Het bericht “Asielkraak kost goud” |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe is het mogelijk dat u al vier jaar lang een groep illegalen die met het kraken van panden een spoor van vernieling trekt door Amsterdam, haar gang laat gaan?1
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen panden kraakt in de gemeente Amsterdam. Deze vreemdelingen hebben zich verenigd onder de naam «We are here». De vreemdelingen in deze groep geven doorgaans aan geen (reis)documenten te hebben. Zonder de juiste gegevens over de herkomst van de vreemdelingen kunnen de vereiste (vervangende) reisdocumenten niet worden verkregen. Zoals reeds geantwoord op de Kamervragen van leden Van Klaveren en Bontes, hebben niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen een wettelijke vertrekplicht en dient daaraan gehoor gegeven te worden. Het rijk voert beleid waarbij geen onderdak wordt geboden aan (uitgeprocedeerde) niet-rechtmatig verblijvende vreemdelingen die geen invulling geven aan die vertrekplicht. Daar waar zicht op uitzetting bestaat, wordt in voorkomende gevallen overgegaan tot vreemdelingenbewaring, om vanuit bewaring het vertrek te realiseren. Als geen zicht op uitzetting bestaat, bijvoorbeeld omdat een herkomstland niet meewerkt aan gedwongen vertrek, kan het instrument vreemdelingenbewaring niet worden toegepast.2
Waarom zijn deze illegalen niet uitgezet? Bij hoeveel krakende illegalen is daartoe een poging gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het kraakverbod niet gehandhaafd?
De stelling dat niet wordt opgetreden tegen deze groep krakers of dat het kraakverbod niet wordt gehandhaafd, is onjuist. Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Bij deze ontruimingen ging het ook om panden die waren gekraakt door vreemdelingen die zich hebben verenigd onder de naam «We are here». In de gevallen waarin zij een kort geding hadden aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de ontruiming doorgang kon vinden.
Bent u bereid om na de ontruiming van de gekraakte panden de veroorzaakte schade zoveel mogelijk te verhalen op de krakers en medeplichtigen die hulp hebben geboden bij deze strafbare handelingen? Zo nee, waarom niet?
Indien tot aanhouding en vervolging van krakers wordt overgegaan, bestaat er voor de eigenaar die schade heeft ondervonden aan het pand door toedoen van de krakers, de mogelijkheid om zich als benadeelde partij te voegen in de strafzaak. De eigenaar kan ook een vordering indienen bij de civiele rechter om de geleden schade te verhalen op de krakers.
Bent u bereid om illegalen eindelijk eens aan te pakken en uit te zetten en op te houden met het gedoogbeleid waarbij ook nog bed-bad-en-broodvoorzieningen worden aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit het antwoord op de vragen 1 en 2 blijkt, is gedwongen vertrek alleen mogelijk als het land van herkomst hieraan meewerkt. Zoals u bekend, werken niet alle landen hieraan mee. Dit voor het kabinet reden om, zowel nationaal als in EU-verband, in de contacten met herkomstlanden veel aandacht te gegeven aan het realiseren van duurzame terugkeerafspraken. Dit laat onverlet dat er ook op de vreemdeling zelf de plicht rust – en blijft rusten – om Nederland te verlaten wanneer hij hier geen, of niet langer, recht heeft op verblijf.
Ik heb uw Kamer op 21 november geïnformeerd dat ik de financiële vergoeding voor de door gemeenten geboden bed, bad en broodvoorzieningen stopzet (Kamerstuk 19 637, nr. 2259). Tevens zal ik een wettelijke norm laten uitwerken die buiten twijfel stelt dat de keuze of en de voorwaarden waaronder onderdak aan vreemdelingen met een vertrekplicht geboden wordt exclusief aan het rijk is voorbehouden. Een dergelijke norm zou, vergezeld van een op deze norm gebaseerde mogelijkheid tot handhaven, moeten voorkomen dat gemeenten op dit punt eigen beleid voeren.
Bent u tevens bereid om een asielstop in te stellen, temeer nu steeds weer blijkt dat u niet in staat bent om uitgeprocedeerde asielzoekers uit Nederland weg te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Tot een asielstop ben ik niet bereid. Ik hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Overigens zou een asielstop strijdig zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Tegelijk constateer ik dat in de afgelopen maanden te vaak oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die geen bescherming nodig hebben. Dit vormt een oneigenlijke belasting voor onze samenleving en tast het draagvlak voor ons asielbeleid aan. Tegen die ontwikkeling tref ik gerichte maatregelen. Hierover stuurde ik uw Kamer op 17 november 2016 een brief (Kamerstuk 19 637, nr. 2257). Daarin staan de diverse maatregelen die ik tref vermeld.
Geregistreerde meldingen en incidenten op –en rondom COA-opvang locaties. |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe verklaart u het grote verschil tussen de door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geregistreerde gevallen van agressie en geweld tegen personen (2.803) en uiteindelijk aantal aangiftes bij de politie (813)?1
Bij de door het COA geregistreerde meldingen van agressie en geweld tegen personen gaat het om uiteenlopende zaken, die bovendien sterk verschillen in zwaarte. Het COA registreert namelijk álle meldingen die betrekking hebben op de bewoners, onder andere om ervoor te zorgen dat alle medewerkers goed geïnformeerd zijn over de personen die op hun locatie verblijven. Bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit geldt de procedure dat het COA de politie inschakelt. Voor het al dan niet overgaan tot aangifte spelen diverse factoren een rol, bijvoorbeeld of er een vermoeden is van een strafbaar feit. Om een voorbeeld te geven: als een asielzoeker boos met deuren slaat, kan het COA dit registreren als een daad van agressie, maar betreft het niet altijd een aangiftewaardige zaak.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u uitsplitsen en toelichten om wat voor (categorieën) gevallen van agressie en geweld tegen personen het gaat die klaarblijkelijk (2.803–813 = 1.990 gevallen) niet hebben geleid tot aangifte en vervolging? Kunt u uitsluiten dat in al deze gevallen geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ik kan niet uitsluiten dat er gevallen zijn waarbij er wel materiële schade of een benadeelde was, maar geen aangifte is gedaan of vervolging is ingesteld. Hiertoe kan ik geen nadere uitsplitsing maken, dit wordt namelijk niet geregistreerd bij het COA. Ik kan wel toelichten hoe het komt dat er gevallen zijn waarbij niet is overgegaan tot aangifte of vervolging.
Het COA hanteert de procedure dat bij incidentmeldingen die de openbare orde raken of waarbij sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit de politie wordt ingeschakeld. Vervolgens wordt in afstemming met de politie bepaald of aangifte kan worden gedaan. Het is niet mogelijk alle meldingen te laten uitmonden in een aangifte (bv geen strafbaar feit gepleegd) en ook niet dat alle aangiften bij de politie leiden tot een vervolging. Wanneer bijvoorbeeld de identiteit van de dader onbekend is (diefstal) of wanneer opsporingsindicaties ontbreken, kan de aangifte niet leiden tot vervolging.
Het patroon dat in deze cijfers zichtbaar wordt, is overigens niet uniek ten opzichte van het landelijk beeld afdoening strafrechtelijke zaken. Ter vergelijking: in 2015 leidde landelijk één op de vijf aangiften van misdrijven tot instroom bij het OM. Daarnaast is de peildatum voor de onderhavige cijfers 1 september 2016. Verwacht wordt dat de komende maanden nog meer verdachten worden aangeleverd en zaken vervolging krijgen.
Er is geen aanleiding te vermoeden dat aangiftes achterwege blijven. Het COA besteedt uitgebreid aandacht aan het doen van aangifte bij een (vermoedelijk) strafbaar feit. In een verplichte training voor alle COA-medewerkers in de uitvoering wordt ruim aandacht besteed aan het aangifteproces en de aangiftebereidheid. Ook krijgen bewoners voorlichting over het aangifteproces. Verder beschikt het COA over huisregels en het maatregelenbeleid, inclusief het Reglement Onthouding Verstrekkingen (ROV), om de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid op een locatie te borgen. In geval van incidenten spreekt het COA bewoners aan op hun gedrag en legt, als dat nodig, is maatregelen op.
Hoe verklaart u dat het aantal aanmeldingen bij de politie dat voor aangifte in aanmerking komt (1.629) maar in 50% (813 gevallen) tot een daadwerkelijke aangifte heeft geleid?
Zie antwoord vraag 2.
In aanvulling op de vorige vraag: kunt u bevestigen dat in de helft van deze gevallen waarin dus geen aangifte is gedaan, geen sprake was van een slachtoffer en/of materiële schade? Zo nee, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Was in de helft van de genoemde gevallen bij de politie waarin geen aangifte is gedaan (813 gevallen) sprake van één van de door u gecategoriseerde delicten (openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel)? Zo ja, waarom is in die gevallen dan geen aangifte gedaan en vervolging ingesteld?
Ook in de categorieën openbare orde en vernielingen, vermogen, verkeer, drugs en alcohol, zeden op en rondom COA-opvanglocaties, mensenhandel en mensensmokkel is er sprake van meldingen die niet hebben geleid tot een aangifte of vervolging.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 3 oktober 20162 over geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties, gaan de opgegeven cijfers van de politie over meldingen. Een melding is niet hetzelfde als een strafbaar feit. Bij meldingen kan het ook gaan om registraties van voorvallen die niet bewezen betrekking hebben op een strafbaar feit, bijvoorbeeld een registratie van het signalement van een zich verdacht gedragend persoon bij een locatie. Zoals toegelicht onder de voorgaande antwoorden, kan indien er sprake is van (een vermoeden van) een strafbaar feit, over worden gegaan tot aangifte bij politie, maar zijn er ook verschillende redenen om dat niet te doen.
Kunt u de rechtsgronden en achtergronden van de betreffende zaken schetsen van de tot op heden geweigerde verblijfsvergunningen van (toegelaten) asielzoekers? Hoeveel van deze personen zijn inmiddels ook daadwerkelijk uitgezet naar het land van herkomst en wat gebeurt er met de personen bij wie dat klaarblijkelijk (nog) niet is gelukt? En waarom is dat in die gevallen niet gelukt?
Een asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf dat onder andere toeziet op drugs-, zeden- en geweldsmisrijven, brandstichting en mensenhandel. In de zaken die thans door de IND zijn afgewezen betrof dat veelal geweldsmisdrijven, diefstal (met geweld), huiselijk geweld en overtreding van de Opiumwet. Tegen de veroordeling alsmede de beslissing tot het intrekken danwel weigering van een verblijfsvergunning, kunnen rechtsmiddelen aangewend worden. Dat maakt dat personen in afwachting van de uitkomst van ingestelde procedures Nederland niet onmiddellijk verlaten.
Voor wat betreft de uitzettingen is één persoon inmiddels uitgezet naar het land van herkomst. Twee personen zijn strafrechtelijk uitgeleverd en ten aanzien van één persoon is de uitleveringsprocedure in gang gezet. De redenen waarom de overige personen Nederland (nog) niet hebben verlaten zijn: rechtsmiddelen tegen de beëindiging van het verblijfsrecht die in Nederland afgewacht mogen worden, een nieuw gestarte asielprocedure die eerst doorlopen moet worden, strafrechtelijke detentie of een strafrechtelijke maatregel die nog voortduurt, de afgifte van een (vervangend) reisdocument dat op zich laat wachten bij gebrek aan medewerking van de buitenlandse autoriteiten, beletselen op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens die maken dat terugkeer naar het land van herkomst niet mogelijk is en het buiten beeld raken van de overheid. Van één persoon is gebleken dat de vergunning onterecht is ingetrokken.
Kunt u een overzicht geven van de landen van de herkomst van asielzoekers die betrokken zijn bij de geregistreerde meldingen en incidenten? Zo nee, waarom niet?
Het COA maakt voor registratie van incidenten gebruik van een digitaal Integraal Bewoners Informatie Systeem (IBIS). In dit bewonersregistratiesysteem registeren COA-medewerkers alle relevante bewonersinformatie, waaronder de incidenten waarbij bewoners betrokken waren. Ook de (vermoedelijke) nationaliteit van bewoners wordt in IBIS geregistreerd. Het is niet mogelijk deze informatie op geautomatiseerde wijze bij het overzicht van geregistreerde meldingen en incidenten op en rondom COA-opvanglocaties te betrekken.
De politie registreert de nationaliteit niet bij alle meldingen, wel bij aanhoudingen van verdachten. Ze doen dat dan op geboorteplaats/-land en eventueel soms (indien bekend) aanvullend op nationaliteit. In de gevallen dat de nationaliteit geregistreerd wordt, geeft dit nog niet aan of de betrokkene een dader of een slachtoffer is. Daarom kan een lijst met nationaliteiten een vertekenend beeld geven en is in mijn ogen daarom niet wenselijk om te voegen bij dit specifieke overzicht.
Uiteraard hebben de organisaties binnen de vreemdelingenketen, inclusief de politie, aandacht voor overlastgevende groepen. Ik heb uw Kamer op 17 november jl.3 geïnformeerd over de maatregelen die ik hiertoe getroffen heb.
Kunt u een overzicht geven van de landen van herkomst van asielzoekers in asielzoekerscentra waar het de afgelopen zes maanden is gekomen tot een grootschalig incident zoals in Bellingwolde en omgeving?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe lang de doorlooptijd is van vergunningsprocedures van vluchtelingen uit zogenaamde veilige landen?
Over de periode 1 maart 2016 tot 1 oktober 2016 bedraagt de gemiddelde doorlooptijd bij de IND (van datum aanvraag tot datum besluit) voor deze groep tien dagen.
De taakstelling huisvesting statushouders en de aanpak sociaal domein in Den Haag |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat er nog 144 plaatsen in de taakstelling resteren waarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geen te koppelen statushouders voor Den Haag beschikbaar heeft? Kunnen die 144 plaatsen niet met statushouders bestemd voor andere steden ingevuld worden?
De instroom van asielzoekers is gedurende dit jaar substantieel gedaald en de herkomst van de asielzoekers is veranderd: er komen minder asielzoekers met kansrijke asielverzoeken naar Nederland. Er zijn afgelopen maanden dus minder asielvergunningen afgegeven dan eerder geprognosticeerd.
Het tempo waarin voor vergunninghouders huisvesting beschikbaar moet komen ligt dan ook lager dan vooraf verwacht en waarop de huidige taakstelling (voor de tweede helft van 2016) is gebaseerd. Bij de gemeente Den Haag waren, net als bij veel gemeenten, weliswaar op 1 oktober niet alle gekoppelde vergunninghouders beschikbaar, maar de gemeente heeft tegelijkertijd nog een wachtlijst van gekoppelde vergunninghouders te huisvesten. Aan die gemeenten die op schema liggen, worden met voorrang vergunninghouders gekoppeld om zo te zorgen dat alle gemeenten voort kunnen met de huisvesting.
Overigens gaat het koppelen van vergunninghouders aan gemeenten vooraf aan het beschikbaar stellen van woonruimte. Inmiddels zijn op peildatum 1 november jl. nog eens 77 vergunninghouders aan Den Haag gekoppeld.
Bij de vaststelling van de taakstelling voor de periode 2017 – I is overigens rekening gehouden met de lagere asielinstroom en daaruit volgende het lagere aantal vergunninghouders gedurende de periode 2016 – II, waardoor de taakstelling voor deze periode lager uitvalt. Dat stelt gemeenten in staat de eerder opgelopen achterstanden dan in te halen. Tegelijkertijd is relevant dat de IND deze maanden een voorraad MVV-nareisaanvragen aan het verwerken is, wat leidt tot aanvullende te huisvesten vergunninghouders.
Hoe kan het dat de taakstelling voor Den Haag op 1466 is vastgesteld terwijl het aantal te koppelen statushouders voor Den Haag 144 mensen lager ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn in de wettelijke taakstelling van 393 statushouders in Den Haag voor het eerste halfjaar van 2016 ook de 144 overgebleven plaatsen uit 2015 meegenomen? Hoe gaat deze taakstelling nu wel opgevuld worden?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 bedroeg in totaal, dus inclusief de achterstand vanuit 2015 van 164, 769 te huisvesten vergunninghouders. De niet behaalde taakstelling van het vorige half jaar dient in de daarop volgende taakstellingsperiode (dus de huidige) te worden ingelopen. Tussen 1 januari en 1 juli 2016 diende Den Haag dus 769 vergunninghouders te huisvesten. In die periode zijn er 634 gehuisvest.
Voor de huidige taakstellingsperiode geldt voor Den Haag een opdracht om (inclusief achterstand) 831 vergunninghouders te huisvesten. Daarvan waren er op 1 november jl. 268 gehuisvest. Op 1 november jl. waren 488 vergunninghouders gekoppeld aan de gemeente Den Haag. Daarvan waren er 268 langer dan de afgesproken zoekperiode van 12 weken in afwachting van toewijzing van woonruimte door de gemeente Den Haag. Deze mensen wachten op dit moment in een AZC op woonruimte en het is van groot belang dat Den Haag deze vergunninghouders met snelheid gaat huisvesten.
Mocht de gemeente Den Haag na deze groep dit jaar nog meer vergunninghouders kunnen huisvesten, dan kan de gemeente in overleg met het COA tot verdere versnelling in de huisvesting komen.
Deelt u de mening dat de Haagse aanpak voor toegewezen statushouders positief lijkt en bent u bereid te onderzoeken of deze aanpak nationaal toegepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De huisvesting van vergunninghouders is een eigenstandige taak van de gemeenten. Iedere succesvolle aanpak om vergunninghouders snel en goed te huisvesten kan op mijn warme belangstelling en sympathie rekenen. Op zeer veel plekken in Nederland wordt gezocht naar oplossingen om vergunninghouders te huisvesten. Het Platform Opnieuw Thuis en het OTAV ondersteunen gemeenten bij het vinden van passende, vaak op de lokale situatie toegesneden, oplossingen. Indien gebleken dat de oplossingen werken, worden ze via onder andere de website van het Platform Opnieuw Thuis gedeeld (www.opnieuwthuis.nl).
Illegale huwelijken in moskeeën |
|
Michiel van Nispen , Enneüs Heerma (CDA), Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Undercover in Nederland: «Duistere praktijken in de moskee» van 9 oktober 2016? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik keur het sterk af als blijkt dat in Nederland vrouwen gedwongen worden om te trouwen, slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap of mogelijk de tweede of derde echtgenoot van iemand worden.
Was u reeds bekend met deze problemen? Zo ja, wat doet u er beiden concreet aan om dit aan te pakken en hoe kan het dat deze praktijken nog steeds mogelijk op grote schaal voorkomen? Zo nee, hoe kan dit?
Dat religieuze huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk voorkomen binnen de verschillende gemeenschappen in Nederland is bekend1. Het blijkt dat men in sommige gemeenschappen slecht op de hoogte is van de voorgeschreven volgorde van trouwen. Vooral de onbekendheid over de strafbaarheid van de geestelijke bedienaar lijkt groot te zijn.
De regel is helder: een huwelijk mag in ons land alleen door een geestelijke gesloten worden als er eerst een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Relevante partijen zoals geestelijke bedienaren, aanbieders van inburgeringcursussen, docenten en gemeenten worden begin 2017 op de wet- en regelgeving omtrent het huwelijk gewezen. Eerder dit jaar zijn professionals in het veld geïnformeerd over de mogelijkheden die het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) biedt bij de aanpak van deze problematiek. Het LKHA heeft een brochure uitgebracht die ingaat op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht. Deze werkwijze beoogt een bijdrage te leveren aan het voorkomen van gedwongen huwelijken.
In zaken waarbij sprake is van een religieus huwelijk waaraan geen burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan, neemt het OM een vervolging in overweging. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van de betreffende zaak. Overigens heeft een religieus huwelijk geen rechtsgevolg, omdat in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk wordt erkend (art. 1:30 lid 2 BW).
Zijn er schattingen van de aantallen religieuze huwelijken zonder huwelijk voor de wet, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn deze en in hoeveel moskeeën vindt dit plaats en hoeveel imams zijn hierbij betrokken? Zo nee, bent u bereid een plan van aanpak te maken om meer inzicht te krijgen in de gevallen waarin een religieus huwelijk zonder huwelijk voor de wet wordt gesloten en er sprake is van polygame huwelijken, huwelijksdwang en/of huwelijkse gevangenschap?
De omvang is niet bekend, maar het betreft geen incidenten. Uit het onderzoek ««Zo zijn we niet getrouwd»» dat in opdracht van het ministerie SZW in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met de Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom blijkt dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap2. In het onderzoek «Gewoon getrouwd» van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut uit 20153 is gekeken naar kindhuwelijken en (onwettige) religieuze huwelijken. Daaruit bleek dat het aantal religieuze huwelijken niet is vast te stellen. Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap en religieuze huwelijken alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, wordt er voor gekozen om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie en handhaving.
Huwelijkse gevangenschap is vaak een gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk. Naar aanleiding van een eerder door Yücel cs ingediende motie (over de uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen, ingezonden 29 september 2016) is aan uw Kamer gemeld dat dit vraagstuk zich vooral voordoet in relatie tot landen die niet tot de Europese Unie behoren, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. Voor derde landen geldt dat, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, zij in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Iemand dwingen tot ontbinding van een in het land van herkomst gesloten huwelijk is niet mogelijk. Wel kan de rechter in Nederland een dwangsom opleggen wanneer iemand niet meewerkt aan de ontbinding van zo’n huwelijk. Deze mogelijkheid is bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Kunt u een wettelijk kader geven per mogelijke betrokkene, in het geval van het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap?
Het is mogelijk om via het strafrecht op te treden tegen gedwongen huwelijken, dan wel polygame huwelijken.
Op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, strafbaar. Het delict is een overtreding, waarbij de straf ten hoogste een geldboete van de tweede categorie (4.100 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk als binnen twee jaar na een veroordeling recidive plaatsvindt; er kan dan ook een hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd (artikel 449, tweede lid, Sr).
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is voorts strafbaar het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, of een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk indien het dubbel huwelijk opzettelijk is aangegaan, terwijl aan de wederpartij de gehuwde staat is verzwegen; de gevangenisstraf kan dan worden verhoogd tot ten hoogste zes jaren.
Daarnaast is op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar het door geweld, bedreiging of andere feitelijkheden wederrechtelijk iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Huwelijksdwang valt hieronder. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste twee jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Kunt u een overzicht van de afgelopen tien jaar geven waarin u afzonderlijk aangeeft hoe vaak er onderzoek, vervolging en veroordeling heeft plaatsgevonden naar elk van de volgende zaken: het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u daarbij ook aangeven in hoeveel gevallen het ging om islamitische huwelijken en indien er een veroordeling heeft plaatsgevonden welke straffen er zijn opgelegd?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal aangiftes en vervolgingen in deze situaties waarin sprake is van huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder deze noemers, maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag 2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang betreffen.
Inzake Polygamie (artikel 237 Sr) zijn er in de periode 2005–2015 twaalf zaken voor de rechter geweest. Dat heeft in één geval tot vrijspraak geleid, vijf werkstraffen, vijf vrijheidsstraffen en één geldboete.
Tweemaal is er een zaak geweest (in 2013 en 2015) met een veroordeling tot een geldboete als gevolg van een strafzaak wegens het sluiten van een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk (en evt. huwelijkse gevangenschap) (artikel 449 Sr). De «geestelijke» die het verbod overtreedt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, niet de «huwelijkskandidaten».
Welke zorg is er beschikbaar voor vrouwen die met voornoemde zaken te maken krijgen? Kunt u hierbij ingaan op preventie, zorg tijdens bijvoorbeeld huwelijkse gevangenschap en nazorg en opvang met betrekking tot bijvoorbeeld het voorkomen van eerwraak?
Preventie van een onwettig religieus huwelijk wordt aangepakt door de voorlichting en bewustwording zoals deze eerder in het antwoord op vraag 2 is omschreven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Gemeenten schakelen hiervoor gespecialiseerde hulporganisaties in zoals Fier, Veilig Thuis en de Blijf-groep. Zij bieden, coördineren en organiseren directe hulp op maat, thuis of in de opvang in situaties zoals huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Medewerkers van Veilig Thuis, Veiligheidshuizen en overige hulpverleners in het werkveld kunnen bovendien bij het LKHA (het landelijk kennis- en expertisecentrum op het gebied van huwelijksdwang en achterlating) terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij deze complexe problematiek.
Wat zijn uw vervolgacties ten aanzien van de moskeeën die specifiek in de uitzending aan de orde zijn geweest: El Tawheed in Amsterdam, As-Sunnah in Tilburg, de niet bij naam genoemde moskeeën in Den Haag en de Al-Raza-moskee in Almere waar de undercoveroperatie plaatsvond?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het OM vervolging instellen wanneer geestelijke bedienaren in moskeeën zich niet houden aan de wet- en regelgeving. Het OM zal per zaak bezien of vervolging of ontbinding van het huwelijk in de rede ligt. In de uitzending van Undercover in Nederland was geen sprake van een voltrokken huwelijk, maar van een poging om een illegaal huwelijk te sluiten (de overtreding van art. 449 Sr.). Een poging tot overtreding is niet strafbaar (art. 45 Sr.). Het OM heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Ik treed niet in de zelfstandige beslissing van het OM om een strafrechtelijke vervolging in te stellen.
De lokale overheid is verder verantwoordelijk voor eventuele bestuurlijke acties in deze specifieke casus.
Bekend is overigens dat slachtoffers van huwelijksdwang niet snel aangifte doen. De loyaliteit naar de ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd is wegens het afdwingen van een huwelijk. Aangifte van het slachtoffer is formeel niet nodig, maar in de praktijk wel belangrijk om huwelijksdwang te kunnen bewijzen.
Deelt u de mening dat strafrechtelijk onderzoek naar deze mogelijke strafbare feiten op zijn plaats zou zijn? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren, zodra dat mogelijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Het leeftijdsonderzoek bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke inspectie coördineert het toezicht op het leeftijdsonderzoek en hoe ligt de rolverdeling tussen de Inspectie Veiligheid en Justitie, Inspectie Gezondheidszorg en de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling?
De IVenJ treedt richting de andere toezichthoudende organisaties op als coördinerende Rijksinspectie bij het leeftijdsonderzoek bij alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). De IVenJ houdt toezicht op de werkzaamheden van het NFI en de IND. De IGZ vervult een toezichthoudende rol in het leeftijdsonderzoek wegens de werkzaamheden van artsen. De ANVS houdt toezicht op de toepassing van ioniserende straling en beoordeelt in het kader van de vergunningverlening de rechtvaardiging en optimalisatie van de toepassing van ioniserende straling.
Bent u bereid de protocollen aan te passen op de recente uitspraken1 waarin rechters oordeelden dat op basis van een schouw niet evident kan worden vastgesteld of iemand meerderjarig of minderjarig is en dat bij twijfel over meerderjarigheid te allen tijde een leeftijdsonderzoek aangeboden dient te worden? Zo ja, wanneer verwacht u de vernieuwde protocollen gereed te hebben? Zo nee, waarom niet en op welke manier zal dan recht worden gedaan aan de uitspraken?
Het beleid zoals neergelegd in C1/2.2 van de Vc 2000 schrijft voor dat op basis van een schouw door drie personen, behorend tot de IND en de AVIM of de KMar, enkel ingeval van evidentie tot meerderjarigheid mag worden geconcludeerd. De IND heeft mij laten weten dat de schouw in verreweg de meeste gevallen leidt tot ofwel het aannemen van minderjarigheid, ofwel tot het voorstellen van een (medisch) leeftijdsonderzoek. In slechts weinig gevallen leidt het schouwen tot aannemen van meerderjarigheid zonder dat leeftijdsonderzoek wordt aangeboden. Naar aanleiding van de jurisprudentie waar u aan refereert, heeft de IND zijn werkwijze kritisch in ogenschouw genomen en besloten nadere instructies op te stellen. Drie personen van de IND en de AVIM of de KMar zullen onafhankelijk van elkaar dienen te schouwen. De beslissing om evidente meerderjarigheid aan te nemen, moet berusten op meer dan enkel een inschatting op basis van uiterlijke kenmerken. Tevens dienen eventueel voorhanden zijnde documenten, verklaringen aangaande de gestelde leeftijd en het gedrag van de vreemdeling te worden betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in voorkomende gevallen een aldus verrichte leeftijdsschouw gesanctioneerd.2 Het protocol behoeft geen aanpassing op dit punt omdat deze uitsluitend betrekking heeft op het leeftijdsonderzoek (dat eventueel volgt na een schouw welke niet leidt tot de conclusie dat sprake is van evidente meerderjarigheid).
Bent u gezien de kritiek op het leeftijdsonderzoek bereid wetenschappelijk onderzoek naar de leeftijdsonderzoekmethode te stimuleren en over een multidisciplinaire aanpak hiervan met deskundigen en voogden in overleg te treden? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Sinds aanvang van het leeftijdsonderzoek zijn diverse verbeteringen doorgevoerd en is het leeftijdsonderzoek een bestendige praktijk in de asielprocedure geworden. De beroepsgroep van radiologen (de NVvR) heeft begin 2015 aan het NFI laten weten dat zijn standpunt omtrent de validiteit van de gebruikte beeldvormende methode bij leeftijdsbepaling sinds 2005 ongewijzigd is gebleven. Dit standpunt is gebaseerd op de stand van de techniek in 2005 en de randvoorwaarden die worden gesteld aan de stralingshygiëne. De NVvR stelt dat dit standpunt nog steeds geldig is, maar hecht waarde aan onderzoek naar andere technieken voor de leeftijdsbepaling. Het NFI heeft in opdracht van de IND onderzoek geïnitieerd naar nieuwe alternatieve beeldvormende methoden (computertomografie en magnetic resonance imaging). De NVvR is nauw betrokken bij dit lopende onderzoek.
Bent u voornemens de aanbevolen best practice van het Europees Ondersteuningsbureau voor Asielzaken (EASO) om zo snel mogelijk een vertegenwoordiger aan te wijzen voordat het leeftijdsonderzoek plaatsvindt en deze bij het onderzoek aanwezig te laten zijn uit te voeren? Zo ja, wanneer zal u dit vereiste invoeren? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse asielprocedure wordt zodra een (gestelde) amv aangeeft asiel te willen aanvragen direct een voogd van de voogdijinstelling Nidos toegewezen aan de vreemdeling, waardoor Nederland dus op dit punt voldoet aan de aanbeveling van EASO. De procedure rond het leeftijdsonderzoek wordt uitgevoerd volgens de Europese Procedurerichtlijn. In deze richtlijn is niet neergelegd dat een vertegenwoordiger (voogd) bij het leeftijdsonderzoek aanwezig dient te zijn. Indien wordt getwijfeld aan de gestelde minderjarigheid van de amv, wordt de vreemdeling door de IND voorgelicht over het leeftijdsonderzoek. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan. Daarna wordt hij of zij ook nog altijd voorbereid op het leeftijdsonderzoek door Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) en/of zijn of haar voogd. Gezien het feit dat Nederland conform de Procedurerichtlijn werkt, is mijn inziens het leeftijdsonderzoek met voldoende waarborgen en zorgvuldigheid omkleed.
Wat zijn de rechtsmiddelen ten aanzien van het leeftijdsonderzoek?
De uitkomsten van een leeftijdsonderzoek zijn niet rechtstreeks vatbaar voor een rechtsmiddel. Het betreft een voorbereidingshandeling welke leidt tot besluitvorming op verblijfsaanvragen. De vreemdeling kan in het kader van een afwijzend besluit op zijn aanvraag de uitkomsten van het leeftijdsonderzoek aan de orde stellen.
Is het nog mogelijk om een contra-expertise te laten uitvoeren nu de Stichting Medisch Advies Kollektief (SMAK) die niet meer doet? Zo ja, op welke manier? Zo nee, deelt u de mening dat dit een lacune is die opgevuld dient te worden en bent u bereid hiertoe een plan van aanpak op te stellen?
De rechtbank te Dordrecht concludeerde in een uitspraak3 dat leden van de SMAK niet als specifiek deskundig worden gekenmerkt. In het protocol leeftijdsonderzoek is geborgd dat indien een vreemdeling zich niet kan vinden in de uitslag van het leeftijdsonderzoek, het voor hem/haar altijd mogelijk is om te verzoeken om contra-expertise. Indien de vreemdeling verzoekt om een contra-expertise, dan zal de IND informatie over de mogelijkheid tot contra-expertise verstrekken aan betrokken personen dan wel instellingen. Dit houdt concreet in dat de IND een CD-rom met röntgenbeelden van het uitgevoerde leeftijdsonderzoek beschikbaar stelt ten behoeve van een eventuele contra-expertise. De vreemdeling kan de gegevens van een uitgevoerde contra-expertise (zoals röntgenopnamen en het oordeel en motivering van de contra-expert) aanleveren aan de IND.
Wel zijn er vragen gerezen of er in de Nederlandse praktijk voldoende contra-experts te vinden zijn die beschikken over de vereiste specifieke radiologische deskundigheid om te fungeren als contra-expert. Mijn ministerie voert hierover momenteel overleg met het NFI en de IND om ervoor te zorgen dat de feitelijke beschikbaarheid en bereidheid van contra-experts voldoende gewaarborgd is.
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen op 23 september 2016 is verlopen?
Het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen is op 11 augustus 2016 afgelopen.
Bent u voornemens dit besluit- en vertrekmoratorium te verlengen? Zo ja, wanneer kunnen wij dit besluit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Het besluitmoratorium werd op 12 augustus 2015 ingesteld voor de duur van een half jaar1. Het moratorium is vervolgens, met terugwerkende kracht, bij besluit van 15 maart 20162 met een half jaar verlengd. Het is niet mogelijk het besluit- en vertrekmoratorium voor asielzoekers uit Jemen nog een keer te verlengen.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de situatie in Jemen ten positieve of negatieve is veranderd sinds het verlengen van het vorige besluit- en vertrekmoratorium d.d. 22 maart 2016?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een thematisch ambtsbericht over de veiligheidssituatie in Jemen uitgebracht. Aan de hand van dit ambtsbericht zal ik uw Kamer binnenkort informeren.
In de tussentijd worden in individuele zaken van asielzoekers uit Jemen geen onomkeerbare stappen gezet. Dit betekent dat geen besluiten worden genomen en ook dat in afwachting van het nieuwe beleid geen uitzettingen naar Jemen plaatsvinden.
Deelt u de mening dat het telkens verlengen van een besluit- en vertrekmoratorium een langdurige onzekere en uitzichtloze situatie voor asielzoekers oplevert? Zo ja, hoe lang kan er sprake zijn van een moratorium voordat recht op asiel voor bepaalde tijd ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit deel ik niet. Een besluit- en vertrekmoratorium wordt ingesteld om duidelijkheid te krijgen over de situatie in het land van herkomst. Het is juist in het belang van de asielzoeker dat alle informatie over zijn land van herkomst beschikbaar is. Tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium, maximaal een jaar, doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoek naar bijvoorbeeld de veiligheidssituatie. Dat leidt tot een ambtsbericht dat gebruikt wordt om te bezien of ander beleid nodig is.
Gedurende een besluit- en vertrekmoratorium worden voor zowel asielzoekers die nog in de procedure zitten als de asielzoeker die een afwijzing heeft ontvangen geen onomkeerbare stappen genomen. De vreemdeling houdt tijdens de periode van het besluit- en vertrekmoratorium in beginsel recht op bestaande voorzieningen.
Zoals in vraag 2 is opgenomen kan een besluit- en vertrekmoratorium worden ingesteld voor de duur van een jaar. Het verzoek van een asielzoeker zal ook na afloop van een besluit- en vertrekmoratorium altijd individueel beoordeeld worden.
Het bericht dat asielzoekers een onvoldoende geven aan de inburgeringscursussen die worden aangeboden en dat gemeenten ontevreden zijn dat zij niet meer verantwoordelijk zijn voor inburgering |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat asielzoekers ontevreden zijn over de kwaliteit van de inburgeringscursus die zij moeten volgen?1
Ja.
Vindt u drie uur inburgeringsles per week voldoende voor iemand die wil inburgeren?
Nee, 3 uur per week les om in te burgeren is niet voldoende. Er wordt aangeraden om minimaal 3 tot 4 dagdelen in de week naar school te gaan om de Nederlandse taal te leren. Dan blijft de inburgeraar bezig met het Nederlands en beklijft het beter. Één dagdeel in de week is te weinig. Naast het volgen van de lessen is het ook belangrijk te oefenen en het geleerde te herhalen.
Deelt u de mening dat kwalitatief slechte inburgeringscursussen de integratie van statushouders die willen integreren onnodig moeilijk maken?
Kwalitatief goede inburgeringscursussen dragen bij aan een goede integratie van statushouders. Ik vind het belangrijk dat deze kwaliteit ook goed inzichtelijk is voor statushouders wanneer zij een keuze voor een inburgeringscursus maken. Er worden een aantal kwaliteitseisen gesteld door Blik op Werk (BoW) aan aanbieders die het keurmerk voeren. Maar er is nog ruimte voor verbetering. De kwaliteit van de lessen is voor een inburgeringsplichtige niet goed inzichtelijk en er wordt geen centraal toezicht op gehouden. Hierover is gesproken met de Inspectie voor het Onderwijs (IvhO). Een rol van de IvhO vereist een wetswijziging (omdat de IvhO hier geen wettelijke taak voor heeft) en het zou daarmee lang duren voordat toezicht op kwaliteit van inburgering ingevoerd kan worden. Daarom is er met BoW – in nauw overleg met de Inspectie SZW en OCW – besloten het toezicht uit te laten voeren door een externe deskundige partij. Hiervoor zijn offertes uitgevraagd die momenteel beoordeeld worden. Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal de kamer geïnformeerd worden welke instantie het toezicht gaat uitvoeren en hoe het wordt vormgegeven. Om de pedagogische kwaliteit goed te waarborgen zal dit proces begeleid worden door een klankbordgroep. Hierin zijn ondermeer de IvhO en de Inspectie SZW gevraagd plaats te nemen.
Het toezicht op het inburgeringsstelsel had al twee pijlers: examenafname (verantwoordelijkheid van DUO) en tegengaan van fraude bij declaraties (verantwoordelijkheid DUO/BoW). Met bovenstaande zal het toezicht aangevuld worden met een derde pijler conform het verzoek van de Kamer, namelijk ook toezicht op kwaliteit van de lessen (verantwoordelijkheid van externe partij/BoW).
De markt wordt zodoende strenger gereguleerd. Als blijkt dat de kwaliteit niet goed is of de prijs onvoldoende inzichtelijk verliest een aanbieder zijn BoW-keurmerk en komt daarmee niet meer in aanmerking voor financiering via DUO.
Gaat u het probleem van lage kwaliteit inburgeringscursussen aanpakken? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u begrijpen dat veel gemeenten ontevreden zijn over het feit dat zij niet meer verantwoordelijk zijn voor de inburgering, terwijl zij wel verantwoordelijk zijn voor de huisvesting en verdere integratie van statushouders?
De kern van het huidige stelsel is de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige zelf. Voor inburgeringsplichtigen die graag willen inburgeren, maar het zelf niet redden, kunnen gemeenten een belangrijke ondersteunende rol spelen. Gemeenten hebben verschillende mogelijkheden om inburgeringsplichtigen te ondersteunen bij hun inburgering en verdere integratie. Belangrijke voorbeelden hiervan zijn de maatschappelijke begeleiding – inclusief het participatieverklaringstraject – en de taaleis in de bijstand.
In het kader van de verhoogde instroom zijn door het Rijk vanuit het Bestuursakkoord aanvullende middelen vrijgemaakt om gemeenten te ondersteunen. Daarnaast worden op dit moment maatregelen genomen, zodat gemeenten hun ondersteunende rol beter kunnen pakken. Gemeenten krijgen daartoe beschikking over relevante informatie m.b.t. de inburgeringsplichtigen in hun gemeenten, zodat zij een goed beeld hebben van de voortgang van hun inburgeringsplichtigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten en andere partijen naar aanleiding van dit bericht, over hoe de inburgering en integratie kan worden verbeterd?
Ik ben reeds in gesprek met gemeenten en andere partijen. Zo heb ik in mijn Kamerbrief Inburgering, die 11 oktober 2016 naar uw Kamer is verstuurd (Kamerstuk 32 824, nr. 161), uiteen gezet op welke manier gemeenten beter kunnen worden ondersteund en gefaciliteerd bij hun rol, hoe de informatievoorziening aan inburgeringsplichtigen wordt verbeterd en hoe kwaliteit en toezicht op inburgeringsonderwijs wordt verbeterd2.
Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht de resultaten van de evaluatie van de Wet Inburgering aan de Kamer te sturen?
De wetswijzigingen zijn in 2013 van kracht gegaan. In april dit jaar werden de eerste resultaten zichtbaar van de inburgeringsplichtigen onder het nieuwe stelsel. Naar aanleiding van dit beeld is een brede verkenning gestart. Hierin is op basis van het voorlopige beeld van het cohort 2013 gekeken wat er beter kan en wat anders moet. De eerste resultaten hiervan zijn op 11 oktober naar de Kamer gestuurd. Dit proces zullen we de komende maanden verder doorzetten, o.a. op basis van twee rapporten (een rapport over het inburgeringsbeleid van de Algemene Rekenkamer en de beleidsdoorlichting die door Regioplan wordt uitgevoerd op het integratieartikel). Deze onderzoeken zijn naar verwachting begin 2017 gereed.
Ik wil graag de uitkomsten van deze onderzoeken afwachten en op basis daarvan concluderen op welke punten aanvullend onderzoek nodig is.
Hoe staat het met de strengere kwaliteitseisen en de zogenaamde wegwijzer met tips om een goede cursus in te kopen die op de website van Blik op Werk zou komen, waarin u in uw brief van april 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 129) over schreef? Is daarbij ook informatie over de kwaliteit en inhoud van de inburgeringscursus beschikbaar?
BoW zal binnenkort een richtlijn op haar website plaatsen waarin de gemiddelde kosten per uur, voor een analfabeet, een laag-, midden- of hoogopgeleide inburgeringsplichtige worden vermeld. Keurmerkhouders moeten dan op hun eigen pagina van de BoW-website in een specifiek vak aangeven waarin zij zich onderscheiden van anderen. Op deze manier kan de inburgeringsplichtige een betere afweging maken. BoW gaat hier in de voorlichtingssessies aan taalaanbieders en in hun nieuwsbrief aandacht voor vragen.
Wanneer komt de brief met de uitkomst van gesprekken over een rol voor de Onderwijsinspectie waarvan u in een eerdere brief (Kamerstuk 32 824, nr. 130) heeft toegezegd deze in september aan de Kamer te sturen?
Deze brief heeft uw kamer 11 oktober jl. van mij ontvangen.
(Kamerstuk 32 824, nr. 161)
Het niet inzetten van registertolken bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Nationale Politie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op de Argos-uitzending van 24 september 2016, getiteld «Overheid leeft tolkenwet niet na»?
Er bestaat een officieel tolkenregister, het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv), waar tolken die aan specifieke opleidings- en integriteitseisenvoldoen zijn ingeschreven. In beginsel dienen in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) genoemde organisaties tolken uit dit register in te zetten. In bepaalde gevallen is er een mogelijkheid gebruik te maken van niet-beëdigde tolken. In deze mogelijkheid is voorzien in de Wbtv.
De uitspraak dat de overheid de tolkenwet niet na zou leven is te algemeen geformuleerd. Ik verwijs in dit verband naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3. De rechter ziet toe op het juist naleven van deze wet door de verschillende overheidsinstanties.
Waarom heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) slechts een beperkt deel van de bij het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven (Bureau Wbtv) tolken in haar eigen bestanden opgenomen?
Een tolk is een zelfstandig ondernemer die zelf zijn afnemers en diensten kiest. Er zijn tolken die ervoor kiezen om niet voor de IND te werken vanwege de reisafstand of omdat het om kort durende opdrachten gaat. Dit heeft als gevolg dat niet alle registertolken (tijdig) beschikbaar zijn voor tolkdiensten bij de IND of zelfs in het geheel geen diensten wensen te verrichten voor de IND.
Hoe vaak wordt een asielprocedure bemoeilijkt door inzet van een niet-beëdigd tolk en leidt dit tot een andere uitspraak dan gerechtvaardigd is?
De asielprocedure wordt niet bemoeilijkt door de inzet van niet-beëdigde tolken.
Een niet-registertolk kan om uiteenlopende redenen niet ingeschreven zijn in het Rbtv. In diverse talen zijn geen taal-/tolkopleidingen of toetsen, waardoor de tolk zijn beheersing van de (vreemde) taal op C1 niveau niet kan aantonen. Dit is een voorwaarde om ingeschreven te worden als registertolk in het Rbtv. Ook als een tolk niet beëdigd is, zal hij aan kwaliteits- en integriteitseisen moeten voldoen om door de IND te worden ingezet. Deze eisen zijn neergelegd in het IND-protocol voor tolken. De mogelijkheid om in bepaalde gevallen gebruik te maken van niet-beëdigde tolken is voorzien in de Wbtv.
Verder zijn er in de asielprocedure voldoende maatregelen om de juistheid van de vertalingen te waarborgen, zoals de mogelijkheid voor de vreemdeling om correcties en aanvullingen op rapporten van gehoor aan te brengen en de mogelijkheid een klacht over een tolk in te dienen.
Hoe vaak komt de zogeheten vijf-minutendienst voor, waarbij een door agenten met een onbeëdigd tolk afgenomen verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze het verhoor heeft bijgewoond?
Het is niet de bedoeling dat een verhoor wordt voorzien van het benodigde Wbtv-nummer van een beëdigd tolk zonder dat deze bij het verhoor aanwezig is. Een tolk heeft bij de politie onlangs gemeld dat hij niet altijd het gehele gesprek bijwoont. De politie onderzoekt deze melding in samenwerking met het bureau dat de tolkdiensten levert en neemt, indien noodzakelijk, passende maatregelen. Naast deze melding zijn er geen gevallen bekend waarin dit gebeurd is.
Aanvullend is het nog van belang te wijzen op het feit dat de term «vijf-minutendiensten» in de tolkenwetgeving niet bestaat. Wel is het zo dat er tolkdiensten zijn die naar hun aard een beperkte tijdsduur hebben, bijvoorbeeld:
Hoe oordeelt u over de kwaliteit van dergelijke verhoren en mag een dergelijk verhoor worden gebruikt als bewijsmateriaal in een asiel- of strafzaak als bekend is dat het verhoor niet is afgenomen door een beëdigd tolk?
Uit het enkele feit dat een tolk niet is beëdigd, kunnen geen algemene conclusies over de kwaliteit van diens werkzaamheden worden afgeleid. Of een dergelijk verhoor bruikbaar is in een gerechtelijke procedure, wordt van geval tot geval door de rechter beoordeeld.
Hoe vaak werd sinds de invoering van de Wbtv een zaak nietig verklaard vanwege het ontbreken van een motivering bij het niet inzetten van een beëdigd tolk? In hoeveel gevallen ging het hier om asielprocedures en strafzaken?
Beantwoording van deze vraag is complex omdat er geen centrale administratie wordt bijgehouden waaruit deze cijfers te genereren zijn. Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, zou een uitgebreid jurisprudentieonderzoek vergen en dat is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van deze Kamervragen niet te geven. In het algemeen kan gesteld worden dat als een rechter oordeelt dat niet of onvoldoende is gemotiveerd dat geen registertolk is ingezet, dit tot verschillende uitkomsten kan leiden. Zo kan in het vreemdelingenrecht de rechter het besluit vernietigen, maar de rechtsgevolgen in stand laten, omdat in beroep alsnog voldoende was gemotiveerd waarom er geen registertolk was ingezet. Ook kan de rechter het beroep gegrond verklaren met als gevolg dat er een nieuw besluit moet worden genomen. In dat geval kan het zijn dat er alsnog een registertolk moet worden ingezet, dan wel dat in een nieuw besluit gemotiveerd moet worden waarom het inzetten van een niet registertolk gerechtvaardigd was. Ook kan het zijn dat de discussie omtrent het inzetten van een registertolk in de vervolgprocedure niet langer relevant was. In het strafrecht kan de rechter tot het oordeel komen dat alsnog een registertolk dient te worden ingezet bij het verhoor of dat de verklaring afgelegd zonder inschakeling van een beëdigd tolk niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt, indien de juistheid van die vertaling wordt betwist.
In welk deel van de zaken waarbij behoefte is aan een beëdigd tolk wordt door de rechter gecontroleerd of de aanwezige tolk geregistreerd is bij het Bureau Wbtv?
In alle strafzaken en in vreemdelingenzaken waar de rechtbank zelf de tolk oproept, zal de rechter voorafgaand aan de inzet van deze tolk uiterlijk ter terechtzitting moeten controleren of een tolk is beëdigd in de zin van de Wbtv.
Hoe wordt gecontroleerd of dit gebruik afdoende is gemotiveerd door de rechter, hoe vaak blijkt dit niet het geval te zijn en op welke wijze worden rechters hierop gewezen?
De rechter moet een eventuele afwijking van de afnameplicht uit het register motiveren. Deze motivering wordt in beginsel opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting. Op deze manier is ook in hoger beroep of cassatie toetsbaar of aan de voorwaarden van de Wbtv is voldaan.
Bent u bekend met het Meldpunt Afnameplicht Wbtv en de op 26 september 2016 verstuurde nieuwsbrief van de Raad voor de Rechtspraak waarin abonnees hierop worden geattendeerd?1
Ja.
Sinds wanneer bestaat dit meldpunt, hoe is dit bekend gemaakt onder tolken, vertalers en andere betrokkenen bij de Wbtv en hoeveel meldingen zijn hierop binnengekomen?
Het Meldpunt Afnameplicht Wbtv bestaat sinds begin maart 2016. Middels een formulier op de website van Bureau Wbtv, de beheerder van het Register voor beëdigde tolken en vertalers, kan bij het Bureau Wbtv melding gemaakt worden van het niet naleven van de afnameplicht. Dit meldpunt is via social media (Twitter) onder de aandacht gebracht. Op 26 september 2016 is het meldpunt ook via de nieuwsbrief onder de aandacht gebracht. Tevens wordt tijdens informatiebijeenkomsten en presentaties, gegeven door medewerkers van Bureau Wbtv, altijd gewezen op het bestaan van dit meldpunt. Er is tot op heden één melding gedaan via het betreffende formulier. Deze was echter te algemeen geformuleerd om iets te kunnen ondernemen en een verzoek van het Bureau Wbtv om nadere informatie is door de melder niet meer beantwoord.
Volgt volgens u uit het in het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens neergelegde recht op een eerlijk proces dat de rechter dient te controleren dat een verdachte diens vragen kan verstaan en zich verstaanbaar kan maken?
Op grond van artikel 6, derde lid, onder e van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens heeft de verdachte het recht zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt. De rechter ziet er altijd op toe dat een proces eerlijk verloopt en daartoe behoort dat een verdachte vragen moet kunnen verstaan en zich verstaanbaar moet kunnen maken. Als dat niet of onvoldoende het geval is zal de rechter een tolk inschakelen.
Bent u bereid met de Raad voor de Rechtspraak te spreken over strengere controle van de inzet van bij Bureau Wbtv geregistreerde tolken bij rechtszaken?
Ik zal het aspect van het verplichte gebruik van geregistreerde tolken en het vastleggen van een afwijkend gebruik bij de Raad voor de Rechtspraak onder de aandacht brengen. Overigens zijn de rechters hierover dit jaar al eerder vanuit de Raad geïnformeerd. Dit is gebeurd via de relevante landelijke gremia voor strafrecht en bestuursrecht, onder meer door de verspreiding van de begin 2016 gepubliceerde best practice vertolking en vertaling strafrechtspraak, waarin ook expliciet is gewezen op de afnameplicht uit het register. Zie: https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/20160129-Best-practice-vertolking-en-vertaling-strafrechtspraak.pdf#search=best%20practice
Het bericht dat de Hongaarse regering vluchtelingen mishandelt en hen maandenlang zonder redenen opsluit |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hongarije mishandelt vluchtelingen»?1
Ja.
In welke mate klopt de conclusie van Amnesty International dat Hongarije stelselmatig vluchtelingen mishandelt, waarbij mensen soms worden geslagen, geschopt en opgesloten? Wat is uw reactie op deze op onderzoek gebaseerde conclusie?
Het kabinet vindt deze berichten zorgelijk, juist waar het gaat om mensen die een veilig heenkomen zoeken. Zoals u bekend meent het kabinet voorts dat de Hongaarse autoriteiten met de organisatie van het plaatsgevonden referendum en voorgenomen grondwetswijziging fundamentele Europese waarden ten aanzien van het opvangen van vluchtelingen en het bieden van bescherming op de helling zet.
Het kabinetsstandpunt dat de behandeling van vluchtelingen in lijn moet zijn met Europese verdragen en afspraken, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het Europese acquis, evenals internationaal vluchtelingenrecht, blijft onveranderd. Dit hoort bij de normen en waarden die wij in Europa met elkaar delen en die Hongarije door toe te treden tot de EU ook heeft aanvaard. De Commissie is als hoedster van de verdragen verantwoordelijk voor het toezicht op naleving van Europese verplichtingen.
Ook voor Hongarije geldt dat hier geen uitzonderingen op mogelijk zijn en dat Hongarije zich moet houden aan zijn internationale verplichtingen. Dit heeft Minister Koenders van Buitenlandse Zaken nadrukkelijk ook besproken met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó tijdens zijn bezoek aan Boedapest op 4 oktober. Hij heeft hem opgeroepen om Europese en internationale afspraken na te leven.
Bent u bereid alle feiten hieromtrent zo snel mogelijk te verifiëren en naar de Kamer te sturen?
De Europese Commissie ziet als hoedster van de Europese verdragen toe op de naleving van hetgeen daarin is bepaald. De ontwikkelingen en omstandigheden in Hongarije worden nauwgezet gevolgd. De Europese Commissie is in december vorig jaar een infractieprocedure tegen Hongarije begonnen, waarbinnen is geconcludeerd dat een aantal elementen van de aangepaste asiel- en strafwetten onverenigbaar is met EU-wetgeving. De procedure loopt nog en een uitspraak van het Hof van Justitie wordt in september 2017 verwacht.
Deelt u de mening dat het mishandelen en illegaal opsluiten van vluchtelingen en immigranten door een Europese lidstaat een schande is voor de Europese Unie en in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, op welke wijze brengt u zo snel mogelijk de boodschap namens de Nederlandse regering over aan Hongarije dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u in Europees verband waarborgen dat dit soort misstanden met vluchtelingen in de EU zo snel mogelijk worden gestopt en in de toekomst niet meer zullen voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden deze misstanden door de EU zelf onderzocht en worden tegen Hongarije zo nodig maatregelen getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn geeft u, mogelijk in samenwerking met de EU, een appreciatie van het gehele rapport van Amnesty over de situatie voor vluchtelingen in Hongarije?2
Er is in beantwoording van bovenstaande vragen reeds een appreciatie gegeven.
Het afschaffen van de logeerregeling voor statushouders |
|
Sadet Karabulut , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hoeveel mensen hebben sinds de inwerkingtreding gebruik gemaakt van de logeerregeling en het zelfzorgarrangement?1 Kunt u dit aantal uitsplitsen naar aantallen gastgezinnen en statushouders?
Sinds de inwerkingtreding (oktober 2014) hebben 2495 vergunninghouders gebruik gemaakt van de logeerregeling. Zij logeerden bij 2047 gastgezinnen. Voor het ZZA (sinds september 2015) gaat het om respectievelijk 179 vergunninghouders en 141 gastgezinnen. Sommige vergunninghouders nemen in gezinsverband deel aan de regeling, waardoor het aantal gastgezinnen lager uitvalt dan het aantal deelnemers.
Heeft u zicht op wat voor effect het verblijf van een statushouder in een gastgezin op zijn/haar inburgering heeft? Kunt u dit toelichten door er bijvoorbeeld de slagingspercentages voor de inburgeringstoets bij te betrekken van statushouders die bij een gastgezin hebben gewoond?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het effect dat het verblijf van een vergunninghouder in een gastgezin heeft op zijn/haar inburgering. Specifieke slagingspercentages van de inburgeringstoets voor vergunninghouders die bij een gastgezin hebben gewoond zijn niet bekend.
Is het waar dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) stelt dat er geen nood meer is voor de opvang van statushouders terwijl er nog altijd 16.000 statushouders in COA-opvang verblijven?
Nee. In mijn brief van 29 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang inzake de huisvesting van vergunninghouders. De inzet is erop gericht dat vergunninghouders tijdig uitstromen naar gemeenten voor huisvesting.
Kunt u een uiteenzetting geven van de kosten en administratieve lasten die met de logeerregeling gepaard gaan?
De kostprijs voor de logeerregeling en het ZZA bedragen circa € 16.900 per persoon op jaarbasis. De wooncomponent en de medische kosten vormen het grootste aandeel in deze kosten.
Kunt u aangeven waarom de bevorderende werking voor de integratie en het hoge aantal statushouders dat in COA-opvang verblijft niet opweegt tegen de kosten en administratieve lasten die de logeerregeling met zich meebrengt?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 zijn er geen gegevens beschikbaar over het effect dat het verblijf van een statushouder in een gastgezin heeft op zijn/haar inburgering. In mijn brief van 27 september jl. heb ik toegezegd dat ik zal bezien of het nodig en wenselijk is om de huidige logeerregeling te continueren, dan wel om deze aan te passen tot een toekomstbestendige regeling.
Deelt u de mening dat juist de afgebakende logeerperiode van drie maanden zonder inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) aantrekkelijk is voor gastgezinnen?
De vraagstelling veronderstelt ten onrechte dat het ZZA van kracht is en de logeerregeling is afgeschaft. Het ZZA is van rechtswege per 16 september jl. beëindigd; de logeerregeling staat open voor deelname.
Zoals volgt uit mijn brief van 27 september jl. is recent gebleken dat inschrijving in de BRP binnen vijf dagen moet plaatsvinden op het adres waar de vergunninghouder naar redelijke verwachting de meeste malen zal overnachten.
Het COA adviseert de vergunninghouder om zich bij deelname aan de logeerregeling direct in te schrijven op het nieuwe logeeradres en om de mogelijke financiële gevolgen van de inschrijving in de BRP te bespreken met de gastheer/gastvrouw. Deze werkwijze hanteerde het COA al bij het ZZA.
Een mogelijk financieel gevolg voor de gastheer/gastvrouw treedt op indien de gemeente van oordeel is dat er sprake is van duurzaam verblijf en daarom de kostendelersnorm toepast. Eind 2015 heeft de Staatssecretaris van SZW in een verzamelbrief richting gemeenten aangegeven dat zij in geval van tijdelijk verblijf de kostendelersnorm niet hoeven toe te passen. De gemeente beslist hierover op basis van de individuele situatie.
In mijn brief van 27 september jl. heb ik aangegeven dat ik zal bezien of het nodig en wenselijk is om de logeerregeling te continueren, dan wel om deze aan te passen tot een toekomstbestendige regeling. Hiertoe zal ik onder andere overleg voeren met een aantal organisaties voor gastgezinnen.
Verwacht u dat de gastgezinnen die nu gebruik maken van de logeerregeling gebruik zullen gaan maken van het zelfzorgarrangement? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Blijft het zelfzorgarrangement van kracht? Op welke manier is het zelfzorgarrangement aantrekkelijk voor gastgezinnen? Waarom is ervoor gekozen dit wel in stand te laten?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier worden gastgezinnen voorgelicht en ondersteund bij een logeerregeling en het zelfzorgarrangement?
De gastheer ontvangt een informatiebrief waarin de logeerregeling wordt toegelicht. De brief biedt informatie over de mogelijke financiële gevolgen voor de gastheer door de BRP inschrijving. De informatiebrief wordt aan de vergunninghouder meegegeven ter ondertekening door de gastheer. De ondertekening door de gastheer is noodzakelijk voor de afhandeling van de logeeraanvraag. Dezelfde werkwijze gold voor het ZZA.
Wanneer is bekend gemaakt dat de logeerregeling wordt afgeschaft en hoe is dat gecommuniceerd aan gebruikers van deze regeling?
Enkele weken geleden stond op de website van het COA dat aanmelden voor de logeerregeling niet meer mogelijk was. Dit was onjuiste informatie en is vrijwel direct rechtgezet. De logeerregeling is niet beëindigd.
Is er voorzien in een overgangsregeling voor de statushouders die nog in de drie maanden logeren zitten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht “Amsterdam krijgt 'Turks' ziekenhuis” |
|
Leendert de Lange (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam krijgt «Turks» ziekenhuis»?1 Is bekend waarom in dit geval gesproken wordt van een «Turks» ziekenhuis? Ziet dat op financiering, directie of anderszins?
Ik ben bekend met het bericht. Wat voor de NOS de reden is om te spreken over een «Turks» ziekenhuis, is mij niet bekend. Dat is aan de NOS.
Is bekend met welke binnenlandse en/of buitenlandse middelen dit ziekenhuis gefinancierd wordt?
Nee dat is mij niet bekend. Hoe een ziekenhuis haar financiering regelt en of dit binnenlandse dan wel buitenlandse middelen zijn, is aan het ziekenhuis zelf. Overigens dient een ziekenhuis in de jaarrekening wel te verantwoorden hoe zij gefinancierd wordt zodat dit, na afloop van het jaar, ook openbaar gedeeld wordt.
Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling in het licht van de integratie en participatie van mensen met een Turkse achtergrond in Nederland?
Keuzevrijheid is een belangrijk onderdeel van onze samenleving. Elke Nederlander is vrij om te kiezen bij welk ziekenhuis hij of zij in behandeling wil. De achtergrond van een Nederlander is hierbij niet van belang. Daarnaast zijn mensen in Nederland vrij om een ziekenhuis op te richten mits deze voldoet aan alle daarvoor gestelde kwaliteitseisen. Het «Turkse» ziekenhuis waarover in het nieuwsbericht wordt gesproken is openbaar toegankelijk voor alle Nederlanders ongeacht de etnische of religieuze afkomst. Het is aan mensen zelf om een keuze te maken bij welke zorgverlener zij zorg willen ontvangen.
Deelt u de mening dat dit juist bijdraagt aan een parallelle samenleving in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt er op toegezien dat de vrijheden en gelijkheden in dit land in een dergelijk ziekenhuis worden gerespecteerd?
Toegankelijkheid van de zorg is, samen met keuzevrijheid, een belangrijk onderdeel van het Nederlandse zorgstelsel. Het maken van onderscheid in de zorg voor patiënten op basis van religie of etniciteit is in strijd met onze Grondwet. Iedereen in Nederland moet zich houden aan regels van de Nederlandse wet. Dit geldt ook voor ziekenhuizen. Discriminatie en uitsluiting van zowel patiënten als zorgverleners wordt niet geaccepteerd. Patiënten of medewerkers die het idee hebben dat zij worden gediscrimineerd, op welke grond dan ook, kunnen dit aangeven bij een antidiscriminatiebureau of bij de politie. Indien er signalen zijn dat een ziekenhuis zich niet aan de regels houdt dan zal hier tegen worden opgetreden.
In hoeverre wordt gewaarborgd dat een ziekenhuis in Nederland voor iedereen toegankelijk is, zowel qua werknemers als patiënten en dat er bijvoorbeeld geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of etniciteit?
Zie antwoord vraag 5.
Kan u aangeven of het Turkse ziekenhuis inmiddels een WTZi-aanvraag heeft gedaan alsmede de vragenlijst van de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft ingevuld?2
De Stichting Acibadem International Medical Center heeft een WTZi toelating. De IGZ heeft ondertussen de vragenlijst voor nieuwe toetreders gestuurd met de vraag om op korte termijn een reactie te geven.
Op welke termijn zal de Inspectie voor de Gezondheidszorg een bezoek brengen aan het ziekenhuis om vast te stellen of zij aan alle eisen voldoen om kwalitatief goede zorg te leveren?
Een bezoek van de IGZ hangt af van de informatie die wordt aangeleverd aan de hand van de recent toegestuurde vragenlijst en de daadwerkelijke start van de kliniek. Er wordt op dit moment nog geen zorg verleend.
Op welke manier wordt geborgd dat binnen het Turkse ziekenhuis dezelfde normen en waarden worden nageleefd als in andere Nederlandse ziekenhuizen, zoals de mogelijkheid dat een vrouwelijke patiënt door een mannelijke arts wordt behandeld?
Het kan voorkomen dat een patiënt een voorkeur heeft voor een bepaalde arts. Als hier van te voren, bijvoorbeeld bij het maken van de afspraak, om wordt gevraagd kan hier vaak rekening mee worden gehouden. Als er geen andere mogelijkheid is heeft de patiënt de keus om zich toch te laten behandelen door de aangewezen arts of zelf op zoek te gaan naar een andere behandelaar.
De brand het vreemdelingendetentiecentrum Rotterdam |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Brand in het detentiecentrum Rotterdam» van Amnesty International, Stichting LOS en Dokters van de Wereld?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat het optreden tegen de brand van 25 mei jl. en de nazorg voor de vreemdelingen in detentie ernstig tekort is geschoten?
De Inspectie Veiligheid en Justitie (hierna: Inspectie VenJ) zal onderzoek verrichten naar de gang van zaken rond de brand. De Inspectie VenJ streeft er naar om het onderzoek eind november 2016 te hebben afgerond. Ik wil op de uitkomsten van dit onderzoek niet vooruitlopen en zal uw Kamer hierover informeren zodra het onderzoek is afgerond.
Hoe kon het gebeuren dat tijdens de brand de deuren niet centraal werden ontgrendeld? Bent u van mening dat de vreemdelingen hierdoor onnodig risico hebben gelopen? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat de vreemdelingen naar buiten zijn gebracht zonder adequate kleding, dekens of andere verzorging bij een buitentemperatuur van 8 graden?
De Inspectie VenJ zal onderzoek doen naar de precieze toedracht van dit incident. Op het punt van de centrale deurontgrendeling is in de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de Schipholbrand3 aan uw Kamer gemeld dat het kabinet een centrale deurontgrendeling binnen justitiële inrichtingen heeft overwogen, maar besloten heeft ervan af te zien. In mijn beleidsreactie op voornoemd rapport van de Inspectie VenJ zal ik nader ingaan op de overige onderdelen van deze vraag.
Is het waar dat de vreemdelingen na de brand geen nazorg hebben ontvangen? Wat is tevens de reden dat vijf vreemdelingen in isolatie zijn geplaatst? Is het waar dat deze vreemdelingen daarvoor zijn gevisiteerd onder meer in het bijzijn van vrouwelijke bewakers? Hoe verhoudt dit zich tot de motie waardoor het visitatiebeleid tot het verleden behoort?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wijkt het gevoerde beleid ten tijde van de brand af van de aanbevelingen van het rapport «Brand cellencomplex Schiphol-Oost» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid?3 Waarom heeft de Inspectie Veiligheid en Justitie destijds geen onderzoek gedaan naar de gebeurtenissen rondom en na de brand? Bent u bereid alsnog een onderzoek te laten doen naar de gebeurtenissen rondom en na de brand? Bent u bereid om na een brand van een dergelijke omvang standaard een onderzoek te laten plaatsvinden naar het gevoerde beleid rondom en na de brand? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven reeds gemeld zal de Inspectie VenJ onderzoek doen naar de gang van zaken rondom de brand. De Inspectie VenJ heeft naar aanleiding van berichten in de media over de brand eerder informatie van de Dienst Justitiële Inrichtingen opgevraagd, gekregen en beoordeeld. De Inspectie VenJ zag, na een interne multidisciplinaire afweging, geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar het incident. Nu het rapport van Amnesty van een ander feitencomplex lijkt uit te gaan dan de feiten die de Inspectie eerder heeft beoordeeld, heeft de Inspectie besloten alsnog nader onderzoek in te stellen. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om standaard onderzoek te laten doen na een celbrand.
Fraude met hulpgoederen voor Syrische vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over fraude met hulpgoederen voor Syrische vluchtelingen zoals beschreven in The Washington Post en het AD?1 2
Ja.
Kunt u iets zeggen over de mogelijke omvang van de fraude in de keten bij de Nederlandse non-gouvernementele organisaties? Komt deze fraude alleen bij Stichting Vluchteling en Save the Children voor of naar verwachting ook bij andere Nederlandse organisaties?
Op basis van de beschikbare informatie lijkt het te gaan over kartelvorming en modificaties van de kwaliteit van de goederen door bedrijven in Turkije. De omvang van de fraude is niet bekend. Het onderzoek dat dit moet uitwijzen loopt nog. Het onderzoek zal, naar verwachting, vast kunnen stellen hoe groot het bedrag is waarmee is gefraudeerd. Daarvoor moet worden berekend hoeveel teveel is betaald voor lagere kwaliteit goederen of door prijsafspraken tussen leveranciers. De fraude zal in elk geval slechts een deel zijn van het totale bedrag dat de hulporganisaties hebben ingezet voor grensoverschrijdende hulp. Naast Stichting Vluchteling en Save the Children hebben geen andere Nederlandse hulporganisaties fraude gemeld.
Hoe hebben de Nederlandse organisaties tot nu toe gehandeld naar aanleiding van de signalen over fraude? Bestaan hier protocollen voor bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en zo ja, zijn deze gevolgd? Zo nee, overweegt u hier een protocol voor op te stellen?
De twee betreffende Nederlandse organisaties, Stichting Vluchteling en Save the Children, hebben het Ministerie van Buitenlandse Zaken onmiddellijk geïnformeerd toen zij over serieuze aanwijzingen van fraude beschikten. De organisaties hebben vervolgens onderzoeken gestart naar de aanwijzingen. Stichting Vluchteling en Save the Children hebben direct maatregelen genomen om de fraude te bestrijden. Er is personeel op non-actief gezet en aankoop- en controleprocedures zijn aangescherpt.
Het ministerie hanteert strakke interne en externe controlesystemen bij de uitvoering van activiteiten door de hulporganisaties. Dit gebeurt onder toezicht van de Accountants Dienst rijksoverheid (ADR). Indien uit deze controle blijkt dat Nederlandse middelen betrokken zijn bij bewezen fraude dan worden deze, conform het zero-tolerance beleid, gekort op de bijdragen.
Kunt u toelichten of de conclusies van de onderzoeken die de organisaties zelf hebben ingesteld naar de vermeende fraude, voldoende kunnen zijn om over te gaan tot het eventueel terugvorderen van subsidies? Bent u betrokken bij het waarborgen van de onafhankelijkheid van deze onderzoeken en/of heeft u overwogen zelf een onderzoek in te stellen naar mogelijke fraude bij deze en/of andere organisaties?
De organisaties hebben tot dusverre een grote mate van openheid getoond ten aanzien van de vermoedens tot fraude. Het kabinet ziet tot nu toe geen aanleiding voor het instellen van een eigen onderzoek. Nederland werkt al jarenlang samen met de getroffen hulporganisaties en heeft vertrouwen in het goed functioneren van deze organisaties. De humanitaire organisaties waar mee samengewerkt wordt, zijn verplicht een Framework Partnership Agreement met European Civil Protection andHumanitarianAid Operations (ECHO) van de Europese Commissie te hebben als certificaat van de kwaliteit van hun werk. Het kabinet is tevens in contact met andere donoren die bij deze casus betrokken zijn. Hiernaast wordt de kwaliteit van het onderzoek zoals uitgevoerd door de hulporganisaties kritisch bekeken.
Naast Nederlandse organisaties is in ieder geval ook USAID getroffen door deze fraude; zijn er andere organisaties die Nederland financiert, bijvoorbeeld VN-organisaties, die ook getroffen zijn of waarvan redelijkerwijs het vermoeden kan bestaan dat deze getroffen zijn? Zo ja, hoe wordt deze mogelijke fraude onderzocht?
Het onderzoek van USAID is nog niet afgerond. Betrokken partners van Nederland hebben eigen onafhankelijke onderzoeken ingesteld. Ook die lopen nog. Het kabinet heeft geen indicatie dat andere door Nederland gefinancierde organisaties geraakt zijn door de fraude. Het kabinet handelt naar aanleiding van de uitkomsten van de lopende onderzoeken, volgens de bestaande protocollen zoals beschreven in antwoord op vraag 3. Mocht blijken dat andere organisaties die Nederland financiert betrokken zijn, dan zal het kabinet de Kamer daarover informeren.
Bent u bereid de Kamer in het vervolg proactief te informeren wanneer u signalen ontvangt over dergelijke situaties?
Het melden van alle bewezen fraude geschiedt via het departementaal jaarverslag dat uw Kamer toekomt. Wanneer er nog geen bewijs voorhanden is, maar het vermoeden bestaat dat er sprake is van omvangrijke fraude zal het kabinet de Kamer hierover vertrouwelijk informeren.
Bent u bereid de Kamer tijdig te informeren over de conclusies van alle onderzoeken naar fraude met hulpgoederen en uw reactie hierop?
Ja.
Een Erdogan-informant bij de politie |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse pro-Erdogan-agent lekt informatie aangifte bedreiging»?1
Ja.
Hoe oordeelt over het feit dat gegevens van slachtoffers van bedreiging en intimidatie als gevolg van kritiek op het Turkse regime door Erdogan-aanhangers bij de politie worden gelekt aan derden?
De samenleving moet er op kunnen vertrouwen dat de politie integer met politie-informatie en informatie van en over burgers omgaat. Iedere handeling die het vertrouwen schendt is onacceptabel en keur ik ten stelligste af. Indien er redenen zijn om aan te nemen dat hier sprake van is, wordt een onderzoek ingesteld.
In de door u aangehaalde casus loopt een onderzoek naar de feiten. Ik wil niet vooruitlopen op eventuele uitkomsten van dit onderzoek. Op dit moment zijn mij geen soortgelijke meldingen bekend.
Kunt aangeven hoeveel van dit soort gevallen er bekend zijn, of het hier Erdogan-informanten betreft en aan welke instanties er informatie is doorgespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van de slachtoffers te waarborgen en te zorgen dat de lekkende dienders ontslag tegemoet kunnen zien?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra maatregelen te treffen aangezien het onderzoek op dit moment nog loopt. Elke politieambtenaar heeft een eed of belofte afgelegd om onpartijdig te zijn en te blijven ongeacht de omstandigheden. De politie is er voor iedereen ongeacht ras, geloof, politieke voorkeur of afkomst. Bij iedere aangifte heeft de politie de zorg voor de aangever en neemt waar nodig maatregelen om de aangever te beschermen.
Indien er signalen binnenkomen bij de politie of het vermoeden bestaat dat een politieambtenaar zijn ambtsplicht geschonden heeft, zal een (strafrechtelijk) onderzoek ingesteld worden.
Wat bent u voornemens te doen om te voorkomen dat er informatie uit politiesystemen lekt en (tevens) terechtkomt bij het Erdogan-regime?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er hier sprake is van een forse ondermijning van de rechtsstaat? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd loop ik niet vooruit op conclusies uit dit onderzoek.
Deelt u de visie dat het noodzakelijk is dat bedreigde Nederlandse Turken ook, indien gewenst en in deze uitzonderlijke situatie, aangifte moeten kunnen doen bij politiemensen zonder Turkse achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder vraag 4 beantwoord heeft elke politieambtenaar een eed of belofte afgelegd om onpartijdig te zijn en te blijven ongeacht de omstandigheden. Derhalve ben ik van mening dat bij iedere agent aangifte kan worden gedaan.
Ziet u ook de relatie tussen dit soort multiculturele problematiek en het opgelegde diversiteitsbeleid? Zo nee, waarom niet?
De term «opgelegde diversiteitsbeleid» herken ik niet. De politie werkt aan de diversiteit van haar personeelsbestand vanuit de wens en operationele noodzaak om verbinding te kunnen houden met álle groepen in de samenleving. Dit is niet opgelegd, maar vloeit mede voort uit een opvatting over wat er nodig is voor professioneel politievakmanschap.
Het bericht “Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Meer uitkeringen door Syriërs en Wajongeren».
Heeft u inzicht in de populatie Syriërs die in de bijstand zit? Uit welke leeftijden en opleidingsniveaus bestaat deze groep?
Het CBS heeft de per saldo instroom in de bijstand in 2015 in kaart gebracht en daarover gerapporteerd in het persbericht «Bijstand groeit in eerste kwartaal 2016». In dat bericht staat dat er in 2015 per saldo ruim 15 duizend bijstandsontvangers bijkwamen, van wie ruim 10 duizend geboren waren in Syrië. Ook meldt het CBS dat van de Syriërs die in de periode 2013–2015 in de bevolking zijn ingeschreven, nu ongeveer driekwart bijstand ontvangt. De gerealiseerde kosten van toegenomen bijstand door Syriërs worden niet afzonderlijk geregistreerd. Er is hierbij geen onderscheid gemaakt naar leeftijd en opleidingsniveau.
Er wordt veel geïnvesteerd om deze asielzoekers aan een baan te helpen. Tijdens de opvang bij COA krijgen vergunninghouders leefgeld. Bijstand ontvangen vergunninghouders pas als ze zelfstandig wonen in een gemeente en (nog) niet in staat zijn om te werken en zo in hun eigen onderhoud te voorzien. Tijdens de opvang door COA wordt er al wel van alles gedaan om de afhankelijkheid van bijstand later te voorkomen of te beperken. Zo werkt COA samen met Divosa, VNG en de ministeries van SZW, V&J en OCW aan een vroege screening van vergunninghouders. Daarin wordt gekeken naar de werkervaring en opleiding(en) van een vergunninghouder om zo een kansrijke koppeling voor vergunninghouders aan een gemeente te realiseren.
Om de stap naar werk te maken en de kans op een baan te vergroten, zijn enkele randvoorwaarden van belang. Het beheersen van de Nederlandse taal is een van deze randvoorwaarden. Daarom biedt ieder AZC een programma voorinburgering (taalcursus, Kennis van de Nederlandse Maatschappij en een start met Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, waaronder ook diplomawaardering) aan alle vergunninghouders. Ook het kennen van de Nederlandse normen en waarden is een randvoorwaarde. Via het participatieverklaringstraject in de gemeente wordt daaraan voldaan. Al deze stappen dragen er aan bij om iemand aan het werk te helpen. Vanaf het moment dat vergunninghouders in een gemeente wonen en bijstand krijgen zijn gemeenten verantwoordelijk om hen te bemiddelen naar werk. Veel gemeenten zijn daar actief mee aan de slag. Ook zijn er veel initiatieven van werkgevers om de groep vergunninghouders naar werk te bemiddelen.
Van vergunninghouders die in een gemeente wonen wordt verwacht dat zij binnen drie jaar hun inburgeringsexamen halen. Een van de onderdelen van het inburgeringsexamen sinds 2015 is oriëntatie Nederlandse arbeidsmarkt. Ook binnen deze module kunnen inburgeraars die hier tijdens hun verblijf in het AZC nog niet aan waren toegekomen bij het Informatiecentrum Diplomawaardering (IcDW) gratis een diplomawaardering of een indicatie onderwijsniveau (ION) van het buitenlandse diploma of de opleiding aanvragen. Dit helpt de inburgeraar bij het vinden van werk in Nederland.
De kosten van een inburgeringscursus variëren per doelgroep en zijn ook afhankelijk van het taalniveau waarmee de deelnemer begint. Zo zullen asielgerechtigden in het algemeen langer over hun inburgering doen omdat zij met een lager taalniveau starten dan de gezinsvormers en -herenigers. Deze laatste groep heeft immers in het land van herkomst al het basisexamen inburgering op niveau A1 gehaald.
In de kamerbrief van 8 februari 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 121) is uitgebreid ingegaan op het cursusaanbod en de cursuskosten. In oktober zal Blik op Werk een richtlijn voor de cursuskosten publiceren, waarbij ook specifieke aandacht is voor de verschillende doelgroepen en uurtarieven.
Wat is er al gedaan om deze vluchtelingen aan een baan te helpen zodat zij kunnen voorzien in hun eigen levensonderhoud? Is er bij al deze vluchtelingen in de bijstand al werk gemaakt van erkenning van hun diploma’s uit het land van herkomst, conform de motie-Pechtold/Roemer2?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011 dat concludeert dat migranten met een goede taalbeheersing twee tot drie keer zoveel kans hebben op een baan?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 2011.
Bent u bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd te verliezen» dat stelt dat er zo snel mogelijk werk gemaakt moet worden van taal en werk voor asielzoekers en statushouders?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid «Geen tijd verliezen».
Wat zijn de kosten van deze toegenomen bijstand door Syriërs per jaar? Wat zijn de vooruitzichten voor mensen om als ze eenmaal in de bijstand zitten zelf een baan te vinden? Wat zijn de kosten van een goede taalcursus op NT2-niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel statushouders in de asielzoekerscentra (azc’s) hebben sinds juli 2015 gebruik gemaakt van de voorinburgeringscursussen? Hoe zien deze cursussen eruit en hoeveel uur taalonderwijs zit hierin? Welk niveau hadden statushouders na het volgen van deze pre-inburgeringscursus? Wanneer krijgt de Kamer een evaluatie van deze voorinburgeringscursussen?
Volgens de rapportages van het COA hebben in de tweede helft van 2015 (juli t/m december) 5558 statushouders in asielzoekerscentra gebruik gemaakt van voorinburgeringscurssussen. In de eerste helft van 2016 (januari t/m juni) hebben reeds 7550 statushouders gebruik gemaakt van de mogelijkheid om deel te nemen aan voorinburgeringscursussen.
De voorinburgering is een programma dat vergunninghouder voorbereid op het wonen en leven in de gemeente. De voorinburgering bestaat uit de volgende onderdelen:
In 2016 is het aantal uren taalles in de voorinburgering opgehoogd van 81 naar 121 uur. De nadruk in het programma ligt op de beheersing van het spreken op A1min-niveau en wordt aangeboden op drie niveaus: analfabeten, lager opgeleiden en middelbaar/hoogopgeleiden.
Op halfjaarlijkse basis hebben het Ministerie van SZW en het COA voortgangsgangsgesprekken over het voorinburgeringsprogramma.
Wat is de voortgang van de beloofde training aan 450 vrijwilligers voor het ondersteunen van asielzoekers die de Nederlandse taal willen leren? Hoeveel asielzoekers kan een groep van 450 vrijwilligers bereiken?
Er zijn 16 trainingen ingepland. Er hebben inmiddels 11 trainingen plaats gevonden die succesvol zijn verlopen. Er zijn inmiddels 109 vrijwilligers getraind, van het voorgenomen aantal van 450. Om het bereik van vrijwilligers te vergroten zal de training – naast COA-vrijwilligers – ook voor vrijwilligers van Het Begint met Taal worden opengesteld.
Over hoeveel asielzoekers bereikt worden met dit aantal vrijwilligers kan ik geen uitspraken doen. Dit is afhankelijk van de vraag van asielzoekers naar de taaltraining en het aanbod (aantal en hun tijdsinspanning) van vrijwilligers per locatie.
Met ingang van wanneer zal de NT2-taalles uit de voorinburgering ook voorafgaand aan het moment van vergunningverlening voor kansrijke asielzoekers aangeboden worden?
U ontvangt, zoals tijdens de APB is toegezegd, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van V&J (welke gepland staat op 27 november 2016) een brief waarin de uitvoering van deze motie verder wordt toegelicht.
Hoe staat het met de uitvoering van motie-Sjoerdsma om asielzoekers vanaf dag één taallessen aan te bieden? Bent u bereid om de toegezegde brief hierover vóór het Algemeen overleg over vreemdelingen en asielbeleid voorzien op 8 september 2016 naar de Kamer te sturen3?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht “Meer kinderen, minder mannen naar Nederland” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer kinderen, minder mannen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat de nareisprocedure nu te lang duurt?
Ik realiseer me dat het voor betrokkenen belangrijk is om zo spoedig als mogelijk herenigd te worden. De inspanningen van de IND zijn daarom ook gericht op een voortvarende afhandeling van de nareisaanvragen. Echter, als gevolg van de hoge instroom is de voorraad van nareisaanvragen opgelopen. Om deze voorraad te verwerken is meermaals, ook recent nog, extra capaciteit ingezet. Dit neemt niet weg dat de IND niet in alle gevallen heeft kunnen beslissen binnen de wettelijke termijn.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over gezinshereniging2, waarin u stelt dat de Nederlandse praktijk al in overeenstemming is met General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité?3
Ja.
Bent u bekend met de antwoorden van de Europese Commissie op de vragen uit het Europees parlement over de invloed van de Richtsnoeren (COM COM(2014) 210 def) op de implementatie en toepassing van de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) en General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité als interpretatiemiddel?4
Zie antwoord vraag 3.
Bent u na het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 ook van mening dat General Comment 14 als geheel een belangrijk interpretatiemiddel is voor het Nederlandse gezinsmigratiebeleid? Zo ja, gaat u hier het toetsingskader en de beslispraktijk op aanpassen? Zo, nee waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord van 9 juli 2015 op Kamervragen5, zie ik weinig meerwaarde in een aanvullende verwijzing naar General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité. Het antwoord van de Europese Commissie op vraag 3 biedt geen aanleiding het toetsingskader en de beslispraktijk aan te passen. Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 2015 is General Comment 14 van het VN-Kinderrechtencomité reeds onderdeel van het besluitvormingsproces van de IND. De IND maakt een individuele zaaksanalyse, waarbij alle betrokkenen de gelegenheid krijgen – zo nodig met behulp van rechtsbijstand – de voor hen relevante belangen toe te lichten. Bij het maken van deze belangenafweging wordt veel gewicht toegekend aan het bijeenhouden van het gezin. Dat laatste laat uiteraard onverlet dat tevens gewicht mag worden toegekend aan het niet voldoen aan formele voorwaarden voor gezinshereniging.
Bent u, ook gezien de antwoorden van de Europese Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn, van mening dat een andere toetsing vereist is en dat het daarom onvoldoende is om in regelgeving en beleid slechts te verwijzen naar artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Zoals reeds aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 oktober 20146 is bij de implementatie van de richtlijn ervan uitgegaan dat het apart benoemen van artikel 17 in de regelgeving niet noodzakelijk is.
De Commissie heeft aangegeven dat de artikelen 5, vijfde lid en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn aansluiten bij respectievelijk artikel 3 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 van het EVRM. Voor de Commissie was dit reden op te merken dat het aanbeveling verdient om bij de afweging van belangen uit te gaan van de interpretatie van artikel 8 van het EVRM. Dat de te beoordelen belangen overeenkomen volgt eveneens uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU. Op basis van de beantwoording van de Commissie en de Richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn zie ik derhalve geen aanleiding om de toets aan te passen. Het gegeven dat in het Vreemdelingenbesluit voor verschillende specifieke gevallen en om verschillende redenen expliciet is verwezen naar het meewegen van familiebanden en de belangen van minderjarige kinderen, doet daar niets aan af.
De wijze waarop de IND toetst aan de voorwaarden en de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt is in overeenstemming met artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, de Verdragen en met de bijbehorende jurisprudentie, waaraan Nederland gehouden is.
Kunt u toelichten waarom artikel 5, vijfde lid, en artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn in algemene zin niet zijn omgezet in wet- en regelgeving of beleid? Hoe verhoudt zich dit tot de doorgevoerde omzetting op specifieke deelterreinen (vergelijk de artikelen 3.77, vierde lid, 3.86, twaalfde lid, en artikel 3.15, derde lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000)? Waarom bent u van mening dat een expliciete omzetting naar de artikelen 17 en artikel 5, vijfde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn daar wel nut heeft en op andere plaatsen niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoe u in de praktijk omgaat met een beroep van een vreemdeling op artikel 5, vijfde lid, en/of artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn? Betrekt u dit expliciet in de weging aan de toelatingsvoorwaarden voor gezinshereniging of past u deze toets in feite toe in het kader van de resttoets aan artikel 8 EVRM? In het laatste geval, hoe geeft u in deze resttoets ruimte aan de Europeesrechtelijke beginselen, zoals het evenredigheidsbeginsel?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “300 medewerkers bij de IND weg” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «300 medewerkers bij de IND weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er 300 medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weggestuurd worden?
De afgelopen maanden was de asielinstroom beduidend lager dan was geprognosticeerd. De IND kan het werk in het asielproces aan met minder mensen. Naast de medewerkers die vertrekken heeft de IND besloten een deel van de medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen.
Zijn alle opgelopen wachttijden door de verhoogde asielinstroom weggewerkt?
Vanaf oktober zijn naar de verwachting van de IND de wachttijden teruggebracht tot ca. acht weken en worden de 300 extern ingehuurde krachten gefaseerd afgebouwd.
Hoelang is de huidige wachttijd a) voordat een asielzoeker een aanvraag kan indienen en b) totdat deze aanvraag verwerkt is?
Bij de zogenoemde verwachtingsbrief aan asielzoekers van 23 mei jl. heb ik gecommuniceerd dat asielzoekers minstens zeven maanden moesten wachten voor de aanvraag inhoudelijk in behandeling kon worden genomen. Voor de asielzoekers die nu binnenkomen is de wachttijd al een stuk korter. Dit betreft overigens geen wachttijd voor het kunnen indienen van een asielaanvraag. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
De wachttijd voor inhoudelijke behandeling kan per vreemdeling variëren. De IND behandelt de aanvragen van asielzoekers die uit veilige landen komen, in het kader van het sporenbeleid, met voorrang, opdat zij zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. De IND loopt de wachttijden over de hele linie in. Gelet op de huidige instroom is de verwachting dat vanaf oktober 2016 de gemiddelde rust en voorbereidingstijd (wachttijd), voorafgaande aan de start van de algemene asielprocedure, acht weken bedraagt.
Wat is het effect van het vertrek van deze 300 medewerkers op de wachttijden?
De IND kan het werk aan met minder mensen. Het vertrek van deze 300 extern ingehuurden heeft geen effect op de wachttijden.
Kunt u toelichten waarom deze keuze gemaakt wordt zolang de gebruikelijke achtdaagse procedure nog niet van kracht is?
De behandelduur in de algemene asielprocedure is (wettelijk) als regel acht dagen. Dit is als gevolg van de hoge instroom nooit veranderd. Wel is de wachttijd tussen de identificatie en registratie en de start van de algemene asielprocedure door de hoge instroom tijdelijk sterk opgelopen. Door de inmiddels lagere instroom zijn deze wachttijden op korte termijn weer teruggebracht tot ca. acht weken.
Hoeveel asielzoekers zijn er nog in Nederland die nog geen asielverzoek hebben kunnen indienen? Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de asielprocedure?
Geen. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
Kunt u aangeven in hoeverre het aangekondigde vijfsporenbeleid al in werking is getreden? Kunt u per spoor toelichten per wanneer dit in werking is getreden?
De sporen 1 (Dublin-procedure) en 4 (overige zaken) zijn behandeltrajecten die al bestonden. Per 1 maart 2016 is spoor 2 (veilige landen) in werking getreden. In de behandeling van asielaanvragen heeft de IND prioriteit gegeven aan spoor 1- en spoor 2-zaken. De sporen 3 en 5 zijn, zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, nooit toegepast.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel asielzoekers er in de verschillende «sporen» zitten en wat de percentuele verdeling hiervan is?
In de tabel vindt u de aantallen en het aandeel asielzoekers dat gedurende de periode juli en augustus 2016 is ingestroomd in spoor 1 (Dublin), spoor 2 (veilige landen van herkomst) en spoor 4 (de overige zaken).
Spoor 1
1.100
Spoor 2
620
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
1.370
Spoor 1
36%
Spoor 2
20%
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
44%
Peildatum 01-09-2016
Hoelang is op dit moment de maximale termijn voor gezinshereniging? Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd? Hoeveel statushouders wachten nog op gezinshereniging?
Bij het beantwoorden van deze vragen ga ik ervan uit dat u doelt op gezinshereniging bij een asielstatushouder, zogeheten nareis (artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw).
In de regelgeving is voor de termijn, waarbinnen op een MVV2-nareisaanvraag moet worden beslist, een periode van drie maanden opgenomen met de mogelijkheid tot verlenging van nogmaals drie maanden.
De gemiddelde doorlooptijd van MVV-nareis procedures bedraagt circa 7 maanden. De doorlooptijd betreft de periode tussen het indienen van een aanvraag en de beslissing op de aanvraag. In antwoord op uw vraag is de doorlooptijd berekend op basis van de uitstroom (genomen beslissingen) over de periode september 2015 tot een met augustus 2016.
Nadat de IND een positief besluit heeft genomen op een MVV-nareisaanvraag kan het gezinslid Nederland daadwerkelijk inreizen. Hier kan enige tijd mee gemoeid zijn.
Tijdens het algemeen overleg van 8 september jl. heb ik uw Kamer abusievelijk een doorlooptijd MVV-nareis van 140 dagen gemeld. Bij de berekening van deze termijn van 140 dagen zijn niet enkel de MVV-nareisprocedures van gezinsleden van een statushouder asiel betrokken, maar tevens de procedures van gezinshereniging in brede zin. Om die reden is er sprake van een andere doorlooptijd en dient het gegeven antwoord te worden gecorrigeerd.
Ik interpreteer de laatste vraag zo dat u vraagt naar het aantal nareizigers in MVV-procedure. Dat aantal bedraagt circa 29.000.
Hoeveel training en opleiding hebben de 300 medewerkers gehad die nu worden weggestuurd? Hoelang heeft het geduurd voordat deze mensen voldoende opgeleid waren om zelfstandig te kunnen werken?
Het kost ongeveer een jaar om een medewerker voldoende op te leiden om zelfstandig te kunnen beslissen op (complexere) zaken. Bij de keuze welke medewerkers niet langer nodig zijn, is door de IND gekeken naar de extern ingehuurden die nog niet (volledig) opgeleid zijn. Het werken met een flexibele schil is nodig in het werkveld van de vreemdelingenketen. In geval van pieken wordt getracht zoveel mogelijk medewerkers binnen te halen die eerder werkzaam (en dus opgeleid) zijn geweest binnen de keten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze opgedane kennis niet verloren gaat? Wordt er ook bepaalde capaciteit in voorraad gehouden voor het geval de asielinstroom weer verder toeneemt?
De IND heeft voor flexibiliteit gezorgd in de personele capaciteit door medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen, aangezien bij die aanvragen er nog wel sprake is van een hoge voorraad. Indien nodig, kunnen deze mensen weer terug ingezet worden in het asielproces.
De reactie van de staatssecretaris op het inspectierapport: Het overlijden van een Irakese asielzoeker in de noodopvang in Alphen aan de Rijn |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Goes terechtgewezen over het feit dat de asielzoekers aldaar niet zijn geïnformeerd over uw brief van 19 oktober 2015 over de verwachte langere wachttijden? Zo nee, waarom niet? Komt het vaker voor dat asielzoekers in opvanglocaties niet worden geïnformeerd uit angst voor onrust? Zo ja, hoe gaat u in de toekomst wel de adequate informatievoorziening naar de asielzoekers garanderen en er voor zorgen dat er snel duidelijkheid wordt gegeven over de behandeling van asielzoekers inclusief de wachttijden en mogelijke verschillen in behandelingen van groepen asielzoekers?
Vorig jaar heeft ons land gedurende een lange periode te maken gehad met een verhoogde instroom van asielzoekers. De verschillende instanties in de vreemdelingenketen hebben onder grote druk deze hoge instroom verwerkt. Daarbij is veel gevraagd van medewerkers.
Van 3 augustus tot 23 oktober 2015 is een deel van de Zeelandhallen in Goes gebruikt als Pre-POL1 voor circa 400 asielzoekers. Het is juist dat mijn brief van 19 oktober 2015 aldaar niet is uitgereikt. Gelet op de omstandigheden vind ik dat verklaarbaar. Op 22 oktober 2015 heeft het COA alle locaties de opdracht gegeven mijn brief uit te reiken, met als uiterste deadline 30 oktober 2015. De locatie Goes moest per 23 oktober 2015 leeg worden opgeleverd hetgeen met de nodige onrust gepaard ging. Dat verklaart waarom de brief niet is uitgereikt in Goes. Overigens betrof het een algemene, niet gepersonaliseerde brief. Aan de inhoud van de brief is ruim aandacht besteed op de websites van de IND en de rijksoverheid, bijvoorbeeld in de vorm van vragen en antwoorden.
Vanaf 25 april 2016 ontvangen alle asielzoekers tijdens het aanmeldgehoor een persoonlijke brief waarin de maximale beslistermijn voor hun asielaanvraag bekend gemaakt wordt. Daarnaast werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
Wie moet de asielzoekers informeren over de wachttijden, opvang en leefomstandigheden van de asielzoekers, het COA of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? Hoe kan voorkomen worden dat in de toekomst instanties zoals het COA, de IND en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) naar elkaar doorverwijzen vanwege onduidelijkheid over wie welke informatie verschaft? Hoe kan het dat de informatiebijeenkomst die door de IND op 14 januari 2016 werd georganiseerd, door een asielzoeker vertaald moest worden naar het Arabisch? Waarom zorgt het IND zelf niet voor professionele tolken bij informatiebijeenkomsten?
De informatievoorziening aan de asielzoeker is een gedeelde verantwoordelijkheid van de verschillende organisaties in de vreemdelingenketen. Het COA geeft bewoners informatie over de opvang en de leefomstandigheden. Vluchtelingen Werk Nederland is, zoals in het Vreemdelingenbesluit is geregeld, tijdens de Rust- en Voorbereidingstermijn (RVT) verantwoordelijk voor algemene voorlichting over de asielprocedure. De DT&V is verantwoordelijk voor informatievoorziening over terugkeer. IND en COA hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de informatievoorziening aan de asielzoeker, die zich nog niet in de RVT bevindt.
Als gevolg van de hoge instroom ontstonden vanaf september 2015 langere wachttijden voor de asielzoekers op diverse (nood-)locaties. De IND is daarom vanaf september 2015 in nauwe samenwerking met het COA gestart met het geven van voorlichting op noodopvanglocaties over de wachttijden, leefomstandigheden, opvang en de procedure. In enkele gevallen verliepen deze voorlichtingsbijeenkomsten onrustig. Naar aanleiding daarvan hebben IND en COA in maart 2016 onderling randvoorwaarden voor deze voorlichtingsbijeenkomsten afgesproken, waaronder de groepsgrootte, de veiligheid en de inzet van tolken. Tot die tijd was het mogelijk dat in de hectiek van het moment een asielzoeker of medewerker gevraagd is te vertalen bij afwezigheid van een officiële tolk. Dat is ook bij de voorlichting van 14 januari 2016 in Alphen aan den Rijn het geval geweest, nadat bleek dat er geen professionele tolk beschikbaar was.
De inspectie concludeert dat het gebrek aan financiele middelen een negatieve impact heeft op de leefbaarheid, veiligheid en beheersbaarheid in de noodopvanglocaties; waarom kiest u er dan niet voor om voor elke asielzoeker over te gaan tot verstrekking van een beperkt bedrag voor leef- en eetgeld zodat zij in hun eigen onderhoud kunnen voorzien?
Op grond van de Regeling Verstrekkingen Asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (RVA 2005) zijn asielzoekers gedurende de RVT en de algemene asielprocedure uitgesloten van financiële verstrekkingen. Dit houdt in dat bewoners van de centrale ontvangstlocaties (COL) en proces opvanglocaties (POL) geen zak- en eetgeld ontvangen. Zij worden van maaltijden voorzien door middel van catering op locatie. In hoogstnoodzakelijke verstrekkingen zoals hygiëne-producten wordt door het COA voorzien. Vanaf plaatsing in een regulier azc ontvangen asielzoekers wekelijks zak- en eetgeld en is men in de gelegenheid zelf te koken. Het is mij bekend dat asielzoekers die langer dan gebruikelijk in noodopvang hebben moeten wachten op de start van hun asielprocedure, het gebrek aan financiële verstrekkingen als negatief hebben ervaren. Inmiddels is de instroom lager en zijn de doorlooptijden voor de asielprocedure aanzienlijk korter geworden. Hierdoor is dit knelpunt grotendeels opgelost en is er thans geen noodzaak is om het beleid inzake financiële verstrekkingen te wijzigen.
Kunt u bevestigen dat er in het verleden sprake is geweest van bezuiningen op de begroting van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM)? Welke impact heeft dit gehad op de informatievoorziening en hulpverlening bij de wens van de asielzoeker vrijwillig terug te willen keren naar het land van herkomst? Vindt u dat er nu sprake is van adequate beschikbaarheid van de inzet van het IOM voor het huidige aantal asielzoekers? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Deelt u de mening dat indien een asielzoeker terug wil naar het land van herkomst, dit uiterlijk binnen twee weken geregeld moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een vreemdeling terug wil naar het land van herkomst, moet dit zo snel mogelijk kunnen. Uitgangspunt is dat vreemdelingen in beginsel zelf verantwoordelijk zijn om terugkeer te realiseren. De IOM kan daarbij ondersteunen, maar ik hecht eraan te benadrukken dat dit niet afdoet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling,
Het streven is dat de vreemdeling binnen vier weken nadat een aanvraag voor ondersteuning bij de IOM is gedaan en is ondertekend, kan terugkeren. Hierbij is de IOM overigens wel afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling zelf en de snelheid waarmee de autoriteiten van de landen van herkomst (zo nodig) vervangende reisdocumenten verstrekken.
In de begroting van Veiligheid en Justitie is een licht dalende meerjarige begrotingsreeks opgenomen voor de uitvoering van het REAN-programma door de IOM. Deze daling was voor een belangrijk deel mogelijk door een efficiëntere bedrijfsvoering van de IOM, waardoor kosten konden worden bespaard. Voor de uitvoering van de werkzaamheden van de IOM en de ondersteuning van de vreemdelingen bij het zelfstandig of vrijwillig vertrek heeft dat geen directe gevolgen gehad.
Zoals eerder aangegeven, vroeg de verhoogde asielinstroom van alle organisaties in de vreemdelingenketen extra inspanning en inzet. Dit is voor de IOM niet anders geweest. Om alle asielzoekers op te kunnen vangen zijn er in korte tijd veel nieuwe centra bijgekomen. Voor de IOM betekende dit dat de inzet van medewerkers ook over meerdere locaties moest worden verdeeld. Er is budget beschikbaar gesteld om voor IOM-locaties / afdelingen met verhoogde druk tijdelijk een aantal extra medewerkers aan te nemen. Ik ben dan ook van mening dat de IOM ook in de periode van hoge instroom op een adequate wijze de terugkeer van vreemdelingen heeft kunnen organiseren.
Hoe kon het gebeuren dat de suïcidedreiging van A. in Ter Apel door de IND niet werd geregistreerd en die van zijn vriend K. wel, terwijl beiden bij de fouillering suïcide-uitlatingen doen en beiden aangaven eerdere suïcidepogingen te hebben ondernomen, met als gevolg dat het risico ontstond dat bij de opvolging van de melding en het nazorgtraject enkel aandacht wordt geschonken aan K.? Waarom is het Gezondheidscentrum Asielzoekers of de dienstdoende arts niet ingeschakeld die zaterdagochtend om A. en K. te spreken naar aanleiding van de suïcide-uitingen van die dag eerder in Ter Apel? Hoe kon het gebeuren dat de medewerkers van de opvanglocatie in Alphen constateerden dat er niet sprake was van suïcidedreiging, terwijl A. nog een dag ervoor bij het aanmeldcentrum Ter Apel wel verschillende keren dreigde met suïcide? Had de betreffende medewerker op z'n minst niet een medisch professional moeten raadplegen, aangezien A. vier uur later alsnog zelfmoord pleegde?
De Inspectie heeft in haar rapport geconstateerd dat de IND-medewerker een incidentmelding heeft aangemaakt over het voorval met K. Hoewel de registratie door de IND alleen heeft plaatsgevonden op naam van K., is ook steeds de situatie van A. nadrukkelijk in beeld gebleven, hetgeen ook blijkt uit de acties van het COA. De IND-medewerker heeft een verpleegkundige geïnformeerd, die daarna zowel A. als K. heeft gesproken. De IND-medewerker heeft eveneens de teamleider van de IND geïnformeerd onder verwijzing naar een bijgevoegd rapport van de AVIM. Naast deze registratie heeft de afdeling Beveiliging in Ter Apel het incident geregistreerd op naam van K. Ook is met het COA over het incident gecommuniceerd.
Betrokkenen zijn na terugkomst in Alphen aan den Rijn door de woonbegeleider van het COA, na overleg met de leidinggevende van dienst, specifiek gevraagd om de suïcide uitingen die zij daags ervoor in Ter Apel deden te duiden en toe te lichten. In die gesprekken gaven zowel A. als K. aan dat zij hun suïcidale uitlatingen in een opwelling hadden gedaan en niet daadwerkelijk van plan waren om zich van het leven te beroven. Ook is specifiek de vraag gesteld in welke mate hulp of andersoortige steun wenselijk was. Zowel A. als K. heeft aangegeven dat psychische hulp niet nodig was. Specifiek ten aanzien van A., die te kennen gaf zo snel mogelijk terug te willen keren naar Irak om zijn vrouw te helpen, heeft de COA medewerker gewezen op de dienstverlening van de IOM die iedere maandag open spreekuur op locatie Alphen aan den Rijn had.
De woonbegeleider van het COA heeft de uitkomsten van het gesprek met A. en K. besproken met de leidinggevende van dienst. Op grond van het gedrag en de uitspraken van A. en K. waren er geen aanwijzingen die duiden op depressie en/of suïcidale gedachten. Vanwege het ontbreken van een acute dreiging van suïcide besloot het COA geen gebruik te maken van de praktijklijn van het GC A.
Hoe kon het zijn dat de veranderde werkwijze van DT&V met betrekking tot de procedure van vrijwillige terugkeer, waarbij men zich niet langer in Ter Apel moet melden, niet goed gecommuniceerd werd naar de asielzoekers? Wat gaat u concreet doen om dit te verbeteren?
De rol van DT&V bij vrijwillig vertrek van zogenaamde spijtoptanten is relatief nieuw en, zoals ook in het rapport van de inspectie staat vermeld, op dat moment nog onbekend voor verschillende ketenpartners in de opvanglocaties. In Ter Apel worden sedert eind december 2015 geen terugkeerverzoeken vanuit opvanglocaties in het land meer in behandeling genomen. Het is spijtig dat deze informatie destijds niet overal beschikbaar was.
Door de DT&V en het COA zijn eind januari 2016 informatiebladen ontwikkeld en ten behoeve van medewerkers zogenaamde Q&A’s opgesteld opdat zij op een juiste wijze kunnen doorverwijzen. Daarnaast zijn er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd in zowel de AZC’s als ook op de noodopvang locaties. In de informatiebladen is vermeld dat men zich tot de DT&V in de eigen regio kan wenden wanneer men terug wil keren naar het land van herkomst. Ook is vermeld dat op de website van DT&V een formulier kan worden ingevuld waarmee men zich kan aanmelden voor terugkeer. Na het invullen van het formulier zal een regievoerder contact opnemen met de betreffende vreemdeling.
Ik ben van mening dat momenteel voldoende duidelijk gecommuniceerd wordt op welke wijze en op welke locatie asielzoekers zich kunnen aanmelden voor vrijwillige terugkeer.
Waarom hebben COA-medewerkers bij de aanvraag van A. voor terugkeer niet meteen contact opgenomen met de DT&V in plaats van door te verwijzen naar het spreekuur van het IOM drie dagen later? Hoe kon het zijn dat de betreffende functionaris (p.4 inspectierapport) niet of nauwelijks bekend was met de terugkeermogelijkheden van het DT&V en alleen kon doorverwijzen naar het IOM? Wat gaat u concreet doen om deze informatievoorziening bij de COA-medewerkers te verbeteren?
De locatie Alphen aan den Rijn, oorspronkelijk een DJI-locatie, werd op 18 oktober geopend als noodopvanglocatie van het COA. De eerste instroom van bewoners vond al op 20 oktober plaats. In totaal werden op deze locatie 900 bewoners gehuisvest. Er zijn maximale inspanningen verricht om het overgenomen personeel op te leiden als COA-medewerker. In de context van deze hectische periode is het verklaarbaar dat niet alle informatie en procedures meteen duidelijk waren voor iedere nieuwe medewerker. Inmiddels is er een inhaalslag gemaakt om nieuwe, maar ook meer ervaren, medewerkers te trainen en bij te scholen op de (veranderende) inhoud van hun werk en te informeren over beleidswijzigingen en de betekenis daarvan. Hierbij is extra aandacht besteed aan de rol van de DT&V en de IOM bij vrijwillige terugkeer. Ik heb geen redenen om aanvullende afspraken te laten maken op dit gebied.
Uit uw reactie op het inspectierapport blijkt dat nu op verschillende opvanglocaties door de IND-medewerkers asielzoekers worden geïnformeerd over de verwachtingen ten aanzien van het verloop van de asielprocedure; deelt u de mening dat deze informatievoorziening op alle opvanglocaties adequaat moet zijn?
Deze mening deel ik. Zoals eerder bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven werken COA en IND samen met Vluchtelingen Werk Nederland en Rode Kruis Nederland om de informatievoorziening op alle locaties verder te optimaliseren.
In hoeveel opvanglocaties kunnen asielzoekers ondanks uw streven nog niet zelf hun maaltijden bereiden? Wanneer zal dit dan voor alle opvanglocaties het geval zijn, ook om de zelfredzaamheid en activering van de asielzoekers te vergroten?
Op vrijwel alle reguliere asielzoekerscentra en gezinslocaties kunnen asielzoekers zelf koken. In centrale ontvangstlocaties, waar bewoners slechts enkele dagen verblijven voordat hun asielprocedure aanvangt, is en blijft het beleid dat alle maaltijden door middel van catering worden versterkt. In veel noodopvang-locaties die het afgelopen anderhalf jaar zijn verworven naar aanleiding van de hoge instroom, konden bewoners aanvankelijk niet zelf koken. Sinds het eerste kwartaal van 2016 is/wordt zelf koken ingevoerd daar waar dit redelijkerwijs tot de mogelijkheden behoort. Niet alle gebouwen beschikken over de benodigde faciliteiten en het is bedrijfseconomisch niet altijd mogelijk om alsnog dergelijke voorzieningen aan te brengen. In die gevallen worden de bewoners in de gelegenheid gesteld om zelf de broodmaaltijden te verzorgen en ontvangen zij daartoe eetgeld. Warme maaltijden blijven via catering verlopen.
Er resteren momenteel 6 opvanglocaties waar alle maaltijden nog volledig via catering verlopen, dit is inclusief 4 locaties die in gebruik zijn als proces opvanglocatie en waar de bewoners enkele weken verblijven. De overige 2 locaties zijn momenteel onbewoond en worden binnenkort gesloten.
Kindermisbruik in Griekse vluchtelingenkampen |
|
Marit Maij (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een toenemend aantal gevallen van misbruik van kinderen en vrouwen in Griekse vluchtelingenkampen?1
Ja.
Klopt het dat het Rode Kruis hier informatie over heeft gegeven? Zo ja, welke? Welke gegevens zijn u bekend over misbruikgevallen in Griekse kampen?
Naar aanleiding van de berichtgeving is er contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de kantoren van het Rode Kruis in Den Haag en Athene, waarbij het Rode Kruis informatie heeft gegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De informatie is verkregen uit eigen onderzoek van het Rode Kruis en komt overeen met het door de leden aangehaalde artikel uit NRC Handelsblad en het daaraan ten grondslag liggende artikel in The Guardian/The Observer.2 Exacte cijfers worden echter niet gegeven.
Bij navraag over deze berichtgeving kon de Griekse overheid de recente berichten niet bevestigen en stelde zij dat vanuit de opvangfaciliteit die in het artikel wordt genoemd geen aangiftes van misbruik zijn gedaan.
Bent u bereid grondig uit te zoeken in welke mate en waar deze ernstige feiten voorkomen in de kampen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te berichten?
De Griekse overheid is verantwoordelijk voor de opvang van migranten, in lijn met Europese wetgeving en het internationaal recht. Nederland heeft de berichtgeving bij de eerste gelegenheid – een hoogambtelijk bezoek aan Athene op 26 augustus – aan de orde gesteld.
Al tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap hebben de Europese Commissie en Nederland in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de opvangomstandigheden. Goede opvang blijft onverminderd van belang en het kabinet zal zich dan ook voor verbetering blijven inspannen in zijn regelmatige contacten met de Griekse overheid.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de Europese en Griekse diensten de verantwoordelijkheid hebben om asielzoekers, vrouwen en kinderen, voldoende te beschermen in opvangkampen waar zij naartoe gevlucht zijn? Zo ja, op welke wijze kan dit beter worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze ernstige feiten in Europees verband te bespreken en er, in overleg met de Griekse autoriteiten, voor te zorgen dat deze vormen van misbruik en geweld zo snel mogelijk worden gestopt? Zo ja, wanneer en hoe?
Zoals in antwoord op vraag 3 en 4 is gesteld, is dat gebeurd tijdens een hoogambtelijk bezoek aan Athene. De Europese Commissie en het kabinet hebben al tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap regelmatig in overleggen met de Griekse overheid nadrukkelijk aangedrongen op het verbeteren van de omstandigheden. Het kabinet zal dat blijven doen, bijvoorbeeld bij de eerstvolgende JBZ-Raad en RBZ.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de daders van deze gruwelijke feiten nooit en te nimmer een verblijfsvergunning krijgen om in Europa legaal te kunnen verblijven, maar dat zij zo snel mogelijk worden uitgezet?
In de Kwalificatierichtlijn is opgenomen dat personen die een «bijzonder ernstig misdrijf» hebben gepleegd niet in aanmerking komen voor een asielstatus. Dit begrip is in de richtlijn niet nader ingevuld. Dit betekent dat de invulling een mate van vrijheid laat aan de lidstaten.
Op 25 november 2015 (Kamerstuk 19 637, nr. 2078) heeft het kabinet uw Kamer bericht over een aanscherping van het beleid, waarbij het begrip zodanig wordt ingevuld dat de asielvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken als iemand onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tenminste zes of tien maanden, afhankelijk van de mate van bescherming die betrokkene krijgt. Bij brief van 25 mei 2016 (Kamerstuk 19 637, nr. 2188) heeft het kabinet dit beleid verder aangescherpt door in te stellen dat ook veroordelingen tot voorwaardelijke vrijheidsstraffen kunnen worden beschouwd als ernstige delicten, als zij slachtoffers en de maatschappij sterk raken. Het gaat om zedenmisdrijven, geweldsmisdrijven, drugsmisdrijven, mensenhandel en terroristische misdrijven.
Personen die een dergelijk misdrijf begaan kunnen in de betrokken lidstaat vanzelfsprekend strafrechtelijk worden vervolgd. Het kabinet deelt de mening van de vragenstellers dat het van belang is dat personen die worden veroordeeld voor dergelijke misdrijven snel moeten worden uitgezet. Dit is echter wel afhankelijk van de vraag of gedwongen terugkeer geen schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing) oplevert en in welke mate het land van herkomst medewerking verleent aan gedwongen terugkeer.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de kwaliteit van de asielprocedure en asielopvang in Griekenland? In welke mate is die kwaliteit inmiddels verbeterd en hebben de andere Europese lidstaten daaraan bijgedragen? Op welke wijze wordt er gewerkt aan de Griekse asielopvang, zodat die voldoet aan de Europese standaarden?
Op 15 juni 2016 heeft de Europese Commissie een tweede aanbeveling gedaan aan Griekenland over de te nemen maatregelen om te voldoen aan het asielacquis, mede in het licht van het doel om Griekenland weer onderdeel uit te laten maken van het Dublinsysteem. Hierover is uw Kamer op 27 juni jl. (Kamerstuk 32 317, nr. 424) geïnformeerd. In die aanbeveling wordt vastgesteld dat Griekenland, ondanks de moeilijke situatie waarmee het wordt geconfronteerd, voortdurende inspanningen heeft geleverd om zijn asielstelsel te verbeteren, zoals bijvoorbeeld het vergroten van de algehele opvangcapaciteit. Dat neemt niet weg dat Griekenland nog inspanningen moet verrichten, met name om structurele opvangvoorzieningen in te richten. In deze aanbeveling wordt Griekenland onder meer opgeroepen om geschikte permanente en tijdelijke open opvangcentra op te zetten, en te waarborgen dat al deze centra adequate opvangvoorzieningen bieden. Daarnaast wordt Griekenland ook opgeroepen om prioriteit te geven aan het opzetten van structuren voor kwetsbare asielzoekers, zoals niet-begeleide minderjarigen. De Commissie zal in september verslag uitbrengen over de vooruitgang die de Griekse autoriteiten hebben geboekt.
Griekenland ontvangt financiële steun vanuit de Europese Commissie voor het verbeteren van de opvang van asielzoekers. Zo heeft de Europese Commissie in april 2.016 EUR 83 miljoen aan financiële noodhulp beschikbaar gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in de Griekse opvangfaciliteiten, waaronder verbetering van de situatie van kwetsbare groepen zoals vrouwen, minderjarigen en zieken. De gelden gaan rechtstreeks naar verschillende NGO’s en UNHCR. De Commissie financiert op deze manier organisaties die veilige ruimtes voor vrouwen creëren, steun aan kinderen bieden en gezondheids- en psychosociale diensten leveren in de opvangcentra.
Daarnaast ondersteunen lidstaten, waaronder Nederland, Griekenland door het leveren van nationale experts aan het Europees Asielondersteuningsbureau (EASO) dat Griekenland ondersteunt bij de behandeling van de asielaanvragen. Ook ondersteunen lidstaten Griekenland door middel van het verstrekken van goederen via het Mechanisme voor Civiele Bescherming van de Unie.
In totaal is aan Griekenland sinds 2015 uit verschillende fondsen EUR 353 miljoen toegekend door de Europese Commissie. De gelden worden besteed via de Griekse overheid, NGO’s en UNHCR.
Jonge statushouders die gaan studeren |
|
Farshad Bashir , Sharon Gesthuizen (GL), Jasper van Dijk |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het signaal van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) dat de huisvesting van jonge statushouders die gaan studeren, niet of nauwelijks van de grond komt omdat een goede afstemming tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en gemeente ontbreekt?1
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de huisvesting van statushouders. De gemeente Amsterdam kent het Programma Huisvesting Kwetsbare Groepen 2016–20182. Op basis hiervan zijn afspraken gemaakt met lokale partners over de huisvesting van jonge statushouders met een studentenprofiel in bestaande studentenwooncomplexen. COA is geen partij bij deze afspraken. De Amsterdamse Federatie Woningcorporaties heeft haar zorgen geuit over de voortgang van deze afspraken. Ik heb ter zake navraag gedaan.
De gemeente Amsterdam geeft in een reactie aan dat er meer gebruik gemaakt kan worden van studentenhuisvesting voor het huisvesten van statushouders. Hiertoe zou de gemeente Amsterdam graag eerder over informatie willen beschikken welke statushouders kunnen en willen studeren. Wanneer deze informatie sneller bekend is, kunnen ook eerder afspraken worden gemaakt met studentenhuisvesters en onderwijsinstellingen over de huisvesting van jonge statushouders in studentencomplexen3.
Om deze informatie zo snel mogelijk te vergaren, heeft de gemeente Amsterdam zelf een pilot uitgevoerd om bij aan de gemeente gekoppelde statushouders een assessment af te nemen. Hierdoor kwam er inzicht in de werk- en studiemogelijkheden van de gekoppelde statushouders en is er voor jonge statushouders met een studentenprofiel gepaste huisvesting geregeld.
Naast bovengenoemde pilot bevordert Amsterdam het gebruik van studentenhuisvesting ook door samen met de studentenhuisvesters het gebruik van het jongerencontract te verkennen. De eisen ten aanzien van een jongerencontract zijn ten opzichte van het campuscontract minder stringent. Met deze contractvorm kunnen ook jonge statushouders gehuisvest worden die een lage opleiding hebben gevolgd en niet direct kunnen starten met een opleiding maar wel kunnen werken.
Wij zijn blij met de initiatieven uit Amsterdam. Het Rijk zet zelf ook stappen om de kansen op werk en onderwijs voor vergunninghouders te vergroten door gerichte koppeling aan regio’s. Voor de concrete maatregelen op dit punt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is het beeld van de Amsterdamse woningcorporaties, dat er sprake is van leegstand van studentenwoningen gedurende enkele weken omdat het aanbod van het COA niet goed aansluit bij de beschikbare woningen, kenmerkend voor andere (studenten)gemeenten in Nederland? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen?
Wij hebben hierover geen signalen ontvangen. Navraag leert dat de VNG soortgelijke signalen voor andere studentengemeenten ook niet heeft ontvangen.
Een rondgang onder de studentenhuisvesters die aangesloten zijn bij Kences en actief zijn in de studentensteden, bevestigt echter het beeld dat gemeenten slechts zeer beperkt gebruik maken van de mogelijkheden om statushouders die studeren of gaan studeren (of een bewezen studie intentie4 hebben) te huisvesten in studentenhuisvesting.
Hoeveel woonruimten voor statushouders die gaan studeren staan tijdelijk leeg, en hoe gaat u deze leegstand zo snel mogelijk oplossen?
Op dit moment is het niet zo dat kamers op grote schaal leeg staan in afwachting van studerende statushouders. Wel is het zo dat studentenhuisvesters een hoge mutatiegraad (studenten wisselen relatief snel van woonruimte) kennen en bij mutaties snel een studerende statushouder kunnen en willen huisvesten of in hun urgentiebeleid aanpassingen hebben gedaan ten behoeve van de plaatsing van studerende statushouders. Dit alles uiteraard met in achtneming van inschrijfduur van reguliere (internationale) studenten en regels rondom coöptatie van studenten woongebouwen.
Bent u van mening dat de eerste jaren van een ex-vluchteling met een verblijfsvergunning cruciaal zijn voor de integratie en het welzijn op lange termijn, en erkent u de waarde van het volgen van een studie hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De eerste jaren na het krijgen van een verblijfsvergunning zijn cruciaal voor de integratie. Het volgen van onderwijs en het vinden van werk is daarvoor de beste manier. Om de kansen op instroom in onderwijs en werk te vergroten wordt vanuit het Rijk sinds 1 juli 2016 een vroege screening uitgevoerd, waarbij nu ook informatie wordt opgehaald over arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders. Deze vroege screening is in overleg tussen de ministeries van SZW, VenJ en OCW, het COA, Divosa en de VNG tot stand gekomen. Doel van de screening is dat nieuwe vergunninghouders kansrijker gekoppeld worden aan gemeenten, waardoor ze sneller en meer kans maken op doorstroming naar opleidingen en banen. Deze screening vindt nu alleen nog op het aanmeldcentrum in Doetinchem plaats. In november start het COA dit proces ook op de procesopvanglocaties in Budel en Arnhem. De komende maanden wordt dat uitgebreid naar de overige procesopvanglocaties. Het streven is deze uitrol begin 2017 af te ronden.
In de al langer bestaande koppelingssystematiek weten gemeenten al ruim voordat de vergunninghouder gehuisvest wordt welke vergunninghouder aan hen gekoppeld wordt. Naast informatie over leeftijd, geslacht en taal krijgen gemeenten nu door de vroege screening meer informatie over opleiding en arbeidspotentieel. Zowel gemeente als vergunninghouder kunnen dus aan de slag ter voorbereiding op de huisvesting in een gemeente. Om de wachttijd in de opvang van een vergunninghouder waardevol te besteden kan bijvoorbeeld gestart worden met een inburgeringscursus, vrijwilligerswerk, Nederlandse les, een opleiding of stage, of het zoeken naar werk. Als vergunninghouders onderwijs kunnen volgen en gemeenten daar studentenhuisvesting voor beschikbaar stellen, dan kunnen vergunninghouders sneller doorstromen.
Op welke manieren wordt geïnventariseerd welke jonge statushouders gaan of kunnen studeren en welke knelpunten ervaren de betrokkenen – zoals COA, Universitair Asiel Fonds (UAF) en gemeenten – daarbij?
Tot nu toe vindt de inventarisatie plaats nadat een vergunninghouder is gekoppeld aan een gemeente, enkele weken voordat er huisvesting is gevonden. Met de vroege screening zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, wordt dit proces bespoedigd en toegewerkt naar een screening op arbeidsverleden en kwalificaties van vergunninghouders vanuit de opvang ten behoeve van een kansrijke koppeling.
Instroom in MBO en HO is pas mogelijk als aan de toelatingscriteria voor bijvoorbeeld het niveau van het Nederlands wordt voldaan. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de statushouder om binnen de inburgering te kiezen voor een traject dat voldoende niveau biedt voor instroom. Statushouders met vragen over leren en werken kunnen net als andere werkzoekenden, werknemers, scholieren, studenten én werkgevers terecht bij de Leerwerkloketten.
Begeleiding van studenten is een verantwoordelijkheid van de onderwijsinstelling. Aanvullend hierop zorgt de Stichting voor vluchtelingstudenten UAF voor begeleiding op maat. Vanuit deze expertise adviseert het UAF ook over het wegnemen van knelpunten. Zij ervaren nu een knelpunt bij de overgang van statushouders naar de gemeente, omdat daar tot nu toe weinig of geen rekening is gehouden met studiemogelijkheden en andere beschikbare voorzieningen. De vroege screening en kansrijke koppeling aan gemeenten zorgt ervoor dat dit knelpunt wordt opgelost.
In de Taskforce vluchtelingen hoger onderwijs zijn overige knelpunten geïnventariseerd en geadresseerd. Het gaat daarbij onder meer om verbetering van de informatievoorziening over studeren aan statushouders en om het verbeteren van het aanbod van taal- en schakeljaren bij hogescholen en universiteiten.
Hoe worden de gesignaleerde knelpunten opgelost en hoe wordt de afstemming tussen het COA en gemeenten verbeterd, zodat de statushouders aan een nieuwe toekomst kunnen beginnen, er geen onnodig plekken worden bezet in een opvanglocatie en er geen onnodige leegstand van een studentenwoning hoeft te zijn?
Zie het antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Waarom ontbreekt een goede studiebegeleiding van MBO’ers, zoals het UAF dat biedt aan hoogopgeleide studenten, en hoe kan dit veranderen?3
Studiebegeleiding van alle studenten, inclusief vluchteling-studenten, is een taak van de onderwijsinstelling. Dat geldt voor het hoger onderwijs (ho) en ook in het mbo. Het is een integraal deel van het onderwijs en doorgaans doen mbo-instellingen dit ook waar nodig. De organisatie UAF is gespecialiseerd in de begeleiding van vluchteling-studenten en is aanvullend aan de studiebegeleiding van de onderwijsinstellingen. Zij zijn vooral in het ho actief, maar in toenemende mate ook in het mbo. Het Ministerie van OCW geeft UAF subsidie voor deze activiteiten, zowel voor het ho als het mbo. De ervaring van het UAF leert dat vluchtelingen baat hebben bij specifieke trajecten op MBO-niveau. Daarover vindt overleg plaats door de MBO Raad, het UAF,VluchtelingenWerk Nederland en andere betrokkenen.