Het bericht 'Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt»?1
Ja.
Begrijpt u de wens van de provincies om te kunnen prioriteren bij het aansluiten van bedrijven op het elektriciteitsnet?
Ja, ik heb begrip voor de wens van de provincies om te kunnen prioriteren. Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), is prioriteren aan het einde van de rit, bij het aansluiten, lastig, omdat dit in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in het Europese kader. Mijn inspanningen zijn er daarom vooral op gericht om eerder te prioriteren, voordat er sprake is van individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit.
Zo onderzoek ik of provincies en gemeenten in een eerder stadium kunnen prioriteiten en selecteren via het bestemminsplan en andere instrumenten uit de omgevingsrecht. Ook zie ik ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen, mits dat op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. Ik werk dit samen met netbeheerders, ACM en medeoverheden verder uit en bericht uw Kamer hiervan deze zomer.
Hoe staat u tegenover het idee dat provincies een grotere regierol krijgen rondom energie-infrastructuur?
Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), kan ik mij een verdere regierol van de provincies bij het sturen van investeringen van (regionale) netbeheerders indenken, mits dit op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. In het artikel wordt terecht geconstateerd dat het afwegen van de volgordelijkheid van investeringen in de meeste gevallen een complexe opgave zal zijn en dat onderschrijf ik. Ook hebben uiteraard niet alle betrokken partijen exact hetzelfde beeld welke aansluiting waar en wanneer geprioriteerd zou moeten worden. Voorkomen moet worden dat onzekerheid ontstaat door een lappendeken van verschillende prioriteringen. Hierbij wil ik ook onderstrepen dat het krijgen van toegang tot het elektriciteitsnet ook een recht en een noodzakelijke behoefte is. Daar waar afwegingen meerdere overheden raken, is uiteraard wederzijdse afstemming noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de argumenten van de heer Lomme in zijn Trilemma-bijdrage op Energeia.nl waarin hij betoogt dat provincies geen grotere regierol moeten krijgen?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk een alternatief te ontwikkelen voor het «firstcome, first serve»-principe, zodat prioriteit gegeven kan worden aan netinvesteringen die de meeste maatschappelijke waarde toevoegen?
Het «first come first serve»-principe is van toepassing op individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit. Naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijsen (Kamerstuk 32 813, nr. 775), ben ik in mijn brief van 8 februari 2022 ingegaan op de ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Ook heb ik in het commissiedebat op 17 februari toegezegd om te bezien hoe andere Europese landen met deze Europese regelgeving omgaan en zal ik hier ook bij de Europese Commissie navraag naar doen zodat we kunnen bezien of ervaringen in ander EU-lidstaten tot nieuwe inzichten voor de Nederlandse context kunnen leiden.
Hoe ver staat u met de uitvoering van de motie-Bontenbal/Thijssen over onderzoeken of een prioriteringskader duidelijkheid kan bieden bij een gebrek aan netcapaciteit (32813-775)?3
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel 'Opinie: ‘Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen'' |
|
Peter de Groot (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel « Opinie: «Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel in het Parool van 26 januari 2022.
Is er een correlatie tussen de afstand tot de sportvoorziening en de bereidheid om te sporten?
Ja, afhankelijk van de eigen motivatie om te sporten kan de afstand tot en variëteit aan sportaccommodaties een rol spelen om tot sportdeelname te komen. Hoe sterker de motivatie om te sporten, hoe groter de afstand waartoe men bereid is deze te overbruggen om te gaan sporten. Dit wordt gevisualiseerd middels een afstandsvervalcurve voor sportaccommodaties (zie Sportaccommodaties in beeld (2013) – Hoekman et al., 2013).2
Het Mulier Instituut heeft onderzoek gedaan naar de bereidheid om te sporten. Daarvoor spelen sociale omgevingsfactoren een grotere rol dan de aanwezigheid van sportvoorzieningen.3 Algemeen genomen kan gesteld worden dat de afstand tot een sportvoorziening in de huidige situatie voor weinig mensen in Nederland een belemmering zal zijn om aan sport deel te nemen. Het Jaarrapport duurzame sportinfrastructuur 2020 – Mulier Instituut (Hoekman et al. 2020) laat zien dat negen op de tien Nederlanders binnen een straal van 3 kilometer kunnen voetballen, tennissen, fitnessen en/of een zaalsport beoefenen. Twee derde van de Nederlanders kan binnen diezelfde straal een overdekt zwembad vinden. De volwassen bevolking is dan ook grotendeels van mening dat er voldoende sportaccommodaties in de buurt aanwezig zijn (85%) en dat er voldoende keuze uit verschillende sporten is in de buurt (82%). Om deze cijfers te behouden is een voortzetting van gepaste aandacht voor sportaccommodaties ook de komende jaren van belang.
Is u bekend hoeveel sportieve (openbare) ruimten in de verstedelijkingsgemeenten onder druk staan omdat deze gemeenten de wens hebben om woningbouw of andere functies te realiseren op de betreffende plekken?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In algemene zin geldt wel dat er een grote druk op de ruimte is met name in sterk verstedelijkte gebieden. Een deel van de ruimte voor sport en bewegen kan worden gevonden in multifunctioneel ruimtegebruik, zoals sportvoorzieningen in de groenstructuur of bovenop daken van gebouwen. Ook zijn er kansen om sportaccommodaties breder en beter te benutten bijv. door multisportaccommodaties, het combineren met kinderopvang of de inzet voor de duurzame energievoorziening (bijvoorbeeld door velden te gebruiken voor het opvangen van zonne-energie en/of warmteopslag).
Welk ruimtelijk beleid hanteren gemeenten in algemene zin om te bepalen of en hoeveel sportieve ruimte per inwoner noodzakelijk is en op welke afstand deze aanwezig dient te zijn voor hun inwoners?
Van enkele gemeenten, zoals Amsterdam, is mij bekend dat zij werken aan of met een eigen sportnorm. Er zijn geen gestandaardiseerde normen voor sport, bijvoorbeeld op basis van het aantal beschikbare vierkante meter per inwoner of de afstand tot sportaccommodaties.
Kunt u verklaren waarom sportvoorzieningen onderaan de prioriteitenlijst staan bij veel gemeenten wanneer er planologische keuzes moeten worden gemaakt? Hoe verhoudt zich dit onder andere tot de wettelijke verankering van tenminste twee uur bewegingsonderwijs vanaf 2023 waarbij juist méér fysieke ruimte voor sport en beweging nodig is?
Ik heb geen aanwijzingen dat sport bij gemeenten onderaan de prioriteitenlijst staat. Het ter beschikking stellen van ruimte voor sport is één van de verschillende aspecten waar gemeenten naar kijken. De ruimtedruk is groot in het stedelijk gebied, zeker in dicht bebouwde gebieden zoals de binnensteden. Slimme oplossingen en multifunctioneel ruimtegebruik zijn nodig, maar ook daarmee zal niet altijd aan alle belangen en wensen tegemoet kunnen worden gekomen en zullen er keuzes moeten worden gemaakt. Die keuzes kunnen alle belangen raken, ook die van sport en bewegen.
Deelt u de mening dat er volwaardige steden gebouwd moeten worden, waarbij er naast huizen ook ruimte dient te zijn voor sport en recreatie, groen en bedrijvigheid?
Ja, het kabinet zet in op een duurzame ontwikkeling van steden met een gezonde, groene leefomgeving waarin ook ruimte is voor bewegen, sport en recreatie.
Deelt u de mening dat voldoende sportvoorzieningen in de wijk van belang zijn voor het stimuleren van bewegen, de sociale cohesie, de motorische ontwikkeling van kinderen en het terugdringen van overgewicht?
Het is inderdaad belangrijk dat er in wijken voldoende voorzieningen zijn om de genoemde doelen te bereiken. Daarbij zijn niet alleen sportvoorzieningen belangrijk, maar ook beweegvoorzieningen zoals speelplekken en in zijn algemeenheid een beweegvriendelijke inrichting van de openbare ruimte die gezond beweeggedrag stimuleert en faciliteert.
Bent u ook van mening dat provincies, naast dat zij sturen op ruimte voor wonen en bedrijvigheid, ook moeten sturen op ruimte voor sport en recreatie in een gemeente? Welke rol ziet u voor uzelf als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om deze ambitie te realiseren? Bent u bereid om een sportparagraaf verplicht te stellen bij het maken van ruimtelijke ordeningsplannen in stedelijke gebieden?
Een gezond en vitaal leven is van groot belang en ook de inrichting en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan daar aan bijdragen. Zoals aangegeven in de NOVI streven we naar een duurzame inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Met een gezonde beweegvriendelijke omgeving waar niet alleen op sport wordt ingezet, maar ook op het stimuleren en faciliteren van bewegen in het algemeen, als onderdeel van de bredere gezondheidsbevordering. Een specifieke verplichting m.b.t. het opnemen van een sportparagraaf lijkt niet wenselijk gezien de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten in deze, en is m.i. ook niet nodig. Gezondheid is opgenomen als doel in de Omgevingswet en toekomstige plannen onder deze wet zullen daarmee aandacht moeten besteden aan de gezondheidsaspecten van de ruimtelijke voornemens. Vanuit VWS worden gemeenten met het Preventieakkoord en Sportakkoord gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Het voornemen is om onder de vlag van het Preventieakkoord een beweegtafel in te richten waarbij het stimuleren van een beweegvriendelijke omgeving een van de onderdelen is. De Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik zullen een overzicht opstellen van goede voorbeelden van multifunctionele sportvoorzieningen die andere gemeenten kunnen inspireren bij het inpassen van sportvoorzieningen in gebieden met een grote ruimtedruk.
De trage afhandeling van verzoeken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gepubliceerde onderzoek van de Open State Foundation?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het onderzoek?
Het is goed dat is onderzocht in hoeverre ministeries er in slagen binnen de wettelijke termijn voor de behandeling van Wob-verzoeken te besluiten. Om dit te kunnen bepalen vormt de datum van de indiening van een Wob-verzoek een concreet aanknopingspunt in combinatie met de datum waarop het besluit is genomen. Hier hebben onderzoekers zich ook op gebaseerd voor hun conclusies. Het onderzoek maakt duidelijk dat het rijksbreed regelmatig niet lukt om de behandeling van Wob-verzoeken af te ronden binnen de geldende wettelijke termijn.
Wel wil ik een kanttekening plaatsen bij het in het onderzoek gehanteerde uitgangspunt waarbij de omvang van het verzoek wordt bepaald door het aantal openbaar gemaakte pagina’s. Bij de behandeling van een Wob-verzoek is de omvang van een verzoek veel meer ingegeven door het aantal documenten dat geselecteerd en beoordeeld moet worden, dan het aantal pagina’s dat uiteindelijk wordt verstrekt. Naarmate een onderwerp groter is en het verzoek breed wordt ingestoken, moeten normaliter meer documenten worden geanalyseerd. Een conclusie over tijdigheid van afhandeling aan de hand van het aantal pagina’s dat daadwerkelijk wordt verstrekt, doet onvoldoende recht aan de noodzakelijke zoekslag die daaraan vooraf gaat. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangaf in de beantwoording van mondelinge vragen van het lid Leijten (SP) op 1 februari jl. is juist in dit voorafgaande proces nog veel tijdwinst te behalen. Het achterhalen, vinden en beschikbaar maken van vaak vele documenten die -mogelijk- bij een Wob-verzoek betrokken moeten worden, kost nu nog veel tijd. Hetzelfde geldt voor de beoordeling of en op welke wijze aangetroffen documenten openbaar kunnen worden gemaakt.
Hoe rijmt u de uitkomsten van dit onderzoek ten aanzien van uw ministerie met de beloofde nieuwe bestuurscultuur?
Het onderzoek betreft primair de snelheid waarmee de verschillende departementen verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afdoen. Op grond van de Wob moet de overheid documenten verstrekken met betrekking tot de bestuurlijke aangelegenheid waarover de verzoeker vragen heeft. Het betreft in de praktijk veelal verzoeken van burgers, journalisten en advocatenkantoren. Ik hecht groot belang aan het tijdig afhandelen van Wob-verzoeken. Op de vraag waarom het soms lang duurt voordat een Wob-verzoek is afgehandeld, kom ik terug bij vraag 4.
Daarnaast is mijn insteek dat binnen de grenzen van de Wob zoveel mogelijk informatie openbaar wordt gemaakt, zodat het proces voorafgaand aan besluitvorming zo nauwkeurig mogelijk kan worden herleid. Hiertoe wordt inmiddels veel vaker dan in het verleden toepassing gegeven aan de mogelijkheid om ook documenten met daarin persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad van bijvoorbeeld ambtenaren openbaar te maken.
De nieuwe bestuurscultuur komt echter niet alleen tot uitdrukking in de behandeling van Wob-verzoeken, waarbij het ministerie gebonden is aan de reikwijdte van de vraagstelling van verzoeker.
In het kader van de nieuwe bestuurscultuur vind ik de actieve openbaarmaking van de argumenten die ten grondslag liggen aan beleidsvoornemens en besluiten minstens zo belangrijk om inzicht te kunnen bieden in de afwegingen en betrokken belangen bij de besluitvorming. Ik wijs in dat verband op de werkwijze die sinds 1 juli 2021 geldt, waarbij de onderliggende ambtelijke beslisnota’s in verband met wetsvoorstellen en beleidsvormingsbrieven worden meegezonden aan uw Kamer. Met deze werkwijze wordt nu ervaring opgedaan en na evaluatie, en in goed overleg met uw Kamer, kan in de loop van dit jaar uitbreiding plaatsvinden tot nota’s ter voorbereiding op andere correspondentie met uw Kamer, zoals voortgangsrapportages, kennis- en informatiedeling, begrotingsstukken en documenten met betrekking tot Europese – en internationale onderhandelingen.
Wat is de reden dat het ministerie zo lang doet over het afronden van Wob-verzoeken? Wilt u hierbij een gedetailleerd antwoord met redenen, motivatie en oorzaak geven?
Op grond van de Wob geldt voor alle verzoeken dezelfde termijn waarbinnen tot een besluit moet worden gekomen, ongeacht de verzoeker of de omvang van het verzoek. De standaardtermijn is 28 dagen, eenmalig te verlengen met nog eens 28 dagen. In het door u genoemde onderzoek van Open State Foundation is opgenomen dat het Ministerie van IenW in 2019 25 Wob-verzoeken heeft ontvangen. Dat cijfer is niet correct. In 2019 zijn 79 Wob-verzoeken ontvangen. Daarvan zijn 25 verzoeken binnen de wettelijke termijn afgehandeld. Het aantal verzoeken is de laatste jaren sterk gegroeid maar fluctueert ook jaarlijks. In 2020 betrof het 116 verzoeken, in 2021 ontving het ministerie 80 verzoeken.
Voor alle verzoeken wordt getracht om de afhandeling binnen een redelijke termijn te doen, gerekend vanaf de datum van binnenkomst. Of een verzoek binnen de wettelijke termijn kan worden afgehandeld, hangt af van verschillende omstandigheden:
Uit het voorgaande is af te leiden dat de behandeling van Wob-verzoeken samengevat arbeidsintensief is.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorlooptijd van Wob-verzoeken drastisch in te korten?
Zoals ook door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 1 februari jl. is opgemerkt in uw Kamer, heeft het Ministerie van IenW onder mijn ambtsvoorgangers reeds vele maatregelen getroffen om de afhandeling van Wob-verzoeken te professionaliseren en te versnellen.
Tot 2020 werden Wob-verzoeken bij IenW afgehandeld door de verschillende beleidsdirecties. Vanaf 1 januari 2020 is een Wob-unit ingericht waarin kennis en ervaring met de afhandeling van Wob-verzoeken bijeen is gebracht. De behandeling van Wob-verzoeken is daarmee dus gecentraliseerd georganiseerd. Dit leidt tot een meer efficiënte behandeling. Aan de Wob-unit is vanzelfsprekend ook capaciteit toegekend. Inmiddels is de capaciteit sinds 1 januari 2020 reeds 2 maal uitgebreid. Wob-verzoeken die sinds 1 januari 2020 zijn ingediend, worden afgehandeld door de beleidsafdelingen en de Wob-unit gezamenlijk.
Bij binnenkomst van een Wob-verzoek wordt steeds vaker contact gezocht met de verzoeker om duidelijkheid te krijgen over de exacte zoekvraag. Verzoeken worden in de praktijk vaak zeer breed ingestoken omdat verzoekers uiteraard niet exact in beeld hebben wat de mogelijkheden en aangrijpingspunten zijn tot specificering binnen het onderwerp waarin zij geïnteresseerd zijn. Zoals uit het voorgaande naar voren komt, kan een nadere toespitsing van de zoekvraag echter voorkomen dat onnodig veel documenten op relevantie moeten worden doorzocht en betrokken en krijgt de verzoeker ook vooral die informatie waarin deze daadwerkelijk geïnteresseerd is.
Ook wordt getracht om met de verzoeker afspraken te maken, zodat zo spoedig mogelijk via deelbesluiten wordt voldaan aan de informatiebehoefte. Dat betekent dat bijvoorbeeld eerst documenten worden verstrekt over een bepaalde periode dan wel documenten die tussen bepaalde partijen zijn gewisseld.
In het verlengde van deze bestaande praktijk wordt voor de toekomst ook gedacht aan het als eerste verstrekken van documenten waarbij geen derden zijn betrokken; dat betekent het als eerste verstrekken van documenten waarvoor niet aan derden behoeft te worden gevraagd of zij tegen de voorgestelde openbaarmaking bezwaar hebben. Documenten waarbij derden zijn betrokken, worden dan op een later moment beoordeeld en zo mogelijk verstrekt.
Ter ondersteuning van deze werkzaamheden, wordt op ook sterk ingezet op het toepassen van beschikbare ICT-hulpmiddelen om de hierboven beschreven processen te ondersteunen en te vergemakkelijken.
Een verbetering van de informatiehuishouding zal in de toekomst kunnen bijdragen aan de beschikbaarheid en vindbaarheid van relevante documenten. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven bij de beantwoording van mondelinge vragen van het lid Leijten heeft de verbetering van de informatiehuishouding hoge prioriteit van dit kabinet.
Loopt het ministerie kans om boetes te moeten betalen omdat zij veelal de wettelijk vastgestelde termijnen overschrijdt?
De verzoeker die meent dat zijn Wob-verzoek niet snel genoeg wordt afgehandeld, kan beroep doen op de rechter. Wanneer de rechter de verzoeker in het gelijk stelt, zal de rechter samengevat een redelijke termijn bepalen waarbinnen het departement op het Wob-verzoek zal moeten besluiten. De rechter kan een dwangsom verbinden aan het niet halen door het departement van de opgelegde uiterste termijn.
Het bericht 'Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gebiedsverboden en mobiele flitspalen: zo wil Haagse VVD verkeersaso’s aanpakken»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat handhaving van verkeersregels ook in de bebouwde kom belangrijk is om naleving ervan af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Handhaving en daarmee het creëren van een subjectieve en objectieve pakkans is inderdaad van belang voor de naleving. Daarnaast spelen echter ook andere factoren een belangrijke rol in het bevorderen van naleving van de verkeersregels, zoals de inrichting van de weg.
Gelet op het feit dat in de Staat van de verkeersveiligheid 2021 (Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) R-2021-21 en SWOV R-2021-21A) valt te lezen dat ruim zes op de tien verkeersdoden in 2020 om het leven kwam op gemeentelijke wegen en uit hetzelfde onderzoek blijkt dat slechts 57% van het verkeer op gemeentelijke wegen zich aan de snelheid houdt en de naleveing op provinciale wegen nog slechter is; wat is de relatie tussen de lage naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het hoge aandeel verkeersslachtoffers?
Een directe relatie tussen de naleving van de maximumsnelheid op gemeentelijke wegen en het aandeel verkeersslachtoffers is moeilijk te geven. Dat komt omdat de exacte relatie tussen ongevallen en snelheid op een specifieke weg afhankelijk is van veel factoren, waaronder infrastructurele kenmerken, verkeersintensiteit en verkeerssamenstelling.
Zoals de SWOV aangeeft, geldt in algemene zin dat wanneer de gemiddelde snelheid op een weg stijgt er een grotere kans op ongevallen is, met bovendien een grotere kans op een ernstige afloop2.
Verder zijn veruit de meeste wegen in Nederland gemeentelijke wegen, waardoor ook verwacht kan worden dat een groot aandeel van de verkeersslachtoffers op deze wegen zal vallen. Het aandeel gemeentelijke rijbanen (dus uitgezonderd fiets- en voetpaden) in het Nationaal WegenBestand (NWB) in 2020 bedraagt 86% 3, 4. Dit betreft zowel wegen binnen als buiten de bebouwde kom met een snelheidslimiet van 15 km/u tot 100 km/u.
Onderschrijft u nog altijd de stelling die uw voorganger in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) 2030 schreef, namelijk dat handhaving ook een preventieve werking heeft, omdat een hogere subjectieve pakkans ertoe zal leiden dat bestuurders minder snel overtredingen zullen begaan? Zo ja, welke inzet komt daaruit voort op risicovolle gemeentelijke wegen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven onderschrijf ik dat. De inzet van de politie op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek (burgemeester, politie en OM) bepaald. Daarbij wordt gekeken naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Hoeveel flitspalen staan er op dit moment langs het gemeentelijke wegennet? Hoeveel boetes zijn hiermee opgelegd de afgelopen jaren? Kunt u inzicht geven in de ernst van de geconstateerde overtredingen?
Er staan 435 flitspalen langs wegen waar de gemeente wegbeheerder is (van de in totaal 642 flitspalen langs Nederlandse wegen). Naast handhaving met flitspalen vindt op deze wegen ook handhaving door de politie plaats, zowel door het basisteam als het team verkeer. Hieronder vindt u een overzicht van het aantal oplegde boetes met deze flitspalen in de afgelopen 5 jaar. Met flitspalen kan gehandhaafd worden op snelheidsovertredingen en roodlichtnegatie.
Zoals u kunt zien gaat het in veruit de meeste gevallen om kleine snelheidsovertredingen (tot 10 km/ u).
Jaar
t/m 10 km/ u te hard
11–20 km/ u te hard
21–30 km/u te hard
Meer dan 30 km/ u te hard
Roodlichtnegatie
2017
2.051.527
332.510
37.729
10.555
197.264
2018
2.052.284
339.105
39.362
10.704
196.727
2019
1.741.797
282.491
32.520
8.844
175.533
2020
1.395.696
218.564
26.253
2.472
134.630
2021
1.439.382
218.564
24.855
3.826
141.191
Cijfers over het aantal oplegde boetes per flitspaal worden ook opgenomen in de tertiaal- en jaarberichten verkeer5 die door mijn ministerie in samenwerking met het OM en het CJIB worden uitgebracht. Om snel over uitgebreide informatie met betrekking tot het aantal opgelegde verkeersboetes te kunnen beschikken, verwijs ik u graag naar deze berichten en naar de website van het CJIB. Het opleveren van cijfers buiten deze berichten om is veelal tijdrovend werk, waardoor dit mogelijk ook niet altijd binnen de beantwoordingstermijn van Kamervragen zal lukken.
Kunt u toelichten op basis waarvan het Openbaar Ministerie (OM) besluit om flitspalen in te zetten in gemeenten?
Een flitspaal wordt alleen geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Het Openbaar Ministerie bepaalt, in samenspraak met de politie en in afstemming met wegbeheerders, waar de flitspalen geplaatst worden. Wegbeheerders, zoals de gemeente, kunnen bij de politie en/of het OM een verzoek indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt, zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximum snelheid of dat deze eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximum snelheid te bevorderen. Handhaving is het sluitstuk van het beleid.
Gelet op het feit dat uit de cijfers van SWOV volgt dat de risico’s per afgelegde kilometer voor verkeersdeelnemers op het gemeentelijk wegennet significant groter zijn dan op snelwegen, hoe weegt u dit hogere risico mee in de inzet van handhaving door politie en OM?
De inzet op verkeershandhaving wordt lokaal in de driehoek bepaald en niet door mij als Minister. De driehoek kijkt daarbij naar waar de grootste risico’s zich voordoen.
Bent u bereid in te gaan op verzoeken zoals uit Den Haag en indien nodig te bezien of het aantal flitspalen langs gemeentelijke wegen hiervoor kan worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt dit zich tot uw opmerkingen over het belang van handhaving uit het SPV2030?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven is het aan het OM om, met advies van de politie, op verzoek van de wegbeheerder te bepalen waar de flitspalen geplaatst worden. Flitspalen worden alleen geplaatst op verkeersonveilige locaties waar 24/7 snelheidshandhaving nodig is. Om gemeenten hierbij te ondersteunen heeft het OM de procedure hiervoor toegelicht in het Beleidskader flitspalen.
Welke extra inzet pleegt u de komende jaren op notoire verkeersovertreders, gelet op het feit dat u in het SPV schreef: «Overtreding van de verkeersregels verhoogt de kans op een ongeval. Dit geldt zeker voor notoire verkeers overtreders. Een groep verkeersdeelnemers blijft (bewust) overtredingen begaan.»?
De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen getroffen om ernstige verkeersovertredingen zoveel mogelijk te voorkomen dan wel op te sporen en te bestraffen. Zo is op 1 januari 2020 de wet Aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten in werking getreden, waarmee onder andere de strafmaxima voor een aantal overtredingen zijn verhoogd. Beoogd is dat dit ook voor notoire verkeersovertreders een afschrikwekkend effect heeft.
Ook wordt er ingezet op het verhogen van de pakkans door de inzet van digitale handhavingsmiddelen. In 2020 en 2021 zijn er in totaal 20 trajectcontrolesystemen geplaatst op N-wegen. Daarnaast is het OM, na succesvolle pilots, bezig met de uitrol van verplaatsbare flitspalen en camera’s die handheld telefoongebruik kunnen detecteren. Binnen de politie is inmiddels in elke eenheid een zogenaamde monocam in gebruik waarmee op handheld telefoongebruik gehandhaafd kan worden. Dergelijke innovatieve handhavingsmiddelen dragen ook bij aan de subjectieve pakkans: de camera’s kunnen immers overal hangen en je kunt daardoor ook worden gepakt als er geen (zichtbare) politie op de weg is. Dit moet ook leiden tot minder overtredingen.
Verder wordt op dit moment verkend hoe de Educatieve Maatregel Gedrag (EMG), uitgevoerd door het CBR, effectiever kan worden ingezet. Tot slot wordt onderzocht of nieuwe technologische ontwikkelingen effectief ingezet kunnen worden om deze groep aan te pakken. Op dit moment worden de juridische en privacy aspecten hiervan in kaart gebracht. De Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2022 verder hierover geïnformeerd.
De verkoop van het vervuilde voormalige terrein van chemiebedrijf Akzo Nobel in Deventer |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoop «vervuilde» grond Akzo Nobel aan provincie»1?
Ja.
Bent u bekend met de ernstige vervuiling die er op deze plek in de bodem zit? Wat is uw beeld van deze bodemverontreiniging, welke chemische stoffen zitten daar in de grond?
Ik ben bekend met deze locatie. De gemeente Deventer is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) voor het grondgebied van de gemeente Deventer. Dit betekent dat de gemeente de taak heeft om de verontreinigingssituatie, de risico’s en aanpak te beoordelen en indien nodig handhavend op te treden. Ik heb van de gemeente begrepen dat de Omgevingsdienst IJsselland voor de gemeente Deventer een aantal bodemtaken uitvoert, zoals vergunningverlening, handhaving en toezicht.
Het saneringsplan is in december 2020 door het bevoegde gezag Wet bodembescherming, de gemeente Deventer, beschikt. De daarbij gevoegde onderzoeksrapporten betreffen de actualisatie van de verontreinigingssituatie op het voormalige Akzo Nobel terrein. Deze rapporten zijn de grondslag voor een saneringsonderzoek en saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreinigingen.
In de onderzoeksrapporten wordt aangegeven dat de ophooglaag en de deklaag tot circa 5 meter minus maaiveld (heterogeen) zijn verontreinigd met verschillende stoffen als zware metalen, olieachtige producten en andere stoffen die in het productieproces zijn gebruikt. Een aantal van deze verontreinigingen vormt een pluim in het eerste watervoerende pakket, dat zich strekt tot de Eemlaag bestaand uit klei en veen. Deze afsluitende laag bevindt zich op 14 tot 18 meter onder maaiveld.
Is er onderzoek gedaan naar welke invloed deze stoffen kunnen hebben op de kleilaag die de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg moet beschermen tegen verontreiniging? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Het bevoegd gezag, gemeente Deventer heeft ingestemd met de resultaten van het saneringsonderzoek en met het saneringsplan voor de verdere aanpak van de aanwezige bodemverontreiniging. Er is niet specifiek onderzoek gedaan naar de invloed van de stoffen op de kleilaag. Ten behoeve van de beschikking op het saneringsplan is bodemonderzoek uitgevoerd, waaronder aanvullend grondwateronderzoek. Uit het onderzoek komt niet naar voren dat er risico’s zijn voor de drinkwaterwinning Deventer-Zutphenseweg. De mobiele verontreinigingen bevinden zich in het eerste watervoerende pakket tot de afsluitende. Het drinkwater wordt gewonnen uit het tweede watervoerende pakket op een diepte van meer dan 50 meter onder maaiveld. In de ontrekkingsputten zijn geen stoffen aangetoond die duiden op verspreiding. De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de bescherming van het grondwater ten behoeve van drinkwater (Drinkwaterwet).
Vindt u het ook zorgelijk dat het Natura 2000-gebied De IJssel op korte afstand van deze vervuilde plek ligt? Zo nee, waarom niet?
In de onderzoeksrapporten is een risicobeoordeling gedaan waarbij door het onderzoeksbureau gekeken is naar de humane en ecologische risico’s van de bodemverontreinigingen en wordt ingegaan op het effect van de aanwezige verontreiniging op het Natura 2000-gebied de IJssel. Door het adviesbureau wordt aangegeven dat er geen risico’s te verwachten zijn voor dit gebied. Het saneringsplan voorziet in een actieve monitoring van de verontreiniging. Natura 2000 gebieden en drinkwaterwinningen worden meegenomen als kwetsbare objecten bij de beoordeling van de risico’s van bodemverontreinigingen. Hierbij is onder meer van belang dat de natuur vaak sterk afhankelijk is van het ondiepe grondwater. Bij de beoordeling is hier rekening mee gehouden.
Kan de provincie garanderen dat de vervuiler ook daadwerkelijk voor de kosten voor bodemsanering opdraait? Zo ja, hoe is dat gewaarborgd?
Het bevoegd gezag geeft aan dat Nouryon (AkzoNobel) verantwoordelijk is voor de kosten en schade met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging. Nouryon heeft de verantwoordelijkheden en verplichtingen met betrekking tot de sanering van de bodemverontreiniging van deze locatie in 2018 tegen betaling overgedragen aan Nazorg Bodem Deventer B.V. Deze organisatie is een onderdeel van Stichting Bodembeheer Nederland, een professionele organisatie die financiële en operationele ondersteuning biedt aan overheden en bedrijfsleven bij de aanpak en het beheer van bodemverontreinigingen zoals aanwezig op het voormalige Akzo Nobel terrein. Dit bedrijf is ook in de beschikking Wbb vermeld als saneringsplichtige en daarmee rusten de wettelijke verplichtingen uit de Wbb op deze organisatie. Het bevoegd gezag kan daarop handhaven. Het onderbrengen van de aanpak en beheer van bodemverontreinigingen bij een gespecialiseerde organisatie is een gebruikelijke constructie.
Bent u bereid met Akzo Nobel, Nouryon, de gemeente Deventer en de provincie Overijssel in gesprek te gaan om te zorgen dat de bodem op deze plek eerst wordt gesaneerd voordat de grond definitief van eigenaar wisselt?
Het is belangrijk dat de locatie wordt gesaneerd. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, is dat geborgd en is Nouryon verantwoordelijk voor de financiering daarvan. De verkoop van de locatie heeft hier geen invloed op.
De gemeente Deventer is bevoegd gezag Wbb en de Omgevingsdienst IJsselland ziet toe op de naleving van de regels. Ik zie in het licht van bovenstaande op dit moment dan ook geen aanleiding om in gesprek te gaan.
Ziet u overeenkomsten met de bodemsanering Olasfa in Olst, waar u ook bij betrokken was, waarvoor niet de vervuiler is opgedraaid, maar de belastingbetaler? En ziet u ook overeenkomsten met de ontwikkelingen bij het EMK-gifterrein in Krimpen aan den IJssel, dat staatseigendom is, en waar ook al miljoenen zijn uitgegeven aan isolatie-, beheers- en controle-maatregelen (IBC-maatregelen)? In hoeverre heeft u zicht op de schaal van dit probleem?
De situatie op het AkzoNobel terrein is niet vergelijkbaar met de situatie in Olst of het EMK-terrein in Krimpen aan de IJssel, waarvan de Staat der Nederlanden zelf de eigenaar is. Het bedrijf Olster Asfalt Fabriek (Olasfa) is in 1983 failliet gegaan. Dit geldt ook voor de Exploitatie Maatschappij Krimpen (EMK). Dit zorgde ervoor dat de aanpak van deze verontreinigingen door de overheid is opgepakt op basis van artikel 48 van de Wbb, het zogenoemde «vangnet» artikel. Dit artikel biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om, indien de vervuiler/eigenaar niet kan worden aangesproken of onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van mens of milieu, overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Voor het EMK-terrein is dat overigens niet aan de orde, omdat de Staat daar zelf de privaatrechtelijke eigenaar is en in die rol de bodemsanering uitvoert.
Voor het Akzo Nobel terrein geldt dat de bodemsanering door de eigenaar van het bedrijfsterrein is opgepakt en dat er afspraken zijn gemaakt over de financiering van de aanpak en de beheersing en monitoring van de bodemverontreiniging.
In het algemeen geldt dat bij elke sanering van een bodemverontreiniging de insteek is dat in beginsel de veroorzaker van de verontreiniging de bodemsanering betaalt. Het «vervuiler betaalt» principe is een belangrijk uitganspunt in de milieuwetgeving. Echter de specifieke omstandigheden van het geval bepalen of een veroorzaker daadwerkelijk kan worden aangesproken voor de kosten van bodemonderzoek en sanering. Na verloop van decennia is de veroorzaker niet altijd meer in beeld. Onder meer de periode van het veroorzaken van de verontreiniging speelt een rol in de mate waarin een vervuiler in beeld is om de bodemsanering te financieren. Het gebeurt daarom bij historische bodemverontreiniging (veroorzaakt vóór 1987) vaak dat de huidige eigenaar verantwoordelijk is voor bodemsanering. Pas als de veroorzaker of de eigenaar niet in staat zijn om een bodemsanering uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de saneringskosten de financiële draagkracht overstijgen) kan de overheid in beeld komen als vangnet.
In totaal zijn er nu 41 bevoegde overheden Wbb. Elk bevoegd gezag heeft, voor haar eigen beheergebied, inzicht in alle plekken waar sprake is van bodemverontreiniging waarvoor geldt dat er een noodzaak is voor bodemsanering en waar het zogenaamde spoedcriterium wordt overschreden. Dit betreft ernstig verontreinigde locaties die vanwege onaanvaardbare risico’s voor mens, ecologie of verspreiding van de verontreiniging in het grond- en grondwater met spoed moeten worden gesaneerd. De voortgang van de aanpak van de zogenaamde spoedlocaties wordt jaarlijks gemonitord. De monitoringsrapportages worden jaarlijks gepubliceerd op de website van uitvoeringsorganisatie Bodemplus.2
Daarnaast hebben de bevoegde overheden zicht op de locaties met bodemverontreiniging waarvoor een Wbb beschikking ten aanzien van ernst en urgentie is afgegeven.
Deelt u de mening dat de vervuiler altijd moet betalen voor bodemsaneringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van ernstige met chemicaliën vervuilde terreinen in Nederland? Voor hoeveel van deze terreinen is de bodemsanering nog niet gestart?
De 41 bevoegde overheden Wbb hebben zicht op de plekken waar sprake is van een bodemverontreiniging. De jaarlijkse monitoringsrapportages over de voortgang worden gepubliceerd op de webstie van uitvoeringsorganisatie Bodemplus. Zie de verwijzing naar de rapportage van Bodemplus3 in het gecombineerde antwoord op vraag 7 en 8.
Is de vervuiler (in dit geval Nouryon) verplicht om voor de kosten van een dergelijke sanering op te draaien? Zo nee, bent u bereid om kritisch naar de wetgeving te kijken? Zo ja, waarom gebeurt dat niet altijd?
De veroorzaker van een bodemverontreiniging is verplicht om een dergelijke bodemsanering aan te pakken. Echter indien de vervuiler niet kan worden aangesproken (de betreffende rechtspersoon bestaat vaak niet eens meer door verloop van decennia sinds het ontstaan van verontreiniging) of als de eigenaar onvoldoende financiële draagkracht heeft en als er een algemeen belang is voor het beschermen van de mens of het milieu, is het gerechtvaardigd om overheidsmiddelen in te zetten om de verontreiniging aan te pakken. Dit is vastgelegd in artikel 48 van de Wbb; het zogenaamde vangnetartikel. Overigens staat daarbij voorop dat de eigenaar daar niet financieel van profiteert (geen ongerechtvaardigde verrijking, zie ook hierna).
Kostenverhaal op een veroorzaker van de kosten van bodemsanering door de overheid is ook mogelijk en vindt meestal plaats op grond van de Wet bodembescherming (artikel 75 Wbb). De Staat kan de kosten die zijn gemaakt voor onderzoek en sanering overeenkomstig de regels voor onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking verhalen op de veroorzaker van de bodemverontreiniging, respectievelijk op degene die door dat onderzoek of die sanering ongerechtvaardigd wordt verrijkt.
Voor verontreinigingen die ontstaan zijn vóór 1975 is het moeilijk om de kosten te verhalen, dit als gevolg van jurisprudentie van de Hoge Raad die kort gezegd luidde dat vóór 1975 nog onvoldoende bekend was wat de gevolgen van bodemverontreiniging waren om een individueel bedrijf daar verantwoordelijk voor te houden, behoudens tegenbewijs dat het bedrijf dit toch al vóór 1975 wist (zie de Beleidsregel kostenverhaal 2007 en de Hoofdlijnennotitie Evaluatie Kostenverhaal uit 20074. Het kostenverhaal is daarom vooral succesvol geweest voor de saneringskosten bij verontreiniging die na 1975 zijn ontstaan.
Het bericht 'Na 40 jaar verwaarlozing ligt het lot van Lange Jaap in de handen van Mark Harbers' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u een specifieke schets geven van de ontwikkelingen in de onderzoeken, rapporten en besluitvorming rond de onderhoudswerkzaamheden van de Lange Jaap van de afgelopen 30 jaar?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 9 december, de daarbij gevoegde tijdlijn en naar de achterliggende onderzoeksrapporten die te vinden zijn op rws.nl/langejaap.
Klopt het dat de ernstige staat van de vuurtoren in Den Helder, Lange Jaap genoemd, reeds in de jaren negentig van de vorige eeuw bekend was bij Rijkswaterstaat?
Voor zover nu bekend uit de opgestelde tijdlijn, zie ook vraag 1, zijn in 1998 scheuren in de vloeren van de vuurtoren geconstateerd tijdens een onderhoudsinspectie. Uit die inspectie bleek toen niet dat er aanleiding was om te twijfelen aan de constructieve veiligheid van de vuurtoren.
Kunt u toelichten waarom naar aanleiding van deze signalen geen actie is ondernomen?
Naar aanleiding van de signalen in 1998 is een voorstel door Rijkswaterstaat gedaan voor het versterken van de vloeren. Dit eerste voorstel werd afgewezen door de gemeente Den Helder en de toenmalige Rijksdienst voor de monumentenzorg (Rdmz). Met deze partijen zijn vervolgens verstevigingsmaatregelen afgesproken en vergund die passend zijn bij het monument. De gemeente heeft hiervoor vergunning verleend en in 2001–2002 zijn verstevigingen onder enkele vloerdelen aangebracht.
Kunt u toelichten welke (kosten)parameters u hanteert bij het maken van een afweging tussen behoud enerzijds en sloop en/of herbouw anderzijds?
Ik streef naar het behoud van de vuurtoren. Daar zijn de huidige interventies zoals het aanvullende onderzoek door Maljaars en Spelt ook op gericht. Daarbij zijn de technische haalbaarheid en de veiligheid leidend. Mocht blijken dat de kosten voor het behoud van de vuurtoren disproportioneel hoog zijn, volgt op dat moment opnieuw een afweging.
Kunt u aangeven hoe maatschappelijke kosten zoals cultureel aanzien, verlies van historisch erfgoed en eventueel gederfde toeristische inkomsten hierin worden meegewogen?
Bij de afwegingen over de mogelijkheden tot behoud van de vuurtoren worden de RCE, de gemeente Den Helder en andere omgevingspartijen nauw betrokken met als doel zoveel als mogelijk alle verschillende aspecten mee te wegen in de besluitvorming.
Kunt u, als het behoud van de vuurtoren geen haalbare optie blijkt, schetsen wat de verwachte kosten zijn van sloop en/of herbouw?
Op dit moment is dat niet in te schatten. Nader onderzoek de komende periode zal moeten uitwijzen wat de kosten zullen zijn van herstel, sloop en/of herbouw.
Bent u het ermee eens dat Rijkswaterstaat meest aannemelijk de aangewezen partij is om op te draaien voor deze kosten?
Vanzelfsprekend liggen de kosten bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat Rijkswaterstaat financiert. Mijn aandacht is nu eerst gericht op het behouden van de toren indien dat technisch en veilig mogelijk is. Op het moment dat het besluit over herstel, sloop en/of herbouw genomen moet worden, zal de financiering onderdeel uitmaken van het besluitvormingsproces.
Welke stappen heeft u reeds ondernomen om de processen en de besluitvorming rondom het onderhoud van cultureel erfgoed zoals Lange Jaap te verbeteren?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 9 december is de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gevraagd om een extern onderzoek uit te laten voeren naar het proces, zodat eventuele verbeteringen kunnen worden doorgevoerd in de werkwijze. Ook ben ik met de RCE in gesprek over een gezamenlijke visie op de toekomst van monumentale vuurtorens in Nederland.
De eis van goedkeuring door een andere rijschool voordat een kandidaat mag afrijden. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) overweegt dat iemand die praktijkexamen wil afleggen voortaan goedkeuring moet vragen van twee rijscholen?1
Nee, het CBR overweegt momenteel niet om aan rijscholen te verzoeken om een goedkeuring van een andere rijschool te hebben alvorens een kandidaat praktijkexamen kan doen.
In het nieuwsbericht van De Telegraaf en RTL Nieuws van 7 januari 2022 wordt een relatie gelegd tot een van de adviezen van de heer Roemer over de kwaliteitsverbetering van de rijschoolbranche. Op 14 april 2021 is dit advies aan u toegestuurd (kamerstuk 29 398, nr. 917). Eén van de adviezen is om een zogenaamde collegiale toets in te voeren om de afhankelijkheidsrelatie tussen kandidaat en rijinstructeur te verbreken. Daarnaast adviseert de heer Roemer een examengereedverklaring in te voeren waarbij de rijinstructeur verklaart dat een kandidaat gereed is voor het examen.
Er worden op dit moment in opdracht van het ministerie en mede op verzoek van de Kamer (motie van de leden De Groot en Geurts, Kamerstuk 29 398, nr. 918) voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot op kleine schaal in de regio Zeeland samen met de rijschoolbranche en het CBR om ervaringen op te doen met een collegiale toets. In het commissiedebat CBR van 5 oktober 2021 is toegezegd dat de resultaten met u zullen worden gedeeld. Eind maart aanstaande verwacht ik een beeld te hebben van de eerste resultaten van deze pilot.
Is het bestaan van prijsvechters onder de rijscholen een dermate groot probleem dat controle van andere rijscholen (een zogenoemde collegiale gereedheidsverklaring) nodig is om te waarborgen dat kandidaten die afrijden daadwerkelijk over voldoende rijvaardigheid beschikken?
Het voorkómen van misstanden in de rijscholenbranche is één van de overwegingen geweest om in samenwerking met de rijschoolbranche tot een kwaliteitsslag te komen, waarover de heer Roemer in april 2021 heeft geadviseerd. Het advies is uitgebreid besproken met uw Kamer in de commissiedebatten CBR op 19 april 2021 en 5 oktober 2021. De aangenomen motie Hagen en de Hoop (Kamerstuk 29 398, nr. 919) verzoekt het kabinet om dit advies voortvarend op te pakken. Examengereedverklaring door de rijinstructeur betreft één van de adviezen die voortvarend zijn opgepakt. Aanvullend is in overleg met de Kamer en in lijn met de eerdergenoemde motie De Groot en Geurts een pilot rond collegiale toetsing opgezet, waarin binnenkort ervaringen zullen worden opgedaan met collegiale toetsing.
Als het antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, komt een collegiale gereedheidsverklaring aan het eind van de rit niet neer op dweilen met de kraan open omdat het werkelijke probleem is dat een aantal rijscholen domweg onder de maat presteert?
Het advies van de heer Roemer bevat negentien deeladviezen waarvan collegiale toetsing deel uit maakt. Het kabinet bereidt op dit moment een kabinetsreactie voor op dit advies dat in het tweede kwartaal van 2022 aan uw Kamer zal worden aangeboden.
Kan het CBR een duidelijk verband leggen tussen het stilleggen van rijexamens en de rijscholen die het betreft, met name omdat met de beschuldigende vinger naar de prijsvechters onder de rijscholen wordt gewezen?
Het CBR kent de rijscholen met kandidaten van wie het praktijkexamen vroegtijdig is afgebroken bij gebrek aan vaardigheden om veilig het examen te kunnen doorlopen. In welke mate bij deze rijscholen «prijsvechten» aan de orde is, is niet bekend bij het CBR.
Het CBR verkent momenteel de mogelijkheden om gevolgen te verbinden aan de slagingspercentages van rijscholen. Hierover bent u schriftelijk geïnformeerd in de Kamerbrief ten behoeve van het commissiedebat verkeersveiligheid van 2 december 2021 (Kamerstuk 29 398, nr. 975)
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die in het afgelopen jaar zijn ondernomen om een einde te maken aan het probleem van (identiteits)fraude met rijbewijzen en rijlessen?2
Het CBR neemt continu maatregelen om fraude te voorkomen. Daarvoor bestaat een fraudecommissie. In verband met de aard van deze problematiek wordt terughoudendheid betracht in het prijsgeven van de maatregelen die worden genomen of overwogen.
Kunt u gemotiveerd toelichten dat de dubbele goedkeuring geen oneigenlijk middel is om prijsvechters te ontmoedigen?
De negentien deeladviezen van de heer Roemer (inclusief de collegiale toetsing) zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de rijschoolbranche, het bestrijden en voorkómen van misstanden en het beschermen van consumenten. Het gaat daarbij niet om de vraag of een rijschool prijsvechter is of niet, maar om de door de rijschool geleverde kwaliteit.
Kunnen bevriende rijschoolhouders vriendjespolitiek bedrijven door elkaars examens goed te keuren?
De manier waarop de collegiale toets kan worden vormgegeven maakt onderdeel uit van de pilot collegiale toets die vorig jaar is voorbereid en waarvoor binnenkort wordt gestart met de werving van deelnemende rijscholen.
Wat is de mogelijke impact van deze beoogde maatregel op de planning van rijschoolhouders, gelet op de achterstanden die nog altijd niet zijn weggewerkt?
De mogelijke impact op de planning van rijschoolhouders en op de leskosten en wachttijden hangt af van de wijze waarop collegiale toetsing vorm wordt gegeven. Daarom wordt eerst een pilot uitgevoerd.
Over het advies van de heer Roemer in zijn geheel zult u een integrale kabinetsreactie krijgen.
Wat is de mogelijke impact van deze beoogde maatregel op de leskosten en de extra wachttijd voor kandidaten?
Zie antwoord vraag 8.
De zorg van TenneT bij het CO2-plafond voor kolencentrales |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van TenneT over de wijze waarop de productiebeperking voor kolencentrales is vormgegeven?1
Ja.
Klopt het dat de analyse van het kabinet dat de productiebeperking voor kolencentrales middels invoering van een CO2-plafond geen risico’s op zou leveren voor de leveringszekerheid was gebaseerd op een analyse van TenneT waarin uitgegaan was van productiebeperking gedurende het hele jaar in plaats van een productiebeperking op jaarbasis?
Ja. Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022 en 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022 en 2023 waarbij centrales niet kunnen opregelen.
Deelt u de zorg van TenneT dat een productiebeperking op jaarbasis meer risico’s voor de leveringszekerheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs ook naar de antwoorden van de Staatssecretaris Klimaat en Energie op vragen van het lid Bontenbal (CDA) over de fors hogere elektriciteits- en gasprijzen zoals op 24 december 2021 verstuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213). Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Bij de vormgeving van deze beperking is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Wanneer het plafond niet op jaarbasis geldt maar als minimum op elk moment, kunnen de kolencentrales in periodes met schaarste niet opregelen boven het technisch minimum. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de afgelopen en komende monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen, zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten koste gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn als kolencentrales vooral draaiuren maken in het begin van 2022 en zich eind 2022 een situatie met hoge gasprijzen, beperkt aanbod van duurzame energieproductie zoals nu, minder geïnstalleerd conventioneel thermisch productievermogen elders in Europa en een strenge winter voordoet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen als blijkt dat kolencentrales komend jaar vooral in het begin van het jaar draaiuren maken?
Omdat ook in normale jaren het merendeel van de winter en de koude periode in Europa in het begin van het jaar valt met bijbehorende hogere elektriciteitsprijzen, verwacht ik dat de kolencentrales normaalgesproken juist in het begin van het jaar hun draaiuren maken. Dit is en blijft afhankelijk van de vraag- en aanbodverhoudingen elders in Europa en van de gas-, kolen- en ETS-prijzen. Bij relatief hoge gasprijzen en relatief lage kolen- en ETS-prijzen, worden de kolencentrales meer ingezet en als de omgekeerde situatie zich voordoet juist de gascentrales. De huidige hoge gasprijzen maken het scenario dat de kolencentrales juist in het begin van het jaar hun draaiuren maken in 2022 extra waarschijnlijk.
Ik zal dan ook naar verwachting geen extra actie ondernemen als blijkt dat deze centrales vooral in het begin van het jaar draaiuren maken. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
Bent u bereid TenneT om een aanvullende risicoanalyse met betrekking tot de leveringszekerheid te vragen?
Ja. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In het jaar 2025 waar de Monitoring Leveringszekerheid 2021 ook naar gekeken heeft, geldt de productiebeperking voor de kolencentrales niet meer. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op vragen van het lid Bontenbal (CDA) over de fors hogere elektriciteits- en gasprijzen zoals op 24 december 2021 verstuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1213), waarin mijn de Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft aangegeven TenneT tijdig in het komende jaar te vragen om te beoordelen of leveringszekerheid ook in de volgende winter voldoende op orde is, dan wel dat aanvullende maatregelen nodig zijn die dan kunnen worden uitgewerkt.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, voor zover mogelijk wordt dit gedaan.
Hoe wordt vliegen over korte afstanden precies «ontmoedigd»?
Hiertoe zijn onder andere maatregelen relevant om het reizen per trein als alternatief voor luchtvervoer te bevorderen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat werkt in den brede aan het stimuleren van internationaal personenvervoer per trein, hiervoor verwijs ik graag naar de laatste brief1 hierover. In het kader van de Actieagenda Trein en Luchtvaart werkt het ministerie daarnaast samen met de partijen in zowel spoor- als luchtvaartsector aan het verbeteren van het aanbod van de internationale trein om een alternatief te bieden aan vluchten over korte afstanden. In eerste instantie zijn de volgende 6 bestemmingen opgenomen in de Actieagenda: Brussel, Parijs, Londen, Berlijn, Frankfurt en Düsseldorf.
Kunt u voor 2020–2030 per jaar aangeven wat het aantal vluchten zal zijn in Nederland, op basis van de meest recente cijfers en plannen uit dit coalitieakkoord?
In de luchtvaartmarkt wordt het aantal vluchten bepaald door vraag en aanbod, binnen de grenzen die zijn en worden vastgelegd in de luchthavenbesluiten. Covid-19 zorgt daarbij voor extra onzekerheden. Daarom kan nu niet per jaar worden aangegeven wat het aantal vluchten in Nederland zal zijn tot 2030.
Kunt u de extra investeringen in infrastructuur uitsplitsen naar auto, fiets, openbaar voervoer (ov)?
In het Coalitieakkoord is – behoudens de genoemde concrete projecten – geen verdeling vastgelegd van de extra investeringen in infrastructuur over de diverse modaliteiten. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet.
Worden de normen van de World Health Organization op luchtkwaliteit met dit coalitieakkoord bereikt? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Het antwoord op deze vraag is nog niet bekend. Dit voorjaar publiceert RIVM de voortgangsmeting van het Schone Lucht Akkoord. Hierin wordt duidelijk gemaakt of Rijk, provincies en de deelnemende gemeenten, op koers liggen om de doelen van het Schone Lucht Akkoord te halen. In de voortgangsmeting worden de verwachte concentraties van fijnstof en stikstofdioxide in 2030 getoetst aan de WHO advieswaarden uit 2005 en aan de nieuwe WHO advieswaarden die in september 2021 zijn vastgesteld. In de voortgangsmeting wordt gerekend met vastgesteld en voorgenomen beleid (Kamerstuk 30 175, nr. 390). Nieuwe maatregelen die kunnen voortvloeien uit de afspraken in het coalitieakkoord zijn hier nog niet in opgenomen. Daarnaast werkt RIVM aan de uitvoering van de motie Bouchallikh (Kamerstuk 30 175, nr. 387) waarbij wordt gekeken of en zo ja met welke maatregelen, de nieuwe WHO advieswaarden in 2030 in Nederland gehaald kunnen worden. Het streven is om uw kamer hierover voor de zomer 2022 te informeren.
Of afspraken uit het coalitieakkoord al meegenomen kunnen worden in de analyse ten behoeve van uitvoering van de motie Bouchalikh vergt nadere uitwerking van het kabinet en overleg met onder andere het RIVM.
Hoe verhouden de inkomsten uit de verhoging voortkomend uit de vliegbelasting zich tot de uitgaven in het ov?
In het coalitieakkoord is een taakstellende verhoging met € 400 mln. van de vliegbelasting opgenomen. Ook is aangegeven dat de opbrengst deels gebruikt wordt voor de verduurzaming van de luchtvaart en vermindering van leefomgevingseffecten. Er is in het coalitieakkoord geen inhoudelijke koppeling gelegd tussen de vliegbelasting en de hoogte van de uitgaven in het OV.
Wordt de 200 miljoen euro voor verbetering van de verkeersveiligheid van rijks N-wegen ter beschikking gesteld in het kader van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid en is er ruimte om een deel van het budget afhankelijk van risicoanalyses zo nodig aan andere verkeersveiligheidsknelpunten te besteden?
De komende tijd worden prioriteringsopties voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen nader uitgewerkt. Op basis van deze uitwerking vindt besluitvorming plaats over de concrete inzet van de beschikbare € 200 miljoen ten behoeve van de verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. U wordt hierover medio dit jaar geïnformeerd.
In hoeverre is de 1,25 miljard euro die structureel wordt uitgetrokken voor het inlopen van achterstanden bij beheer en onderhoud van onze wegen, spoor, bruggen, viaducten en vaarwegen voldoende om deze opgave aan te kunnen? Welke bedrag denk het kabinet in de periode 2021–2025 kwijt te zijn aan deze opgave?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Het bericht dat meer tribunes in het Goffertstadion onveilig zijn en herstelmaatregelen nodig voor heropening. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent het bericht «Meer tribunes Goffertstadion onveilig, herstelmaatregelen nodig voor heropening»?1
Ja.
Wat is uw reactie inzake de constatering dat meer tribunes in het NEC stadion onveilig blijken te zijn en scheuren blijken te hebben?
Ik heb hierover contact opgenomen met de gemeente Nijmegen. De gemeente Nijmegen en NEC hebben vervolgonderzoek laten uitvoeren door Royal Haskoning DHV. Eerder was door Royal Haskoning DHV geconstateerd dat bij het op 17 oktober 2021 bezweken tribune-element sprake was van een ontwerpfout. Uit het vervolgonderzoek is nu gebleken dat ook de overige tribunedelen, met uitzondering van acht kortere delen, dezelfde fout in de berekende wapening hebben. Er zullen herstelmaatregelen worden uitgevoerd aan de tribunes. Hiervoor is op 27 december 2021 een omgevingsvergunning afgegeven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) ziet namens het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Nijmegen toe op goede uitvoering hiervan. Na uitvoering van de herstelwerkzaamheden wordt door de gemeente besloten over de heropening van het stadion.
Wat heeft u gedaan naar aanleiding van de scheuren van het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De gemeente is bevoegd gezag als het gaat om constructieve veiligheid van gebouwen. Ik heb daarom navraag gedaan bij de gemeente Breda. Deze heeft mij laten weten dat naar aanleiding van de scheuren in het NAC stadion in 2016 herstelmaatregelen zijn uitgevoerd. Mijn ambtsvoorgangers hebben hierbij geen betrokkenheid gehad.
Wat is de relatie tussen de scheuren in het NEC stadion die nu zijn geconstateerd en de scheuren in het NAC stadion die in 2016 zijn geconstateerd?
De constructie van de tribunes van het NAC-stadion is anders dan die van het NEC-stadion. Wel was ook bij het NAC-stadion sprake van een ontwerpfout waardoor de scheurvorming is ontstaan.
Deelt u de opvatting dat er de afgelopen jaren te veel incidenten zijn geweest met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions?
Ja. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder ook acties genomen ter verbetering. Na het gedeeltelijk instorten van het dak van het AZ-stadion (augustus 2019) is in juni 2020 een protocol2 gepubliceerd dat door stadioneigenaren kan worden gebruikt bij het periodiek beoordelen van de constructieve veiligheid van de stadions. November 2020 heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid vervolgens zijn rapport over deze instorting gepubliceerd en daarin de aanbeveling gedaan aan de Minister van BZK om voor grote publieksgebouwen (waaronder stadions) een wettelijke periodieke beoordeling in te voeren. Deze aanbeveling is overgenomen en over de aanpak is uw Kamer op 29 januari 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 216) en 24 september 2021 (Kamerstuk 28 325, nr. 222) geïnformeerd. Beide brieven waren geagendeerd voor het recente commissiedebat Bouwregelgeving van 11 november 2021. Bij dit debat heeft mijn ambtsvoorganger de aanpak om te komen tot een wettelijke periodieke beoordeling verder toegelicht en is daarbij ook ingegaan op de instorting van de tribune van NEC-stadion.
Ik werk thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA3 voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid.
Deelt u de mening dat de problemen met betrekking tot de bouwveiligheid van stadions structureel zijn?
Ja en daarom wordt door mij ook gewerkt aan een structurele verbetering in de vorm van een wettelijke periodieke beoordeling zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 5.
In hoeverre bent u van mening dat alle gemeenten in Nederland de expertise in huis hebben om de bouwveiligheid van stadions te borgen?
Gemeenten zijn bevoegd gezag met betrekking tot de constructieve veiligheid van gebouwen waaronder stadions. Het is aan gemeenten om te zorgen dat zij beschikken over voldoende expertise. Gemeenten hoeven echter niet alle expertise in huis te hebben, maar kunnen ook gebruik maken van een deskundige regionale omgevingsdienst of in voorkomende gevallen externe deskundigen inhuren. Ik ben van mening dat gemeenten dit op een goede wijze kunnen invullen. De gemeenteraad kan het College van burgemeester en Wethouders hierop aanspreken.
De wettelijke periodieke beoordeling voor de constructieve veiligheid, waaraan ik thans werk, zal overigens het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd.
Kunt u uiteenzetten hoe België omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen van hoe België dat doet?
In België zijn de veiligheidseisen voor voetbalstadions vastgelegd in specifieke regelgeving voor voetbalstadions4. In het kader hiervan is er in België ook een afzonderlijke overheidsdienst, de zogenaamde Voetbalcel, en geldt er een verplichte periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van voetbalstadions door een onafhankelijke deskundige. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de wijze waarop dit in België wordt gedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
Zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 5 werk ik thans aan de benodigde wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) die ik naar verwachting in dit voorjaar aan uw Kamer zal voorleggen in het kader van de voorhangprocedure. In de bijbehorende regelgeving zal gebruik worden gemaakt van een NTA voor de periodieke beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen. Deze NTA wordt thans in opdracht van het Ministerie van BZK opgesteld door NEN in samenspraak met relevante partijen zoals het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht, eigenaren van grote publieksgebouwen en deskundigen op het gebied van constructieve veiligheid. Ik heb in dit kader aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft al een groot aantal voorbeelden beschouwd. Ik zal NEN specifiek vragen om ook de Belgische periodieke beoordelingen hierbij mee te nemen.
Bent u bereid om een pilot te starten met de expert-groep in België zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland wordt verbeterd?
In mijn antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat ik NEN zal vragen de Belgische informatie mee te nemen in de op te stellen NTA. Het starten van een pilot met de expert groep in België vind ik daarom niet nodig.
Kunt u uiteenzetten hoe het Verenigd Koninkrijk omgaat met de bouwveiligheid van stadions? Wat zijn de voor- en nadelen hoe het Verenigd Koninkrijk dat doet?
In het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met de zogenaamde Green Guide5 die is opgesteld door de Sports Grounds Safety Authority (SGSA). Bij grote stadions worden periodieke beoordelingen van de constructieve veiligheid uitgevoerd. De Onderzoeksraad geeft een korte beschrijving van deze werkwijze in haar rapport over het AZ-stadion6. Ik heb geen zicht op de voor- en nadelen van de werkwijze in het Verenigd Koninkrijk.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de stadion-autoriteit in het Verenigd Koninkrijk zodat de bouwveiligheid van stadions in Nederland kan worden verbeterd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik aan NEN gevraagd om ook buitenlandse praktijkvoorbeelden van periodieke beoordelingen te bezien op bruikbare elementen voor de op te stellen NTA. NEN heeft een groot aantal voorbeelden beschouwd waaronder ook de Green Guide. Dit betekent dat de informatie uit het Verenigd Koninkrijk inmiddels wordt betrokken bij de vormgeving van de wettelijke periodiek beoordeling van de constructieve veiligheid van grote publieksgebouwen, waaronder stadions.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoe een stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, kan worden ingevoerd in Nederland?
Overeenkomstig de aanbeveling van de Onderzoeksraad is de wettelijke periodieke beoordeling waaraan ik werk bedoeld voor alle grote publieksgebouwen en niet alleen voor stadions. Verder is het uitgangspunt dat de periodieke beoordeling aansluit bij de huidige systematiek van de Nederlandse bouwregelgeving en de bestaande toezichts- en handhavingstaken van gemeenten. De wettelijke periodieke beoordeling zal het toezicht door gemeenten vereenvoudigen. Eigenaren van grote publiek gebouwen (waaronder stadions) moeten in de toekomst verplicht een periodieke beoordeling laten uitvoeren door een onafhankelijke deskundige. De gemeente kan vervolgens eenvoudig nagaan of deze beoordeling is uitgevoerd en kan waar nodig direct handhaven als de beoordeling niet is uitgevoerd of als daarbij bepaalde tekortkomingen zijn geconstateerd. Een landelijke stadion-autoriteit, zoals in het Verenigd Koninkrijk, is hierbij niet nodig en is ook niet door de Onderzoeksraad aanbevolen. De invoering van een stadion-autoriteit vind ik daarom niet nodig.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het woonplan “Dijkzone” in Den Helder. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hoe kijkt u in zijn algemeenheid aan tegen bouwen op plaatsen die door zeespiegelrijzing getroffen kunnen worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Met het waterveiligheidsbeleid wordt geanticipeerd op met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld dat rekening is gehouden met de stijgende waarde van gebouwen door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten, mee te nemen in de berekeningen. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging voor de plaatsen, die u in uw vraag beschrijft. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo).
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris, die ik u in het eerste kwartaal van 2022 doe toekomen, zal ik hier verder op in gaan.
Is Den Helder een plaats die door zeespiegelrijzing getroffen kan worden?
De hele Nederlandse kust zal te maken krijgen met zeespiegelstijging. Nederland is kwetsbaar voor overstromingen ook al is de kans op een overstroming klein. Zonder primaire waterkeringen zou ongeveer 60% van ons land regelmatig onder water staan. In dit gebied wonen ongeveer 9 miljoen mensen en wordt circa 70% van ons bruto nationaal product verdiend. Primaire waterkeringen (dijken, dammen, duinen) bieden bescherming tegen overstromingen bij hoogwater vanuit zee, grote rivieren en meren. De dijk bij Den Helder beschermt het achterliggende gebied tegen overstroming vanuit zee.
Bent u het met de stelling eens dat het bouwen op plaatsen, die in de (nabije) toekomst door ziespiegelrijzing getroffen kunnen worden, vermeden moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Dient er scherpere (bouw)regelgeving te komen voor het bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De keuze en verantwoordelijkheid om te bouwen langs de kust ligt bij provincies en gemeenten. Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid wel strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkering beheerder beoordeeld zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Daarmee is geborgd dat bij bouwen langs de kust het beschermingsniveau voor het gebied achter de duinen en keringen op orde blijft. Binnen de regio’s worden vervolgens integrale afwegingen gemaakt met betrekking tot te bebouwen locaties, waarbij rekening wordt gehouden met diverse factoren en belangen (zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie). Het is aan lokale partijen om hier nader invulling aan te geven.
Heeft de kust bij Den Helder versterking nodig? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) heeft aangegeven dat de dijk er plaatse van het woonplan aan de waterveiligheidsnorm voldoet (zie ook vraag 23). Op een aantal andere locaties moet de dijk in Den Helder wel worden versterkt. Uit de wettelijke beoordeling is gebleken dat de dijk daar niet aan de norm voldoet.
Voor het beoordelen en versterken van dijken brengt het Ministerie van IenW richtlijnen en handleidingen uit vanwege de systeemverantwoordelijkheid die dit ministerie heeft voor waterveiligheid.
Acht u het wenselijk om, gezien de enorme opgave die er nu al met betrekking tot dijkverzwaring en ophoging liggen, bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het waterschap om te beoordelen of bouwen bij een primaire kering mogelijk is in het licht van toekomstige versterkingsopgaven. Om voldoende ruimte te behouden en te reserveren voor versterkingen, houden de waterkeringbeheerders conform de Waterwet hun legger actueel. Daarin staat de exacte ligging van de waterkering en de verschillende zones (waterstaatswerk en beschermingszone), inclusief de ruimtelijke reservering voor toekomstige dijkversterkingen.
Is het gezien het advies van de Deltacommissaris verstandig om in Den Helder bij zeeweringen te bouwen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?1
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de Deltacommissaris als deze in zijn advies schrijft dat er bij de woningbouw onvoldoende rekening wordt gehouden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, en met de eisen die water en bodem stellen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als de Deltacommissaris vind ook ik het belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld en zoals ook opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)2. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Bent u bekend met het woonplan «Dijkzone»?2
Het plan Dijkzone in Den Helder is bekend en wordt vermeld in de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland4. Dit woonplan bevindt zich nog in de onderzoeksfase en is nog niet door de provincie beoordeeld. Daarmee is nog niet vastgesteld of dit woonplan al dan niet doorgang kan vinden. Van onomkeerbare besluiten over dit plan is vooralsnog geen sprake. Daarvoor dient eerst de onderzoeksfase te worden afgerond en het reguliere besluitvormingsproces te worden doorlopen, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden.
Heeft het kennisprogramma Zeespiegelstijging het woonplan «Dijkzone» doorgerekend? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging rekent geen specifieke plannen door. In dit Kennisprogramma, wordt o.a. onderzoek gedaan naar de houdbaarheid van het huidige waterveiligheidsbeleid en de wijze waarop we Nederland nu beschermen tegen overstromingen in het licht van zeespiegelstijging. Daarnaast wordt er onderzoek gedaan naar alternatieve oplossingsrichtingen om Nederland op de lange termijn te kunnen blijven beschermen. Uw Kamer wordt op de hoogte gehouden van de vorderingen5.
Wat betekent het rapport van Sweco, Defacto, Deltares en Ecorys, waaruit blijkt dat ruimtelijke plannenmakers en waterbeheerders rekening moeten houden met een extra reservering van 20 tot 50 meter tot 2050 voor toekomstige dijkversterkingen, voor het woonplan «Dijkzone»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Keringbeheerders leggen zowel de ligging van een kering als een ruimtelijke reservering voor toekomstige versterking vast in de legger (zie vraag 6). In het woonplan «Dijkzone» wordt voorgesteld de binnendijkse reservering voor toekomstige versterking nu al in te vullen via het ontwerp van de dijkversterking, in combinatie met woningbouw op de binnenkant van de dijk. Het ontwerp van de dijkversterking houdt rekening met een zeespiegelstijging van 3,5 meter. Daarnaast is er ruimte om met aanvullende maatregelen, boven op die 3,5 meter, nog eens 1,5 meter zeespiegelstijging aan te kunnen. Er is daarom geen sprake van strijdigheid met het genoemde rapport.
Welke maatregelen zijn in Den Helder nodig om rekening te houden met het advies van de deltacommissaris om op voorhand ruimte te reserveren bij een toekomstige zeespiegelstijging van 2 meter op de Noordzee? In het geval dat deze maatregelen nog niet bekend zijn, wanneer worden deze maatregelen bekend gemaakt?
Voor dit antwoord is bij HHNK navraag gedaan, omdat het Hoogheemraadschap verantwoordelijk is voor de dijk. HHNK heeft aangegeven dat het voor de Helderse Dijk ter plaatse van het woonplan, op basis van de huidige wettelijke normen, de verwachting is dat over ca. 80 tot 100 jaar versterkingsmaatregelen nodig zijn. In het versterkingsplan in het woonplan «Dijkzone» wordt een grondaanvulling gedaan aan de binnenzijde waardoor het dijklichaam veilig is voor 200 jaar. Deze aanvulling is gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van +3,5 meter. Met deze 3,5 m wordt er dus op voorhand meer ruimte gereserveerd dan nodig is voor een zeespiegelstijging van 2 meter. Daarnaast is er ook nog ruimte in het plan om verdere maatregelen te kunnen nemen als de zeespiegelstijging in een verre toekomst +5 m wordt. Daarmee wordt rekening gehouden met de problematiek voor toekomstige generaties.
Hoe past het woonplan «Dijkzone» in de adviezen van de deltacommissaris d.d. 6 december jongstleden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Hoe realistisch het woonplan «Dijkzone» is, moet vooral blijken uit de haalbaarheidsanalyse die momenteel wordt uitgevoerd door Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente. Uit de studie moet blijken wat er mogelijk is qua woningbouw op deze locatie. Hierbij wordt onder andere gekeken in hoeverre de plannen passen binnen het vigerende beleid en de regelgeving en wat dit betekent voor de veiligheid van toekomstige generaties. Ook de kosten en risico’s die met het plan gepaard gaan worden in beeld gebracht. Daar het plan zich nog in de haalbaarheidsfase bevindt en onderzoeken nog moeten worden uitgevoerd door betrokken partijen, kunnen nadere vragen hierover momenteel nog niet worden beantwoord. Verder is het aan lokale partijen om, na afronding van het haalbaarheidsonderzoek, een integrale afweging te maken over het al dan niet doorgang laten vinden van dit woonplan.
Bent u het met de stelling eens dat gezien de adviezen van de deltacommissaris het woonplan «Dijkzone» geen goed idee is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Is de verwachte levensduur van woningen in het woonplan «Dijkzone» gezien de klimaatveranderingen realistisch te noemen?
Het doorrekenen van zeespiegelscenario’s voor de dijkversterking in het woonplan valt onder de verantwoordelijkheid van het waterschap. HHNK geeft aan dat Deltares een review heeft uitgevoerd op het plan en de bijbehorende ontwerpberekeningen voor de dijkverzwaring. In deze review wordt aangegeven: «De gehanteerde zeespiegelscenario’s zijn in lijn met tamelijk conservatieve bovengrensbenaderingen van twee recente IPCC rapporten en daarmee is het onwaarschijnlijk dat het ontwerp niet zal voldoen aan toekomstige zeespiegelwaarden. Ook ten aanzien van de gebruikte waarden voor golfoverslag over de kruin worden ten aanzien van debiet en duur van de overslag bovengrensbenaderingen gebruikt die als (meer dan) voldoende robuust worden beoordeeld.»
Met het gehanteerde binnentalud wordt op basis van een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter voldaan aan de dijkveiligheid voor 200 jaar. Indien deze aanname toch niet voldoende conservatief blijkt, dan is er een ruimtelijke reservering opgenomen die het juridisch en ruimtelijk mogelijk maken om verdere versterkingsmaatregelen te treffen, zonder daarbij woningen te amoveren. De kans op een hogere zeespiegelstijging de komende 200 jaar wordt op basis van het meest recente IPCC-rapport niet onmogelijk geacht, maar zeer onwaarschijnlijk. In het plan zijn daarom ook maatregelen voor een zeespiegelstijging tot +5 meter verkend. Er blijft voldoende ruimte beschikbaar voor ophoging van de dijkkruin en voor het plaatsen van stabiliteitsschermen om een dergelijke zeespiegelstijging aan te kunnen.
Er zijn geen gevolgen voor toekomstige generaties ten aanzien van het binnentalud. Het te hanteren talud is zodanig gedimensioneerd dat er voor 200 jaar geen versterking meer nodig is.
Is dit woonplan van Woningstichting Den Helder (WSDH) of van de projectontwikkelaar (Vastgoed Den Helder BV)?
Het onderzoek naar woningbouwplan Dijkzone is verricht in een samenwerking tussen Woonstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV en de gemeente Den Helder. Helder Vastgoed BV komt voort uit de Woningstichting Den Helder. De gemeente Den Helder, Helder Vastgoed BV en het Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier hebben in 2021 een intentieovereenkomst ondertekend om het plan nader te onderzoeken.
Is het woonplan «Dijkzone» een schending van het kustpact? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dit project betreft reguliere woningbouw. Het Kustpact heeft enkel betrekking op recreatieve bebouwing in de kustzone zoals die door de Kustpactpartners is gedefinieerd.
Kunt u aangeven of de gegevens uit het laatste rapport van de Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) van begin augustus van dit jaar al volledig voor dit woonplan zijn doorgerekend? Zo ja, kunt u deze doorrekening toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Is Den Helder een overstromingsgevoelig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Welk binnentalud wordt er voor dit woonplan gehanteerd?
Het binnentalud heeft een taludhelling tussen 1:4 en 1:5.
In hoeverre wijkt dit gehanteerde binnentalud af van het gangbare? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor zeedijken in Nederland zijn binnentaluds met een taludhelling van 1:4 – 1:7 gangbaar.
Het gehanteerde talud wijkt hier niet van af.
Welke consequenties heeft dit te hanteren binnentalud voor mogelijk toekomstige, noodzakelijke aanpassingen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net zoals de deltacommissaris in zijn advies in zijn algemeenheid stelt, met betrekking tot het woonplan «Dijkzone» problemen en/of schade voor toekomstige generaties?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn er mogelijke gevolgen voor toekomstige generaties als gevolg van het binnen het woningbouwproject te hanteren binnentalud? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat de dijk aan de buitenzijde in het woonplan niet aangepast wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, dat klopt. HHNK geeft aan dat de dijk aan de buitenzijde niet wordt aangepast als onderdeel van het woonplan. Het versterken van de waterkering aan de buitenzijde blijft mogelijk. In de reguliere wettelijke beoordeling zal de sterkte van dit deel van kering worden beoordeeld. Als blijkt dat de buitenzijde niet voldoet aan de eisen, zal deze worden versterkt.
Wat leert het onderzoek in 2018 naar de kwaliteit van de asfaltbekleding op de betreffende dijk? En welke consequenties heeft dit onderzoek voor het woonplan «Dijkzone»?
De (asfalt)bekleding is in 2018 beoordeeld door HHNK. Hieruit is gebleken dat de bekleding binnen het projectgebied volgens de huidige norm voldoet en in de nabije toekomst niet vervangen hoeft te worden. Toekomstige aanpassing van de asfaltbekleding blijft mogelijk. HHNK geeft aan dat het onderzoek geen consequenties heeft voor het woonplan «Dijkzone».
Hoe geloofwaardig is het als Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) veronderstelt dat de ophoging van de zeedijk nog circa 200 jaar meegaat gezien de toekomstige zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan nog realistisch gezien de uitkomsten in het IPCC-rapport? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 15.
Is het woonplan «Dijkzone» nog realistisch gezien de geschiktheidskaart bebouwing met geplande woningen tot 2029? Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Zie antwoord vraag 13.
Hoe lang schat u in dat de voorgestelde dijkophoging voor dit woningbouwproject bestand zal houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het met de stelling eens dat niet alleen in dit woonplan maar in alle woningbouwprojecten langs de kust het van verantwoordelijke zorg zou getuigen als er rekening wordt gehouden met een hogere zeespiegelstijging? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op bouwen langs de kust? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u bouwen langs de kust noodzakelijk?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een kans dat we de strijd tegen het water verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is Nederland heel goed beschermd tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, meren en de zee. Wel is veel onzekerheid over snelheid en mate van zeespiegelstijging in de toekomst. Om op deze vraag een goed antwoord te geven is meer kennis noodzakelijk. Hier wordt aan gewerkt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging (zie het antwoord bij vraag 10). Tegelijkertijd staat ook de klimaatwetenschap niet stil. Zo ontstaan er de komende jaren steeds meer inzichten die relevant zijn voor een antwoord op uw vraag.
Hoe kijkt u aan tegen dit woonplan genaamd de «Dijkzone»? Kunt u daar uitgebreid op ingaan?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u de risico’s als gevolg van klimaatveranderingen voor het woonplan «Dijkzone» acceptabel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Welke risico’s ziet u voor dit woonplan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Zijn er of komen er soortgelijke plannen langs de kust op andere locaties? Zo ja, welke? Zo nee, zijn er redenen waarom deze bouwplannen er niet zijn, en zo ja welke redenen zijn dat?
Ja, plannen van de provincie Noord-Holland zijn te vinden via de monitor plancapaciteit van de provincie Noord-Holland7. Plannen van de provincie Zeeland zijn te vinden via de planmonitor wonen8 Van de overige kustprovincies is de plancapaciteit niet op planniveau bekend.
Past dit woonplan in de visie die u heeft voor bouwen langs de kust? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het met de stelling eens dat voor dit woonplan (nog) geen onomkeerbare besluiten genomen mogen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Dienen bewoners in uw optiek meer bij het bouwen langs de kust betrokken te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In zijn algemeenheid vindt de rijksoverheid het belangrijk dat belanghebbenden in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij ruimtelijke planvorming. Daarmee kunnen overheden namelijk op tijd belangen, meningen en creativiteit van belanghebbende op tafel krijgen. Dit geldt zowel voor reguliere ruimtelijke plannen, alsook voor kustplannen. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn derhalve regels over participatie opgenomen. Als overheden instrumenten van de Omgevingswet vaststellen, moeten ze aangeven hoe belanghebbenden betrokken zijn bij de totstandkoming van deze instrumenten en welke resultaten dat heeft opgeleverd.
Hoe zijn de bewoners bij dit woonplan betrokken?
De betrokken partijen hebben op 14 oktober 2021 een inloopbijeenkomst georganiseerd waar Woningstichting Den Helder/Helder Vastgoed BV, Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier en de gemeente aanwezig waren en de stedenbouwkundige van West 8 Landschapsarchitecten een toelichting hebben gegeven op het voorlopig stedenbouwkundig ontwerp.
Hebben de bewoners voldoende inspraak gekregen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De haalbaarheid van het plan wordt onderzocht. Op welke wijze de bewoners bij de totstandkoming van het project worden betrokken is aan de gemeente. In elk geval hebben de bewoners en belanghebbenden in de formele RO-procedure de mogelijkheid om een reactie of zienswijze in te dienen.
Zijn er risico’s die in dit woonplan niet zijn meegenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerpen van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
De dijkhoogte en dijkstabiliteit worden gedimensioneerd op een zeespiegelstijging van 3,5 m en een aanname voor bodemdaling van 0,5 m voor de komende 200 jaar. Het ontwerp voorziet in de afvoer van water als gevolg van golfoveroverslag over de kruin en neerslag via afstroming naar de achter de nieuwbouw gelegen gracht. Hierbij wordt uitgegaan van neerslagintensiteit met een voorkomen tot 1/1.000 jaar en golfoverslag behorende bij langdurige stormcondities.
Met welke maximale zeespiegelrijzing is rekening gehouden bij het ontwerp van de zeezijde van de dijk? En welke golfhoogte, hoogste stormwaterstand en intensieve regenval horen hier dan bij?
HHNK heeft aangegeven dat rekening is gehouden met een hoogste stormwaterstand van ca. NAP +8 m en een maximale golfhoogte van ca. 2,5 meter bij 3,5 meter zeespiegelstijging.
Hoe hoog is de bestaande dijk en met hoeveel meter moet die in het slechtste scenario worden verhoogd?
De bestaande hoogte van de dijk is +10,5 NAP. In het plan wordt de dijk tot +11,5 m NAP verhoogd aldus HHNK. De benodigde hoogte voor zeespiegelstijging over 200 jaar bedraagt +11 m NAP en voor bodemdaling is 0,5 meter aangehouden. Opgemerkt wordt dat een zeespiegelstijging van 3,5 meter niet 1 op 1 leidt tot dezelfde ophoging van de dijk. Dit heeft o.a. te maken met de aanwezige overhoogte van de huidige dijk.
Is de dijkverhoging in alle scenario’s even hoog? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De dijk in het woonplan wordt zodanig opgehoogd dat bij een aanname voor zeespiegelstijging van +3,5 meter over een periode van 200 jaar de waterkering voldoet aan de dijkveiligheid. In een onwaarschijnlijker scenario met hogere zeespiegelstijging kan de dijk nog verder worden opgehoogd. Als de zeespiegelstijging minder snel gaat, dan kan de dijk van deze hoogte langer mee dan 200 jaar.
Is er een scenario denkbaar waarin dit woonplan geen doorgang kan vinden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u een nadere toelichting op het ontwerp geven? Kunt u hierbij ook nader ingaan op de ontwerponderwerpen adaptief, buitenwaartse versterking, verbreding, verhoging en welke zeespiegelrijzing?
Het ontwerp van het woningbouwplan en de uitvoering daarvan is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Het ontwerp van de dijk en de dijkversterking betreft de verantwoordelijkheid van het waterschap. Deze zal ervoor moeten zorgen dat de woningbouw geen probleem is voor de versterkingsopgave op lange termijn. In beide gevallen beoordeeld de provincie de plannen, het Rijk heeft hierbij geen rol.
Ben u het met de stelling eens dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid moeten krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet
De gemeenteraadsverkiezingen betreffen een lokale aangelegenheid waar ik mij niet in meng.
Kunt u de toezegging doen dat de inwoners van de gemeente Den Helder vóór de gemeenteraadsverkiezing duidelijkheid krijgen over dit woonplan, de consequenties en de mogelijke risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 51.
Bent u een voorstander van het woningbouwproject «Dijkzone» op de Helderse Zeewering? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft u of één van uw collega-Ministers nog enige beslissingsbevoegdheid met betrekking tot dit project? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 50.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Daar waar vragen overlappen of op elkaar aansluiten heb ik geclusterd.
Het bericht 'Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat het via de krant openbaar worden dat de vorige Minister van Economische Zaken en Klimaat actief toegang regelde op het stroomnet voor het datacenter van Facebook in Zeewolde, terwijl er enorme krapte op het net is, het vertrouwen schaadt?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft destijds geen «toegang geregeld op het stroomnet» voor het beoogde datacenter van Meta. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 en blijkt ook uit de openbaar gemaakte stukken.
Het openbaar maken van de stukken draagt naar mijn mening bij aan het vergroten van het vertrouwen, omdat de stukken blijk geven van een integrale advisering met uiteenzetting van voor- en nadelen. Overigens ben ik van mening dat de onjuiste berichtgeving daarover het vertrouwen helaas wel kan schaden.
Waarom blijft u ontkennen dat het Rijk voorwaarden schept voor het kunnen vestigen van een energieslurpend datacenter, terwijl er zonder de toegang tot het net geen sprake van vestiging zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland heeft op grond van de Elektriciteitswet 1998 elke partij recht op een aansluiting op het elektriciteitsnet: elk huishouden, elk midden- en kleinbedrijf, elke industriële grootverbruiker en elke grote en kleine producent van (hernieuwbare) energie. Dat geldt dus ook voor datacenters.
Vindt u het netjes om de wenselijkheid van de komst van (grote) datacenters af te schuiven op provinciale en lokale overheden, terwijl het mogelijk maken reikt tot aan de handtekening van de (voormalig) Minister van Economische Zaken en Klimaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vraag wie het bevoegd gezag is (of zou moeten zijn) om te besluiten over de komst van dit datacenter en de vaststelling van bijbehorende ruimtelijke plannen is een andere vraag dan de vraag rondom de aansluiting. Conform het stelsel van de ruimtelijke ordening is momenteel de gemeente bevoegd gezag voor de ruimtelijke afweging. En in dit geval hebben zowel de provincie als gemeente benadrukt dat zij grote belangen hechten aan de komst van dit datacenter op deze plek. Op 16 december 2021 stemde de gemeenteraad van Zeewolde in met het bestemmingsplan voor Trekkersveld IV; het bedrijventerrein voor het beoogde datacenter.
De vraag die vanuit de netbeheerders heeft voorgelegen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat is of de bijzondere wijze van aansluiting die Meta verzocht, passend is binnen het wettelijke kader van netbeheer. Na een juridische toets, is dat antwoord bevestigend geweest.
Kunt u nog eens proberen uit te leggen waarom de komst van een grootverbruiker van energie ten goede komt aan het draagvlak voor de overgang naar duurzame energie die de samenleving als geheel moet doormaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toenemende (wereldwijde) digitalisering, kan niet los gezien worden van een groei van de datacenterssector. Datacenters zijn een vorm van industrie die digitaal en elektrisch is. Naast datacenters zijn er ook andere grootverbruikers van energie. Het beleid is gericht op het verduurzamen van die sectoren in plaats van het verbieden van sectoren.
Het gaat erom dat er op een zorgvuldige wijze wordt nagedacht over de vestiging van datacenters, dat helpt ook om grip te houden op groei van datacenters in brede zin en bijvoorbeeld slimme locaties te kiezen die goed aansluiten bij het energiesysteem.
Overigens is het wel positief dat datacenters voor een groot deel bereid zijn te betalen voor groene elektriciteit. Volgens de Dutch Datacenter Association komt meer dan 80% van het elektriciteitsverbruik van datacenters uit hernieuwbare bronnen. Dat versterkt de businesscase van hernieuwbare energieprojecten en zorgt ervoor dat deze sneller subsidievrij kunnen worden.
Hoe kan het dat nieuwe scholen en bedrijven soms jarenlang moeten wachten op een aansluiting op het stroomnet, maar een Amerikaanse techreus de steun krijgt van een Minister? Kunt u uw antwoord toelichten?
Of aanvragers binnen afzienbare tijd over de gevraagde aansluiting en gevraagde transportcapaciteit kunnen beschikken is afhankelijk van de vraag of deze transportcapaciteit ook beschikbaar is op het moment van aanvraag op die specifieke locatie. Op dit moment is er in Nederland op verschillende plekken sprake van transportschaarste voor zowel invoeding als afname van elektriciteit (zie ook Kamerstuk 29 032, nr. 268 voor een actueel overzicht van de transportschaarste). Ook Meta zal worden aangesloten met inachtneming van de beschikbare transportcapaciteit ter plekke, zodat zij niet onbeperkte transportcapaciteit kan verkrijgen.
Waarom wordt er gedaan alsof er niks onoorbaars is gebeurd terwijl uit de stukken die zijn opgevraagd middels een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) blijkt dat ambtenaren en de voormalige Staatssecretaris van Economische Zaken wel degelijk grote bezwaren hadden tegen de voorkeursbehandeling voor Facebook/Meta?
Vooropgesteld: de stukken benadrukken in de eerste plaats dat geen sprake is van verlening van «voorrang» voor aansluiting op het elektriciteitsnet. De stukken laten zien dat Meta al recht had op een aansluiting op basis van het wettelijke kader. Dit is ook toelicht door de Minister van EZK in het Vragenuur van 7 december 2021.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat had destijds geen bezwaren tegen de binnen de wettelijke kaders passende aansluiting van het datacenter. Wel is aangegeven dat de gekozen locatie schuurt met de voorkeurslocaties genoemd in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is echter een zelfbindend instrument waarin de rijksoverheid voor datacenters uit oogpunt van de kwaliteit voor de leefomgeving voorkeuren uitspreekt voor vestigingslocaties. De uiteindelijke afweging over het vestigen van datacenters blijft een afweging van het bedrijf zelf en de decentrale overheid.
Hoe kan het dat afspraken met betrekking tot de voorkeursbehandeling van grote techbedrijven geheim blijven ondanks dat de Kamer erom vraagt en dat de waarheid pas boven tafel komt wanneer journalisten gaan graven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van een voorkeursbehandeling. Het is gebruikelijk dat medewerkers van mijn ministerie adviseren over de interpretatie van het wettelijke kader uit de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, of andere wetten die onder verantwoordelijkheid van het ministerie vallen. Dergelijke gesprekken vinden plaats met bedrijven, netbeheerders, MKB-ers, mede-overheden, energiecoöperaties en burgers. Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021 heeft gezegd wordt de Minister met grote regelmaat benaderd worden door lokale en regionale overheden die contact hebben met grote investeerders.
Klopt het dat Facebook/Meta gedreigd hebben elders naar een investeringsplek te zullen zoeken als uw voorganger niet tegemoet kwam aan hun wensen?
Het klopt dat Facebook gedurende het traject heeft aangegeven dat er voor de vestiging van het datacenter ook naar locaties in andere landen werd gekeken. Het is bij dergelijke omvangrijke investeringsbeslissingen zeer gebruikelijk dat een bedrijf onderzoek doet naar verschillende potentiële locaties, de voor- en nadelen van de verschillende locaties op een rijtje zet en op basis daarvan tot een investeringsbeslissing komt. Het in de vraagstelling geschetste beeld van een dreigement of chantage herken ik niet.
Erkent u dat het gebrek aan transparantie over de besluitvorming gevoeligheid voor chantage oplevert?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en Facebook/Meta zijn geweest, zowel op niveau van de bewindspersonen als ambtenaren?
Belangrijk onderdeel van het werk van mijn ministerie is dat we in contact staan met bedrijven en andere belanghebbenden. Deze contacten gaan onder meer over ons beleid en hoe dat in praktijk uitpakt, maar ook over mogelijke investeringen van bedrijven in Nederland. De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK en onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), vormt hierbij het eerste aanspreekpunt voor buitenlandse bedrijven die een vestiging in Nederland overwegen. Deze contacten vinden plaats op verschillende niveaus, met verschillende partijen en in wisselende samenstellingen. Er wordt geen administratie bijgehouden van deze contacten met bedrijven en andere belanghebbenden. Gezien uw vraag vindt u hieronder een tijdlijn met de belangrijkste contactmomenten tussen mijn ministerie en Facebook/Meta betreffende de mogelijke vestiging van het datacenter in Zeewolde.
Kunt u tevens een tijdlijn maken met de contacten met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de komst van het datacenter?
Naast de contacten van NFIA met de partijen uit de regio, zoals eerder aangegeven in antwoord op vraag 10, zijn er ook contacten geweest met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde in het kader van de elektriciteitsaansluiting en de verkoop van Rijksgronden voor het beoogde datacenter:
Wat is precies de strategie van de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) met betrekking tot het voor Nederland binnenhalen van techbedrijven en hun datacenters? Hoe heeft deze strategie zich ontwikkeld?
Het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven is onderdeel van een bredere ambitie om hoofkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe»2. Doel van de eerste versie van dit plan uit 2013 was het kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) en kwalitatief (innovatiekracht, kennis en kunde) versterken van de Nederlandse ICT-sector en economische (top)sectoren. De keuze voor sectoren was gebaseerd op een SWOT-analyse van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse ICT-sector en is tot stand gekomen in samenspraak met het (ICT-)bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij was de datasector slechts één van de focusgebieden uit het plan in 2013; daarnaast waren gaming en cybersecurity als kansrijke sectoren geïdentificeerd. Verder richtte het plan zich op het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven die innovatieve oplossingen bieden voor onze topsectoren (LSH, logistiek, tuinbouw, media en HTSM). Een belangrijke basis voor deze ambitie was een onderzoek van Roland Berger uit 20113, waarin werd geconstateerd dat Nederland voordeel zou hebben van het aantrekken van hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse ICT-bedrijven.
Het plan liep van 2013 tot 2017 en is daarna aangepast en verlengd van 2018 tot eind 2021. In dat plan zijn de focusgebieden herijkt met bijvoorbeeld meer aandacht voor opkomende technologieën als AI en bedrijven die big data toepassingen aanbieden. Ook is ervoor gekozen om in dat plan nog meer focus te leggen op het aantrekken van hoogwaardige ICT-activiteiten4. Specifiek voor datacenters geldt dat sinds begin 2020 NFIA deze niet actief naar Nederland acquireert. Dit geldt voor alle soorten datacenters, dus ook voor grootschalige (hyperscale) datacenters.
Welke techbedrijven haalt de NFIA binnen?
Er bestaat geen éénduidige definitie voor wat een techbedrijf, oftewel technologiebedrijf, is. «Tech» is een zeer breed begrip en wordt daarom niet door de NFIA als definitie gehanteerd. In plaats daarvan maakt de NFIA onderscheid tussen verschillende soorten IT-bedrijven. In de afgelopen vijf jaar (2016–2020) heeft de NFIA meer dan 250 buitenlandse IT-bedrijven ondersteunt bij hun keuze om in Nederland te investeren. Daarnaast heeft de NFIA nog eens bijna 80 andere buitenlandse IT bedrijven geholpen met de keuze om de bedrijfsactiviteiten in Nederland uit te breiden.
Dit zijn bedrijven met uiteenlopende activiteiten in Nederland zoals saleskantoren, hoofdkantoren, datacenters en innovatie (R&D) en vanuit verschillende subsectoren zoals IT-services – software en SaaS, Cloud Computing, Hardware devices and supporting software, Cybersecurity, Gaming en Fintech. In totaal hebben deze circa 330 projecten aangegeven in de komende drie jaar naar verwachting ruim 10.000 arbeidsplaatsen in Nederland te creëren. Bij acht van de circa 330 IT-projecten waar NFIA in de periode 2016–2020 bij betrokken was ging het om een datacenter.
Om de diversiteit van de projecten van buitenlandse IT-bedrijven te illustreren, vindt u hieronder een aantal voorbeelden van de eerder genoemde circa 330 projecten waar NFIA bij betrokken is geweest:
Kunt u een exhaustieve tijdlijn aan de Kamer doen toekomen van de contacten die er tussen uw ministerie en de NFIA zijn geweest over het binnenhalen van techbedrijven?
De contacten tussen de NFIA en mijn ministerie worden niet actief bijgehouden. De NFIA is een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van EZK met circa 135 medewerkers, waarvan circa 50 op het kantoor in Nederland. Binnen de rijksoverheid is NFIA verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven en daarom ook hun eerste aanspreekpunt. De NFIA is jaarlijks betrokken bij circa 350 projecten van buitenlandse bedrijven die uiteindelijk kiezen voor een vestiging in Nederland en heeft daarvoor contact met een veelvoud aan bedrijven. De NFIA werkt daarbij samen met zeer veel verschillende partijen, waaronder uiteraard ook mijn ministerie. De mate waarin over projecten contact wordt onderhouden tussen de NFIA en mijn ministerie is zeer afhankelijk van de aard van het project en specifieke vragen die bij een project naar voren komen. De contacten tussen NFIA en mijn ministerie over de aansluiting van Facebook op het net is hier een voorbeeld van.
Waarom wordt Facebook in de documenten en communicatie met derden aangeduid als «Tulip» en doet iedereen hieraan mee, in plaats één van de gangbare namen te gebruiken (Facebook of Meta)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is gebruikelijk dat er tijdens de gesprekken over een mogelijke vestiging van een bedrijf in Nederland een projectnaam wordt gehanteerd. In de verkenningsfase van grote projecten, vaak van beursgenoteerde bedrijven, werkt de NFIA in sommige gevallen op verzoek van het bedrijf richting derden met een dergelijke projectnaam. Het feit dat een bedrijf overweegt een nieuwe vestiging te openen is bedrijfsvertrouwelijke, concurrentiegevoelige en soms ook beursgevoelige informatie. De naam Tulip is gebruikt als aanduiding voor het project van Facebook om een datacenter in Nederland te willen vestigen. Wel is voor de betrokken overheden, inclusief de NFIA, op elk moment tijdens het traject duidelijk geweest welke partij het hier betrof. Nu het investeringstraject in de afrondende fase is beland heeft Meta (voormalig Facebook) gekozen om haar naam publiekelijk bekend te maken.
Zijn er rulings afgesproken tussen de Belastingdienst en Facebook/Meta? Zo ja, wanneer zijn/is die ruling(s) overeengekomen?
Het kabinet kan geen mededelingen doen over de fiscale positie van individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht (artikel 67 AWR).
Bent u bereid een pas op de plaats te maken met de besluitvorming over het datacenter in Zeewolde, totdat er een landelijke datacenterstrategie is vormgegeven en er meer duidelijkheid is over de wenselijkheid van de plaatsing van het datacenter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 16 december heeft de gemeenteraad van Zeewolde ingestemd met de ruimtelijke plannen die de vestiging van dit datacenter mogelijk maken. De rijksoverheid heeft geen rol in deze besluitvorming. BZK en het Rijksvastgoedbedrijf zijn in afwachting van het aangepaste plan. U bent hier door de Staatssecretaris van BZK over geïnformeerd (zie Kamerstuk 32 813, nr. 944).
Heeft u het idee dat er draagvlak is voor de komst van het datacenter in Zeewolde? Wat is uw reactie op de petitie van Stichting DataTruc Zeewolde die al vele keren is ondertekend?2
Het is aan de gemeente om daar een weging in te maken. Binnen het college van burgemeester en wethouders is er unaniem draagvlak. Het college is positief over de ontwikkeling de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta. De gemeenteraad heeft op 16 december 2021 ingestemd met het bestemmingsplan. Ik kan geen oordeel geven over het maatschappelijk draagvlak voor de komst van het datacenter in Zeewolde. De petitie van Stichting DataTruc Zeewolde geeft een indicatie van zorgen die er zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 13 december?
Wij hebben uw vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Het bericht ‘Onderzoek naar veiligheid grondafhandeling Schiphol tegengewerkt’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Mahir Alkaya (SP) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar veiligheid grondafhandeling Schiphol tegengewerkt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de enquête onder de werknemers is vervangen door een data-analyse?
Het doel van dit onderzoek was het kunnen doen van een uitspraak over de mogelijkheden voor het stellen van sociale vestigingseisen aan grondafhandelingsorganisaties die werkzaam zijn op Schiphol, in samenhang met de vliegveiligheid. Het is aan de opdrachtnemer om te bepalen hoe het onderzoek wordt opgezet. NLR als trekker van het onderzoeksteam geeft hierover aan dat gedurende het onderzoek is gebleken dat gedetailleerd inzicht in de mate van veiligheidscultuur niet zou bijdragen aan het beantwoorden van de onderzoeksvraag.2
Het Ministerie van IenW hecht er uiteraard aan dat het onderzoek zo goed mogelijk antwoord geeft op de onderzoeksvragen. Daarom heeft IenW de onderzoekers expliciet gevraagd of ze achter hun keuze stonden voor het niet uitvoeren van de enquête. De onderzoekers hebben dat bevestigd en in hun eindrapport beschreven.
Vindt u het ook onbegrijpelijk dat in een onderzoek naar arbeidsvoorwaarden en veiligheid, de mensen waar dit om gaat, namelijk het grondpersoneel, niet zijn gehoord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de onderzoekers hebben moeten constateren dat de beschikbare gegevens voor de data-analyse niet geschikt zijn voor het doel van het onderzoek, omdat voorvaldata te weinig informatie bevatten?
In het rapport is terug te lezen dat onderzoekers op basis van de data-analyse conclusies hebben kunnen trekken over de causale verbanden tussen grondafhandeling en voorvallen met vliegtuigschade.
Klopt het dat onderzoekers daarom hebben besloten dat het geen zin had om de analyse af te ronden, en dat ze zodoende niet meer zijn toegekomen aan het analyseren van voorvallen rond verkeerde belading en brandstof?
De onderzoekers stellen dat geen extra analyses zijn uitgevoerd naar de context van voorvallen rond verkeerde belading en brandstof aangezien uit de eerdere analyses was gebleken dat deze context niet in de voorvaldata is beschreven.
Deelt u onze conclusie dat de data-analyse dus (deels) mislukt is en geen goed instrument vormt om de relatie tussen voorvallen en bijvoorbeeld arbeidsomstandigheden vast te stellen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is de data-analyse gebruikt om de causale verbanden aan te tonen tussen grondafhandeling en voorvallen met vliegtuigschade. De onderzoekers concluderen in het rapport dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op grondafhandelingsprocessen en dat de veiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. De aangetoonde correlatie is echter laag.
Bent u bereid om alsnog aan te dringen op een enquête onder het personeel?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 november jl.3 is de twijfel die is gezaaid rond de totstandkoming van het rapport te betreuren. Nu de onderzoekers hebben aangegeven te staan voor het onderzoeksrapport en de conclusies en aanbevelingen inhoudelijk en navolgbaar zijn onderbouwd, doet de totstandkoming voor IenW niet af aan de inhoud van het rapport. Op basis van het rapport is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat de vliegveiligheid in het geding is.
In de genoemde Kamerbrief is onderkend dat er een bredere problematiek is waarin verschillende partijen een rol hebben en is benoemd dat IenW de regie zal nemen alle partijen bijeen te brengen om te bezien of men een gedeeld beeld heeft van de problematiek, welke maatregelen getroffen kunnen worden en wie welke maatregelen zou moeten oppakken. Op basis van dit beeld worden vervolgstappen bezien, waarbij vervolgonderzoek ook tot de mogelijkheden behoort.
In overleg met de betrokken partijen is inmiddels besloten om langs verschillende lijnen te werken aan verbetering van de arbeidsomstandigheden. De focus ligt hierbij op concrete verbeteringen voor het personeel en het afhandelingsproces. Het gaat hierbij onder andere om een sector-CAO, het aanpassen van de Schipholregels en het eventueel beperken van het aantal grondafhandelingsbedrijven. Een onderzoek naar de veiligheidscultuur zal niet afdoen aan het belang van deze maatregelen, mogelijk niet leiden tot andere conclusies over veiligheid en waarschijnlijk een vertragend effect hebben op uitvoering van maatregelen. Om deze redenen ligt het niet voor de hand om op een dergelijk onderzoek aan te dringen.
Deelt u de constatering dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de indruk heeft dat de meldingsbereidheid bij schade aan vliegtuigen, vooral bij grondafhandelingsbedrijven, beperkt is en dat niet alle schades gemeld worden?
De ILT is als toezichthouder onafhankelijk. Ik ga uit van de constateringen van de ILT.
Vindt u het verantwoord om conclusies te verbinden aan het aantal gemelde schades, terwijl de ILT zich zorgen maakt dat niet alle schades worden gemeld?
De data-analyse van het rapport bevat ook data van voorvallen met schade waarbij geen melding door de veroorzaker is gedaan. De onderzoekers concluderen dat het zelden voorkomt dat een vliegtuig vertrekt met schade die buiten de limieten is en dus gerepareerd had moeten worden voor vertrek. Het is aan de onderzoekers om te bepalen of de data voldoende is om daar conclusies op te baseren.
Deelt u al met al de conclusie dat de geruststellende bevindingen van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) in belangrijke mate steunen op een analyse van voorvaldata die ten eerste te weinig informatie bevatten en ten tweede mogelijk onvolledig zijn als gevolg van een beperkte meldingsbereidheid?
Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat de vragenlijst waarmee het NLR de veiligheidscultuur wilde meten grotendeels over arboveiligheid gaat in plaats van vliegveiligheid?
Het onderzoek naar de veiligheidscultuur zou worden uitgevoerd met behulp van het door NLR ontwikkelde Aviation Safety Culture Inquiry Tool (ASC-IT). ASC-IT is gebaseerd op een raamwerk van kenmerken van veiligheidscultuur en door NLR specifiek voor dit onderzoek toegespitst op vliegveiligheid. In de vragenlijst is een heel aantal vragen opgenomen over de manier waarop op de werkvloer met veiligheid wordt omgegaan. Daarbij is in de instructie gevraagd aan respondenten om zich te richten op de veilige vliegoperatie en dus niet op persoonlijke veiligheid of de veiligheid van de uitvoering van het werk.
Deelt u de constatering van de ILT in de Staat van Schiphol dat slechte arbeidsomstandigheden een negatief effect kunnen hebben op de (vlieg)veiligheid?
Ja, dit is ook terug te lezen in het rapport van de onderzoekers. De onderzoekers concluderen dat arbeidsomstandigheden een effect hebben op de uitvoering van de grondafhandelingsprocessen en dat de vliegveiligheid wordt beïnvloed door de uitvoering van deze processen. Op basis van de beschikbare data en informatie concluderen de onderzoekers dat sociale vestigingseisen een positief effect kunnen hebben op vliegveiligheid. De aangetoonde correlatie is echter laag.
Zijn er onderzoeken gedaan die aantonen dat de veiligheidscultuur in de grondafhandeling nu wel op orde is, sinds het NLR in 2010 concludeerde dat er bij de meeste grondafhandelingsbedrijven sprake is van een «blaming culture»?
Op basis van de constateringen van de ILT in de jaarlijkse Staat van Schiphol kan niet geconcludeerd worden dat de veiligheidscultuur momenteel op orde is. In de Staat van Schiphol 20194 heeft de ILT gesteld dat er vooral bij grondafhandelingsbedrijven een beperkte meldingsbereidheid is. In de Staat van Schiphol 20205 beschrijft de ILT dat is vastgesteld dat verbeterinitiatieven zijn genomen, maar dat er nog grote verschillen zijn tussen het meldgedrag van verschillende partijen.
Wat zijn, gelet op uw aankondiging in 2011 dat er een tweejaarlijks onderzoek zou worden ingesteld naar de meldingsbereidheid en dat een maatstaf ontwikkeld zou worden om de volwassenheid van de veiligheidscultuur te meten, hiervan de resultaten?
In de Beleidsagenda luchtvaartveiligheid 2011–2015 is een groot aantal ambities en acties geformuleerd, waaronder het scheppen van condities voor een volwassen veiligheidscultuur. Bijbehorende acties betroffen onder andere een onderzoek naar de meldingsbereidheid en het ontwikkelen van een maatstaf voor het meten van de volwassenheid van de veiligheidscultuur van luchtvaartbedrijven.
In 2011 is er een enquête gehouden onder het luchtvaartpersoneel over de «Meldingsbereidheid ten behoeve van de veiligheid in de burgerluchtvaart». Gezien de lage respons van werknemers van grondafhandelingsbedrijven kon geen uitspraak worden gedaan over de meldingsbereidheid bij deze bedrijven. In 2013 is daarom besloten geen nieuwe enquête te organiseren, maar de verdere uitwerking van de vervolgacties te realiseren op basis van een domeingerichte aanpak en de acties te concentreren op sectorpartijen, Openbaar Ministerie en de ILT.
Sinds 2011 is er door de luchtvaartbedrijven en het Veiligheidsplatform Schiphol veel aandacht besteed aan activiteiten in het kader van het bevorderen van de veiligheidscultuur. Er zijn door meerdere organisaties modellen ontwikkeld om de veiligheidscultuur te beoordelen en verbeteren. Uitgangspunt is dat de luchtvaartbedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de veiligheid en met een veiligheidsmanagementsysteem benoemen zij zelf de risico’s en nemen de benodigde maatregelen. Het ontwikkelen van een goede veiligheidscultuur «just culture» maakt hier onderdeel van uit.
Vindt u ook dat er sociale voorwaarden verbonden moeten worden aan de concessieverlening door Schiphol, in navolging van andere Europese luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Het idee om sociale voorwaarden te verbinden aan toetreding tot de markt op Schiphol is een maatregel die gelet op de uitkomsten van het onderzoek niet als eerste voor de hand ligt.
Conform de conclusies en aanbevelingen van de onderzoekers zullen betrokken partijen eerst alles in het werk moeten stellen om tot een sector-CAO te komen die de grootste problemen van dit moment ondervangt. Daarnaast wordt ingezet op aanpassing van de Schipholregels om te komen tot meer uniformiteit in zogeheten «operation standards».
Daarmee is niet gezegd dat het stellen van sociale vestigingseisen überhaupt niet mogelijk of noodzakelijk zal zijn in de toekomst. Het onderzoek heeft immers ook uitgewezen dat dit een optie kan zijn indien andere maatregelen niet van de grond komen of niet afdoende zijn voor de problematiek.
Bent u bereid om in overleg met vakbonden een plan op te stellen om te komen tot een sector-cao en een inperking van het aantal afhandelaren op Schiphol in combinatie met sociale vestigingseisen?
In de brief van 2 november jl. is aangegeven dat het voor verbetering van de vliegveiligheid op Schiphol op dit moment niet nodig is om sociale vestigingseisen te stellen voor grondafhandelingsbedrijven, aangezien het te verwachten effect op verbetering van de vliegveiligheid klein en indirect is. Tegelijkertijd is het van belang dat met alle betrokken partijen stappen worden gezet om op zoek te gaan naar concrete verbeteringen van de arbeidsomstandigheden in de grondafhandeling. Het in de brief aangekondigde overleg met betrokken organisaties is inmiddels opgestart en de vervolgstappen op de verschillende maatregelen zijn besproken. Ten aanzien van de sector-CAO geldt dat het aan de werkgevers(organisaties) en de vakbonden in de sector is om overeenstemming te bereiken over een CAO en die aan te bieden voor algemeenverbindendverklaring. Het beperken van het aantal grondafhandelingsbedrijven is een maatregel die pas in beeld komt als blijkt dat met minder ingrijpende maatregelen geen vooruitgang kan worden geboekt. Wel is bij het voornoemde overleg afgesproken dat vanuit het ministerie wordt verkend hoe een dergelijke inperking eruit zou kunnen zien.
Het bericht ’Mogelijk grote rol voor zonne-energie op de Noordzee’ |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mogelijk grote rol voor zonne-energie op de Noordzee»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van TNO naar zonnepanelen op de Noordzee? Op welke wijze bent u hierbij betrokken?
TNO doet in samenwerking met Nederlandse bedrijven onderzoek naar technische, economische en maatschappelijke haalbaarheid van zonne-energie op zee. Behalve de samenwerking met het bedrijf Bluewater waarnaar het NOS-artikel refereert, gaat het bijvoorbeeld ook om samenwerking met het bedrijf Oceans of Energy en het bedrijf SolarDuck. De overheid stimuleert en faciliteert deze samenwerkingen door middel van subsidieregelingen vanuit het Topsectorenbeleid en de subsidieregelingen HER+ en DEI+.
In hoeverre sluit dit TNO-onderzoek aan bij de Routekaart Zon op water, waarin de kansen en risico’s van zonne-energie op water in beeld is gebracht?
De routekaart zon op water2 stelt: «we faciliteren de ontwikkeling van zon op zee in de innovatiefase en nemen waar mogelijk en zinvol belemmeringen weg, (...)». Het onderzoek van TNO draagt bij aan dat eerste, de ontwikkeling van zon op zee in de innovatiefase. Daarnaast benoemt de routekaart de noodzaak voor meer ecologische kennis. Het onderzoek van TNO gaat ook daar op in.
In hoeverre is het plaatsen van zonnepanelen op de Noordzee (specifiek tussen windmolens gepositioneerd) meegenomen in de Routekaart Zon op water?
De routekaart zon op water gaat over kleine binnenwateren, grote binnenwateren en over de Noordzee. In de routekaart wordt ook aangegeven: «Als er kansen zijn op de Noordzee, dan liggen deze in de windparken, (...)».
Wat zijn de algemene bevindingen van proefprojecten aan zonne-energie op water op het gebied van schone energieopwekking en natuureffecten?
Er is nog veel onbekend over de ecologische effecten van zon op water. Daarom wordt hier onderzoek naar gedaan. Deltares heeft bijvoorbeeld in opdracht van de Topsector Energie een meetmethodologie uitgewerkt.3 Op die manier kunnen toekomstige ecologische onderzoeken met elkaar worden vergeleken.
De onderzoeken tot nu toe richten zich op zon op binnenwater. Er zijn nog geen pilotprojecten op zee op een schaalgrootte waarvan enig effect verwacht kan worden.
Welke proefprojecten zijn reeds uitgevoerd in vergelijkbare omstandigheden als plaatsing op de Noordzee (te midden van windmolens)?
Er zijn geen proefprojecten bekend waarbij zonnepanelen te midden van windmolens zijn geplaatst. Het bedrijf Oceans of Energy heeft wel een pilot op de Noordzee van 50kW. Dat komt overeen met een oppervlak van ongeveer 50 m2. Gegeven het experimentele karakter wordt dit in de buurt van de kust gedaan. Dit project heeft subsidie gekregen uit de DEI+-regeling.
Is het bekend in hoeverre de plaatsing van zonnepanelen op de Noordzee effect heeft op het lichtinval, de temperatuur en daarmee de leefwereld van de onderzeese flora en fauna?
Nee, dat is op dit moment nog niet bekend. Daarom geeft de routekaart zon op water aan dat dit een van de belangrijkste onderwerpen is waarover meer bekend moet zijn voordat zon op zee daadwerkelijk een optie is. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid of en vanaf welke schaalgrootte er positieve en of negatieve meetbare effecten kunnen zijn. Naast de kennis over de directe effecten van zon op zee op natuur, zal onderzoek moeten plaatsvinden naar de cumulatie van effecten van al het menselijk gebruik omdat dit in het geheel inpasbaar moet zijn binnen de draagkracht het Noordzee ecosysteem.
Wat doet u om de ontwikkeling van zonne-energieopwekking op de Noordzee op zo een wijze te stimuleren dat de natuur wordt beschermd?
De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) bereidt in opdracht van de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Economische Zaken en Klimaat een onderzoeksprogramma voor naar de ecologische effecten van zon op water. Hierin worden ook de effecten voor zon op zee meegenomen. De intentie is modelmatig onderzoek te doen naar zon op zee bij gebrek aan grote pilots op zee.
Bij de pilots die op de Noordzee plaatsvinden dragen wij zorg dat er ecologisch onderzoek plaatsvindt. De komende jaren is de schaal van deze pilots nog beperkt. Wellicht wordt in 2023 een pilot van 1 MW gerealiseerd door het bedrijf Oceans of Energy. Dat is een oppervlak van ca. 100 bij 100 meter. Rijkswaterstaat is als vergunningverlener betrokken bij dat onderzoek en is voornemens Oceans of Energy te ondersteunen bij het doen van ecologisch onderzoek door het plaatsen van een extra boei waar metingen worden gedaan die als referentiewaarde kunnen dienen.
Wanneer op termijn sprake zou zijn van zon op zee binnen een windpark, wordt vanuit de dimensionering van de energie-infrastructuur om de opgewekte energie aan land te brengen, rekening gehouden met een gebruik van maximaal 20% van de ruimte tussen de windmolens voor zon op zee. Dit lijkt ook een goed vertrekpunt voor de uit te voeren natuurstudies. De daadwerkelijke uitvoerbaarheid, vergunbaarheid en wenselijkheid hiervan moet blijken uit nader onderzoek en de daarop volgende integrale belangenafweging.
In hoeverre is het mogelijkheid om een tender in te richten waarbij windenergie op zee wordt gecombineerd met zonne-energie (vergelijkbaar met tendermodellen voor de combinatie van wind op zee en waterstofproductie)?
Dat is mogelijk. De insteek tot nu toe is om vanuit de gewenste ontwikkeling criteria te formuleren die technologieneutraal zijn, bijvoorbeeld op het gebied van het leveringsprofiel en om daarnaast barrières voor zon op zee weg te nemen, dit laatste zoals geschetst in de routekaart zon op water. Op die manier wordt zon op zee ingezet wanneer het de best beschikbare technologie is om het gewenste effect te sorteren.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met zowel de natuurorganisaties als de energie-ontwikkelaars om de kansen en risico’s van de zonne-energie op de Noordzee te bespreken?
Ja, ik wil dat doen middels het inschakelen van het Noordzeeoverleg voor de hoofdlijnen en via de Community of Practice Noordzee voor de details. Zonne energie op zee vormt nog geen specifiek onderdeel van het Noordzeeakkoord maar is wel onderdeel van de duurzame transitieopgave, en zo ook opgenomen in het ontwerp Programma Noordzee voor 2022–2027.
De aanvraag bij het EU Solidariteitsfonds. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de laatste stand van zaken van de aanvraag bij het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (hierna: EU Solidariteitsfonds) naar aanleiding van de overstromingen in Limburg afgelopen juli?
Er is een aanvraag ingediend bij het EU Solidariteitsfonds, waarbij de eerste inschatting van de totale schade gebaseerd is op de Quick Scan van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aangezien de definitieve schade nog niet bekend is. In de correspondentie met Brussel is dan ook opgenomen dat het gaat om «A first estimation of the total damage». De Europese Commissie zal op basis van de aanvraag van Nederland een voorstel doen aan de Raad en het Europese Parlement voor ondersteuning vanuit het EU Solidariteitsfonds. Het is de verwachting dat begin 2022 helder wordt of en hoeveel middelen Nederland uit het EU Solidariteitsfonds zal ontvangen.
Voor welke doeleinden wilt u het geld uit het EU Solidariteitsfonds inzetten indien de aanvraag wordt gehonoreerd?
Na eventuele toekenning neemt het kabinet een besluit over besteding van de middelen. Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat of en hoeveel middelen Nederland uit het EU Solidariteitsfonds ontvangt, geen gevolgen heeft voor de gedupeerde burgers en ondernemers die een beroep doen op de regeling tegemoetkoming waterschade op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) die eerder met de Kamer is gedeeld. Kortom, de uitkeringen op grond van de Wts staan volledig los van het feit of Nederland middelen uit het EU Solidariteitsfonds krijgt.
Kunt u toezeggen dat eventuele middelen vanuit dit fonds aanvullend op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) worden ingezet in Limburg, bijvoorbeeld om schade aan publieke infrastructuur te herstellen?
Een eventuele bijdrage uit het EU Solidariteitsfonds zal worden ingezet voor de afhandeling van de schade aan en herstel van de publieke infrastructuur in Limburg. Het EU Solidariteitsfonds is een fonds dat is opgericht om overheden financieel te kunnen ondersteunen bij maatregelen tijdens en na natuurrampen.
Kunt u de Kamer inzage geven in de aanvraag voor het EU Solidariteitsfonds?
Het ingediende schadeformulier is nog niet definitief. Bij de aanvraag is uitgegaan van een eerste inschatting van de schade gebaseerd op de Quick Scan van de RVO. De aanvraag loopt en de indiening is nog niet definitief. Zodra deze definitief is, wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd.
De betrokkenheid van het mkb bij het Digitaal Stelsel Omgevingswet |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het signaal van de Koninklijke Metaalunie dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) nog nauwelijks betrokken is bij het testen en ontwikkelen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)?1
Ja.
Klopt het dat de Metaalunie in eerste instantie als enige mkb-brancheorganisatie heeft meegedaan aan meerdere pilots op DSO-deelgebieden?
Ja, in eerste instantie heeft Metaalunie als eerste mkb-brancheorganisatie om pilots gevraagd op DSO-deelgebieden en meegedaan.
Worden inmiddels andere mkb-brancheorganisaties betrokken bij het testen en ontwikkelen van het DSO?
Ja, inmiddels hebben meerdere mkb-brancheorganisaties (waaronder LTO Nederland, Glastuinbouw Nederland, Metaalunie, Afvalbedrijven, BNA (architecten) en Bovag) deelgenomen aan zogenaamde werkplaatsen waarin geoefend en getest wordt met het DSO. Het gaat daarbij om gebruikerstesten om te kijken of het DSO-loket gebruiksvriendelijk is als software. Bij het oefenen gaat het om het leren omgaan met het DSO loket. De punten die hierbij worden aangegeven worden teruggegeven en meegenomen door de DSO ontwikkelorganisatie.
Naast de werkplaatsen die al zijn geweest komen er ook nog uitnodigingen voor werkplaatsen met branches en bedrijven die nog niet geoefend en getest hebben.
Wat gaat u doen om het mkb de komende tijd beter te betrekken bij het testen van het DSO?
Mkb-brancheorganisaties zijn uitgenodigd om in samenwerking met het programma Aan de Slag met de Omgevingswet werkplaatsen te organiseren en deel te nemen. Het contact met mkb-brancheorganisaties is geïntensiveerd.
Gaat u ook brancheorganisaties uit de agrarische sector betrekken bij het testen en ontwikkelen van het DSO?
Ja, LTO is betrokken geweest bij de werkplaats van 1 juni 2021.
Het contact is sindsdien geïntensiveerd. LTO, Glastuinbouw en andere brancheorganisaties krijgen nieuwe uitnodigingen voor vervolgwerkplaatsen. Bij vragen kunnen zij ook direct contact opnemen.
Hoe waardeert u het signaal dat veel belangrijke inhoud nog niet in het DSO stond en dat wat er wel in stond vaak niet functioneerde of niet goed te vinden was?
Dit signaal hebben we serieus genomen, gewaardeerd, opgepakt en laten bijdragen tot verbeteringen en aanvullingen op de inhoud.
Op welke wijze geeft u invulling aan de door de Kamer gevraagde onafhankelijke mkb-toets bij het DSO?2
Met de koepels van het bedrijfsleven, waaronder MKB-Nederland, heb ik afspraken gemaakt over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan uw verzoek om een onafhankelijke mkb-toets op het DSO. Het betreft een aanpak in drie fasen. De eerste fase was algemeen van aard en is vorig jaar afgerond. Momenteel zitten we in de tweede fase waarin we in werkplaatsen met het bedrijfsleven oefenen om de deelnemers wegwijs te maken in het DSO-loket. De bevindingen kunnen in deze fase leiden tot aanpassingen, ter verbetering van de gebruiksvriendelijkheid van het DSO. Hierbij is de Koninklijke Metaalunie ook betrokken. In de komende periode, de derde fase, vinden in overleg met het bedrijfsleven een of meerdere tests plaats. Dit wordt gedaan om te controleren of het DSO-loket voor ondernemers gebruiksvriendelijk is. Ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is een goede ondersteuning van ondernemers van belang. Evenals het ook dan meenemen van gebruikerservaringen. Ik ben in overleg met de brancheorganisaties van het bedrijfsleven wat daarin nodig is.
Welke stappen gaat u nog zetten om ervoor te zorgen dat er tijdig een voor het mkb gebruiksvriendelijk DSO klaarstaat?
Zoals onder vraag 7 staat aangegeven gaat het bedrijfsleven, waaronder mkb, de komende tijd verder met het oefenen met het DSO zodat de gebruikerservaringen meegenomen kunnen worden. Vervolgens zal het DSO-loket worden getest.
Daarnaast zijn er met de brancheorganisaties afspraken gemaakt over de manier waarop gezamenlijk actie wordt ondernomen met betrekking tot de communicatie richting ondernemers. Deze communicatie gaat over het gebruiken van het DSO.
De rode loper voor datacenters |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rode loper uit voor datacentra»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat u actief internationaal beleid voert om grote multinationals, zoals Facebook, Google en Microsoft naar Nederland te halen? Op welke manier heeft u deze bedrijven gefaciliteerd?
Buitenlandse bedrijven leveren een belangrijke bijdrage aan de ambities van dit kabinet, bijvoorbeeld in de vorm van werkgelegenheid, innovatie en toegevoegde waarde van onze economie. Op 17 april 2020 is uw Kamer geïnformeerd over het acquisitiebeleid.2 Daarin is aangegeven dat het kabinet in het acquisitiebeleid sterker wil focussen op juist die buitenlandse bedrijven die ook bijdragen aan versterking van innovatie-ecosystemen en de verduurzaming en digitalisering van onze economie.
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), de uitvoeringsorganisatie van EZK die verantwoordelijk is voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland, geeft invulling aan dit acquisitiebeleid. Dit doet de NFIA door bedrijven te informeren over het Nederlandse investeringsklimaat en hen te introduceren bij relevante partijen die hen van informatie kunnen voorzien.3 De NFIA heeft daarbij ook contact met bedrijven als Facebook, Google en Microsoft over mogelijke investeringen in Nederland. Zo heeft NFIA bijgedragen aan het in 2019 geopende Microsoft kwantum Lab op de TU Delft campus en de vestiging van het Google datacenter in de Eemshaven in 2016.
Specifiek voor datacenters geldt dat sinds begin 2020 de NFIA deze niet meer actief naar Nederland acquireert. Dit geldt zowel voor grootschalige (hyperscale) datacenters als voor andere soorten datacenters.
Klopt het dat u op basis van door de lobby van datacenters afgegeven rooskleurige informatie over datacenters uw beleid is gebaseerd voor een actieve acquisitiestrategie om grootschalige datacenters naar Nederland te halen?
Nee, dit klopt niet. Het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe»4, was onderdeel van een bredere ambitie om hoofkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen. Doel hierbij was het kwantitatief (omzet, aantal bedrijven, werkgelegenheid) en kwalitatief (innovatiekracht, kennis en kunde) versterken van de Nederlandse ICT-sector en economische (top)sectoren. De keuze voor sectoren was gebaseerd op een SWOT-analyse van de sterktes en zwaktes van de Nederlandse ICT-sector en is tot stand gekomen in samenspraak met het (ICT-)bedrijfsleven en kennisinstellingen. Daarbij was de datasector slechts een van de focusgebieden uit het plan in 2013; daarnaast waren gaming en cybersecurity als kansrijke sectoren geïdentificeerd. Verder richtte het plan zich op het aantrekken van buitenlandse ICT-bedrijven die innovatieve oplossingen bieden voor onze topsectoren (LSH, logistiek, tuinbouw, media en HTSM). Een belangrijke basis voor deze ambitie was een onderzoek van Roland Berger uit 20115, waarin werd geconstateerd dat Nederland voordeel zou hebben van het aantrekken van hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven. Het plan liep van 2013 tot 2017 en is daarna aangepast en verlengd van 2018 tot eind 2021. In dat plan zijn de focusgebieden herijkt met bijvoorbeeld meer aandacht voor opkomende technologieën als AI en bedrijven die big data toepassingen aanbieden. Ook is ervoor gekozen om in dat plan nog meer focus te leggen op het aantrekken van hoogwaardige ICT-activiteiten6. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is deze opdracht begin 2020 aangepast en wordt er niet meer actief geacquireerd op datacenters.
Klopt het verder dat u al in 2019 bekend was met de enorme nadelen van hyperscale datacenters, zoals problemen met het enorme water- & elektraverbruik en aansluiting op het stroomnet? Welke maatregelen heeft u vanaf 2019 genomen om deze genoemde problemen «kritische succesfactoren» serieus te nemen?
In 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de Ruimtelijke Strategie Datacenters7, die namens de partijen uit de Ruimtelijk Economische Ontwikkelstrategie (REOS), waaronder het Rijk, is gepubliceerd. Daarin wordt in het kader van een zorgvuldige ruimtelijke ordening onder meer gewezen op het belang van een goede afstemming met het elektriciteitsnetwerk bij de vestiging van datacenters. Vervolgens is de Nationale Omgevingsvisie gepubliceerd8 die het nationaal ruimtelijk beleid omvat voor een zorgvuldige vestiging van datacenters en voorkeuren aangeeft voor o.a. de vestiging van hyperscale datacenters.
In de zomer van 2019 hebben de gemeenten Haarlemmermeer en Amsterdam een voorbereidingsbesluit genomen als aankondiging van nader te bepalen ruimtelijk vestigingsbeleid voor datacenters in deze gemeenten. Dit was voor het ministerie ook een signaal om het nationale acquisitiebeleid t.a.v. datacenters te herzien. Begin 2020 is daarom ook de opdracht aan de NFIA aangepast.
In de kamerbrief van maart 2021 over datacenters9 is uw Kamer daarnaast geïnformeerd over bijvoorbeeld de instrumenten en maatregelen m.b.t. energiebesparing en stimulering van benutting van restwarmte. Ook zijn er diverse vereisten en procedurele stappen om problemen t.a.v. watergebruik te voorkomen, zoals de Minister van IenW uiteenzet in de beantwoording van kamervragen over watergebruik in datacenters van april10. Verder verwijs ik ook naar de antwoorden onder vraag 11.
Kunt u een overzicht geven van al uw contacten met bedrijven zoals Microsoft, Facebook en/of organisaties die lobbyen voor datacenters en die mogelijk een actieve rol hebben gehad in de besluitvorming?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt met regelmaat gesproken met verschillende marktpartijen, brancheorganisaties en mede overheden, zo ook bij gelegenheid met eigenaren van co-locatie en hyperscale datacenters en de branchevereniging van datacenters. Het ministerie maakt echter altijd een eigen afweging in de besluitvorming van beleid, zo ook in dit geval bij het opstellen van strategisch acquisitiebeleid. De besluitvorming is zowel gebaseerd op onafhankelijk onderzoek als eigen onderzoek, hier zijn gesprekken met marktpartijen en brancheorganisaties een onderdeel van.
Heeft u daarnaast contact gehad met kritische geluiden omtrent datacenters? Zo ja, wat waren deze reacties en in hoeverre heeft u hier rekening mee gehouden in de besluitvorming? Heeft u verder actief kritische geluiden, zoals gemeenten en omwonenden, opgezocht en gesproken?
De uiteindelijke afweging en besluitvorming ten aanzien van de vestiging ligt bij decentrale overheden. Indien een (hyperscale) datacenter een mogelijke locatie heeft gevonden, zal het datacenter het reguliere besluitvormingsproces bij de gemeente en/of provincie moeten doorlopen en de benodigde vergunningen aan moeten vragen. Bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan of de aanvraag van een vergunning hebben omwonenden de mogelijkheid om hun standpunt kenbaar te maken. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om in de besluitvorming met deze zienswijzen rekening te houden.
In het opstellen van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)11, die tevens ingaat op datacenters, is rekening gehouden met binnengekomen zienswijzen van verschillende partijen. Zie hiervoor de Nota van Antwoord aan uw Kamer12. Naar aanleiding van vragen is aan het nationaal belang van digitale connectiviteit expliciet de veiligheid van datacenters toegevoegd. Daarnaast waren er vragen over Eemshaven als vestigingsplaats voor datacenters in relatie tot andere ruimteclaims en de vraag naar water. In het antwoord werd gewezen op het voordeel van vestiging van energie-intensieve bedrijven (waaronder datacenters) aan de kust voor het optimaal benutten van windenergie vanaf zee. Ook werd ingegaan op werkgelegenheid, kans op gebruik van restwarmte en bijvoorbeeld zon op het dak van het datacenter.
Kunt u aangeven, op basis van onafhankelijk onderzoek, wat het publieke belang en de baten zijn van grootschalige datacenters voor Nederland? Kunt verder aangeven hoeveel structurele werkgelegenheid 1 hyperscale datacenter oplevert?
Datacenters vervullen een belangrijke rol in het realiseren van de noodzakelijke digitalisering van Nederland. In datacenters staan servers opgesteld die vele digitale processen bij bedrijven, overheden en organisaties moeten ondersteunen. Denk hierbij aan het werken in de cloud. Met name de regionaal en nationaal verzorgende (multi-tenant of co-locatie) datacenters stellen nationale bedrijven en organisaties in staat efficiënter te produceren of te werken. Daarnaast faciliteren grootschalige (hyperscale) datacenters allerlei soorten digitale toepassingen die door bedrijven, organisaties en consumenten wereldwijd dagelijks worden gebruikt.
De directe regionale economische meerwaarde van co-locatie datacenters is relatief beperkt, maar heeft regionaal en nationaal gezien wel belangrijke positieve effecten door die faciliterende rol voor de digitalisering. Dit blijkt uit onderzoeken van Buck Consultants International (BCI) in opdracht van de Metropoolregio Amsterdam en van Stratix in opdracht van de provincie Zuid-Holland.13 Rond Amsterdam (en met name de AMS-IX) zitten veel multi-tenant datacenters met zeer snelle onderlinge verbindingen. Dit zorgt voor zogeheten hyperconnectiviteit tussen deze datacenters. Op maar vijf plekken in Europa bestaat deze hyperconnectiviteit. Dit is dus bijzonder en speelt een belangrijke faciliterende rol voor de Nederlandse maar ook de Europese digitale economie. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig vestigingsklimaat voor multi-tenant datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is. Ook faciliteren co-locatie datacenters regionale partijen in hun digitaliseringsbehoefte. Omdat hyperscale datacenters niet bijdragen aan deze hyperconnectiviteit en primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van specifieke dienstverlening voor de internationale markt, kan worden gesteld dat de (in)directe regionale en nationale meerwaarde voor de Nederlandse digitalisering en digitale infrastructuur lager is dan bij co-locatie datacenters.
Het is niet eenduidig te zeggen hoeveel structurele werkgelegenheid één hyperscale datacenter oplevert. Dit is afhankelijk van de omvang van het datacenter, de hoeveelheid operationaliserings- en onderhoudsactiviteiten en andere bedrijfsspecifieke omstandigheden. Een grove indicatie op basis van openbare gegevens van bedrijven met een hyperscale datacenter in Nederland geeft aan dat de drie thans in Nederland gevestigde hyperscale datacenters gemiddeld circa 6 tot 8 structurele directe banen per hectare verschaffen. In totaal komt dit voor de drie in Nederland gevestigde hyperscale datacenters neer op circa 750 vaste banen. Dit impliceert dat de directe regionale economische meerwaarde van hyperscale datacenters gemeten in directe en structurele werkgelegenheid relatief beperkt is. Daarnaast voorzien datacenters ook in tijdelijke en indirecte werkgelegenheid. Bij de bouw van datacenters zijn op tijdelijke basis grote aantallen medewerkers betrokken en de tijdelijke en structurele directe werkgelegenheid ondersteunt ook indirecte werkgelegenheid in de dienstensector van de regio. Het voorgaande is gebaseerd op informatie die op dit moment bekend is en geeft geen sluitend of definitief beeld van de uiteindelijk toegevoegde structurele werkgelegenheid.
Klopt het dat er op dit moment zelfs overcapaciteit aan datacenters is in Nederland, waardoor driekwart van de capaciteit naar het buitenland gaat? Vindt u het daarom ook onwenselijk, vanwege alle nadelige gevolgen rondom water- en elektraverbruik en problemen rond inpassing in het landschap, om nog actief datacenters naar Nederland te halen?
De datacentermarkt is grotendeels een internationale markt. Een recent onderzoek14 van Buck Consultants International (BCI) in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat geeft aan dat, zoals bij meerdere Nederlandse diensten en producten geldt, de Nederlandse datacentersector een belangrijk aandeel heeft in het bedienen van de buitenlandse markt. Zoals ik al eerder aangaf huisvest Nederland één van de vijf hyperconnectiviteitsclusters in Europa. Dit betekent dat veel Nederlandse datacenters gebruikers in het buitenland bedienen maar Nederlandse bedrijven en organisaties maken ook gebruik van datacentercapaciteit in andere landen. Nederland fungeert dus als een datacenterrotonde binnen Europa. Een van de conclusies uit het genoemde rapport luidt logischerwijs dat de Nederlandse datacentercapaciteit fors is in verhouding tot binnenlandse vraag. Een grove schatting laat zien dat het equivalent van 25–35% van de Nederlandse capaciteit gebruikt wordt voor in Nederland gevestigde bedrijven. Gezien de aard van de markt is het niet mogelijk om in Nederland alleen de Nederlandse benodigde datacentercapaciteit te accommoderen. Dat er nu geen knelling van capaciteit verwacht wordt voor de Nederlandse digitaliseringstransitie neemt niet weg dat de markt voor de datacentercapaciteit moet kunnen blijven groeien. Als de Europese datacentermarkt niet kan groeien, dan is er op termijn ook te weinig capaciteit voor de digitaliseringstransitie in Nederland.
Ten aanzien van het actief aantrekken van datacenters naar Nederland, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het verder eens dat het onwenselijk is dat het elektraverbruik geheim wordt gehouden door de sector? Bent u daarom bereid om een onafhankelijk onderzoek, dus niet door de sector zelf, onderzoek te laten doen naar het elektra-, maar ook, waterverbruik van datacenters?
Het CBS monitort het elektriciteitsverbruik en heeft inzicht in alle elektriciteit die via het elektriciteitsnet wordt geleverd. Over de periode van 2017–2020 heeft het CBS de gegevens gepubliceerd.15 Ook de komende jaren zal CBS dat blijven monitoren. Het CBS monitort tevens het gebruik van leidingwater door de sector «informatie en communicatie» waar datacenters onder vallen.16 Het CBS heeft bij navraag aangegeven dat dit een zeer grove schatting betreft en momenteel helaas niet geschikt om een harde uitspraak te doen over het huidige leidingwatergebruik van datacenters. Het CBS doet momenteel onderzoek of er mogelijkheden zijn om deze schatting te verbeteren.
Klopt het verder dat door de grote hoeveelheid stroom die datacenters gebruiken er daardoor nieuwe woonwijken of startende bedrijven niet kunnen worden aangesloten op het stroomnet in de Kop van Noord-Holland?2 Speelt dit probleem ook in andere gebieden waar hyperscale datacenters aanwezig zijn?
Datacenters leggen net als andere grootverbruikers een relatief groot beslag op de beschikbare transportcapaciteit van het elektriciteitsnet. Netbeheerders kunnen de vraag naar aanvullende transportcapaciteit in de Kop van Noord-Holland, maar ook op veel plekken elders in Nederland, moeilijk bijhouden. Het gaat hierbij zowel om transportschaarste voor invoeding van hernieuwbare elektriciteit en in toenemende mate ook om afname van elektriciteit door gebruikers18. De problematiek is hierbij dan ook niet alleen aan datacenters toe te schrijven.
Bent u vanwege het overvolle elektriciteitsnet van plan om, zoals ook de Provincie Noord-Holland bepleit3, om met wet- en regelgeving te komen zodat decentrale overheden de mogelijkheid krijgen om zelf te kunnen bepalen wat eerst, zoals nieuwe woningen, kan worden aangesloten op het elektriciteitsnet, in plaats van dat zij verplicht zijn om datacenters, die energie slurpen, toe te laten op het elektriciteitsnet?
Netbeheerders zijn als natuurlijk monopolist gehouden aan zowel het Europese als Nederlandse kaders die voorschrijven dat ze non-discriminatoir jegens een ieder opereren. Netbeheerders geven hier invulling aan door aanvragen op volgorde van binnenkomst te behandelen. Dit is juist bij schaarste een zuiver principe voor de netbeheerder. Ik zet bij de aanpak van de schaarse transportcapaciteit in op een combinatie van maatregelen waarbij waar mogelijk het net sneller verzwaard kan worden en betere gezamenlijke planning aan de voorkant tussen netbeheerders, overheden en marktpartijen. Op nationaal niveau doen we dit bijvoorbeeld met het Meerjarenplan Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Decentrale overheden werken aan regionale varianten hierop en ook hierover ben ik met hen in gesprek.
Klopt het dat voor datacenters er geen financiële prikkels zijn om minder energie, via de zogenaamde volumeheffingskorting, te gebruiken? Bent u daarom bereid om financiële prikkels in te bouwen, zodat zeer grote verbruikers van het elektriciteitsnet zoals datacenters efficiënter omgaan met de beschikbare transportcapaciteit?
Het is niet goed mogelijk om één prikkel in te bouwen die tegelijkertijd het efficiënt omgaan met transportcapaciteit beloont en tegelijkertijd ook prikkelt tot energiebesparing. De belangrijkste financiële prikkel voor energiebesparing voor datacenters, en andere elektriciteitsgebruikers, volgt uit de prijs van het product elektriciteit en de belasting die daarover wordt geheven. De volumecorrectieregeling is daarentegen onderdeel van de nettarievenstructuur, welke voorschrijft volgens welke verdeelsleutels netbeheerders de tarieven van aangeslotenen op het elektriciteitsnet berekenen. Omdat de kosten van het elektriciteitsnet voornamelijk capaciteitsgedreven zijn, beprijst de nettarievenstructuur met name het gebruik van capaciteit (vermogen) en niet het verbruik van elektriciteit. Het klopt daarom niet dat er door het bestaan van de volumecorrectieregeling geen of minder prikkels zijn voor datacenters om energie te besparen. De volumecorrectieregeling prikkelt daarentegen wel tot het efficiënter omgaan met transportcapaciteit: de regeling leidt tot procentueel lagere transporttarieven voor grote elektriciteitsgebruikers, maar alleen als deze een zeer vlak en stabiel afnamepatroon kennen. Dat leidt eveneens tot een efficiënter gebruik van de beschikbare transportcapaciteit. Elektriciteitsgebruikers met een grillig elektriciteitsgebruik daarentegen komen niet in aanmerking voor de regeling. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat elke elektriciteitsgebruiker met een voldoende groot en voldoende stabiel afnamepatroon gebruik kan maken van de volumecorrectieregeling. De regeling richt zich dus niet op datacenters en niet alle datacenters zullen in aanmerking komen voor deze regeling.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat de gemeente Hollands Kroon een «gedoogbeslissing» heeft afgegeven aan een hyperscale datacenter van Microsoft, waardoor zonder dat alle democratische procedures zijn doorlopen?
Het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is in het geval van het datacenter van Microsoft bevoegd gezag voor het afgeven van de omgevingsvergunning. Op 15 september jl. is namens het college door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) aan Microsoft een gedoogbeslissing afgegeven20. Voordat de gedoogbeslissing is gegeven is de inpasbaarheid van het datacenter ook getoetst aan de concept-datacenterstrategie van de provincie Noord-Holland.
Met de gedoogbeslissing kan Microsoft voor eigen rekening en risico starten met bouwen in afwachting van besluitvorming over de vereiste omgevingsvergunning. Voor deze gedoogbeslissing is onder meer een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Hierbij zijn de volgende milieuaspecten beoordeeld: bodem, lucht, energiegebruik, watergebruik, geluid, afvalwater, externe veiligheid en de bescherming van de natuur ingevolge de Wet natuurbescherming. De besluitvorming over de aanvraag van Microsoft voor een omgevingsvergunning doorloopt alle democratische procedures. De genoemde milieuaspecten worden nu voor de beoordeling van de aanvraag voor de omgevingsvergunning opnieuw beoordeeld. Voordat de definitieve omgevingsvergunning wordt verleend, wordt eerst een ontwerpvergunning gepubliceerd. De OD NZKG verwacht deze nog dit jaar of uiterlijk in januari 2022 ter inzage te kunnen leggen. Inwoners en belanghebbenden hebben vanaf dat moment de mogelijkheid tot inspraak door middel van het indienen van een zienswijze. De ontwerpvergunning en alle bijbehorende stukken worden dan ook gepubliceerd en voor iedereen openbaar.
Bent u verder niet bezorgd dat lokale politici de lastige keuze moeten maken over het toestaan van hyperscale datacenters? Bent u het daarom eens dat het verstandiger is om de bevoegdheid voor het plaatsen van hyperscale datacenters bij het Rijk te leggen?
Voor hyperscale datacenters spreekt de NOVI voorkeur uit om deze te vestigen aan de randen van Nederland, op locaties waar veel aanbod is van (hernieuwbare) elektriciteit, waar aansluiting op het elektriciteitsnetwerk kan worden geboden en waar ruimte minder schaars is. Daarnaast geeft de NOVI richtingen mee voor het benutten van restwarmte, landschappelijke inpassing en duurzame energie. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters aanscherpen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening komt hier dit voorjaar in een gezamenlijke brief met de Minister voor Klimaat en Energie op terug.
Verder heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in afstemming met de Minister en Staatssecretaris van BZK uw Kamer op 17 december jl. een brief (Kamerstuk 32 813, nr. 968) gestuurd mede n.a.v. vragen van Kamerlid Bontenbal (CDA). Deze brief gaat verder in op de verwachte groei van de datacentersector, de elektriciteitsvraag die daarbij gepaard gaat en de wenselijkheid van datacenters mede gezien schaarse ruimte en de landschappelijke impact.
Bent u om die reden dan ook van plan om als regisseur een leidende rol te nemen om strakke regels rondom water- en elektraverbruik, restwarmte en inpasbaarheid in het landschap bij datacenters vast te leggen?
Zie antwoord vraag 14.
Het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de fractie van JA21 in de provinciale staten van Flevoland op 25 oktober 2021 heeft gesteld aan het college van gedeputeerde staten over het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland?1
Ja.
Was u op de hoogte van het ontgasverbod van Flevoland uit 2018?
Ja en ook van de andere provinciale ontgasverboden. Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden is via meerdere kanalen en vanuit verschillende ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren.
Bent u op de hoogte van de publicatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin is aangegeven dat het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland feitelijk is toegestaan?2
Ja. Wij willen een nationaal verbod op ontgassen direct invoeren, maar dat kan helaas niet. Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving.3, 4
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht in al deze landen.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op5.
De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Flevolandse gedeputeerde Smelik onlangs in de pers deed over deze werkwijze van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)3 en de mededeling aan de provinciale staten van Flevoland waarin zij stelt dat het probleem bij het Ministerie van IenW ligt?4
Ja. Inmiddels heb ik de gedeputeerde van Flevoland persoonlijk gesproken en heeft zij aan mij haar zorgen geuit over het ontgassen in Flevoland.
Bent u het eens met deze uitspraken?
Ik ben het met de gedeputeerde van Flevoland eens dat we varend ontgassen niet meer moeten willen in Nederland. Het ministerie heeft het dan ook destijds als haar taak gezien om met de overige Rijnoeverstaten te komen tot een internationaal verbod op varend ontgassen wat in heel Nederland zal gaan gelden8, 9. Het ministerie ziet het, samen met de ILT, ook als haar taak om de handhaving van de huidige Europese regelgeving die het ontgassen reguleert vorm te geven10. De ILT heeft dan ook ten behoeve van de handhaving een kaart opgesteld waarin wordt aangegeven waar het op grond van de vigerende Europese regelgeving verboden is varend te ontgassen en waar niet. Het bestaan van en een mogelijke verwijzing naar de provinciale verboden doet daar niets aan af, aangezien de provinciale verboden niet geldig zijn op wateren die in het beheer zijn van het Rijk en waar (inter)nationale regelgeving van toepassing is.
Indien u het niet met deze onder vraag 4 genoemde uitspraken eens bent, met welke uitspraken bent u het niet eens en waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien u zich in de onder vraag 4 genoemde uitspraken kunt vinden, wat gaat u hieraan doen?
In het gesprek met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland heb ik duidelijk gemaakt dat er bij de andere verdragsstaten op ambtelijk, diplomatiek, alsook op ministerieel niveau er voortdurend aandacht wordt gevraagd voor een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november jl. is hier weer aandacht voor gevraagd. Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht. Daarnaast zal ik ook persoonlijk overleg voeren over de voortgang van de ratificatie in Frankrijk met de gedelegeerde Minister van Verkeer.
Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce «Varend Ontgassen» (waarin naast het ministerie en de provincies ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Heeft u inzicht in de praktijk op deze vaarroutes met betrekking tot het varend ontgassen?
Bij de invoering van het provinciale ontgasverbod heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar de omvang van het ontgassen in de provincie (Ontgassingen in kaart ten behoeve van een ontgassingsverbod in Flevoland, CE Delft mei 2017). De aantallen van 100 tot 400 lozingen per jaar die in de media worden genoemd komen voort uit dit onderzoek. De provincie Flevoland heeft dit aantal vervolgens nader geduid naar aanleiding van schriftelijke vragen vanuit de Statenfractie van het CDA11.
Bij de totstandkoming van het internationaal afgesproken verbod op varend ontgassen heeft het ministerie in 2016 een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van het varend ontgassen in Nederland, niet specifiek in dunbevolkte gebieden. Hieruit kwam naar voren dat in heel Nederland in 2014 naar schatting ongeveer 3300 ontgassingen hebben plaatsgevonden.
Heeft u inzicht in welke risico’s hieruit volgen voor de volksgezondheid van de inwoners van Flevoland? Waarom publiceert de ILT een kaart waaruit blijkt dat ontgassen op genoemde oppervlaktewateren is toegestaan zonder dat provincie Flevoland daarover is geïnformeerd?
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart is geen gedoogkaart, maar geeft aan waar in Nederland varend ontgassen mogelijk is en waar niet. De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 201912. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
Is volstrekt helder hoe de verdeling van taken en bevoegdheden is tussen provincie, omgevingsdiensten en de ILT? Zo ja, hoe verklaart u het gebrek aan afstemming en communicatie en de tegenstrijdige signalen over het ontgassen? Op welke gebieden ten aanzien van milieubelastende activiteiten, zoals het lozen van afval, het storten van vervuild slib, het storten van bouwstoffen, zijn er nog meer hiaten tussen het beleid van het Ministerie van IenW en de mate waarin het college van gedeputeerde staten van Flevoland hiervan op de hoogte is gesteld, of op de hoogte had kunnen zijn?
Het ministerie streeft er altijd naar om provincies te informeren over het beleid. Vanuit de betreffende wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties ontgassen volgens de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Mogelijke miscommunicatie kan gelegen zijn in het feit dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren en zodanig niet gehandhaafd kunnen worden Rijksinspectiediensten zoals de ILT. In het gesprek met de gedeputeerden is op dit punt helderheid verschaft.
Kunt u aangeven of Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek zelf handhavend kan optreden tegen varend ontgassen langs de kusten van Almere en Lelystad, zoals de ILT aangeeft, of dat deze taak juist expliciet níet bij deze omgevingsdienst is neergelegd?5
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren. De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. De ILT is bij wet aangewezen om op deze bepalingen te handhaven. De provincies zijn niet aangewezen.
De berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt’ en ‘Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?’ en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland' |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1, 2, 3
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet wordt overschreden.
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt. Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht, dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten, interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister – Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten? Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) gesloten?
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen. De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee, wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert. Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan bedrijven?
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens, afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de – in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke normfinanciering.
Het bericht ‘Onderzoek: riolen en bruggen kwetsbaar voor hackers.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Binnenlands Bestuur en AG Connect naar de kwetsbaarheden in industriële controlesystemen waarmee onder meer rioleringen, sluizen en verkeerslichtsystemen worden aangestuurd? Zo ja, hoe beoordeelt u de bevinding dat deze controlesystemen kwetsbaar zijn voor hackers?
Ja. De beveiliging van dergelijke systemen vereist een andere aanpak dan reguliere IT-systemen. Dit komt door de specifieke risico’s die samenhangen met het toepassingsgebied. Deze systemen hebben een langere levensduur en zijn complexer. Juist daarom is er de laatste jaren extra aandacht voor de beveiliging van operationele technologie, bijvoorbeeld in het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector». Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe vaak is het in de afgelopen twee jaar binnen Rijkswaterstaat of ProRail voorgekomen dat een succesvolle aanval is gepleegd op de systemen van bediening, besturing en bewaking? Welke maatregelen zijn binnen het Chief Information Security Officer (CISO) domein genomen om inbreuk op vitale systemen in de toekomst te voorkomen?
De Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) verplicht vitale aanbieders en aanbieders van essentiële diensten incidenten of inbreuken met aanzienlijke gevolgen voor de continuïteit van de verleende dienst te melden bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Er zijn de afgelopen twee jaar geen Wbni-meldingen gedaan door Rijkswaterstaat (RWS). RWS investeert actief in de verbetering van de digitale beveiliging. Zowel via het RWS versterkingsprogramma als ook via het jaarlijkse informatiebeveiligingsbeeld vanuit het CISO-domein worden diverse acties opgesteld en uitgevoerd ten behoeve van de (digitale) veiligheid, zoals uitvoeren van cybertesten als onderdeel van functionele inspectietesten en het oefenen van planvorming tijdens een cybercrisis ProRail heeft systemen voor de besturing van bruggen, tunnels en beveiliging op het spoor. Deze worden (deels) op afstand bestuurd vanuit de Verkeersleiding-posten. Er zijn geen succesvolle (cyber)aanvallen uitgevoerd. Op de essentiële systemen is een zwaar cybersecurity regime van toepassing. Dit regime wordt met regelmaat door externe onderzoeksbureaus getoetst op betrouwbaarheid en werking.
Klopt het dat de kwetsbaarheden in de controlesystemen onder meer worden veroorzaakt door de afwezigheid van beveiligingsupdates en het gebruik van verouderde besturingssystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit beleid, zijn hierover afspraken gemaakt met de aanbieders van de besturingssystemen en wat zijn de kosten hiervan op jaarlijkse basis? Deelt u de mening dat een gebrek aan adequate beveiliging van dergelijke systemen kan leiden tot aanzienlijke (nationale) veiligheidsrisico’s met mogelijk ontwrichtende gevolgen?
De door u genoemde kwetsbaarheden die bij Industriële Controle Systemen (ICS) kunnen ontstaan, kunnen vooral benut worden door hackers indien er koppelingen zijn met het internet waardoor systemen op afstand kunnen worden gemanipuleerd, overgenomen of onklaar worden gemaakt. Risico’s van controle-systemen zijn in het algemeen systeem-, organisatie-, locatie- en tijd specifiek en hangen samen met beveiligingsmaatregelen die door de organisatie zijn getroffen.
Ons beleid is erop gericht organisaties bewust te maken van deze kwetsbaarheden, kennis te delen en te waarborgen dat er maatregelen worden genomen om deze nationale risico’s zoveel mogelijk te verkleinen. Het programma «Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» levert hier een belangrijke bijdrage aan. De uitvoering van het programma wordt bekostigd uit het IenW-budget van de Nationale Cyber Security Agenda (NCSA). Zie voor de inzet van regelgeving ook vraag 6.
Klopt het dat een goedwillende hacker op afstand het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen, dit vervolgens meldde bij de betreffende gemeente, maar het vervolgens maanden duurde voor de benodigde update werd uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken? Bent u het eens dat, gezien de aanzienlijke veiligheidsrisico’s van kwetsbaarheden in het systeem, snelheid hier geboden is?
Uit navraag blijkt geen nadere informatie beschikbaar over een casus van een goedwillende hacker die het rioleringssysteem van een grote gemeente kon overnemen.
Voor de aanpak van de veiligheidsrisico’s die volgen uit kwetsbaarheden in een systeem, zie de beantwoording van vraag 4, 6, 7 en 9.
Kunt u toelichten welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van beveiligingsproblemen en in het bijzonder van het updaten van software van industriële besturingssystemen? Zo ja, welke problemen worden hier ondervonden en wordt in samenwerking met experts gezocht naar oplossingen voor deze problemen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. is voor alle Aanbieders van Essentiele Diensten (AED’s) binnen het IenW-domein de Regeling beveiliging netwerk- en informatiesystemen IenW (MR)2 in werking getreden om de AED’s meer handvatten te bieden bij de uitvoering van hun zorgplicht, waaronder maatregelen op het gebied van detectie en respons en patchmanagement. Met deze MR wordt ook de ILT in staat gesteld hier goed toezicht op te houden. Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) heeft voor het adequaat patchen van industriële besturingssystemen diverse handreikingen opgesteld 3. Daarnaast wordt er regelmatig door het NCSC en de diverse ministeries, samen met leveranciers gesproken over (de noodzaak van) goed patchmanagement. Hierbij wordt samen gewerkt in diverse initiatieven4, bijvoorbeeld in de Cybersecurity Alliantie.
Al deze maatregelen tezamen borgen dat de betreffende organisaties weerbaarder zijn bij cyberrisico’s: ze hebben inzicht in de mate waarop de maatregelen doeltreffend zijn, de risico’s kunnen beter beheerst worden en ze zijn in staat voortdurend bij te sturen.
Welke veiligheidseisen worden gesteld bij de inkoop van software en hardware voor industriële besturingssystemen? Wordt een risicoanalyse uitgevoerd bij de aankoop van de betreffende software en wordt regelmatig getest of beiden voldoen aan de dan geldende veiligheidseisen? Zo ja, wat wordt gedaan met de uitkomsten van de risicoanalyses? Zo nee, waarom niet?
Een overheidsorganisatie die ICT-producten en -diensten inkoopt moet de eisen uit de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) vertalen naar inkoop-contracten en afspraken maken over de naleving van die contracteisen. Het uitvoeren van risicoanalyses en testen is hier onderdeel van. De aanscherping van de nationale veiligheidsrisico’s voor inkoop en aanbesteding is eind 2018 geïmplementeerd door de rijksoverheid. Hiermee is het staand beleid vanuit de rijksoverheid dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur wordt rekening gehouden met eventuele risico’s in relatie tot de leverancier en met het concrete gebruik van de systemen.
Wat is de huidige stand van zaken van het uitvoeren van de aanbevelingen die de Algemene Rekenkamer in 2019 heeft gedaan ten aanzien van de cyberbeveiliging van waterwerken? Welke aanbevelingen zijn reeds overgenomen en uitgevoerd en welke nog niet?
Sinds het rapport van de Algemene Rekenkamer «Digitale Dijkverzwaring» uit 2019 heeft er bij Rijkswaterstaat (RWS) een flinke verbeterslag plaatsgevonden. RWS investeert in verbetering van de digitale beveiliging, via het RWS-versterkingsprogramma. Ik heb uw kamer hierover geïnformeerd in 20205 en onlangs over de laatste stand van zaken via mijn brief «Update Versterken Cyberweerbaarheid in de Watersector» op 2 juni 20216. Sindsdien zijn de maatregelen voor procesautomatisering in de «Cybersecurity Implementatie Richtlijn Objecten» waarmee deze op bredere schaal kunnen worden toegepast. Een andere prioritaire maatregel betreft de aansluiting van extra objecten op het Security Operations Centre (SOC)7 van RWS. Het betreft daarbij objecten, zoals bijvoorbeeld bruggen en sluizen,van het Hoofdwatersysteem (HWS), het Hoofdwegennet (HWN) en het Hoofdvaarwegennet (HVWN). Hiermee kunnen kwetsbaarheden eerder gesignaleerd worden en kan er adequaat actie worden genomen om deze te verhelpen.
In hoeverre worden dreigingsbeelden ingezet en praktisch doorvertaald naar de bescherming van industriële besturingssystemen en in het bijzonder individuele vitale objecten zoals waterkeringen en sluizen?
Dreigingsbeelden worden gedeeld door de veiligheidsdiensten met de betreffende bedrijven en instellingen. Deze maken zelf een doorvertaling naar de systemen in eigen beheer en de organisatie specifieke impact. Vanuit onze beleidsverantwoordelijkheid bieden wij hierbij ondersteuning. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om de juiste maatregelen te implementeren. Waar het aanbieders van essentiële diensten (AED’s) betreft, zien de toezichthouders hierop toe.
Bent u het eens dat bij het keren en beheren van water de fysieke veiligheid van miljoenen Nederlanders op het spel staat? Zo ja, bent u het dan ook eens dat het niveau van cybersecurity van systemen die rioleringen, bruggen en sluizen aansturen aanzienlijk hoger moet liggen dan nu het geval is? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen om dit niveau te verhogen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat het keren en beheren van water cruciaal is voor de bescherming van Nederland. Daarom is «keren en beheren van de waterkwantiteit» een vitaal proces in categorie A (infrastructuur die bij verstoring, aantasting of uitval ernstige gevolgen heeft op economisch, fysiek of sociaal-maatschappelijk vlak met mogelijke cascade gevolgen). Er wordt hard gewerkt aan het verhogen van het niveau van cyberweerbaarheid van vitale objecten binnen dit proces en deze vallen ook onder de Wbni, zie ook mijn antwoord onder vraag 8.
Verder heb ik vanuit mijn systeemverantwoordelijkheid aandacht voor de cybersecurity van systemen die riolering, bruggen en sluizen aansturen. Daarom werken we samen met decentrale overheden om ook hier de cyberweerbaarheid te verhogen en de Nederlandse infrastructuur blijvend te beschermen.