Turkse kritiek op het Nederlandse immigratie- en integratiebeleid |
|
Cora van Nieuwenhuizen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Han ten Broeke (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Turkije bekritiseert hard Nederlands immigratiebeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de constante inmenging van de Turkse regering, nu bij monde van minister Celik, een negatieve invloed heeft op de integratiekansen van Turkse Nederlanders? Bent u van plan de Turkse regering ervan op de hoogte te brengen dat ook in de Turkse gemeenschap in Nederland zelf er grote zorgen zijn over de integratie, getuige de open brief van Turks-Nederlandse professionals in de Volkskrant van 10 januari 2010, een feit dat door de Turkse regering stelselmatig wordt verworpen en genegeerd?
Het kabinet is het niet eens met genoemde uitspraken van Minister Çelik. Nederland bepaalt zelf de integratievoorwaarden voor migranten. Daarbij is het aan Turkse Nederlanders om invulling te geven aan de mate waarin zij contacten met de Turkse regering wensen te onderhouden. Contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland mogen louter op basis van vrijwilligheid plaatsvinden. De inhoud van de open brief van Turks-Nederlandse professionals is, gezien de reactie van de Turkse minister, bekend bij de Turkse autoriteiten.
Kunt u, naar aanleiding van de opmerkingen van de Turkse minister, aan de Turkse regering vragen wat Nederland kan leren van Turkije op het gebied van integratie van minderheden, jeugdbeleid en de aanpak van ontspoorde jongeren? Kunt u uw Turkse collega ministers hierbij wellicht uitnodigen de Turkse visie en aanpak in Den Haag te komen toelichten?
In de voorbije periode is met de Turkse overheid geregeld gesproken over elkaars standpunten inzake integratie. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 2 februari jl. nadrukkelijk het Nederlandse integratiebeleid in Ankara uiteengezet. Dit kabinetsbeleid zal voortdurend in contacten met de Turkse overheid aan de orde blijven komen.
Deelt u de mening dat juist de sterke band met Turkije en Turks georiënteerde organisaties een rem is op de integratie van Turkse Nederlanders, zoals ook gesteld door Zihni Ozdil in de Volkskrant van 12 januari 2011?2
Turkse Nederlanders dienen hun individuele keuzevrijheid te behouden, gericht op participatie in de Nederlandse samenleving. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven in contacten met de Turkse overheid.
Kunt u, gezien het feit dat minister Verhagen op 4 oktober 2010 aangaf dat de kosten voor een verblijfsvergunning voor Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het associatieverdrag EU-Turkije juist zijn verlaagd, in tegenstelling tot de hernieuwde aantijging die minister Celik uit, aangeven of de Turkse regering de hoge kosten voor een verblijfsvergunning voor Nederlanders inmiddels zelf ook verlaagd heeft? Zo nee, zult u er werk van maken dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
De verlaging van de kosten voor een verblijfsvergunning voor Turkse onderdanen, die toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt, is inmiddels geëffectueerd. Dit verlaagde tarief geldt ook voor de gezinsleden van deze Turkse onderdanen. Nederland heeft in contacten met de Turkse autoriteiten de hoogte van de Turkse leges aan de orde gesteld. Het kabinet verwacht dat Turkije op zijn beurt, vanuit het oogpunt van reciprociteit, zijn tarieven zal verlagen.
Kunt u bij de Turkse regering onze zorgen uiten over de bescherming van minderheden als Alevieten, Koerden en Armeniërs in Turkije en het restrictieve beleid van de Turkse regering ten opzichte van de rechten van minderheden, zoals ook werd weergegeven in de Voortgangsrapportage Turkije 2010 van de Europese Commissie?3
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het laatste EU-uitbreidingspakket, deelt het kabinet de conclusie van de Europese Commissie dat nog een flinke inspanning vereist is ten aanzien van de rechten van minderheden in Turkije. In de contacten met Turkse autoriteiten is de bescherming van etnische en religieuze minderheden een belangrijk gespreksonderwerp. Het kabinet vraagt hier consequent aandacht voor, zowel in EU-verband als in contacten met de Turkse overheid.
Zult u ook, naar aanleiding van de Duitse en Oostenrijkse ervaringen in 2010 met Turkse integratiebemoeienis, onze zorgen over de aanhoudende inmenging van de Turkse regering met de integratie van in Nederland wonende minderheden delen met uw collega EU-ministers, waarvan een aantal immers dezelfde problemen ervaart? Zult u dit een rol laten spelen bij de onderhandelingen over Turkse toetreding tot de EU?
Nederland beschouwt dit vooraleerst als een bilaterale aangelegenheid. Daarbij geldt dat het kabinet in zijn contacten met Turkije het Nederlandse standpunt over het voetlicht zal blijven brengen. Bij de toetredingsonderhandelingen met Turkije richt de EU zich op de vastgestelde criteria die betrekking hebben op overname van de politieke en economische Kopenhagencriteria en de Europese wet- en regelgeving (acquiscommunautaire). Hier blijft het kabinet kritisch op toezien.
De onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een voormalige alleenstaande minderjarige asielzoeker in de Kerstperiode |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat een 18-jarige jongen uit Angola die al negen jaar alleen in Nederland verblijft, op 24 december 2010 één dag voor kerst, in vreemdelingenbewaring is geplaatst?1
Nee. De vreemdeling waar in deze vraag aan wordt gerefereerd werd op 22 december 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld.
Klopt het dat de rechtbank van Dordrecht in een uitspraak van 7 januari 20112 heeft geoordeeld dat deze vreemdelingenbewaring onrechtmatig was, derhalve niet had mogen plaatsvinden, en de bewaring van deze jongen onmiddellijk moet worden opgeheven? Is dit laatste inmiddels gebeurd?
Op 7 januari 2011 is de vrijheidsontnemende maatregel, die was opgelegd op 22 december 2010, opgeheven op last van de rechtbank. De vreemdeling werd in vrijheid gesteld.
Klopt het dat de rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingenbewaring in deze zaak is gebruikt om deze kwetsbare jongen te dwingen mee te werken aan terugkeer naar Angola? Zo ja, to welke reactie geeft dit u aanleiding? Bent u ervan op de hoogte dat de mate van medewerking aan terugkeer geen grond is om een vreemdeling in de gevangenis te zetten? Zo ja, wat is de verklaring dat hiertoe in deze zaak toch toe is overgegaan? Waarom wordt een vreemdeling in bewaring geplaatst terwijl er geen aspecten van openbare orde spelen en er geen vluchtgevaar is?
Uit mijn beleid, zoals dat ook is bevestigd door de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, volgt dat een vrijheidsontnemende maatregel kan worden toegepast ten aanzien van de vreemdeling die niet of onvoldoende meewerkt aan zijn uitzetting. Juist door de oplegging van de maatregel wordt de mogelijkheid van uitzetting veilig gesteld, doordat permanent kan worden toegezien op de inspanningen tot terugkeer. Daarnaast wordt het zicht op uitzetting verscherpt en bevorderd. De noodzaak voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel wordt gemotiveerd aan de hand van de vreemdeling persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden. De mate van medewerking aan vertrek vormt een afweging in dit kader.
In het concrete geval van de door u aangehaalde zaak is door de procesvertegenwoordiger ter zitting – zoals ook blijkt uit de uitspraak – allereerst gewezen op het gebrek aan medewerking van de vreemdeling aan zijn uitzetting in de periode voorafgaand aan diens inbewaringstelling. Daarbij is verwezen naar de gedragingen van de vreemdeling bij gelegenheid van een presentatie bij de Angolese autoriteiten, zijn verklaringen tijdens de diverse vertrekgesprekken en het niet nakomen van gedane toezeggingen contact op te nemen met het IOM. Daarmee heeft de procesvertegenwoordiger een correcte presentatie gegeven van de feiten en omstandigheden van de zaak. Uw beschrijving van de gang van zaken ter zitting deel ik niet. Noch ben ik van mening dat de omstandigheden in deze zaak of de tijd van het jaar reden hadden moeten zijn om anders te handelen. Uiteraard ben ik bereid op uw verzoek het stenografische verslag aan de Tweede Kamer te zenden.
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat onvoldoende gebleken is dat niet met een lichter middel had kunnen worden volstaan en heeft hij gelast de bewaring op te heffen. De onderliggende rechtsvraag is in andere uitspraken afdoende uitgemaakt. Hoewel ik de conclusie van de rechter in onderhavige zaak op zichzelf niet volledig deel, heb ik besloten niet in hoger beroep te gaan en voor het moment te berusten in de feitelijk ontstane situatie. Deze uitspraak geeft echter geen aanleiding de uitvoering anders te instrueren.
Vreemdelingenbewaring zie ik als ultimum remedium en wordt als zodanig ook toegepast. Het proces is zodanig ingericht, dat de vreemdeling voorafgaand aan een inbewaringstelling wordt gehoord, teneinde te beoordelen of sprake is van feiten en omstandigheden welke aanleiding zouden kunnen geven van de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel af te zien. Ook na de inbewaringstelling van een vreemdeling wordt – indien zich relevante feiten of omstandigheden voordoen – bezien of deze aanleiding geven alsnog voor een lichter middel te kiezen.
Overigens zal ik naar aanleiding van de motie van het lid Gesthuizen c.s. de mogelijkheden om meer gebruik te maken van alternatieven voor vreemdelingenbewaring nader onderzoeken en uw Kamer hierover voor de zomer van 2011 informeren.
Klopt het dat uw procesvertegenwoordiger tijdens de zitting bij de rechtbank in eerste instantie heeft verhuld wat de werkelijke reden was van de inbewaringstelling en dat dit pas is toegegeven nadat hier door de rechter op is doorgevraagd? Zo ja, wat is hiervoor uw verklaring? Bent u bereid het stenografisch verslag van de rechtszitting aan de Tweede Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het mensonterend is om een jonge jongen die al negen jaar in Nederland is, jaren een verblijfsvergunning heeft gehad, alleen naar Nederland is gestuurd en al bijna zijn hele jeugd een onstabiel bestaan heeft geleid, één dag voor kerst uit zijn vertrouwde omgeving te halen en in de gevangenis te plaatsen, zonder dat hij iets misdaan heeft? Wat is uw verklaring dat, ondanks een poging vanuit de Tweede Kamer om de bewaring van deze jongen in elk geval tijdens de kerstdagen op te heffen, deze juridisch onrechtmatige en bovendien onmenselijke vreemdelingenbewaring toch is voortgezet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de rechtbank heeft geoordeeld dat in zaken als deze lichtere middelen dan bewaring hadden moeten worden toegepast? Zo ja, tot welke reactie geeft uu dit aanleiding? Waarom is dit nagelaten? In hoeverre worden lichtere middelen dan vreemdelingenbewaring standaard serieus overwogen door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de Vreemdelingenpolitie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze omstandigheid van de onrechtmatige vreemdelingenbewaring mee te wegen om ten aanzien van deze jonge Angolees gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?3
Uiteraard betrek ik bij mijn beslissing om al dan niet de discretionaire bevoegdheid toe te passen alle feiten en omstandigheden in deze zaak. Inzake de (on)rechtmatigheid van de bewaring, verwijs ik echter naar mijn bovenstaande antwoorden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen Overleg over vreemdelingenbewaring dat u met de Tweede Kamer heeft op 26 januari a.s?
De beslissing van de Raad van State dat illegalen niet meer aan de grens mogen worden aangehouden |
|
Cora van Nieuwenhuizen (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Illegalen mogen niet meer worden aangehouden aan grens»?1
Ja.
Is het waar dat het Mobiel Toezicht Vreemdelingen van de Koninklijke Marechaussee naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van State voorlopig onmogelijk wordt gemaakt?
Nee. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 december 2010 heeft wel directe gevolgen voor de uitvoering van het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) aan de grens met België en Duitsland.
Uit de uitspraak volgt dat controles nabij de grens met België en Duitsland die zijn gebaseerd op artikel 50 van de Vw2000 en A3/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onrechtmatig zijn. Hiermee is een deel van de vreemdelingrechtelijke bevoegdheden van de KMar vooralsnog niet toepasbaar. Er wordt nu zo veel mogelijk gebruik gemaakt van de beperkte mogelijkheden die het vreemdelingenrecht nog biedt.
Daarnaast kunnen ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee, in samenwerking met de politie, op grond van andere dan vreemdelingrechtelijke bevoegdheden controleren in de grenszone. De uitspraak ziet niet op de strafrechtelijke bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat deze grenscontroles langs de grens met België en Duitsland blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Grenszones zijn vaak extra gevoelig voor grensoverschrijdende criminaliteit en voor illegaliteit. Inzet van de Koninklijke Marechaussee is juist daar van groot belang.
Klopt het dat een aangehouden illegale vreemdeling een schadevergoeding heeft verkregen van € 1 365,–? Tot welke reactie geeft dit u aanleiding? Welke maatregelen bent u van plan te nemen om een soortgelijke schadevergoeding in de toekomst te voorkomen?
Ja.
Het genoemde bedrag is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aan betrokken vreemdeling toegekend als schadevergoeding voor de in bewaring verbleven periode. Het is staande jurisprudentie dat bij een onrechtmatig verblijf in bewaring een richtbedrag per in bewaring verbleven dag wordt toegekend als vergoeding voor immateriële schade. Daarvan wordt enkel afgeweken indien er bijzondere redenen zijn voor matiging van het bedrag.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zeker te stellen dat illegale vreemdelingen die aan de grens worden aangehouden in de toekomst kunnen worden vastgezet, ook indien zij geen strafbare feiten hebben begaan?
MTV controles zullen met spoed van een deugdelijke juridische basis worden voorzien. Daartoe wordt op korte termijn een wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 voorbereid.
Bent u bereid de Tweede Kamer middels een brief te informeren over de wijze waarop en op welke termijn u ervoor gaat zorgen dat de grenscontroles voor illegalen kunnen worden hervat? Wanneer denkt u deze brief aan de Tweede Kamer te kunnen toesturen? Bent u voornemens dit te koppelen aan de in het regeerakkoord opgenomen strafbaarstelling van illegaliteit en de handhaving? Zo ja, hoe en wanneer?
De brief over de gevolgen van de uitspraak voor het mobiel toezicht van de Koninklijke Marechaussee bij de binnengrenzen is samen met de beantwoording van deze Kamervragen naar de Tweede Kamer gezonden. De Kamer wordt separaat geïnformeerd over strafbaarheidstelling illegaliteit.
Kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Uitgesproken EO waarin de kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie centraal stonden?1
Ja.
Bent u bereid om in de Vreemdelingenwet op te nemen dat bij elk verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken een individuele, kenbare en gemotiveerde belangenafweging gemaakt moeten worden, in lijn met artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU Handvest en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet?
De in de vraagstelling genoemde belangenafweging vindt steeds plaats in het kader van de toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien er een voornemen bestaat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming af te wijzen, wordt in alle gevallen getoetst of de afwijzing een schending van voornoemd artikel zou opleveren.
Als het gaat om een verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken worden bovendien in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM enkele aspecten betrokken die specifiek zien op het minderjarige kind. Deze aspecten kunnen onder andere zijn: de duur van het legale verblijf in Nederland, de bijzondere situatie van het gezin in Nederland en de banden die het in Nederland wonende kind met het land van herkomst heeft. Het belang van het minderjarige kind zoals wordt verwoord in artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU handvest en het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) wordt derhalve in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM meegenomen en is daarmee voldoende gewaarborgd.
Ik acht het dan ook niet nodig om een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 door te voeren zoals in de vraagstelling bedoeld.
Bent u bereid om in het Vreemdelingenbesluit bij de familiebetrekkingen in artikel 3.14 ook die van de ouder van een minderjarige hoofdpersoon op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Vreemdelingenbesluit biedt thans reeds de mogelijkheid om belangen van kinderen te toetsen bij verzoeken om gezinshereniging.
De uitspraak van de Raad van State over de vreemdelingenbewaring van Irakezen |
|
Joël Voordewind (CU), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 over de vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling?
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat deze Irakese vreemdeling onrechtmatig in vreemdelingenbewaring is gehouden, terwijl het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een brief van 3 november 2010 duidelijk had aangegeven dat uitzettingen naar Irak in elk geval tot en met 24 november 2010 moesten worden opgeschort? Bent u zich ervan bewust dat rechtmatige vreemdelingenbewaring slechts kan bestaan als er zicht is op uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst?
Bij brief van 3 november 2010 is door het EHRM aangeven dat er voor 24 november 2010 een nader oordeel zou worden gegeven over de vraag of de algemene situatie in Irak rechtvaardigde dat verzoeken om interim measures zonder meer dienden te worden toegewezen. Tot 24 november 2010 zijn, zoals uw kamer op 4 november 2010 gemeld, geen uitzettingen verricht. Het is juist dat er in de periode van 3 november 2010 tot 24 november 2010 een uitzettingsbeletsel bestond. Echter, nu dit uitzettingsbeletsel in de tijd beperkt was, kon de maatregel van vreemdelingen bewaring in lijn met staande jurisprudentie van de Afdeling voortduren, nu het zeer wel mogelijk was dat de uitzetting na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen. Het EHRM heeft op 23 november 2010 aangegeven dat verzoeken om een interim measure te treffen vanaf dat moment wederom op individuele merites zouden worden beoordeeld en niet zonder meer zouden worden toegewezen. De maatregelen van vreemdelingenbewaring zijn voortgezet en de voorbereiding van de daadwerkelijke uitzetting is wederom ter hand genomen, behoudens die gevallen, waarin een maatregel niet kon worden voorgezet omdat een in het individuele geval getroffen interim measure na 24 november 2010 werd verlengd. Dit betrof ongeveer zes gevallen. In vier gevallen werd niet voldoende tijdig onderkend dat deze interim measures een duidelijke einddatum kenden en deze maatregelen zijn abusievelijk op of omstreeks 3 november 2010 beëindigd.
Er is in de periode tot 24 november 2010 en daarna steeds – voldoende – zicht op uitzetting geweest om de voortduring van de vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen te rechtvaardigen.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 in bewaring zaten, onrechtmatig in detentie zaten en recht hebben op een schadevergoeding? Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. De Afdeling heeft uitspraak gedaan op basis van de feiten die voorlagen in het individuele dossier. Mij is gebleken dat het beeld van de gang van zaken in andere procedures dat ter zitting is ontstaan, niet strookt met de werkelijke gang van zaken, zoals beschreven in antwoord op vraag 2. Door hetgeen tijdens de zitting aan de Afdeling door beide partijen is gepresenteerd, heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de minister de vreemdelingenbewaring van alle Irakese vreemdelingen heeft beëindigd, met uitzondering van die zaak welke voor de Afdeling werd gebracht. Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling haar uitspraak gedaan. Ik heb de vreemdeling op wie de uitspraak betrekking heeft uiteraard in vrijheid gesteld. De context van de zaak maakt evenwel dat ik van mening ben dat deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken.
Bent u tevens van mening dat de vreemdelingbewaring van alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 vastzaten, moet worden opgeheven? Is dit inmiddels gebeurd? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Op beide deelvragen is het antwoord ontkennend. Zoals uit de antwoorden 2 en 3 volgt, ben ik van mening dat de gekozen handelswijze niet onrechtmatig is.
Hoeveel Irakezen bevonden zich op 3 november 2010 in vreemdelingenbewaring? Hoeveel van hen zijn er in de periode van 3 november 2010 tot en met 24 november 2010 vastgehouden en hoeveel zijn er vrijgelaten? Hoelang hebben zij die niet zijn vrijgelaten uiteindelijk onrechtmatig in vreemdelingenbewaring gezeten?
Op 3 november 2010 bevonden zich ongeveer 160 Irakezen in vreemdelingenbewaring. Van die groep is de vreemdelingenbewaring van ongeveer 40 vreemdelingen om uiteenlopende redenen opgeheven in de periode tussen 3 en 24 november 2010. De andere Irakezen zijn in bewaring gebleven. Aangezien het een tijdelijk uitzettingsbeletsel betrof en het zeer wel mogelijk was dat de verwijdering na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen, is, zoals ik reeds uiteengezet heb, geen sprake van onrechtmatige vreemdelingenbewaring.
Welk beleid is door u in die periode toegepast met betrekking tot het al dan niet vrijlaten van Irakezen in vreemdelingenbewaring? Hoe kan het dat uw procesvertegenwoordiger ter zitting bij de Raad van State, waar hij uw beleid daaromtrent in een individuele zaak moest verdedigen, niet met zekerheid kon zeggen in welke gevallen de bewaring wel was opgeheven en in welke niet? Wat is uw oordeel daarover en over het feit dat het beleid blijkbaar niet eenduidig was, mede gelet op de kwetsbare positie en rechtszekerheid van Irakezen in vreemdelingenbewaring?
Mijn beleid heb ik in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. De procesvertegenwoordiger heeft zich in die zaak voorbereid op de feiten en omstandigheden van het individuele dossier. De betreffende vraag van de Afdeling over de gang van zaken in andere dossiers, was niet voorbereid. De procesvertegenwoordiger beschikte niet over de feitelijke informatie om ter zitting de stellingen van de advocaat van de vreemdeling te weerleggen. Deze gang van zaken is geen reden om ten aanzien van de groep als geheel een ander standpunt in te nemen.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken eens temeer bewijst dat u uitspraken van het EHRM adequaat moet opvolgen en dat het in vreemdelingenbewaring houden van mensen die niet kunnen worden uitgezet geen enkel doel dient en altijd moet worden voorkomen? Deelt u de mening dat voor deze Irakese vreemdelingen in deze situatie een lichter middel dan vreemdelingenbewaring had kunnen worden ingezet? Kan dit voor toekomstige Irakese vreemdelingen (voor wie een bewaringsgrond bestaat) alsnog, nu de terugkeer naar Irak nog steeds slechts zeer sporadisch mogelijk is? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Vreemdelingenbewaring is een laatste middel dat eerst wordt toegepast als niet met een lichter middel kan worden volstaan. Indien voldoende blijkt dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan de maatregel van vreemdelingenbewaring worden toegepast. Er is voldoende zicht op uitzetting om vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen in zijn algemeenheid te rechtvaardigen. Of de bewaring in het individuele geval gezien de feiten en omstandigheden moet voortduren, zal in dat dossier worden beoordeeld en kan door de rechter worden getoetst. Ik ben van oordeel dat ik in onderhavige casuïstiek de uitspraken adequaat zijn opgevolgd, zoals dat ook te doen gebruikelijk is.
Heeft deze uitspraak tevens tot gevolg dat in toekomstige situaties waarbij door het EHRM een soortgelijke gemotiveerde interim measure wordt afgegeven, de vreemdelingenbewaring van allen waarop die betrekking heeft, zal moeten worden opgeheven?
Deze uitspraak heeft dat gevolg niet. In mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb ik uiteengezet waarom deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de aard en inhoud van de getroffen interim measure.
De oproep van Turkse professionals om meer aandacht te schenken aan de integratieproblematiek van Turkse jongeren |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u de signalen van de groep Turks-Nederlandse professionals in het manifest1 over integratieproblemen onder Turkse jongeren? Hebt u informatie waaruit blijkt dat sprake zou zijn van afnemende binding met de Nederlandse samenleving onder Turkse of Turks-Nederlandse jongeren, toegenomen isolement of versterkte concentratie op de eigen Turkse afkomst, op andere personen van Turkse herkomst, op het geloof of op conservatieve Turkse organisaties? Is er wat dat betreft daadwerkelijk sprake van een trend ten opzichte van het verleden?
Hebt u andere signalen opgevangen die zouden wijzen op een negatieve ontwikkeling in de integratie en participatie van Turkse jongeren?
Herinnert u zich onder meer de stellingen in het Jaarrapport Integratie 2010 van het CBS dat enerzijds positief bericht over de integratie onder de tweede generatie allochtonen (waaronder Turkse jongeren), maar waarin ook onder meer wordt gesteld dat Turken minder vaak participeren, minder sociaal vertrouwen hebben, minder belangstelling hebben in de politiek en zich minder vaak grotendeels of geheel Nederlander voelen dan andere groepen niet-westerse allochtonen?
Welke verklaringen ziet u voor deze door het CBS geconstateerde feiten? Ziet u bijvoorbeeld specifieke belemmeringen of ontwikkelingen bij Turkse migranten, hun kinderen en kleinkinderen die succesvolle participatie in de Nederlandse samenleving bemoeilijken? Zo ja, welke zijn dat in uw ogen?
Kunt u toelichten of naar uw mening in het integratiebeleid voldoende aandacht is voor de specifieke problematiek van deze jongeren? In hoeverre is een gerichte aanpak van deze specifieke problematiek nog mogelijk, gelet op de in het regeerakkoord overeengekomen bezuiniging op specifiek integratiebeleid?
Wat voorop blijft staan, is de eigen verantwoordelijkheid van mensen om te investeren in hun toekomst in Nederland. Ook voor de Turkse Nederlanders geldt dat zij zelf als eerste aan zet zijn om hun achterstanden in te lopen.
Het kabinet stelt zich dan ook op het standpunt dat de problematiek waar een deel van de Turks-Nederlandse jongeren mee te maken heeft niet via specifiek beleid moet worden aangepakt. Daarmee worden groepen stelselmatig apart gezet. Dit is niet effectief. Personen moeten beoordeeld worden op hun gedrag en niet op hun herkomst.
Dit kabinet zet zich in voor een beter bereik en effectiviteit van het generieke beleid voor alle groepen. Daar waar sprake is van een bijzondere problematiek zal binnen de generieke aanpak maatwerk moeten plaatsvinden.
Acht u de verharding van het politieke klimaat, dat door de ondertekenaars van het manifest genoemd wordt als één van de oorzaken voor de door hen gesignaleerde toegenomen afkeer van de Nederlandse samenleving, als een probleem? Trekt u zich het signaal aan dat jongeren met een niet-westerse herkomst zich minder thuis gaan voelen in Nederland door het harde politieke klimaat? Zo ja, hoe denkt u daar verandering in te kunnen brengen?
Zoals in het antwoord op de vragen 1 tot en met 4 is aangegeven, worden de signalen van de schrijvers van het manifest vanuit de Turks-Nederlandse gemeenschap verschillend geduid. Dat geldt ook voor de mogelijke oorzaken. Uiteraard is het van belang dat iedere burger van Nederland zich thuis voelt in Nederland. De mate waarin mensen zich meer of minder thuis voelen, hangt van vele factoren af zoals het hebben van werk of de mate van participatie in de directe leefomgeving en breder in de samenleving, naast de eigen appreciatie van het meteorologisch, sociaal, economisch en politieke klimaat.
Bent u benaderd door de groep ondertekenaars en zo ja, wat heeft u daarmee gedaan? Bent u bereid om met hen het gesprek aan te gaan naar aanleiding van het manifest?
Er is op ambtelijk niveau overleg geweest met twee van de opstellers van het manifest en het Inspraakorgaan Turken (IOT). In het gesprek werd de inzet van dit kabinet onderschreven, dat men zelf verantwoordelijk is om mee te doen, maar voorts dat het ook van belang is dat het reguliere beleid ook allochtone jongeren, en dus ook de Turks-Nederlandse jongeren, in voldoende mate bereikt en op een effectieve manier helpt.
De opstellers zijn voornemens een expertmeeting te organiseren over de mogelijkheden voor Turks-Nederlandse jongeren om te participeren in de Nederlandse samenleving. De bedoeling is dat behalve de eigen gemeenschap ook welzijnsinstellingen, wetenschappers en bedrijfsleven worden betrokken. Afgesproken is om in gesprek te blijven over dit onderwerp met het IOT en de opstellers van het manifest.
De uitspraak van het Gerechtshof in Den Haag over de opvang van minderjarige kinderen van vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 januari 2011 over de opvang van een Angolees gezin met drie minderjarige kinderen?1 Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Ik heb kennisgenomen van deze uitspraak, en zal hiertegen in cassatie gaan. De uitspraak onderkent naar mijn mening onvoldoende dat terugkeer de verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf is, dat ouders primair verantwoordelijkheid dragen voor hun kinderen, en dat het derhalve niet aan de overheid is om zorg te dragen voor gezinnen met minderjarige kinderen op het moment dat de ouders weigeren om invulling te geven aan hun vertrekplicht.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak met ingang van heden geen (gezinnen met) minderjarige kinderen van asielzoekers en andere vreemdelingen vanuit de vrijheidsbeperkende lokatie, een asielzoekerscentrum of vreemdelingenbewaring niet meer op straat te zetten zonder dat onderdak en middelen van bestaan zijn gewaarborgd?
Ik respecteer deze uitspraak, hetgeen betekent dat uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen niet vanuit reguliere opvangocaties van het COA of vanuit de VBL in Ter Apel op straat zullen worden gezet. Hieraan wordt overigens reeds vanaf het tussenarrest van het Hof invulling gegeven. Voor deze gezinnen geldt onverkort dat zij onder toezicht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) moeten blijven werken aan hun vertrek uit Nederland. Indien vreemdelingenbewaring van een gezin met minderjarige kinderen wordt opgeheven zonder dat vertrek uit Nederland heeft plaatsgevonden, zal het gezin (opnieuw) worden geplaatst in hetzij een opvanglocatie van het COA, hetzij de VBL in Ter Apel.
Ik streef ernaar dat er op termijn een aparte, sobere vrijheidsbeperkende locatie van het COA zal worden opgezet voor deze gezinnen met minderjarige kinderen, waar intensief aan hun vertrek uit Nederland kan worden gewerkt.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat er voor de Nederlandse staat een plicht bestaat om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor minderjarige kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de uitspraak van het Gerechtshof te respecteren, waarin wordt bepaald dat de door u voorgestelde maatregelen, waarbij uitgeprocedeerde minderjarige kinderen van hun moeder worden gescheiden en in een pleeggezin of residentiële zorginstelling worden ondergebracht, een disproportionele inbreuk op het recht van de kinderen om hun gezinsleven voort te zetten opleveren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak te bezien of er voor uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen, in de periode dat zij werken aan terugkeer naar het land van herkomst, zo snel mogelijk terugkeerhuizen kunnen worden opgericht, om te zorgen voor onderdak en middelen van bestaan voor de kinderen, conform het voorstel in de initiatiefnota «Altijd onderdak voor kinderen»?2
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel 'Nederland betaalt terugkeer Bosniërs' |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat Bosnische individuele vluchtelingen van 45 jaar en ouder, die terugkeren naar Bosnië-Herzegovina, levenslang een toelage van 470 euro per maand kunnen ontvangen en echtparen 670 euro?
Alleen indien Bosnische vluchtelingen voldoen aan de voorwaarden van de Remigratiewet kunnen zij een maandelijkse uitkering aanvragen. Dan moeten zij langdurig werkloos, arbeidsongeschikt of bijstandsgerechtigd zijn, 45 jaar of ouder zijn en afstand doen van het Nederlanderschap. Niet allen kunnen of willen aan de voorwaarden voldoen. De remigratie-uitkeringen zijn afgestemd op de bestaanskosten in de bestemmingslanden.
Voor een alleenstaande wordt in Bosnië per maand maximaal 420,72 euro uitgekeerd (dit is inclusief tegemoetkoming ziektekosten).
Voor echtparen wordt in Bosnie per maand maximaal 607,22 euro uitgekeerd (dit is inclusief tegemoetkoming ziektekosten).
Genoemde bedragen zijn maximaal omdat de remigratie-uitkering wordt verlaagd met het bedrag van een eventuele samenlopende AOW- of WAO-uitkering. In de praktijk kan de remigratie-uitkering dus (veel) lager zijn.
Hoe verhoudt deze maatregel voor Bosniërs zich tot het feit dat er in Nederland enorme bezuinigingen worden doorgevoerd en Nederlanders zelfs gedwongen worden langer door te werken? Deelt u de mening dat dit een absurde maatregel is?
De Remigratiewet levert rijksbreed financieel voordeel voor de Staat op. Dit komt omdat de remigratie-uitkeringen lager zijn dan de uitkeringen van het sociaal zekerheidstelsel hier. Daarom verzocht de PVV in 2008 om uitbreiding van de faciliteiten van de Remigratiewet vanwege het financieel voordeel van de Remigratiewet voor de Staat; zie bijvoorbeeld Tweede Kamer, 2007–2008, Aanhangsel Handelingen, nr. 2325.
Alleen personen van 45 jaar die langdurig werkloos, arbeidsongeschikt of bij-standsgerechtigd zijn en die afstand doen van het Nederlanderschap kunnen in aanmerking komen voor een remigratie-uitkering. Niet alle Bosniërs komen in een dergelijke positie.
In hoeverre hangt de maatregel samen met de in het artikel genoemde constatering dat een deel van de Bosniërs in Nederland niet goed is geïntegreerd? En als hier een samenhang mee bestaat, deelt de minister dan de opvatting dat de mogelijkheid om na één jaar weer naar Nederland terug te keren volslagen onzinnig is?
De geciteerde constatering is geheel voor rekening van de schrijvers van het artikel.
Bent u bereid te bevorderen dat remigranten hun weg naar huis vinden zonder een zak geld van de Nederlandse belastingbetaler?
Op 13 november 2009 is een brief aan de Tweede Kamer voorgelegd met aanpassingsvoorstellen voor de Remigratiewet ter beantwoording van de motie Heroverweging Remigratiewet; TK, 2009–2010, 32 123, XVIII, nr. 29.
Hiermee wordt beoogd een beter evenwicht te brengen in de besteding van overheidsmiddelen.
Een remigratieregeling voor Bosnische vluchtelingen |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen? Zo ja, kloppen de bedragen die genoemd worden in dit bericht?
Kunt u bevestigen dat de regeling is gebaseerd op de achterliggende motivatie dat een deel van de Bosnische vluchtelingen van 45 jaar en ouder niet goed geïntegreerd zou zijn?
Heeft u het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen over deze terugkeerregeling een officieel bericht gezonden? Zo ja, wanneer is dat gezonden?
Bestaat er een terugbetalingsregeling voor degene die binnen een jaar spijt krijgt en weer terugwil naar Nederland?
Kunt u toelichten waarom de regering in deze tijd van bezuinigingen prioriteit geeft aan het financieren van de terugkeer van Bosnische vluchtelingen in plaats van aan bijvoorbeeld extra investeringen voor het speciaal onderwijs of armoedebestrijding?
Kunt u toelichten waarom is gekozen voor de hoogte van de toelage van 470 euro voor een alleenstaande en 670 euro voor een echtpaar? Kunt u aangeven op welke wijze die bedragen zijn opgebouwd? Deelt u de mening dat deze bedragen disproportioneel hoog zijn, bijvoorbeeld vergeleken met de hoogte van de bijstand van een alleenstaande in Nederland?
De remigratiewet |
|
Mirjam Sterk (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland betaalt terugkeer Bosniërs»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat er staat in het officiële bericht dat naar het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen is gestuurd? Betreft dit de bestaande remigratieregeling, die op dit moment nog geldt? Is in dit bericht reeds betrokken dat de regering heeft aangekondigd dat de bestaande regeling wordt versoberd, gelet op de nieuwe visie op de verhouding tussen remigratiefaciliteiten en inburgering/integratie en arbeid?
Neen, want er is geen officieel bericht dezerzijds aan het Bosnische ministerie van Mensenrechten en Vluchtelingen gestuurd over de Remigratiewet.
Kunt u aangeven op welke punten de remigratieregeling wordt versoberd, aangezien de huidige focus meer ligt op inburgering en participatie in Nederland dan op terugkeer en het voortbestaan van een afhankelijke situatie in het herkomstland?
Op 13 november 2009 is door mijn ambtsvoorganger op het remigratiedossier een brief aan de Tweede Kamer voorgelegd met aanpassingsvoorstellen voor de Remigratiewet; Tweede Kamer, 2009–2010, 32 123 XVIII, nr. 29. Deze voorstellen betreffen twee wetswijzigingen, te weten: de verhoging van de leeftijds-voorwaarde van 45 jaar naar 55 jaar voor de voorziening met een maandelijkse uitkering en het afschaffen van de basisvoorzieningen in de wet. Tevens zijn er aanpassingen in de lagere regelgeving aangekondigd. Deze betreffen onder meer de beperking van de doelgroep tot de eerste generatie en de verhoging van drempeltermijnen voordat een aanvraag voor de wet kan worden ingediend.
Op welk moment kan de Kamer de aanpassingen van de (ruime) remigratieregeling tegemoet zien, zoals aangekondigd in de brief van 13 november 2009, die een reactie was op de motie Van Toorenburg, inzake «heroverweging Remigratiewet»? Wordt hierbij ook de motie Dibi c.s. betrokken inzake de beperking van de regeling tot de eerste generatie migranten?2, 3 en 4
Ik wil voor de zomer van dit jaar aan de Tweede Kamer een wetswijzigings-voorstel voorleggen voor de Remigratiewet ter beantwoording van de motie Van Toorenburg. De beantwoording van de motie Dibi vormt onderdeel van de aangekondigde aanpassingen van de lagere regelgeving van deze wet, die ook zijn ingegeven door de motie Van Toorenburg.
Een vreemdeling die aangifte kwam doen van de geboorte van zijn kind |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de 27-jarige asielzoeker uit Azerbeidzjan die in Winterswijk de geboorte van zijn kind kwam aangeven en vervolgens in vreemdelingenbewaring is gesteld?1
Ja.
Wat zijn de redenen van de aanhouding en de inbewaringstelling?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Het belang van de openbare orde vorderde deze maatregel, omdat er aanwijzingen waren om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zou onttrekken.
Voorafgaande aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en hij was niet bereid opgave te doen van zijn woon/verblijfadres dan wel dat van zijn vrouw.
Klopt het dat de asielzoeker en/of zijn vrouw nog in een lopende toelatingsprocedure voor verblijf in Nederland zijn verwikkeld, en derhalve niet uitgeprocedeerd zijn?
Betrokkenen hebben verschillende aanvragen om verblijf ingediend die alle zijn afgewezen en in rechte vast staan. Zij zijn derhalve beiden uitgeprocedeerd en verblijven niet-rechtmatig in Nederland.
Wat is uw opvatting over het oppakken van vreemdelingen op het moment dat zij de geboorte van hun kind komen aangeven? Is dit ook gebruikelijke praktijk in andere gemeenten? Kan dit ook gebeuren als vreemdelingen zonder Burger Service Nummer (BSN-nummer) zich melden bij de gemeente voor andere diensten?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Deelt u de mening dat het oppakken van vreemdelingen bij de aangifte van de geboorte van hun kind het onverantwoorde risico met zich meebrengt dat dit soort kinderen niet meer worden aangegeven, zij derhalve niet meer geregistreerd zullen worden en ook niet voorkomen in de inentingsadministratie met alle gevolgen van dien?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid met gemeenten in overleg te treden en ervoor te zorgen dat vreemdelingen niet meer opgepakt worden als zij de geboorte van hun kind komen aangeven?
Zie antwoord vraag 4.
De op handen zijnde uitzetting van een Somaliër |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat een tot christen bekeerde moslim uit Somaliland een dezer dagen ons land dreigt te worden uitgezet?
Ik ben bekend met de aanwezigheid van deze persoon in Nederland. Betrokkene heeft geen rechtmatig verblijf en dient Nederland derhalve zelfstandig te verlaten. Ten aanzien van betrokkene is geen concrete uitzetting gepland.
Kunt u aangeven of al eerder bekeerde moslims zijn uitgezet naar Somalië of Somaliland, aangezien daar de doodstraf op afvalligheid staat en deze teruggestuurde asielzoekers dus met de dood worden bedreigd? Zo ja, hoe vaak en waarom?
Zoals uw Kamer bekend is, wordt de geloofsovertuiging van vreemdelingen niet geregistreerd in het geautomatiseerde systeem van de Dienst Terugkeer & Vertrek.
Uiteraard wordt de religie van een individuele asielzoeker in zijn/haar dossier bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst wel vastgelegd, als de religie relevant kan zijn voor de beoordeling van het asielverzoek.
In de totaaloverzichten van afgewezen en gehonoreerde asielverzoeken is geen uitsplitsing naar religie opgenomen. Dit zou ook niet zinvol zijn, omdat religie niet altijd het enige of doorslaggevende punt is bij de toe- of afwijzing van een asielverzoek, zelfs niet als religie als argument in het asielverzoek wordt aangedragen.
Hoe schat u de mogelijke gevolgen voor betrokkene in, wanneer hij terugkeert naar Somaliland, waar overgang van de islam naar enige andere religie grondwettelijk is verboden?
Uit het meest recente ambtsbericht inzake Somalië blijkt dat in Somaliland de islam de officiële religie is. Hoewel een moslim geen afstand kan doen van zijn of haar geloof mogen niet-moslims in vrijheid hun geloof belijden.
Ter onderbouwing van de asielaanvraag heeft betrokkene onder andere aangevoerd dat hij sinds ruim 30 jaar het christelijke geloof belijdt. Tevens heeft hij aangevoerd dat hij hierdoor geen problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst.
Hoewel aan de christelijke geloofsovertuiging niet is getwijfeld vormt deze geen aanleiding tot bescherming in Nederland omdat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië voor vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM heeft te vrezen, nu hij in verband met zijn bekering nooit problemen heeft ondervonden in zijn land van herkomst. Daarnaast zijn in Noord-Somalië, waar betrokkene vandaan komt, geen gevallen bekend van vervolging van christenen.
Zoals gesteld in de Vreemdelingencirculaire wordt van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat betrokkene geen ruchtbaarheid zou moeten geven aan zijn geloof is geen overweging geweest in het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Nederland heeft een zorgvuldige asielprocedure met de mogelijkheid van (hoger) beroep (rechterlijke toets) waarin wordt getoetst of een vreemdeling vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel bij terugkeer te vrezen heeft voor een schending van artikel 3 EVRM. Ook bij deze asielaanvraag is zorgvuldig nagegaan of uit de individuele omstandigheden, met name het christelijk geloof, en in het licht van de situatie in Somalië, blijkt dat hij bescherming nodig heeft. Nu is vastgesteld dat dit niet het geval is, is terugkeer aan de orde.
Ik acht de beslissingen op de asielaanvraag van betrokkene dan ook in lijn met het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
Wat is uw oordeel over de argumentatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat, indien de autoriteiten van Somaliland niet op de hoogte zijn van de bekering naar het christelijke geloof van de betrokkene en hij er verder zijn mond over kan houden (geen ruchtbaarheid aan geeft), hij geen gevaar zal lopen? Is deze uitspraak niet in tegenspraak met het beleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken, dat pleit voor godsdienstvrijheid, en in tegenspraak met artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, waarin het recht beschreven staat om van geloof te veranderen en het geloof te uiten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe komt het dat de informatie in het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken – waarop IND en rechters zich veelal baseren – over christenen in Somalië zo summier is, terwijl Open Doors en Compass Direct beschikken over zeer gedocumenteerde informatie?
Zoals het ambtsbericht Somalië van september 2010 meldt, is het moeilijk om gedetailleerde informatie en cijfers te krijgen over de mensenrechtensituatie in Somalië, vanwege de slechte veiligheidssituatie aldaar. Dit geldt met name voor Zuid- en Centraal-Somalië. Als gevolg hiervan is ook de berichtgeving over schendingen van de vrijheid van godsdienst beperkt.
De nieuwsberichten op de website van Compass Direct over Somalië hadden betrekking op incidenten in Zuid- c.q. Centraal-Somalië. Deze website is nog laatstelijk geraadpleegd waarbij geen informatie is aangetroffen over de situatie in Noord-Somalië, de regio waarop de onderhavige casus betrekking heeft.
De verslaglegging in het ambtsbericht over schendingen van de vrijheid van godsdienst is gebaseerd op rapporten die in 2009 en 2010 verschenen zijn. De strekking ervan is in lijn met de berichten uit openbare bronnen. Er zijn in de beschikbare openbare bronnen inzake het jaar 2010 geen berichten over incidenten aangetroffen waarbij christenen uit Noord-Somalië (Somaliland en Puntland) als slachtoffer betrokken waren.
Kunt u zich voorstellen dat de zinsnede uit het Algemeen ambtsbericht Somalië, september 2010 «In Somalië bestaat een kleine, onopvallende christelijke gemeenschap», zonder verwijzing naar de vervolgingen waaraan christenen in Somaliland blootstaan, de suggestie kan wekken dat het in Somalië en Somaliland wel meevalt met onderdrukking van de godsdienstvrijheid voor christenen?
Op de aangehaalde zinsnede volgen twee paragrafen die de situatie in Zuid- c.q. Centraal Somalië en Noord-Somalië specificeren ten aanzien van de vrijheid van godsdienst.
Weet u dat de uitgezette Somaliër via Mogadishu naar Somaliland zal moeten reizen en hij dan gemakkelijk in handen van Al Shabaab kan vallen, door wie in het verleden verschillende Somalische christenen zijn onthoofd?
Het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) heeft op 7 januari 2011 twee gemotiveerde interim measures getroffen die betrekking hebben op asielzoekers afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië.
Het is, tot het EHRM uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedures op basis van deze interim measures niet langer mogelijk om vreemdelingen uit te zetten naar Zuid- en Centraal Somalië. De Nederlandse overheid acht zich gehouden om aan deze interim measures, gezien de motivering en juridische strekking, generieke werking te verlenen en aan de betreffende categorie vreemdelingen, behoudens contra-indicaties, opvang te verlenen. De interim measures gelden echter niet voor uitzettingen naar Somaliland en Puntland.
De getroffen interim measures hebben mede tot gevolg dat uitzetting via het vliegveld van Mogadishu vindt niet langer plaats vindt.
Weet u dat er in Nederland verschillende Somalische christenen met de dood zijn bedreigd, en dat deze dreiging in het land van herkomst gemakkelijk kan worden uitgevoerd?
Situaties als in de vraag omschreven worden meegewogen in de individuele beoordeling van het asielverzoek. Ik verwijs daartoe ook naar de beantwoording van vraag 4 omtrent de toets of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
Hoe verhoudt zich de beslissing de Somalische christen uit te zetten tot de volgende uitspraak van toenmalig staatssecretaris van Justitie, Albayrak: «Van personen die in het land van herkomst een minderheidsreligie aanhangen, wordt niet verlangd dat zij deze verborgen houden. Dat is een beleidsregel. Ik zal erop toezien dat wij ook in de uitvoering van dit uitgangspunt uitgaan»?1 Onderschrijft u nog steeds deze beleidslijn? Zo ja, wat gaat u doen om de uitzetting van de bekeerde Somaliër tegen te houden?
Zoals blijkt uit het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het niet-moslims in Somaliland vrij om hun geloof te belijden. Dit strookt ook met hetgeen door de betreffende vreemdeling is aangegeven in zijn asielrelaas.
Uitzetting is dan ook niet strijdig met bovenstaande beleidslijn, die nog steeds van kracht is.
Kunt u deze vragen, vanwege de op handen zijnde uitzetting, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Er is ten aanzien van betrokkene op dit moment geen concrete uitzetting gepland. Dit neemt overigens niet weg, zoals hierboven uiteengezet, dat uitzetting naar Somaliland beleidsmatig mogelijk is.
De gevolgen van ketenaansprakelijkheid op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) |
|
Arie Slob (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gerechtelijke uitspraken waarin niet alleen het PCM Distributiebedrijf, maar ook de verschillende dagbladen waarvoor PCM distributiebedrijf de verspreiding verzorgt, aansprakelijk zijn gesteld, omdat illegale krantenbezorgers zijn aangetroffen op grond van de ketenaansprakelijkheid binnen de dagbladenbranche?1
Ja.
Wat hadden deze uitgevers nog meer kunnen doen om niet aansprakelijk gesteld te worden?
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraak van 17 maart 2010, LJN: BL7836, geoordeeld dat PCM Distributiebedrijf BV bij het laten bezorgen van diverse dagbladen artikel 2, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft overtreden. Deze overtredingen heeft de Afdeling bestuursrechtspraak volledig verwijtbaar geacht.
In een afzonderlijke uitspraak van eveneens 17 maart 2010, LJN: BL7835, heeft de Raad van State mijn standpunt gedeeld dat ook de desbetreffende uitgevers de Wav hebben overtreden en dat deze overtredingen aan ieder van hen ook volledig zijn te verwijten, zodat geen grond bestond voor matiging van de opgelegde boetes. In die uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak geconcludeerd dat «gelet op de contractuele verplichtingen die het distributiebedrijf en de uitgevers over en weer zijn aangegaan en het juridische verband waarbinnen zij opereren, de uitgevers moeten worden geacht bij het distributiebedrijf invloed te kunnen uitoefenen op de gang van zaken rond de huis-aan-huis bezorging van de door hen uitgegeven kranten.» Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak hebben de uitgevers onvoldoende hun invloed aangewend om de door de Arbeidsinspectie geconstateerde overtredingen niet, of verminderd, verwijtbaar te achten. In de uitspraak is in dat verband aan de orde gesteld dat de uitgevers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij hun distributeurs uitdrukkelijk hebben bedongen dat deze bij de tewerkstelling van vreemdelingen de Wav in acht dienen te nemen. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt, dat zij van de distributeurs een regelmatige en doelgerichte controle van de identiteit van de bezorgers verlangden, of dat die controle in de praktijk niet uitvoerbaar zou zijn. Voor zover de uitgevers wel maatregelen hadden getroffen in het kader van de controle van de identiteit van de bezorgers, zijn die pas genomen nadat de overtredingen waren geconstateerd en deden deze dus niet af aan de verwijtbaarheid van de overtredingen.
Bent u bereid te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is in de Beleidsregels2 onderscheid te maken naar de mate van verwijtbaarheid, en de hoogte van de boete hierop af te stemmen?
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten. Dit brengt mee dat als een overtreding verminderd verwijtbaar is, bij de oplegging van een boete niet het in de beleidsregels neergelegde normbedrag kan worden gehanteerd. De hoogte van de boete moet dan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid. Indien geen sprake is van verwijtbaarheid omdat een werkgever aannemelijk kan maken dat hij al het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om een overtreding (in de keten) te voorkomen, wordt van boeteoplegging afgezien.
De hoogte van het boetebedrag is dus nu al afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid.
In de desbetreffende zaken was geen aanleiding om van het boetenormbedrag af te wijken, omdat, zoals in het antwoord op de vorige vraag is uiteengezet, de uitgevers volledig verwijtbaar waren.
De toepassing van de bestuurlijke boete in de Wav is in 2009 geëvalueerd door IVA beleidsonderzoek en advies (Evaluatie invoering bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17 050 en 29 523, nr. 396).
Een van de vragen was hoe de matigingsgronden werken en of ze aansluiten bij situaties waarin overtredingen werkgevers mogelijk in mindere mate of niet kunnen worden verweten. De conclusie luidde dat de matigingsgronden als zodanig door de rechter worden aanvaard. Verminderde verwijtbaarheid leidt inderdaad tot matiging van de boete. Bij het geheel ontbreken van verwijtbaarheid wordt de boetebeschikking vernietigd door de rechter. Gezien de uitkomst van deze evaluatie is het niet nodig de beleidsregels op dit punt te herzien.
In hoeverre, en op welke manier, is er door het kabinet naar het bedrijfsleven gecommuniceerd over de ruime interpretatie van het begrip werkgever in de WAV en de gevolgen hiervan voor het bedrijfsleven? Bent u bereid de Arbeidsinspectie te verzoeken in overleg te treden met de bedrijven uit de dagbladenbranche, teneinde duidelijkheid te verschaffen over hetgeen door de overheid van hen aan inspanning wordt verwacht in het kader van het terugdringen van de inzet, door hun lokale distributeurs/depothouders, van illegalen?
Inmiddels is de uitleg over het brede werkgeversbegrip vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak. Ik onderschrijf dat een goede uitleg over het brede werkgeversbegrip en de daarmee samenhangende verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) van belang is opdat private maar ook publieke opdrachtgevers beter kunnen inspelen op wat er van hen verwacht wordt.
Via voorlichtingscommunicatie, o.m. via de site van de Rijksoverheid en de Arbeidsinspectie en via de campagne «Weet hoe het zit», worden de verantwoordelijkheden van (alle) werkgevers (in de keten) met betrekking tot de juiste naleving van de Wet arbeid vreemdelingen verduidelijkt. Daarbij wordt tevens ingegaan op aspecten en overwegingen die een rol kunnen spelen bij het achterwege laten of matigen van boetes aan alle werkgevers in de keten. Ook wordt in de gesprekken die de Arbeidsinspectie periodiek voert met bedrijven en sectoren het brede werkgeversbegrip en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden onder de aandacht gebracht. Met bedrijven uit de dagbladenbranche heeft de Arbeidsinspectie meerdere keren specifiek overleg gevoerd over de uitleg van het werkgeversbegrip. Tevens wordt nog bezien of het mogelijk is om op voorhand meer concreet de omstandigheden die voor het matigingsbeleid van belang zijn in kaart te brengen.
Bent u bereid te evalueren of de ketenaansprakelijkheid door het hanteren van het ruime werkgeversbegrip binnen de WAV effectief is en geleid heeft tot een afname van het aantal illegale werknemers binnen het bedrijfsleven?
Het ruime werkgeversbegrip geldt sinds de invoering van de Wav in 1994. Hiermee werd beoogd duidelijkheid te bieden ten opzichte van de tot dan geldende Wet arbeid buitenlandse werknemers waarin de tewerkstellingsvergunningplicht verbonden was aan specifieke arbeidsrelaties. Dit leverde niet alleen onduidelijkheid op voor de werkgevers die niet altijd wisten of zij vergunningplichtig waren, maar het leidde ook tot schijnconstructies en bewijsproblemen in geval van vermoede overtredingen. Juist door het ruime werkgeversbegrip werden deze onduidelijkheden en de daaraan gekoppelde mogelijkheden tot illegaal werknemersschap weggenomen. Omdat het kabinet grote waarde hecht aan de bestrijding van illegale arbeid, is het juist daarom niet bereid terug te keren tot een meer specifieke omschrijving van het werkgeversbegrip binnen de Wav. Daarbij blijft gelden dat wie geen verwijt treft, niet kan worden beboet. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding de toepassing van het ruime werkgeversbegrip te evalueren.
Is het u bekend hoeveel bedrijven de afgelopen 5 jaar naar aanleiding van de hoge boetes failliet zijn verklaard? In hoeverre was het voor deze bedrijven mogelijk om een regeling te treffen voor het betalen van de boetes?
Het is niet bekend of en zo ja, hoeveel bedrijven er naar aanleiding van bestuurlijke boetes failliet zijn gegaan. De werkgever die wegens overtreding van de Wav een boete heeft gekregen, moet deze boete binnen 6 weken nadat de boete is opgelegd betalen. Indien de boete niet binnen 6 weken is betaald, wordt een aanmaning verzonden met een termijn van 14 dagen. Bij niet betaling volgt een dwangbevel en wordt de zaak overgedragen aan de deurwaarder.
De betalingsverplichting kan worden opgeschort door middel van het aanvragen van een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter in geval van spoedeisend belang, b.v. bij dreigend faillissement. In dat geval moet dan wel bezwaar of (hoger) beroep zijn ingesteld.
De Arbeidsinspectie biedt de werkgever op verzoek de mogelijkheid om in geval van aangetoonde betalingsonmacht gebruik maken van een betalingsregeling. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden moet de boete in maandelijkse termijnen binnen 1, 2 of 3 jaar zijn betaald. Over deze mogelijkheden wordt de werkgever actief geïnformeerd door een brochure die bij de boetebeschikking wordt gevoegd. Uit de eindrapportage van de evaluatie invoering bestuurlijke boete Wav die ik op 18 januari 2010 naar de Tweede Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 17050 en 29523, nr. 396) blijkt dat sinds 1 januari 2007 tot 1 juli 2009 in bijna 40% van het aantal boetezaken een betalingsregeling is getroffen
De bouw van twee moskeeën voor illegalen in Athene onder andere gefinancierd door Nederlandse belastingbetalers |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-noodfonds betaalt bouw twee moskeeën voor illegalen Athene?» Zo ja, kunt u de inhoud van dit bericht bevestigen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. De inhoud van het bericht is grotendeels onjuist. Ten onrechte wordt er in het bericht gesteld dat er twee moskeeën met geld uit het noodfonds van de EU worden gebouwd in Athene. In 2006 nam de vorige Griekse regering bij wet het besluit om één (niet twee) moskee in Athene te bouwen. De bouw wordt gefinancierd uit de nationale begroting, meer specifiek uit het Griekse «Programma Publieke Investeringen» onder verantwoordelijkheid van het Griekse ministerie van Onderwijs en Religieuze Zaken.
Het leningenpakket aan Griekenland bestaat uit bilaterale leningen van de eurolanden, waaronder Nederland, en leningen van het IMF aan de Griekse overheid om de overheidsschuld te kunnen blijven herfinancieren en de overheidsfinanciën te saneren om deze houdbaar te maken. De lening aan Griekenland wordt niet gefinancierd door het noodfonds van de EU. Dit fonds is pas opgericht nadat het leningenpakket voor Griekenland is samengesteld.
Daarnaast wordt in het artikel gesteld dat het zou gaan om een moskee voor illegalen. Ook dat is feitelijk onjuist. De moskee wordt gebouwd voor moslims woonachtig in Athene. De moslimgemeenschap daar bestaat voor een groot deel uit legale immigranten, maar ook uit Griekse moslims afkomstig uit de regio Thracië (waar 150 000 Griekse moslims wonen). Deze laatste groep heeft al generaties de Griekse nationaliteit.
Kunt u ons vertellen hoe dit EU besluit – om de bouw van moskeeën voor illegalen in Griekenland ook met Nederlands belastinggeld te financieren – tot stand is gekomen en wie hiervoor verantwoordelijk is? Deelt u de mening dat dit een belachelijk besluit is?
Aan het besluit van de Griekse regering om een moskee in Athene te laten bouwen ligt geen EU-besluit ten grondslag.
Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit besluit teruggedraaid wordt en er geen cent Nederlands belastinggeld aan wordt besteedt?
Aan de bouw van de moskee wordt geen Nederlands belastinggeld besteed.
Het oppakken van een asielzoeker bij de geboorteaangifte |
|
Nine Kooiman |
|
Is het bericht waar dat een asielzoeker in het gemeentehuis is opgepakt toen hij aangifte van de geboorte van zijn kind kwam doen?1 Kunt u de exacte gang van zaken beschrijven?
Op maandag 20 december 2010 bezocht een man het gemeentehuis in Winterswijk om aangifte te doen van de geboorte van een kind. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Winterswijk stelt daarbij op grond van artikel 1:19e, zevende lid, van het Burgerlijk Wetboek, de identiteit van de aangever vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De betrokken man was niet in het bezit van een zodanig document en toonde aan de ambtenaar van de burgerlijke stand een verlopen W-document uit 2009 (een identiteitsdocument uitgegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst). De gemeente heeft hiervan melding gemaakt bij de Vreemdelingenpolitie, omdat de Vreemdelingenpolitie de gemeente Winterswijk eerder had verzocht melding te doen als iemand aangifte zou doen van de geboorte van het kind van de desbetreffende vrouw. Ten aanzien van deze vrouw was namelijk een identiteitsonderzoek gestart. Ten aanzien van haar broer was reeds gebleken dat hij zich schuldig had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste persoonsgegevens ex artikel 36 Wet GBA en het vermoeden bestond dat de vrouw eveneens onjuiste persoonsgegevens had verstrekt. Door de melding wilde de Vreemdelingenpolitie de verblijfplaats van de vrouw, die zich aan het vreemdelingentoezicht had onttrokken, achterhalen.
Bij controle van de personalia door de Vreemdelingenpolitie bleek dat de betrokken man zich sinds 2009 had onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. De aan hem opgelegde meldplicht was hij sinds 2009 niet meer nagekomen. De juiste identiteit van deze vreemdeling kon op dat moment niet worden vastgesteld, waarop hij staande is gehouden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreffende wetsartikel stelt dat van deze bevoegdheid gebruik gemaakt mag worden indien onder meer sprake is van «feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren». De vreemdeling is vervolgens overgebracht naar het politiebureau en daar na ophouding in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf).
Deelt u de mening dat het doen van aangifte van de geboorte van een kind op deze manier voor asielzoekers ontmoedigd wordt, en dat dit juist voorkomen moet worden omdat anders een kind nergens geregistreerd staat en daarmee volgens de registers niet bestaat? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De vraag hoe het uitoefenen van vreemdelingentoezicht zich verhoudt tot het doen van geboorteaangifte van een kind, zal ik betrekken bij de visie op illegaal verblijf. Deze visie zal ik aan uw Kamer toezenden in reactie op de illegalenschatting waaraan het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum van het ministerie van Veiligheid en Justitie op dit moment werkt. Ik verwacht u mijn visie op illegaal verblijf, waar de strafbaarstelling van illegaal verblijf onderdeel van uitmaakt, voor de zomer 2011 toe te zenden.
Ik kan u meedelen dat er door de betrokken man wel aangifte van de geboorte is gedaan in de gemeente Winterswijk.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, waarin staat dat ieder kind bij de geboorte recht heeft op een naam en een nationaliteit om geregistreerd te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de asielzoeker inmiddels in vreemdelingenbewaring is geplaatst? Zo ja, zijn hiervoor dringende redenen van openbare orde en is er concreet zicht op uitzetting? Waren er in dit geval geen alternatieven voorhanden, zoals bijvoorbeeld een meldplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vreemdeling is op 20 december 2010 door een hulpofficier van justitie, belast met het toezicht op vreemdelingen, met het oog op uitzetting een maatregel van bewaring opgelegd, zoals bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig verblijf). Voorafgaand aan de inbewaringstelling is de vreemdeling gehoord. Tijdens dit gehoor heeft hij onmiskenbaar te kennen gegeven dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer en dat hij niet bereid was opgave te doen van zijn woon/verblijfadres of dat van zijn vrouw.
Op grond van de omstandigheden in deze zaak, waaronder het pasgeboren kind en het feit dat zijn vrouw ten tijde van de geboorteaangifte nog was opgenomen in het ziekenhuis, heb ik op 23 december 2010 besloten de bewaring van de vreemdeling op te heffen. In plaats daarvan is toen een lichtere maatregel van toezicht opgelegd in de vorm van een dagelijkse meldplicht. Zowel betrokkene als zijn vrouw hebben geen recht op verblijf in Nederland en moeten Nederland verlaten. Op dit moment wordt met hen in de vrijheidsbeperkende locatie in Ter Apel aan hun vertrektraject gewerkt.
De organisatie sharia4holland |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Sharia in Nederland»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de visie dat een organisatie, die zich tegen de democratie keert en moslims oproept om ten strijde te trekken om van Nederland een islamitische staat te maken en de sharia in te voeren, een gevaar voor de samenleving en democratische rechtsorde vormt?
Ik wil er geen enkel misverstand over laten bestaan dat ik een eventuele invoering van de sharia volstrekt verwerpelijk acht en in strijd met alle fundamentele waarden en normen die wij in Nederland kennen. U zult dan ook begrijpen dat de doelstellingen van de in de vragen genoemde organisatie niet de mijne zijn. Desondanks zijn in ons land de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de vrijheid om de eigen godsdienst of levensovertuiging te belijden fundamentele en grondwettelijke rechten. Het belijden van een godsdienst of levensovertuiging omvat niet alleen het hebben, veranderen en niet-hebben van een overtuiging en het uiten van deze overtuiging, maar ook het zich naar deze opvatting gedragen voor zover dat rechtstreeks uitdrukking geeft aan die overtuiging.
Deze vrijheden zijn uiteraard niet onbegrensd en vinden hun beperking in ieders verantwoordelijkheid voor de wet, temeer omdat van uitingen zoals gedaan door Sharia4Holland op termijn een radicaliserende werking zou kunnen uitgaan. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer er in het kader van de uitoefening van de godsdienst of levensovertuiging, of het uiten van een mening wetten worden geschonden of de openbare orde wordt verstoord, er zal worden opgetreden. Waar het naleven van geloofsregels tot strafbare gedragingen leidt, zal dat in voorkomende gevallen tot vervolging leiden. De regering heeft vooralsnog geen aanwijzingen dat Shariah4Holland bij het uitoefenen van haar grondrechten de wet overtreedt en een gevaar vormt voor de samenleving of de democratische rechtsorde.
Wat is de reden voor de bagatelliserende houding van met name de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb)? Deelt u de mening dat dit een politiek-correcte beoordeling is die door u gecorrigeerd dient te worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat deze organisatie opgerold en verboden moet worden, dat de organisatie en haar leden ons land dienen te verlaten, en dat in Nederland geen plaats is voor het abjecte barbaarse rechtssysteem genaamd sharia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De registratie van een tweede nationaliteit in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft Nederland verdragsrechtelijke verplichtingen die er toe strekken dat een tweede nationaliteit automatisch in de GBA geregistreerd dient te worden? Zo ja, welke verdragsbepalingen zijn dit?
Neen.
Hoeveel mensen hebben de afgelopen vijf jaar op basis van het automatisch registeren van de tweede nationaliteit inderdaad een tweede nationaliteit gekregen?
Niemand verkrijgt een tweede nationaliteit door registratie in de GBA. De registratie in de GBA is niet constitutief maar declaratief. Men verkrijgt een nationaliteit slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat. De registratie is niets anders dan een weergave van feiten die op basis van andere bronnen (regelgeving, in dit geval buitenlandse) is ontstaan. Evenmin leidt het ontbreken van registratie in de GBA tot verlies van een tweede nationaliteit. Slechts op basis van de wettelijke nationaliteitsregels van de desbetreffende staat kan men een nationaliteit verliezen. Het vraagstuk van landen die het in hun wetgeving onmogelijk maken om afstand te doen van hun nationaliteit is bekend. Nederland bepleit dat het recht om afstand te doen van nationaliteit wordt erkend. Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe verhoudt de situatie in Nederland zich tot de registratie van de tweede nationaliteit in andere West-Europese landen als België, Frankrijk en Duitsland?
Duitsland registreert net als Nederland alle nationaliteiten van een persoon. België registreert geen dubbele nationaliteitsgegevens. Frankrijk, die overigens geen bevolkingsadministratie zoals de GBA kent, registreert alleen de Franse nationaliteit net als Denemarken dat alleen de Deense nationaliteit registreert. Ieder land registreert nationaliteitsgegevens naar eigen behoefte. Ook Nederland heeft hierin een vrije keuze. Of een persoonsgegeven wel of niet in de GBA wordt geregistreerd, hangt af van de vraag of de Nederlandse overheid vanwege de uitvoering van Nederlandse wetten en overheidstaken behoefte heeft aan dat gegeven. Bij het gegeven nationaliteit is daar sprake van. In dit verband kom ik daar bij de antwoorden op de vragen 7 en 9 op terug.
Indien zij andere systemen hanteren dan het Nederlandse, ziet u mogelijkheden om van deze systemen te leren en het Nederlandse systeem zodanig aan te passen dat de tweede nationaliteit niet automatisch geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke gevallen leidt het niet registeren van de tweede nationaliteit mogelijk tot stateloosheid?
Niet registreren heeft geen gevolg voor het hebben van een nationaliteit en kan dus ook geen staatloosheid tot gevolg hebben. Zoals onder vraag 2 is geantwoord is de registratie slechts een weergave van feiten die op grond van buitenlandse wet- en regelgeving is ontstaan.
Daar waar de Nederlandse overheid geen weet heeft van de andere nationaliteiten die een persoon heeft omdat deze niet geregistreerd worden, kan deze in het geval dat de Nederlandse overheid de Nederlandse nationaliteit wil ontnemen niet eenvoudig zien of een persoon daardoor stateloos zou worden.
Wat is de stand van zaken betreffende het wetsvoorstel Basisregistratie Personen?
Het wetsvoorstel Basisregistratie Personen zal naar verwachting rond de zomer 2011 aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Is het mogelijk om de wet GBA zo in te richten dat enkel de eerste nationaliteit automatisch geregistreerd wordt en de tweede nationaliteit een keuzeoptie is?
Alles ten aanzien van de registratie is mogelijk, maar niet alles is zinvol. Doel van de GBA is om eenduidige informatie te verstrekken welke nodig is met het oog op de toepassing van de wet. De wetgever kan kiezen dat geen gegevens omtrent de nationaliteit worden geregistreerd; dan zal men de gegevens, voorzover nodig, elders moeten opslaan. Dat is dus verplaatsen van het probleem. De wetgever kan ook bepalen dat alleen de Nederlandse nationaliteit wordt geregistreerd, maar dan weten de gebruikers van de GBA slechts dat de geregistreerde die nationaliteit heeft, maar niet welke nationaliteiten hij nog meer heeft. Keuzevrijheid leidt tot dezelfde onduidelijkheid. Daarom is het juister, indien de overheid meent geen behoefte te hebben aan betrouwbare gegevens omtrent een vreemde nationaliteit, om te bepalen dat er dan in het geheel geen gegevens hierover worden geregistreerd, dan gegevens ter keuze van geregistreerde te registreren. De vraag van een Nederlandse overheidsinstantie naar een tweede nationaliteit zal niet langer meer betrouwbaar vanuit de GBA kunnen worden beantwoord. De kwaliteit, een zeer belangrijk aspect bij registratie, van dit gegeven kan dan niet meer gewaarborgd worden en kan dan niet meer zinvol worden gebruikt bij overheidstaken. Bij de behandeling van de Wet GBA is besloten om alle gegevens over de nationaliteit in de GBA te registreren, omdat deze gegevens worden gebruikt bij de uitvoering van wetten en overheidstaken. Dit uitgangspunt is wat het kabinet betreft onveranderd en daarom ziet het kabinet geen reden om voor te stellen de huidige wet op dit punt te wijzigen.
Daarnaast meent het kabinet ook dat de burger niet onnodig geconfronteerd mag worden met gegevens over zijn vreemde nationaliteit. Om die reden is voor gemeenten een uniforme gedragslijn vastgesteld die bepaald dat gemeenten in afschriften van de GBA, die door de burger worden aangevraagd, in beginsel geen gegevens omtrent de nationaliteit(en) vermelden. Dit geldt zowel voor de in de GBA geregistreerde Nederlandse nationaliteit als voor de vreemde nationaliteit(en) van de burger. Daarnaast is in dit verband reeds opdracht gegeven tot het doorvoeren van een technische aanpassing van het logisch ontwerp van de GBA. Door deze technische aanpassing wordt het mogelijk dat het systeem van de GBA onderscheid kan maken tussen het verstrekken van de eerste of Nederlandse nationaliteit en de overige nationaliteiten, zodat niet automatisch alle nationaliteiten van een persoon aan afnemers wordt verstrekt. Gebruikers van de GBA zullen op geautomatiseerde wijze alleen die nationaliteitsgegevens ontvangen, die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun overheidstaken.
Wat zijn de effecten voor het effectief uitvoeren van overheidstaken wanneer de tweede nationaliteit niet langer automatisch geregistreerd wordt?
De gegevens over nationaliteit worden bij de volgende publieke (en wettelijke) taken gebruikt. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap gaat het om het controleren van de afstandsplicht van de vreemde nationaliteit ter verkrijging van de Nederlandse nationaliteit (bij naturalisatie of bevestiging van optie) definitief kan worden verleend. Dit heeft te maken met het feit dat het afstand doen van de vreemde nationaliteit volgens de regels van andere nationaliteitsrechtelijke stelsels pas mogelijk is als eerst de nieuwe nationaliteit is verkregen. Het Nederlanderschap wordt dan ingetrokken als men niet voldoet aan de eis afstand te doen van de vreemde nationaliteit. Voor het intrekken van het Nederlanderschap zijn de gegevens over de tweede en overige nationaliteit(en) nodig. Behalve in het geval dat de betrokkene de Nederlandse nationaliteit door bedrog heeft verkregen, kan het Nederlanderschap alleen worden ingetrokken als dit geen stateloosheid tot gevolg heeft. Voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland is van belang om de tweede nationaliteit na te gaan in verband met de mate waarin consulaire bijstand aan de burger kan worden verleend, aangezien het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast de Nederlandse nationaliteit in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand kan beperken. Voorafgaand aan het toekennen van een uitkering wegens de terugkeer naar het land van herkomst op basis van de Remigratiewet moet worden gecontroleerd of afstand van de Nederlandse nationaliteit is gedaan. Ook hier is controle nodig of de nationaliteit van het land van herkomst daadwerkelijk bestaat om een uitkering toe te kennen en stateloosheid te voorkomen. Daarnaast is de registratie van belang voor het uitvoeren van taken op het gebied van veiligheid en inlichtingen door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, het doen van onderzoek en het uitvoeren van statistieken en het voorkomen dat burgers meerdere keren worden opgeroepen voor de Europese verkiezingen en hierdoor meerdere keren kunnen gaan stemmen. Het effect van het niet langer registreren van de tweede en overige nationaliteit(en) in de GBA is dat de uitvoering van de zojuist genoemde taken wordt bemoeilijkt. De overheid kan niet meer afgaan op de volledigheid en betrouwbaarheid van de gegevens in de GBA over dubbele nationaliteiten en kan deze gegevens om die reden niet meer zinvol gebruiken, zie ook het antwoord op vraag 7. De informatie van de burger wordt in dat geval leidend en betekent een administratieve last voor de burger, omdat hij telkens om een bewijs van zijn tweede of overige nationaliteit kan worden gevraagd. Het onvermijdelijke gevolg hiervan is dat de overheid deze gegevens in andere registraties gaat registreren en dat leidt tot meer werk en kosten; een gevolg dat niet past bij de wens om één basisregistratie voor persoonsgegevens te hebben. Een ander gevolg is dat de overheid bij de uitvoering van taken uitsluitend kan afgaan op de informatieverstrekking die de burger over zijn nationaliteit, anders dan de Nederlandse, verstrekt.
Voor welke taken gaat dit specifiek problemen opleveren? Wat is de aard van deze problemen?
Zie antwoord vraag 8.
Wegen die problemen naar uw mening op tegen de keuzevrijheid van ouders – en hun kinderen – om zelf te bepalen of hun tweede – of volgende – nationaliteit geregistreerd wordt? Zo ja, waarom?
Zoals in antwoord op vraag 7 is aangegeven, maakt keuzevrijheid de gegevens onbetrouwbaar en onbruikbaar. Het weglaten van gegevens betreft dus primair de vraag of de wetgever de uitvoering van wetgeving belangrijk vindt waarbij een tweede of andere nationaliteit een rol speelt. Indien dat gewenst wordt geacht, is het minder zinvol om de gegevens in de GBA te schrappen en elders weer op te slaan.
Hoe gaan overheden die niet automatisch een tweede nationaliteit registeren om met deze problemen?
Het kabinet gaat er vanuit dat de stellers van de vraag met «overheden» andere dan Nederlandse overheden bedoelen. De behoeften van het registreren van gegevens over een tweede nationaliteit verschillen per land, omdat de regels voor het nationaliteitsrecht per land verschillen. Zo eisen bijvoorbeeld niet alle landen dat afstand wordt gedaan van de vreemde nationaliteit voordat de nationaliteit van dat land bij naturalisatie definitief kan worden verleend of verkregen. Voor deze overheden is het dan niet van belang om informatie over de vreemde nationaliteit te hebben.
Welke gevolgen kan het niet langer automatisch registeren van een tweede nationaliteit hebben voor Nederlandse onderdanen in het buitenland?
In de eerste plaats kunnen Nederlandse onderdanen in het buitenland die een verzoek tot consulaire bijstand indienen vertraging ondervinden bij het bepalen van de mate waarin aan hen consulaire bijstand verleend kan worden indien een eventuele tweede nationaliteit niet uit het GBA blijkt. Het vaststellen van de nationaliteit(en) van de hulpbehoevende zal dan op basis van de informatie van andere bronnen handmatig moeten worden vastgesteld. Het bezit van de nationaliteit van het land waarin men verblijft naast het bezit van het Nederlanderschap beperkt in veel gevallen de mogelijkheden tot effectieve bijstand. Indien een dergelijke andere nationaliteit wordt verzwegen kan zelfs een situatie ontstaan waarin bijstand wordt verleend waar deze door het gastland gezien wordt als inmenging in de binnenlandse aangelegenheden.
Ook voor het vaststellen van het bezit van de Nederlandse nationaliteit van paspoortaanvragers op de ambassades en consulaten van Nederland vergemakkelijkt het vermelden van een tweede nationaliteit in de GBA de vaststelling of betrokkene naast het Nederlanderschap inderdaad mag beschikken over een tweede nationaliteit dan wel dat sprake is van een vrijwillige verkrijging van een andere nationaliteit als gevolg waarvan het Nederlanderschap verloren kan zijn gegaan. Een ander gevolg is dat het voor Nederlandse onderdanen moeizamer wordt het bezit van de tweede en overige nationaliteiten te kunnen aantonen. De burger zal elke keer naar een bewijs van het bezit van die nationaliteit worden gevraagd en dit betekent een administratieve last voor de burger. Dergelijk bewijs kan in het buitenland vereist zijn bij het aanvragen bij buitenlandse autoriteiten van een reisdocument, het aangaan van een huwelijk, het aanvragen van een echtscheiding en het opstellen van een testament (de toepassing van internationaal privaatrecht).
Wat zijn de effecten voor de burger, inclusief eventuele volgende generaties, van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit?
Indien deze registratie in de GBA ontbreekt, zal de GBA niet meer ten dienste van de burger staan als hij een beroep op zijn vreemde nationaliteit wil doen. De registratie in de GBA stelt de burger immers in staat het bezit van een vreemde nationaliteit op een eenvoudige wijze aan te tonen. Bij het ontbreken van een registratie in de GBA moet de burger het bezit van een vreemde nationaliteit op een andere wijze aantonen en is hier bovendien zelf volledig verantwoordelijk voor. Dit betekent zowel een extra bewijslast als een administratieve last voor de burger. Het overhandigen van dergelijk bewijs is noodzakelijk indien de burger die in het bezit is van meerdere nationaliteiten een beroep op de Nederlandse overheid wil doen wat betreft het aanvragen van een uitkering op grond van de Remigratiewet, het verlenen van consulaire bijstand in het buitenland of het recht van zijn vreemde nationaliteit in Nederland van toepassing wil laten verklaren bij het opstellen van een testament of het aangaan van een huwelijk volgens regels van het internationaal privaatrecht. Daarnaast zal de burger het bezit van de vreemde nationaliteit eveneens bij een beroep op de overheid van zijn vreemde nationaliteit op een andere wijze moeten aantonen, bijvoorbeeld bij het aanvragen van een reisdocument.
Wat zijn die gevolgen in het licht van de huidige stand van zaken betreffende denaturalisatie? Wat zijn de gevolgen op termijn als de voorgenomen maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord hieromtrent geëffectueerd worden?
Intrekking van de Nederlandse nationaliteit is, behalve in het geval dat men die nationaliteit door bedrog heeft verkregen, alleen mogelijk als men daardoor niet stateloos wordt. Als de vreemde nationaliteit niet geregistreerd wordt, kan degene die het betreft beweren dat hij door intrekking stateloos wordt zodat de kans bestaat dat de maatregel niet op hem kan worden toegepast. Denaturalisatie ofwel het intrekken van het Nederlanderschap wordt daardoor dus beperkt. Het regeer- en gedoogakkoord wensen uitbreiding van de mogelijkheden tot intrekking van het Nederlanderschap. Vanuit die optiek is kennis omtrent een tweede of andere nationaliteiten dus noodzakelijk.
Wat zijn de effecten van het niet langer automatisch registeren van de tweede nationaliteit voor de eventuele basisadministratie van het land waar de tweede nationaliteit aan ontleend wordt?
Er zijn geen effecten. De GBA is niet verbonden met registraties in het buitenland.
Kunt u garanderen, zoals eerder door uw voorgangers gesteld, dat buitenlandse overheden op geen enkele wijze inzicht kunnen krijgen in de in de GBA geregistreerde gegevens met betrekking tot een tweede nationaliteit? Indien de tweede nationaliteit niet geregistreerd wordt, op welke wijze kan de overheid van het land waaraan de tweede nationaliteit ontleend wordt dan achterhalen of iemand deze nationaliteit heeft?
De gegevens over nationaliteit in de GBA worden niet aan buitenlandse overheden verstrekt.
Gemeenten mogen de nationaliteitsgegevens uit de GBA niet aan buitenlandse ambassades en consulaten verstrekken. Dergelijke verzoeken dienen te worden afgewezen. Gezien de gevoeligheid die inherent is aan de verstrekking van gegevens van eigen onderdanen aan instanties van een ander land, zal een dergelijke mogelijkheid tot verstrekking altijd expliciet moeten zijn geregeld in verdragsrechtelijke afspraken, of andere internationale overeenkomsten, waarbij het principe van wederkerigheid geldt. Daarentegen zullen de nationaliteitsgegevens in sommige gevallen al op basis van andere internationale afspraken kunnen worden verstrekt en is er geen sprake van verstrekking uit de GBA. Hierbij valt te denken aan gegevensuitwisseling op het terrein van justitie met betrekking tot opsporing en vervolging. Verder kan de burger zelf zijn gegevens aan het land waaraan de tweede nationaliteit wordt ontleend, overhandigen. Daarnaast registreren de buitenlandse overheden in het algemeen zelf de nationaliteit van hun onderdanen. Deze overheden kunnen alleen registreren als zij het bestaan van die onderdanen weten, dus als bijvoorbeeld de geboorte van een kind bij de buitenlandse autoriteiten wordt opgegeven.
Onderhandelt de Europese Unie momenteel met de zeventien landen die het voor hun onderdanen onmogelijk maken hun nationaliteit af te staan om aan dit beleid een einde te maken? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze onderhandelingen? Zo nee, bent u bereid om uw collega’s aan te sporen dergelijke onderhandelingen te starten?
Tijdens een bezoek van de Europese Commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Reding, op 11 juni 2010, heeft de toenmalige minister van Justitie deze kwestie opgebracht. Hij heeft daarbij aangegeven dat Nederland van mening is dat het recht om afstand te doen van een nationaliteit begrepen moet worden onder het recht om van nationaliteit te veranderen, als bedoeld in artikel 15 tweede lid van de Universele verklaring van de Rechten van de Mens. In lijn met de motie van het lid De Krom (VVD), aangenomen op 19 januari 2010 (TK, vergaderjaar 2009–2010, 31 813, nr. 21), heeft hij benadrukt dat het Nederland daarbij gaat om de inzet van de Europese Commissie in haar relatie met derde landen op de keuzevrijheid van onderdanen om hun (dubbele) nationaliteit op te kunnen geven. De Commissaris gaf, conform informatie die bij brief van 3 juli 2008 aan de Kamer is medegedeeld, als reactie dat de Europese Unie het nationaliteitsrecht beschouwt als een bevoegdheid van de lidstaten en dat er over (de beperking van) meervoudige nationaliteit binnen de verschillende lidstaten verschillend wordt gedacht. (TK, vergaderjaar 2007–2008, 30 166, nr. 31). Het onderwerp zal daarom niet in de Europese Raad worden ingebracht. Wel heeft de Commissaris toegezegd deze kwestie op te nemen met de Hoge Vertegenwoordiger. Tot nu toe is niet bekend of dit is gebeurd. Ik of een van mijn collega’s zal bij Commissaris Reding hiernaar informeren.
In het licht van het regeerakkoord wordt overigens een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap voorbereid die ertoe strekt dat in zoveel mogelijk gevallen bij verlening of verkrijging van de Nederlandse nationaliteit afstand wordt gedaan van de nationaliteit van het land van herkomst.
Vrouwelijke inburgeraars die leren voor huisvrouw en niet voor een baan |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Inburgeringscursus geen huishoudschool»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vrouwelijke migranten gestimuleerd moeten worden om te participeren op de arbeidsmarkt, omdat dat dat ten goede komt aan hun economische zelfstandigheid en dit arbeidspotentieel benut kan worden met het oog op de vergrijzing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om dat te bevorderen?
Ja. Het doel van inburgering is om migranten, zowel vrouwen als mannen, economisch en/of maatschappelijk zelfredzaam te maken. Het huidige inburgeringsstelsel, waarin de inburgering vaak wordt gecombineerd met een duaal component, én de vormgeving van het inburgeringsexamen ondersteunt deze doelstelling.
Deelt u de mening dat inburgeringstrajecten mensen zoveel mogelijk moeten toeleiden naar een betaalde baan of het opzetten van een eigen bedrijf? Zo nee, waarom niet?
Inburgering moet mensen zoveel mogelijk toerusten om op de arbeidsmarkt en/of in het maatschappelijk leven zelfstandig te kunnen functioneren. Daartoe kent de inburgering, naast het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving, thans vier profielen: Werk, OGO (Opvoeding, Gezondheid en Onderwijs), Ondernemerschap en Maatschappelijke Participatie.
Bent u het eens met E-Quality (Kenniscentrum voor Emancipatie) en Scala (Expertisecentrum voor Emancipatie en Participatie) dat het inburgeringsprofiel Opvoeding, Gezin en Onderwijs (OGO) vrouwen teveel benadert als huisvrouw of vrijwilliger en niet als vrouwen met arbeidspotentieel die economisch zelfstandig willen zijn? Zo ja, wat gaat daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening van E-Quality niet. Ik onderschrijf de stelling dat ook vrouwelijke inburgeraars kennis moeten hebben van de arbeidsmarkt.
In het examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving zitten arbeidsmarkt gerelateerde onderwerpen. Dit onderdeel is verplicht voor iedere inburgeraar, ongeacht het examenprofiel. Daarnaast wordt in ieder inburgeringsprofiel aandacht besteed aan taalhandelingen die betrekking hebben op Werk Zoeken.
In het inburgeringsprofiel OGO wordt specifiek aandacht besteed aan taalhandelingen die gekoppeld zijn aan de domeinen opvoeding, gezondheidszorg en onderwijs. Ouders met opgroeiende kinderen hebben er ook belang bij om zich te kunnen redden in contact met docenten van de school over de voortgang of loopbaankeuze van hun kind. Daarnaast is er aandacht voor taalhandelingen die betrekking hebben op het zoeken naar werk, solliciteren of het voeren van een gesprek over arbeidsvoorwaarden.
Hoeveel mannen en vrouwen volgen het inburgeringsprofiel OGO?
Van de deelnemers aan het examenprofiel OGO is 87% vrouw en 13% man.
Klopt de stelling van E-Quality dat veel vrouwen bij hun intake automatisch in het lesprofiel OGO worden geplaatst? Zo nee, kunt u dat beeld ontkrachten?
Nee. De cijfers over deelname aan het inburgeringsexamen laten een ander beeld zien. Vanaf 2007 tot heden heeft 52% van de vrouwelijke inburgeraars het inburgeringsexamen met het examenprofiel Werk afgelegd.
Het uitvoeren van een intake en het plaatsen van mensen in een inburgeringstraject is overigens een gemeentelijke aangelegenheid. De keuze voor een passend inburgeringstraject en een specifiek examenprofiel wordt in overleg tussen de inburgeraar en de gemeente gemaakt.
Lijkt het u een goed idee om het inburgeringsprofiel OGO op te heffen, zodat alle trajecten zich richten op arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat aanpakken en kunt u de Kamer daarover informeren?
De onderwerpen onderwijs, opvoeding, gezondheid en gezondheidszorg maken ook deel uit van het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving. Zodoende wordt iedere inburgeraar, ongeacht het inburgeringsprofiel, onderwezen in deze onderwerpen.
Het inburgeringsexamen is zo vormgegeven dat de kandidaat kan aangeven of het accent in het inburgeringsexamen op het domein Werk, OGO, Maatschappelijke Participatie of Ondernemerschap komt te liggen. Iemand leert de taal namelijk sneller indien dit in contextrijk gerichte modules wordt gegeven en de taal praktisch kan worden toegepast in de op dat moment relevante eigen leefomgeving. In alle inburgeringsprofielen ligt het accent op participatie in de samenleving.
In de praktijk blijkt dat er ook een groep inburgeraars is die een grotere afstand tot de arbeidsmarkt heeft maar wel participeert in de samenleving in bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld op school en/of opvoedingssituaties.
De inburgering zorgt ervoor dat deze groep toegerust is om zelfstandig te functioneren in deze maatschappelijke domeinen en tegelijkertijd voorbereid wordt op een intrede op de arbeidsmarkt.
Bij de aanpassing van het stelsel zullen alle onderdelen van het inburgeringsstelsel worden heroverwogen, derhalve ook de vormgeving van het inburgeringsexamen.
Deelt u de mening dat het onderwerp «opvoeding» onderdeel kan worden van alle inburgeringstrajecten, zodat zowel mannen als vrouwen die inburgeren daar kennis van krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen en kunt u de Kamer daarover informeren? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Inburgering op 20 januari 2011?
Zie antwoord vraag 7.
Rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken, die mede gebaseerd zijn op informatie op www.wikileaks.nl |
|
Raymond Knops (CDA), Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van enkele recente rechterlijke uitspraken in Afghaanse asielzaken ten gevolge waarvan Afghaanse asielzoekers niet kunnen worden teruggestuurd?1
Ja.
Geven de verwijzingen in de bedoelde uitspraken naar informatie op WikiLeaks aanleiding tot de conclusie dat de ambtsberichten van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan zijn gebaseerd op onjuiste informatie?
Nee.
In een aantal zaken oordeelt de rechter dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 is uitgegaan van onjuiste gegevens m.b.t. de aantallen burgerslachtoffers in de periode juni-december 2009.
In een aantal andere zaken heeft de rechtbank bepaald dat er een nieuw besluit genomen moet worden door de minister voor Immigratie en Asiel, met inachtneming van de uitspraak van de rechter. De rechter heeft daarbij overwogen dat de berichtgeving van Human Rights Watch (HRW) d.d. 26 juli 2010 aanleiding had behoren te zijn tot nader onderzoek door de minister voor Immigratie en Asiel alvorens tot afwijzing van de betrokken asielaanvragen te besluiten. In deze zaken is hoger beroep ingesteld door de minister voor Immigratie en Asiel. Op 31 januari 2011 heeft de Raad van State het hoger beroep op zitting behandeld. De Raad van State heeft hierover nog geen uitspraak gedaan.
De Raad van State heeft wel in een aantal zaken waarbij de vreemdeling in hoger beroep is gegaan tegen de ongegrond verklaring van de rechtbank het hoger beroep met een verkorte motivering ongegrond verklaard2. In deze zaken is daarmee in rechte komen vast te staan dat de berichtgeving van HRW geen concrete aanknopingspunten vormt voor twijfel aan de informatie in het ambtsbericht Afghanistan van juli 2010 van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Gaat u ambtsberichten voortaan mede baseren op informatie op WikiLeaks?
Zoals gebruikelijk wordt in nieuw op te stellen ambtsberichten door het ministerie van Buitenlandse Zaken rekening gehouden met alle relevante nieuwe informatie, die beschikbaar is gekomen sinds publicatie van het laatste ambtsbericht. Gezien de aard van de berichten die op Wikileaks zijn gepubliceerd, is daarin opgenomen informatie niet op juistheid te toetsen en lenen deze berichten zich derhalve niet voor het gebruik als objectief bronnenmateriaal.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor het asiel- en terugkeerbeleid voor personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 bestaat er geen aanleiding om de juistheid van het beeld dat het ambtsbericht van juli 2010 schetst over de situatie in Afghanistan, in twijfel te trekken. De minister voor Immigratie en Asiel ziet dan ook geen aanleiding om de beleidsconclusies die hij op basis van dit ambtsbericht heeft getrokken, te herzien.
Welke gevolgen hebben de genoemde rechterlijke uitspraken voor de behandeling van lopende asielaanvragen, lopende asielberoepen en hoger beroepen van personen uit Afghanistan?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is tegen de uitspraken van de rechtbank waarin het beroep van de asielzoeker gegrond is verklaard, door de minister voor Immigratie en Asiel hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het in tegenspraak met eerdere toezeggingen op straat zetten van asielzoekers in vrieskou |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Waarom zijn er op donderdag 16 december jl. in vrieskou en sneeuw twee asielzoekers op straat gezet in Ter Apel? Door welke dienst is dit gebeurd?
Het betrof in dit geval een echtpaar dat een vervolg asielaanvraag wilde indienen nadat een tweede asielaanvraag kort daarvoor was afgewezen. Hun opvang was al in oktober 2010 beëindigd.
Betrokkenen meldden zich in december 2010 opnieuw bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Ter Apel en gaven aan een nieuwe asielaanvraag te willen indienen. Door het enkele kenbaar maken van de wens een vervolgaanvraag te willen indienen, ontstaat er echter geen recht op opvang. Dit recht op opvang ontstaat pas wanneer de asielaanvraag daadwerkelijk wordt ingediend. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vervolgaanvragen worden ingediend enkel om opvang te verkrijgen.
In afwachting van de indiening van deze aanvraag heeft de IND betrokkenen daarom heengezonden. Zodra echter bleek dat de desbetreffende asielzoekers moeite hadden om opvang te vinden is hen, gegeven de situatie van extreme kou, alsnog opvang aangeboden tot het moment van de indiening van de vervolgaanvraag. Hiervan hebben zij echter geen gebruik gemaakt.
Hoe verhoudt zich dit tot uw nadrukkelijke toezegging dat dit niet meer zou gebeuren?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat u zelf de regie in handen neemt nu het vertrouwen op het gezonde verstand van de uitvoering onterecht is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat hebt u gedaan om deze fout te herstellen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op de ernst van de situatie, bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja. Helaas is dit echter niet mogelijk gebleken.