Procedeergedrag van de Rijksoverheid |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Landsadvocaat kost steeds meer miljoenen»?1
Ja.
Kunt u in tabelvorm aangeven wat per ministerie per jaar de afgelopen vijf jaar is uitgegeven aan externe inhuur van juristen? Kunt u per jaar daarvan aangeven wat is uitgegeven aan de landsadvocaat?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Voor de afgelopen vijf jaar valt op basis van informatie van de verschillende ministeries het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Algemene Zaken
0.1
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
2.6
Buitenlandse Zaken
0.2
1.2
Defensie
4.7
0.3
Economische Zaken en Klimaat
2.62
3.23
Financiën
2.0
0.54
Infrastructuur en Waterstaat
3.6
2.5
Justitie en Veiligheid
5.5
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit5
1.5
–
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.4
0.26
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.3
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.3
Totaal
25
14.1
Deze bedragen zijn met het meest recente Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 25 juli 2019 reeds openbaar gemaakt.
Voor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zijn sommige kosten van de landsadvocaat t.b.v. advisering over de jaren 2014 t/m 2018 zowel onder «Kosten landsadvocaat» als onder «Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen» vermeld.
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is eind 2017 ingesteld.
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in totaal voor de afgelopen vijf jaren € 0.1 miljoen.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
0.4
Buitenlandse Zaken
0.2
1.02
Defensie
3.3
–
Economische Zaken en Klimaat3
3.1
0.8
Financiën
1.7
0.2
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
3.8
Justitie en Veiligheid
6.2
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.5
0.2
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.6
0.3
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
0.3
Totaal
23,5
9.2
Voor de jaren 2017 en 2016 geldt dat met het Wob-besluit van 3 oktober 2018 over de kosten van inhuur van de landsadvocaat slechts een totaalbedrag van de bij de rijksoverheid gedeclareerde honoraria van de LA (afgerond op duizendtallen) openbaar zijn gemaakt. Ten behoeve van uw Kamervraag is nu een uitsplitsing per departement gemaakt, waar mogelijk op basis van de in deze jaren daadwerkelijk aan de landsadvocaat betaalde kosten. De bedragen zijn daarnaast afgerond op miljoenen euro’s. De totaalbedragen wijken daardoor enigszins af van de bedragen die eerder in het Wob-besluit zijn gecommuniceerd.
De hogere totaalbedragen in 2017 en 2018 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ten opzichte van voorgaande jaren zijn met name het gevolg van inhuurkosten van inkoopspecialisten. Deze kosten zijn in die jaren administratief aangemerkt als externe juridische inhuur.
De naam van het Ministerie van Economische Zaken is eind 2017 gewijzigd in het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
Algemene Zaken
0.2
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.9
1.7
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
2.1
0.3
Economische Zaken
2.9
0.5
Financiën
2.3
0.3
Infrastructuur en Waterstaat
3.8
4.0
Justitie en Veiligheid
6.0
2.2
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.6
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.6
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.4
0.6
Totaal
22.9
10.7
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1.8
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.2
Defensie
1.5
0.2
Economische Zaken
3.0
0.3
Financiën
2.7
0.2
Infrastructuur en Milieu
3.5
2.7
Justitie en Veiligheid
6.6
3.6
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.3
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.7
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.6
0.6
Totaal
22.0
12,2
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 18 april 2016 reeds openbaar gemaakt.
Algemene Zaken
0.1
–
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.4
4.0
Buitenlandse Zaken
0.2
0.6
Defensie
1.2
0.3
Economische Zaken
3.6
0.4
Financiën
2.4
0.2
Infrastructuur en Milieu
5.2
2.3
Justitie en Veiligheid
6.0
3.3
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.3
0.8
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.5
0.1
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
1.1
1.1
Totaal
23.0
13.1
Deze bedragen zijn met het Wob-besluit over de kosten van de inhuur van de landsadvocaat van 6 mei 2015 reeds openbaar gemaakt.
Hoe verklaart u de stijgende trend in de uitgaven door de overheid aan de landsadvocaat?
Zoals u in bovenstaand schema kunt zien waren de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat de afgelopen jaren vrij constant. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
In welke gevallen kiest de rijksoverheid voor de landsadvocaat en in welke gevallen volstaat een (andere) extern ingehuurde jurist?
Voorop staat dat het merendeel van de juridische aangelegenheden binnen de ministeries zelf wordt afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. De Staat is geheel vrij in de keuze van een advocaat, maar met name om de eenheid in vertegenwoordiging te bevorderen is het van belang dat niet in elke procedure een ander kantoor de belangen van de Staat behartigt. Daarom wordt de Staat in beginsel zoveel mogelijk door hetzelfde advocatenkantoor bijgestaan. Op dit moment is de landsadvocaat verbonden aan het advocatenkantoor Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. In voorkomende gevallen wordt waar nodig gebruik gemaakt van andere advocatenkantoren. Uit het schema bij het antwoord op vraag 2 volgt dat naast de kosten voor de inhuur van de landsadvocaat ook bij elk ministerie overige kosten aan externe inhuur van juridisch advies worden gemaakt. Onder deze post vallen voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen.
Wat is de reden dat ministeries zelf steeds meer juristen en ook eigen advocaten in dienst nemen?
Als uitgangspunt geldt dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Hoe verhoudt deze trend zich tot de ambitie die u in uw brief van 12 juli 2019 hebt uitgesproken, dat «het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid»?2
Bij het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat de inhuur van de landsadvocaat in het grootste deel van de zaken noodzakelijk is daar waar het civiele procedures betreft, waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van deze procedures als gedaagde optreedt. De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staat gelet hierop niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is bovendien het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vraagt om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (Rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Kunt u in het licht van die ambitie aangeven hoe u de externe inhuur van de landsadvocaat en het daarmee gepaard gaande procedeergedrag bij de rijksoverheid gaat terugdringen?
Zie mijn antwoord op vragen 5 en 6.
De (on)mogelijkheid voor volwassenen om geadopteerd te worden |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bijzondere adoptie na dramatisch auto-ongeluk: «Bekroning van ons gezin»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, ondanks dat het familierechtelijk (zijnde juridisch) soms niet het geval is, mensen zich een hecht gezin kunnen voelen en dat in de praktijk ook zijn?
Die mening deel ik. Menselijke gevoelens laten zich niet leiden door juridische kaders.
Kunt u aangeven waarom voor adoptie een leeftijdsgrens gehanteerd wordt, in die zin dat volwassenen alleen in uitzonderlijke situaties geadopteerd kunnen worden?
Adoptie is primair een kinderbeschermingsmaatregel. Adoptie is bedoeld voor kinderen die niet bij hun eigen ouders of een ander gezin (in het land van herkomst) kunnen opgroeien. Deze maatregel heeft betrekking op minderjarige kinderen, zodat de wet een leeftijdsgrens hanteert. De opvoeding en verzorging die het beste voor het belang van het kind worden geacht, staat daarbij centraal. Bij volwassenen ontbreekt het opvoedings- en verzorgingsaspect en is een kinderbeschermingsmaatregel niet aan de orde. Daarom is enkel in zeer uitzonderlijke situaties adoptie van een meerderjarig persoon mogelijk. Het is aan de rechter om in individuele gevallen hierover een oordeel te geven.
Zijn er cijfers bekend over de behoefte van volwassenen, zoals de familie in het bericht, om geadopteerd te worden?
Er zijn mij geen cijfers bekend over de behoefte van volwassenen om geadopteerd te worden. Uit navraag bij de Raad voor de rechtspraak is gebleken dat de informatie gevraagd in vraag 5 niet op een dusdanige manier opgeslagen of bewaard wordt om aan te kunnen hoe vaak een rechter dit in het verleden heeft toegestaan en met welke motivatie.
Kunt u aangeven hoe vaak een rechter dit in het verleden toegestaan heeft en met welke motivatie?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke landen de mogelijkheid bieden om als volwassene geadopteerd te worden?
Het is mij bekend dat in België, Frankrijk en Duitsland adoptie van een meerderjarige mogelijk is, maar er kan dan enkel sprake zijn van een zwakke adoptie. Bij een zwakke adoptie blijven de bestaande familierechtelijke betrekkingen met de geboorteouders bestaan.
Kunt u aangeven welke mogelijke bezwaren er zijn tegen het mogelijk maken van adoptie van volwassenen? Deelt u de mening dat, indien alle betrokkenen dit willen, de wetgever dit niet tegen zou moeten houden?
Ik zie geen reden tot een wetswijziging. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik de reden van het hanteren van een leeftijdsgrens voor adoptie toegelicht. Een bezwaar tegen meerderjarigenadoptie is dat dit zou kunnen leiden tot omzeiling van regelingen waarin afstamming een rol speelt, zoals erfrecht, nationaliteits- en migratierecht, maar bijvoorbeeld ook de overdraagbare melkveefosfaatreferentie.2 Verder blijkt uit de bestaande jurisprudentie dat in een zeer beperkt aantal uitspraken door de rechter is geoordeeld dat op grond van de individuele bijzondere omstandigheden de adoptie van een meerderjarige mogelijk is.3 Daarnaast zijn er ook andere juridische middelen die ingezet kunnen worden om bepaalde praktische problemen op te lossen waar mensen die met elkaar een gezin vormen tegenaan kunnen lopen. Zoals de mogelijkheid om elkaar te machtigen om medische informatie over elkaar te mogen ontvangen van een arts.
Bent u bereid om te reflecteren op een eventuele wetswijziging? Zo ja, wanneer komt u hierop terug? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is het WODC-onderzoek over eenvoudige adoptie, waarnaar in eerdere brieven alsmede in het Regeerakkoord verwezen wordt, gereed?2 3
De verwachting is dat het onderzoek eind dit jaar is afgerond.
Kunt u aangeven wat de precieze vraagstelling is van het WODC-onderzoek?
Het onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de invoering van eenvoudige adoptie, zoals voorgesteld door de Staatscommissie Herijking ouderschap, tegemoet komt aan de behoeftes en belangen van pleegouders die langdurig voor een pleegkind zorgen en de betreffende pleegkinderen en wat de voor- en nadelen van de invoering van eenvoudige adoptie in het Nederlands recht zijn. Of de leeftijd van het pleegkind hierbij een rol speelt, is niet als onderzoeksvraag geformuleerd. Ik ga er vanuit dat als uit het onderzoek blijkt dat dit wel het geval is, de onderzoekers dit aspect in de beantwoording van de onderzoeksvragen zullen meenemen.
Wordt in dit WODC-onderzoek ook de leeftijd van een eventueel (eenvoudig) geadopteerde meegenomen?
Zie antwoord vraag 10.
De benarde situatie van Papoea’s in Indonesië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minstens 182 doden door honger en ziekte in Papoea (Indonesië)»?1
Ja.
Vindt u het ook zorgelijk dat als gevolg van het separatistisch conflict in de Indonesische provincie Papoea er sinds december al minstens 182 mensen door honger of door ziekte om het leven zijn gekomen en dat door de operaties van de Indonesische autoriteiten al meer dan 20.000 mensen noodgedwongen hun huis hebben moeten verlaten? Zo ja, bent u bereid uw zorgen hieromtrent aan te kaarten bij uw ambtsgenoot uit Indonesië? Zo nee, kunt u een toelichting geven?
De Nederlandse regering is bekend met de cijfers die worden gepresenteerd in het rapport van de «Nduga Civil Society Coalition». De Nederlandse ambassade in Jakarta besprak de bevindingen van dit rapport reeds met verschillende stakeholders (waaronder ngo’s, kennisinstituten, overheidsfunctionarissen en de schrijvers van het rapport). Uit deze gesprekken blijkt dat er geen eenduidig beeld bestaat over de aantallen en omstandigheden waaronder deze mensen overleden zijn. De Indonesische regering geeft aan een ander aantal (53) te hanteren als het gaat om het aantal overledenen als gevolg van het conflict in Nduga.
Niettemin vindt de Nederlandse regering dat de situatie in de provincies Papua en West-Papua, met inbegrip van de humanitaire situatie, zorgelijk. Daarom wordt de situatie in Papua, ook die in Nduga, nauwlettend gevolgd en regelmatig besproken met de Indonesische autoriteiten (zie vraag 3).
Wat doet u om de situatie van de Papoea's bij uw Indonesische collega onder de aandacht te brengen? Welke stappen hebt u daartoe in de afgelopen jaren ondernomen? Kunt u een toelichting geven?
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechtensituatie, is vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik op 5 april jl. met mijn Indonesische collega Retno Marsudi over de situatie in Papua gesproken. Op 7 februari jl. heb ik de mensenrechtensituatie in Papua ook besproken met de Indonesische Minister van Justitie en Mensenrechten, Yasonna Laoly. Op hoog ambtelijk niveau wordt eveneens regelmatig over de situatie in Papua gesproken, waaronder ook over dit rapport en de recente ontwikkelingen. Daarnaast vormt de situatie in Papua in EU-verband vast onderdeel van de dialoog met Indonesië. Zo wordt de mensenrechtensituatie in Papua besproken in de jaarlijkse EU-Indonesië Mensenrechtendialoog.
Wat is uw oordeel over de wijze waarop de – dit jaar exact 50 jaar geleden – voormalig Nederlandse kolonie Nieuw-Guinea opging in Indonesië? Wat is op dit moment, naar de huidige maatstaven en met alle informatie die nu beschikbaar is, uw opvatting over de wijze waarop destijds de volksraadpleging is verlopen?
Zoals ook in Kamerbrieven van 28 april 2016, stuk 2420, en 22 november 2005, stuk 30 300 V, nr. 19 is toegelicht, vormt het academische onderzoek van professor Drooglever een nadere bijdrage aan de beschrijving van de eigen geschiedenis van Papua en het verloop van de gebeurtenissen rond de «Act of Free Choice».
Het onderzoek naar die gebeurtenissen laat onverlet dat de regering in het buitenlandse beleid met betrekking tot Indonesië en Papua de bestaande situatie als vertrekpunt neemt. Papua is nu een onderdeel van de Republiek Indonesië en de Nederlandse regering respecteert de territoriale integriteit van Indonesië volledig.
Het lot van de Papua's gaat het kabinet zeker ter harte en de situatie in Papua is, zoals reeds aangegeven, dan ook vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië.
Deelt u de mening dat gezien de historische band en de omstreden rol die Nederland heeft gespeeld bij het onafhankelijkheidstraject van Papoea en de uiteindelijke overdracht van Papoea aan Indonesië, Nederland een verantwoordelijkheid heeft richting de Papoea’s?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw visie op de uitkomsten van het Drooglever-rapport «Een daad van vrije keuze: De Papoea’s van westelijk Nieuw-Guinea en de grenzen van het zelfbeschikkingsrecht»?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Dagelijks rechten geschonden’ inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dagelijks rechten geschonden» over het gevangeniswezen op Sint Maarten?1
Ja.
Deelt u – op hoofdlijnen – de feitelijke constateringen zoals die door de geïnterviewde advocaat worden weergegeven?
Rechtshandhaving en daarmee ook het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Het is niet aan mij om de in het artikel weergegeven constateringen te beoordelen. Echter, van het Ministerie van Justitie van Sint Maarten is nadere informatie ontvangen die in de beantwoording van de vragen is verwerkt.
Vanuit de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten als ook door de afspraken die Minister Dekker en ik in oktober 2018 met Sint Maarten hebben gemaakt ter verbetering van de detentiesituatie, word ik door Sint Maarten op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Over de uitvoering van de gemaakte afspraken is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd2, alsmede over het werkbezoek dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten3. De autoriteiten van Sint Maarten zijn gecommitteerd de detentieomstandigheden verder te verbeteren.
Klopt het dat gedetineerden in de Pointe Blanche-gevangenis 23 uur per dag in hun cel moeten blijven? Geldt dit voor alle gedetineerden of zijn er categorieën gedetineerden waarvoor een minder streng regime geldt? Zijn er in Nederland, binnen het Koninkrijk dan wel in Europees verband of anderszins normen die bepalen hoeveel uren gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven? Hoe verhouden deze normen zich ten opzichte van de situatie in de Pointe Blanche-gevangenis?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten heeft mij laten weten dat de gedetineerden in de Point Blanche gevangenis, conform artikel 30 van het Huishoudelijk reglement penitentiaire inrichtingen, tenminste 2 uur per dag in de buitenlucht verblijven. Eén uur in de ochtend en één uur in de middag. Daarnaast zijn voor een groot gedeelte van de dag de cellen geopend zodat er toegang is tot de galerij.
Daarnaast hebben de autoriteiten aangegeven dat binnen het dagprogramma de gedetineerden de mogelijkheid hebben lessen te volgen. Voorbeelden hiervan zijn de Engelse lessen en algemene educatieve ontwikkeling. Ook hebben gedetineerden de mogelijkheid werk te verrichten in bijvoorbeeld de keuken van de faciliteit, te helpen bij het renoveren van de faciliteiten, en om schoon te maken en/of te verven.
In Nederland hebben gedetineerden recht op minimaal zes uur recreatie per week en één uur per dag verblijf in de buitenlucht (artikel 49 Penitentiaire beginselenwet). Artikel 3 van de Penitentiaire maatregel houdt voorts in dat er in beginsel tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden. Ook volgens de European Prison Rules (die een aanbevelend karakter hebben) en de standaarden van het Europees Comité tegen Foltering (CPT) geldt minimaal één uur per dag in de buitenlucht als uitgangspunt. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat geen harde normen over het aantal uren dat gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toetst de combinatie van detentieomstandigheden, en neemt de mogelijkheid van verblijf buiten een cel mee in de beoordeling.
Klopt het dat er in de gevangenis op Sint Maarten geen mogelijkheden zijn voor resocialisatie of psychiatrische hulp? Bestaat er op Sint Maarten – binnen of buiten de gevangenis – een vorm van reclassering dan wel Forensisch Psychiatrische Dienst? Klopt het dat de Mental Health Foundation slechts uit twee forensische psychiaters bestaat en dat deze op het punt staan om te vertrekken? Hoe wordt op Sint Maarten vorm en inhoud gegeven aan opdrachten van rechters die in hun vonnis (bijvoorbeeld) reclasseringsbegeleiding opleggen?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten geeft aan dat reclassering beschikbaar is en een rol speelt in de trajecten voor en na invrijheidsstelling. De capaciteit en mogelijkheden op het eiland zijn echter beperkt. Gevangenen hebben toegang tot maatschappelijk werkers en er wordt op dit moment een gedragstherapeut geworven, zodat aan specifieke doelgroepen de benodigde zorg en begeleiding kan worden geboden. Ook geeft het Ministerie van Justitie aan dat er een schema is opgezet voor tijdelijke vervanging van psychiaters die op korte termijn vertrekken, totdat nieuwe psychiaters zijn aangenomen.
Klopt het dat op Sint Maarten momenteel nauwelijks daadwerkelijk mensen in voorlopige hechtenis worden genomen omdat er geen plek is in de gevangenis? Is er sprake van een vorm van heenzendbeleid of worden alle verdachten (al dan niet onder voorwaarden) heengezonden? Welke gevolgen heeft dit voor lopende opsporingsonderzoeken, maar ook: welke gevolgen heeft dit voor het functioneren van de rechtsstaat op Sint Maarten in meer algemene zin?
De vragen met betrekking tot het heenzendbeleid zal ik doorgeleiden naar de verantwoordelijke autoriteiten op Sint Maarten. Het betreft immers de rechtsgang van Sint Maarten. Ik kan niet beoordelen welke specifieke gevolgen dit heeft voor lopende opsporingsonderzoeken en het functioneren van de rechtsstaat.
De Minister van Justitie van Sint Maarten heeft mij per brief (d.d. 31 mei 2019) aangegeven dat de totale detentiecapaciteit van Point Blanche 86 plaatsen betreft. Tevens heeft mij het bericht bereikt dat de jeugdinrichting (Miss Lalie Center) momenteel is opgestart met de opening van een vleugel.
Hoe verhoudt de in het artikel geschetste situatie zich tot de maatregelen die de regering van Sint Maarten neemt of dient te nemen in het kader van het intensieve toezicht dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft opgelegd aan het Koninkrijk naar aanleiding van de Corallo-zaak? Kunt u – in het licht van het artikel – schetsen of de voorgenomen technische bijstand en verbetermaatregelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan het creëren van een situatie die voldoet aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Over het toezicht door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in de zaak Corallo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken u uitvoerig per brief (d.d. 12 juni 2019) geïnformeerd. De Minister van Buitenlandse Zaken gaf aan dat het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers komend najaar een appreciatie aan het Koninkrijk zal geven over het actieplan dat het Koninkrijk op 9 april 2019 namens Sint Maarten aanbood aan het Comité van Ministers. In het ingediende actieplan staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. De uitvoering van dit actieplan draagt bij aan de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het EHRM in de zaak Corallo, zodat het Comité van Ministers tot beëindiging van toezicht kan besluiten.
Kunt u zich voorstellen dat de in het artikel geschetste situatie – in het bijzonder de situatie dat nieuwe verdachten bij gebrek aan plaats in de gevangenis worden heengezonden – ernstige zorgen baren, met name daar waar het gaat om de effectiviteit van de actuele rechtshandhaving op Sint Maarten? Kunt u aangeven of u – liefst in overleg met de regering op Sint Maarten – voor u zelf een soort ondergrens hebt gedefinieerd ten aanzien van de detentie-situatie op Sint Maarten?
Ik beschouw deze signalen met betrekking tot de feitelijke sanctie-uitvoering als zorgwekkend. Sint Maarten is gehouden aan diverse internationale standaarden.
De ondergrens ten aanzien van de situatie in detentie vloeit voort uit het EVRM, waaronder artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke behandeling) en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Met betrekking tot capaciteit kan ik melden dat inmiddels elf containercellen van Bonaire zijn overgebracht naar Sint Maarten. Met deze stap kan gewerkt worden aan een uitbreiding van het aantal plaatsen in Point Blanche.
Het bericht ‘Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers’ |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Apple deelde herleidbare, persoonlijke gegevens bij opnames Siri-gebruikers»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Waren de signalen uit het bericht, over vermeende schending van de privacy door Apple, al eerder bekend bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die toezicht houdt op het gebruik van persoonsgegevens door organisaties?
Het fenomeen van afluisteren via smart speakers was bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) bekend.
Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens actie(s) ondernomen richting Apple nadat vorige maand al naar buiten kwam dat Apple-medewerkers meeluisteren naar persoonlijke informatie van gebruikers, zoals medische gegevens?2 Zo ja, welke actie(s)?
De Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) kent het zogeheten één-loketmechanisme. Dit houdt in dat organisaties die grensoverschrijdende verwerkingen van persoonsgegevens uitvoeren nog maar met één privacytoezichthouder zaken hoeven te doen. Die wordt de «leidende toezichthouder» genoemd. De Ierse privacytoezichthouder is de leidende toezichthouder voor Apple. De AP is zogeheten «betrokken toezichthouder». Ik heb begrepen van de AP dat zij regulier contact heeft met de Ierse privacytoezichthouder, zowel bilateraal als binnen de (European Data Protection Board (EDPB) en dat de Ierse privacytoezichthouder op de hoogte is van deze kwestie (evenals vergelijkbare recente kwesties). De AP heeft overigens de mogelijkheid om kwesties onder de aandacht te brengen van de leidende toezichthouder als deze daarvan nog niet op de hoogte is.
Deelt u de mening dat, indien de berichtgeving klopt, het zeer kwalijk is dat herleidbare, persoonlijke gegevens, afkomstig van gebruikers van in dit geval een spraakherkenningssysteem, worden gedeeld met derden?
Het delen van persoonsgegevens met derden is niet per definitie een kwalijke zaak. Het is van belang dat bedrijven binnen de geldende wet- en regelgeving persoonsgegevens kunnen delen met derde partijen, zodat zij deze gegevens kunnen analyseren om bepaalde producten of bedrijfsprocessen te optimaliseren.
Blijkens de berichtgeving en de reactie die Apple daarop heeft gegeven zijn er, naast de opnamen van de gesprekken, ook gegevens meegestuurd die maken dat de opnames herleidbaar werden tot een specifiek natuurlijk persoon, waardoor er sprake is van verwerking van persoonsgegevens. Indien deze verwerking zonder juiste rechtsgrondslag plaatsvindt -zoals de berichtgeving suggereert- dan is dat niet alleen kwalijk, maar ook onrechtmatig.
Is bij het op deze wijze delen van persoonsgegevens volgens u sprake van inbreuk op de privacy?
De privacy van personen kan worden geraakt wanneer er op onrechtmatige wijze persoonsgegevens worden gedeeld. Het is echter aan de AP om te bepalen of de verwerking van persoonsgegevens in kwestie onrechtmatig was.
Kunt u – in het kader van de juridische bescherming van burgers – uitleggen welke regelgeving hier primair van toepassing is? Is dat de Algemene verordening gegevensbescherming (inclusief alle daarbij behorende wet- en regelgeving) of is dat het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder de artikelen 139a en volgende? Tot welke instantie zouden burgers en/of bedrijven zich primair moeten richten bij (vermeende) situaties van stiekem afluisteren zoals bedoeld in deze Kamervragen, de Autoriteit Persoonsgegevens dan wel de politie en/of het openbaar ministerie?
De AVG betreft de relevante regelgeving om het gedrag van Apple aan te toetsen. De kernvraag daarbij is of Apple zich kan beroepen op een geldige verwerkingsgrondslag als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de AVG. De uiteindelijke beoordeling van deze vraag in een feitelijke situatie is aan de bevoegde toezichthoudende autoriteit.
Nederlandse ingezetenen kunnen bij de AP een klacht indienen over de wijze waarop een verwerkingsverantwoordelijke omgaat met jouw persoonsgegevens. De AP is vervolgens op grond van de AVG verplicht om ofwel zelf deze klacht in behandeling te nemen of deze door te sturen naar de leidende toezichthouder in Ierland. De Ierse toezichthouder treedt in overleg met de andere betrokken toezichthouders. Als zij van mening zijn dat er sprake is van onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, dan kunnen er verschillende maatregelen worden getroffen, waaronder het opleggen van een bestuurlijke boete (waarbij deze boete kan oplopen tot 20.000 euro of voor een onderneming tot 4% van de totale wereldwijde jaaromzet in het voorafgaande boekjaar). De Ierse toezichthouder stuurt vervolgens zijn besluit naar de AP en de AP zorgt voor doorgeleiding aan de Nederlandse klager. Als deze niet tevreden is over de klachtafhandeling of het besluit van de Ierse toezichthouder, dan kan de betrokkene in Nederland in bezwaar gaan en uiteindelijk beroep instellen bij de Nederlandse bestuursrechter.
Het heimelijk afluisteren van gesprekken is in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht strafbaar gesteld in de artikelen 139a en verder. Bij de vraag of sprake is van strafbare handelingen is onder meer van belang waar de desbetreffende handelingen hebben plaatsgevonden en of aan alle bestanddelen van de strafbaar gestelde handeling is voldaan. Het is aan het Openbaar Ministerie en in voorkomend geval de strafrechter om hierover te oordelen.
Bent u bereid Apple om een reactie op de berichtgeving te vragen, daar het bedrijf dat afgaande op het artikel van de NOS tot dusver niet heeft willen doen?
Apple heeft inmiddels een reactie op de berichtgeving op zijn eigen website geplaatst. Die houdt, kort gezegd, in dat het bedrijf voorlopig geen audio opnames meer beluistert, maar alleen computer gegenereerde transcripties van gesprekken verwerkt. Na een software-update zal Apple het beluisteren van audiofragmenten voortzetten, maar alleen van betrokkenen die zich hier vrijwillig voor hebben aangemeld. Het beluisteren van de fragmenten zal alleen worden gedaan door medewerkers van Apple. Deze medewerkers zullen onbedoelde Siri-aanvragen direct verwijderen.
Bent u bereid van Apple te eisen dat het bedrijf per direct maatregelen neemt om de privacy van gebruikers van zijn producten/diensten, waaronder spraakherkenning, te waarborgen? Welke (juridische) mogelijkheden hebt u daartoe?
Het is aan de bevoegde privacytoezichthouders in de EU om een onderzoek te starten naar het handelen van Apple. Indien er onderzoek wordt gedaan, is het wederom aan de desbetreffende toezichthouder om op basis van dat onderzoek te bepalen of Apple al dan niet maatregelen dient te nemen. Het is dan ook niet aan het kabinet om een dergelijk verzoek aan Apple te richten, noch om eisen te stellen aan het handelen van Apple.
Overigens heeft Apple in zijn reactie wel aangegeven dat het een aantal maatregelen heeft genomen en nog zal nemen, zie daarvoor het antwoord op vraag 7.
Wijzen incidenten als die bij Apple, maar ook bij andere techbedrijven, volgens u op het bestaan van een «privacyprobleem» in deze sector?
Het feit dat zich een aantal incidenten bij verschillende bedrijven heeft voorgedaan, wijst niet direct op een «privacyprobleem» in de gehele sector.
Specifieke incidenten met het analyseren van spraakgegevens voor productverbetering wijzen er wel op dat er meerdere bedrijven lijken te zijn die hierbij niet binnen de wettelijke kaders zijn gebleven. Gelet op hun onafhankelijkheid, is het aan de verschillende Europese toezichthouders zelf om te bepalen of zij ambtshalve optreden tegen bedrijven die de fout in gaan en hoe zij met eventuele klachten van betrokkenen omgaan.
Bent u van mening dat wet- en regelgeving op dit moment voldoende toereikend zijn om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen? Waar schiet deze wet- en regelgeving mogelijk nog tekort?
De wet- en regelgeving acht ik op dit moment in het algemeen inderdaad toereikend om de privacy van consumenten van techproducten en -diensten te beschermen.
In lijn met de kabinetsvisie op horizontale privacy ziet het kabinet in dit verband evenwel twee onderwerpen waar het juridisch kader mogelijk nog tekortschiet en die het kabinet aan de orde wil stellen bij de evaluatie van de AVG, die uiterlijk mei 2020 moet zijn afgerond.3
Ten eerste is het kabinet van mening dat grote techbedrijven, ook als zij rechtmatig handelen, enorme hoeveelheden gegevens kunnen verzamelen en gebruiken. Het kabinet wil kijken of de hoeveelheid gegevens die deze bedrijven verzamelen, kan worden beteugeld. Ten tweede wil het kabinet dat wordt geëvalueerd of de normen uit de AVG wel voldoen om de risico’s van profilering tegen te gaan, specifiek wanneer profilering leidt tot prijsdiscriminatie of zelfs tot uitsluiting van bepaalde groepen voor sommige producten of diensten.
Wat kunt u doen om consumenten van techproducten en -diensten beter bewust te maken van de risico’s die zij lopen bij het gebruik ervan ten aanzien van privacy, maar bijvoorbeeld ook spionage (via zogeheten «spyware»)?
Het kabinet vindt het belangrijk om het privacybewustzijn van burgers te vergroten en zal daarom in het voorjaar van 2020 een publiekscampagne starten over de privacyrisico’s bij het gebruik van digitale applicaties. In deze campagne wordt aandacht besteed aan de risico’s die burgers lopen als ze persoonlijke data delen.
Verder werkt Tilburg University aan een rapport over eventuele verdere regulering van «spyware» en de vermindering van de privacyrisico’s die aan deze producten kleven. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2020 verwacht en zal hopelijk inzichtelijk maken in hoeverre er verdere maatregelen genomen moeten worden om de privacyrisico’s bij deze producten verder in te dammen.4
Het ongevraagd ontvangen van seksueel getinte afbeeldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarom vrouwen ongevraagd dickpics krijgen (en mannen ermee wegkomen)» en kent u de site «Pak de dickpics strafrechtelijk aan»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat het ongevraagd aan iemand anders sturen van zogenaamde «dickpics» strafbaar kan zijn op grond van onder andere artikel 240 lid 2 van het wetboek van Strafrecht en dat daartegen aangifte mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
In artikel 240 lid 2 Sr. is het strafbaar gesteld om een afbeelding of voorwerp dat aanstotelijk is voor de eerbaarheid aan iemand, anders dan op diens verzoek, toe te zenden. Onder aanstotelijk voor de eerbaarheid wordt volstaan de in Nederland heersende zeden, de opvattingen van een belangrijke meerderheid van de Nederlandse bevolking.
Op grond van welke andere strafbare bepalingen kan het versturen van dickpics eventueel strafbaar zijn?
Wanneer een dergelijke afbeelding naar een zestienminner wordt verstuurd kan sprake zijn van strafbaarheid. Art. 240a Sr stelt nl. strafbaar het zenden van een schadelijke afbeelding naar iemand die de leeftijd van zestien nog niet heeft bereikt.
Wanneer de verzender van een dergelijke afbeelding de leeftijd van achttien nog niet heeft bereikt, kan o.a. sprake zijn van het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie als bedoeld in art. 240b Sr.
Hoeveel aangiftes zijn er het afgelopen jaar gedaan vanwege het ongevraagd toesturen van dickpics of andere afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid?
Het ongevraagd toesturen van seksueel getinte afbeeldingen naar volwassenen, die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid van personen (zoals dergelijke afbeelding) wordt bij de politie niet als zodanig bijgehouden.
Deelt u de mening dat het ontmoedigend werkt voor het doen van aangifte en dat het delict onbestraft zal blijven als de politie geen onderzoek zal gaan doen naar een aangifte van één enkele dickpic, zoals gesteld door een woordvoerder van de politie in het genoemde bericht? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat vindt u van de uitspraak van die woordvoerder? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Iedere melding van een zedendelict wordt serieus genomen en behoeft maatwerk waarbij in de behandeling ervan onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van acuut gevaar voor herhaling of wanneer er zogeheten vluchtige sporen bij een slachtoffer veiliggesteld kunnen worden. Ook misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn, krijgen altijd voorrang. In prioritering van opsporingszaken kan het voorkomen dat een zaak waarbij sprake is van aanstoot voor de eerbaarheid een lagere prioriteit krijgt dan een acute (kinder)misbruikzaak. Hierbij speelt de beoordeling van het OM een grote rol.
Deelt u de mening dat aangiftes wegens het ongevraagd toezenden van afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid serieus genomen moeten worden en wel zouden moeten kunnen leiden tot onderzoek en eventueel vervolging? Zo ja, waarom, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de woordvoerder van de politie en hoe gaat u zorgen dat dergelijke aangiftes wel serieus genomen gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Seksueel misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Buitenweg (GroenLinks) over seksueel misbruik door tantramasseurs (antwoorden ontvangen 1 november 2018)? Kent u het bericht «De vrouwen vertrouwden hun tantramasseur volledig»? Kent u het bericht «Als tantra naar seksueel misbruik neigt: vijf oud-cursisten over The New Tantra»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde publiekscampagne om de meldingsbereidheid bij slachtoffers van seksueel misbruik te vergroten en het zoeken van hulp te vergemakkelijken?
Dit najaar start de Minister voor Rechtsbescherming een publiekscampagne gericht op het vergroten van de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksuele misdrijven. Naar verwachting zal de campagne drie jaar duren en van start gaan op 25 november 2019, de internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen.
In de campagne zullen de (anonieme) ervaringen van slachtoffers van seksueel geweld in beeld komen. Momenteel worden gesprekken gevoerd met slachtoffers die bereid zijn ervaringen te delen. De verhalen van deze slachtoffers zullen worden verwerkt in de campagne.
Weet u inmiddels hoeveel meldingen en aangiften er het afgelopen jaar tegen tantramasseurs zijn gedaan wegens delicten die onder seksueel misbruik geschaard kunnen worden? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit tot vervolging, respectievelijk strafrechtelijke sancties geleid?
Uit gegevens van de politie blijkt dat er sinds 1 januari 2018 vijf keer aangifte is gedaan van seksueel misbruik waarbij een tantramasseur of -therapeut is betrokken. In twee gevallen is het strafdossier ter beoordeling ingezonden naar het OM. In beide gevallen is overgegaan tot vervolging. De twee zaken zijn momenteel onder de rechter.
Weet u inmiddels hoeveel meldingen er bij de Centra voor Seksueel Geweld tegen tantramasseurs zijn gedaan? Zo ja, hoeveel meldingen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Overall zijn er in 2018 3.250 meldingen gedaan bij de Centra voor Seksueel Geweld (CSG). Het is niet bekend of er meldingen zijn gedaan van seksueel geweld door tantramasseurs, omdat de CSG dergelijke informatie niet registreren. De CSG leveren medische en psychische hulp aan slachtoffers van seksueel geweld, en richten zich niet op het registreren van de identiteit van daders.
Acht u het nodig om ter wille van het krijgen van beter inzicht in de problematiek van tantramisbruik meer informatie te krijgen over het aantal meldingen en aangiften? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksueel misbruik moeten altijd in staat zijn om melding en aangifte te doen. Zedenmisdrijven hebben doorgaans grote impact op slachtoffers. Slachtsoffers van seksueel misbruik door tantramasseurs kunnen terecht bij een van de Centra voor Seksueel Geweld, en zij kunnen een melding doen bij het Meldpunt Tantramisbruik. Ook kunnen zij aangifte doen bij de politie. Bij de politie zijn gespecialiseerde zedenrechercheurs die goed contact hebben met de oprichters van het Meldpunt Tantramisbruik.
Gelet op het beperkt aantal meldingen en aangiften, zie ik op dit moment geen aanleiding tot additionele maatregelen om de problematiek nog nader in kaart te brengen dan nu al het geval is.
In hoeverre verrichten tantramasseurs therapeutische handelingen met de intieme delen? Zijn deze masseurs altijd (para)medische professionals, zoals artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die dergelijke handelingen mogen verrichten? Zo nee, wat kunnen de juridische gevolgen voor tantramasseurs zijn die niet tot deze beroepsgroep behoren en deze handelingen toch verrichten?
Het beroep van tantramasseur is geen wettelijk beschermd beroep. Iedereen mag het beroep uitvoeren. Wie tantramassages geeft, moet zich te houden aan de algemene wettelijke normen.
In het verleden is onderzocht of de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) mogelijkheden biedt om toezicht te houden op tantramasseurs (zie: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1712). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat de activiteiten van tantramasseurs niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz, en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie.
Slachtsoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag door tantramasseurs wordt geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Is het mogelijk dat gemeenten slechts vergunningen aan tantramasseurs verlenen onder de voorwaarde dat het een (para)medische professional is die zich moet houden aan de protocollen van een beroepsgroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En zo nee, acht u het wenselijk en mogelijk dat bij wet wordt geregeld dat het geven van tantramassage, ook buiten de prostitutiesector, vergunningplichtig wordt met als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een erkende beroepsvereniging?
Onder de geldende wet- en regelgeving is er geen vergunning vereist voor de uitoefening van het beroep van tantramasseur. Het beroep van tantramasseurs is geen wettelijk beschermd beroep. Het verlenen van een vergunning aan tantramasseurs onder voorwaarde dat zij (para)medische professionals zijn, is dan ook niet mogelijk. Een vergunning is wel vereist als een tantramasseur bedrijfsmatig en uitdrukkelijk seksuele handelingen verricht, omdat er dan feitelijk sprake is van prostitutie.
Ik zie momenteel geen aanleiding om het beroep van tantramasseur wettelijk te reguleren. Slachtsoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag door tantramasseurs wordt geadviseerd aangifte te doen bij de politie. Als een tantramasseur wordt veroordeeld voor seksueel misbruik, kan de rechter een beroepsverbod opleggen.
Beschikt u inmiddels wel over informatie over de aard en omvang van de maatregelen die gemeenten nemen tegen tantramasseurs? Zo ja, kunt u die informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft geen signalen ontvangen dat er sprake is van structurele problematiek rondom tantramasseurs.
Deelt u de mening van de in het tweede bericht genoemde vertegenwoordiger van de politie dat «de beschreven gang van zaken bij The New Tantra «ontzettend op het randje»» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is altijd onacceptabel. Elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 34 843, nr. 1) en in eerdere antwoorden op Kamervragen van het lid Kuiken (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 495), is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.
Ik acht het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan melding doen. Het is dan ook goed dat is geadviseerd om melding te doen van mogelijk seksueel misbruik bij The New Tantra. De politie heeft evenwel bevestigd dat zover bekend, de oproep tot op heden niet heeft geleid tot aangiftes.
Heeft het advies om melding te doen van seksueel misbruik bij The New Tantra tot meldingen en/of aangiftes geleid? Zo ja, hoeveel meldingen en/of aangiften betreft dit en wat is de aard daarvan?
Zie antwoord vraag 9.
Branden in Aramese dorpen in Turkije |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Christelijke dorpen in Turkije geteisterd door brand»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de afgelopen weken diverse branden schade hebben aangericht in Aramese dorpen in de Turkse provincie Mardin die worden bevolkt door Oosterse christenen, en dat ook het eeuwenoude Mor Hananyoklooster werd getroffen?
De branden hebben schade aangericht aan de omgeving van Aramese, gemengde Aramees/Koerdische en Koerdische dorpen in de regio. De branden hebben de dorpen zelf niet bereikt. De rook van de branden is wel tot in de dorpen gekomen. Hetzelfde geldt voor het Mor Hananyo (of Deyrulzaferan) klooster: de landerijen eromheen zijn voor een groot deel afgebrand, maar de branden hebben het klooster zelf niet bereikt.
Beaamt u dat deze branden onderdeel lijken te zijn van systematische benadeling van, of aanvallen op Turkse christenen door middel van onder meer brandstichting, berovingen en dreigingen, waarbij Turkse autoriteiten niet altijd ingrijpen?
De ambassade in Ankara onderhoudt nauw contact met de Aramese gemeenschap en NGO’s die zich bezighouden met de rechten van minderheden in Turkije. Ook over deze branden is contact geweest met de Aramese gemeenschap enerzijds en de lokale Turkse autoriteiten anderzijds. Bovendien heeft Nederland dit onderwerp op hoog niveau onder de aandacht gebracht bij het Turkse Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hieruit is de indruk ontstaan dat de autoriteiten zich hebben ingezet voor de bestrijding van de branden, en dat de bestrijding van de branden in deze regio niet substantieel lijkt af te wijken van hoe bosbranden in andere regio’s van Turkije in de afgelopen weken zijn bestreden.
In hoeverre is hier sprake van verwijtbare nalatigheid van Turkse autoriteiten, ook bijvoorbeeld inzake het onderhoud van elektriciteitsinfrastructuur in of rond deze dorpen?
De staat van de infrastructuur in en rond deze dorpen is vergelijkbaar met die in en rond andere plaatsen in het zuidoosten van Turkije.
Indien dit er sprake is van nalatigheid, veroordeelt u dit, en bent u bereid de negatieve gevolgen van de branden en andere bedreigingen aan te kaarten bij de Turkse overheid, juist gezien de van oudsher gemarginaliseerde positie van (Aramese) christenen in Turkije?
Mij is niet gebleken dat er sprake is van op de (Aramese) christenen gerichte nalatigheid. De positie van (Aramese) christenen wordt door Nederland met regelmaat aan de orde gesteld in contacten met de Turkse autoriteiten, als genoemd laatstelijk op hoog niveau naar aanleiding van de genoemde branden.
Het nieuwe record: ministeries geven 25 miljoen euro uit aan inhuur landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ministeries in 2018 een recordbedrag hebben uitgegeven aan het inhuren van de landsadvocaat, namelijk 25 miljoen euro? Hoe verklaart u deze toename?1
Voorop staat dat het de taak van de overheid is om spaarzaam om te gaan met overheidsgelden. In dat licht wordt er ook kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Het merendeel van de juridische aangelegenheden wordt binnen de ministeries zelf afgehandeld. Niettemin maken alle ministeries ook gebruik van de diensten van de landsadvocaat. Het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld, betreft civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Naast deze civiele procedures, wordt de landsadvocaat soms ook ingeschakeld in bestuursrechtelijke zaken. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. Het is moeilijk aan te geven waarom de kosten van inhuur van de landsadvocaat in 2018 hoger zijn uitgevallen dan in voorgaande jaren. Een mogelijke verklaring kan worden gevonden in het feit dat procedures complexer zijn geworden. Daarnaast zijn deze kosten soms ook incident gedreven. Uit het top 10- overzicht van zaken met hoge uitgaven aan de landsadvocaat volgt bijvoorbeeld dat er dit jaar veel kosten gemoeid zijn met het advies voor het project GrIT van Defensie en de herziening Gasgebouw bij het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Als uitgangspunt geldt echter dat de Staat en zijn bestuursorganen ervoor zorg dragen dat voldoende juridische deskundigheid aanwezig is binnen de rijksoverheid, zodat gepaste terughoudendheid kan worden betracht bij het inschakelen van de landsadvocaat en andere externe juridische bijstandsverleners in zaken waarin bijstand niet in de wet is voorgeschreven. Een aantal ministeries en uitvoeringsorganisaties heeft eigen advocaten in dienst, zodat ook voor de verplichte procesvertegenwoordiging in veel voorkomende civiele zaken niet langer in alle gevallen van externe juridische dienstverlening gebruik gemaakt hoeft te worden. Ook wordt binnen de juridische functie van het Rijk samengewerkt en over en weer een beroep op elkaar gedaan bij sommige gecompliceerde adviesvragen om een onnodig beroep op de landsadvocaat te voorkomen.
Vindt u deze ontwikkeling, dat meer dan ooit is uitgegeven aan de landsadvocaat, niet ongewenst? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk is het belangrijk om de kosten voor inhuur van de landsadvocaat zo laag mogelijk te houden. Daar wordt zoals u bij het antwoord op vraag 1 kunt lezen ook het nodige aan gedaan. Zoals aangegeven betreft het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is. Voor het volledige beeld mag bovendien niet onvermeld blijven dat de Staat in het overgrote deel van de procedures als gedaagde optreedt. In dergelijke procedures wordt het in het belang van Nederland geacht om verweer te voeren.
Hoe kunt u uitleggen dat nu een nieuw record wordt gevestigd aan uitgaven door ministeries aan de landsadvocaat, onder andere om te procederen tegen burgers, terwijl al jaren onvoldoende geld naar de rechtsbijstand van diezelfde burgers gaat?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 1 en 2 wordt kritisch gekeken naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur van de landsadvocaat en zijn de kosten met name gemaakt in civiele procedures waarbij vertegenwoordiging door een advocaat verplicht is en waarin de overheid als gedaagde partij optreedt. De inzet van de landsadvocaat enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn echter twee in hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van de landsadvocaat is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht. Daarom wordt de landsadvocaat tegen een marktconform tarief vergoed.
Staat deze toename van uitgaven aan de landsadvocaat daarnaast niet haaks op uw plannen om als overheid juist minder te juridiseren en te procederen, juist een van de onderdelen van uw omstreden plannen voor de stelselherziening van de gesubsidieerde rechtsbijstand die wel op steun kan rekenen?
De kosten voor de inhuur van de landsadvocaat staan gelet op het antwoord op bovenstaande vragen niet haaks op wat ik in de contourennota rechtsbijstand heb aangegeven, namelijk dat het terugdringen van onnodige juridisering begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven. Daarbij is met name het bestuursrecht een belangrijke inhoudelijke prioriteit. De overheid is wederpartij in circa 60 procent van de zaken waarin gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Deze 60 procent is als volgt opgebouwd: 13 procent asiel- en vreemdelingenzaken, 29 procent strafrechtzaken, 7 procent BOPZ en 11 procent overig bestuursrecht. Het kabinet wil het aantal onnodige procedures in het bestuursrecht, waaronder procedures waarin sprake is van rechtsbijstand, terugdringen. Het aanpassen van procedeergedrag van de overheid en het voorkomen van onnodig procederen vragen om inzicht in de complexe dynamiek en samenhangende factoren die kunnen aanzetten tot het procederen tegen overheidsbesluiten. Dit aanpakken vraagt om een brede samenwerkingscoalitie en om het bundelen van denkkracht. Binnen de aanpak is onder meer sprake van aandacht voor (rijks)beleid en wet- en regelgeving enerzijds en voor procedeergedrag van overheden anderzijds. Daarnaast is er aandacht voor betere communicatie en passend contact. In mijn brief van 12 juli jl. heb ik dit toegelicht.
Hoe verklaart u dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid koploper is als het gaat om het inhuren van de landsadvocaat, namelijk voor 5,5 miljoen euro?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is met haar zbo’s, agentschappen, diensten en taakorganisaties als het OM en de politie één van de grootste ministeries van Nederland. In dat licht is het niet vreemd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid meer dan andere departementen uitgeeft aan de inhuur van de landsadvocaat. De uitgaven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan de landsadvocaat voor het jaar 2018 waren overigens lager dan in voorgaande jaren (2014–2017).
Hoe verklaart u de forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie, die nu op twee staat?
De forse stijging aan uitgaven bij het Ministerie van Defensie is primair te wijten aan ondersteuning in het kader van de aanbesteding van het project Grensverleggende IT (GrIT), een bijzonder groot en complex IT-project, waarbij de complete IT-infrastructuur van Defensie wordt vervangen. Om alle ontwikkelingen in de IT-markt te kunnen volgen en door te vertalen naar moderne IT heeft Defensie met GrIT gekozen voor een intensieve samenwerking met de markt, waarbij Defensie wel zelf de regie houdt. Deze vorm van publiek- private IT-samenwerking op deze schaal is nieuw in Nederland en vraagt om extra juridische aandacht. Defensie beschikt weliswaar over veel juridische kennis, alleen op dit specifieke vlak is de kennis niet voldoende. Gezien de omvang en het belang van dit project maakt Defensie daarom gebruik van de specifieke kennis van de landsadvocaat. Daarnaast hebben zaken op het gebied van personenschade (bv. chroom-6 zaken, PTSS-zaken veteranen, letselschade), onrechtmatige daad (bv. zaken gerelateerd aan Nederlands Indië en Srebrenica), pensioenrecht (bv. AOW-gat, overgang van eindloonstelsel naar middelloonstelsel) en aan aantal kort gedingen naar aanleiding van aanbestedingen tot extra kosten geleid. De landsadvocaat is ingeschakeld als procesvertegenwoordiger of als adviseur omdat de benodigde kennis en capaciteit niet aanwezig is binnen Defensie.
Klopt het dat het bedrag van 25 miljoen euro dat aan de landsadvocaat wordt uitgegeven nog los staat van de juridische kosten die binnen de ministeries worden gemaakt? Zo ja, hoe hoog zijn deze kosten? Kunnen deze ook in een overzicht per ministerie worden verstrekt, zodat het totaal kan worden vastgesteld?
Naast de kosten die aan de landsadvocaat worden besteed, worden nog overige kosten voor externe inhuur van juridisch advies gemaakt. U kunt een groot gedeelte van deze kosten terugvinden in de bijlagen bij de jaarverslagen van ieder ministerie onder de post externe inhuur juridisch advies.2 Onder deze post valt voor de meeste departementen onder andere de overige advocatenkosten, de inhuur van advisering bij de voorbereiding van (specialistische) wet- en regelgeving en juridisch advies over bestaande regelgeving en het inhuren van juridische capaciteit voor de reguliere processen waar extra personele capaciteit op nodig is. Bijvoorbeeld om achterstanden bij bezwaar weg te werken of tijdelijk een zieke werknemer te vervangen. Voor het jaar 2018 valt het volgende schematische overzicht te geven. De bedragen zijn afgerond op miljoenen euro’s.3
Ministerie
Overige kosten externe inhuur juridisch advies jaarverslagen 2018
Algemene Zaken
0.4
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
2.6
Buitenlandse Zaken
1.2
Defensie
0.3
Economische Zaken en Klimaat
3.21
Financiën
0.52
Infrastructuur en Waterstaat
2.5
Justitie en Veiligheid
2.7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
-
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
0.23
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
0.2
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
0.3
Totaal
14.1
In het jaarverslag van Economische Zaken bijlage 3 externe inhuur staat dat hierin tevens is opgenomen de kosten voor externe inhuur juridisch advies van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
De kosten van Financiën voor de verplichte procesvertegenwoordiging in invorderingszaken door de Rijksadvocaat en de kosten voor juridisch advies met betrekking tot het Staatsdeelnemingenbeleid (in het bijzonder de kosten voor de juridische afwikkeling van de maatregelen in het kader van de kredietcrisis) worden op de begroting van Financiën verantwoord op het beleidsartikel waarop het betrekking heeft en bedraagt per jaar: € 5.0 mln. (2018), € 5.2 mln. (2017), € 5.8 mln. (2016), € 4.8 mln. (2015) en € 5.6 mln. (2014).
In deze post is voor OCW niet meegenomen de kosten van de huisadvocaat van het agentschap DUO. De kosten hiervoor bedragen in 2018 € 38.089,17.
Hoe hoog zijn de kosten rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst precies? Kunnen daarbij ook de gemaakte kosten in het jaar 2019 tot nu toe worden meegenomen? Hoeveel rechtszaken lopen er nog tegen ouders of gastouderbureaus? Is de landsadvocaat daarbij betrokken? Zo ja, in hoeveel zaken?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van de heer Azarkan (2019Z15262, vragen 18 en 19 en 22) ging het op die datum om 10 procedures in het kader van CAF 11 en om 20 rechtszaken die betrekking hebben op de overige CAF-zaken. Tot medio augustus 2019 is er in CAF 11 zaken circa € 4.600 griffierecht vergoed. De kosten van de landsadvocaat tot en met de maand juni 2019 bedragen € 405.000. Het gaat om het totaal van inzet van de landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure inzake de civiele schadeclaims en algemene advisering in het kader van CAF 11. Dit bedrag is afgerond op duizenden euro’s en omvat honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Hoe is het mogelijk dat achteraf blijkt dat de Belastingdienst maar door bleef procederen terwijl dossiers onvolledig waren aangeleverd en bewijsstukken werden achtergehouden en de fiscus wist dat er weinig grond was om door te zetten? Kan hier sprake zijn van meineed? Kan onderzocht worden hoe hoog de ten onrechte gemaakte proceskosten in deze zaken rondom het stopzetten van de kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst zijn?
Zoals de Staatssecretaris van Financiën op 20 september 2019 heeft geantwoord op vragen van mevrouw Leijten (2019Z15127, vraag 21 en 25), heeft hij in zijn brief van 11 juni 2019 aangegeven dat de wens te voldoen aan de maatschappelijke roep tot fraudebestrijding in combinatie met strikte regelgeving naar zijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». In het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening heeft de eerste de overhand gekregen. Deze «tunnelvisie» werd gestaafd door de uitkomsten van rechtszaken waarin de (juridische) interpretatie van wetgeving merendeels onderschreven werd. Meineed of valsheid in geschrifte betreft het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerkers van Toeslagen zich hieraan schuldig hebben gemaakt.
Hoe hoog zijn de kosten van de afwikkeling van de schadeverzoeken van de gaswinning in Groningen? Om hoeveel zaken ging het in 2018 en om hoeveel zaken tot nu toe in 2019?
De TCMG is in 2018 opgezet en heeft in 2018 een bedrag van € 7,6 miljoen aan schade uitgekeerd. De schade uitkeringen en kosten van ondersteuning worden achteraf verhaald op NAM. De kosten van de TCMG zelf bedroegen in 2018 € 1,6 miljoen; deze kosten worden omwille van de onafhankelijkheid van de commissie gedekt door het Rijk.
In dit kader zijn ook uitgaven gedaan ten behoeve van de inzet van de landsadvocaat. De inzet van de diensten van de landsadvocaat is gericht op juridische ondersteuning bij het tot stand brengen van de organisatie en het uitvoeren van de operatie om de vele duizenden verzoeken op een goede en zo voortvarend mogelijke wijze af te handelen. Het doel is om burgers te ontzorgen bij het afhandelen van aardbevingsschade. Dit betekent onder meer dat de Groningers bij de TCMG terecht kunnen zonder verplichte advocaatstelling, zij geen kosten hoeven te maken voor het inschakelen van deskundigen en kunnen vertrouwen op een rechtvaardige afhandeling van aardbevingsschade. In 2018 bedroegen de in dit verband aan de landsadvocaat betaalde kosten € 966.445 en in 2019 (tot en met 16 september 2019) € 2.134.692.
In totaal zijn er 36.500 schadeverzoeken ingediend bij de TCMG, gedurende 2018: 20.044 en tot 1 september 2019: 16.454. Op de website van de TCMG (https://www.schadedoormijnbouw.nl/cijfers) staat actuele informatie over de schadeafhandeling, met onder meer een online overzicht van de aantallen schadeafhandelingen, schade-opnames, besluiten, het aantal meldingen acuut onveilige situaties (AOS) en de voortgang in afhandeling.
Bij de Rechtbank Noord-Nederland liepen in 2018 5 civiele procedures en in 2019 3 civiele procedures tegen NAM, EBN en de Staat. In 2018 bedroegen de aan de landsadvocaat betaalde kosten voor vertegenwoordiging in deze procedures € 54.406; in 2019 (tot en met 30 augustus 2019) € 56.460.
Wat is de aard van deze zaken? Gaat het om fysieke schade, immateriële schade of waardedaling? Kan dit uitgesplitst worden?
De bij de TCMG ingediende schadeverzoeken betreffen fysieke schade aan gebouwen en/of werken, immateriële gevolgschade en vergoedingen voor overlast aan gedupeerden.
De civiele procedures bij de Rechtbank Noord-Nederland betreffen verscheidene soorten schade met inbegrip van fysieke schade, immateriële schade en waardedaling.
Wat betekenen de excuses van de Minister-President, juist ook vanwege het feit dat bij de afhandeling van de schade door de gaswinning in Groningen de afgelopen jaren te veel nadruk is komen te liggen op juridische zekerheid, nu concreet voor de toekomst?2
De Minister-President heeft in het debat onder andere zijn excuses aangeboden voor het feit dat de nadruk in de afhandeling in het verleden te veel heeft gelegen op de precisie van de juridische zekerheid. Dit is ten koste gegaan van de snelheid.
In de afgelopen periode hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, samen met de betrokken regionale en maatschappelijke partijen, gewerkt aan het publiekrechtelijk verankeren van zowel de schadeafhandeling als de versterkingsoperatie en het op afstand plaatsen van NAM. Voor het definitief op afstand plaatsen van NAM bij schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsoperatie is een wettelijke regeling noodzakelijk. Het wetsvoorstel Tijdelijke Wet Groningen zoals dat onlangs is ingediend bij uw Kamer geeft invulling aan het eerste deel van de wettelijke regeling: de afhandeling van schade bij een op te richten Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG). Daarbij is voor wat betreft de schadeafhandeling volop ingezet op een versnelling. Zo heeft de TCMG bijvoorbeeld meer deskundigen geworven, het afhandelingsproces geoptimaliseerd en een aannemersvariant doorgevoerd. Daarnaast is in juli 2019 een eenmalige maatregel getroffen om het «stuwmeer» aan schademeldingen dat is ontstaan bij de afhandeling van aanvragen om schadevergoeding door de Commissie zo snel mogelijk weg te werken (Stcrt 2019, 38034).
Wat is de verwachting voor de komende jaren qua aantallen zaken en kosten van de afwikkeling van schadeverzoeken inzake de gaswinning in Groningen?
Het is op voorhand moeilijk in te schatten hoeveel schadeverzoeken door Groningers zullen worden ingediend bij de TCMG en IMG en hoeveel civiele procedures door Groningers zullen worden gestart bij de rechter.
Is steeds hetzelfde uurtarief voor de landsadvocaat gehanteerd? Zo ja, welk uurtarief was dat? Zo nee, wat was dan het gemiddelde gehanteerde uurtarief? En wat was het maximale uitgekeerde uurtarief?
Rijksbreed worden standaarduurtarieven gehanteerd. In 2018 was het laagste uurtarief voor advocaat-stagiaires (tarief II) € 165 en het hoogste uurtarief € 384 (partners). Het gemiddelde tarief in de landspraktijk in 2018 bedroeg € 294,98. Conform het landscontract worden deze tarieven verhoogd met 4,9% kantoorkosten en BTW.
Erkent u dat de Orde van Advocaten gelijk heeft dat «het schuurt dat de overheid steeds meer geld uitgeeft aan rechtszaken onder meer tegen burgers, terwijl er volstrekt onvoldoende budget beschikbaar wordt gesteld voor rechtsbijstand aan diezelfde burger»?3
Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het budget voor de rechtsbijstand wordt middels het prognosemodel justitiële ketens (PMJ) ordentelijk geraamd waarbij rekening gehouden wordt met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. In de contourenbrief rechtsbijstand en in het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat het terugdringen van onnodige juridisering, op het terrein van bestuursrecht, begint bij de overheid die zelf het goede voorbeeld moet geven.
Vindt u het te rechtvaardigen dat ministeries volop dure advocaten inhuren waardoor een record aan uitgaven aan de landsadvocaat door ministeries is gevestigd, terwijl de toegang tot het recht voor grote groepen mensen onder druk staat, sociaal advocaten zwaar onderbetaald worden en kantoren failliet dreigen te gaan waarvan rechtszoekenden de dupe zijn? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik onder vraag 1 en 2 heb geantwoord behoort de overheid kritisch te kijken naar de kosten die gemoeid zijn met het inhuren van de landsadvocaat. Ik heb ook gezegd dat het grootste deel van de zaken waarin de landsadvocaat wordt ingeschakeld civiele procedures betreft waarin vertegenwoordiging door een advocaat wettelijk verplicht is en waarin de overheid veelal als gedaagde partij optreedt. Zoals ik heb geantwoord onder vraag 3 is er geen verband tussen de kosten die gemaakt worden ten behoeve van de landsadvocaat en het budget voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Ik ben het desalniettemin met u eens dat bestuursrechtelijke zaken waarin de overheid vooral procedeert als eisende of verzoekende partij eens goed tegen het licht moeten worden gehouden. Om die reden heb ik dan ook in het programma Rechtsbijstand het onderdeel Overheid in het bijzonder uitgelicht. Goede rechtsbijstand is cruciaal voor het functioneren van onze rechtsstaat. Daarom geven we jaarlijks € 400 mln. uit aan gesubsidieerde rechtsbijstand. Per hoofd van de bevolking behoren we daarmee tot de Europese top. Het is bijvoorbeeld twee keer zoveel als in België en drie keer zoveel als in Duitsland. De commissies Wolfsen en Van der Meer adviseren dat het stelsel beter kan worden georganiseerd. De drempel om informatie over juridische zaken te vragen is te hoog en informatie is voor mensen moeilijk vindbaar. Daarnaast worden problemen gejuridiseerd, terwijl de oplossing vaak niet alleen via de juridische weg wordt bereikt. Ook vergoedingen van advocaten blijven achter. Juist daarom werkt het kabinet aan een plan om de rechtsbijstand te verbeteren. Zo komt er betere informatie online voor iedereen. Er komen spreekuren in de wijken voor juridische vragen. We gaan verder meer doen om problemen aan de voorkant op te lossen om rechtszaken te voorkomen. Daarnaast zetten we dus ook in op het terugdringen van zaken vanuit de overheid, door meer met de menselijke maat te kijken naar problemen van mensen. Als er minder zaken zijn en het werk beter en slimmer georganiseerd wordt, kan de vergoeding per zaak weer omhoog. Zo kunnen sociaal advocaten een betere boterham verdienen voor dit werk.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Zie het voorgaande.
Een incassobureau dat zijn klanten uitknijpt |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Undercover bij het incassobureau dat zijn eigen klanten uitknijpt» van Follow the Money?1
Incassowerkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de bestaande wettelijke kaders zoals de Wet handhaving consumentenbescherming, de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (de WIK), het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (de BIK), het Burgerlijk Wetboek (BW), de Wet op het financieel toezicht en het Wetboek van Strafrecht. Indien incassowerkzaamheden niet overeenkomstig bestaande wet- en regelgeving worden uitgevoerd, vind ik dat niet acceptabel. Zoals ik eerder al aangaf in antwoord op uw Kamervragen van 22 maart 2019, waar ook het functioneren van een incassobureau aan de orde kwam, is het evenwel niet aan mij als Minister om in te gaan op individuele zaken. 3 Voor de handhaving verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7.
Hoe is het mogelijk dat een dergelijk incassobureau zo lang zijn gang kan gaan met het uitknijpen en oplichten van kleine ondernemers?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat onderneemt u om dit bureau van de markt te halen zodat het niet langer actief kan zijn? Gaat het Openbaar Ministerie (OM) deze zaak oppakken?
Zie antwoord vraag 1.
Waar kunnen (kleine) ondernemers terecht die te maken krijgen met dergelijke wanpraktijken in de incassosector?
Indien een onderneming de werkwijze van een incassobureau niet vertrouwt, dan kan contact worden opgenomen met de fraudehelpdesk: https://www.fraudehelpdesk.nl/. Zowel telefonisch als middels een online meldformulier kan fraude gemeld worden. Eveneens kunnen ondernemers indien er sprake is van een strafbaar feit, bijvoorbeeld fraude of oplichting, aangifte doen bij de politie. In het geval er sprake is van een civielrechtelijk geschil kunnen ondernemers dit voorleggen aan de civiele rechter. Daarnaast wil ik door middel van het incassoregister de kwaliteit van de incassodienstverlening verbeteren. Conform het regeerakkoord is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee dit incassoregister wordt opgericht. Ik verwijs voor een nadere toelichting op dit wetsvoorstel naar mijn antwoord op vraag 8.
Wat gebeurt er aan handhaving op dit terrein? Wat hebben de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markt (AFM) ondernomen tegen de wanpraktijken van het Invorderingsbedrijf, het Incassocenter, Moneyfirst en de eigenaren Konings en Lemmens?
Op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming zijn de Autoriteit Consument en Markt (ACM) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM), afhankelijk van hoe de vordering is ontstaan, bevoegd om in te grijpen wanneer ondernemers zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken jegens een consument zijnde een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. ACM en AFM zijn in dit kader dus niet bevoegd om op te treden tegen gedragingen van ondernemers jegens een andere ondernemer. Zie verder de antwoorden op de vragen 6 en 7.
Hoe vaak heeft de ACM een boete opgelegd aan een incassobureau?
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, heeft de ACM geen bevoegdheden om op te treden tegen gedragingen van incassobureaus jegens ondernemers. De ACM is wel bevoegd om in te grijpen wanneer ondernemers zich schuldig maken aan oneerlijke handelspraktijken jegens een consument zijnde een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. In dat kader heeft de ACM in het verleden diverse instrumenten ingezet. Zo heeft zij ook één keer een boete opgelegd aan een incassobureau.
Hoe vaak heeft de AFM een boete opgelegd aan een incassobureau?
Incassobureaus vallen alleen onder toezicht van de AFM als er sprake is van financiële dienstverlening zoals het aanbieden van krediet. De AFM heeft aangegeven dat zij nooit een boete heeft opgelegd aan een incassobureau.
Hoe gaat u voorkomen dat dergelijke foute incassobureaus nog langer gebruik maken van (tijd en middelen van) de rechterlijke macht?
Gaat u nu eindelijk wetgeving maken om te zorgen dat dit soort incasso-cowboys niet langer op de markt actief kunnen zijn? Wanneer wordt het Incassoregister ingevoerd?
De wettelijke grondslag van de pilot van de Raad voor Rechtsbijstand met LegalGuard/Achmea |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over deze pilot? Bent u bekend met het feit dat inmiddels discussie is ontstaan over de wettelijke grondslag van de pilot rechtshulp van LegalGuard/Achmea?1
Ja, ik herinner mij deze vragen. Ik ben bekend met de in de vraag genoemde discussie.
Wat is uw reactie op de constatering dat artikel 13 Wet op de rechtsbijstand regelt door wie rechtsbijstand verleend mag worden en dat inmiddels uit een Wob-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand geen regels heeft gesteld voor het aangaan van overeenkomsten met anderen tot het verlenen van rechtshulp? Als geen regels zijn gesteld, waar is dan de bevoegdheid op gebaseerd om anderen (dan de reeds in de Wet op de rechtsbijstand genoemden) rechtshulp te laten verlenen?
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand onder meer tot taak om zorg te dragen voor de organisatie van alsmede de verlening van rechtsbijstand. Op grond van artikel 8, tweede lid, Wrb kan het bestuur van de Raad met het oog op de uitoefening van zijn taken een of meer voorzieningen treffen. De Raad heeft gebruik gemaakt van deze bevoegdheid om een voorziening ex artikel 8, tweede lid, Wrb te treffen, waarbij LegalGuard belast is met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. Uit artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb volgt dat medewerkers van een voorziening als bedoeld in artikel 8, tweede lid, Wrb hiertoe bevoegd zijn tot verlening van rechtsbijstand. Hiervoor hoeven op grond van artikel 13, derde lid, Wrb door het bestuur van de Raad geen beleidsregels te worden gesteld.
Klopt het dat LegalGuard geen medewerkers in dienst heeft en de werkzaamheden verricht worden door werknemers van de stichting Achmea Rechtsbijstand? Hoe beoordeelt u dat?
Op grond van artikel 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb kunnen medewerkers van een voorziening belast zijn met rechtsbijstandverlening aan rechtzoekenden. De Wrb stelt geen eisen aan de aard van de arbeidsverhouding tussen de voorziening in de zin van artikel 8, tweede lid, en de medewerkers van die voorziening die de rechtsbijstand daadwerkelijk verlenen.
Wat is volgens u de wettelijke grondslag van deze pilot? Is deze pilot volgens u geheel in overeenstemming met alle wetten en regels? Zo niet, welke consequenties moet dit hebben?
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt de pilot uitgevoerd binnen de wettelijke kaders van de artikelen 7, eerste lid, 8, tweede lid, en 13, eerste lid, onder b, en tweede lid, Wrb. Ik verwijs voorts naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Het gratis moeten leveren van rechtsbijstand door advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat van advocaten op dit moment wordt verwacht dat zij heel veel activiteiten gratis verrichten, zoals opgesomd in het artikel van Jan Vlug?1
In het artikel wordt geschetst dat advocaten soms ervaren dat werkzaamheden gratis worden verricht. Ik heb begrip voor de werkdruk die advocaten ervaren. Ten aanzien van de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand geldt een systeem van forfaitaire vergoedingen. Dat systeem ziet erop dat in beginsel een standaard vergoeding wordt verleend voor alle in een zaak verleende rechtsbijstand. Deze vergoeding wordt geacht meerdere werkzaamheden en andere handelingen in het kader van die zaak te dekken. Deze systematiek gaat er voorts van uit dat een advocaat in de ene zaak relatief meer activiteiten moet verrichten, en in een andere zaak relatief minder. Over het geheel genomen zou het verschil in zwaarte op een gemiddelde uit moeten komen. Werkzaamheden worden dus niet gratis verricht, maar worden geacht verdisconteerd te zijn in de forfaitaire vergoeding. In strafzaken wordt er boven die forfaitaire vergoeding ook nog gewerkt met zogenoemde toeslagen voor bijzondere handelingen zoals het bijstaan bij het bevel gevangenhouding, bijwonen van getuigenverhoren en het bijwonen van extra zittingen. Werkzaamheden rondom die handelingen worden dan geacht te zijn verdisconteerd in die toeslagen. Daarnaast voorziet het systeem in de mogelijkheid van aanvullende vergoedingen, indien het aantal uren dat de advocaat aan de zaak besteedt uitstijgt boven driemaal het aantal punten dat normaal gesproken voor dat type zaak wordt toegekend (extra uren-vergoeding). In het huidige stelsel is het dus niet zo dat advocaten gratis hun werkzaamheden verrichten.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd dat strafadvocaten geen vergoedingen krijgen voor allerlei typen zittingen en activiteiten, die met grote regelmaat voorkomen?2
Wanneer ik kijk naar de opsomming in het aangehaalde artikel dan zie ik daarin zittingen genoemd die volgens de werkinstructies van de Raad voor Rechtsbijstand wél met een toeslag overeenkomstig artikel 16 of 18 Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 worden vergoed, dan wel verdisconteerd zijn in die toeslag. Het feit dat niet iedere activiteit of inspanning gedeclareerd kan worden, is inherent aan een forfaitair stelsel.
Meer in algemene zin onderschrijf ik de conclusie van de Commissie Van der Meer dat in een aantal zaakscategorieën in het strafrecht scheefgroei is ontstaan tussen werkzaamheden van advocaten en de forfaitaire vergoeding die per type zaak wordt toegekend. Ten opzichte van andere zaken worden in strafzaken relatief vaker extra uren gehonoreerd en daarmee ontstaat een ventiel waarmee de scheefgroei wordt verzacht. De conclusie van Van der Meer is echter dat evenwicht ontbreekt in het systeem van de extra uren. In het kader van de stelselherziening stel ik nader onderzoek in naar de extra uren systematiek in relatie tot de forfaitaire vergoedingen in het strafrecht.
Heeft u voor alle genoemde voorbeelden goede redenen om van advocaten te verlangen dat ze deze activiteiten niet, of zonder vergoeding, verrichten? Zo ja, welke redenen zijn dit? Kunt u deze puntsgewijs weergeven? Of heeft u hier op dit moment niet het geld voor (over) omdat uw uitgangspunt steeds enkel is dat alle rechtsbijstand binnen de ooit (nog voor het verschijnen van het rapport van de commissie Van der Meer) vastgestelde budgettaire kaders moet passen?
Zoals in het antwoord op vragen 1 en 2 is aangegeven, worden in beginsel alle activiteiten van advocaten in een zaak geacht te worden beloond door de forfaitaire vergoeding die voor dat type zaak geldt. Het systeem van de Wet op de rechtsbijstand en het daarop gebaseerde Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 gaat, zoals gezegd, uit van een forfaitair systeem en niet van een vergoeding per type handeling.
Waarom vindt u het gerechtvaardigd om van advocaten te verlangen dat ze zoveel uren gratis en voor niks werken, zoals aangetoond in het blog van Jan Vlug, terwijl strafprocessen juist steeds complexer worden?
Zoals aangegeven in de antwoorden 1 tot en met 3 is het niet zo dat advocaten voor niets werken en is er sprake van een forfaitaire vergoeding aangevuld met toeslagen en de mogelijkheid van extra urenvergoedingen bij complexere zaken.
Kunt u zich voorstellen dat het aan de motivatie van de advocaten begint te knagen, en dat het hen niet alleen om het geld gaat, maar ook om het gebrek aan waardering en respect? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp dat het advocaten dwars zit dat er in het vergoedingensysteem scheefgroei is ontstaan, terwijl zij vooral klaar staan om de burger met een kleine beurs te helpen. Dat laatste vind ik een groot goed. Daarom zet het kabinet in op de herziening van het stelsel van rechtsbijstand. Met de contouren in de brieven van 9 november 2018 ((Kamerstuk 31 753, nr. 155) en 12 juli 2019 (Kamerstuk 31 753, nr. 171) kan binnen de budgettaire kaders een eerste stap worden gezet richting betere vergoedingen. De omvang van die eerste stap hangt af van de mate waarin het nieuwe stelsel tot ontwikkeling gaat komen en het volume van het aantal toevoegingen daalt.
Hoe kan het dat het in uw plannen nog jaren duurt voordat iets aan de vergoeding van de advocaten gedaan kan worden, in de beste en hoogst onzekere scenario's, terwijl u erkend heeft dat advocaten nu geen redelijke vergoeding ontvangen?
De stelselherziening heeft tijd nodig. Ik wil daarom gedurende de transitie naar het nieuwe stelsel stapsgewijs ook werken aan betere vergoedingen van advocaten. In mijn voortgangsbrief van 12 juli jl. heb ik aangegeven dat ik een innovatievoorziening heb ingericht in de vorm van een reservering van € 10 mln. bij de Raad voor rechtsbijstand. Met deze voorziening stimuleer ik initiatieven die in de vorm van pilots bijdragen aan de uitgangspunten van het nieuwe stelsel. In deze pilots is ook ruimte voor een adequate vergoeding voor dienstverleners. Hoe meer pilots op gang komen, hoe sneller het nieuwe stelsel tot ontwikkeling komt en we de omslag kunnen maken naar de nieuwe manier van werken met redelijke vergoedingen. Ik sta open voor voorstellen uit de sector, en stimuleer die ook al vooruitlopend op de realisatie van de innovatievoorziening. Een goed voorbeeld hiervan is de pilot op Rotterdam Zuid. Ook voor het initiatief van de Nederlandse Orde van Advocaten voor een pilot met de eerstelijn worden afspraken gemaakt over de vergoedingen lopende de pilot.
Erkent u dat de nood in de sociale advocatuur inmiddels bijzonder hoog is en dat niet langer gewacht kan worden met het verlenen van redelijke vergoedingen aan advocaten? Wat gaat u hier op de kortst mogelijke termijn aan doen?
Ook ik voel de noodzaak om de scheefgroei aan te pakken. Daarbij ben ik wel
van mening dat het daarvoor geschetste tijdpad in de contourenbrief van vorig jaar leidend en haalbaar is. Met incidentele middelen zoals de bij vraag 6 genoemde innovatievoorziening wil ik pilots stimuleren op gebieden waar die nood het meest gevoeld wordt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan die steeds verder in het nauw komen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Constant bang voor de Taliban»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat strijdsters voor vrouwenrechten in Afghanistan steeds verder in het nauw komen? Kunt u een toelichting geven?
Ja. De positie van vrouwen in Afghanistan is sinds de val van het Talibanregime in algemene zin verbeterd. Desondanks vormen vrouwen die strijden voor vrouwenrechten, vaak het doelwit van extremistische ideologieën die burgerrechten van en vrijheden voor vrouwen willen inperken.
Heeft de Minister-President tijdens het recente bezoek aan president Trump gesproken over de vredesonderhandelingen in Afghanistan? Kunt u een toelichting geven?
Tijdens het bezoek van de Minister-President aan president Trump zijn de vredesonderhandelingen in Afghanistan niet besproken.
Bent u bereid om de zorgen over het naleven van vrouwenrechten na terugtrekking van de troepen van de Verenigde Staten en NAVO uit Afghanistan onder de aandacht te brengen van uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u een toelichting geven?
Ja. Het kabinet benadrukt in contacten met alle internationale partners, waaronder de Verenigde Staten, dat het Afghaanse vredesproces moet leiden tot een uitkomst waarbij de mensenrechten van alle burgers, inclusief vrouwen en minderheden, worden beschermd. De Amerikaanse Special Representative for Afghanistan Reconciliation Zalmay Khalilzad benadrukt expliciet de noodzaak van betrokkenheid van onder meer vrouwen en vertegenwoordigers van het maatschappelijk midden in een inclusieve intra-Afghaanse dialoog.
Op welke wijze draagt u bij aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Gendergelijkheid is een dwarsdoorsnijdend thema in de door Nederland gefinancierde programma’s in Afghanistan, om zo breed mogelijk bij te dragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan. Nederland steunt bijvoorbeeld de implementatie van het Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid van Afghanistan door capaciteitsversterking van maatschappelijke organisaties en lokale besluitvormers. Met een ander programma levert Nederland een bijdrage aan het verbeteren van de toegang van vrouwen tot de rechtspraak. Ook wordt expliciet aandacht besteed aan de rol van vrouwen in de Afghaanse veiligheidssector via multilaterale fondsen zoals het Afghan National Army Trust Fund (ANA TF) en het Law and Order Trust Fund Afghanistan (LOTFA), waar Nederland meerjarige bijdragen aan levert. Ook op andere manieren brengt Nederland het belang van gendergelijkheid en de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan regelmatig onder de aandacht. Zo faciliteert de Nederlandse ambassade in Kaboel bijeenkomsten voor vrouwenrechtenverdedigers en wordt voortdurend het belang van een inclusief vredesproces benadrukt. De ambassade onderzoekt actief de mogelijkheden om binnen bestaande budgettaire kaders nieuwe programma’s te identificeren die bijdragen aan de verbetering van vrouwenrechten in Afghanistan.
Het niet controleren van diplomaten op alcoholgebruik na ongevallen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bestuurder van «diplomatenauto» die vijf voertuigen ramde, hoefde niet te blazen»?1
Ja.
Klopt het, dat een diplomaat die tegen vijf auto’s aanreed geen blaastest af hoefde te leggen omdat dit wegens zijn onschendbaarheid toch geen zin zou hebben? Wat is hierin nu precies het beleid?
Diplomaten, en vaak ook medewerkers van internationale organisaties met een vergelijkbare rang, beschikken in verband met het effectief en onafhankelijk kunnen functioneren over immuniteit voor de Nederlandse rechter. Dat betekent dat in veel gevallen immuniteit ook geldt bij verkeersovertredingen. In een voorkomend geval gaat de politie na of er sprake is van immuniteit, onder meer door advies in te winnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit beleid is in uitgebreide vorm opgenomen in de Handleiding immuniteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De politie heeft de bevoegdheid om iedere bestuurder te vorderen mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek, tenzij sprake is van internationaalrechtelijk vastgelegde immuniteit. Het is daarbij niet noodzakelijk dat er een verdenking voor alcoholgebruik is. Dit geldt dus ook voor bestuurders betrokken bij een aanrijding, ongeacht of er wel of geen sprake is van schuld aan de aanrijding.
Indien er met een hoge mate van waarschijnlijkheid sprake is van een vorm van immuniteit en als betrokkene aangeeft hier niet aan mee te willen werken, wordt geen voorlopig ademonderzoek afgenomen aangezien afdwingen mogelijk in strijd is met de toepasselijke verdragen. Wel wordt wanneer sprake is van immuniteit proces-verbaal opgemaakt. Zeker indien de politie vermoedt dat alcohol van invloed is geweest op het rijgedrag van betrokkene, zal de kwestie op passende wijze door politie, justitie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden opgevolgd binnen de kaders van de verdragen, veelal in samenspraak met de ambassade of internationale organisatie.
Voor dit concrete incident is later vastgesteld dat de verdachte geen immuniteit genoot. Het ingezette opsporingsonderzoek zal dan ook worden voortgezet en het Openbaar Ministerie zal aan de hand van de resultaten beoordelen of vervolging aangewezen is. Ook zal worden bezien of maatregelen nodig zijn in het kader van de verkeersveiligheid, zoals bijvoorbeeld invordering van het rijbewijs en ontzegging van de rijbevoegdheid.
Is het waar dat gewone mensen, die niet in een diplomatenauto met CD-kenteken rijden, in soortgelijke gevallen wél gecontroleerd worden op alcoholgebruik?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Uit de Instructie afhandeling verkeersongevallen van het Openbaar Ministerie volgt dat de politieambtenaar, indien mogelijk, bij ieder verkeersongeval waarvoor zijn assistentie is ingeroepen, met een sniffer en ademtester of uitsluitend een ademtester dient te controleren of bij de betrokken bestuurders sprake is van mogelijk strafbaar gebruik van rijden onder invloed van alcohol.
Deelt u de mening dat dit verschil in behandeling onterecht en niet gerechtvaardigd is?
De afspraken over de immuniteit van diplomaten zijn internationaalrechtelijk vastgelegd en waarborgen het onafhankelijk functioneren van diplomaten in het gastland. Dit is voor Nederlandse diplomaten in het buitenland ook van belang. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 6.
Kunt u zich daarnaast de onvrede hierover bij verzekeraars voorstellen omdat de schade nu niet te verhalen zou zijn?
Buitenlandse diplomaten en medewerkers van internationale organisaties hebben de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de verzekeringsplicht. Mij is geen onvrede bij de verzekeraars bekend.
Wat gaat u er aan doen dit verschil in behandeling, geheel of in ieder geval zoveel mogelijk, op te heffen?
Naast de mogelijkheid om bij zware verkeersovertredingen (de internationale organisatie) te verzoeken de immuniteit van personen geheel of gedeeltelijk op te heffen, zijn er ook met immuniteit mogelijkheden om personen aan te spreken op verkeersovertredingen. Ik verwijs met name naar de nota van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer naar aanleiding van het verslag «Wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het verstrekken van gegevens over personen met diplomatieke immuniteit die verkeersovertredingen hebben begaan» (34 918, nr. 6, 18 juni 2018). Deze wet maakt mogelijk dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens het Openbaar Ministerie gegevens verstrekt aan de Minister van Buitenlandse Zaken over personen met immuniteit op grond van internationaal recht, die verkeersovertredingen hebben begaan. Het CJIB stuurt deze personen, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, een notificatiebrief waarin wordt gewezen op de overtreding en wordt verzocht tot betaling overeenkomstig een boete over te gaan. Zo nodig worden onbetaalde notificaties onder de aandacht gebracht van de ambassade of internationale organisatie. De maatregelen zijn per 1 mei 2019 ingegaan. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 2.
Hoe beoordeelt u het bericht dat de politie niets deed bij een geval van langdurige homofobe bedreigingen, zelfs nadat het slachtoffer een dossier overhandigde met alle informatie over de dader, inclusief naam, adresgegevens en een duidelijk portret, en dat de politie pas in actie is gekomen nadat het openbaar ministerie daartoe heeft moeten sommeren?1
Ik ben van mening dat deze zaak zorgvuldiger had moeten worden behandeld, de politie deelt deze mening. De politie heeft het slachtoffer uitgenodigd voor een gesprek, het netwerk Roze in Blauw is hier ook bij betrokken. Zoals bekend kan ik verder niet ingaan op individuele zaken.
Wat is uw beleid om de aangiftebereidheid bij discriminatie te verhogen?
Geweld tegen LHBTI-personen mag niet worden geaccepteerd. De aanpak van discriminatie is wezenlijk voor het functioneren van en het vertrouwen in onze samenleving en haar instituties. Het aanpakken van iedere vorm van discriminatie heeft derhalve prioriteit, ook voor de politie en het OM. Belangrijke kaders voor de landelijke aanpak van discriminatie zijn het Nationaal Actieprogramma Discriminatie 2016–2020 en de Veiligheidsagenda 2019–2022. Hiermee onderstreept het kabinet het belang van bestrijding van discriminatie.
Met het Actieplan Veiligheid LHBTI dat in april jl. aan uw Kamer is gezonden zet ik in op een verhoging van de meldings- en aangiftebereidheid, verbetering van de registratie, het vergroten van kennis en expertise bij politiemedewerkers, de zorg voor slachtoffers, het monitoren van discriminatiezaken en uitbreiding van de capaciteit bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM2.
Het uitgangspunt van de politie is en blijft dat de politie van en voor iedereen is en dat iedereen bij elke politiemedewerker terecht kan en goed geholpen wordt. In het Actieplan noemde ik al de App «Meld Discriminatie Nu». Deze app vergroot de bekendheid van de mogelijkheden om te melden. Daarnaast heb ik onderzoek aangekondigd naar de werkwijze omtrent de strafverhoging bij commune delicten met een discriminatoir aspect. Al deze maatregelen zullen bijdragen aan een verbetering van de behandeling van aangiftes van discriminatie en daarmee van de opsporing en vervolging van discriminatie-incidenten. In het voorjaar van 2020 zal uw Kamer in de periodieke voortgangsrapportage over het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie worden bericht over de voortgang van de maatregelen in het Actieplan.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat aangifte van discriminatie vaker leidt tot een veroordeling?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze gaat u de positie van Roze in Blauw versterken, waar de Kamer met de motie Özütok c.s. om heeft gevraagd?2
In het Halfjaarbericht politie van 4 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop de positie van Roze in Blauw binnen de politieorganisatie wordt versterkt4. De kennis en expertise van dit netwerk worden ingezet waar nodig, het uitgangspunt is dat iedereen bij elke politiemedewerker terecht kan en daar goed geholpen wordt. De inzet van specialistische expertise wordt in de politieorganisatie geborgd met de Netwerken Divers Vakmanschap. Deze netwerken zijn verspreid over de eenheden en staan onderling met elkaar in verbinding, waardoor de kennis en expertise actief kunnen worden ingezet in het operationele politiewerk. Op deze wijze wordt het bevorderen van diversiteit integraal opgepakt.
Klopt het dat u naar aanleiding van de motie Bergkamp c.s. geen apart onderzoek gaat uitvoeren naar gespecialiseerde rechercheurs?3 Zo ja, waarom en op welke wijze gaat u dan wel de motie uitvoeren? Zo nee, op welke wijze moeten we uw brief van 31 juli 2019 dan interpreteren?4
In de beleidsreactie op het WODC-onderzoek naar de mogelijke speciale behoeften van slachtoffers van commune delicten met een discriminatoir aspect (zogeheten hate crimes) ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp, die ik u gezamenlijk met de Minister voor Rechtsbescherming naar verwachting in het najaar zal doen toekomen, zal worden ingegaan op de motie Bergkamp.
Welke vraagstelling heeft het onderzoek van het WODC naar hate crime? Klopt het dat dit onderzoek al klaar is en zo ja, sinds wanneer?
Met dit onderzoek wordt onder meer beoogd na te gaan wat Nederland kan leren van buitenlandse voorbeelden van opvang die is afgestemd op de slachtoffers van commune delicten met een discriminatoir aspect. Ook wordt onderzocht wat de behoeften zijn van de verschillende te onderscheiden slachtoffergroepen van «hate crime» in Nederland: in hoeverre stelt dit bijzondere eisen aan de opvang van deze slachtoffers bij het melden c.q. doen van aangifte en daarna bij het bieden van slachtofferhulp? In hoeverre worden de mogelijkheden voor het bieden van bescherming en wegnemen van angst als toereikend ervaren? Het WODC heeft mij bericht dat het onderzoek zijn afronding nadert.
Gaat dit onderzoek over hate crimes ook over gespecialiseerde rechercheurs? Zo ja, op welke wijze en in welke vraagstelling is deze onderzoeksvraag dan meegenomen? Zo nee, hoe moeten we de brief dan interpreteren?
Ja. Er is onderzocht wat de behoeften zijn van de verschillende te onderscheiden slachtoffergroepen van hate crime ten aanzien van de strafprocedure en slachtofferhulp en in hoeverre dit bijzondere eisen stelt aan bijvoorbeeld de opvang van deze slachtoffers bij het melden c.q. doen van aangifte en daarna bij het bieden van slachtofferhulp. Ook is er gekeken naar buitenlandse voorbeelden, zoals het werken met gespecialiseerde agenten.
Hoe gaat u de motie Van den Hul c.s. over ontwikkeling van een leerlijn (lhbti)-discriminatie te ontwikkelen als vast onderdeel binnen de politieacademie uitvoeren?5
In het Halfjaarbericht politie van 4 juli jl. ben ik hierop ingegaan8. In de basispolitieopleiding, die iedere politiemedewerker moet volgen, is er aandacht voor LHBTI. Om kennis en expertise over de verschillende groepen in de organisatie te borgen, worden politiemedewerkers getraind op divers vakmanschap, zowel in de basis als in de voortgezette opleidingen. Het curriculum voor de voortgezette opleiding wordt op dit moment geactualiseerd. Daarnaast komt er binnen het basispolitieonderwijs meer aandacht voor het thema discriminatie, zowel vanuit strafvorderlijk perspectief als vanuit het perspectief van het slachtoffer. Het netwerk Roze in Blauw wordt regelmatig ingeschakeld om in het kader van dit thema gastcolleges te geven. Ook zal de Politieacademie een voorlichtingsfilm over transgenders gaan gebruiken in de opleiding, die in samenwerking met het Transgendernetwerk Nederland (TNN) tot stand is gebracht. Deze voorlichtingsfilm instrueert over een professionele bejegening van transgender-personen bij het opnemen van aangiften en bij fouilleren.
Het beïnvloeden van persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand door het ministerie van Veiligheid en Justitie |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat u bemoeienis heeft met de totstandkoming en de inhoud van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand van de Raad voor Rechtsbijstand? Hoe ver strekt die bemoeienis en waar heeft die precies betrekking op?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid was betrokken in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor. Het ministerie was niet betrokken bij de totstandkoming en de inhoud van de Monitor. De Monitor is tot stand gekomen onder de inhoudelijke verantwoordelijkheid van de Raad voor Rechtsbijstand (verder: de Raad).
Is het waar dat inmiddels uit een WOB-verzoek blijkt dat de Raad voor Rechtsbijstand contact heeft gehad met u over het conceptpersbericht van de Raad voor Rechtsbijstand bij de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017? Waarom zijn door u opmerkingen over het conceptpersbericht gemaakt waarna door de Raad voor Rechtsbijstand een andere, definitieve versie is gepubliceerd?
De Raad heeft in oktober 2018 op ambtelijk niveau een conceptpersbericht over de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 voorgelegd aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is staande praktijk om persberichten over en weer af te stemmen. De kop van het concept-persbericht luidde: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017: Nederland kent relatief stabiel en evenwichtig stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand». In het kader van de afstemming is opgemerkt dat de kop de lading van het persbericht niet dekte en bovendien ongelukkig was. Er lagen op dat moment drie kritische rapporten over de gesubsidieerde rechtsbijstand en het kabinet stond aan de vooravond van het presenteren van een nieuw stelsel voor rechtsbijstand, mede op basis van die rapporten.
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad om, al dan niet op basis van gemaakte opmerkingen, een definitieve tekst van zijn persberichten vast te stellen. De Raad heeft uiteindelijk een persbericht uitgebracht met als kop: «Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2017 gepubliceerd».
Ten aanzien van openbaarmaking van de correspondentie merk ik op dat die onderdeel uitmaakt van de ambtelijke interne beraadslagingen tussen het ministerie en de Raad, persoonlijke beleidsopvattingen bevat en derhalve niet gepubliceerd kan worden.
Welke opmerkingen zijn er door u gemaakt? Kunt u deze correspondentie openbaar maken of in ieder geval inhoudelijk weergeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is dit ook het geval bij de Monitor van het jaar 2018 en de jaren voor 2017? Zo ja, welke inhoudelijke wijzigingen zijn door u of vanuit het ministerie gesuggereerd en/of aangebracht?
Ook in andere jaren is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in de vorm van deelname aan de begeleidingscommissie, die toeziet op de kwaliteit van de monitor, betrokken geweest in het totstandkomingsproces van de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand.
Waarom bemoeit u zich met de persberichten van de Raad voor Rechtsbijstand? Met welk doel? Waar is dit voor nodig?
Het is staande praktijk dat over en weer afstemming plaatsvindt over persberichten. Het is immers niet de bedoeling elkaar voor verrassingen te plaatsen en bovendien kan op die manier gebruik worden gemaakt van elkaars kennis en inzichten.
‘Ongepaste en onwettelijke’ inzage in onderzoeksopzet Shell Papers |
|
Sandra Beckerman , Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van Follow the Money over het «ongepaste en onwettelijke» verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tot inzage in onderzoeksopzet Shell Papers?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. De Stichting Platform Authentieke Journalistiek (PAJ) heeft op 12 april 2019 een Wob-verzoek ingediend naar alle contacten tussen Shell en de overheid over de periode 2005 – heden (Shell papers) bij 17 bestuursorganen waaronder negen ministeries (AZ, BZ, BZK, Defensie, EZK, Financiën, JenV, IenW, OCW), drie provincies (Drenthe, Groningen, Zuid-Holland) en vijf gemeenten (Amsterdam, Assen, Den Haag, Groningen, Rotterdam). Na een gesprek met verzoeker op 4 juni 2019 over het proces en de afbakening van het verzoek is PAJ bij brief van 18 juli 2019 verzocht om de bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft toe te lichten. Op grond van de Wob moet een verzoeker bij zijn verzoek specifiek «de bestuurlijke aangelegenheid» vermelden waarover hij informatie wenst te ontvangen. Het bestuursorgaan is verplicht om, als een verzoek te algemeen gesteld is, een verzoeker behulpzaam te zijn bij het concretiseren van zijn verzoek. Er is in dit geval gevraagd naar een schriftelijke toelichting op het journalistieke onderzoek, al dan niet door verstrekking van een onderzoeksopzet, omdat onderzoeksjournalistiek als belangrijkste reden voor het verzoek wordt genoemd, Dit is enkel en alleen opgevraagd om inzicht te krijgen in de specifieke bestuurlijke aangelegenheid waarop het verzoek ziet, zodat aan het verzoek praktische uitvoering kan worden gegeven. Voor deze uitvoering is noodzakelijk dat voldoende duidelijk is welke informatie precies gevraagd wordt. Dat hiervoor informatie van verzoeker nodig is en wordt opgevraagd is onderdeel van de reguliere Wob-procedure en niet ongepast of onwettig.
Wat begrijpt u niet aan de motivatie van Wob-verzoeken van het Platform Authentieke Journalistiek? Wat vindt u onduidelijk en waar vraagt u toelichting op?
Het verzoek met bijlagen beslaat 72 pagina’s en ziet op «alle documenten inzake Shell». Daarbij wordt aangegeven dat het (beoogde) onderzoek ziet op de relatie tussen de Nederlandse overheid en Shell waarbij beide breed opgevat moeten worden. Het verzoek betreft dus documenten van alle betrokken bestuursorganen en hun uitvoeringsorganisaties, toezichthouders en ZBO’s. Onder «Shell» wordt in het verzoek verstaan alle bedrijven waarvan Shell eigenaar is of waar Shell belangen in heeft (meer dan 1.500), maar ook projecten, samenwerkingsverbanden en maatschappelijke activiteiten van «Shell», in Nederland, Europa, Amerika en internationaal. De opsomming in de bijlagen van bedrijven, lobbyisten, samenwerkingen en aan Shell gerelateerde kantoren beslaat 49 pagina’s.
In het verzoek wordt een opsomming gegeven van onderwerpen waar bijzondere aandacht naar uit gaat (vestigingsklimaat, energie/ energietransitie/ energiepolitiek, klimaatveranderingen en -beleid, fossiele industrie, innovatie, vervangbare en duurzame energie, communicatie, overleggen met Shell, educatie, belastingen, internationale economische betrekkingen). Deze opsomming is echter dermate omvangrijk en algemeen verwoord dat deze niet kan worden beschouwd als concretisering van het verzoek. Wanneer alleen al op de zoekterm «Shell» gezocht wordt in de documentmanagementsystemen blijkt dat het gaat om honderdduizenden documenten, die onder meer handmatig moeten worden geschift en beoordeeld. Hierbij is bijvoorbeeld nog geen e-mailcorrespondentie betrokken of gezocht op de genoemde aan Shell gerelateerde ondernemingen.
Verder speelt hierbij mee dat de gegeven opsomming louter illustratief en niet uitputtend is bedoeld volgens verzoeker, waardoor niet op voorhand duidelijk is waar precies naar gezocht moet worden en waar moet worden begonnen. Om het verzoek praktisch uitvoerbaar te kunnen maken en verzoeker van de juiste informatie te kunnen voorzien is gevraagd naar een toelichting op het beoogde onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Namens welke bestuursorganen treedt u op als woordvoerder? Namens welke van de vier bestuursorganen doet u dat niet? Waarom is dat?
Het verzoek is ingediend bij 17 bestuursorganen waaronder negen ministeries (AZ, BZ, BZK, Defensie, EZK, Financiën, JenV, IenW, OCW), drie provincies (Drenthe, Groningen, Zuid-Holland) en vijf gemeenten (Amsterdam, Assen, Den Haag, Groningen, Rotterdam). Vanwege de omvang en de vrijwel gelijke strekking van de verzoeken en het aantal betrokken bestuursorganen, heeft er overleg plaatsgevonden.
De provincie Groningen en de gemeentes Groningen en Assen hebben om hen moverende redenen vanaf aanvang gekozen voor behandeling van het verzoek.
De overige 14 bestuursorganen hebben besloten tot een gezamenlijke aanpak voor het voeren van gesprekken met verzoeker en het maken van afspraken over het proces en de afbakening van het verzoek. Concreet is op 4 juni 2019 een gesprek gevoerd met de verzoeker waarbij EZK de niet-aanwezige bestuursorganen vertegenwoordigde. Ook de correspondentie met verzoeker, waaronder de brief van 18 juli 2019, is namens dezelfde 14 bestuursorganen verzonden.
Zijn die bestuursorganen het ermee eens dat u namens hen spreekt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom doet u dat?
Ja, in deze fase vertegenwoordigt EZK in de communicatie met verzoeker voor zover nodig de overige bestuursorganen. Dit is ook aan verzoeker gecommuniceerd. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Waaruit concludeert u dat er geen machtigingen nodig zijn voor het spreken namens anderen? Is het bestuursrecht daar niet duidelijk genoeg in? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een bestuursorgaan mag alleen besluiten nemen wanneer het in een wettelijk voorschrift de bevoegdheid daarvoor heeft gekregen. De bevoegdheid om een besluit te nemen kan (onder voorwaarden) gemandateerd worden aan een ander bestuursorgaan. Voor het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, moet een machtiging of volmacht worden verleend.2
Nu er in de voorfase van het verzoek alleen gesprekken plaatsvinden met verzoeker over het maken van afspraken over het proces en de afbakening van het verzoek en nog geen sprake is van bestuursrechtelijke besluitvorming, is het overleggen van een machtiging, waarover ik wel beschik, niet nodig. Het is voldoende dat met de betrokken bestuursorganen is afgesproken dat de Minister van EZK hen vertegenwoordigt in de communicatie met verzoeker. Elk bestuursorgaan zal uiteindelijk afzonderlijk een besluit nemen op het verzoek.
Welk soort documenten moeten geopenbaard worden bij een Wob-verzoek? Welk soort documenten hoeven op juridische gronden niet geopenbaard te worden?
Het uitgangspunt van de Wob is dat alle documenten die binnen de reikwijdte van een verzoek vallen openbaar gemaakt worden. Onder het begrip «documenten» vallen onder meer brieven, nota’s, beleids- en projectplannen, e-mails, foto’s, dvd’s en geluidstapes. Alleen als sprake is van informatie waarop een van de in artikelen 10 en 11 van de Wob genoemde uitzonderingsgronden of een ander uitputtend bedoeld wettelijk openbaarmakingsregime van toepassing is, dan wordt dit niet openbaar gemaakt. Dit wordt toegelicht in een besluit op een verzoek.
Worden alle Wob-verzoeken volledig onafhankelijk van het kabinet behandelt?
Nee. Wob-verzoeken worden behandeld door de bestuursorganen waar het verzoek is ingediend. Indien een Wob-verzoek wordt ingediend bij een ministerie wordt deze behandeld namens de Minister. Er is dus geen sprake van een onafhankelijke positie ten opzichte van het kabinet aangezien ministers deel uitmaken van het kabinet. Wob-verzoeken worden onder verantwoordelijkheid van de Minister behandeld en beoordeeld aan de hand van de juridische vereisten zoals reeds bij vraag 6 toegelicht.
Deelt u de mening dat informatievoorziening aan journalisten niet afhankelijk gemaakt mag worden van het inzicht geven in onderzoeksvragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Informatievoorziening aan journalisten is uiteraard niet afhankelijk van het al dan niet inzicht geven in de specifieke onderzoeksvragen. Het is zeker niet gangbaar dat informatie alleen aan journalisten wordt gegeven onder de voorwaarde van inzicht over hun doel. Dat is hier ook niet aan de orde.
De Wob schrijft voor wat er van verzoeker en het bestuursorgaan mag en moet worden verwacht ten behoeve van de afhandeling van een Wob-verzoek. Eén van de vereisten die de wet stelt is dat een verzoek voldoende precies is geformuleerd. Zo moet de verzoeker de «bestuurlijke aangelegenheid» vermelden waarover hij informatie wenst te ontvangen. Als het verzoek te algemeen is gesteld, is het bestuursorgaan verplicht om verzoeker behulpzaam te zijn bij het concretiseren van zijn verzoek.
In het geval van PAJ is geïnformeerd naar de doelen van het verzoek in verband met de vereiste specificering en inperking. Er is in dit verband ook gevraagd naar de specifieke onderwerpen waarop het onderzoek betrekking heeft zodat hierover gericht informatie verschaft zou kunnen worden. Uitsluitend vanwege de noodzaak om inzicht te krijgen in de bestuurlijke aangelegenheid van het verzoek van de journalisten, is gevraagd naar het doel ervan. Het is aan de verzoeker om aan te geven waar hij of zij specifiek informatie over wenst te ontvangen; het bestuursorgaan kan hierbij slechts behulpzaam zijn. Het belang van de verzoeker bij het verzoek speelt uiteraard geen rol bij de beoordeling of de informatie openbaar moet worden gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een inmenging in de journalistieke vrijheid, een voorwaarde voor het goed functioneren van onze democratische samenleving waar de overheid grote waarde aan hecht. Vanwege het belang van de journalistieke vrijheid zie ik mij ook genoodzaakt mij terughoudend op te stellen bij de precisering ten behoeve van de afhandeling. Ik beperk mij daarom tot het opvragen van informatie bij PAJ ter duiding van het verzoek en zie weinig ruimte om in dit geval eigenstandig een afbakeningsvoorstel te doen, zoals ook wel gebruikelijk is bij Wob-afhandeling.
Is het onder dit kabinet gangbaar dat het verstrekken van informatie alleen onder voorwaarde van inzicht over het doel van journalisten wordt gegeven? Zo nee, waarom in dit geval dan wel?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de overheid geen enkel recht heeft om te vragen naar de onderzoeksdoeleinden van onderzoeksjournalisten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, draagt u er dan zorg voor dat onderzoeksjournalisten bij hun onderzoek gefaciliteerd worden in plaats van gehinderd?
Zie antwoord vraag 8.
Wat denkt u dat het primaire doel is van de WOB verzoeken van FTM in het dossier Shell Papers?
De verzoeker heeft aangegeven dat het primaire doel van het verzoek onderzoeksjournalistiek is.
Maakt u zich zorgen over de uitkomst van het onderzoek en dat het mogelijk de verstrengelde belangen van EZK en Shell blootlegt?
Nee.
Het wegpesten van een transgenderstel in Heerlen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Transgenderstel Heerlen verlaat flat om gedreig en gepest»1 en «Heerlen voert al jaren strijd tegen «transgender-pesters»»?2
Ja, die berichten ken ik.
Kent u meer voorbeelden van het wegpesten van LHBTI’s? Kent u de omvang van dit probleem? Zo ja, welke zijn die voorbeelden en wat is die omvang? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar laten doen?
Mij bereiken met enige regelmaat signalen over homostellen, lesbische stellen of transgenders die zich genoodzaakt voelen om te verhuizen vanwege pesterijen. Dit is een maatschappelijk probleem. De beschikbare informatie, waaronder de jaarlijkse multi-agency rapportage met cijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en de jaarlijkse cijferrapportage van het OM geven een beeld van de mate waarin LHBTI te maken hebben met discriminatie. Pesten kan een discriminatoire uiting zijn. De tweejaarlijkse LHBT-monitor van het SCP geeft daarnaast inzicht in de veiligheidsbeleving en slachtofferschap van LHBTI’s. Dat kan gaan om respectloos gedrag (pesten) tot geweldsincidenten. In aanvullend onderzoek naar wegpesten zie ik geen meerwaarde.
Beschikken lokale bestuurders en politie over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat het in het bericht genoemde paar weggepest is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de lokale bestuurders en politie beschikken over voldoende mogelijkheden om personen, die LHBTI’s lastig vallen tot wegpesten aan toe, aan te spreken en aan te pakken. De aanpak van dergelijk pestgedrag is een lokale aangelegenheid, die maatwerk vraagt.
De gemeente Heerlen heeft aangegeven over voldoende instrumenten te hebben beschikt, waarbij het bestuursrechtelijk opleggen van een gebiedsverbod het meest krachtige middel was. De politie en de gemeente Heerlen hebben verschillende instrumenten ingezet, waaronder het voeren van waarschuwingsgesprekken met de ouders van de daders door de politie en burgemeester, het voeren van gesprekken met het transgenderstel om o.a. de hulpbehoefte in kaart te brengen door de burgemeester alsmede Anti Discriminatie Voorziening Limburg, Roze in blauw (politie) en de woningcorporatie, zichtbare aanwezigheid door de politie, rechercheonderzoek, plaatsing van mobiele camera’s, het opleggen van een gebiedsverbod aan de hoofddader en een gedragsaanwijzing voor enkele andere groepsleden. Ten slotte is mede hierdoor een dader veroordeeld. De gemeente Heerlen heeft aangegeven dat de pesters/daders stevig zijn aangepakt met alle mogelijke middelen uit het straf- en bestuursrecht en dat die aanpak effect heeft gehad. Desondanks heeft het transgenderstel besloten te willen verhuizen omdat zij zich niet meer prettig voelde in de flat. Ik kan me levendig voorstellen dat alles een dusdanige grote impact heeft gehad op de slachtoffers in Heerlen dat het hun, ondanks alle inzet van de politie en de gemeente, heeft doen besluiten te verhuizen.
Het beschermen van slachtoffers van haatcriminaliteit (hatecrime) en de aanpak van daders is een prioriteit voor dit kabinet en het lokaal bestuur. Het beleid is gericht op de aanpak van daders om de pesterijen tot een einde te brengen. Helaas is dit vaak niet van de ene op de andere dag te realiseren. Ook geven slachtoffers vaak aan, zoals ook hierboven aangegeven, dat de gebeurtenissen hun woon- en leefgenot en hun gevoel van veiligheid dusdanig aantasten dat zij zich genoodzaakt voelen te verhuizen.
Heeft u in het kader van uw Actieplan Veiligheid LHBTI acties ingezet om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, welke zijn dat en wat is het resultaat daarvan? Zo nee, waarom niet en bent u alsnog van plan aan dit probleem aandacht te gaan schenken en op welke wijze?
Het Actieplan Veiligheid LHBTI3 bevat diverse maatregelen die direct dan wel indirect bijdragen aan het tegengaan van pesterijen in de woonomgeving, variërend van het stimuleren van sociale acceptatie in de wijk (actiepunt 2), trainingen voor politiemedewerkers (actiepunt 5), weerbaarheidstrainingen (actiepunten 7 en 24), het stimuleren van meldingsbereidheid (actiepunten 12–15), aandacht voor veiligheid binnen de allianties van OCW (actiepunt 17), het gezamenlijk bepalen van de meest effectieve aanpak (actiepunt 20), maatjesprojecten (actiepunt 24), etc. Ik ben van mening dat het Actieplan daarmee voldoende handvatten biedt om de problematiek van pesterijen in de woonomgeving aan te kunnen pakken.
Het kabinet zal over zijn inspanningen om de maatregelen tot uitvoering te brengen en zal verantwoording afleggen via de jaarlijkse voortgangsbrief over het Nationaal Actieprogramma Discriminatie.
Ben u bereid om in overleg met de VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters te treden om te bezien of er nog aanvullende instrumenten nodig zijn om het wegpesten van LHBTI’s tegen te gaan? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Uit overleg met VNG en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters zijn geen indicaties ontvangen dat gemeentebesturen/burgemeesters aanvullende instrumenten nodig hebben. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De opnieuw opgelegde celstraf voor een Chinese internetdissident en de slechte gezondheidszorg in Chinese detentie |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «China jails award-winning cyber-dissident Huang Qi»1 en de verklaring vanuit de Europese Unie dat hierop volgde?2
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, de toenemende repressie, en de beperkingen die aan mensenrechtenverdedigers worden opgelegd. De veroordeling van Huang Qi is hier een voorbeeld van. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de Europese Unie.3 Deze roept China op om verschillende dissidenten, waaronder Huang Qi, onmiddellijk vrij te laten.
Bent u bereid ook bilateraal bij de Chinese autoriteiten genoemde EU-verklaring onder de aandacht te brengen en daarmee aan te dringen op vrijlating, dan wel een eerlijk proces, voor Huang Qi? Zo ja, op welke termijn en bent u bereid ook andere EU-landen hiertoe aan te sporen? Zo nee, waarom niet?
Gedurende de 11e mensenrechtendialoog tussen Nederland en China op 20 juni 2018 heeft de mensenrechtenambassadeur reeds de zorgen van het kabinet over de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid in China overgebracht. Daarbij heeft hij specifiek om een eerlijk proces voor de Chinese internetdissident Huang Qi verzocht. Een volgende bilaterale mensenrechtendialoog met China biedt gelegenheid om opnieuw zorgen over de veroordeling van Huang Qi over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
De Nederlandse ambassade in Peking volgt de ontwikkelingen tevens nauwgezet en bespreekt individuele zaken lokaal in EU-verband.
Deelt u de mening dat elke persoon in detentie, ook in China, recht heeft op adequate medische zorg? En deelt u de zorgen dat dit allesbehalve gegarandeerd is in China?
Het kabinet deelt de mening dat elke persoon in detentie recht heeft op adequate medische zorg. Er is vaker sprake van berichtgeving over zorgwekkende omstandigheden van mensenrechtenverdedigers die in detentie zitten, o.a. met betrekking tot medische zorg.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in internationaal verband, om er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen dat zij zorg gaan dragen voor adequate medische zorg voor hun gedetineerden? Bent u bereid dit op korte termijn expliciet te doen voor Huang Qi vanwege zijn zorgelijke gezondheid? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als in EU-verband inspannen om zorgen over individuele gevallen over te brengen. Tijdens een volgende bilaterale mensenrechtendialoog zal Nederland de situatie van Huang Qi wederom aan de orde stellen. Ook blijft Nederland inzetten op EU-verklaringen in de VN-Mensenrechtenraad waarin individuele gevallen worden genoemd.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken naar aanleiding van het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Bent u, in het geval u de antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen nu nog niet kunt geven, bereid om te laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om vast te leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst van dat onderzoek voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van de Kamervragen ingezonden op 28 mei 2019.