Dreigende stalbezettingen door extremisten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat extremisten stallen van boeren willen bezetten en dat Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland waarschuwt om waakzaam te zijn?1
Ja.
Hoe gaat u boeren beschermen tegen aanvallen op hun eigendommen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Naar aanleiding van de stalbezetting in Boxtel in 2019 hebben de politie en mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt met de brancheorganisaties over uitwisseling van informatie en het instellen van contactpunten bij de politie, zodat in het geval van een incident snel gehandeld kan worden. Dit contactpunt bij de Landelijk Eenheid van de politie is ingericht en de contactgegevens zijn doorgestuurd naar de verschillende brancheorganisaties. Eind 2019 is er een factsheet opgesteld voor boerenbedrijven en organisaties die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme waaronder ook strafbare uitingen. Deze factsheet is ook met uw Kamer gedeeld2 en is terug te vinden op de website van LTO. Daarnaast heeft de politie ook een handelingskader opgesteld, met operationele adviezen voor de politie in het hele land3. Dit handelingskader wordt deze maand naar aanleiding van de aangenomen motie van Van der Plas (BBB) van 25 november 20214 ter beschikking gesteld aan de regionale eenheden van de politie zodat het kan worden betrokken bij overleggen over dit thema in de lokale driehoeken (burgermeester, politie, Openbaar Ministerie (OM)). Actievoeren is toegestaan, maar als sprake is van strafbare feiten, voorbereidingshandelingen of vormen van extremisme zal er worden opgetreden. Hier is en blijft aandacht voor bij de betrokken diensten.
Bent u bekend met de Australische wet «Het recht op landbouw»?2
Ja.
Heeft u de bereidheid om illegale stalbezettingen in ons land ook zwaarder te bestraffen? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
In Nederland kan het OM over gaan tot vervolging voor huisvredebreuk (artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht, hierna: Sr) en verboden toegang (artikel 461 Sr) bij een illegale stalbezetting. Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Verboden toegang (artikel 461 Sr) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie. Het is aan het OM om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd. Verder is het aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. Indien tijdens een illegale stalbezetting andere strafbare feiten worden gepleegd (bijvoorbeeld vernieling van eigendommen van de staleigenaar), kan ook daarvoor strafrechtelijke vervolging plaatsvinden. De huidige juridische mogelijkheden om illegale stalbezettingen te vervolgen en passend te bestraffen acht ik toereikend.
Wat vindt u van het feit dat de Australische wet Justitie aldaar de mogelijkheid biedt om de zwaarste straffen te eisen voor stalbezettingen en inbraken in stallen? Behalve een maximumstraf van drie jaar kunnen de boetes oplopen tot 22.000 Australische dollars (13.433 euro). Moet dit niet een gevalletje van goed voorbeeld doet goed volgen worden? Wilt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
In mijn antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de straffen die na illegale stalbezettingen worden opgelegd, afhankelijk van de ernst van het vergrijp. De daar genoemde strafmaxima lopen niet uit de pas met aangehaalde mogelijkheden naar Australisch recht. In het in artikel 138, derde lid, Sr, genoemde geval kan daarnaast een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (op dit moment € 22.500). Dit geldboetemaximum is fors hoger dan het genoemde Australische boetemaximum.
De rol van Frontex bij illegale pushbacks door de Griekse kustwacht |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het nieuwsbericht «Frontex keek weg bij deportaties van migranten door Griekse kustwacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusies van het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding, waaronder het feit dat Frontex al in een vroeg stadium wist van de pushbacks uit Griekenland en in plaats van deze te voorkomen, deze heeft toegedekt door patrouilles terug te trekken en pushbacks expres niet te melden?
In het algemeen neemt het kabinet stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de EU-buitengrenzen. Uit eerdere onderzoeken naar het Agentschap is gebleken dat Frontex grote uitdagingen heeft in het verbeteren van de sturing, interne cultuur en het waarborgen van fundamentele rechten. Daarnaast is het aan de Europese Commissie om actie te ondernemen, als hoedster van de verdragen, wanneer een EU-lidstaat zich niet houdt aan Europees rechtelijke verplichtingen.
Het is van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (hierna: OLAF) zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers, waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur en betreft het dus niet een onderzoek naar eventuele pushbacks als zodanig. Gezien de ernst van deze integriteitschendingen, mede in relatie tot het waarborgen van fundamentele rechten, heeft Nederland er in de Management Board voor gepleit een disciplinaire procedure te starten tegen de voormalig Uitvoerend Directeur. Hier was echter geen meerderheid voor in de Management Board. De voormalig Uitvoerend Directeur heeft na bespreking van de onderzoeksresultaten in de Management Board besloten op te stappen.
Het kabinet onderstreept de bevindingen en aanbevelingen vanuit verschillende onderzoeken. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie is nu cruciaal. Hiervoor heeft Nederland meermaals gepleit, en zal dat blijven doen, in de Management Board.
Wat is uw reactie op het feit dat Frontex hierdoor mede schuldig is aan grove mensenrechtenschendingen gepleegd door Griekenland?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 wordt aangegeven, is het van belang te benadrukken dat het mandaat van het onderzoek van OLAF zich beperkt tot vermeende integriteitschendingen van drie leidinggevende medewerkers waaronder de voormalige Uitvoerend Directeur, en betreft het dus niet een onderzoek betreft naar vermeende pushbacks als zodanig. In die context kan ik geen antwoord geven op de vraag, behalve dan datgene wat ik in het antwoord op vraag 2 heb geantwoord. Het is aan de Europese Commissie om erop toe te zien dat de grensbewaking in lidstaten wordt uitgevoerd conform de geldende Europees rechtelijke verplichtingen.
Bent u bereid te onderzoeken waarom het rapport van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding geheim is gebleven? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In een formele reactie laat het Agentschap weten in lijn met de OLAF-verordening de vertrouwelijkheid van de onderzoeksresultaten te respecteren en daarmee ook de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken medewerkers van Frontex. Vervolgens geeft het Agentschap aan niet in de positie te zijn mededelingen te kunnen doen over de onderzoeksresultaten van OLAF. OLAF heeft in vertrouwelijkheid een beperkte versie van het rapport gedeeld met de Raad van Bestuur van Frontex, de Management Board en enkele leden van het Europees Parlement. Nederland zal in het kader van transparantie blijven pleiten voor het openbaar maken van een samenvatting van het rapport.
De Europese Commissie laat in haar reactie weten dat zij in deze situatie geen bevoegdheid heeft om in de Management Board maatregelen voor te stellen. Dit is voorbehouden aan het voorzitterschap van de Management Board en de vertegenwoordigende leden namens de lidstaten. Wel geeft de Commissie aan dat er de afgelopen jaren – ook onder de voormalig Uitvoerend Directeur – belangrijke stappen zijn gezet in het verbeteren van de interne cultuur van het Agentschap. De Commissie wijst daarbij op de rapportage mechanismen en de Standard Operating Procedureten aanzien van artikel 46 van de Europese Grens- en Kustwacht-verordening (hierna: EGKW-verordening) inzake opschorting en beëindiging van Frontex-operaties. Voor het kabinet heeft de nieuwe Uitvoerend Directeur een belangrijke positie om deze goede weg voort te zetten. Het kabinet kijkt daarom met interesse uit naar de voordracht van de nieuwe Uitvoerend Directeur.
Bent u bereid te onderzoeken welke maatregelen de Europese Commissie precies heeft ondernomen sinds de uitkomst van het rapport? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te achterhalen in hoeverre onderzoek plaatsvindt of heeft gevonden naar soortgelijke mensenrechtenschendingen door Frontex aan andere buitengrenzen van Europa? Zo ja, wanneer kunt u hier de Kamer over informeren? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap heeft conform de EGKW-verordening een speciale, onafhankelijke grondrechtenfunctionaris. De grondrechtenfunctionaris en zijn personeel onderzoeken of in de gezamenlijke operaties fundamentele rechten in voldoende mate worden gewaarborgd. Indien er vanuit de gezamenlijke operaties meldingen in het zogeheten Serious Incident Report Mechanism worden aangemaakt over vermeende mensenrechtenschendingen, belanden deze automatisch bij de grondrechtenfunctionaris. Ook zet Frontex zogeheten grondrechtentoezichthouders in die zijn aangewezen om een operationele activiteit te monitoren. Jaarlijks presenteert de grondrechtenfunctionaris een rapport over de mensenrechtensituatie aan de buitengrenzen. Dit rapport is openbaar en te vinden op de officiële website van Frontex.2 Tot slot kent Frontex ook een adviesforum dat het Agentschap bijstaat door het verstrekken van onafhankelijk advies op het gebied van grondrechten.
Zoals uw Kamer bekend zijn er recentelijk verschillende onderzoeken gedaan naar het functioneren van Frontex. Uw Kamer is daarover een aantal keer geïnformeerd.3 Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat de rapportage- en klachtenmechanismen binnen Frontex onvoldoende functioneren. Uit de verschillende onderzoeken komen ongeveer honderd aanbevelingen voort. Momenteel wordt door Frontex hard gewerkt aan de uitvoering daarvan. De voortgang wordt voortdurend besproken in de Frontex Management Board.
Bent u bereid te onderzoeken wat het Nederlandse aandeel is geweest in het bijdragen aan pushbacks door Frontex in Griekenland, onder andere door onze bijdragen middels marineschepen, kustwachtvliegtuigen of marechausseepersoneel? Zo ja, op welke wijze, met welke middelen en op welke termijn, en wanneer kunt u hier de Kamer over inlichten? Zo nee, waarom niet?
Het vertrouwen in het Nederlands personeel is groot. Het uitgeleende personeel is goed opgeleid, waarbij er uiteraard ook speciale aandacht is voor grondrechtenwaarborging. In de periode van 2020 tot heden zijn personeel en middelen vanuit Nederland ingezet in Griekenland. Over de algehele inzet van Nederland in Frontex operaties in 2020 is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd en over de algehele inzet van dit jaar is uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.4 In Griekenland werd in de periode van begin 2020 tot heden ongeveer 129 VTE ingezet vanuit de KMar, DV&O, IND en de Politie. Dit bevat ook de inzet van Nederland in de Rapid Border Intervention in Griekenland in 2020. Daarnaast werden vanaf begin 2020 twee Nederlandse patrouillevoertuigen aan de landgrens van Griekenland met Turkije ingezet. Vanaf 1 april 2020 tot en met heden worden er drie patrouillevoertuigen in dit gebied ingezet. Nederland heeft in genoemde periode geen varende en/of vliegende middelen in Griekenland ingezet en dit is in de nabije toekomst ook niet voorzien.
Bent u bereid om de Nederlandse bijdrage aan Frontex op te schorten zolang niet duidelijk is of Frontex nog steeds actief bijdraagt aan illegale pushbacks? Kunt u uw antwoord toelichten?
Conform de EGKW-verordening, is het een juridische verplichting om bij te dragen aan Frontex-operaties. Het kabinet hecht aan deze bijdrage in het kader van een robuust en effectief beheer van de buitengrenzen.
Ingevolge artikel 46 lid 4 van de EGKW-verordening kan een activiteit van Frontex door de Uitvoerend Directeur worden geschorst of beëindigd, na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van internationale bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens Artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen en worden deze niet gebaseerd op een enkel incident. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de uitvoerend directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten, verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder deze verordening vallende gebieden. De bevoegdheid om activiteiten op te schorten of te beëindigen is daarmee voorbehouden aan de Uitvoerend Directeur. De Standard Operating Procedure ten aanzien van artikel 46 werkt de uitvoering van deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur verder uit. Daarmee is beter inzichtelijk geworden en vastgelegd wanneer en hoe de bevoegdheden in artikel 46 kunnen worden ingezet.5
Welke andere drukmiddelen zet u in om mensenrechtenschendingen door Frontex binnen Europees verband aan het licht te brengen en te bestrijden?
In het antwoord op vraag 6 worden de verschillende maatregelen en grondrechtenmechanismes omschreven. Daarnaast staat het waarborgen van fundamentele rechten voor het kabinet bovenaan de Nederlandse inzet in bijvoorbeeld de Management Board. Het kabinet kijkt in dat kader ook uit naar de evaluatie van de Commissie die zij uiterlijk eind 2023 uitgevoerd heeft. Dit betreft de verplichte evaluatie op grond van artikel 121 van de EGKW-verordening. Het kabinet heeft ten aanzien daarvan een positief kritische houding en zal daarover uw Kamer te zijner tijd informeren.
Welke drukmiddelen en concrete acties zet u in om illegale pushbacks door Griekenland te beëindigen, naast het uitspreken van uw zorgen hierover?
De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Het staat voorop dat grensbewaking door lidstaten, en met eventuele ondersteuning van Frontex, te allen tijde moet worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. Naast het signaleren van bepaalde vraagstukken in bilaterale gesprekken en EU-gremia, worden er op dit moment geen drukmiddelen ingezet naar andere EU-lidstaten. Ook blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen.
De positie de belastingdienst inneemt in rechtszaken over vrijwillige verbetering van de aanslag |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 8 maart 2022 met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:2337 en de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 mei 2012 met nummer ECLI:NL:HR:GHSGR:2012:BY6445?
De genoemde uitspraken zijn mij bekend. Kort gezegd was in de zaak voor rechtbank Den Haag bij de belanghebbende de niet-aangegeven winst uit onderneming nagevorderd. Over de juistheid hiervan was geen geschil. De belanghebbende wilde echter dat de betaalde hypotheekrente alsnog geheel aan haar toegerekend werd in plaats van aan haar partner. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende inderdaad nog de reeds vaststaande onderlinge verdeling van dit gemeenschappelijke bestanddeel kon herzien en verminderde de navorderingsaanslag dienovereenkomstig. De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag hoger beroep ingesteld. In zijn uitspraak van 9 maart 2006, ECLI:NL:GHARN:2006:AV8593, heeft Hof Arnhem over eenzelfde zaak een tegengesteld oordeel gegeven. In die zaak oordeelde het Hof dat een eenmaal onherroepelijk vaststaande keuze ten aanzien van de verdeling van de gemeenschappelijke bestanddelen bij navordering niet meer herzien kan worden.
In haar uitspraak verwijst rechtbank Den Haag naar een uitspraak van Hof Den Haag van 8 mei 2012. In die zaak ging het niet om de mogelijkheid van herziening van een onherroepelijk vaststaande keuze (ten aanzien van de onderlinge verdeling van de gemeenschappelijke bestanddelen), maar om de vraag of een eerder bij de definitieve aanslag aangebrachte inkomenscorrectie alsnog ter discussie gesteld kon worden. Zoals ik hierna nader zal toelichten, is dat naar mijn mening juridisch een andere casus.
Is het juist dat in de zaak voor de rechtbank sprake is van een vrijwillige verbetering door belanghebbende?
Afgaande op de publicatie van de uitspraak van de rechtbank op rechtspraak.nl is sprake van een vrijwillige verbetering. Van een vrijwillige verbetering is namelijk sprake als belanghebbende vóórdat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur bekend is of zal worden met dat feit, uitdrukkelijk kenbaar maakt aan de inspecteur dat en tot welk bedrag niet of gedeeltelijk niet is betaald.
Is het juist dat in de zaak betreffende de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag met nummer ECLI:NL:HR:GHSGR:2012:BY6445 namens u geen beroep in cassatie is ingesteld? Zo nee, waarom niet?
Tegen de uitspraak van Hof Den Haag, ECLI:NL:HR:GHSGR:2012:BY6445, is geen beroep in cassatie ingesteld, omdat het Hof naar mijn mening terecht geoordeeld heeft dat correcties bij de definitieve aanslag bij een geschil over een navorderingsaanslag betrokken kunnen worden.
Deelt u nog steeds het standpunt dat een belastingaanslag geen meerledig besluit is en dat een navorderings- of naheffingsaanslag een definitieve aanslag openbreekt?
Dat een belastingaanslag geen meerledig besluit is, heeft de Hoge Raad expliciet overwogen in zijn arrest van 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AD9713. Dit betekent dat zowel de belastingplichtige als de inspecteur in een geschil niet beperkt worden tot eerder met betrekking tot die belastingaanslag ingenomen standpunten. Dat in het geschil ook elementen van het belastbare inkomen aan de orde kunnen komen, die begrepen zijn in een andere belastingaanslag over hetzelfde belastingtijdvak, volgt uit de uitspraak van Hof Den Haag, ECLI:NL:HR:GHSGR:2012:BY6445, en ook uit de vakliteratuur.1 Zoals de Hoge Raad meerdere malen geoordeeld heeft, kunnen eerder gemaakte en inmiddels vaststaande keuzes evenwel niet bij navordering herzien worden.2 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geldt dit volgens het Hof Arnhem ook voor de keuze met betrekking tot de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke bestanddelen. Voor het herzien van de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke bestanddelen is bovendien een wettelijke regeling getroffen in art. 2.17, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Het is dus te kort door de bocht om te stellen dat een navorderingsaanslag de definitieve aanslag «openbreekt». Volledigheidshalve voeg ik hieraan toe dat aan een naheffingsaanslag geen definitieve aanslag vooraf gaat.
Zo nee, waarom heeft u dit standpunt niet gepubliceerd?
Het is niet gebruikelijk dat ik gerechtelijke oordelen publiceer. Ik heb over deze oordelen verder geen afzonderlijk standpunt ingenomen.
Is in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Den Haag met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:2337 overeenkomstig het Besluit beroep in belastingzaken gehandeld?
Het Besluit Beroep in Belastingzaken (BBIB) bevat een groot aantal procedurele voorschriften. Zonder nadere duiding van een specifiek voorschrift is de vraag daarom voor mij lastig te beantwoorden. In elk geval zijn de stukken en het verweerschrift binnen de termijn van 4 weken ingediend bij de rechtbank (conform par. 2.2.1, BBIB) en heeft de inspecteur zich op de zitting van de rechtbank door een andere medewerker laten vergezellen (conform par. 2.4.2, BBIB). Ook de vaktechnische afstemming heeft plaatsgevonden conform de voorschriften van het BBIB.
Is in deze zaak het standpunt vaktechnisch afgestemd met vaktechnisch coördinatoren en kennisgroepen?
Ja.
Bent u van mening dat als de Belastingdienst aan fiscale grensverkenning gaat doen, die standpunten duidelijk moeten zijn gepubliceerd?
In par. 4 van het Besluit fiscaal bestuursrecht is fiscale grensverkenning omschreven als de situatie waarin de belanghebbende in het kader van vooroverleg naar aanleiding van een door de inspecteur ingenomen standpunt telkens (kleine) wijzigingen aanbrengt in de casus om deze fiscaal net aanvaardbaar te presenteren. Ik ben niet van mening dat de Belastingdienst in deze zaak vergelijkbaar gedrag kan worden verweten. Het gaat hier om een juridisch verschil van inzicht over art. 2:17, vierde lid, Wet IB 2001. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heeft Hof Arnhem daarbij eerder geoordeeld dat bij navordering geen herziening van een eerder gemaakte en reeds vaststaande onderlinge verdeling van gemeenschappelijke bestanddelen mogelijk is. Van een te publiceren standpunt mijnerzijds is geen sprake.
In de zaak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:2337 die geleid heeft tot de uitspraak van de rechtbank Den Haag heeft de Belastingdienst ingebracht dat: «Verweerder heeft nog verwezen naar de Memorie van Toelichting bij de Fiscale Onderhoudswet 20043, waarin volgens verweerder, het volgende is opgenomen: «De tot stand gekomen onderlinge verhouding geldt slechts voor gemeenschappelijke bestanddelen of delen daarvan die in de onherroepelijk vaststaande aanslagen zijn opgenomen. Als een gemeenschappelijk bestanddeel niet, of voor een lager bedrag, in de onherroepelijk vaststaande aanslagen is opgenomen, mogen partners bij navordering of ambtshalve vermindering alsnog een onderlinge verhouding kiezen van het niet eerder opgenomen (deel van het) gemeenschappelijke bestanddeel.»». Maar de rechtbank (en de indiener van deze Kamervragen) kan dat fragment niet terugvinden in de memorie van toelichting. Kunt u aangeven waar dit citaat vandaan komt?
Het citaat komt uit een memo van de kennisgroep IB niet-winst van 14 december 2020. Dit memo bevat een uiteenzetting van de toepassing van artikel 2.17 Wet IB 2001 volgens de toenmalige stand van wetgeving en jurisprudentie. Voor de volledigheid voeg ik dit memo bij deze antwoorden, zie p. 2. Overigens is het citaat in het memo gebaseerd op de tekst in de memorie van toelichting bij de Fiscale Onderhoudswet 2004. Deze luidt letterlijk:
Inhoudelijk is er naar mijn mening geen verschil tussen beide citaten.
Wat vindt u ervan dat in de zaak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:2337 die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank Den Haag een burger zijn belastingaanslag vrijwillig verbetert en daarbij vraagt om toepassing van de wet, vervolgens wordt geconfronteerd met een grensverkennend en onjuist standpunt van inspecteur?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 is er naar mijn mening in de genoemde zaak geen sprake van fiscale grensverkenning aan de zijde van de inspecteur. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld. Het is dus nu aan het Hof Den Haag om een oordeel te geven over de (on)juistheid van het standpunt van de inspecteur.
In hoeveel gevallen hebben burgers na een als in de zaak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:2337 vergelijkbaar standpunt van de inspecteur geen beroep bij de rechter aangetekend?
Ik kan niet nagaan of er burgers zijn die geen beroep aangetekend hebben tegen een standpunt van een inspecteur dat vergelijkbaar is aan het standpunt van de inspecteur in de genoemde zaak.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één en zo spoedig als mogelijk beantwoord, toch tot mijn spijt enkele dagen na de 3-wekentermijn.
Biologische oorlogsvoering en DNA-specifieke wapens |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichten van onder andere The New York Post en Axios over de bewering van een Amerikaanse vertegenwoordiger van de Democratische Partij dat het mogelijk is om op specifieke individuen gerichte biowapens te maken wanneer men beschikt over iemands DNA?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of het theoretisch gezien mogelijk is om een biowapen specifiek voor een bepaald persoon te ontwikkelen die enkel die persoon kan beschadigen of doden?
In het artikel wordt verwezen naar een toekomstige mogelijkheid die in ontwikkeling zou zijn en nu nog theoretisch is. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over de haalbaarheid hiervan.
Indien ja, hoe verhoudt dit zich tot de massale afgifte van DNA door mensen wereldwijd aan bedrijven als 23andme, MyHeritage etc. die het DNA van mensen analyseren voor genetisch onderzoek? Is dit in uw ogen een gevaarlijke ontwikkeling?3
Afgezien van de theoretische dreiging die in het artikel beschreven staat, is het van belang dat beheerders van lichaamsmateriaal zorgvuldig omgaan met het materiaal, ook in kader van de privacy van de donoren, en dat mensen weten wat er met hun lichaamsmateriaal gebeurt. Mede om die reden heb ik het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (Wzl) ingediend, dat wettelijke eisen stelt aan een verantwoord beheer van lichaamsmateriaal en informatievoorziening aan de donor.
Is het, gezien het feit dat grootschalige diefstal van data en persoonsgegevens schering en inslag is, denkbaar dat ook Nederlandse DNA-gegevens bewaard door de Nederlandse Staat gevaar lopen, aangezien de Nederlandse staat ook DNA-gegevens van Nederlandse personen bewaart, bijvoorbeeld van veroordeelden? Kunt u de veiligheid van DNA van Nederlanders garanderen?4
Ten algemene geldt dat, conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming, gegevens alleen maar mogen worden verzameld met een gerechtvaardigd doel en dat de gegevens op een passende manier moeten worden beveiligd. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt daar toezicht op. Voor bijzondere gegevens, zoals over ras, gezondheid en geloofsovertuiging, gelden extra strenge regels.
Meer specifiek wat betreft DNA-gegevens van veroordeelden, worden de profielen van veroordeelden (en overigens ook de profielen van bijvoorbeeld verdachten) bewaard in de DNA-databank voor strafzaken. Deze profielen bevatten een minimale hoeveelheid genetische informatie, terwijl voor een doel als genoemd door de vraagsteller, informatie van het volledige genoom nodig zou zijn. Overigens is de DNA-databank volgens de geldende hoge standaarden beveiligd.
Het bijbehorende celmateriaal wordt door het Nederlands Forensisch Instituut beheerd, waarbij er sprake is van een hoog niveau van fysieke beveiliging van het materiaal.
Heeft u reeds een plan voor verdediging tegen biologische wapens? Deelt u de mening uit het stuk van Axios dat ook vee en landbouw en daarmee de voedselketen het gevaar lopen om doelwit te worden van biologische oorlogsvoering?5
De in het artikel beschreven mogelijkheid om een biologisch wapen te ontwikkelen, is theoretisch en de verdediging hiertegen zal afhangen van de manier waarop dit in de praktijk vorm zal worden gegeven, als het een haalbare techniek blijkt. De verschillende betrokken departementen houden dergelijke ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
In algemene zin geldt dat bij de respons op een uitbraak van een virus of ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken er diverse draaiboeken zijn, onder meer bij de Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM. Het LCI is daarnaast ook 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. Daarnaast is er het Bureau Biosecurity van het RIVM. Dat is een kennis- en informatiepunt voor biosecurity om de kans op misbruik van risicovolle ziekteverwekkers, kennis en technologieën te verkleinen. Het bureau vergroot bewustwording rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties bij het vrijwillig implementeren van biosecurity maatregelen.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag, kan worden gesteld dat alle levende organismen in potentie doelwit zijn van een biologische aanval. Daarmee bestaat inderdaad de mogelijkheid dat een biologisch incident gevolgen heeft voor vee, landbouw en de voedselketen.
Is er genetisch materiaal bewaard gebleven bij de afname van coronatesten in Nederland? Wat is het standaard protocol m.b.t. het verwerken van DNA?
Het is belangrijk onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. Genetisch materiaal van het virus is bewaard gebleven, dat van mensen niet. Er is hier dus geen sprake van verwerking van menselijk DNA.
Kunt u uitsluiten dat er genetisch materiaal of DNA van Nederlanders bewaard is gebleven bij de afname van coronatesten?
Het genetische materiaal of DNA van Nederlanders dat bij de afname van coronatesten vrijkomt, u moet dan denken aan celresten in het monster, wordt niet bewaard.
Hoe kijkt u naar de uitspraak van het Amerikaanse Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waarin zij vermelden: «Remember that #COVID19 nose swab test you took? What happened to the swab? If it was processed with a PCR test, there’s a 10% chance that it ended up in a lab for genomic sequencing analysis»? Is er in Nederland ook sprake geweest van dergelijke «genomic sequencing analysis»?6
Ook hier geldt dat het belangrijk is onderscheid te maken tussen genetisch materiaal van het virus en genetisch materiaal van mensen. De tweet van het CDC waarnaar u verwijst, en waar een illustratief filmpje achter zit, gaat over genetisch materiaal van het virus. Ook in Nederland wordt genoomsequencing van het virus uitgevoerd (zie ook www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/onderzoek/kiemsurveillance).
Het OM dat draalt met de vervolging van mensen die mij met de dood bedreigen |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is ten aanzien van doodsbedreigingen tegen mij door prominente Pakistanen, van fatwa’s van geestelijken tot leiders van politieke partijen, nationale cricketspelers, zangers en anderen, door het openbaar ministerie (OM) tot op heden niet besloten vervolging in te stellen terwijl sommige zaken al jaren oud zijn?
Bedreigingen, in het bijzonder bedreigingen gericht aan democratisch gekozen volksvertegenwoordigers en politici, zijn onacceptabel en horen wat mij betreft niet thuis in enige democratische rechtsorde. Het Openbaar Ministerie beoordeelt iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. Ten aanzien van bedreigingen vanuit Pakistan wordt u verwezen naar de beantwoording van eerdere vragen van 21 april1 en 22 april 20222. Over individuele zaken kan ik verder, zoals bekend, geen inhoudelijke mededelingen doen. Het Openbaar Ministerie is de aangewezen instantie om u over dergelijke individuele zaken te informeren.
Deelt u mijn mening dat personen die doodsbedreigingen uiten, dienen te worden vervolgd? Kunt u ten aanzien van de volgende grote zaken uit 2018, 2020 en 2022 aangeven waarom er nog steeds geen besluit tot vervolging is genomen en wanneer het OM zal besluiten tot vervolging over te gaan? PL1500-2018293106 – Pakistaanse zanger H.T. Q. PL1500-2018260299 – Pakistaanse cricketspeler K. L. PL1500-2020050764 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022133455 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022219406 – Dr M. A. A. J. PL1500-2022133446 – A. A. H. S. H. R.
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met de afhandeling van honderden andere zaken van tegen mij gerichte doodsbedreigingen die nog bij het OM op de plank liggen? Wanneer zal het OM daarover besluiten tot vervolging over te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in de laatste week voor het zomerreces, dat u binnen enkele weken met een brief zou komen met concrete maatregelen om het team bedreigde politici van de politie te versterken? Wanneer kan de Kamer die brief tegemoet zien?
Het is nog steeds mijn voornemen u op korte termijn te berichten over maatregelen om het team bedreigde politici te verstreken.
De 1500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het, dat slachtoffers eerst in de media hebben moeten vernemen dat zaken geseponeerd gingen worden en vervolgens pas een sepotbrief van het openbaar ministerie (OM) kregen? Zo ja, snapt u dat het voor slachtoffers dan onduidelijk is of ook hun zaak is geseponeerd en dat die onduidelijkheid voor secundaire victimisatie kan zorgen? Deelt u de mening dat de communicatie vanuit het OM richting slachtoffers voor verbetering vatbaar is en dat zij slachtoffers vroegtijdig moeten informeren over zaken die zij wensen te seponeren? Hoe wilt u dit bewerkstelligen?1 2
De aankondiging in de media betrof een algemeen bericht over de voorgenomen seponering van een bepaalde hoeveelheid oude zaken. De zaken waren nog niet opnieuw beoordeeld zodat er geen concrete beslissingen ten aanzien van individuele zaken en slachtoffers waren en dus ook niet konden worden gecommuniceerd.
Die beoordeling is nu gaande. Slachtoffers die hebben aangegeven van het verloop van de zaak op de hoogte te willen worden gehouden, krijgen bericht met uitleg in het geval dat hun zaak wordt geseponeerd vanwege tijdverloop en oudheid van de zaak. In deze brief worden zij ook geïnformeerd of zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de opgegeven schade. Wanneer dat niet zo is, wordt hen gewezen op de mogelijkheid de vordering tot schadevergoeding ter beoordeling voor te leggen aan de civiele rechter. Deze mogelijkheid staat ook nog open voor diegenen die wel een tegemoetkoming krijgen.
Ik begrijp dat deze werkwijze bij slachtoffers tot onzekerheid heeft kunnen leiden over de vraag of hun zaak zou worden geseponeerd. De omgekeerde werkwijze (eerst seponeren en dan een algemeen bericht) was echter niet beter geweest. Het was dan waarschijnlijk al vroegtijdig bekend geworden dat het OM een groot aantal zaken aan het seponeren was.
Het OM hecht grote waarde aan een zorgvuldige communicatie richting slachtoffers. Ik heb hierover gesproken met het OM en zal zo nodig of wenselijk dit herhalen.
In antwoord op vraag zes staat dat in schrijnende situaties een tegemoetkoming gegeven zou kunnen worden aan slachtoffers, wanneer is sprake van schrijnende situaties en hoe moeten slachtoffers aantonen dat daarvan sprake is in hun geval?
Of en wanneer sprake is van een schijnende situatie wordt door het OM beoordeeld aan de hand van de informatie die in het dossier aanwezig is. In alle individuele zaken zal afhankelijk van de ernst en omvang van de schade worden beoordeeld of alsnog zal worden gedagvaard op de beperkte gereserveerde zittingsruimte. Wanneer dat niet haalbaar is, wordt de mogelijkheid van een tegemoetkoming beoordeeld.
Betekent dit dat deze tegemoetkoming door het OM (of in elk geval de Staat) wordt gegeven omdat de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter die verdachte dus niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen? Hoe ziet die tegemoetkoming eruit? Hoe stelt u slachtoffers van deze mogelijkheid tot tegemoetkoming op de hoogte? In hoeverre kunt u of bent u bereid Slachtofferhulp of Perspectief Herstelbemiddeling daarbij te betrekken?
Het klopt dat de tegemoetkoming kan worden gegeven indien de zaak tegen de verdachte is geseponeerd en het OM of de rechter de verdachte niet meer kan verplichten een schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De hoogte daarvan wordt per zaak en in verhouding tot alle zaken die hiervoor in aanmerking komen, bepaald. Slachtoffers krijgen indien zij daarvoor in aanmerking komen bericht over hoe die tegemoetkoming aan hen zal worden voldaan.
Ten aanzien van de mogelijkheid tot herstelbemiddeling geldt dat het OM na beoordeling van de zaken die daarvoor in aanmerking komen in overleg treedt met SHN om te bespreken of en welke zaken hiervoor in aanmerking komen.
Kunt u aangeven hoeveel zaken de afgelopen drie jaar tot op heden beleidsmatig of voorwaardelijk zijn geseponeerd, terwijl het OM vond dat er wel genoeg bewijs was? Kunt u aangeven bij hoeveel van deze zaken met een slachtoffer, herstelrecht is toegepast?
In het Jaarbericht 2021 van het OM wordt het aantal zaken dat om beleidsredenen is geseponeerd benoemd. Wij hebben dit u toegezonden per brief van 25 juli 20223. In onderstaande tabel is het aantal beleidssepots voor misdrijven opgenomen.
Jaartal
2019
2020
2021
beleidssepots
12.500
15.300
13.600
Het OM heeft geen informatie over de toepassing van het herstelrecht bij deze zaken.
In antwoord op vraag zeven stelt u dat het OM aan buitengerechtelijke afdoening doet, het klopt dat de OM-strafbeschikking een buitengerechtelijke afdoening is; deelt u echter de mening dat slachtofferrechten niet gekoppeld zijn aan een gerechtelijke afdoening en dat slachtofferrechten gewoon in de wet zijn verankerd, zoals bijvoorbeeld artikel 51e, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv)?
Het klopt dat slachtofferrechten in de wet zijn verankerd, zoals uitoefening van het spreekrecht tijdens de zitting in artikel 51e van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel richt zich echter op een gerechtelijke afdoening.
Klopt het dat als het OM een zaak met een delict dat genoemd is in artikel 51e, eerste lid, Sv afdoet met een strafbeschikking, daarmee een slachtoffer het spreekrecht wordt ontnomen? Wat is uw mening hierover en hoe verhoudt zich dat tot de term ernstig spreekrechtwaardig feit in de aanwijzing OM-strafbeschikking? Hoe wilt u voorkomen dat slachtoffers hun wettelijke rechten niet kunnen uitoefenen bij de OM-strafbeschikking?
Het spreekrecht dat slachtoffers in artikel 51e Sv wordt toegekend heeft betrekking op de situatie dat een zaak ter zitting komt. Wel is het zo dat ook in de procedure van de OM-strafbeschikking rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer. Eind vorig jaar heeft het Openbaar Ministerie in zijn beleid tot uiting laten komen dat ernstige spreekrechtwaardige delicten, waarbij slachtoffers hebben aangegeven van hun spreekrecht gebruik te willen maken, niet met een strafbeschikking worden afgedaan.
Naar aanleiding van de discussie die ik hierover met uw Kamer heb gevoerd
tijdens het Commissiedebat van 1 juni 2022 en het daaropvolgende tweeminutendebat van 8 juni 2022 heb ik toegezegd de zorgen van uw Kamer over de rechten van slachtoffers in de procedure van de OM-strafbeschikking over te brengen en daarover met het College van Procureurs-Generaal in gesprek te zullen gaan. Dit gesprek staat gepland voor 5 oktober 2022. Over de uitkomst van dat gesprek zal ik uw Kamer informeren; ik wil nu niet op de uitkomst van dit gesprek vooruitlopen.
De komende maanden vindt een toezichtsonderzoek plaats door de procureur-generaal van de Hoge Raad naar de strafbeschikking, in hoeverre wordt het slachtofferperspectief daarin meegenomen?
De inhoud van het onderzoeksrapport van de Hoge Raad is mij nog niet bekend.
Het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het oordeel van het College voor de rechten van de mens van 23 mei 2022 over de taaleis van de Haagse Hogeschool?1
Ja.
Vindt u het ook volstrekt legitiem dat een instelling voor hoger onderwijs die topkwaliteit wil leveren de eis stelt van uitstekende taalbeheersing in de Nederlandse taal voor functies waarin curriculumontwikkeling en afstemming met allerlei Nederlandse partners een belangrijke rol spelen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik het legitiem en ook wenselijk dat een instelling voor hoger onderwijs bevordert dat haar medewerkers de Nederlandse taal uitstekend beheersen wanneer het voor een functie noodzakelijk is. Of dit noodzakelijk is kan verschillen tussen functies. Het College voor de rechten van de mens heeft in dit geval geoordeeld dat de Haagse Hogeschool «niet heeft aangetoond dat het voor alle op dat moment opengestelde vacatures noodzakelijk was om een taaleis te stellen, laat staan dat het voor alle vacatures noodzakelijk was dat dit taalvaardigheidsniveau uiteindelijk uitstekend zou moeten zijn».
Is het naar uw mening wenselijk als er een cultuur ontstaat waarin instellingen zoveel mogelijk moeten beknibbelen op de Nederlandse taal omdat anders personen die niet aan de geobjectiveerde eisen voldoen zich gegriefd kunnen voelen? Is de samenleving erbij gebaat als we in een neerwaartse spiraal komen waarin kwalificaties als redelijk of voldoende in plaats van uitstekend de voorkeur verdienen om niet met juridische oordelen om de oren geslagen te worden?
Ik juich het toe dat instellingen voor hoger onderwijs hoge eisen stellen aan hun werknemers, ook waar het de taalbeheersing betreft. Daarnaast horen de instellingen personen gelijk te behandelen ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat. De samenleving is erbij gebaat dat een onafhankelijk, nationaal instituut zich buigt over gevallen waarbij die eisen op gespannen voet staan met gelijke behandeling en daarover een oordeel geeft. Dat is hier ook gebeurd. De instelling is gevraagd beter te motiveren voor welke functies deze eis daadwerkelijk noodzakelijk is.
Onderkent u dat het voor instellingen een behoorlijke administratieve belasting kan worden als ze per functie uitgebreid moeten gaan aantonen dat basale uitgangspunten als een uitstekende beheersing van de Nederlandse taal echt noodzakelijk zijn? Vindt u ook dat de instelling behoorlijk haar best gedaan heeft om intern uit te leggen dat er ook voor de klagers perspectief bestond bij sollicitatie?
Van instellingen voor hoger onderwijs mag verwacht worden dat zij vacatures met zorg opstellen. Het College heeft zich een oordeel gevormd over de wijze waarop de Haagse Hogeschool dit heeft gedaan. Ik maak uit het oordeel van het College onder andere op dat de hogeschool zich heeft ingespannen om eventuele drempels weg te nemen voor sollicitanten, bijvoorbeeld door een ontwikkelperspectief te bieden voor sollicitanten voor wie de taalbeheersing in het Nederlands nog niet voldoende is. Het is sowieso goed dat de hogeschool dat aanbod doet.
Hoe stimuleert u dat ook het excelleren in de Nederlandse taal over de volle breedte van het hoger onderwijs als kwaliteitskenmerk wordt gezien? Bent u bereid hierover met de sectororganisaties in gesprek te gaan?
De kwaliteitseisen die de overheid stelt aan opleidingen in het hoger onderwijs zijn vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en nader uitgewerkt in het accreditatiekader van de NVAO. Uw Kamer heeft met de Wet accreditatie op maat (2018) ingestemd om bij de kwaliteitsbeoordelingen niet langer oordelen als goed en excellent te hanteren. Het is aan de instellingen zelf om keuzes te maken waarin zij wensen te excelleren. Ik zie geen aanleiding om daarover nu met de sectororganisaties in gesprek te gaan. Wel heb ik onlangs aangekondigd met de koepels een verkenning te doen naar de toekomst van het hoger onderwijs. In die verkenning zal ook aandacht zijn voor de taal waarin het onderwijs wordt verzorgd.
De Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het contractueel lastig was om de rechtstatelijke steun aan Oeganda ter waarde van 2,4 miljoen op te schorten? Om welke verplichtingen gaat het precies?
De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan het Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hen aangegane verplichtingen. In het geval van de betaling van € 2,4 miljoen betrof dit al gemaakte kosten voor activiteiten. In het geval van de slotbetaling van € 850.000 waren er nog geen kosten gemaakt voor vooraf goedgekeurde activiteiten.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Kunt u de overeenkomst waar het om gaat delen met de Kamer? Kunt u daarbij aangeven wat precies in deze overeenkomst is opgenomen dat het opschorten van hulp onmogelijk maakte?
Nee, de overeenkomst kan niet worden gedeeld met de Kamer, omdat het een in vertrouwen getekend arrangement met de Oegandese autoriteiten betreft en het delen met derden in het interstatelijke verkeer ongebruikelijk is. De afspraken in een arrangement bevatten geen afwijkingen van of uitzonderingen op geldend nationaal en internationaal recht en zijn politiek of moreel verbindend, maar niet juridisch.
Het niet-juridisch verbindende karakter brengt met zich mee dat de ondertekenaars deze afspraken in principe kunnen korten of opzeggen na een voorafgaand overleg. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis de door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Waarom heeft u met opschorting van steun gedreigd als dit juridisch onmogelijk was?
Opschorting van de steun is juridisch wel degelijk mogelijk. De eerste betaling (van € 2,4 miljoen) is tijdelijk opgeschort om een signaal af te geven en om de Oegandese overheid aan te sporen werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Hoe effectief was het dreigement om de rechtstatelijke steun te beëindigen? Welke acties heeft de Oegandese regering naar aanleiding hiervan genomen, en hebben deze de situatie verbeterd?
Het besluit om de betalingen op te schorten past volgens het kabinet in de positionering van Nederland, de EU, andere EU lidstaten en gelijkgezinde landen als de VS en het VK in reactie op het geweld rond de verkiezingen en de verslechterende mensenrechtensituatie in Oeganda. Hierbij hebben wij collectief richting de Oegandese autoriteiten via zowel publieke verklaringen als achter de schermen regelmatig zorgen uitgesproken en is aangedrongen op het nemen van betekenisvolle stappen op het vlak van accountability.
Mede als gevolg van deze internationale aandacht en druk heeft de overheid de afgelopen tijd een aantal stappen gezet. Zo zijn er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dusver 66 agenten veroordeeld, hebben er 153 agenten ontslag gekregen, en worden er nog 80 lopende zaken onderzocht. Ook heeft de president publiekelijk erkend dat er fouten zijn gemaakt door de veiligheidsdiensten en zijn in bepaalde gevallen nabestaanden van slachtoffers gecompenseerd.
Het kabinet is tegelijkertijd van mening dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen doen: er is binnen de politie op hoger niveau weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen en ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Welke andere maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de onderdrukking en schending van mensenrechten door het Oegandese regime te beëindigen, en met welk resultaat?
Zoals ook al eerder aan uw Kamer gemeld2 hecht het kabinet groot belang aan het naleven van mensenrechten, het behoud van democratische ruimte en goed bestuur in Oeganda. Het kabinet heeft in contacten met de Oegandese autoriteiten dan ook benadrukt dat negatieve ontwikkelingen gevolgen kunnen hebben voor de Nederlandse inspanningen waar die direct ten goede komen aan de overheid.
In algemene zin heeft Nederland, onder andere in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de JLOS-donorgroep, herhaaldelijk zorgen geuit over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Ik heb dat persoonlijk gedaan in gesprekken met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens mijn eigen bezoek aan Oeganda in februari 2022, maar Nederland deed dat ook publiekelijk in bijvoorbeeld de VN-Mensenrechtenraad of via lokale EU-verklaringen. Binnen de EU heeft Nederland zich er actief voor ingespannen dat de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor Mensenrechten, Eamon Gilmore, Oeganda in april 2022 kon bezoeken.
Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers, zoals bijvoorbeeld Nicholas Opiyo, de winnaar van de Mensenrechtentulp in 2021. Nederland ondersteunt in Oeganda zelf ook mensenrechtenverdedigers om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren. Nederland blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda en blijft die dan ook via alle genoemde sporen op de voet volgen.
Hoe reageert u op de in het bovengenoemde artikel gemaakte suggestie dat Westerse donorlanden ernstige misdragingen van het Oegandese bewind bewust door de vingers zien vanwege het hoge aantal vluchtelingen dat het land huisvest en troepen levert aan de interventiemissie tegen terreurbeweging Al-Shabaab in Somalië?
Het kabinet kan alleen toelichting geven op de Nederlandse positie. Nederland ziet ernstige misdragingen in geen enkel geval door de vingers. Zie ook het antwoord op vraag 6 over de verschillende manieren waarop Nederland aandacht vraagt voor de mensenrechtensituatie in Oeganda. De Nederlandse zorgen op het vlak van mensenrechten, accountability en krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld worden regelmatig besproken met de overheid, net zoals dat het geval is voor bijvoorbeeld het inclusieve, vooruitstrevende Oegandese vluchtelingenbeleid dat Nederland zeer waardeert en actief financieel ondersteunt. Beide onderwerpen zijn ook uitgebreid aan de orde gekomen in mijn eigen gesprek met de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken, tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022.
Waarom heeft u uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken niet met de Kamer gedeeld?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds.
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS zijn ingezet anders dan op de afgesproken activiteiten. Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 13.
Hoe reflecteert u erop dat de Kamer niet is meegenomen in uw besluit om de 2,4 miljoen alsnog over te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u het ook onwenselijk dat Nederlandse ontwikkelingshulp contractueel niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten?
Ontwikkelingshulp kan wel degelijk worden stopgezet, mits afspraken daarover zijn vastgelegd in een arrangement, en tijdig is overlegd en gecommuniceerd met de andere partij. In arrangementen is afgesproken dat de Minister de financiële bijdrage kan beëindigen na een voorafgaand overleg met de buitenlandse overheidsorganisatie. Zie daarover ook het antwoord op vraag 3. Als afspraken over ontwikkelingssamenwerking zijn gemaakt in de vorm van een verdrag ligt het gecompliceerder, omdat een verdrag voor staten juridisch bindende verplichtingen in het leven roept. Ontbinding van bij verdrag gemaakte afspraken of opzegging ervan is slechts mogelijk indien het betreffende verdrag hierin voorziet of door overeenstemming tussen partijen.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om risico’s te minimaliseren en altijd probeert te voorkomen dat steun voor verkeerde doeleinden wordt ingezet. Tegelijkertijd is het kabinet van mening – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in dergelijke landen adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten. Het kabinet houdt geen lijst bij van landensituaties waar dergelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, omdat het per casus maatwerk betreft. Naast de opschorting van de steun in Oeganda zijn onderdelen van de samenwerkingsrelatie met bijvoorbeeld Ethiopië, Mali en Burkina Faso recent tegen het licht gehouden.
Ook om geopolitieke redenen benadrukt het kabinet het belang te blijven engageren met Afrikaanse partners. Voor veel van de uitdagingen waar Nederland en de EU zich mee geconfronteerd zien is versterkte samenwerking met Afrikaanse partners essentieel, zeker in het licht van de toegenomen geopolitieke activiteit van landen als China en Rusland op het Afrikaanse continent.
Hoe vaak komt het voor dat ontwikkelingshulp niet kan worden stopgezet als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Kunt u een lijst opstellen met landen waaraan Nederland ontwikkelingshulp geeft waarbij dit het geval is en specificeren om wat voor soort ontwikkelingshulp het daarbij gaat?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die voorkomen dat Nederland in de toekomst verplicht wordt om ontwikkelingshulp voort te zetten als deze direct of indirect bijdraagt aan onderdrukking en schending van mensenrechten? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer komen er weer beslismomenten ten aanzien van de voortzetting van Nederlandse rechtstatelijke steun aan Oeganda, en hoe gaat u de Kamer hierin meenemen?
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS3 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en het verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Het bericht dat een slachtoffer erin is geslaagd een hoger beroep af te dwingen na een strafproces. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
Bent u ermee bekend dat het een slachtoffer in een strafzaak voor het eerst is gelukt een hoger beroep af te dwingen omdat zijn slachtofferrechten tijdens het proces niet gewaarborgd werden door de rechter?1
Laat ik voorop stellen dat slachtofferrechten in strafzaken altijd moeten worden gewaarborgd. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om de rechtspositie van slachtoffers te versterken. In het Coalitieakkoord is opgenomen dat we de positie van het slachtoffer borgen. Samen met de betrokken ketenpartners zet ik mij daarvoor in volgens de ambitie uit de meerjarenagenda slachtofferbeleid 2022 – 2025.
Deze casus betreft een zaak waarin het OM na uitspraak in eerste aanleg heeft besloten om geen hoger beroep in te stellen. Het slachtoffer meent dat zijn slachtofferrechten (spreekrecht) tijdens het proces niet zijn gewaarborgd en is het niet eens met de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen. Om dit alsnog af te dwingen, is het slachtoffer een kort geding gestart tegen de beslissing van het OM. Middels deze procedure wordt de beslissing van het OM om geen hoger beroep in te stellen aan de voorzieningenrechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft in deze zaak vooropgesteld dat het Openbaar Ministerie (OM) een grote mate van beleidsvrijheid geniet gelet op de taak van het OM in het Nederlands rechtsbestel. En ook dat afwegingen die het OM daarbij maakt in beginsel moeten worden gerespecteerd.
Beslissingen van het OM worden beoordeeld door de strafrechter of door de zogeheten beklagrechter ex art. 12 Wetboek van Strafvordering. De wet voorziet niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissing van het OM om al dan niet hoger beroep in te stellen. De rechter heeft in deze zaak echter geoordeeld dat de uitzonderlijke situatie zich voordoet dat de keuze van het OM om af te zien van hoger beroep niet in redelijkheid navolgbaar is en niet juist is gemotiveerd. Gelet op de fatale termijn om hoger beroep in te stellen, is de vordering om hoger beroep in te stellen toegewezen, ter zekerstelling van de rechten van het slachtoffer. Hierbij heeft de rechter nadrukkelijk overwogen dat het aan het OM is om een nadere inhoudelijke afweging te maken om te bezien of het OM het hoger beroep alsnog wil intrekken.2 Deze afweging heeft het OM inmiddels gemotiveerd gemaakt waarop het hoger beroep is ingetrokken. Tegen dit besluit van het OM heeft het slachtoffer opnieuw een kort geding aangespannen met de eis dat het hoger beroep zou moeten worden doorgezet. Deze eis is door de voorzieningenrechter afgewezen. Ik herken dan ook niet het beeld dat het een slachtoffer in een strafzaak is gelukt om behandeling in hoger beroep af te dwingen.
Tegen de eerste uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het OM hoger beroep ingesteld, vanwege het feit dat het OM meent dat de burgerlijke rechter in rechtsstatelijk opzicht zijn bevoegdheden te buiten is gegaan.
Deelt u de mening dat dit een hoopvolle doorbraak is met betrekking tot de rechten van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de houding van het Openbaar Ministerie (OM) dat, ondanks de evidente schending van het slachtofferspreekrecht, weigerde in hoger beroep te gaan met verwijzing naar de «grote mate van beleidsvrijheid» die het OM geniet?
Het OM komt een grote mate van beleidsvrijheid toe gelet op de taken en de plaats van het OM in het Nederlands rechtsbestel. De wet voorziet ook niet in (voorafgaand) rechterlijk toezicht door de burgerlijke rechter op de beslissingen van het OM. Zoals de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is het wel van belang dat keuzes van het OM in redelijkheid navolgbaar en begrijpelijk gemotiveerd zijn. De vraag of in deze zaak de afweging voldoende navolgbaar en begrijpelijk was gemotiveerd, ligt voor in het hoger beroep dat het OM heeft aangespannen.
Deelt u de opvatting dat beleidsvrijheid waarover het OM beschikt nooit bedoeld is om aantoonbare fouten in het strafproces en de gevolgen daarvan van tafel te vegen? Zo nee, waarom niet?
Bij de afweging of het OM hoger beroep instelt, wordt primair meegewogen of dit redelijkerwijs tot een ander oordeel kan leiden. Dit is in de kern namelijk het beoogde doel van het hoger beroep. Ook eventuele omissies in het strafproces in eerste aanleg kunnen bij deze afweging worden betrokken indien dit de uitspraak in de ogen van het OM heeft beïnvloed. Een verplichting om standaard in hoger beroep te gaan zonder deze afweging te maken is niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het OM standaard in beroep dient te gaan wanneer slachtofferrechten tijdens het proces aantoonbaar en onomstotelijk geschonden zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertoe een aanwijzing te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn meer zaken bekend sinds de uitbreiding van het slachtofferspreekrecht sinds juli 2016 waarin slachtoffers ten onrechte zijn beperkt in hun spreekrecht? Zo ja, hoeveel zaken betreft dit?
Het algemene beeld is, dat slachtoffers in staat worden gesteld hun spreekrecht uit te oefenen in overeenstemming met de betreffende bepalingen. Ik ben op moment niet bekend met meer zaken waarin slachtoffers hierin ten onrechte zouden zijn beperkt.
Zijn in deze zaken door slachtoffers pogingen gedaan hoger beroep af te dwingen? Zo ja, in hoeveel zaken en om welke redenen zijn deze pogingen van de hand gewezen?
Mij zijn geen andere voorbeelden bekend waarin slachtoffers pogingen hebben gedaan om hoger beroep af te dwingen zoals in de aangehaalde zaak.
Het bericht ‘Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van de Volkskrant «Nederland betaalde opgeschorte steun aan Oeganda toch uit, ondanks gewelddadige verkiezingen vorig jaar»1?
Ja.
Waarom is besloten de opgeschorte ontwikkelingssteun aan Oeganda te hervatten?
De opgeschorte steun is niet volledig hervat. De opschorting betrof de twee laatste betalingen aan Justice Law and Order Sector (JLOS) programma (van resp. € 2,4 miljoen en € 850.000). De eerste betaling is uitgevoerd, aangezien deze reeds uitgevoerde activiteiten betrof welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Ik heb in september 2022 besloten om de slotbetaling niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen.
Wat wordt er precies bedoeld met «contractueel lastig»?
De betaling van € 2,4 miljoen betrof reeds uitgevoerde activiteiten welke volgens de gemaakte afspraken moesten worden gefinancierd. Conform de gemaakte afspraken met de Oegandese autoriteiten vindt bij opzegging van de overeenkomst afrekening plaats op basis van door de medeondertekenaar reeds gemaakte kosten, alsmede van de door hem aangegane verplichtingen.
Het is hierbij belangrijk te benadrukken dat de Nederlandse steun alleen gebruikt is voor de voorziene activiteiten op de Nederlandse prioriteitsgebieden. Als er aanwijzingen waren dat de Nederlandse steun voor andere activiteiten was ingezet, zou dat een zwaarwegende reden zijn geweest om mogelijk niet te betalen.
Bent u het eens dat er geen belastinggeld overgemaakt had moeten worden naar Oeganda?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Wat gaat u doen om dit soort onwenselijke betalingen in de toekomst te voorkomen?
Ik kwalificeer deze betaling niet als onwenselijk. Door de Nederlandse betaling zijn immers belangrijke activiteiten uitgevoerd op het vlak van rechtstoegang voor Oegandese burgers. De beslissing om de betalingen aan te houden is genomen om de Oegandese overheid aan te sporen meer werk te maken van accountability ten aanzien van het geweld rond de verkiezingen. Onder andere als gevolg van die druk heeft de overheid meer aan publieke verantwoording gedaan dan anders het geval zou zijn geweest. Ik heb op basis van de mij beschikbare informatie in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken.
Deelt u de analyse van hoogleraar ontwikkelingsstudies Paul Hoebink dat de ontwikkelingssteun indirect onwenselijke gevolgen kan hebben?
Dat kan niet totaal worden uitgesloten, zeker wanneer de politieke situatie in een land verandert. Werken in fragiele landen en landen met zwak bestuur gaat altijd gepaard met risico’s. Om deze risico’s te minimaliseren maakt Nederland bij aanvang van activiteiten, tijdens het identificatie- en beoordelingstraject, een zorgvuldige risico-inschatting en stelt passende mitigerende maatregelen op. Een belangrijk uitgangspunt hierin is het do no harm principe, waarin wordt geanalyseerd of activiteiten onbedoeld negatieve effecten kunnen hebben.
Overigens hecht ik er in dit verband ook aan om – zoals eerder uiteengezet in de nota «Doen waar Nederland goed in is» – te benoemen dat het kabinet er alles aan doet om de impact van deze risico’s zo veel mogelijk te minimaliseren, maar tegelijkertijd van mening is dat het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk is om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur, en dat daarom een adaptieve manier van programmeren wordt toegepast.
De Nederlandse inzet is gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering.
Als blijkt dat Nederlandse projectsteun toch verkeerd wordt ingezet zal het kabinet in beginsel een kritische dialoog hebben met de desbetreffende partner zonder overeenkomsten of verdragen open te breken. Wel kan Nederland, in algemene zin en als de politieke situatie daar aanleiding toe geeft, optreden door delen van de samenwerkingsrelatie – bijvoorbeeld de directe samenwerking met de overheid of samenwerking met bepaalde organisaties – op te schorten of niet langer voort te zetten.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de uitbetaling van de ontwikkelingssteun?
De Kamer is destijds niet geïnformeerd over de eerste betaling omdat de verwachting was dat het besluit over de slotbetaling binnen enkele maanden zou volgen – waarna de Kamer dan in één keer zou worden geïnformeerd over de gehele afronding van de afgelopen samenwerking met JLOS, de recent verschenen evaluatie van de Nederlandse ondersteuning van JLOS tot dusver, en eventuele toekomstige ondersteuning van JLOS.
Op basis van alle beschikbare informatie heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 aan JLOS niet over te maken om daarmee een signaal af te geven richting de Oegandese autoriteiten dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability.
Daarnaast is de eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS2 openbaar gemaakt. Op basis van eigen bevindingen ten aanzien van de behaalde resultaten en de genoemde eindevaluatie heb ik naar onderdelen binnen het JLOS programma gekeken die impactvol hebben bijgedragen aan een verbetering van veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij rekening gehouden met de vraag hoe Nederland de risico’s op verkeerde inzet zo goed mogelijk kan mitigeren.
Met de Nederlandse steun aan JLOS zijn wel degelijk de nodige resultaten bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Ik ben van mening dat Nederland ook in de toekomst door moet gaan met ondersteuning van JLOS, met heel duidelijke verdere oormerking op thema’s die aansluiten bij Nederlandse prioriteiten in Oeganda, zoals SGBV, commercieel recht en recht voor vluchtelingen. Bovendien zal de steun die de politie daarbij onder strikte voorwaarden ontvangt erg beperkt zijn (waarbij hardware zoals auto’s in ieder geval is uitgesloten) en alleen waar nodig voor het behalen van vooruitgang op de bovenstaande thema’s, zoals training op het gebied van SGBV en verbeteren van formulieren voor het doen van aangifte. De steun zal ook onderhevig zijn aan additionele monitoring, en er zal gebruik gemaakt worden van results based financing.
Ik hecht er ook aan om hier onderscheid te maken tussen de Nederlandse ondersteuning van de JLOS-sector enerzijds en onze steun aan het Refugee Law Project (RLP), gericht op de bescherming en het welzijn van vluchtelingen en hun gastgemeenschappen in Noord-Oeganda, anderzijds. Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 3 zijn er geen aanwijzingen dat Nederlandse betalingen voor JLOS verkeerd zijn ingezet.
Onder het RLP programma zijn door Nederland gedoneerde politieauto’s ingezet buiten de doeleinden van het project. In reactie daarop is besloten alle activiteiten met de politie in het kader van dit project on hold te zetten. Hierover is uw Kamer op 7 april 2021 geïnformeerd door middel van de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuik.
Ik zal uw Kamer spoedig uitgebreider informeren over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda en daarbij ook ingaan op bovengenoemde punten.
Bent u het eens dat de Tweede Kamer buitenspel is gezet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Oeganda per direct beëindigd moet worden?
Nee, daar ben ik het niet mee eens.
Gratieverlening Frank Masmeijer |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat juist bij gratieverlening, in gevallen die tot maatschappelijke onrust kunnen leiden, toelichting op het gratiebesluit gewenst is?
In een gratiebesluit dat wordt uitgereikt aan de gratieverzoeker wordt alleen een onderbouwing gegeven als het gratieverzoek is afgewezen.
Het verlenen van gratie hangt samen met de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde. Ik maak die omstandigheden daarom in principe niet aan derden bekend. Het is daarnaast ook niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken tenzij daarvoor specifieke aanleiding is. Die afweging kan veranderen als betrokkene publiciteit heeft gezocht en er daardoor onduidelijkheid ontstaat in zijn zaak.
Inmiddels zijn in deze zaak drie verzoeken op grond van de Wet Open Overheid (WOO) ingediend bij de dienst Justis van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze hebben onder andere betrekking op de openbaarmaking van de adviezen van het OM, en het gerechtshof. De Dienst Justis zal deze adviezen 14 oktober 2022 gedeeltelijk openbaar maken op zijn website. De adviezen zijn als bijlage bijgevoegd.
Op welke grond van artikel 2 Gratiewet is Frank Masmeijer gratie verleend en waarom?
Op grond van artikel 2 van de Gratiewet kan gratie worden verleend
Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Op grond van artikel 5 lid 1 en 4 van de Gratiewet is de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie (OM) om advies gevraagd.
Wanneer een buitenlandse rechter de straf heeft uitgesproken, wat het geval is in deze specifieke zaak, wordt het gerechtshof in Arnhem-Leeuwarden om advies gevraagd. Het gerechtshof neemt hierbij een advies van het OM mee in zijn overweging. De Minister maakt op basis van deze adviezen een eigen afweging waarbij het advies van het gerechtshof op basis van onze beleidslijn, die bepaald is door een uitspraak van de Hoge Raad, leidend is.1 Het gerechtshof heeft in dit geval naast de in Nederland geldende Gratiewet ook de Belgische wet- en regelgeving voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) betrokken bij zijn overweging. Dit heeft mede geleid tot een positief advies.
Is een verslag van bevindingen conform artikel 5 Gratiewet opgemaakt en wat was de uitkomst hiervan? Zo nee, waarom is geen verslag van bevindingen opgemaakt?
Conform artikel 5 van de Gratiewet is een verslag van bevindingen opgemaakt. Dit is volgens de gebruikelijke weg uitgezet voor advies bij het OM en het gerechtshof.
Is conform de Gratiewet advies gevraagd aan het openbaar ministerie zowel in Nederland als in België en aan het hof van beroep in België en zo ja, waren deze adviezen positief?
Ja. Er is conform de Gratiewet (artikel 5) advies gevraagd aan het OM en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Er is enkel advies gevraagd aan de Nederlandse autoriteiten. Nederland heeft de tenuitvoerlegging immers overgenomen. Op grond van artikel 2:15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Wets) vindt de tenuitvoerlegging vervolgens plaats overeenkomstig het Nederlandse recht (zie ook artikel 17, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ). In beginsel wordt ook de Nederlandse v.i.-regeling toegepast. Hiervan kan echter worden afgeweken (zie ook: artikel 17, vierde lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ; Kamerstukken 2010/11, 32 885, nr. 3, p. 11; artikel 6:2:10, vierde lid, Sv). Ook het toekennen van gratie door Nederland overeenkomstig de Nederlandse wetgeving is in dit geval mogelijk (zie artikel 6:7:1, tweede lid, onderdeel c, Sv en artikel 19, eerste lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ). Zoals bekend heeft het OM negatief geadviseerd omdat er naar zijn oordeel geen grond was voor gratieverlening op grond van artikel 2 Gratiewet. Er was volgens het OM nog een strafdoel en geen gewijzigde omstandigheid waarmee de rechter in zijn oordeel rekening zou moeten houden.
Klopt het dat u het belang van de maatschappij en in het bijzonder de belangen van slachtoffers meeweegt bij elk gratieverzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoe deze belangen zijn meegewogen bij deze gratiebeslissing en zijn eventuele slachtoffers benaderd of gehoord?
Zie antwoord op vraag 2 voor het toetsingskader. In dat antwoord is aangegeven dat het gerechtshof naast de Gratiewet de Belgische wet- en regelgeving inzake voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft meegewogen in zijn oordeel. De Belgische regeling houdt onder meer in dat bij een opgelegde vrijheidsstraf van méér dan 3 jaar maar minder dan 14 jaar een veroordeelde in aanmerking kan komen voor v.i. nadat een derde van de straf dan wel, als in het vonnis/arrest is bepaald dat sprake is van «staat van herhaling», tweederde van de straf is uitgezeten. Ingevolge deze wet- en regelgeving wordt vervolgens gekeken naar het al dan niet bestaan van contra-indicaties (tegenaanwijzingen), zoals het risico op het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten, het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen en de houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid.
In Nederland geldt dat bij iedere gratiebeslissing de belangen van de maatschappij en van eventuele slachtoffers worden betrokken.
In welke mate worden eerdere veroordelingen meegewogen bij beslissingen tot gratieverlening?
Bij gratiebeslissingen kunnen ook eerdere veroordelingen worden betrokken. Hierbij kan ook worden meegewogen hoe het delict waarvoor iemand veroordeeld is zich verhoudt tot eerdere delicten.
Hoe vaak komt het voor dat aan een voor cocaïnesmokkel, deelname aan een criminele organisatie en valsheid in geschrifte veroordeeld persoon gratie wordt verleend?
De gevraagde aantallen zijn niet beschikbaar. Een beslissing op een gratieverzoek is persoonsgebonden en toegesneden op de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hoe weegt u het uitgangspunt van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (Kamerstuk 32 885) dat andere EU-lidstaten erop mogen vertrouwen dat vrijheidsstraffen ook ten uitvoer worden gelegd in dit soort zaken?
De Wets regelt ter implementatie van onder andere Kaderbesluit 2008/909/JBZ strafoverdracht tussen Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Als uitgangspunt geldt dat de buitenlandse straf in Nederland wordt erkend. De tenuitvoerlegging wordt daarbij voortgezet. Dat betekent dat de buitenlandse straf in beginsel niet wordt aangepast. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is het Nederlandse recht op de tenuitvoerlegging van toepassing.
Wanneer heeft u België geïnformeerd dat aan Frank Masmeijer gratie zou worden verleend zoals de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties voorschrijft in artikel 2:18?
De Belgische autoriteiten zijn op 20 juli 2022 geïnformeerd. Daarmee is invulling gegeven aan de verplichting die uit de artikelen 18, vijfde lid, Gratiewet, 2:18 onder c Wets en 21, onderdeel f, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ volgt.
Wat is uw beleid ten aanzien van het informeren van de Kamer over positieve voordrachten tot gratieverlening?
Het is niet gebruikelijk om uw Kamer te informeren over individuele zaken, met name vanwege de bescherming van de privacy van betrokkene(n). Zie voor het overige het antwoord op vraag 1.
Het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «European Commission’s Von Der Leyen Visits Azerbaijan To Seek Deal On Natural Gas»?1
Ja.
Wat is het doel van het bezoek van de Europese Commissie aan Azerbeidzjan?
De voorzitter van de Europese Commissie was op 18 juli jl. in Azerbeidzjan om de samenwerking tussen de EU en Azerbeidzjan te versterken. Tijdens dit bezoek werd een Memorandum of Understanding (MoU) getekend op het gebied van energiesamenwerking. Zoals staat in een verklaring afgegeven door Commissievoorzitter Von der Leyen zijn drie punten in het MoU vooral van belang: verdubbeling van de gastoevoer van Azerbeidzjan naar de Europese Unie, samenwerking op het gebeid van hernieuwbare energie en klimaatsamenwerking inclusief het verminderen van methaanemissies.2
Kunt u ervoor pleiten dat mensenrechten, waaronder die van politieke gevangenen, aangekaart worden tijdens het bezoek?
Aandacht voor de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan is een integraal onderdeel van de EU-Azerbeidzjan relatie. De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. in Brussel. Ook tijdens het bezoek van Commissievoorzitter Von der Leyen op 18 juli jl. in Azerbeidzjan is over mensenrechten gesproken. Het kabinet zal de zorgen over mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, blijven aankaarten.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Josep Borrell, te vragen om in Azerbeidzjan te pleiten voor het vrijlaten van gevangengenomen politieke oppositie, waaronder de heer Elvin Isayev?
De zorgen over de mensenrechten worden mede op instigatie van Nederland in de dialogen van de EU met Azerbeidzjan besproken, zo ook tijdens de EU Associatieraad met Azerbeidzjan op 19 juli jl. waar de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell de delegatie van de Europese Unie leidde. Het kabinet zal zich ervoor inspannen de zorgen over de mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan, waaronder die van politieke gevangenen, ook in EU-verband te blijven aankaarten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de kritiek van de rechter in de zaak waarbij een jongerenwerker op basis van summiere informatie door de overheid verdacht wordt van subsidiefraude en zijn naam, nog voor er sprake is van een veroordeling, publiekelijk door het slijk is gehaald?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het framen van personen in de strijd tegen ondermijning niet in een rechtsstaat past en dat de overheid en de politie zich altijd aan de feiten moeten houden? Zo ja, hoe gaat u erop toezien dat burgemeesters, politie en OM zich niet schuldig maken aan het framen van personen, zeker als daar geen veroordeling aan ten grondslag ligt?
Alle overheidsinstanties in Nederland moeten zich houden aan de wet. Uiteraard ook in de strijd tegen ondermijning en fraude. Dat betekent dat we van overheidsinstanties verwachten dat ze goed samenwerken en de daarvoor benodigde gegevens met elkaar delen, gebruikmaken van de volle ruimte die de wet biedt, maar het betekent ook dat het maken van ongerechtvaardigd onderscheid verboden is en dat overheidsoptreden en de verwerking – en dus ook verstrekking – van persoonsgegevens gebaseerd moet zijn op een wettelijke grondslag. In algemene zin is het bij de verwerking van gegevens over burgers zaak binnen de kaders van de wet doelmatig en proportioneel de best beschikbare gegevens te gebruiken, niet bewust niet-onderbouwde suggesties te wekken en is het delen ervan met andere overheidsonderdelen en – voor zover toegestaan – met derden alleen toegestaan onder duidelijke voorwaarden. De naleving van deze regels is belangrijk omdat daarmee wordt voorkomen dat de overheid op een willekeurige of onvoorzichtige manier ingrijpt in de rechten en vrijheden van burgers. Elke overheidsorganisatie is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor deze naleving.
Wat vindt u ervan dat betrokkene vanuit zijn gemeente te horen kreeg dat hij schuldig is totdat hijzelf het tegendeel heeft bewezen? Bent u het er mee eens dat dit de omgekeerde wereld is en dit niet de praktijk zou moeten zijn in een rechtsstaat als Nederland?
Uiteraard ben ik het met u eens dat de onschuldpresumptie een belangrijk strafvorderlijk beginsel is in onze rechtsstaat. Ik ga ervan uit dat met deze vraag wordt gedoeld op het opgelegde gebiedsverbod. Een gebiedsverbod is een bestuursrechtelijke maatregel van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde, op grond van de Gemeentewet of de Algemene Plaatselijke Verordening. Hierover legt de burgemeester verantwoording af aan de gemeenteraad. Een dergelijk besluit kan ook bij de bestuursrechter worden getoetst, aan de hand van de in het bestuursrecht geldende bewijslast. Het is niet aan mij als Minister om daarin te treden.
Hoe weegt u de volgende woorden van de rechter in deze zaak: «Als men iets verder had gevraagd had men gezien dat dit gaat om een subsidie die op de rekening is gestort. Je krijgt het gevoel: is dit omdat het om een Marokkaanse stichting gaat?» en «Ik lees allemaal zaken die de politie niet heeft onderzocht.»? Is hier wat u betreft nou gedegen onderzoek gedaan door politie en OM voordat iemand publiekelijk aan de schandpaal werd genageld?
Over deze individuele strafzaak, die nog onder de rechter is, kan ik zoals bekend geen inhoudelijke mededelingen doen. De rechter zal te zijner tijd vonnis wijzen.
Is het normaal dat wanneer iemand die slechts verdacht wordt van fraude, maar waartegen hard bewijs van die fraude ontbreekt, te maken krijgt met een beslaglegging op zijn bankrekening, zijn auto, zijn opgeknapte scooter, zijn horloge en één paar schoenen, maar níet om zijn financiële administratie wordt gevraagd?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 4 doe ik geen inhoudelijke mededelingen over individuele zaken die nog onder de rechter zijn. In zijn algemeenheid is het mogelijk om beslag te leggen op voorwerpen ten behoeve van onder andere de waarheidsvinding, ontneming of onttrekking aan het verkeer, wanneer sprake is van een verdenking van fraude.
Klopt het dat de zaak van de heer L. zogenaamd aan het rollen is gebracht door een melding van de belastingdienst? Kunt u aangeven hoe deze melding zijn weg naar het strafrecht heeft gevonden? Is deze melding bijvoorbeeld besproken in RIEC-verband? Zou het niet beter zijn geweest als niet meteen strafrechtelijk alle processen in gang waren gezet in deze zaak, maar eerst gewoon eens met de heer L. was gesproken over mogelijke onduidelijkheden bij de subsidieaanvraag?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Hoe kan het dat de aangifte voor fraude tegen de heer L. nog steeds staat nu na controle van ZonMW en extern onderzoek van KPMG is gebleken dat alles financieel in orde was en geen sprake was van fraude, én de politie daarvan op de hoogte is gesteld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat in het politiebericht zo veel informatie over de verdachte zelf staat: initialen, leeftijd en woonplaats, beroep en vrijwilligersfuncties? Is het gebruikelijk dat zo veel informatie wordt gedeeld over iemand die slechts verdachte is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe kan het dat dit in dit geval toch is gebeurd en acht u het opgestelde bericht van de politie in dezen proportioneel?
Het OM en de opsporingsinstanties geven actief en gericht voorlichting over de aanpak en preventie van criminaliteit en over de strafrechtspleging. Hiermee informeren zij de samenleving over de manier waarop zij hun taken in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uitvoeren en leggen zij daarover publiekelijk verantwoording af. Aan welke voorwaarden de inzet van voorlichting moet voldoen is vastgelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging.
Een persbericht kan inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene. Voorafgaand aan een publicatie vindt daarom een belangenafweging plaats. De officier van justitie houdt daarbij rekening met meerdere factoren, waaronder de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte (proportionaliteit).
In het onderhavige geval was geen sprake van het bewust openbaar maken van gegevens die zouden leiden tot de identiteit van de verdachte. Toch heeft de combinatie van de gebruikte gegevens in het persbericht (onbedoeld) in bepaalde kringen geleid tot herleidbaarheid naar de persoon van de verdachte. Dat had niet mogen gebeuren en wordt door politie en OM betreurd.
Hoe kan het dat de heer L. bij vrijlating uit zijn politiecel op straat werd gezet zonder zijn persoonlijke bezittingen? Kunt u nagaan of hier sprake is geweest van rechtmatig handelen door de politie?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. In zijn algemeenheid merk ik daarnaast op dat wanneer iemand vindt dat hij of zij niet naar behoren is behandeld door een medewerker van de politie, de mogelijkheid bestaat om gebruik te maken van de klachtenregeling van de politie.
Erkent u dat het delen van informatie tussen instanties noodzakelijk is om als overheid effectief te kunnen handelen, maar dat het risico’s met zich meebrengt als zachte informatie een eigen leven gaat leiden met grote gevolgen voor betrokkenen?
Het delen van informatie, ook als deze informatie persoonsgegevens bevat, is nodig om als overheid effectief te kunnen handelen. Daarbij dient altijd sprake te zijn van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Vooral als domeinoverstijgend wordt samengewerkt is het geven van context bij informatie belangrijk. Er zijn meerdere wettelijke kaders die waarborgen bieden voor een zorgvuldige verwerking en verstrekking van persoonsgegevens. Ik deel de mening dat daarmee niet alle risico’s zijn uitgesloten, maar ben ook van mening dat er voldoende ruimte moet zijn om als overheidsinstanties gegevens met elkaar uit te wisselen, mits de juiste waarborgen van kracht zijn.
Bent u het er mee eens dat van enige menselijke maat maar weinig terecht is gekomen in de zaak van de heer L.? Ziet u ook een patroon van instanties die vast lijken te zitten in een spoor en niet van koerswijziging lijken te willen weten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen hier verandering in aan te brengen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. In algemene zin kan ik daarnaast het volgende zeggen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie van 15 januari 2021 op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag heeft het kabinet een breed pakket aan maatregelen ontwikkeld ter verbetering van de dienstverlening van de overheid, het vroegtijdig onderkennen van signalen over wet- en regelgeving die in de praktijk hardvochtig uitpakt en het bevorderen van maatwerk en de menselijke maat in het bestuursrecht. Alle betrokken ministeries en de betrokken diensten en organisaties werken hieraan.
Op welke wijze is in deze zaak sprake geweest van effectieve rechtsbescherming voor de betrokkene, hoe heeft deze persoon zich kunnen verdedigen tegen dit overheidshandelen? Wat gaat u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4. Daarnaast dragen in algemene zin onder meer bijstand door een advocaat of de mogelijkheid tot het indienen van een klacht bij aan rechtsbescherming voor de burger.
Ongecontroleerd contact tijdens zittingsdagen door Ridouan Taghi. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de «Veel gestelde vragen & antwoorden m.b.t. Ridouan T., EBI en advocaten» op de website van het openbaar ministerie?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Ridouan T. op zittingsdagen mogelijk ongecontroleerd contact kan hebben met medeverdachten?
Ik heb daar als Minister geen rol in en doe dan ook geen uitspraken over een individuele rechtszaak. De rechtbank is verantwoordelijk voor een ordentelijke gang van zaken tijdens een terechtzitting. De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat er in de betreffende rechtszaak te allen tijde toezicht is op verdachten en dat er diverse maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat er tijdens zittingsdagen ongecontroleerd contact tussen verdachten plaatsvindt. Het OM heeft naar aanleiding van een incident op meerdere momenten haar zorgen geuit naar de rechtbank over de mogelijkheid tot contact, zowel verbaal als non-verbaal, tussen verdachten op zittingsdagen in het Marengo-proces. De Raad voor de rechtspraak heeft mij voorts laten weten dat er één incident bekend is op een van de eerste inhoudelijke zittingsdagen in maart 2021, waarop verdachten naar elkaar hebben geschreeuwd in het cellengebied. Na dit incident zijn de maatregelen geïntensiveerd om te voorkomen dat verdachten contact met elkaar hebben. De precieze inhoud van het pakket veiligheidsmaatregelen kan vanwege veiligheidsbelangen niet worden gespecificeerd.
Op welke wijze kan dit contact plaatsvinden?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij bericht geen aanwijzingen te hebben dat er ongecontroleerd contact plaatsvindt tijdens zittingsdagen. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 zijn er maatregelen getroffen om dit te voorkomen.
Waarom is naar aanleiding van deze signalen, geen actie ondernomen?
De rechtbank heeft zoals gezegd maatregelen getroffen om te voorkomen dat er ongecontroleerd contact plaatsvindt tussen verdachten tijdens zittingsdagen. Pogingen tot verbale en non-verbale communicatie tussen verdachten worden direct door de beveiliging beëindigd. Er is permanent toezicht op de verdachten, zowel tijdens de zitting als tijdens de schorsing.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Ridouan T., maar ook andere verdachten in het Marengo-proces, geen contact met elkaar kunnen hebben tijdens zittingsdagen?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is de rechtbank verantwoordelijk voor een ordentelijke gang van zaken tijdens een terechtzitting. Ik heb daar als Minister geen rol in en doe dan ook geen uitspraken over een individuele rechtszaak. Om te voorkomen dat verdachten tijdens zittingsdagen ongecontroleerd contact hebben met medeverdachten heeft de rechtbank Amsterdam veiligheidsmaatregelen getroffen en is er permanent toezicht op de verdachten, zowel tijdens zitting als schorsing.
Deelt u de mening, dat elk contact tussen Ridouan T. en medeverdachten, potentieel zeer gevaarlijk kan zijn? Zo ja/nee, waarom?
Ik deel deze mening. De impact van de georganiseerde criminaliteit op ons land is groot. Intimidaties, bedreigingen, geweld en liquidaties zetten continu spanning op het handhaven van de kernwaarden van onze rechtsstaat, zowel in de fase waarin verdachten worden berecht als in de fase waarin daders hun straf uitzitten.2 Het is dan ook van groot belang dat contact tussen verdachten van deze categorie te allen tijde wordt voorkomen.
In hoeverre beschouwt u het verhinderen van ongecontroleerd contact tussen verdachten, en zeker EBI-gedetineerde verdachten, op zittingsdagen als onderdeel van het beleid om voortgezet crimineel handelen tijdens detentie te voorkomen?
Om netwerkvorming en crimineel handelen tijdens detentie en berechting zoveel mogelijk te voorkomen dient de buitencategorie gedetineerden, de «zware criminelen», op een andere wijze te worden gedetineerd en berecht dan reguliere gevangenen. Naast de reeds genoemde maatregelen die worden getroffen om contact tussen verdachten te voorkomen, vraagt dit om fysieke voorzieningen bij zowel de gerechten als de justitiële inrichtingen. Daarom wordt ingezet op de realisatie van in totaal vier justitiële complexen (in Lelystad, Schiphol, Vlissingen en Vught) waar detentie en berechting samengaan. Door het combineren van een gevangenis en een zittingslocatie in een hoogbeveiligde omgeving kan een deel van de vluchtgevaarlijke gedetineerden in één veilige omgeving worden gedetineerd en berecht. Dat verkleint ook het risico op ontvluchting tijdens het vervoer. Daarnaast komen er naast Vught een tweede Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en verschillende inrichtingen met een Afdeling met Intensief toezicht (AIT). Daarmee ontstaat een dekkend netwerk van hoogbeveiligde voorzieningen van detentie. Zie daarover ook de brief die op 13 juni jl. die aan uw Kamer is gestuurd.3
Waarom maakt u, zoals de aangenomen motie Ellian/Palland2 verzoekt, niet tot wettelijk uitgangspunt dat het onderzoek ter terechtzitting bij een EBI-gedetineerde verdachte via videoverbinding zal plaatsvinden, tenzij er zwaarwegende redenen zijn de gedetineerde verdachte fysiek aanwezig te laten zijn?
De motie Ellian/Palland roept op om indien nodig dit wettelijke uitgangspunt ten aanzien van het onderzoek ter terechtzitting voor EBI-gedetineerden te verlaten. Zoals aangegeven in mijn brief van 22 juni 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 29 911, nr, 353) heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht onderzoek te doen naar (werkzame) elementen uit het 41-bis regime die een aanvulling zouden kunnen vormen op het bestaande EBI-regime en naar de voorwaarden waaronder die elementen in de Nederlandse wet- en regelgeving zouden kunnen worden ingevoerd. Tot die elementen behoort de omkering van het bedoelde uitgangspunt. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek wil ik komen tot een integraal en solide pakket aan maatregelen en indien nodig wetgeving hierop aanpassen. Ik verwacht de resultaten van het onderzoek van het WODC medio volgend jaar. Wanneer het wenselijk is om de Penitentiaire beginselenwet eerder aan te passen zal ik dat doen.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik nemen intussen een groot aantal maatregelen om het voortgezet crimineel handelen tijdens de rechtsgang tegen te gaan. Zo wordt het vervoer van gedetineerde verdachten met ernstige veiligheidsrisico’s teruggedrongen, wordt ingezet op de realisatie van in totaal vier justitiële complexen (Lelystad, Schiphol, Vlissingen en Vught) waarin detentie en berechting samengaan, en worden extra digitale voorzieningen gerealiseerd om de toepassing van videoconferentie uit te breiden. Het Besluit videoconferentie wordt aangepast zodat daarin uitdrukkelijk is bepaald dat de rechter, ook zonder instemming van de verdachte of diens raadsman, kan beslissen om videoconferentie toe te passen indien sprake is van ernstige veiligheidsrisico’s tijdens het vervoer van en naar de zitting. De betreffende wijziging van het Besluit videoconferentie wordt naar verwachting na de zomer van 2022 ter advies aan de Raad van State voorgelegd.
Bij de inzet van videoconferentie zijn verschillende rechtsbeginselen en rechten van verdachten aan de orde, waaronder het aanwezigheidsrecht van verdachten dat inhoudt dat een verdachte het recht heeft om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. Het fysieke aanwezigheidsrecht van de verdachte is het uitgangspunt en ook na aanpassing van het Besluit videoconferentie is het aan de rechter om te bepalen of verdachten via videoconferentie moeten worden gehoord. Het belang van een verdachte bij fysieke deelname aan de zitting neemt toe naarmate de ondervraging belangrijker en de tenlastelegging serieuzer is. Om die reden vergt de toepassing van videoconferentie om een zorgvuldige afweging door de rechter van alle betrokken belangen, en weegt deze afweging zwaarder indien met de inzet van videoconferentie voorbij wordt gegaan aan het instemmingsrecht van verdachten. Hierbij moet het gaan om uitzonderlijke situaties, waarin de berechting met toepassing van videoconferentie een legitiem doel dient. Te denken valt bijvoorbeeld aan de beveiliging van de zitting of het vermijden van vervoer van verdachten met een hoog ontsnappingsrisico of de bescherming van de rechten van slachtoffers of getuigen. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn brief van 11 april 20225 waarin ik, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, onder andere mijn reactie heb gegeven op het onderzoeksrapport «De verdachte in beeld» dat ziet op het gebruik van videoconferentie in het strafproces.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk vóór de eerstvolgende zittingsdag in het Marengo-proces?
Ja.
Het bericht ’Te weinig rechters in Gelderland, 1500 rechtszaken geschrapt' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het seponeren van 1500 rechtszaken door een tekort aan rechters?1
Ja.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 2? Bent u bereid de Kamer te voorzien van een overzicht van de 1500 zaken die zijn geseponeerd? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. heb ik toegelicht wat voor soort zaken het betreft. Het gaat om relatief lichte strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld belediging, verkeerszaken en het bezit van hennep. Onder deze zaken bevinden zich geen zedenzaken en geen jeugdzaken. De zaken op het gebied van Veilige Publieke Taak zijn inmiddels allemaal gescreend en zijn van de lichtste categorie met veelal beledigingen en nauwelijks tot geen geweld. Het kost tijd en capaciteit om tot een overzicht te komen waarin elke zaak is geclassificeerd. Capaciteit die juist nodig is om zo veel mogelijk te voorkomen dat zaken worden geseponeerd. Om deze reden heb ik het OM niet gevraagd om een gedetailleerd overzicht van alle zaken op te stellen.
Waarom heeft u geen antwoord gegeven op vraag 3? Bent u bereid de Kamer vooraf te informeren, mocht dit in toekomst opnieuw voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In mijn beantwoording d.d. 13 juli jl. ben ik ingegaan op de achterstanden binnen het arrondissement van de rechtbank Gelderland ten opzichte van achterstanden elders in Nederland. De maatregel om zaken te seponeren die in feite bij de rechtbank Gelderland aanhangig zouden moeten worden gemaakt, is uit noodzaak voortgekomen. Zowel het Openbaar Ministerie als de Rechtspraak spannen zich landelijk maximaal in om te voorkomen dat ook elders in Nederland tot dit soort vergaande maatregelen moeten worden overgegaan. Op dit moment liggen sepotbeslissingen van vergelijkbare omvang in andere arrondissementen niet voor de hand.
Het moment van communicatie over de betreffende sepotactie is zorgvuldig voorbereid en afgestemd tussen de betrokken organisaties, zoals de politie, het OM, de rechtspraak en gemeenten. Indien ik u vooraf had geïnformeerd zou dit ten koste gaan van de zorgvuldige voorbereiding en zou het communicatiemoment feitelijk worden vervroegd. Ik kan wel toezeggen dat ik u, wanneer het Openbaar Ministerie onverhoopt opnieuw genoodzaakt is tot een grootschalige en soortgelijke sepotactie over te gaan, gelijktijdig met de publieke aankondiging van de sepotactie informeer.
Kunt u bevestigen dat alle slachtofferzaken vallen onder de 10% van de sepotzaken die opnieuw bekeken worden? Zo ja c.q. zo nee, waarom?
Alle 1.500 zaken worden opnieuw beoordeeld, dus ook de zaken met slachtoffers. Welke zaken alsnog voor een dagvaarding in aanmerking komen is afhankelijk van de omstandigheden. In geval er schade is geleden en met een sepot sprake zou zijn van een schrijnende situatie, zal op beperkt gereserveerde zittingsruimte alsnog worden gedagvaard of voor een strafbeschikking worden gekozen. Zie hiervoor ook de brief die ik eerder u stuurde over de communicatie aan de slachtoffers2 en de antwoorden op Kamervragen3 van het lid Mutluer (PvdA) over de 1.500 geseponeerde zaken bij rechtbank Gelderland die ongeveer gelijktijdig met deze brief worden verzonden.
Bent u bekend met het rapport van het Leger des Heils «In Europa uitgebuit nergens beschermd»? Heeft u de verhalen tot u genomen? Bent u ook geschrokken van het enorme leed dat Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel gedurende hun reis hebben moeten doorstaan, zowel binnen als buiten Europa?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Nederland stuurt slachtoffers mensenhandel terug naar Italië ondanks risico op herhaalde uitbuiting» van Lost in Europe?2
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het European Migration Network Study (EMN) «Third country national victims of trafficking in human beings»?3
Ja.
Kunt u aangeven hoe uitvoering is gegeven aan beide dictums van de motie Segers/Buitenweg (Kamerstuk 28 638, nr. 172) waarin wordt gevraagd naar een fenomeenonderzoek naar de stijging in aangiften mensenhandel en waar wordt gevraagd extra zorg te dragen voor een warme overdracht bij vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel?
In de motie Segers/Buitenweg werd verzocht om in het belang van de opsporing en informatiepositie een verkenning te starten naar de toedracht van de toenmalige stijging in aangiften mensenhandel en indien deze verkenning hier aanleiding toe geeft, over te gaan tot een fenomeenonderzoek. Het WODC heeft destijds de mogelijkheid verkend voor het uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het heeft geconcludeerd dit niet te kunnen uitvoeren, omdat wetenschappelijk onderzoek naar de toedracht van de stijging niet mogelijk is. Zoals ook op 1 juli 2020 per brief aan uw Kamer is medegedeeld, werken de opsporingsdiensten voortdurend aan het verbeteren van hun informatiepositie en worden er stappen ondernomen om zicht te krijgen op mogelijke achterliggende criminele netwerken.4
Het EMM5 heeft onderzoek gedaan naar signalen van slachtofferschap van mensenhandel en betrokkenheid bij mensensmokkel van personen met de Nigeriaanse nationaliteit die met onbekende bestemming uit een COA-locatie zijn vertrokken. Een factsheet hierover is al met de partners van het EMM gedeeld en wordt binnenkort gepubliceerd wanneer de openbare website van het EMM online zal gaan.6 Het EMM heeft ook een literatuuronderzoek uitgevoerd naar Nigeriaanse mensensmokkel en mensenhandel, ook dit onderzoek is reeds met de partners van het EMM gedeeld en zal binnenkort op de website van het EMM worden gepubliceerd. Dit literatuuronderzoek geeft inzicht in de structuur en handelwijzen van Nigeriaanse criminele netwerken die zich bezighouden met mensensmokkel en mensenhandel in en naar Europa. Eerder heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid, een data-analyse gemaakt van personen die met onbekende bestemming uit de COA-opvang vertrekken.7 Hierover is uw Kamer op 20 december 2021 geïnformeerd.8 De uitkomsten van deze onderzoeken worden betrokken in de aanpak en opsporing van mensenhandel en de criminele netwerken erachter.
Wat betreft het tweede deel van de vraag, gaat Nederland er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt.
Als de politie en OM concluderen dat er opsporingsindicaties voor de desbetreffende lidstaat aanwezig zijn, deelt de politie (na beoordeling door het OM), informatie uit de aangifte met de bij Europol aangesloten lidstaat waar de gestelde uitbuiting heeft plaatsgevonden. De Liaison Officers van het OM en de politie die vanuit Nederland in bron- en transitlanden zijn gevestigd, kunnen indien nodig ook ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, met de verantwoordelijke lidstaat delen dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Indien er bij de DT&V signalen bekend zijn dat de Dublinclaimant een kwetsbaar persoon is (mogelijk in relatie tot slachtofferschap mensenhandel) dan kan informatie daarover bij de aankondiging van de overdracht in het kader van vitaal belang gedeeld worden met de verantwoordelijke lidstaat (zie artikel 31 van de Dublinverordening). Het is dan aan de ontvangende lidstaat om gepaste zorg te organiseren. Voor de overdracht zal de Dublinclaimant toestemming worden gevraagd om medische gegevens te delen. Voor het delen van gegevens in het kader van vitaal belang is geen toestemming nodig.
Herkent u het signaal van Frankrijk dat EU-lidstaten moeite hebben met het beschermen van derdelanders doordat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en daarbij onder dwang een onjuiste verklaring afleggen en wanneer zij in een later stadium een waarheidsgetrouwe verklaring wensen af te leggen deze doorgaans in een versnelde procedure wordt afwezen wegens de eerdere afgelegde verklaring?4 Zo ja, hoe kunt u de bescherming verbeteren? Deelt u de mening dat in dit licht de aanscherping van de Vreemdelingencirculaire in 2019 een onwenselijke situatie heeft opgeleverd? Zo nee, hoe onderbouwt u dat?
Er zijn geen signalen in Nederland bekend dat vermoedelijke slachtoffers gedwongen worden asiel aan te vragen en onder dwang een onjuiste verklaring afleggen. Indien een verklaring in de asielprocedure afwijkt van een eerdere verklaring, dan gaat de IND daar zorgvuldig mee om en wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld om uitleg te geven over de verschillende verklaringen.
De beleidswijziging van de B8/3 regeling in 2019 heeft plaatsgevonden op basis van een zorgvuldige afweging. Op dit moment stelt het WODC een beleidsevaluatie op om te bezien of de thans geldende regeling aansluit bij het beoogde effect van de wijziging. De afronding van de evaluatie wordt in de loop van 2023 verwacht.
In welke best practises, zoals gedeeld in het genoemde rapport van de EMN, ziet u een meerwaarde ook in Nederland de bescherming van onder meer Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
Zoals ik hiervoor heb vermeld, ben ik bekend met het EMN Rapport. Ik hecht aan de signalen en rapporten die mij vanuit de ketenpartners en het maatschappelijk middenveld toekomen, waaronder ook het literatuuronderzoek «Structuur en modus operandi van Nigeriaanse criminele netwerken van het EMM». Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen door het WODC voor een beleidsevaluatie van de wijziging van de B8/3 regeling. Hierbij zullen ook voormelde rapporten en onderzoeken betrokken worden.
Op welke wijze biedt de B8/3-regeling momenteel bescherming aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel die tevens Dublinclaimant zijn? Hoeveel Dublinclaimanten hebben sinds de Wijziging van de regeling van 1 september 2019 met succes een beroep kunnen doen op de B8/3-regeling? Is hier sprake van een af- of toename?
Voorafgaand aan de beleidswijziging B8/3 in 2019, kreeg een vreemdeling die aangifte deed van mensenhandel vrijwel direct (binnen de streeftermijn van 24 uur) een tijdelijke B8/3-verblijfsvergunning. Als duidelijk was dat er geen opsporingsindicaties waren, werd deze tijdelijke vergunning ingetrokken.
Deze procedure is aangepast voor Dublinclaimanten. Momenteel geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het OM de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen. Zij beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt en zal de Dublinoverdracht naar de desbetreffende lidstaat voortgezet worden.
Voor wat betreft de vraag hoeveel Dublinclaimanten sinds de wijziging van 1 september 2019 een beroep op de regeling hebben gedaan en of er sprake is van een af- of toename: dit is onderdeel van de evaluatie van de regeling. Ik kan daar op dit moment nog niet op vooruit lopen.
Kunt u de procedure schetsen wanneer een Dublinclaimant in Nederland, met als eerste land van binnenkomst bijvoorbeeld Italië, mogelijk slachtoffer is van mensenhandel? Op welke wijze vindt onderzoek plaats, hoe worden opsporingsindicaties verzameld, hoe wordt de weging gemaakt of iemand wel of niet wordt uitgezet en op welke wijze vindt overdracht plaats wanneer iemand wordt uitgezet naar het land van de oorspronkelijke asielaanvraag?
De IND is verantwoordelijk voor de verblijfsprocedure, de politie en het OM zijn verantwoordelijk voor de aangifte en het onderzoek naar mensenhandel. In de Dublinverordening is vastgelegd op basis van welke criteria een lidstaat verantwoordelijk is een asielverzoek inhoudelijk te behandelen. Als een lidstaat op basis van de criteria in de Dublinverordening heeft bepaald dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, wordt een terug- of overnameverzoek10 naar de lidstaat verzonden.
Wanneer een vreemdeling die een asielverzoek in Nederland heeft gedaan aangifte van mensenhandel doet, wordt eerst nagegaan of Nederland de voor het asielverzoek verantwoordelijke lidstaat is. Bij een lopende asielprocedure wordt in beginsel geen bedenktijd aangeboden aan de vreemdeling, tenzij diens individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. Na de intake worden alle B8-zaken11 door het Landelijke Coördinatie Centrum (LCC)12 in behandeling genomen, waarbij de zaken evenredig worden verdeeld over de politie-eenheden voor het opnemen van de aangiften. Bij elk slachtoffer mensenhandel, ongeacht herkomst, wordt op dezelfde wijze een opsporingsonderzoek ingesteld en opsporingsindicaties verzameld door de politie. Sinds de aanpassing van de verblijfsregeling per 1 augustus 2019 geldt dat wanneer een Dublinclaimant aangifte doet van mensenhandel, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) de aangifte binnen een streeftermijn van vier werkweken behandelen en beoordelen of er voldoende opsporingsindicaties in Nederland zijn, waarvoor de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland noodzakelijk moet worden geacht in het belang van de opsporing en vervolging. Wanneer dit het geval is, zal de IND een tijdelijke B8/3-vergunning verlenen. Wanneer het OM oordeelt dat aanwezigheid in Nederland niet noodzakelijk is, wordt door de IND geen verblijfsvergunning verstrekt op grond van mensenhandel en zal de overdracht naar het desbetreffende Dublinland voortgezet worden.
Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan uit worden gegaan dat de verantwoordelijke lidstaat zijn Unierechtelijke en andere internationale verplichtingen nakomt. De Dublinclaimant kan in die lidstaat aangifte van mensenhandel doen, en Nederland vertrouwt erop dat daar onderzoek naar zal worden gedaan en dat de juiste opvang geregeld wordt. De politie zal waar mogelijk de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden. Tevens kan de DT&V, met toestemming van de Dublinclaimant, delen met de verantwoordelijke lidstaat dat de Dublinclaimant een wens heeft om aangifte te doen van mensenhandel.
Wanneer de DT&V zodanig kort voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum (UOD) signalen die kunnen wijzen op slachtofferschap van mensenhandel ontvangt, en het niet meer mogelijk is om voor het verstrijken van de UOD de aangifte op te nemen conform de hiervoor omschreven procedure, dan wordt de Dublinclaimant aan de verantwoordelijke lidstaat overgedragen zonder aangifte te hebben gedaan. In dat geval wordt aan de Dublinclaimant toestemming gevraagd om de verantwoordelijke lidstaat op de hoogte te brengen van de wens om aangifte te doen. Als de vreemdeling daar toestemming voor geeft, zal dit met de desbetreffende lidstaat worden gedeeld. Wanneer de Dublinclaimant hiervoor geen toestemming verleent, wordt de wens tot het doen van aangifte in Nederland niet met de verantwoordelijke lidstaat gedeeld.
Tot slot, kan de Liaison Officer (OM en politie) die vanuit Nederland in bron- en transitlanden is gevestigd, mogelijk ingezet worden om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten.
Deelt u de constatering dat juridisch slachtofferschap, hetgeen niet altijd valt te bewijzen, iets anders is dan feitelijk slachtofferschap? Hoe is deze notie zichtbaar in het beleid?
Een gebrek aan opsporingsindicaties betekent inderdaad niet in alle gevallen dat er ook geen feitelijk slachtofferschap is. De koppeling van het verblijfsrecht met het strafrecht is door de wetgever echter bewust gemaakt in art. 3.48 Vb 2000, aangezien het doel van de verblijfsregeling voor slachtoffers van mensenhandel tweeledig is. Naast het bieden van bescherming aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt het van groot belang geacht dat deze slachtoffers aangifte doen. Deze aangiften dragen bij aan de opsporing van daders van mensenhandel en daardoor hopelijk ook aan het voorkomen van nieuwe slachtoffers.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat zoveel daders van mensensmokkel en mensenhandel straffeloos hun gang kunnen gaan? Ziet u ook dat de huidige B8/3-regeling onbedoeld kan bijdragen aan mensenhandel en mensensmokkel, omdat slachtoffers en daarmee opsporingsindicaties uit zicht verdwijnen en mensensmokkelaars en mensenhandelaren daarmee buiten beeld blijven? Tot welke acties brengt dit u?
Het is inderdaad onverteerbaar dat er mensenhandelaren en mensensmokkelaars actief zijn. Graag wil ik benadrukken dat mensenhandel en mensensmokkel twee verschillende misdrijven zijn, met beide verschillende modus operandi. De huidige B8/3 regeling is gekoppeld aan het strafrecht. Zoals bij de vorige vraag is toegelicht, is deze koppeling door de wetgever bewust gemaakt. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vraag 4 en 11.
Bent u bereid, indachtig de Koolviszaak en de Kluivingsboszaak, actief op zoek te gaan naar meer inzicht in de werkwijze van de Nigeriaanse maffia, juist ook waar het activiteiten in Nederland betreft? Bent u bereid hierin de samenwerking met andere Europese landen op te zoeken? Welke afspraken zijn sindsdien met Nigeria gemaakt?
Het EMM heeft recent (juli 2022) een literatuuronderzoek volbracht dat inzicht verschaft in de werkwijze van Nigeriaanse criminele netwerken, ook in relatie tot Nederland. Het onderzoek gaat in op de omvang en structuur van de Nigeriaanse netwerken die zich bezighouden met mensenhandel en mensensmokkel, maar ook op de manier waarop ze opereren als het gaat om het in contact komen met en verplaatsen van slachtoffers, onder meer door gebruik te maken van verblijfsrechtelijke procedures. In de discussie wordt ook gerefereerd aan internationale samenwerking die cruciaal is voor de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, waaronder het Nigeriaanse agentschap NAPTIP, dat in 2022 een nieuw actieplan voor de aanpak van mensenhandel heeft gepresenteerd.
Nederland is driver van EMPACT THB (Trafficking in Human Beings) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Een van de projecten binnen EMPACT THB waar Nederland aan deelneemt, richt zich specifiek op de bestrijding van mensenhandel in relatie tot Nigeria. In dit project wordt ook samengewerkt met Nigeria en Niger. Nederland blijft onverminderd actief binnen de internationale samenwerking.
Bent u bereid, in lijn met de aanbevelingen van het Leger des Heils, de Wijziging van de Vreemdelingencirculaire van 1 september 2019 te herzien om de bescherming van slachtoffers te waarborgen en zo te voorkomen dat Nederland onbedoeld mensensmokkelaars en mensenhandelaars in de kaart speelt?
Zoals hierboven omschreven onder vraag 9 zal de beleidswijziging in 2022 geëvalueerd worden door het WODC. Voordat ik in ga op het mogelijke vervolg, wil ik deze resultaten afwachten.
Kunt u aangeven welke lessen de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) heeft getrokken uit de pilot Multidisciplinaire Aannemelijkheid Slachtofferschap en hoe deze lessen zijn geïmplementeerd? Kunt u aangeven op welke wijze de IND de best practises van deze pilot heeft ingebed in de interne werkwijze zoals destijds werd toegezegd? Bent u van mening dat hierbij een verbetering van de werkwijze van de IND heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de genoemde pilot? Zo ja, op welke manier heeft dit concreet bijgedragen aan het vaststellen van het slachtofferschap? Zo nee, hoe wordt gewaarborgd dat de geleerde lessen uit de pilot alsnog vertaald worden in het beleid?
De pilot moest uitwijzen of het gebruik van multidisciplinaire deskundigenberichten over de aannemelijkheid van slachtofferschap van toegevoegde waarde was voor verschillende groepen slachtoffers en de betrokken partijen zoals IND, Schadefonds Geweldsmisdrijven en opvanginstellingen. Uit de evaluatie van de pilot bleek dat slechts in beperkte mate in een behoefte werd voorzien. De deskundigenberichten worden door een beperkte doelgroep aangevraagd, namelijk buitenlandse slachtoffers van mensenhandel. Zij vragen deze aan met een beperkt doel, namelijk als ondersteuning in verblijfsrechtelijke procedures. Hoewel het goed is dat de werkwijze bij kan dragen aan het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor deze groep, is de reikwijdte van de pilot aanzienlijk beperkter gebleken dan vooraf beoogd. Uit de pilot blijkt bovendien dat de IND in haar eigen toets grotendeels tot hetzelfde oordeel komt als de commissie die in de pilot de deskundigenberichten uitbracht. Het oorspronkelijke doel van de pilot, namelijk erkenning van het slachtofferschap en verbetering van de toegang tot voorzieningen voor alle typen slachtoffers buiten het strafrecht om, wordt op deze wijze onvoldoende gerealiseerd.
De positieve aspecten zien met name op het multidisciplinaire karakter van de identificatie van het slachtoffer. Specifieke kennis van trends en ontwikkelingen in mensenhandelzaken is daarbij van belang. Daarnaast is het gevoel van erkenning en de manier van bejegening door de subcommissieleden als belangrijke meerwaarde door de onderzoekers benoemd. De hoorzitting die standaard onderdeel uitmaakte van de procedure binnen de pilot heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. De geleerde lessen uit de pilot zijn mogelijk relevant voor verschillende bestaande procedures. Daarom zal met relevante organisaties in gesprek worden getreden om te bezien hoe de opgedane kennis overgebracht kan worden en hoe de positieve ervaringen waar mogelijk een plek kunnen krijgen in bestaande procedures.
In het resultatenoverzicht dat bij de voortgangsbrief van 17 november 2021 over het programma Samen tegen Mensenhandel is gevoegd, is ingegaan op de wijze waarop dit gedaan is.13 De IND heeft bijvoorbeeld een werkinstructie opgesteld om de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas binnen hun eigen werkprocessen te beoordelen.14 In deze openbare werkinstructie voor de beoordeling van de bijzondere individuele omstandigheden wordt ingegaan op de beoordeling van de aannemelijkheid van het mensenhandelrelaas. Openbaarmaking van deze instructie draagt bij aan meer openheid en transparantie in het besluitvormingsproces met betrekking tot het verlenen van een verblijfsvergunning.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Nederlandse Staat onaanvaardbaar heeft gehandeld door zich te beroepen op de verjaringstermijn in een zaak omtrent interlandelijke adoptie. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van Dilani Butink? 1
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Welk gevolg verbindt u aan de uitspraak van het Hof in deze zaak dat een beroep op verjaring naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is? Deelt u de mening dat ook bij zaken aangaande binnenlandse adoptie het niet redelijk en billijk is om als overheid een beroep te doen op de verjaringstermijn? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom een beroep op de verjaringstermijn bij binnenlandse adoptie volgens u wel redelijk en billijk zou kunnen zijn?
De Staat heeft in onderhavige beroepsprocedure niet langer een beroep gedaan op verjaring. Het verjaringsoordeel van het Hof in deze zaak heeft betrekking op het beroep op verjaring door de andere gedaagde. Het Hof heeft daar in deze individuele zaak, door toetsing aan de door de Hoge Raad ontwikkelde gezichtspunten geoordeeld dat in dit specifieke geval het beroep op verjaring door de andere gedaagde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Het is niet in zijn algemeenheid aan te geven dat het inroepen van verjaring – bij binnenlandse adoptie – al dan niet redelijk en billijk is. Dat vergt een beoordeling van geval tot geval. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 22 juni jl. over adoptie2 zal wanneer de Staat wordt gedagvaard in het geval van een binnenlandse adoptie worden beoordeeld of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is. Daarbij zal niet alleen naar het verstreken aantal jaren worden gekeken. Mede met het oog op de belangen van betrokkenen, zal actief worden getoetst aan de criteria die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld ter beoordeling van de redelijkheid en billijkheid van het verjaringsverweer. Net als het Hof nu heeft gedaan in dit individuele geval.
Bij de toetsing aan de criteria uit de jurisprudentie van de Hoge Raad spelen diverse aspecten een rol. In aanmerking moet worden genomen dat het in zaken omtrent binnenlandse adopties draait om betrokkenen die veelal beschikten over Nederlandse dossiers en die gebruik konden maken van het Nederlandse rechtssysteem. Verder moet in de beoordeling worden betrokken of het een vordering betreft van geadopteerde kinderen, of van ouders die afstand hebben gedaan en eerder in staat geacht mogen worden om (mogelijke) misstanden aan de kaak te stellen. Ook speelt bij binnenlandse adoptie een rol dat de periode waar het over gaat zeer ver terug in de tijd ligt, waardoor de feiten, in een individuele zaak, zeer moeilijk zijn vast te stellen. Los hiervan kunnen in een individuele zaak ook nog andere specifieke omstandigheden een rol spelen die bij de beoordeling moeten worden betrokken. Tenslotte is van belang dat er een commissie wordt ingesteld onder voorzitterschap van prof. dr. Micha De Winter die nog onderzoek gaat doen naar binnenlandse adoptie in het verleden. De inhoud en conclusies van dit onderzoek zijn nog ongewis.
Gaat de Staat zich nu neerleggen bij de uitspraak van het Hof? Erkent u dus dat de Staat in strijd heeft gehandeld met de op de Staat rustende verplichtingen in deze zaak en bent u bereid dit ook zo uit te spreken richting mevrouw Butink? Zo nee, waarom niet?
Daar kan ik op dit moment nog geen uitspraken over doen. De besluitvorming hierover vergt een zorgvuldige bestudering van het arrest van het Hof en een beoordeling van alle betrokken belangen. Hier zal binnen de cassatietermijn van drie maanden, die op 12 oktober aanstaande verstrijkt, over worden besloten.
Wat betekent deze uitspraak van het Hof voor andere adoptiezaken?
Daar kan ik – gegeven het feit dat nog over cassatie moet worden beslist – op dit moment nog niets over zeggen.
Bent u bereid nog eens goed te bekijken of de Staat wel door moet gaan met procederen in andere zaken waarin geadopteerden in het gelijk zijn gesteld dan wel of u nieuwe zaken voor de rechter moet laten komen? Bent u bereid te bezien of het niet beter is om in zijn algemeenheid te erkennen dat de Staat meer had kunnen en moeten doen om te waarborgen dat er geen misstanden konden plaatsvinden bij interlandelijke adopties in het verleden? En bent u bereid eventuele geschillen met geadopteerden buitengerechtelijk op te lossen?
Ervaren misstanden bij adopties kunnen grote en blijvende impact hebben op de levens van geadopteerden. Het is begrijpelijk dat men zich tot de overheid wendt voor in de eerste plaats erkenning van hun leed, maar ook voor hulp of vergoeding van schade. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie Joustra heeft mijn ambtsvoorganger maatregelen getroffen en bovenal excuses aangeboden voor de ernstige misstanden die zich in het verleden hebben voorgedaan bij interlandelijke adoptie. Ook ik acht excuses hiervoor op zijn plaats en sta hier vanzelfsprekend volledig achter. Aan gedupeerden moet erkenning en steun worden geboden. Daar worden ook maatregelen voor genomen.
Ik realiseer me terdege dat een juridische procedure veel van betrokkene vergt. Ook daarom vind ik dat onnodige procedures moeten worden voorkomen. Ik kijk dan ook goed naar alle individuele zaken om te bepalen of (door)procederen aangewezen is. Deze individuele zaken beoordeel ik steeds van geval tot geval, omdat die individuele gevallen vaak zowel juridisch als feitelijk veel van elkaar verschillen. Wanneer al blijkt van onrechtmatig handelen door de Staat, is wat mij betreft een juridische procedure niet nodig. Dat geldt in zijn algemeenheid al en wil ik bij deze nog eens benadrukken. Zeker wordt dan geprobeerd tot een buitengerechtelijke oplossing te komen door te schikken.
Het toezicht op beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in het Kwartaalbericht Estate Planning over het toezicht op het beheer van erfrechtelijke aanspraken van minderjarigen en herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit het in het artikel aangehaalde voorbeeld blijkt, dat jarenlang in de praktijk geen toezicht is geweest op het erfrechtelijke vermogen van de minderjarige? Bent u bereid te bekijken hoe deze problematiek zo snel als mogelijk kan worden opgelost?
Het is schrijnend dat een minderjarige door slecht bewind van zijn ouder of voogd op meerderjarige leeftijd tot de ontdekking komt dat zijn erfdeel in een nalatenschap door zijn ouder of voogd is verteerd. Voor de persoon in kwestie in de in het artikel beschreven casus is het problematisch dat hij als gevolg van het slechte bewind niet meer volledig aanspraak kan maken op het erfdeel dat hij als minderjarige heeft gekregen en hiervoor zijn voogd in rechte heeft moeten betrekken. De vraag is evenwel of het hier ook gaat om een veel voorkomend en urgent maatschappelijk probleem.4 In de praktijk lijkt slecht bewind door ouders of voogden om incidenten te gaan. Tegelijk realiseer ik me dat het in individuele gevallen om schrijnende situaties gaat en dat het slechte bewind over het als minderjarige verkregen vermogen pas jaren later duidelijk wordt als de minderjarige de meerderjarige leeftijd heeft bereikt. Het aansprakelijk stellen van de ouder of voogd voor het slechte bewind kan ook als een grote, persoonlijke drempel voelen, waardoor niet elk geval van mogelijk slecht bewind ook breder bekend raakt.
Effectievere bescherming van het vermogen van minderjarigen door beter toezicht op het bewind van ouders en voogden heeft daarom mijn aandacht.
Ik heb u eerder gemeld dat ik, mede vanwege de benodigde capaciteitsinzet op voorstellen die uit het coalitieakkoord voortvloeien en andere voorstellen op verzoek van uw Kamer, de prioriteiten opnieuw heb moeten stellen.5 Hierdoor is de besluitvorming rondom een wetsvoorstel om het vermogen van minderjarigen effectiever te beschermen achterop geraakt. Zoals ik hiervoor heb vermeld, onderken ik dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, in het bijzonder de bescherming van zijn erfrechtelijke aanspraken en het toezicht daarop, een aandachtspunt is. Ik wil daarom nog eens goed kijken naar de aanbevelingen die de onderzoekers in het rapport «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen» hebben gedaan.
Ik verwacht dit najaar de reactie op het onderzoeksrapport «Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen»6 naar uw Kamer toe te sturen. Tegelijk daarmee zal ik uw Kamer laten weten wat mijn bevindingen zijn ten aanzien van het rapport over beter toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen.
Wat is de reden voor het feit dat het toegezegde wetsvoorstel inzake beter toezicht op bewind bij minderjarigen nog steeds niet aan de Kamer is aangeboden? Bent u bereid dit wetsvoorstel alsnog zo snel als mogelijk aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan worden aangegeven in hoeverre het toegezegde wetsvoorstel tegemoet zal komen aan de aanbevelingen zoals gedaan door de onderzoekers in «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van Minderjarigen»?3
Zie antwoord vraag 2.
Dat de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen pas in actie komt na een rechterlijke uitspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni jl. over het tijdig beslissen van de Belastingdienst/Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In de uitspraak wordt een andere uitleg gegeven aan de woorden dan bedoeld door de directeur van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), zie ook de beantwoording van vraag 6.
Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt. De ruimte daarvoor is afhankelijk van de besliscapaciteit, van de ouders in urgente situaties die voorrang krijgen en de capaciteit die is gemoeid met het beslissen op ingediende beroepen niet tijdig beslissen. Vooruitlopend op een rechterlijke uitspraak gaat UHT al met deze beroepszaken aan de slag.
Er is geen rechtsmiddel aangewend tegen de uitspraak omdat er inmiddels al een inhoudelijke beslissing was genomen op de aanvraag. Daarmee was het instellen van hoger beroep niet meer aan de orde.
Wel is het verweer zoals dat in andere procedures wordt gevoerd verduidelijkt in reactie op deze uitspraak, zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel procedures zijn momenteel bij de rechter ingediend over het niet tijdig verstrekken van het dossier door de Belastingdienst/UHT?
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. Het komt voor dat advocaten een beroep niet-tijdig beslissen indienen en zich dan tevens beroepen op het niet tijdig verstrekken van een dossier. Hiervoor gelden echter geen beslistermijnen, zodat er tegen het niet verstrekken van een dossier geen zelfstandig rechtsmiddel openstaat, zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt geen registratie plaats van hoe vaak de rechter wordt gevraagd om binnen een termijn een dossier te verstrekken.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig beslissen?
De lijn in de jurisprudentie is dat de meeste beroepen die zich richten tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag gegrond worden verklaard, omdat in de regel de toepasselijke beslistermijn is overschreden.2 In dat geval wordt er door de rechter een termijn opgelegd binnen welke UHT een beslissing dient te nemen. In de meeste gevallen houdt de rechter daarbij veelal rekening met die termijn waarvan UHT aangeeft dat die nodig is om een beslissing te nemen. Dat is op dit moment circa 12 weken. In voorkomende gevallen verdisconteren rechters de behandelduur om tot een uitspraak te komen in die termijn.
Wat is de heersende lijn in de uitspraken van rechters ten aanzien van het niet tijdig verstrekken van het dossier?
Zoals kan worden opgemaakt uit de beantwoording van eerdere Kamervragen3 gelden er bij het verstrekken van dossiers geen beslistermijnen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Een verzoek om een dossier te verstrekken is namelijk geen aanvraag, maar is gekoppeld aan de procedure waarin die stukken nodig zijn.
Voor de integrale beoordeling geldt een wettelijke verplichting om (uiterlijk) bij de verzending van de direct aan de beschikking grondslag liggende documenten te verstrekken. Het verstrekken van het informatie- en beoordelingsformulier geeft daar invulling aan. Voor de bezwaarprocedures geldt op grond van artikel 7:4, derde lid, Awb dat dossierstukken voorafgaand aan de hoorzitting in bezwaar beschikbaar dienen te zijn.
De rechter kan in de onderliggende procedure toetsen of de uiteindelijke beslissing voldoet aan de relevante wettelijke verplichtingen, waaronder ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Beeld van de jurisprudentie is dat rechters wel beslistermijnen opleggen als niet tijdig op een aanvraag of bezwaar is beslist, maar een dergelijke termijn niet toekennen als binnen een bepaalde termijn een dossier wordt gevraagd.
Het onderstreept het belang om te kijken waar knelpunten weggenomen kunnen worden en verbetering en versnelling aangebracht kan worden, zowel ten aanzien van het verstrekken van dossiers als ten aanzien van de procedures waarin die dossiers op zien.
Zijn er ook bij de civiele rechter procedures aanhangig? Hoeveel procedures lopen via de civiele weg en hoeveel procedures lopen via de bestuursrechtelijke weg?
Op dit moment zijn er geen civiele procedures aanhangig die betrekking hebben op het in actie doen komen van UHT. Wel is er een zestal dagvaardingen uitgebracht waarin eisers om een verklaring voor recht verzoeken (door de civiele rechter) dat de Staat jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld. In totaal zijn er op peildatum 30 september 2022 1.899 beroepen niet tijdig beslissen ingediend.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van de UHT dat de UHT als beleid heeft dossiers pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak daartoe ligt? Wat vindt u ervan dat de rechter deze uitspraak mee heeft genomen in het vonnis?
Er wordt in de uitspraak een andere uitleg toegekend dan bedoeld aan de woorden van directeur UHT. Dat er voorrang wordt gegeven aan beroepen niet tijdig, betekent namelijk niet dat het beleid is om pas in actie te komen op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt. Uitgangspunt bij de integrale beoordeling is dat behandeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt.
In verweerschriften wordt hier ook aandacht aan besteed. UHT hanteert geen beleid om aanvragen of bezwaarschriften pas te behandelen als er een rechterlijke uitspraak ligt. Wel is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruisen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding. In verweerschriften, vooruitlopend op een uitspraak van de rechter, geeft UHT aan hoeveel tijd er nodig is om een beslissing op een ingediende aanvraag te nemen en de stappen die daarvoor in gang zijn gezet.
In urgente (schrijnende) situaties blijven ouders voorrang krijgen, zo nodig door voorrang te geven boven uitspraken van de rechter. De woorden van de directeur van UHT onderstrepen dat en zijn in lijn met de uitgangspunten zoals die in de meest recente voortgangsrapportages met uw Kamer zijn gedeeld.4
De inzet van UHT is en blijft onveranderd zo spoedig mogelijk een beslissing op aanvragen te nemen en daarvoor zoveel als mogelijk is de besliscapaciteit in te zetten.
Waarom dwingt de Belastingdienst/UHT gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal om eerst naar de rechter te stappen voordat hun dossiers in behandeling worden genomen? Is dit ook uw beleid? Hoe past dit beleid van de Belastingdienst/UHT in uw beleid om het aantal bestuurszaken terug te dringen?
Uitgangspunt is dat de integrale beoordeling op volgorde van aanmelding plaatsvindt, streven is dat zo snel mogelijk te doen. Gelet op het grote aantal aanmeldingen lukt dat helaas niet binnen de wettelijke termijnen. In urgente (schrijnende) situaties krijgt een ouder voorrang. Daarnaast is UHT gehouden om rechterlijke uitspraken op te volgen. Hierdoor doorkruizen de beroepen niet tijdig de behandelvolgorde op basis van volgorde van aanmelding.
Waar het UHT wel lukt om ouders tijdig uitsluitsel te geven over de Catshuisregeling (eerste toets, aanspraak op € 30.000,-) lukt het bij de daarop volgende integrale beoordeling (IB) veelal niet om aanvragen binnen de termijn af te handelen. Iedere aanvrager die binnen de wettelijke termijn geen beslissing op een ingediende aanvraag heeft ontvangen, heeft het recht om een beroep niet-tijdig bij de rechter in te dienen. Voorwaarde daarbij is dat eerst bij het bestuursorgaan een ingebrekestelling is ingediend waarop niet binnen twee weken een beslissing wordt genomen.
Legt u zich bij het beleid neer dat gedupeerden eerst naar de rechter moeten, terwijl dat tot veel extra kosten voor de overheid leidt, namelijk de procedures bij de rechtbank en de dwangsommen?
Nee. Uitgangspunt is om ouders op volgorde van aanmelding te behandelen. Zoals volgt uit de beantwoording van vraag 7, is de prioritering van beroepen niet tijdig een gevolg van het stelsel van de Awb, het is geen bewust beleid. Tot op heden kunnen dwangsommen bij de rechter in de meerderheid van de gevallen worden voorkomen. Er is op peilmoment 30 september 2022 inmiddels voor € 150.000 aan dwangsommen bij de rechter verschuldigd.
Het heeft vanzelfsprekend de voorkeur om schaarse menskracht bij UHT in te zetten voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen en bezwaren en niet voor het afhandelen van juridische procedures over het niet tijdig nemen van een besluit. De inzet is en blijft ook om ouders zo snel en zo goed mogelijk te helpen zonder dat ze daarvoor naar de rechter hoeven.
Beseft u dat uw verklaring in de brief van 8 juli jl., waarin u aangeeft dat operationele problemen ten grondslag liggen aan het probleem, niet de strijdigheid met de wet opheft?2
Het voldoen aan wettelijke verplichtingen is van het grootste belang. De in de brief van 8 juni jl geschetste problemen laten die wettelijke verplichtingen onverlet. Het streven blijft zo snel en zo zorgvuldig mogelijk beslissingen te nemen en zo ouders de duidelijkheid te bieden waar zij recht op hebben.
Realiteit is dat veel beslistermijnen zijn verstreken en strijd met de wet om die reden ook niet meer kan worden voorkomen. Wel probeert UHT er alles aan te doen om waar mogelijk versnelling en verbetering te realiseren, in de 12e Voortgangsrapportage zal daar nader op in worden gegaan.
Valt de bijstand door een schade-expert ook onder de rechtshulp aan gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het wetgevingsoverleg van 27 september jl. is toegezegd zal ik in de 12e Voortgangsrapportage informatie geven over schade-experts.
Wat gaat u doen indien duidelijk wordt dat de Belastingdienst/UHT vonnissen door de operationele problemen niet naleeft?
Beslistermijnen die door de rechter worden opgelegd, worden in de meerderheid van de gevallen gehaald door prioriteit te geven aan ingediende beroepen niet tijdig. Het is inherent aan het stelsel van beroepen niet tijdig dat andere ouders daardoor langer moeten wachten.
Bij een verdere stijging van het aantal beroepen niet-tijdig valt niet uit te sluiten dat de termijnen zoals die nu worden opgelegd niet meer volstaan. Zo kan er tot op heden snel na het indienen van een beroep niet-tijdig een persoonlijk zaakbehandelaar worden toegewezen, maar bij een verdere stijging is het denkbaar dat ook daar een wachttermijn ontstaat. Dat is afhankelijk van ontwikkelingen in het aantal beroepen niet-tijdig, het aantal urgente zaken en de besliscapaciteit bij UHT, die zich eveneens ontwikkelt.
Beeld van de rechtspraak is dat in zijn algemeenheid rekening wordt gehouden met het bieden van realistische termijnen om een besluit te nemen, in dat licht zal dan bij de rechter een ruimere en voor UHT haalbare termijn worden gevraagd als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven.
Daarnaast blijft onveranderd het streven om te komen tot versnellingen en verbeteringen die er voor zorgen dat ouders sneller en beter worden geholpen.
Het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er slechts zes landen lid zijn van dit verdrag?
Zes landen hebben het verdrag ondertekend, drie landen hebben het verdrag ook geratificeerd. Naast Nederland zijn dat Luxemburg en Australië.
Bent u bekend met de casus van een Nederlandse vrouw die in 2019 op de Britse ambassade in Beijing trouwde met een Engelse vrouw, maar waarbij de Nederlandse overheid de huwelijksakte niet erkende, omdat het huwelijk gesloten zou zijn in een land dat het homohuwelijk niet erkent?
Ja.
Klopt het dat dit huwelijk niet erkend werd omdat het niet zou voldoen aan artikel 9 van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken en dat dit doorwerkt in artikel 26 van ons Burgerlijk Wetboek waarin staat dat een buiten Nederland gesloten huwelijksvoltrekking niet rechtsgeldig is als het is voltrokken in een staat waar dit huwelijk niet wordt erkent?
Navraag bij de gemeente Land van Cuijk heeft geleerd dat de erkenning van het huwelijk is geweigerd op basis van artikel 10:31, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dat artikel ziet op de erkenning van op een buiten Nederland voor een diplomatieke of consulaire ambtenaar voltrokken huwelijk. Dat vereist wordt dat het op een ambassade gesloten huwelijk ook erkend wordt door de gaststaat van de ambassade blijkt geen ongebruikelijke uitleg van dit artikel. In die zin sluit de toepassing door de gemeente aan bij een bestaande praktijk. Deze invulling lijkt evenwel niet te stroken met de uitleg die aan het artikel wordt gegeven in de wetenschappelijke literatuur.2
Over de toepassing van de in artikel 10:31, lid 2, BW opgenomen erkenningsregeling blijkt daarmee onduidelijkheid te bestaan in de praktijk. Dit vormt voor mij aanleiding de vraag omtrent die toepassing in dit soort gevallen voor te leggen aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. Deze Commissie heeft tot wettelijke taak om op verzoek van ambtenaren van de burgerlijke stand en andere bestuursorganen advies uit te brengen over vragen betreffende de rechtstoepassing in zaken van burgerlijke staat of nationaliteit. Zij kan deze adviezen openbaar maken op een door haar te bepalen wijze (ingevolge artikel 1:29b BW). Na ontvangst van de reactie van de Commissie van Advies zal ik uw Kamer over de uitkomsten hiervan informeren.
Klopt het dat de Britse ambassade juridisch onderdeel is van de Britse staat en de diplomatieke of consulaire ambtenaar die het huwelijk heeft voltrokken, dus een ambt vervult van een staat die het homohuwelijk wel erkent? Zo nee, hoezo niet?2 Zo ja, kan de Nederlandse overheid het huwelijk alsnog erkennen?
De Britse ambassade is de vertegenwoordiging van de Britse staat in een andere staat. Hoewel een diplomatieke of consulaire ambtenaar de Britse staat vertegenwoordigt ten opzichte van het gastland, dient daarbij wel de wet- en regelgeving van het gastland te worden gerespecteerd.
De vraag of Nederland het huwelijk kan erkennen wordt niet voorgeschreven door het Verdrag inzake de voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken, dat enkel stelt in welke gevallen een huwelijk in ieder geval moet worden erkend,4 maar is afhankelijk van het Nederlands internationaal privaatrecht, meer in het bijzonder het in het antwoord op vraag 4 genoemde artikel 10:31, lid 2, BW.
Wegen de voordelen van de Nederlandse ondertekening van het Verdrag inzake de Voltrekking en de Erkenning van de Geldigheid van Huwelijken op tegen de nadelen? Hoe weegt u dit verdrag in verhouding tot het grote belang van de Wet Openstelling Huwelijk die heeft geleid tot een wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht?3
Ja, deze voordelen wegen zwaarder. Het verdrag regelt welke huwelijken in ieder geval worden erkend. Het vormt daarmee geen hindernis voor het erkennen van een rechtsgeldig gesloten huwelijk tussen personen van gelijk geslacht. Bij de totstandkoming van de Wet openstelling huwelijk is ook ingegaan op de verhouding tot het verdrag.6 Daarbij is overwogen dat ofschoon ervan mag worden uitgegaan dat de verdragsopstellers een regeling voor ogen stond voor huwelijken tussen personen van verschillend geslacht, [..] het verdrag geen bepaling [bevat] die de staten die daarbij partij zijn, belemmert om huwelijken tot stand te laten komen tussen personen van hetzelfde geslacht. Alle drie de verdragspartijen bij het verdrag hebben het huwelijk inmiddels opengesteld voor paren van gelijk geslacht. Het belang van de Wet openstelling huwelijk staat daarmee niet op gespannen voet met dit verdrag.
Tegelijkertijd biedt het verdrag de nodige ruimte voor het niet erkennen van huwelijken die in strijd komen met de Nederlandse openbare orde, zoals polygame huwelijken. Daarmee is mijn algemene oordeel over het verdrag positief.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.