanks inspanningen van alle betrokken partijen blijft het mogelijk dat voor een deel van de ouders niet kan worden vastgesteld of zij in aanmerking komen voor reparatie en dat deze niet kan worden toegekend.
Welk perspectief is er om mensen hun dossier of op zijn minst de onderliggende documentatie te verstrekken die leidde tot het stopzetten en terugvorderen? Wanneer krijgen mensen wél hun gegevens?
De betrokken personen worden deze maand gebeld. In die gesprekken wordt gevraagd naar hun informatiebehoefte. Als deze inventarisatie is afgerond kan en zal een globale planning gemaakt worden van wanneer en hoe hier zo goed én snel mogelijk recht aan kan worden gedaan.
Klopt het dat een burger krachtens de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), artikel 15 het recht heeft om binnen vier weken (of wanneer de Belastingdienst uitstel vraagt binnen acht weken) recht heeft om al zijn/haar gegevens in te zien bij de Belastingdienst?
De AVG geeft een burger verschillende rechten, waaronder het recht op inzage. De verwerkingsverantwoordelijke verstrekt de betrokkene onverwijld en in ieder geval binnen een maand na ontvangst van het verzoek krachtens de artikelen 15 tot en met 22 informatie over het gevolg dat aan het verzoek tot inzage is gegeven. Afhankelijk van de complexiteit van de verzoeken en van het aantal verzoeken kan die termijn indien nodig met nog eens twee maanden worden verlengd. De verwerkingsverantwoordelijke stelt de betrokkene binnen één maand na ontvangst van het verzoek in kennis van een dergelijke verlenging. In dit verband merk ik op dat via het inzagerecht op grond van de AVG, een betrokkene inzage kan krijgen in de persoonsgegevens die de Belastingdienst over hem verwerkt en informatie kan krijgen over het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt en of, en zo ja met wie, de persoonsgegevens worden gedeeld. Onder persoonsgegevens wordt verstaan alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, zoals naam, adres, woonplaats en het burgerservicenummer. Het gaat hierbij dus niet om bevindingen uit en oordeelsvorming gebaseerd op onderzoeken.
Zoals uw Kamer ook opmerkt in de vraagstelling is door de betrokken ouders om het volledige dossier verzocht, teneinde te weten te komen op basis waarvan is de Belastingdienst/Toeslagen tot het oordeel is gekomen dat er geen recht op kinderopvangtoeslag meer was. Ouders hebben dan in beginsel niets aan feitelijke persoonsgegevens die op basis van een AVG-inzageverzoek kunnen worden verstrekt, maar hebben behoefte aan de bevindingen uit onderzoeken en oordeelsvorming. Om deze reden zijn verzoeken om een kopie van het volledige dossier niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG.
Bent u bekend met de uitvoeringswet AVG, waarvan artikel 34 luidt: «Een schriftelijke beslissing op een verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening wordt genomen binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen en geldt, voor zover deze is genomen door een bestuursorgaan, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.»?
Ja.
Heeft u tijdig (binnen een maand of na verdaging binnen drie maanden) een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking genomen op de inzageverzoeken? Zo nee waarom heeft u geen formele besluiten gestuurd?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is beschreven, zijn de dossierverzoeken niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. Dit houdt in dat er op deze verzoeken geen beslissingen zijn genomen die kwalificeren als een besluit, waarvoor bezwaar en beroep openstaat.
Indien u geen formeel besluit genomen heeft, kunnen de ouders dan op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Belastingdienst formeel in gebreke stellen en binnen twee weken het dossier eisen?
De Belastingdienst is op basis van de Awb verplicht om een besluit deugdelijk te motiveren. De motiveringsplicht ziet met name op het geven van een onderbouwde uitleg waarom het besluit is genomen. Om dit te ondersteunen kan het noodzakelijk zijn om stukken te verstrekken. Al bij het oorspronkelijke besluit (tot bijvoorbeeld neerwaartse correctie van de toeslag of het ongegrond verklaren van een bezwaarschrift) had de informatie die hieraan ten grondslag lag met de ouders moeten worden gedeeld. Als er geen motivering is gegeven en de belanghebbende hier later om verzoekt, dient er binnen een redelijke termijn alsnog een motivering te worden verstrekt.
Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Ook het verzoek om een motivering is geen aanvraag om een besluit als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Artikel 6:12 van de Awb is derhalve niet van toepassing.
Uiteraard moet er binnen een redelijke termijn gehoor worden gegeven aan een verzoek om een nadere motivering. Wat een redelijke termijn is, hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals de complexiteit van de zaak en de grootte van het dossier. Hierbij speelt een grote rol dat de Belastingdienst/Toeslagen geen eenduidige klantdossiers heeft die een-op-een verstrekt kunnen worden. Over burgers zijn gegevens opgeslagen over meerdere soorten toeslagen, meerdere jaren en meerdere vormen van behandeling. Het systeem van bevoorschotting en definitieve toekenning brengt een veelheid aan tussentijdse wijzigingen mee, die in verschillende fasen en teams worden behandeld. Het gaat dan bijvoorbeeld over dienstverlening, toezicht, bezwaar, beroep en klacht. Om aan de vraag van ouders te voldoen en alle beschikbare informatie te verstrekken, moet informatie uit diverse systemen worden uitgeprint en gebundeld in mappen. Dit vergt geruime tijd, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat ouders, die dan binnen twee weken geen besluit krijgen en het dossier, een dwangsom per dag kunnen vragen bij de Belastingdienst (ex artikel 4:17 Awb)?
Nee, dat klopt niet. Het verstrekken van (stukken ter ondersteuning van) de motivering maakt onderdeel uit van het oorspronkelijke besluit en vormt geen op zichzelf staand besluit dat binnen een vastgestelde termijn moet worden genomen. Derhalve is artikel 6:12 van de Awb niet van toepassing en kan ook artikel 4:17 van de Awb geen toepassing vinden.
Waarom heeft u afgezien van het nemen van formele beschikkingen bij de vraag om inzage (die overigens onder de AVG vormvrij mag worden ingediend)?
Zoals in de antwoorden op vraag 12 en 14 aan de orde is gesteld zijn de verzoeken om inzage niet behandeld als een verzoek conform artikel 15 van de AVG. De betrokken ouders hebben gevraagd om inzage in hun dossier om informatie te krijgen over de bevindingen uit onderzoeken en de oordeelsvorming die tot de stopzetting of neerwaartse correctie van de kinderopvangtoeslag hebben geleid. Deze informatie kan niet worden verkregen met een verzoek tot inzage op grond van artikel 15 van de AVG. Een dergelijk verzoek beperkt zich namelijk slechts tot feitelijke persoonsgegevens.
Lukt het u om ofwel binnen twee weken de dossiers te geven, dan wel een formeel besluit te nemen, dan wel een schadevergoeding toe te kennen, omdat de Belastingdienst hier wederom in gebreke blijft ten opzichte van de ouders (graag een uitgebreid antwoord)?
Zie hiervoor ook bovenstaande antwoorden. Alle ouders zullen nog deze maand gebeld worden en zal geïnventariseerd worden waar precies hun behoeft ligt en hoe hier vanuit de Belastingdienst zo goed en snel mogelijk aan voldaan kan worden.
Wat is de uiterste datum, waarop mensen die vorig jaar hun hele dossier gevraagd hebben, dat dossier ook krijgen?
Hierover informeer ik uw kamer volgende maand.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden i.v.m. de gesprekken van 18 mei en het debat van 19 mei?
Deze antwoorden zijn voor het debat, dat gepland is op 26 mei, verstuurd.
Het recht op toeslagen in combinatie met wezenpensioen |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u reageren op de situatie van de pleegmoeder wiens pleegkind een wezenpensioen ontving en hierdoor het recht op huurtoeslag met terugwerkende kracht verloor?1
Hoewel ik niet op individuele casussen kan ingaan, geldt in zijn algemeen voor thuiswonende (pleeg)kinderen tot 23 jaar een inkomensvrijstelling (€ 4.964,– in 2020). Naast deze algemene vrijstelling kan de belanghebbende verzoeken om bepaalde bijzondere inkomens buiten beschouwing te laten voor de inkomenstoets van de huurtoeslag. Dit geldt onder meer voor wezenuitkeringen die met toepassing van artikel 49 van de Algemene nabestaandenwet aan een ander dan de wettelijke vertegenwoordiger van het kind betaalbaar zijn gesteld.
Tot voor kort gold voor een verzoek tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen een termijn van zes weken voor de toeslagontvanger na de definitieve berekening voor desbetreffend toeslagjaar (de bezwaartermijn). In de praktijk is gebleken dat deze termijn erg kort is, mede omdat de regeling als complex kan worden ervaren. Bovendien kunnen de financiële gevolgen van het te laat indienen van een dergelijk verzoek groot zijn, bijvoorbeeld doordat huurtoeslag moet worden terugbetaald. Om te voorkomen dat huishoudens als gevolg van de korte termijnen onnodig (huurtoeslag mislopen, is in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de termijn voor deze verzoeken met het Verzamelbesluit Toeslagen van 17 april 2020 (nr. 2020–72441)2 verruimd tot vijf jaar na het verstrijken van de laatste dag van het berekeningsjaar. Belanghebbenden kunnen daardoor tot 31 december 2020 verzoeken bijzonder inkomen voor het berekeningsjaar 2015 buiten beschouwing te laten voor de huurtoeslag. Zo kunnen belanghebbenden die door de korte termijn eerder geen gebruik hebben gemaakt van de regeling, alsnog een beroep hierop doen.
Ook na deze wijziging blijft het wel noodzakelijk dat een belanghebbende zelf een aanvraag tot het buiten beschouwing laten van bijzonder inkomen doet. Op basis van uitsluitend de beschikbare informatie uit de aangifte is het voor de Belastingdienst niet mogelijk vast te stellen of een bepaald inkomen kwalificeert als bijzonder inkomen. Met het verruimen van de termijnen krijgen belanghebbenden aanzienlijk meer tijd om (alsnog) een beroep te doen op de regeling.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat het recht op toeslagen verdwijnt als het inkomen van inwonende kinderen wordt meegerekend? Deelt u de mening dat dit zeker geldt op het moment dat een inkomen dat überhaupt niet moet worden meegerekend, zoals in het betreffende geval een door de voogd verstrekt wezenpensioen, de oorzaak is van het verdwijnen van het recht op toeslagen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weeskind niet op deze manier emotioneel belast moet worden met deze financiële gevolgen van haar wees zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom de betreffende pleegouder naar eigen zeggen twee jaar bezig is geweest om duidelijkheid te krijgen over de situatie maar dat de Belastingtelefoon niet in staat bleek die te bieden? Is de Belastingdienst voldoende toegerust om de complexiteit van het belastingstelsel toe te lichten aan burgers en kleine bedrijven?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet op individuele casussen ingaan. Als het zo is dat iemand twee jaar geen antwoord krijgt op zijn of haar vraag, is dat natuurlijk niet goed. In zijn algemeenheid kunnen burgers en ondernemers en hun intermediairs vragen stellen aan de Belastingtelefoon. Als het gaat om een complexe situatie die de medewerker van de Belastingtelefoon niet direct kan beantwoorden, wordt de beller aangeboden om teruggebeld te worden door een inhoudelijk specialist. Het hangt van de complexiteit van het vraagstuk af hoe snel een burger of ondernemer duidelijkheid kan worden verschaft over zijn situatie. Voor de dienstverlening van de Belastingdienst aan burgers en ondernemers en de keuzes die hieraan ten grondslag liggen verwijs ik graag naar het jaarplan 2020.
Signalen van burgers die zich niet gehoord voelen door de Belastingdienst of niet tevreden zijn over de dienstverlening nemen wij uiteraard altijd serieus. In dat kader verwijs ik ook graag naar het externe onderzoek dat de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en ik hebben uitgezet om te komen tot een fundamentele transformatie van de dienstverlening en interactie bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Op dit moment is dat onderzoek in volle gang, over de uitkomsten daarvan en de maatregelen die we daaraan zullen verbinden zal ik u uiteraard informeren.
Hoe vaak komt het voor dat burgers en bedrijven twee jaar of langer geen antwoord op hun vragen krijgen? Hoe vaak komt dit voor bij multinationals? Kunt u een verklaring geven voor het verschil in «dienstverlening»? Welke beleidskeuzes liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom worden inkomsten die sowieso als bijzondere inkomsten moeten worden beschouwd niet automatisch als dusdanig gerekend bij de definitieve aangifte zodat onterechte terugvordering wordt voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of de verlengde bezwaartermijn inderdaad zal worden toegepast op het betreffende geval?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom moet ieder kafkaësk probleem dat zich voordoet bij de Belastingdienst via de media worden aangekaart om een oplossing te forceren?
Zie antwoord vraag 4.
Het door de Belastingdienst toekennen van verzuimboetes terwijl uitstel van aangifte is aangevraagd |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak door welk percentage van bedrijven en zelfstandigen uitstel van aangifte voor bijvoorbeeld btw of loonheffing is aangevraagd en verleend vanwege de coronamaatregelen?
In alle gevallen waarin om versoepeld uitstel van betaling is verzocht, is ook uitstel verleend. Het uitstel geldt in eerste instantie voor 3 maanden. Er is geen uitsplitsing beschikbaar naar zelfstandigen en andere bedrijven/rechtsvormen.
Herkent u de signalen dat desondanks toch naheffingsaanslagen worden uitgedeeld als btw of loonheffing niet op tijd wordt betaald terwijl uitstel is verleend? Zo ja, hoe vaak is sprake geweest van een verzuimboete die opgelegd werd aan een bedrijf dat uitstel heeft verkregen?
Het proces voor het aanvragen van versoepeld uitstel van betaling in de coronacrisis is voor de aangiftebelastingen, zoals btw en loonheffingen, als volgt. De ondernemer doet aangifte en draagt geen belasting af. Op dat moment is het nog niet mogelijk uitstel van betaling aan te vragen. Nadat de ondernemer een naheffingsaanslag heeft ontvangen, kan hij uitstel van betaling aanvragen.
De aangifteprocessen kennen zeer grote volumes die alleen geautomatiseerd kunnen worden verwerkt. Ook het opleggen van naheffingsaanslagen (en betalingsverzuimboetes) verloopt geautomatiseerd. Het inbreken op dat geautomatiseerde proces om te voorkomen dat de naheffingsaanslagen worden opgelegd, zou betekenen dat de behandeling van elke individuele aangifte verder handmatig moet verlopen. Dat is gezien de omvang van het aantal verzoeken niet alleen zeer riskant, maar ook niet uitvoerbaar vanwege het capaciteitsbeslag dat daarmee zou zijn gemoeid. Dit betekent dat de Belastingdienst de naheffingsaanslag oplegt en dat de ondernemer vervolgens uitstel van betaling kan vragen voor deze naheffingsaanslag.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de btw wordt ook automatisch een betalingsverzuimboete opgelegd. Voor de btw bleek het systeemtechnisch niet mogelijk het opleggen van betalingsverzuimboetes te voorkomen. Nadat een ondernemer uitstel van betaling heeft gevraagd, zorgt de Belastingdienst ervoor dat deze boete wordt vernietigd. De ondernemer ontvangt bericht dat de boete is vernietigd en hoeft zelf niets te doen.
Via de website en social-mediakanalen is gecommuniceerd dat een ondernemer die uitstel van betaling heeft aangevraagd eventuele opgelegde betalingsverzuimboetes niet hoeft te betalen. Deze informatie wordt ook opgenomen in een zogenoemde bijsluiter die eind juni wordt meegestuurd met de naheffingsaanslagen voor de btw en de loonheffingen.
Bij het opleggen van naheffingsaanslagen voor de loonheffingen legt de Belastingdienst geen betalingsverzuimboetes op. Dat betekent dat ook ondernemers die geen uitstel van betaling aanvragen, geen boete krijgen.
De reden hiervoor is dat het niet mogelijk is gebleken deze boetes voor de loonheffingen in een geautomatiseerd proces te vernietigen. Gegeven de grote aantallen was handmatige vernietiging van opgelegde boetes geen optie.
In de periode nadat uitstel van betaling is aangevraagd, ontvangt de ondernemer periodiek steeds nieuwe naheffingsaanslagen, waarbij alleen voor de btw ook betalingsverzuimboetes worden opgelegd. Ook deze boetes worden ambtshalve vernietigd en de ondernemer hoeft deze dan ook niet te betalen.
De verplichting om periodiek aangifte te doen blijft overigens bestaan, ook als uitstel van betaling is aangevraagd. Dat is niet alleen voor de processen van de Belastingdienst van belang, maar ook voor de ondernemer zelf. Zo is steeds duidelijk hoe hoog het bedrag is waarvoor uitstel is verleend en dat later moet worden terugbetaald. Ook wordt een boete voor het niet of niet tijdig doen van aangifte voorkomen. Voor de loonaangifte geldt bovendien dat UWV de daarmee door de ondernemer verstrekte gegevens gebruikt voor de NOW-regeling.
Hoe bent u omgegaan met de besluiten om massaal uitstel te verlenen voor deze belastingen? Is hierbij sprake geweest van individuele uitstelverlening en was u destijds van mening dat hiervoor voldoende capaciteit bij de Belastingdienst aanwezig was? Waarom is niet gekozen voor categorale uitstelverlening en uitzondering van verzuimboetes?
In de brief van 12 maart jl. van de ministers van Economische Zaken en Klimaat, Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer, is aangekondigd dat de Belastingdienst op verzoek uitstel van betaling verleent aan alle ondernemers die door de coronacrisis in liquiditeitsproblemen zijn gekomen of zullen komen. In de brief van 17 maart jl. is invulling gegeven aan die maatregel. Ondernemers kunnen met een brief of via een digitaal formulier uitstel van betaling aanvragen bij de Belastingdienst. Nadat het verzoek is ontvangen, zet de Belastingdienst de invorderingsmaatregelen stil en krijgen ondernemers per direct 3 maanden uitstel van betaling voor de belastingen waarvoor zij om uitstel van betaling verzoeken. Individuele beoordeling van het verzoek vindt later plaats, als een verzoek wordt gedaan voor uitstel langer dan 3 maanden.
Het is de bedoeling om het proces voor ondernemers zo eenvoudig mogelijk te maken met zo min mogelijk administratieve lasten. Ook voor de Belastingdienst moet er sprake zijn van een uitvoerbaar proces.
Is het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes een volledig geautomatiseerd proces?
Ja, het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes is een volledig geautomatiseerd proces. Ook het vernietigen van de betalingsverzuimboetes nadat uitstel van betaling is gevraagd, wordt geautomatiseerd ondersteund. Er zijn echter situaties waarin handmatig wordt besloten tot het opleggen van naheffingsaanslagen en verzuimboetes. Dat is bijvoorbeeld het geval als de Belastingdienst naar aanleiding van een controle een naheffingsaanslag oplegt.
Hoe kunnen bedrijven op een laagdrempelige manier de naheffingsaanslagen en verzuimboetes ongedaan laten maken? Gaat de Belastingdienst onterecht beboete bedrijven hierover actief informeren?
De naheffingsaanslagen vormen de basis voor het uitstel van betaling. Het verzoek om uitstel kan pas worden ingediend nadat een naheffingsaanslag is opgelegd. Gezien het vorenstaande is er geen aanleiding voor ondernemers om een naheffingsaanslag ongedaan te maken. In de aanslag wordt de betaalverplichting vastgelegd van het bedrag dat de ondernemer zelf heeft aangegeven (maar dat hij door de coronacrisis niet heeft betaald). De werkwijze ten aanzien van betalingsverzuimboetes is beschreven bij het antwoord op vraag 2.