De veroordeling tot vijf jaar van activist Alaa Abdel Fattah door Egypte |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een Egyptische rechtbank de prominente mensenrechtactivist Alaa Abdel Fattah veroordeeld heeft tot een celstraf van vijf jaar?1
Ja. Op 20 december jl. heeft een Egyptische rechter een vonnis uitgesproken in de zaak van de activist Alaa Abdel Fattah, mensenrechtenadvocaat Mohamed El-Baqer en blogger Mohamed «Oxygen» Ibrahim, waarbij Abdel Fattah is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf en El-Baqer en Oxygen elk tot vier jaar. Zij werden veroordeeld voor het verspreiden van desinformatie nadat zij kritiek hadden geuit op mensenrechtenschendingen van het regime.
Is het u bekend dat de familieleden van Fattah benadrukken dat zijn behandeling in de gevangenis erg slecht is en hij in vrijwel totale isolatie wordt gehouden?
Alaa Abdel Fattah werd het meeste recent in september 2019 gearresteerd, waarna hij in voorlopige hechtenis werd gehouden. Familieleden en verschillende mensenrechtenorganisaties hebben aangegeven zich grote zorgen te maken om zijn geestelijke gezondheid en hebben laten weten dat hij herhaaldelijk te maken heeft gehad met mishandeling en onmenselijke omstandigheden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt echter niet over verifieerbare informatie over zijn detentieomstandigheden.
Bent u met ons van mening dat deze prominente activist, die één van de gezichten was van de opstand tegen Mubarak in 2011, ten onrechte veroordeeld is en dat zowel deze (nieuwe) celstraf van vijf jaar voor «het verspreiden van desinformatie», als de wijze waarop hij als gevangene behandeld wordt, ernstige schendingen van de mensenrechten zijn door de Egyptische autoriteiten?
De veroordeling en de detentieomstandigheden van Alaa Abdel Fattah passen in een trend waarbij de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Egypte afneemt en burgerlijke vrijheden steeds meer onder druk komen te staan. Nederland is van mening dat journalisten, mensenrechtenverdedigers en anderen die vreedzaam gebruikmaken van hun vrijheid van meningsuiting, dat moeten kunnen doen zonder strafrechtelijke gevolgen, intimidatie of andere represailles. De ontwikkelingen geven reden tot aanhoudende zorg.
Bent u bereid om er bij de Egyptische regering direct op aan te dringen dat zij deze schendingen van de mensenrechten van Alaa Abdel Fattah onmiddellijk staken en hem vrij laten?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Caïro, ontwikkelingen rondom de vrijheid van meningsuiting en de positie van mensenrechtenactivisten op de voet. Nederland trekt daarbij zoveel mogelijk samen op met de EU en gelijkgestemde landen. Voorafgaand aan het vonnis heeft Nederland nadrukkelijk zijn zorgen over deze zaak overgebracht aan de Egyptische autoriteiten en vervolgens teleurstelling geuit nadat het vonnis was uitgesproken. Dit betroffen gecoördineerde boodschappen vooraf afgestemd met verschillende gelijkgestemde landen. Ook is er op hoog-ambtelijk niveau via sociale media aandacht besteed aan deze zaak.
Wat is uw oordeel over het feit dat de regering-Sisi er al langere tijd op uit is om dissidente geluiden in Egypte actief uit te bannen?
Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen helaas veelvuldig voor in Egypte. Daarnaast zijn er ook voorbeelden van journalisten en mensenrechtenverdedigers die recent zijn vrijgelaten. Desalniettemin is de mensenrechtensituatie in Egypte zorgwekkend en blijft dit onze constante aandacht houden. In november jl. heeft Egypte de eerste nationale mensenrechtenstrategie gelanceerd waarin ook thema’s als pre-trial detention en detentieomstandigheden zijn opgenomen. De EU heeft de strategie verwelkomd en ook Nederland ziet dit als een belangrijk aanknopingspunt om de mensenrechtendialoog met Egypte te voeren. EU-lidstaten, waaronder Nederland, achten het van belang dat Egypte prioriteit geeft aan een daadwerkelijke uitvoering van deze strategie.
Heeft u informatie over of een inschatting van het aantal Egyptenaren dat louter vanwege kritiek op de overheid vervolgd, berecht en/of vastgezet is door de autoriteiten?
De regering van Egypte heeft geen officiële statistieken gepubliceerd over het aantal gevangenen dat vastzit vanwege kritiek op de overheid. Mensenrechtenorganisaties en internationale waarnemers schatten dat er, sinds het aantreden van President Al-Sisi, tussen de 20.000 en 60.000 personen zijn opgepakt vanwege hun politieke opvattingen. De president zelf spreekt dit tegen en liet in 2019 weten dat er geen politieke gevangenen zijn in Egypte.
Op welke wijze heeft Nederland en/of de Europese Unie in het afgelopen jaar Egypte aangesproken op schendingen van mensenrechten en het onderdrukken van de vrijheid van meningsuiting?
Zowel in Caïro als in Den Haag gaat Nederland op verschillende niveaus regelmatig in gesprek met de Egyptische autoriteiten om de zorgen over mensenrechtenschendingen over te brengen. Dit gebeurt zowel publiek als achter de schermen en in bilateraal en multilateraal verband. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 25 januari 2021 uitte Nederland zorgen over de mensenrechtensituatie in Egypte en benadrukte het dat de EU wapenexportcriteria nauwgezet nageleefd dienen te worden. Tijdens de Mensenrechtenraad van februari-maart 2021 is er een gezamenlijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte uitgesproken. Nederland ondertekende deze verklaring samen met 30 andere landen. Daarnaast vonden recentelijk politieke consultaties op hoog-ambtelijk niveau plaats waarbij de zorgen omtrent de mensenrechtensituatie eveneens uitgebreid aan bod zijn gekomen. Tot slot vormen mensenrechtenkwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Egypte en worden deze op alle niveaus aan de orde gesteld, onder meer in oktober 2021 tijdens de Egypt-EU Association Committeeen in juli van datzelfde jaar tijdens de ontmoeting tussen de hoge vertegenwoordiger van het Europees buitenlands beleid, Josep Borrell, en de Egyptische Minister van Buitenlandse Zaken, Sameh Shoukry.
Bent u bereid bij het uitblijven van concrete toezeggingen en acties door Egypte – zoals de onmiddellijke invrijheidstelling van Fattah – te overwegen om hier samen met andere lidstaten van de Europese Unie consequenties aan te verbinden en desnoods een specifiek sanctiepakket af te kondigen?
Nederland vindt het van belang in bilateraal en multilateraal verband in open dialoog te blijven met Egypte om op deze manier in te kunnen blijven zetten op de verbetering van de mensenrechtensituatie in het land. Het instellen van een sanctiepakket wordt in deze situatie niet opportuun geacht.
Vergoeding van schade naar aanleiding van een uitspraak van de civiele rechter |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Is het u bekend dat naast slachtoffers van misdrijven die recht op een schadevergoeding hebben, ook personen die op grond van een uitspraak van een civiele rechter recht op een schadevergoeding hebben of door een uitspraak van een civiele rechter anderszins een vordering hebben op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag die schade of vordering tijdelijk niet kunnen (laten) innen?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Ziet u in dit verband verschil tussen een particulier die op grond van een onrechtmatige daad schade kan vorderen op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag en een schade die op grond van een misdrijf is ontstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke gevolgen verbindt u hieraan?
Naar aanleiding van het in de kinderopvangtoeslagenaffaire afgekondigde moratorium heeft mijn ambtsvoorganger besloten aan een beperkte groep slachtoffers een voorschot uit te keren. Het gaat om de groep slachtoffers die recht hebben op een schadevergoeding die is toegekend door de strafrechter. Deze schadevergoedingsmaatregel zal tijdens het moratorium niet worden geïnd bij de dader als die tevens gedupeerde is van de toeslagenaffaire. Om te voorkomen dat deze groep slachtoffers hiervan nadeel ondervindt, wordt een voorschot uitgekeerd. Na afloop van het moratorium wordt de inning van de schadevergoedingsmaatregel bij de dader tevens gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire hervat. Ik verwijs naar de beantwoording van eerdere Kamervragen die hierover zijn gesteld2.
Hoewel het moratorium ook geldt voor een particulier tevens gedupeerde van de kinderopvangtoeslag die door de civiele rechter is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding, kan ik voor personen aan wie de civielrechtelijke schadevergoeding is toegekend niet dezelfde stap zetten. Het gaat bij civiele procedures namelijk niet om publiekrechtelijke straffen of maatregelen waardoor er dan ook geen rol voor de overheid is bij de inning. Een burger kan in civiele procedures schadevergoeding eisen op grond van onrechtmatige daad. Als de rechter de schadevergoeding toewijst, vindt de inning van de schadevergoeding plaats door vrijwillige betaling door de gedaagde of door tenuitvoerlegging van dat vonnis met hulp van de gerechtsdeurwaarder. Deze mogelijkheden tot schadeverhaal staan na het moratorium ook weer open voor de particulier die zijn schade uit onrechtmatige daad wil verhalen op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Acht u het wenselijk dat in het geval een particulier op grond van een civiel vonnis een financiële vordering op een gedupeerde van de kinderopvangtoeslag heeft -bijvoorbeeld uit onrechtmatige daad- dat een voorschot vanuit de overheid aan die particulier op zijn plaats is, zodat ook die niet wordt benadeeld door de tijdelijke opschorting van de inning van schulden bij die gedupeerden? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De Molukse KNIL-militairen die begin jaren ’50 naar Nederland zijn gehaald |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Heeft u in beeld hoeveel van de mensen die vanaf 1951 naar Nederland zijn gehaald op dit moment nog leven?
De data van de Stichting Administratie Indonesische Pensioenen (SAIP) geven een indicatie. Uit het laatst beschikbare jaarverslag van de SAIP blijkt dat eind 2020 nog 414 zogeheten «Rietveld-uitkeringen voor Molukkers» werden uitgekeerd.1 Deze uitkering wordt jaarlijks verstrekt aan: «de groep personen die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht, hetzij uit eigen hoofde, hetzij als echtgenoot of echtgenote van een andere uitkeringsgerechtigde», en die «nadien vielen onder de zorg van het Commissariaat Ambonezenzorg».2 Een beter totaal beeld is er niet. Afzonderlijke Nederlandse gemeenten zouden mogelijk uit hun basisadministratie kunnen herleiden of zij nog in leven zijnde inwoners hebben die in 1951 van de Molukken naar Nederland zijn gekomen.
Deelt u de mening dat wij de geschiedenis van deze mensen levend moeten houden en met elkaar moeten blijven herinneren en delen wat deze mensen en hun kinderen hebben mee moeten maken?
Ja, deze mening deel ik.
Het is belangrijk dat we de geschiedenis van de Molukse gemeenschap levend houden en erkennen. Het kabinet geeft daarom invulling aan de collectieve erkenning voor hetgeen in voormalig Nederlands-Indië heeft plaatsgevonden en van wat de Indische en Molukse gemeenschap daar en bij aankomst in Nederland hebben moeten ondergaan. Onderdeel van deze collectieve erkenning zijn onder andere de realisering van de pleisterplaats Sophiahof (daarin huist ook het Moluks Historisch Museum), het herdenken en herinneren en het aanbieden cultuurspecifieke en context gebonden zorg. Om deze erkenning van een extra impuls te voorzien heeft de rijksoverheid in 2020 ruim € 20 miljoen extra vrijgemaakt.3 Hiervan is onder meer een commissie ingesteld die nagaat hoe de kennis over de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië kan worden vergroot. Het gehele projectplan is op 25 oktober 2021 met uw Kamer gedeeld.4 In de eerste reactie na de presentatie van het onderzoeksprogramma «Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945–1950» op 17 februari 2022 sprak ook de Minister-President zijn begrip uit voor hetgeen de eerste generatie Molukkers heeft moeten doorstaan als gevolg van de koloniale oorlog: «(...) het verhaal van de dekolonisatie is levende geschiedenis, die pijnlijk de herinneringen bovenbrengt en emotie oproept. (...) Voor sommigen geldt dat heel direct. (.) Ook voor de eerste generatie Molukkers die in 1951 voet aan wal zette in ons land.» Ook maakte de Minister-President namens het kabinet excuses aan iedereen in ons land die met de gevolgen van de koloniale oorlog in Indonesië heeft moeten leven, vaak tot de dag van vandaag.
Heeft u in beeld waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden begraven liggen?
Het is niet in beeld bij de rijksoverheid waar de mensen die in 1951 naar Nederland zijn gehaald en reeds zijn overleden, begraven liggen (zie verder het antwoord op vraag 1). Wat betreft de grafrechten, dit is een aangelegenheid van de begraafplaatsen zelf. De inhoud en omvang van grafrechten – en dus ook de verlenging daarvan – verschillen dan ook per locatie en zijn geen zaak voor de rijksoverheid.
Wat vindt u ervan dat bij een deel van deze graven de grafrechten nu al verlengd moeten worden? Heeft u in beeld hoe vaak dat voorkomt en in de komende jaren voor zal komen, en wat de gemiddelde kosten zijn die hiermee zijn gemoeid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn op dit moment de criteria om een begraafplaats aan te merken als militaire begraafplaats? Wat betekent dit voor de grafrechten?
Er is onderscheid tussen een militaire begraafplaats en een veteranenbegraafplaats. Een militaire begraafplaats is een begraafplaats ter nagedachtenis aan en als eerbetoon voor slachtoffers die omgekomen zijn tijdens een oorlog of missie. Een militaire begraafplaats bevat derhalve oorlogsgraven. Dat kunnen overigens ook burgeroorlogsslachtoffers zijn. Voor het onderhoud en de grafrechten draagt het rijk verantwoordelijkheid. Het onderhoud van de ongeveer 50.000 Nederlandse oorlogsgraven gebeurt door de Oorlogsgravenstichting (OGS) in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK). Bij een graf van een veteraan draagt het rijk geen verantwoordelijkheid voor het onderhoud en de grafrechten. KNIL-veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn overleden, komen daarmee niet in een militair graf. De grafrechten blijven dan ook een particuliere aangelegenheid en kostenpost. Net als bij andere veteranen die niet in een oorlogssituatie zijn gestorven.
Wat de morele betekenis voor de Molukse gemeenschap zou kunnen zijn, als de graven worden aangemerkt als veteranen-begraafplaats, is mij niet bekend. Er is sinds november 2020 één Nationale Veteranenbegraafplaats in Loenen. Veteranen die dat willen, kunnen daar worden begraven, bijgezet of uitgestrooid. Dat geldt ook voor een eventuele levenspartner van de veteraan.
Wat zou het voor de Molukse KNIL-militairen en hun gezinsleden kunnen betekenen om de plek waar zij begraven liggen aan te duiden als veteranenbegraafplaats?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het in stand houden van de graven en het herdenken van deze KNIL-militairen en hun familie een plek in de subsidieregeling Collectieve erkenning van Indisch Moluks Nederland (CEWIN)?
Nee, dat heeft het niet. Het gaat in deze regeling wat betreft subsidiabele activiteiten om scholing en educatie, museale- en kennis en culturele activiteiten zoals het ontwikkelen van lesmateriaal voor een school, het opstellen van een tentoonstelling in een museum of culturele activiteiten zoals een dansvoorstelling. Activiteiten die zich richten op herdenken, komen op grond van artikel 2, tweede lid, onder a van de regeling niet voor subsidie in aanmerking.
Heeft u een beeld van de omstandigheden in de «woonoorden» die begin jaren «50 zijn aangewezen en hoeveel kinderen daar zijn overleden?
In 1957 deed Staatscommissie Verwey-Jonker onderzoek naar Molukse woonomstandigheden: «Ambonezen in Nederland». Mede naar aanleiding van het rapport van de Commissie waarin geconcludeerd werd dat de woonoorden niet geschikt waren voor een langdurig verblijf, is gestart met de bouw van Molukse wijken. In de afgelopen jaren is een aantal onderzoeken gepubliceerd over de geschiedenis en de positie van de Molukkers in Nederland. Bijvoorbeeld de studie die in 2006 in opdracht van toenmalige Minister voor grootstedelijk beleid en integratie Van Boxtel is verricht.5
De sterftecijfers uit het registratiesysteem van het Commissariaat Ambonezenzorg (CAZ), destijds verantwoordelijk voor de huisvesting en verblijf van de Molukkers, zijn onvolledig. Wel kan hieruit worden afgeleid dat 517 mensen in de periode 1951–1970 zijn overleden, maar de uitsplitsing naar leeftijd is niet bekend.6
Bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de leefomstandigheden in de «woonoorden» en het overlijden van deze kinderen, om deze geschiedenis ook goed vast te leggen nu er nog enige mensen leven die het zelf hebben meegemaakt?
Mijn beleid op het gebied van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap is er mede op gericht de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland en het Molukse erfgoed zichtbaarder te maken en te verankeren in de Nederlandse samenleving. Indien daar behoefte aan is kunnen via de CEWIN-subsidieregeling aanvragen worden ingediend die zich richten op het verrichten van (wetenschappelijk)onderzoek en het vastleggen van deze kennis in publicaties.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de graven van deze kinderen te behouden en daar bijvoorbeeld een herdenkingsplek van te maken om ons te blijven herinneren aan wat zich in de «woonoorden» heeft afgespeeld?
Nederland kent een herdenkingscultuur waarbij de behoeften en wensen vanuit de samenleving leidend zijn. De rijksoverheid past hier bescheidenheid en volgzaamheid. Er zijn vanuit lokale initiatieven al verschillende monumenten opgericht ter herinnering aan de voormalige woonoorden. Het staat uiteraard mensen en organisaties vrij om, binnen de grenzen van de wet, invulling te geven aan hun eigen behoefte tot herdenking.
De uitreiking van de Big Brother Award Expertprijs 2021 aan demissionair minister Grapperhaus op 13 december 2021 |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op de uitreiking van de Big Brother Award voor het ondersteunen van predictive policing, waarbij etnisch profileren via algoritmen op grote schaal wordt mogelijk gemaakt bij de politie? Wat gaat u doen om groeiende discriminatie door algoritmen bij de politie aan te pakken?1
De politie maakt bij de inzet van predictive policing geen gebruik van algoritmen die etnisch profileren. De overheid moet zich te allen tijde aan de wet houden en mag nooit discrimineren op grond van (onder andere) etniciteit of nationaliteit. Deze criteria mogen nooit gebruikt worden om te differentiëren zonder dat daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Door middel van predictive policing kan de politie haar capaciteit effectiever inzetten. De predictive policing methoden die de politie toepast zien onder andere op de vraag op welke locaties en tijdstippen het risico op bepaalde typen criminaliteit verhoogd is. Op die manier kan de politie preventief oorzaken van dat verhoogde risico wegnemen. Het gaat daarbij niet om de vraag wieeen grotere kans maakt om betrokken te raken bij een incident. Voor een zorgvuldige inzet van algoritmen zijn de Richtlijnen voor het toepassen van algoritmen door overheden en publieksvoorlichting over data-analyses opgesteld.2 In maart jl. zijn deze geüpdatet. De politie gebruikt verder het Kwaliteitskader big data.3 De politie handelt conform deze kaders. Daarnaast heeft het College voor de Rechten van de Mens het juridisch kader over het gebruik van etniciteit en nationaliteit helder in beeld gebracht;4 is er de handreiking met systeemprincipes voor niet discriminerende algoritmes die in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken is gemaakt;5 en is er een Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes ontwikkeld.6 Ook deze instrumenten kunnen worden gebruikt om discriminatie tegen te gaan.
Bent u het eens met de vakjury van de Big Brother Awards dat u veel te weinig aandacht heeft gegeven aan rechtsbescherming binnen het ministerie, en dat de Minister voor rechtsbescherming nagenoeg onzichtbaar is gebleven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze opvattingen niet. Rechtsbescherming speelt een centrale rol binnen het ministerie. Dit zowel als eigenstandig beleidsterrein waarbij het gaat om het functioneren van de rechtsstaat, haar instituties en de middels het recht aan burgers geboden bescherming, alsmede als rechtsstatelijk beginsel dat geborgd moet zijn wanneer maatregelen worden getroffen om de veiligheid van burgers te garanderen en effectieve rechtshandhaving plaats te laten vinden.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de aanvoering van de vakjury van de Big Brother Awards dat u de illegale surveillancepraktijken van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft beloond met een reparatiewet waarbij deze legaal worden verklaard, in plaats van illegale surveillance daadwerkelijk aan te pakken?
De NCTV verwerkt op basis van specifieke wetgeving persoonsgegevens voor een aantal taken, zoals taken inzake bewaken en beveiligen in de Politiewet en het opleggen van maatregelen op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding. Andere taken zijn onder meer terug te vinden in de Luchtvaartwet of Paspoortwet. Daarbij is de NCTV namens de Minister van JenV belast met de uitvoering van deze wettelijke bevoegdheden.
Begin 2020 is binnen de NCTV het project «Taken en grondslagen» gestart na geconstateerde onduidelijkheid over de juridische grondslag van sommige andere werkzaamheden van de NCTV, waarvoor de grondslag gelegen was in het Organisatiebesluit Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het doel van dit project was om te toetsen of de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een formele wet. De NCTV is met de start van dit project in februari 2020 een weg ingeslagen die ik nog steeds onderschrijf: de organisatie toekomstbestendig maken en de taken en grondslagen juridisch beter verankeren en versterken. Mede gelet op de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen7 tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, heeft mijn voorganger de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid. De betreffende taken vinden plaats in het kader van het verhogen van de weerbaarheid ten aanzien van terrorismebestrijding en de bescherming van de nationale veiligheid, het wetsvoorstel dient ook deze doelen. De behandeling van het wetsvoorstel betekent dat ik met uw Kamer daarover zo snel mogelijk het debat kan voeren.
Wat is volgens u de rechtvaardiging dat de politie een databank met gezichtsherkenningstechnologie aanlegt? Op welke wijze gaat u privacy, burgerrechten en -vrijheden garanderen bij de aanleg en het gebruik van deze databank?
De politie heeft een databank met gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden, deze is niet specifiek ten behoeve van het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie aangelegd, maar is in algemene zin bedoeld voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten. Deze databank kan bijvoorbeeld ook worden gebruikt om met het blote oog een indicatie te krijgen van hoe iemand er uit ziet/heeft gezien. Het systeem Catch van de politie is een applicatie die de politie gebruikt waarin biometrische gezichtsherkenning wordt toegepast. Feitelijk gaat het om biometrische gezichtsvergelijking.
Zoals mijn voorganger in de beantwoording van vragen van het lid Verhoeven aangaf, bestaat voor het vastleggen van deze gelaatsfoto’s van verdachten en veroordeelden een wettelijke basis.8 Veel politiebureaus beschikken over een zogenaamde identificatiezuil waarmee onder andere een (frontale) foto van het gezicht en een kopie van het identiteitsbewijs worden gemaakt. De bevoegdheid om deze gelaatsfoto’s te nemen van verdachten is neergelegd in artikel 55c, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv), dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om deze foto’s te mogen gebruiken voor het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten is neergelegd in artikel 55c, vierde lid van hetzelfde Wetboek. Een deel van de bij de politie aanwezige foto’s is genomen vóór de inwerkingtreding van artikel 55c WvSv. De bevoegdheid tot het nemen van die (gelaats)foto’s was destijds neergelegd in artikel 61a WvSv. Voor een uitgebreidere toelichting verwijs ik u graag naar de hierboven genoemde beantwoording van Kamervragen. De verwerking en het bewaren van deze (persoons-)gegevens moet uiteraard voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Wet politiegegevens (Wpg).
Bent u het met de vakjury van de Big Brother Awards eens dat de «living labs», waarbij in de publieke ruimte wordt geëxperimenteerd met surveillance technologie, een serieuze inbreuk zijn op de privacy en rechten van burgers die hier onwetend aan onderworpen worden? Zo nee, waarom niet? En wat gaat u doen om de transparantie en accountability naar burgers over dit soort experimenten in de publieke ruimte te vergroten?
Ook in de zogenoemde living labs wordt gewerkt binnen de kaders van de wetgeving. Dat betekent dat – ook wanneer er geëxperimenteerd wordt – gewoon wordt voldaan aan de AVG of de Wpg en dat er een juridische grondslag moet zijn voor het verwerken van de gegevens. Het is inherent aan het politiewerk dat er soms (rechtmatig) een inbreuk gemaakt wordt op de privacy van burgers. Volgens geldende wetgeving moet die inbreuk wel proportioneel en gerechtvaardigd zijn. Dat is niet anders in het reguliere politiewerk dan in de living labs. Overigens vind ik het goed om op te merken dat bij het FieldLab Arena (waar Bits of Freedom in haar bericht naar verwijst) geen gegevens van burgers zijn verzameld of gebruikt. Voor meer informatie over dit experiment verwijs ik u graag naar de door TNO en Politie openbaar gemaakte volledige rapportage over dit FieldLab.9
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht dat de politie onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie koppelde |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Ankie Broekers-Knol (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie koppelde onschuldige asielzoekers aan strafrechtelijke informatie»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de politie persoonsgegevens van asielzoekers koppelde aan strafrechtelijke informatie? Zo ja, op welk moment was de politie op de hoogte van het feit dat persoonsgegevens van asielzoekers doorzoeken volgens de privacywet AVG niet mag? Bleef de politie er na dat moment nog mee doorgaan? Zo ja, waarom?
De politie (bij de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM)) heeft in het kader van de haar toegekende wettelijke taken en bevoegdheden van een aantal asielzoekers gegevens van de telefoons uitgelezen. Niet alle gegevensdragers van alle asielzoekers werden uitgelezen. Er vond een selectie plaats op basis van een handmatige controle. Dat betekent dat alleen van een selecte groep asielzoekers de gegevens zijn vergeleken met reeds beschikbare opsporingsinformatie op het terrein van terrorisme en mensenhandel-/-smokkel.
Bij aanvang van het project Athene in 2016 viel deze gegevensverwerking, waaronder de vergelijking met opsporingsdata, in zijn geheel onder de Wet Politiegegevens (Wpg). Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet politiegegevens in januari 2019 is deze verwerking van het project Athene onder de Algemene verordening gegevensbescherming komen te vallen.
Binnen het project Athene werden opsporingsgegevens geautomatiseerd verstrekt aan AVIM. Politie heeft zich bij de verandering van het privacy regime niet tijdig genoeg gerealiseerd dat deze verwerking niet langer op dezelfde wettelijke basis berustte. Dat besef kwam dankzij de uitvoering van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)2 die in november 2021 binnen AVIM als onderdeel van een korpsbreed programma is gedaan. Toen werd duidelijk dat de opsporingsgegevens (die vallen onder de Wpg) die geautomatiseerd werden verstrekt in het kader van het Athene-project, niet voor de vreemdelingentaken van AVIM (die vallen onder de AVG) gebruikt hadden mogen worden, omdat hier geen grondslag voor was in de Wpg.
Dit is dan ook de aanleiding geweest voor het stopzetten van het project en het laten vernietigen van alle door AVIM eerder ontvangen opsporingsinformatie in het kader van het project Athene.
Wat verstaat de politie onder «verdachte informatie», waarop de telefoons werden doorzocht?
Omdat het hier gaat om het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van de aanvrager en beoordeling van de aanvraag in relatie tot nationale veiligheid, wordt in deze specifieke kwestie als «verdachte informatie» gezien het in bezit hebben van foto’s van meerdere verschillende identiteitspapieren of foto’s, filmbeelden, contactgegevens en locatiegegevens die betrokkenheid bij een gewapende strijd dan wel mensenhandel/-smokkel doen vermoeden.
Is de verzamelde data nog steeds beschikbaar in de systemen van de politie? Zo ja, kunt u garanderen dat deze data niet alsnog gebruikt zal worden door overheidsinstanties, noch in de beoordeling van de asielverzoeken die het betreft? Wat wordt er met deze data gedaan?
De politie heeft in november 2021 het project stopgezet en de verkregen data uit de database Athene vernietigd. Verder heeft de politie mij bericht dat de eerder verkregen gegevens niet zijn gedeeld met andere instanties.
Kunt u aangeven in hoeverre deze verzamelde data heeft bijgedragen aan een strafrechtelijk onderzoek of veroordeling? Zo ja, hoe vaak is dit het geval geweest?
Op basis van de resultaten van het jaar 2021 zijn in totaal twintig signalen geweest op basis waarvan AVIM op grond van de AVG artikel 6, eerste lid, onder c dan wel onder e, informatie aan de opsporing binnen de politie heeft verstrekt ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek. Volgens de politie heeft dit in geen van deze gevallen geleid tot het starten van een strafrechtelijk onderzoek, hetgeen niet wil zeggen dat deze informatie niet heeft bijgedragen aan het opwaarderen van de informatiepositie van de opsporing.
Hebben de asielzoekers van wie de telefoon in beslag is genomen, gedurende de inbeslagname een vervangende telefoon gekregen? Deelt u de mening dat asielzoekers die alleen aankomen een communicatiemiddel zouden moeten hebben?
Van de gegevensdragers waarvoor aanleiding bestond deze nader te onderzoeken als onderdeel van het Identificatie & Registratieproces (I&R-proces) zijn kopieën gemaakt van de data. De telefoons worden in beginsel binnen 24 uur weer aan de eigenaar teruggegeven.
Bent u op de hoogte van het feit dat de politie door wil gaan met handmatig controleren van telefoons van asielzoekers? Zo ja, hoe apprecieert u dit?
Het is van belang dat de politie de data die is vastgelegd op gegevensdragers kan controleren als onderdeel van het I&R-proces. Gegevensdragers kunnen informatie bevatten die relevant is voor het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van een asielzoeker. Het inzien van gegevensdragers is niet alleen van belang voor de beoordeling van een asielaanvraag maar ook ter bestrijding van mensenhandel en -smokkel en terrorisme. De Inspectie van Justitie en Veiligheid onderschreef dit belang ook in haar rapport uit 2016 dat met uw Kamer is gedeeld.3
Bent u zich bewust van het feit dat asielzoekers weinig inspraak hebben in deze praktijk omdat ze verplicht zijn mee te werken als ze een asielprocedure willen starten? Wat zijn de gevolgen als een asielzoeker weigert een telefoon af te staan?
Voor de in antwoord 7 genoemde doelen kan het noodzakelijk zijn gegevensdragers te controleren. Het weigeren om een telefoon af te staan is op grond van de verwijzing van artikel 108, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 naar artikel 55 van die wet een strafbare overtreding. Ik ben dusver niet bekend met gevallen waarin medewerking is geweigerd.
Bent u op de hoogte van het advies van de Raad van State dat er wettelijke waarborgen moeten komen voor het verzamelen, gebruiken en opslaan van gegevens van asielzoekers? Klopt het dat u dit advies naast u neer legt? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden? Bent u alsnog bereid het advies van de Raad van State op te volgen en te zorgen voor wettelijke waarborgen?
Ik ben op de hoogte van het betreffende advies van de Raad van State.4 Zoals te lezen is in het nader rapport waarin is gereageerd op het advies neem ik het advies van de Raad van State ter harte.
Ik deel de mening dat verzamelen van persoonsgegevens altijd zo veel mogelijk beperkt zou moeten worden. Dat vloeit ook voort uit het gegevensbeschermingsrecht.
Artikel 55, tweede lid, en artikel 107 a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 laten alleen verwerking toe voor zover dit nodig is voor de beoordeling van de asielaanvraag onderscheidenlijk voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor onder meer de doelmatige en doeltreffende uitvoering van de toelating en het verblijf van vreemdelingen. Ter waarborging van de persoonlijke levenssfeer wordt artikel 107a van de Vreemdelingenwet 2000 nader uitgewerkt in de artikelen 7.1a tot en met 7.1d van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Voorts bestaat op grond van artikel 55, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder andere de bevoegdheid om bagage van een vreemdeling te doorzoeken met het oog op eventuele aanwezigheid van reis- of identiteitspapieren, documenten of bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. In een uitspraak van 11 april 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat het uitlezen van een simkaart vergelijkbaar is met het kopiëren van de in artikel 55, tweede lid, bedoelde papieren, documenten en bescheiden.5 De regering gaat er, zoals opgemerkt in het nader rapport, vanuit dat deze uitspraak ook geldt voor het inzien van andere digitale gegevensdragers. Net als het uitlezen van de simkaart is dat immers vergelijkbaar met het kopiëren van papieren, documenten en bescheiden als bedoeld in die uitspraak. Hoewel de bevoegdheid om digitale gegevensdragers in te zien en uit te lezen bestaat, is het passend dit op een geschikt moment te verduidelijken in de wetstekst van artikel 55, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000. Dit is ook in het nader rapport aangegeven.
Welke voorwaarden zijn er voor het doen van proefprojecten zoals Athene en hoe worden die vooraf en tijdens de uitvoering gecontroleerd? Bent u bereid de Kamer te informeren als er ontwikkelingen zijn op het gebied van deze proefprojecten?
Proefprojecten in het I&R-proces moeten voldoen aan de Vreemdelingenwet 2000 die voor wat betreft de gegevensbescherming onder het regime van de AVG vallen. In praktijk zal voor elk proefproject in de regel een DPIA opgesteld moeten worden. Ik informeer uw Kamer regelmatig over de stand van zaken rondom het verbeteren van het I&R-proces.6 Eventuele ontwikkelingen met betrekking tot proefprojecten zal ik hierin meenemen.
Een WK-medewerker die drie jaar cel krijgt na steun aan arbeidsmigranten |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «3 jaar cel voor WK-medewerker na steun aan arbeidsmigranten»?1
De zaak van de heer Ibhais heeft al geruime tijd de Nederlandse aandacht. Het kabinet heeft kennisgenomen van de uitspraak van de Qatarese rechter. Zaken zoals deze bespreekt de ambassade in Doha met relevante stakeholders, waaronder de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), gelijkgezinde ambassades en mensenrechtenorganisaties om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen. Waar opportuun brengt de ambassade zaken op bij de lokale autoriteiten. De vergaarde informatie over deze specifieke casus gaf hier vooralsnog geen aanleiding toe. Wel benadrukt Nederland steeds in de gesprekken met de Qatarese autoriteiten het belang van een eerlijke en zorgvuldige rechtsgang. De ILO en gelijkgezinde landen hebben zich niet over deze zaak uitgesproken.
Deelt u de mening dat het absurd is dat WK-medewerker Abdullah Ibhais drie jaar cel krijgt nadat hij het had opgenomen voor gastarbeiders in Qatar die soms maanden niet betaald worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over deze beschrijving van de rechtsgang: «Er werd gewoon gezegd, drie jaar celstraf. Klaar. Ik kreeg het idee dat de rechter geen enkele moeite nam om zich te verdiepen in de details van deze zaak.»?
Zoals aangegeven volgt de Nederlandse ambassade in Doha de ontwikkelingen rondom deze zaak en onderhoudt zij contact met andere organisaties en landen hierover, waaronder ook met de Jordaanse ambassade aangezien de heer Ibhais de Jordaanse nationaliteit heeft. Voor zover bekend had en heeft de heer Ibhais toegang tot een advocaat.
Is het juist dat dhr. Ibhais geen advocaat had?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de FIFA afwezig was bij de rechtszaak? Hoe rijmt u dat met alle mooie woorden over de aanpak van misstanden?
Het is mij niet bekend of de FIFA aan- of afwezig was bij de rechtszaak.
Waarom was er niemand aanwezig van de Nederlandse ambassade, terwijl dhr. Ibhais daar per brief om had gevraagd nadat juridische hulp vanuit Doha was uitgesloten?
Nederland zet zich in voor het naleven van mensenrechten in Qatar. Het belang van de rechtstaat en een eerlijke rechtsgang maken hier onderdeel van uit.
De Nederlandse ambassade in Doha kan in de zaak-Ibhais geen consulaire bijstand verlenen omdat het hierbij niet gaat om een Nederlandse burger. Rechtszaken zoals deze volgt en bespreekt de ambassade met relevante stakeholders.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich hiervoor blijven inzetten en Qatar blijven oproepen de afspraken met de ILO na te komen.
Wat onderneemt u tegen het gegeven dat dhr. Ibhais in hongerstaking is en dat hij met 25 medegevangenen op de vloer moet slapen?
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat niet alleen op het gebied van arbeidsomstandigheden, maar ook op het gebied van de rechtsstaat nog veel moet gebeuren in Qatar?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier heeft u (het gebrek aan) mensenrechten aan de orde gesteld tijdens uw recente gesprek met de Minister van Buitenlandse Zaken van Qatar (zie uw tweet van 13 december 2021)? Welke toezeggingen heeft u afgedwongen?
In het gesprek met de Qatarese Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de laatste RBZ (13 december 2021) heeft Minister Knapen het belang van volledige implementatie van de arbeidshervormingen in Qatar en verdere samenwerking met de ILO benadrukt. Ook benoemde de Minister het belang van vrijheid van meningsuiting. De Qatarese Minister gaf aan dat Qatar reeds de nodige stappen heeft gezet en zich blijvend zal inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Qatar.
Bent u het eens dat het gezien al deze misstanden zeer onwenselijk is om met een officiële afvaardiging naar het WK te gaan – conform de motie van de SP-fractie?
Zoals gesteld door de Minister van Buitenlandse Zaken (Ben Knapen) tijdens de behandeling in uw Kamer van de begroting Buitenlandse Zaken op 17 en 18 november 2021, zal het kabinet later in 2022 terugkomen op deze motie, aangezien het WK pas in november 2022 van start zal gaan.
Het bericht 'Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest, omdat hun opleiding hen verplichtte onveilige antispieksoftware te installeren?
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Bent u voornemens om instellingen erop te wijzen dat software zoals Proctorio alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden gebruikt, bijvoorbeeld als een student niet fysiek naar een tentamen kan komen vanwege een functiebeperking?
Mede op aandringen van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument2 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP3 en SURF4».
Het inzetten van proctoring kan een oplossing bieden aan studenten die niet naar een instelling kunnen komen. Voorbeelden hiervan zijn studenten met een functiebeperking, maar ook studenten met een kwetsbare gezondheid, mantelzorgers, topsporters en studenten die in quarantaine zitten.
Is bekend op welke onderwijsinstellingen de software Proctorio op dit moment wordt gebruikt en welke instellingen sinds het begin van de coronapandemie Proctorio hebben ingezet?
Bij navraag door de Universiteiten van Nederland (UNL) is gebleken dat negen universiteiten op enig moment de software Proctorio hebben gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de Vereniging Hogescholen (VH) onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe zijn studenten die Proctorio van de onderwijsinstelling hebben moeten installeren op de hoogte gebracht van het lek?
Onderwijsinstellingen communiceren via hun interne kanalen over (het gebruik van) Proctorio. Denk hierbij aan nieuwsberichten of Q&A’s. Wat betreft het beveiligingslek geldt dat er ondanks het lek, voor zover bekend, geen gegevens gelekt of gestolen zijn.
Welke maatregelen hebben instellingen die Proctorio verplichtten genomen, nadat bekend is geworden dat de software onveilig is?
Onderwijsinstellingen zijn nagegaan of het gevonden lek bij Proctorio gedicht is. Proctorio heeft aangegeven dat het lek binnen een week gedicht is.
Welke andere antispieksoftware wordt op dit moment gebruikt door hogeronderwijsinstellingen en hoe wordt gecontroleerd of die wel veilig genoeg is?
Onderwijsinstellingen maken gebruik van verschillende proctoring software. Voorbeelden hiervan zijn Proctorio, Proctorexam en Proctor-u. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige werk- en leeromgeving. Daarom gaan zij onder andere via risicoanalyses, pentesten en afspraken over security audits en Data Protection Impact Assessment (DPIA) na of de software veilig is. Daarnaast trekken de onderwijsinstellingen samen met SURF op om gezamenlijk eisen te stellen aan alle proctoring software.
Aan welke privacy-eisen moeten hogeronderwijsinstellingen voldoen voor het gebruiken van antispieksoftware?
Hoger onderwijsinstellingen moeten altijd voldoen aan privacyregelgeving. In het kader van de inzet van online proctoring heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen gepubliceerd op 2 oktober 2020 in het document «Aanbevelingen online proctoring onderwijs». Hierin staat onder andere dat online proctoring alleen wordt ingezet als het noodzakelijk is en de privacyinbreuk moet zo klein mogelijk zijn. Voor online proctoring vindt de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat onderwijsinstellingen instellingsbrede afspraken of richtlijnen opstellen voor het beschermen van de privacy.
De Whitepaper online proctoring: surveilleren op afstand(april 2020) van SURF kan hoger onderwijsinstellingen ook helpen bij de keuze van het wel of niet inzetten van antispieksoftware.5
Hoe wilt u de privacy van studenten en medewerkers in de toekomst garanderen nu steeds meer toepassingen in het onderwijs digitaal zijn en geleverd worden door commerciële partijen?
Onderwijsinnovatie door middel van digitalisering kan bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Onderwijsinstellingen willen daarom de kansen die digitalisering biedt, benutten voor beter onderwijs. Ik ondersteun dat. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Kunt u in kaart brengen welke andere privacyrisico’s studenten en medewerkers nu lopen?
Het is de verantwoordelijkheid van hoger onderwijsinstellingen om de privacy op orde te hebben. Daarover leggen hoger onderwijsinstellingen geen verantwoording af bij OCW.
Bent u voornemens om aanvullende protocollen op te stellen voor het gebruik van antispieksoftware, zoals instemmingsrecht van de medezeggenschap?
Antispieksoftware wordt door het hoger onderwijs gebruikt om fraude te voorkomen. Fraudebestrijding is niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Er is geen voornemen om daar iets aan te wijzigen in de wet. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van antispieksoftware met inachtneming van privacyregelgeving. De medezeggenschap kan desgewenst proactief het gesprek aangaan met het bestuur. Ik moedig de studenten en onderwijsinstellingen nog steeds aan om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
In mijn antwoord op vraag 3 benoemde ik al dat de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gegeven aan instellingen over het omgaan met antispieksoftware. Ook refereerde ik aan het Whitepaper over antispieksoftware van SURF. Er is geen aanleiding voor mij om hiernaast nog aanvullende protocollen op te stellen.
Hoe kijkt u, tegen deze achtergrond, terug op uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat instellingen zelf mogen bepalen of de medezeggenschap meebeslist over online proctoring?2
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet” |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland kon bewijzen dat journalist Omar Radi geen spion was, waarom deed het dat niet?»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat eerder is gezegd dat de rechtszaak in eerste aanleg zou zijn bijgewoond, maar dit later niet het geval is gebleken?
In het commissiedebat op 8 juli 2021 heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak van dhr. Radi was bijgewoond. De Nederlandse Ambassade in Rabat woonde echter niet de rechtszaak in eerste aanleg van dhr. Radi bij, maar wel zittingen in andere zaken. Sinds het commissiedebat zijn twee zittingen van het hoger beroep van dhr. Radi bijgewoond. Deze zittingen werden kort na opening verdaagd.
Hoe is het misverstand ontstaan dat rechtszaken niet zouden kunnen worden bijgewoond, maar dat volgens Aida Alami, een Marokkaanse journalist voor onder meer The New York Times, de zittingen echter «voor iedereen toegankelijk zonder restricties» waren? Waarom is er niet ter plekke bezien of het mogelijk zou zijn de rechtszaak bij te wonen?
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten met extra aandacht. Waar mogelijk worden met andere gelijkgestemde landen afspraken gemaakt over het bijwonen van bepaalde openbare rechtszittingen. Een complicerende factor is dat de locatie en tijd van zittingen soms kort van tevoren bekend zijn. De pandemie was de afgelopen periode daarnaast een beperkende factor in het kunnen bijwonen van rechtszittingen. Het noopte de ambassade om zelf terughoudend te zijn in het sturen van medewerkers naar rechtszittingen. Er is daarnaast regelmatig sprake geweest van «besloten hoorzittingen» waarbij achteraf soms bleek dat er in beperkte mate toch toegang was voor publiek.
Waarom is behalve informatieverzoeken aan de Marokkaanse overheid niet actief contact gezocht met de ouders van Radi en/of de advocaat Kandil?
Het betreft een lopende rechtszaak in een ander land, van een persoon die niet over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Het is in die gevallen niet gebruikelijk om contact op te nemen met de familie. Het proactief in contact treden met een partij in een rechtszaak kan ook worden opgevat als inmenging. Om die reden is Nederland terughoudend met dit soort contacten.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de informatieverzoeken gedaan aan de Marokkaanse overheid?
In 2021 heeft Nederland verscheidene keren om meer informatie verzocht over de aanklacht en het vonnis in deze zaak. Contacten hierover vonden op hoog-ambtelijk niveau plaats in Den Haag en in Rabat.
Kunt u (al dan niet vertrouwelijk) een overzicht geven van de contacten met Radi en de advocaat van Radi?
Er zijn geen directe contacten geweest met dhr. Radi en diens advocaat. Wel is er schriftelijk contact geweest met de vader van dhr. Radi nadat hij via e-mail contact heeft gezocht met de Nederlandse ambassadeur in Rabat.
Wanneer en door wie is de eerdere genoemde e-mail van de vader van Radi ontvangen?
De e-mail is op 11 juli 2021 ontvangen in een postbus van de ambassade.
Wanneer heeft u bericht ontvangen van de heer Arnoud Simons over deze rechtszaak? Door wie is dit bericht ontvangen?
De heer Arnaud Simons heeft voor zover bekend geen direct contact opgenomen. Wel is kennis genomen van de verklaring en brief die dhr. Simons op 8 januari 2021 online heeft gepubliceerd.
Op welke manier gaat u zich tijdens het hoger beroep inzetten in deze zaak?
Het is aan Marokko om een zorgvuldig proces te garanderen. Nederland mengt zich niet in de rechtsgang. Wel heeft de Nederlandse regering de aantijgingen van spionageactiviteiten voor de Nederlandse ambassade in Rabat in gesprekken met de Marokkaanse autoriteiten ten stelligste verworpen, zoals ook is aangegeven in de kamerbrief van 14 oktober jl. (Kamerstuk 30 010, nr. 51). De positie van de Nederlandse regering ten aanzien van deze aantijgingen is in een brief ook rechtstreeks kenbaar gemaakt aan het Marokkaanse Openbaar Ministerie en het Ministerie van Justitie. Waar mogelijk en in overleg met gelijkgezinde partners zullen vertegenwoordigers van de Nederlandse Ambassade in Rabat zittingen van het hoger beroep bijwonen.
Heeft de Nederlandse ambassadeur instructies gekregen deze zaak te volgen en bij te wonen indien mogelijk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, brengt de ambassadeur hier regelmatig verslag over uit?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 9.
Heeft u contact met de advocaat van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kunt u dit hoger beroep ondersteunen?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 9.
Heeft u contact met de ouders van Radi over het hoger beroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe frequent is dat contact?
Zie antwoord vraag 11.
Zwendelkruiden |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vooral zout, meel en suiker in kruidenmixen, maar nauwelijks kruiden» en het achterliggende onderzoek van de Consumentenbond?1
Ja.
Bent u het eens dat het bij de kruiden uit de steekproef, waarin soms slechts 0,04 procent kruiden zitten, gaat om consumentenmisleiding, gezien de naam kruidenmix doet vernoemen dat dit het hoofdproduct is en de prijzen soms kunnen oplopen tot 100 euro per kilo per product voor bijvoorbeeld uienpoeder? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat 0.04% kruiden in een kruidenmix erg weinig is. In het verleden heeft de NVWA producenten hierop al aangesproken. Ook wijs ik de producenten op hun verantwoordelijkheid om transparant te zijn in de informatie over de samenstelling van hun producten en de consument op een eerlijke en objectieve wijze te informeren over de samenstelling van de voedingsmiddelen en de consument niet op het verkeerde been te zetten door te suggereren dat het product uitsluitend kruiden bevat. Anderzijds moet de consument zich ervan bewust zijn dat een kruidenmix meer dan alleen kruiden bevat. Door de ingrediëntendeclaratie goed te lezen, kan de consument zich hiervan vergewissen.
Bent u het eens dat producten waar slechtst 0,04 tot 12 procent kruiden inzitten, geen kruidenmix mogen heten?
De informatievoorziening op de verpakking van de producten die door de Consumentenbond zijn onderzocht voldoen aan de vereisten van de Europese Verordening voor voedselinformatie voor consumenten (EU) 1169/2011 (etiketteringsverordening). De exacte samenstelling van de kruidenmix is te lezen in de ingrediëntendeclaratie, daarmee voldoet het etiket aan de vereisten vanuit de etiketteringsverordening.
Hoe reflecteert u op de conclusie van de steekproef dat in sommige kruidenmixen al meer dan de helft van de dagelijkse behoefte aan zout zit en mixen voor bijvoorbeeld salade ook veel suiker bevatten? Bent u het eens dat deze consumentenmisleiding kan leiden tot schadelijke gevolgen voor de gezondheid?
Het is van belang dat levensmiddelenfabrikanten werken aan het verbeteren en gezonder maken van de samenstelling van bewerkte producten. Dit sluit aan bij de afspraak in het Regeerakkoord over het verkennen van bindende afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen. Het verminderen van de hoeveelheden zout, suiker en verzadigd vet bij bewerkte producten draagt bij aan vermindering van inname van deze voedingsstoffen en levert gezondheidswinst op. Het is daarom goed dat de producenten ook bij producten zoals kruidenmixen werken aan een vermindering van de hoeveelheid zout. Alhoewel de informatie op het etiket van de kruidenmix op grond van de wetgeving feitelijk correct is, is het niet ondenkbaar dat consumenten zich niet bewust zijn van de grote hoeveelheden zout in de kruidenmix.
Welke stappen gaat u zetten, of heeft u reeds gezet, om deze misleiding in de toekomst te voorkomen?
Het voorkomen van misleiding van de consument (via etikettering op levensmiddelenverpakkingen) is iets waar mijn voorgangers zich in de afgelopen jaren hard voor hebben gemaakt. Zo is er in samenwerking met de NVWA voor gezorgd dat de etiketteringswetgeving duidelijk wordt uitgelegd in een handboek etikettering van levensmiddelen, die op de NVWA-website is te vinden. Hiermee wordt beoogd dat fabrikanten de interpretatie van etiketteringswetgeving kunnen nalezen en beter de wetgeving naleven. Momenteel wordt nog gewerkt aan richtlijnen voor de vermelding van termen op het etiket, die de consument mogelijk kunnen misleiden. Zo zijn bijvoorbeeld nadere regels gesteld aan het begrip «volkoren». Daarnaast wordt binnenkort de nieuwe aanpak van productverbetering bekend gemaakt, waarmee we proberen te voorkomen dat consumenten via bewerkte producten een teveel aan zout, suiker en verzadigd vet innemen. De vernieuwde aanpak moet ertoe leiden dat in 2030 over de gehele breedte van bewerkte productgroepen verbetering is gerealiseerd in de samenstelling. Ook laat ik momenteel een ambtelijke verkenning uitvoeren naar opties om afspraken over productverbetering ook juridisch afdwingbaar te maken, mocht dit in de toekomst wenselijk zijn. Dit sluit aan bij de afspraak in het Coalitieakkoord over het verkennen van bindende afspraken met de industrie over gezondere voedingsmiddelen.
Klopt het dat zonder vermelding van bepaalde ingrediënten op de voorkant van de verpakkingen, het vernoemen van hoeveelheden achterwege mag blijven bij de ingrediëntenbeschrijving op de achterkant van de verpakking? Bent u het eens dat dit een negatieve prikkel kan opleveren met betrekking tot consumentenmisleiding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan hier stappen op te ondernemen?
Dat klopt. De ingrediëntendeclaratie moet op de achterzijde volledig en op volgorde staan van meest gebruikte tot het minst gebruikte ingrediënt. Het daarbij specifiek kwantificeren van de hoeveelheden die gebruikt zijn is optioneel. Ik ben niet van mening dat dit een negatieve prikkel oplevert en consumenten kan misleiden. De consument kan namelijk nagaan uit welke ingrediënten het product voornamelijk bestaat. Daarbij zijn eventuele ingrediënten, zoals het aanwezige zout, ook aangegeven in de voedingswaarde tabel.
Klopt het dat uienpoeder onder de noemer van kruiden laten vallen, niet in strijd is met de Warenwet? Zo ja, kunt u toelichten of dit gebaseerd is op een onderzoek naar de consumentenbeleving?
In het Warenwetbesluit Specerijen en Kruiden staat beschreven wat onder kruiden en specerijen moet worden verstaan: delen van planten die aromatisch smaken of ruiken dan wel een scherpe smaak bezitten, en die bestemd zijn om aan eet- en drinkwaren te worden toegevoegd. Ui(poeder) voldoet aan deze omschrijving, het is dan ook niet in strijd met de wet om uienpoeder onder de noemer kruid/specerij te verhandelen. Dit is niet gebaseerd op een onderzoek naar de consumentenbeleving.
Bent u van mening dat de wet hiermee voldoende de consumentenbeleving borgt? Zo nee, welke stappen gaat u nemen om de consumentenbeleving beter te borgen in de Warenwet, zodat dit soort consumentenmisleiding voorkomen kan worden?
Ja, ik ben van mening dat de Warenwet de consumentenbeleving voldoende borgt. Op het moment dat wij van mening zijn dat de Warenwet de consumentenbeleving niet meer voldoende borgt of als wij meerdere signalen krijgen, dan zullen we uiteraard altijd kijken naar of en hoe dit opgelost kan worden. Zo hebben we in het verleden al meerdere aanpassingen en wijzigingen kenbaar gemaakt. Een voorbeeld hiervan is het Warenwetbesluit Meel en Brood, waarin is gedefinieerd wat onder meergranen, volkoren, witbrood, bruinbrood en speltbrood wordt verstaan.
Deelt u de mening dat de gezondheidswaarde en hoeveelheden van deze producten prominent op de verpakking moeten staan, zodat de consument zich ervan bewust is dat deze producten nadelige gezondheidseffecten kunnen hebben en het product voornamelijk uit een goedkoper bestanddeel bestaat? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de gezondheidswaarde en hoeveelheden van de ingrediënten op de verpakking van producten moet staan. Dit en andere vereisten zijn opgenomen in de Europese Verordening voor voedselinformatie aan consumenten ((EU) 1169/2011). De producent is verantwoordelijk om aan deze vereisten te voldoen en dus de gezondheidswaarde en ingrediëntenlijst correct te vermelden. De goed geïnformeerde consument kan zich op het etiket vergewissen van de samenstelling van het product.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Jongen (17) krijgt allereerste ‘online gebiedsverbod’ in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?’ |
|
Joost Sneller (D66), Lisa van Ginneken (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Jongen (17) krijgt allereerste «online gebiedsverbod» in Nederland, maar wat betekent dat eigenlijk?»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het opleggen van de Utrechtse burgemeester van dit online gebiedsverbod aan de jongen uit Zeist?
De burgemeester heeft mij laten weten dat de opgelegde maatregel de vorm heeft van een last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt volgens de burgemeester in elk geval begrepen het (delen van) oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. De burgemeester heeft de dwangsom voor iedere overtreding bepaald op € 2.500,–.
Het is niet aan mij om te oordelen over het optreden van de burgemeester. Dat betreft een lokale aangelegenheid. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
De burgemeester van Utrecht heeft mij laten weten dat tegen haar besluit bezwaar is gemaakt. Zij zal haar besluit dus moeten heroverwegen en tegen een beslissing op bezwaar staat beroep open. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt. Mij past dus een grote mate van terughoudendheid.
Bent u bekend met eerdere online gebiedsverboden die in andere steden zijn opgelegd?
Ik heb begrepen dat een vergelijkbare bestuurlijke maatregel in november 2021 is opgelegd door de burgemeester van Haarlem, maar ik ken de inhoud daarvan niet.
Op basis van welk artikel uit de (gemeente)wet heeft de burgemeester de bevoegdheid een online gebiedsverbod op te leggen?
De burgemeester van Utrecht heeft haar last onder dwangsom gebaseerd op artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Zij schrijft dit te doen ter handhaving van artikel 2.2, eerste lid sub g, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrecht 2010.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van de veroordeelde?
De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172 Gemeentewet). Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 betrof het in dit geval een bestuurlijke maatregel in de vorm van een preventieve last onder dwangsom. De last houdt in dat de betrokkene zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Indien de politie in het kader van de uitoefening van haar taak, constateert dat sprake is van dergelijk gedrag wordt de burgemeester hiervan in kennis gesteld. Daarna kan deze tot bestuurlijke handhaving – namelijk inning van de dwangsom -overgaan. Het betreft hier dus de inzet van een bestuursrechtelijke maatregel; er is daarmee geen sprake van een veroordeelde. Het is verder aan de rechter om te oordelen over de inzet van deze bevoegdheden.
In hoeverre blijft de burgemeester met het verbod om bepaalde online uitingen te doen binnen de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)? En in hoeverre blijft de burgemeester binnen deze territoriale ondergrens door het online gebiedsverbod op te leggen aan een jongen die niet woonachtig is in Utrecht? Hoe oordeelt u hierover?
Vooropstaat dat het niet aan mij is om de merites te beoordelen van het besluit van de burgemeester van Utrecht. Dat is aan haar (in bezwaar) en eventueel aan de gemeenteraad en de rechter. Online uitingen kunnen aanleiding geven tot wanordelijkheden in de gemeente en op die manier de openbare orde verstoren. De burgemeester heeft mij laten weten dat in dit geval een bericht is geplaatst waarin werd aangemoedigd om te rellen in Utrecht. Daarin heeft de burgemeester aanleiding gezien om een maatregel in de vorm van een last onder dwangsom op te leggen, die zij er in ieder geval op laat zien dat niet wordt opgeroepen (of dat zo’n oproep niet wordt gedeeld) tot een samenkomst in Utrecht die tot doel heeft de openbare orde te verstoren. Het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente komt overigens bijvoorbeeld ook voor bij voetbalhooligans.
Hoe kijkt u naar de houdbaarheid van het online gebiedsverbod in het licht van het censuurverbod van artikel 7 Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat de jongen al vooraf wordt beperkt in zijn vrije meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan. Het is niet aan mij om deze concrete maatregel te toetsen tegen die bepalingen.
Is het opleggen van een online gebiedsverbod de enige mogelijkheid om opruiende uitingen tegen te gaan? Had een dergelijke maatregel ook met het strafrecht opgelegd kunnen worden? Zo ja, op basis van welke regeling? Bent u van oordeel dat de inzet van het strafrecht, gezien de ernst van de inperking, niet meer voor de hand had gelegen?
Via het strafrecht kunnen uitingsdelicten worden vervolgd en er zijn op basis van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht en artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering ook mogelijkheden om (preventieve) maatregelen op te leggen om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen, zoals een gebiedsverbod, contactverbod of meldplicht. Het strafrecht kent geen last onder dwangsom. Dat is immers een bestuursrechtelijke maatregel. Het is aan de officier van justitie en niet aan mij om te bepalen of in een concrete zaak strafrechtelijk wordt opgetreden of niet.
Hoe oordeelt u in zijn algemeenheid over de online mogelijkheden van gemeenten om de openbare orde te handhaven? Hebben zij hiertoe voldoende instrumentarium? Zo nee, wat ontbreekt er en wat bent u voornemens daaraan te doen?
Wanneer de openbare orde dreigt te worden of wordt verstoord kunnen burgemeesters hun openbareordebevoegdheden, zoals verankerd in de Gemeentewet en de APV, inzetten. Binnen de grenzen van de wet kunnen zij ook een last onder bestuursdwang of een dwangsom geven ter handhaving van regels die zij uitvoeren, ook wanneer online gedragingen gevolgen (kunnen) hebben voor de openbare orde in hun gemeente. Daarbij wordt doorgaans niet ingegrepen op de oorzaak (de online gedraging) maar op het gevolg (de verstoring van de openbare orde).
Met het handhaven van de openbare orde door inzet van instrumenten in de online omgeving door de burgemeester is nog beperkt ervaring opgedaan. Dit is ook onderkend door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 18 mei 2021.2 Om de onduidelijkheid weg te nemen over wat gemeenten mogen doen op het gebied van online monitoring, werken het Ministerie van BZK en mijn ministerie eraan om het juridisch kader voor gemeenten inzichtelijk te maken, mede op basis waarvan vervolgens in de loop van het jaar een handreiking voor gemeenten zal worden opgesteld, met name over bevoegdheden voor het inzetten van online (sociale media) monitoring in het kader van de openbare orde en veiligheid. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd door de Minister van BZK.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven? Zo ja, aan welke bevoegdheden denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de APV mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 9.
Het voorgaande laat uiteraard onverlet dat de ontwikkelingen op lokaal niveau en ook interventies met nieuwe bestuurlijke maatregelen ter handhaving van de openbare orde in de online wereld (zoals de last onder dwangsom in Utrecht) en eventuele (bestuurs)rechtspraak ter zake door mij nauwlettend worden gevolgd.
Rechtsbijstand bij verhoor van minderjarigen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2021 waarin is bepaald dat minderjarigen die niet zijn aangehouden in gelijke mate recht hebben op rechtsbijstand wanneer zij worden verhoord als minderjarigen die zijn aangehouden en worden verhoord?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Waarom heeft u aan deze uitspraak van de rechtbank en aldus uitbreiding van de rechtsbijstand geen gevolg gegeven?
Aan de uitspraak is uitvoering gegeven. De belanghebbende heeft de door hem gevraagde vergoeding voor verleende rechtsbijstand ontvangen. Momenteel ben ik met de advocatuur en de meest betrokken ketenpartners in gesprek om een tijdelijke voorziening te treffen, waarbij wordt bezien op welke wijze rechtsbijstand bij politieverhoor wordt geregeld voor ontboden jeugdige verdachten.
Waarom heeft u hieraan tot op heden richting publiek en ketenpartners in het veld nog geen ruchtbaarheid gegeven?
Over de uitspraak en de daaraan te verbinden gevolgen bestaat contact met de ketenpartners, zoals de politie en de advocatuur. Ook is de uitspraak van de rechtbank aan de orde geweest bij de schriftelijke beantwoording van vragen uit Uw Kamer bij gelegenheid van de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Klopt het dat de Staat in hoger beroep zal gaan tegen deze uitspraak? Zo ja, waarom?
Het is juist dat ik aan de Raad voor rechtsbijstand heb gevraagd om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De aanleiding hiervoor is dat ik het niet eens ben met het oordeel van de rechtbank dat de implementatie van richtlijn 2016/800/EU, bij wet van 15 mei 2019, onvolkomen is.3 Meer in het bijzonder miskent de rechtbank dat, zowel in de richtlijn als in de implementatiewetgeving, behalve aan de ernst van het feit en de mogelijke gevolgen voor de verdachte, ook betekenis kan worden toegekend aan de vraag of de verdachte van zijn vrijheid is benomen. Van vrijheidsbeneming is in ieder geval sprake bij aangehouden verdachten die worden opgehouden voor onderzoek. In dat geval wordt in gefinancierde rechtsbijstand voorzien. Bij ontboden verdachten is van vrijheidsbeneming geen sprake. De verdachte wordt dan wel gewezen op zijn recht op rechtsbijstand maar, in beginsel, wordt geen piketadvocaat toegevoegd. Deze implementatiewijze is bij de totstandkoming van voornoemde wet, ook uitvoerig toegelicht.4 Kern van die toelichting is dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, er uit de richtlijn geen algemeen recht op gefinancierde en toegewezen rechtsbijstand voor de minderjarige verdachte voortvloeit. Zoals ook geldt voor de andere rechten die in de richtlijn zijn benoemd, komt bij de implementatie aan de Lidstaten een beoordelingsruimte toe. Voor wat betreft het recht op rechtsbijstand, vloeit die beoordelingsruimte voort uit artikel 6, zesde lid, van de Richtlijn.
Uiteraard kan met het oog op nog betere rechtsbescherming voor jeugdige verdachten meer worden geregeld dan waartoe de Richtlijn verplicht. Daarover was ik al vóór deze uitspraak in gesprek met de advocatuur en de ketenpartners over de mogelijkheden om ook voor ontboden minderjarige verdachten rechtsbijstand te regelen bij politieverhoor. Ook wordt er op dit moment de impact van een dergelijke uitbreiding van rechtsbijstand in kaart gebracht.
Klopt het dat de uitspraak van 9 november 2021 directe werking heeft en aldus direct van invloed is op de rechtsbescherming van niet-aangehouden verdachten? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen de rechtstreekse werking van de uitspraak en de rechtstreekse werking van de richtlijn. De uitspraak van de rechtbank ziet op een individueel geval, waaraan reeds gehoor is gegeven (zie ook het antwoord op vraag 2). De vraag of de richtlijn rechtstreekse werking heeft, waardoor eenieder zich op de richtlijn kan beroepen, heeft de rechtbank in zijn uitspraak bevestigend beantwoord. Met de uitleg van de rechtbank over de reikwijdte van de richtlijn ben ik het niet eens. Om die reden heb ik de Raad voor Rechtsbijstand gevraagd in hoger beroep te gaan en dient de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te worden afgewacht.
Is het mogelijk dat het uitblijven van rechtsbijstand aan niet-aangehouden minderjarige verdachten problemen kan opleveren met betrekking tot de rechtmatigheid van de verklaringen die als bewijs zouden moeten worden gebruikt in een strafproces? Zo nee, waarom denkt u van niet?
De uitspraak heeft betrekking op de vergoeding van rechtsbijstand in de concrete zaak, waarin beroep was aangetekend bij de rechtbank. Daarbij geeft de rechtbank, zoals in de beantwoording van de vragen 4 en 5 aangegeven, een brede uitleg aan de bepalingen van de Richtlijn, die niet strookt met het uitgangspunt dat voor de vraag of rechtsbijstand van overheidswege voor de jeugdige verdachte geregeld moet worden, naast de ernst van het feit ook betekenis toekomt aan vrijheidsbeneming. Ik hecht eraan te verduidelijken dat de uitspraak in het bijzonder betrekking heeft op de vergoeding voor verleende rechtsbijstand door de Raad voor rechtsbijstand en niet op de vormen die in het strafproces in acht moeten worden genomen.
Bent u bereid in ieder geval tot een tijdelijke regeling te komen om de rechtmatigheid van de verhoren te waarborgen tot aan de uitspraak van de Raad van State in hoger beroep? Zo nee, waarom niet?
Die bereidheid bestaat en een regeling is in de maak. Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja
Bescherming medische gegevens in de intensieve kindzorg |
|
Maarten Hijink , Lucille Werner (CDA), Ockje Tellegen (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Jeanet van der Laan (D66), Fleur Agema (PVV), Lisa Westerveld (GL), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u ook signalen ontvangen dat zorgverzekeraars medische gegevens van chronisch ernstig zieke kinderen delen met derden zonder de indicatiestellers die BIG geregistreerd zijn en de ouders/kinderen hierover te informeren? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Nee, ik heb geen signalen ontvangen over zorgverzekeraars die zonder toestemming medische gegevens delen aan «derden» als zijnde «buitenstaanders» zonder wettelijke grondslag. Er zijn mij wel signalen bekend dat zorgverzekeraars onder eigen verwerkingsverantwoordelijkheid een verwerker inhuren. Deze verwerker voert controlerende taken uit ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar, zoals het afleggen van een huisbezoek. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.1
Voldoet het delen van medische dossiers met derden door verzekeraars ten behoeve van controle op doelmatigheid volgens u aan artikel 9 van de AVG, waarin wordt gesteld dat het delen van medische gegevens is verboden, behalve als het nodig is voor het verlenen van goede gezondheidszorg, het beheren van het stelstel of als uitdrukkelijk toestemming is gegeven? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Op hoofdlijnen geldt dat voor elke verwerking van persoonsgegevens een grondslag als opgesomd in artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) aanwezig dient te zijn. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens moet voldaan zijn aan een uitzondering op het verbod om bijzondere persoonsgegevens te verwerken. Deze uitzonderingen zijn opgesomd in artikel 9, tweede lid, AVG. In het geval dat een verwerkingsverantwoordelijke gegevens doorgeeft aan een verwerker die zelf ook verwerkingsverantwoordelijk is, dan moet de verwerkingsverantwoordelijke zich ervan vergewissen dat hij hiervoor een grondslag heeft op basis van de AVG. Voor elke grondslag (bijvoorbeeld expliciete toestemming) gelden eigen randvoorwaarden. Naast de grondslag dient een verwerkingsverantwoordelijke zich ook te houden aan de andere uitgangspunten van de AVG. Zo mogen enkel de gegevens verwerkt worden die strikt noodzakelijk zijn voor het vastgestelde doel en mogen gegevens niet langer bewaard worden dan noodzakelijk. De verwerkingsverantwoordelijke moet tevens de mogelijkheid hebben voor betrokkene om zijn rechten onder de AVG, recht van inzage, wissing en zo verder te kunnen uitoefenen. Het staat de verwerkingsverantwoordelijke vrij om een verwerker in te huren die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke gegevens verwerkt. Deze verwerker voert dit dan uit ten behoeve van en onder volledige verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De verwerker heeft geen eigen grondslag nodig.
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Is volgens u sprake van een tegenstrijdigheid die nu is ontstaan binnen de AVG en de Zorgverzekeringswet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Als ik uw vraag goed interpreteer vraagt u zich af of de inzet van een organisatie (als zijnde verwerker) voor het doen van de controle op doelmatigheid in opdracht van de zorgverzekeraar (als zijnde verwerkingsverantwoordelijke) in strijd is met de AVG. Dat hoeft niet het geval te zijn als deze organisatie dit doet ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en de zorgverzekeraar hierover de juiste afspraken heeft gemaakt. De verwerker handelt dan onder de grondslag van de zorgverzekeraar en heeft geen eigen grondslag nodig.
De zorgverzekeraars zijn zelf verwerkingsverantwoordelijk op basis van de AVG. Zij moeten ervoor zorgen dat hun gegevensverwerking voldoet aan de relevante wet- en regelgeving, met inbegrip van de AVG en dat zij hierover duidelijk communiceren naar hun verzekerden. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Deelt u onze zorg dat het hier om een kwetsbare groep kinderen gaat en dat het delen van een medisch dossier een potentieel risico kan vormen voor de persoonlijke levenssfeer als dit vaker wordt uitgewisseld en op meer plekken staat opgeslagen? Hoe kan volgens u hier veiligheid worden gewaarborgd?
Met alle persoonsgegevens dient zorgvuldig om te worden gegaan. Dit geldt ook, en des te meer, voor bijzondere persoonsgegevens. Voor de verwerking van bijzondere persoonsgegevens geldt dan ook strengere wetgeving in de AVG. Het medische dossier van kwetsbare kinderen valt onder deze categorie bijzondere persoonsgegevens.
Klopt het dat verzekeraars ouders geen toestemming vragen voor het delen van de medische gegevens van hun kind? Waarom is deze toestemming niet wettelijk vereist? Wat zouden de consequenties van een toestemmingsvereiste zijn voor verzekerde en verzekeraar?
In de polisvoorwaarden zijn bepalingen opgenomen over de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens door de zorgverzekeraar. Verwerking daarvan is noodzakelijk voor de uitvoering van de basisverzekering. De zorgverzekeraar mag persoonsgegevens delen met derden (bijvoorbeeld een zorgaanbieder) voor zover dat noodzakelijk is om de verplichtingen op grond van de basisverzekering na te komen.
Ouders geven door ondertekening van het aanvraagformulier van een Zvw-pgb expliciet toestemming dat de zorgverzekeraar contact opneemt met de indicerende verpleegkundige, de huisarts en/of de medisch specialist om de (medische) gegevens omtrent deze aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en/of verzorging in te zien.
Verder is in het pgb-reglement van de zorgverzekeraars vermeld dat de verzekerde toestemming geeft aan de zorgverzekeraar om contact op te nemen met de verpleegkundige, de huisarts en de behandelend specialist om de (medische) gegevens van de verzekerde omtrent de Zvw-pgb aanvraag en indicatiestelling voor verpleging en verzorging in te zien op het moment dat het nodig is voor een juiste uitvoering van de verzekering. Dit vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur of verpleegkundig adviseur. Het pgb-reglement is onderdeel van de polisvoorwaarden van de verzekerde.
Klopt het dat verzekeraars ook zelf controle kunnen uitvoeren op de doelmatigheid van indicatiestelling van chronisch zieke kinderen? Zou dit in deze situatie niet de voorkeur genieten, omdat er dan geen medische gegevens met derden hoeven te worden gedeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen zorgverzekeraars zijn in de positie om de controle op doelmatigheid uit te voeren. Als zij deze opdracht laten uitvoeren door een organisatie kan die organisatie die opdracht enkel uitvoeren ten behoeve van en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zijn en blijven daarmee verantwoordelijk voor de verwerking van de desbetreffende gegevens.
Vindt u het delen van gegevens door zorgverzekeraars met derden wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De AVG is van toepassing op alle verwerkingen van persoonsgegevens die zorgverzekeraars doen. Ik ben natuurlijk van mening dat iedereen en dus ook zorgverzekeraars zich moeten houden aan de AVG. Als zorgverzekeraars zich houden aan die privacywetgeving heb ik geen bezwaar tegen een eventuele gegevensverwerking in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar als verwerkingsverantwoordelijke. Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van een specifieke gegevensverwerking. Dit is aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Zij houden toezicht op de naleving van de privacywetgeving en de AVG.
Bent u bereid om met Zorgverzekeraars Nederland in gesprek te gaan over deze praktijk?
Eind 2020 bent u inhoudelijk over dit onderwerp geïnformeerd2 en is met zorgverzekeraars het gesprek gevoerd over gegaan over dit onderwerp. Dit was naar aanleiding van een vraag van het lid Bergkamp (D66) over een wijziging van een zorgverzekeraar in het reglement Zvw-pgb. Op basis van dat gesprek zag mijn ambtsvoorganger geen aanleiding tot vervolgstappen en op dit moment zijn er bij mij geen aanwijzingen om dat besluit te heroverwegen. Desalniettemin staat het verzekerden altijd vrij om klachten over een mogelijke inbreuk op de AVG kenbaar te maken bij hun zorgverzekeraar of zich te wenden tot de Autoriteit Persoonsgegevens voor een formele beoordeling van de juistheid van deze gegevensverwerking.
Landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie ondanks het mislukken van de grondwetsherziening vastberaden blijft om landonteigening zonder compensatie door te zetten?
Landhervorming is een nationale verantwoordelijkheid, zo ook nationale wetgeving die deze hervorming vormgeeft, waaronder de voorwaarden voor onteigening. Landhervorming, inclusief de mogelijkheid om als staat tot onteigening over te gaan, staat al jaren op de politieke agenda van de regeringspartij, het ANC. Het ANC heeft, nadat er in het parlement onvoldoende steun bleek voor een aanpassing van de Grondwet, aangegeven dat het parlementaire proces verder zal gaan met een tweede (reeds geplande) wetswijziging2, te weten de aanpassing van de bestaande onteigeningswet (Expropriation Act) die uit 1975 dateert. Dit wetsvoorstel dient de randvoorwaarden en procedures rondom onteigening te verduidelijken. Het betreft een wetsvoorstel waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is. Via openbare consultaties hebben alle belanghebbenden de kans gekregen hun mening kenbaar te maken. Het is aan het Zuid-Afrikaanse parlement om hierover te stemmen.
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten gedurende dit proces voorbij zullen gaan aan hun internationale verplichtingen, met name op grond van mensenrechtenverdragen waar het land aan is gebonden. Nederland is geen voorstander van onteigening zonder redelijke of evenredige compensatie.
Bent u het ermee eens dat de focus op landonteigening slechts een poging is om het falende ANC-beleid ter bestrijding van de armoede, mede als gevolg van de ongebreidelde corruptie in alle lagen van de Zuid-Afrikaanse overheid, te verhullen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te speculeren over de redenen die politieke partijen in andere landen hebben om nationale wetgeving te introduceren in hun parlementen. In dit geval gaat het om aanpassing van bestaande wetgeving waarvan het democratisch totstandkomingsproces nog gaande is.
Maakt u zich zorgen dat de onophoudelijke pogingen van het ANC om blanke Zuid-Afrikanen te onteigenen, tot onrust en geweld in Zuid-Afrika kunnen leiden?
Zoals op 30 september jl. op vragen van uw Kamer is geantwoord3 over de gevolgen van landonteigening zonder compensatie in Zuid-Afrika, is de regering van mening dat onduidelijkheid over de aanpassing van wetgeving inzake onteigening en felle discussies in de Zuid-Afrikaanse politiek en maatschappij over dit thema, zorgen voor onzekerheid bij eigenaren van land en investeerders, ook uit Nederland. Deze onzekerheid kan onrust veroorzaken bij deze eigenaren en investeerders. Het is daarom van belang dat eventuele onteigening plaats vindt binnen de kaders van het recht.
Wat vindt u van de uitspraak van de Minister van Justitie van Zuid-Afrika «While a lot of the land redistribution has centred on rural areas, the real need is in the semi-urban and urban areas»?
Ik heb kennis genomen van de citaten van de Zuid-Afrikaanse Minister van Justitie Lamola in het door u aangehaalde krantenartikel «South Africa’s ANC Drops Constitution Change for Land Reform» van 8 december 2021 en heb daar geen oordeel over. Het is mij niet bekend wat de Zuid-Afrikaanse Minister verstaat onder herverdeling van land in de door hem genoemde gebieden.
Wat denkt u dat wordt bedoeld met «land redistribution in semi-urban and urban areas»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat minderheden in Zuid-Afrika dezelfde bescherming verdienen van hun overheid als de meerderheid, wanneer het gaat om eigendomsrecht?
De regering heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten voorbij zullen gaan aan hun verplichtingen, bijvoorbeeld als het gaat om eigendomsrechten. Zuid-Afrika heeft sterke democratische instellingen en een robuust systeem van grondwettelijke «checks and balances». Hierin zijn ook eigendomsrechten verankerd. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem. Dit rechtssysteem geldt ook voor Nederlandse burgers en bedrijven die in Zuid-Afrika actief zijn.
Maakt u zich zorgen over het feit dat de veiligheid van privaat eigendom, zoals huizen en bedrijven in Zuid-Afrika, onder andere ook eigendom van Nederlandse burgers en bedrijven, niet kan worden gegarandeerd op de lange termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Blijft het Ministerie van Buitenlandse Zaken deze ontwikkelingen aandachtig volgen?
Ja.
Wat is de volgende stap die u gaat zetten om gehoor te geven aan de aangenomen motie 32 735 nr. 262 van Van Helvert en Van der Staaij?
Conform de motie Van Helvert/Van der Staaij4 van 1 juli 2019, is dit onderwerp herhaaldelijk door Nederland aan de orde gesteld in bilaterale gesprekken met Zuid-Afrika. Zo heeft de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Blok het met de Zuid-Afrikaanse Minister van Buitenlandse Zaken Pandor besproken en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in New York in september 2019 en tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in februari 20205.
Op 22 november jl. heb ik het onderwerp wederom besproken tijdens bilaterale politieke consultaties met Zuid-Afrika. De zorgen van de regering zijn tevens diverse keren overgebracht in bilaterale gesprekken op hoog ambtelijk niveau tussen Nederland en Zuid-Afrika. In multilateraal verband heeft Nederland het onderwerp aangekaart in EU verband en binnen de OESO. De EU delegatie in Zuid-Afrika heeft namens de EU lidstaten in het kader van het publieke participatieproces over het onteigeningswetsvoorstel (genoemd in antwoord op vraag 2), zorgen geuit over een aantal aspecten van dit wetsvoorstel.
De regering zal dit onderwerp blijven volgen en de zorgen die er bestaan in Nederland blijven delen met de Zuid-Afrikaanse gesprekspartners zo lang dat nodig is. Behartiging van de Nederlandse belangen zal worden voortgezet, waaronder de belangen van Nederlandse eigenaren van bezit in Zuid-Afrika. De handelingsopties van de Nederlandse regering zijn beperkt, aangezien de aanpassing van de nationale wetgeving in Zuid-Afrika op democratische en transparante wijze verloopt. Zuid-Afrika beschikt voorts over een robuuste Grondwet waarin ook eigendomsrechten verankerd zijn en kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Voert u nog steeds gesprekken met de Zuid-Afrikaanse overheid over het waarborgen van het eigendomsrecht in Zuid-Afrika?
Zie antwoord vraag 10.
Welke stappen bent u bereid te nemen om Nederlands eigendom in Zuid-Afrika te beschermen? Welke opties liggen er concreet op tafel om in te grijpen als dat nodig is?
Zie antwoord vraag 10.
De zaak Ivana Smit |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de emotionele oproep van de moeder van Ivana Smit aan het Kabinet er nogmaals bij de Maleisische overheid op aan te dringen dat de zaak van Ivana Smit voortvarend wordt opgepakt?1
Ja.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op vragen over deze zaak? Kunt u uiteenzetten wat er voor vorderingen in deze zaak zijn gemaakt sinds uw antwoord op deze vragen en kunt u ook aangeven wat u sinds de beantwoording van die vragen heeft gedaan om deze zaak in een stroomversnelling te krijgen?2
Waar mogelijk en passend zal het kabinet zich blijven inzetten voor de nabestaanden in deze zaak. Zoals ik in augustus jl. in antwoord op de Kamervragen van het Lid van Nispen (SP) heb aangegeven is door het Landelijk Parket en de Nederlandse ambassade in Maleisië meermaals aandacht gevraagd voor deze zaak.3 Ook heeft Nederland Maleisië waar mogelijk vanuit de rechtshulprelatie ondersteuning geboden aan het onderzoek. Het handelingsperspectief van Nederland is echter zeer beperkt, aangezien het strafrechtelijk onderzoek door het Maleisische Openbaar Ministerie wordt uitgevoerd en inmenging in een buitenlandse rechtsgang ongewenst is. Ik kan mij goed voorstellen dat dit zeer onbevredigend is voor de nabestaanden. De ontwikkelingen in deze zaak worden echter nauwlettend gevolgd en er wordt in de contacten met Maleisië zowel in Maleisië als in Den Haag blijvende aandacht voor gevraagd.
Zou u, al dan niet via het openbaar ministerie of op diplomatiek niveau nog iets kunnen betekenen voor de nabestaanden in deze zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘In veel branches wordt werk geruild voor seks’ |
|
Anne Kuik (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jij een fotoshoot, ik een pijpbeurt»: in veel branches wordt werk geruild voor seks»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Laat ik vooropstellen dat ik het verwerpelijk vind als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Op dit moment is er terecht veel aandacht voor seksueel wangedrag in onze samenleving. Het kabinet heeft 8 februari jl. bekend gemaakt dat er een regeringscommissaris komt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is van groot belang dit probleem goed aan de kaak te stellen. Het is echt uit den boze als kwetsbare mensen aan seksuele uitingen of handelingen worden blootgesteld, terwijl ze dit in feite niet hadden gewild. Iemand met schulden of iemand die dakloos is moet hulp krijgen en zich niet gedwongen voelen tot seksuele diensten. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de wet ook uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches waarom het hier gaat. Het is belangrijk dat de desbetreffende branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Volwassenen die op een aanbod ingaan of een aanbod doen zullen zich er goed van moeten vergewissen dat het echt gaat om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Als het handelt om minderjarigen kan ik kort zijn. Ruilseks met minderjarigen is verwerpelijk, onaanvaardbaar en reeds strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Indien er sprake is van dienstverlening in ruil voor seks, valt dit onder prostitutie-regelgeving? Op basis waarvan is dit niet het geval?
Het aanbieden van diensten in ruil voor seks valt niet onder de definitie van prostitutie, zoals die bijvoorbeeld in de Wet regulering sekswerk die nu in de Tweede Kamer ligt wordt gehanteerd. Kenmerkend voor prostitutie is het zich structureel beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Bij ruilseks ontbreekt dit structurele karakter. Zowel prostitutie als ruilseks zijn in Nederland niet verboden. In beide gevallen zal het wel moeten gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Het is verwerpelijk als iemand kwetsbaar vanwege bijvoorbeeld schulden en er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie.
Is hier in uw mening sprake van een gelijkwaardige positie tussen aanbieder en afnemer? Of is hier naar uw mening sprake van misbruik van mensen (met name vrouwen) in een kwetsbare positie?
Als het gaat om het niet vrijwillig uitruilen van seksuele diensten, bijvoorbeeld wanneer iemand met een machtspositie gebruikt maakt van iemand in een kwetsbare positie vanwege schulden of dakloosheid betreft het een strafbaar feit waar aangifte van gedaan kan worden. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State om het strafbaar te stellen als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil.
Is het niet zo dat iemand niet in de positie is om «in te stemmen» met seks doordat deze in een afhankelijkheidsrelatie met de pleger verkeert, bijvoorbeeld in de situatie van de woningmarkt die onder druk staat?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om hier maatregelen tegen te nemen? Is «namen & shamen» van de adverteerder en waarschuwen iets dat kan worden ingezet?
Belangrijk is dat branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Brancheverenigingen van de verschillende sectoren kunnen onder meer in voorlichtende sfeer hun leden en de werknemers hierop aanspreken. Het kabinet zal ervoor zorgen dat het wetsvoorstel dat bij de Raad van State ligt, waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil, uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches. Daarbij merk ik wel op dat niet alle ondernemers lid zijn van een brancheorganisatie.
Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Kunnen brancheverenigingen en/of keurmerken hier actie(f)(ver) tegen optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen vrouwen (en anderen), die op basis van deze advertenties (wellicht uiteindelijk) tegen hun wil seksuele handelingen hebben verricht, hier alsnog tegen doen? Wat is uw advies?
Personen die tegen hun wil in zijn gegaan op ruilseks, kunnen aangifte doen. Bij de politie en het Centrum Seksueel Geweld (CSG) bestaat specifieke expertise om met aangiften in zedenzaken om te gaan, ook als het feit langere tijd geleden is gebeurd. CSG centra hebben een belangrijke rol bij het adequaat en effectief bieden van hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Door medische en psychische hulp te bieden, worden de gevolgen van seksueel geweld behandeld en zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast kan het CSG helpen bij het doen van aangifte, als het slachtoffer dit wil. In het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarvoor op dit moment adviesaanvraag plaatsvindt bij de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige vormen van seks verder verruimd.
Het is dus heel belangrijk om aangifte te doen. Deze personen waarbij schulden of dakloosheid speelt, kunnen zich wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening of hulp bij het vinden van een woning. Het is immers juist ook belangrijk om te zorgen dat deze personen niet meer in een dergelijke kwetsbare positie komen.
Kunnen deze advertenties verboden worden of anderszins beperkt worden?
Dergelijke advertenties kunnen, hoewel in beginsel niet verboden, wel via vormen van zelfregulering worden beperkt en tegengegaan, bijvoorbeeld door middel van gedragsnormen vanuit de betreffende branchevereniging of gebruikersvoorwaarden die door de aanbieder van de website worden gesteld.
Het bericht dat veel ondernemers zich laten uitbetalen voor hun werkzaamheden door middel van ruilprostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in de Tubantia over het feit dat veel ondernemers zich laten uitbetalen voor hun werkzaamheden door middel van ruilprostitutie?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat diensten worden aangeboden in ruil voor seks en dat vooral mensen in een kwetsbare positie hier slachtoffer van worden?
Laat ik vooropstellen dat ik het verwerpelijk vind als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Op dit moment is er terecht veel aandacht voor seksueel wangedrag in onze samenleving. Het kabinet heeft 8 februari jl. bekend gemaakt dat er een regeringscommissaris komt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is van groot belang dit probleem goed aan de kaak te stellen. Het is echt uit den boze als kwetsbare mensen aan seksuele uitingen of handelingen worden blootgesteld, terwijl ze dit in feite niet hadden gewild. Iemand met schulden of iemand die dakloos is moet hulp krijgen en zich niet gedwongen voelen tot seksuele diensten. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de wet ook uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches waarom het hier gaat. Het is belangrijk dat de desbetreffende branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Volwassenen die op een aanbod ingaan of een aanbod doen zullen zich er goed van moeten vergewissen dat het echt gaat om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Als het handelt om minderjarigen kan ik kort zijn. Ruilseks met minderjarigen is verwerpelijk, onaanvaardbaar en reeds strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Kunnen deze praktijken nog steeds niet worden gezien als prostitutie, zoals u op eerdere vragen stelde?
Het aanbieden van diensten in ruil voor seks valt niet onder de definitie van prostitutie, zoals die bijvoorbeeld in de Wet regulering sekswerk die nu in de Tweede Kamer ligt wordt gehanteerd. Kenmerkend voor prostitutie is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Zowel prostitutie als ruilseks zijn in Nederland niet verboden. Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord moet het in beide gevallen altijd gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Het is verwerpelijk als iemand kwetsbaar is en er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie.
Is bekend in welke branches sprake is van ruilprostitutie? Zo ja, bent u bereid met de genoemde branches in het artikel in gesprek te gaan over deze praktijken en over het voorkomen ervan? Zo nee, bent u bereid dit nader te onderzoeken?
Op 8 december 2015 heeft de toenmalige Minister Kamervragen over ruilseks in de rijschoolbranche beantwoord (mede namens de Minister van
I&M). Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord vind ik het verwerpelijk als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Bij meerderjarigen moet er echt sprake zijn van vrijwilligheid, wederzijdse instemming en een gelijkwaardige positie. Bij minderjarigen geldt dat verleiding van minderjarigen tot ontucht strafbaar is gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht.
In het artikel worden een aantal ondernemers genoemd die mogelijk ruilseks aanbieden. Branches moeten een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Het kabinet zal ervoor zorgen dat het wetsvoorstel dat bij de Raad van State ligt, waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil, uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de desbetreffende branches.
Waarom zijn na de eerste meldingen van ruilprostitutie, in onder andere de rijschoolbranche, geen maatregelen genomen? Wanneer heeft u opnieuw berichten over ruilprostitutie ontvangen en welk vervolg is daaraan gegeven? Hoe kan voorkomen worden dat in meer branches sprake zal zijn van ruilprostitutie?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is dat er sites bestaan die ruilprostitutie mogelijk maken? Zo ja, wat voor maatregelen neemt u of overweegt u te nemen om dit tegen te gaan? Is het mogelijk dergelijke sites zoals sexjobs te verbieden en bent u daartoe bereid? Wat kunt u doen om het grote aanbod advertenties, inclusief alle kwetsbaarheid van bepaalde doelgroepen, gericht op diensten in ruil voor seks tegen te gaan?
Dergelijke advertenties kunnen, hoewel in beginsel niet verboden, wel via vormen van zelfregulering worden beperkt en tegengegaan, bijvoorbeeld door gebruikersvoorwaarden die door de aanbieder van de website worden gesteld.
Adverteren voor ruilseks met minderjarigen is verboden, omdat verleiding van minderjarigen tot ontucht strafbaar is gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Kwetsbare doelgroepen, zoals jongeren, krijgen voorlichting om bewustwording te creëren en ongewenst gedrag te voorkomen (zie antwoord 8).
Van hoeveel aangiftes is sprake van ruilprostitutie? Hoe beoordeelt u dit aantal, gezien de huidige berichtgeving? Hoe kunt u de drempel om aangifte te doen verlagen?
Er is bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) geen zicht op het fenomeen ruilseks. De inzet van politie is dat men zo laagdrempelig mogelijk melding- of aangifte kan doen. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden: de ernst van het delict en het slachtoffer.
Doordat er momenteel in de samenleving veel aandacht is voor seksueel wangedrag, wordt de drempel tot aangifte doen mogelijk verlaagd. Het is belangrijk om de dialoog over seksueel grensoverschrijdend gedrag met elkaar te blijven voeren. Zoals eerder benoemd hebben branches een rol in het creëren van een veilige werkomgeving en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt.
Wat vindt u van het onderzoek van Rutgers, waarin een kwart van de jongeren aangeeft geld of goederen te hebben gekregen in ruil voor seks? Hoe valt te voorkomen dat minderjarigen, slachtoffer worden van ruilprostitutie? Kunt u aanvullend onderzoek mogelijk maken?
Oplichting of het aanbieden van diensten aan minderjarigen in ruil voor seks is verboden en verwerpelijk. Het betalen van minderjarigen voor seks is strafbaar als zedendelict (in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht). Verder is het ook belangrijk dat jongeren goede seksuele voorlichting krijgen. Het respectvol leren omgaan met seksualiteit binnen de samenleving maakt onderdeel uit van het verplichte kerndoelonderdeel «seksualiteit en seksuele diversiteit». Dit kernonderdeel geldt voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Hierbij gaat het zowel om seksuele vorming als om seksuele weerbaarheid.
Het Ministerie van VWS financiert een meerjarige campagne seksuele gezondheid (in samenwerking met Sense). Onderdeel hiervan was de campagne «Zin? Lekker? Fijn? - Praat met elkaar over wat je wel en niet wil.», die liep van 30 augustus tot 4 oktober 2021. Deze campagne was bedoeld om jongeren in de leeftijd van 17 tot 24 jaar te helpen om hun seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken en daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Hoe kijkt u aan tegen een verbod op ruilprostitutie?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven vind ik het verwerpelijk als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Indien de afspraak tussen volwassenen wordt gemaakt op vrijwillige basis zie ik geen aanleiding om over te gaan tot een verbod op ruilseks. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil.
Geweld tegen anti-Zwarte Piet demonstranten in Volendam |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Waarom heeft u na demonstratie tegen Zwarte Piet en racisme in Volendam op 4 december jongstleden geen statement uit gedaan waarin u namens het kabinet de bedreigingen en het geweld tegen de demonstranten ten strengste veroordeeld en hun recht om te protesteren benadrukt? Bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstratierecht te voorkomen. Het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat geweldplegers zich tegen vreedzame demonstranten keren, hen het recht op demonstreren ontnemen, en daarmee ongestraft wegkomen?
Zoals gezegd keurt het kabinet dit geweld af. De vraag of hier vervolging zou moeten worden ingesteld is echter aan het OM. Wanneer tot vervolging wordt overgegaan, is het aan de rechter om te beoordelen of dit geweld bestraft moet worden.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het artikel «Opinie: Geweld in Volendam tegen Kick Out Zwarte Piet rechtvaardigt strafvervolging»?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de burgemeester van Volendam dat een onaangekondigde demonstratie «niet mag»?2
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over het optreden van de burgemeester of over diens uitspraken. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Erkent u dat er vooraf gesprekken zijn geweest tussen de betogers en de lokale driehoek over een demonstratie bij de intocht van Sinterklaas in Volendam, maar dat deze intocht op het laatste moment werd afgeblazen? Begrijpt u dat de betogers alsnog wilden demonstreren toen bleek dat er toch een intocht was met Zwarte Pieten waar de gemeente steun aan gaf?3
Het is niet aan mij om dit al dan niet te erkennen, omdat de verantwoordelijkheid voor het in goede banen leiden van demonstraties belegd is bij de burgemeester, die daarvoor verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Erkent u dat het een grondrecht is om te demonstreren, ook als een demonstratie niet vooraf is aangekondigd?
Het recht om te demonstreren is een groot goed. Van iedere demonstratie moet tevoren een kennisgeving worden gedaan aan de gemeente. Een kennisgeving stelt het lokaal gezag in staat om tijdig maatregelen te nemen als dat noodzakelijk is om demonstranten te beschermen tegen tegenacties en om wanordelijkheden te voorkomen. Niettemin geldt dat een demonstratie die niet is aangemeld evengoed wordt beschermd door het demonstratierecht. Het niet doen van een kennisgeving kan er echter in voorkomende gevallen wel toe leiden dat het eerder gerechtvaardigd is om in te grijpen, omdat er onvoldoende tijd is geweest om (tevoren) passende maatregelen te nemen en de veiligheid (daardoor) niet gegarandeerd kan worden.
Wat vindt u van het standpunt van de burgemeester van Volendam dat de demonstratie niet was geëscaleerd, aangezien er «geen doden en gewonden waren gevallen»?4
Zoals reeds aangegeven in antwoord op bovenstaande vragen geef ik daarover geen oordeel. Dat is aan de burgemeester en wordt desgevraagd verantwoord richting de gemeenteraad.
Vindt u dat de lokale driehoek voldoende heeft gedaan om de demonstratie van Anti-Zwarte Piet betogers in Volendam te faciliteren en hen te beschermen tegen bedreiging en geweld?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de burgemeester van Volendam aan te spreken op haar uitlatingen en het handboek «Demonstreren bijkans heilig» onder de aandacht van de lokale driehoek in Volendam te brengen?
Het handboek «Demonstreren bijkans heilig», uitgegeven door de gemeente Amsterdam, de politie en het Openbaar Ministerie, is bij het verschijnen daarvan breed onder de aandacht gebracht en dat blijft het kabinet ook doen.
De aanvallen op betogers van KOZP in Volendam en het politieoptreden. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gebeurtenissen rondom de aanvallen op een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Volendam?
Ja.
Hoe kwalificeert u aanvallen op vreedzame betogers door burgers die tot doel hebben met die aanvallen betogers angst aan te jagen en het vrije demonstratierecht van betogers te bedreigen?
Het kabinet keurt dit geweld af, alsmede het feit dat daarmee werd geprobeerd de uitoefening van het grondwettelijk beschermde demonstatierecht te voorkomen.
Wat is er vanuit de Veiligheidsdriehoek gebeurd om de KOZP-demonstranten te beschermen tegen het gooien van eieren, oliebollen, sigaretten, pionnen, visafval, eieren, stenen en vuurwerk? Kunt u een tijdlijn geven vanaf eerste kennisname van de demonstratie door lokale autoriteiten tot aan heden?
De burgemeester van Edam-Volendam heeft mij het volgende laten weten. De KOZP-demonstratie te Volendam op zaterdag 4 december 2021 is niet van te voren door de organisatie aangemeld. Door het achterwege blijven van een kennisgeving was de lokale driehoek niet in de gelegenheid de plannen voor de betoging vooraf te kennen, de risico’s ervan in te schatten en overleg te voeren met de organisator over noodzakelijke maatregelen om een ordelijk en veilig verloop te bevorderen, aldus de burgemeester.
De demonstratie van KOZP vond plaats op het Europaplein op zaterdag 4 december 2021, tijdens de weekmarkt. De demonstranten zijn met megafoons over de markt gegaan, waarbij vermenging optrad met ander publiek. Daarna is door omstanders met verschillende goederen gegooid naar de demonstranten.
Vanaf het moment dat de politie, ondanks dat de demonstratie niet was aangemeld, kennis kreeg van de demonstratie, is de-escalerend opgetreden door de inwoners aan te spreken op hun gedrag en de aanwezigen kalm te houden. Hierbij is de politie tussen de betogers en de inwoners van Edam-Volendam gaan staan om confrontatie te voorkomen. In twee gevallen is geweld toegepast door middel van de wapenstok, om de veiligheid van de demonstranten te waarborgen. Bij het politieoptreden stond het waarborgen van de veiligheid van zowel de demonstranten als de politiemedewerkers centraal, alsmede het voorkomen van verdere escalatie. Omstreeks 12.30 is de burgemeester geïnformeerd.
Ik heb begrepen dat de burgemeester vervolgens de opdracht heeft gegeven om de demonstratie te beëindigen en de demonstranten heeft verzocht om terug te gaan naar de bussen.
De politie heeft het publiek op afstand van de bussen gehouden en heeft de bussen op hun terugweg begeleid.
Hoe kon het zover komen dat vreedzame betogers werden geconfronteerd met zulk geweld? Wat heeft de politie gedaan om het geweld te voorkomen dan wel te stoppen? Wat was de motivatie voor de politie om in te grijpen zoals er is ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel geweldplegers zijn er gearresteerd? Worden er nog geweldplegers gezocht vanwege betrokkenheid bij deze aanval?
Er zijn geen personen gearresteerd. Het OM heeft mij laten weten dat uit verder onderzoek zal moeten blijken of en wie zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten.
Bent u van mening dat de politie juist heeft opgetreden om betogers te beschermen tegen geweldplegers? Waarom wel of waarom niet? Wat had de politie anders kunnen of moeten doen om de betogers te beschermen?
Bij het faciliteren en in goede banen leiden van demonstraties treedt de politie op onder gezag van de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen, dan wel bij de lokale autoriteiten op onafhankelijk onderzoek aan te dringen, naar hoe de aanval van geweldsplegers tegen vreedzame betogers in Volendam voorkomen en bestreden had kunnen worden en daarbij specifiek in te gaan op de rol van de lokale autoriteiten hierin? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven is dit aan lokaal gezag en niet aan mij om over te oordelen. Ook de beoordeling of een onderzoek moet worden ingesteld is aan het lokaal gezag.
Ziet u ook een patroon van geweld tegen antiracismedemonstranten in de afgelopen jaren? Waaruit blijkt dat patroon volgens u wel of niet?
De maatschappelijke discussie rondom het uiterlijk van de figuur van Piet, zorgt al een aantal jaren voor spanningen tussen pro- en anti-Zwarte Piet bewegingen.
Op 20 december 2019 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Ministers van BZK en JenV een brief naar de Kamer gestuurd over de Kabinetsbrede inzet de-escalatie rondom spanningen Sinterklaasviering.1
Is er oog voor specifiek het geweld tegen antiracismedemonstranten vanuit het ministerie? Is er bijvoorbeeld een specifieke aanpak van zulk geweld, die zich richt op het voorkomen, opsporen en vervolgen van geweld tegen antiracismedemonstranten? Zo ja, kunt daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
Zoals aangegeven in de brief waarnaar bij beantwoording van vraag 8 is verwezen, is er vanuit het Ministerie van BZK en JenV voortdurend aandacht voor de vrijheid van demonstreren, onder meer door hierover het gesprek te blijven aangaan met alle betrokkenen, voor het onderwerp (extra) aandacht te vragen en door het delen van kennis en goede praktijkvoorbeelden.
Uitgangspunt is dat vreedzame demonstraties zoveel als redelijkerwijs mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd, ook als sprake is van soms heftige tegen(re)acties. Het is aan de lokale driehoek (burgemeester, politie en OM) om daarbij binnen de geldende wettelijke kaders keuzes te maken.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
En breder, is er een aanpak tegen geweld tegen demonstranten en journalisten die aanwezig zijn bij demonstraties? Kunt u daarover uitweiden? Hoe wordt bovendien gemeten of deze aanpak effectief is?
De politie heeft een handelingskader veilig werken door journalisten bij demonstraties evenementen en in wijken opgesteld. Uiteraard kan dit protocol alleen worden uitgevoerd wanneer de politie op de hoogte is van een demonstratie en van de aanwezigheid van een journalist.
Verder is er een aanpak om agressie en geweld tegen journalisten tegen te gaan. Deze aanpak heeft een preventieve en een repressieve kant. In de preventieve aanpak verzorgt PersVeilig, met ondersteuning van het Ministerie van OCW, weerbaarheidstrainingen voor journalisten. Ook zijn er middelen beschikbaar gesteld door OCW en JenV om veiligheidsmaatregelen te nemen, zoals de aanschaf van een noodknop. Dit geldt zowel voor journalistieke organisaties die dat voor hun werknemers doen als voor freelance journalisten.
De repressieve kant van de aanpak is beschreven in het protocol PersVeilig, waar politie en het Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt hebben. Het zwaarder straffen van daders en het prioritair opvolgen van zaken van agressie of geweld tegen journalisten zijn daar onderdeel van.
Over het functioneren van het protocol PersVeilig heb ik uw Kamer in maart van dit jaar geïnformeerd.2 Kort voor de begrotingsbehandeling heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal aanverwante punten, onder meer de structurele financiering van PersVeilig.3
Ten aanzien van geweld tegen demonstranten wijs ik u op het antwoord op vraag 8.
Indien zo’n aanpak er niet is, bent u bereid om een dergelijke aanpak op te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11.
Een oproep van maatschappelijke organisaties om straffeloosheid in Jemen te bestrijden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van allerlei maatschappelijke organisaties, waaronder Human Rights Watch, Amnesty International en PAX, om straffeloosheid in Jemen te bestrijden?1
Ja.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van deze organisaties om via de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (VN) te proberen te komen tot nieuw onderzoek naar oorlogsmisdaden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland heeft het tegengaan van straffeloosheid in Jemen voor ernstige mensenrechtenschendingen, door welke partij dan ook, onverminderd hoog op de agenda staan en blijft zich hiervoor inspannen door een actieve diplomatieke inzet binnen de VN en de EU en in bilaterale contacten. Samen met andere gelijkgezinde landen wordt bezien op welke wijzeaccountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd. Het kabinet acht het niet opportuun om vooruit te lopen op de uitkomst van deze gesprekken.
Ook steunt Nederland verschillende (lokale) initiatieven die accountability bevorderen en gerechtigheid voor slachtoffers dichterbij brengen. Vanuit het Mensenrechtenfonds zijn aanvullende middelen beschikbaar om deze steun te intensiveren, die eveneens door de Nederlandse ambassade in Sana’a kunnen worden ingezet.
Wat vindt u ervan dat Saudi-Arabië, dat zelf verantwoordelijk is voor allerlei misdaden in Jemen, erin is geslaagd eerder door Nederland geïnitieerd onderzoek naar oorlogsmisdaden van de Mensenrechtenraad van de VN de nek om te draaien? Is Saudi-Arabië hierop aangesproken?
De Mensenrechtenraad heeft als taak het bevorderen en beschermen van mensenrechten wereldwijd. Ik betreur daarom ten zeerste dat juist dit VN- orgaan het onderzoek naar schendingen van internationaal recht in Jemen door de Group of Eminent Experts (GEE) heeft beëindigd. Wij blijven bij alle betrokken partijen, waaronder de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, aandringen op het belang van een politieke oplossing in Jemen, het beëindigen van uithongering als methode van oorlogvoering en de cruciale strijd tegen straffeloosheid voor het schenden van mensenrechten en humanitair oorlogsrecht. Deze boodschap is ook tijdens hoog-ambtelijke gesprekken met Saoedi-Arabië overgebracht, meest recentelijk in november jl.
Ziet u ook nog andere mogelijkheden om daders van ernstige misdaden in Jemen te bestraffen, bijvoorbeeld via de Veiligheidsraad van de VN, waar een resolutie over honger en conflict is aangenomen, of via de EU, die een eigen mensenrechtensanctieregime hanteert?2 Zo nee, waarom niet?
Jemen heeft momenteel te maken met een grote humanitaire crisis. Ik deel uw zorgen over het opzettelijk gebruikmaken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering in Jemen. Nederland kaart dit geregeld in verschillende internationale fora aan. Mijn voorganger Minister Kaag heeft tijdens de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 12 juli 2021, direct na het indienen van de motie Van Dijk, aandacht gevraagd voor de inzet van uithongering als wapen in het conflict in Jemen. In de afgelopen maanden vroeg ik hier eveneens aandacht voor in de RBZ en tijdens de Algemene Vergadering van de VN.
Op grond van het EU-mensenrechtensanctieregime kunnen beperkende maatregelen («sancties») worden opgelegd. Sancties zijn niet punitief van karakter. Dit instrument is gericht op het bewerkstelligen van gedragsverandering en het tegengaan van mensenrechtenschendingen. Daarmee zijn de sancties in de kern tijdelijk van aard en kunnen preventief werken en kunnen als zodanig in dat licht niet gezien worden als alternatief voor het bestrijden van straffeloosheid en het bevorderen van accountability. Het ter verantwoording roepen voor en vervolgen van schendingen van internationaal recht door welke partij dan ook, blijft in deze een prioriteit van Nederland. Samen met andere landen wordt bezien op welke wijze accountability voor mensenrechtenschendingen in Jemen kan worden bewerkstelligd.
Herinnert u zich de in afgelopen juli aangenomen motie die verzoekt de mogelijkheden te onderzoeken om in EU-verband te komen tot maatregelen tegen de verantwoordelijken voor de inzet van honger in Jemen?3 Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten in de EU?
Zie antwoord vraag 4.