Tegenwerken door Israël van de Speciale VN-gezant voor mensenrechten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden, de ervaren Indonesische diplomaat Makarim Wibisono, zijn ontslag heeft ingediend? Klopt de reden die hij hiervoor aanvoert, namelijk dat Israël hem sinds zijn aantreden in juni 2014 de toegang tot de bezette Palestijnse gebieden heeft ontzegd?1
Ja, Speciaal Rapporteur van de VN voor de mensenrechtensituatie in de Palestijnse Gebieden Wibisono diende op 4 januari 2016 schriftelijk zijn ontslag in, met als reden dat Israël de toegang tot de Palestijnse gebieden sinds zijn aantreden in juni 2014 had geweigerd, waardoor hij zijn mandaat niet naar behoren kon uitvoeren.
Deelt u de opvatting dat de Speciale VN-gezant voor de mensenrechtensituatie in de bezette Palestijnse gebieden onvoorwaardelijke toegang moet hebben tot deze gebieden om ongehinderd zijn werk te kunnen doen en dat het onwenselijk is als Israël dit zou blokkeren? Zo ja, bent u bereid Israël hierop bilateraal aan te spreken en tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken te pleiten voor zowel een veroordeling van het ontzeggen van de toegang van de Speciale VN-gezant Wibisono als voor een oproep de volgende VN-gezant ongehinderd zijn werk te laten doen in de bezette Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht grote waarde aan vrije toegang voor Speciaal Rapporteurs. Het kabinet draagt dit standpunt uit in contacten met de Israëlische autoriteiten, onder andere bij het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël afgelopen jaar. De EU deelt dit standpunt en heeft Israël in verschillende verklaringen voor de Mensenrechtenraad opgeroepen per direct toegang te verlenen aan de Speciaal Rapporteur. Ook in de interventie van het Koninkrijk voor de Mensenrechtenraad op 29 februari jl. is Israël hiertoe opgeroepen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Israëlische regering dat het mandaat van de Speciale VN-gezant Wibisono «distorted and biased» zou zijn en dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs genegeerd zouden worden door de VN?
Het kabinet is bezorgd over de mensenrechtensituatie in de door Israël bezette gebieden en spreekt de verantwoordelijke autoriteiten hierop aan. Nederland verleent onder meer via het Human Rights and International Humanitarian Law Secretariat ondersteuning aan Palestijnse en Israëlische NGO’s. Deze NGO’s monitoren de situatie, komen op voor de rechten van Palestijnse burgers, stellen schendingen door de Palestijnse en Israëlische autoriteiten aan de orde en voeren hierover waar mogelijk een dialoog met de relevante autoriteiten.
Het kabinet is van mening dat het mandaat van de Speciaal Rapporteur, dat in 1993 werd geformuleerd door de toenmalige VN-Mensenrechtencommissie inderdaad als onevenwichtig kan worden gekwalificeerd aangezien het mandaat alleen ziet op schendingen van het internationaal recht door Israël. Het gaat echter te ver om te stellen dat schendingen van mensenrechten van Israëliërs worden genegeerd door de VN. De Mensenrechtenraad, een subsidiair orgaan van de AVVN, heeft in verschillende recente resoluties geweldplegingen richting Israëlische burgers veroordeeld en opgeroepen tot het respecteren van de mensenrechten door alle partijen in het conflict. De Algemene Vergadering van de VN heeft op 9 december 2015 resolutie A/RES/70/90 aangenomen waarin zij alle geweldplegingen veroordeelt.
Deelt u de «grote zorgen» van vertrekkend Speciale VN-gezant Wibisono over «het ontbreken van effectieve bescherming voor Palestijnse slachtoffers van voortdurende mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal recht»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beïnvloedt volgens u het vertrek van de Speciale VN-gezant de opvolging van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken (van de Board of Inquiry en de Commission of Inquiry) naar mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht tijdens de laatste Gaza-oorlog? Kunt u een update geven van de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen in beide rapporten?
De implementatie van de aanbevelingen in de VN-onderzoeken is een verantwoordelijkheid van de betrokken partijen zelf. Er is geen reden om aan te nemen dat het aftreden van Wibisono de voortgang daarvan beïnvloedt. Wibisono rapporteert voor de laatste keer aan de Mensenrechtenraad tijdens de 31ste zitting in maart, alvorens hij definitief opstapt. Naar verwachting stelt de voorzitter van de Mensenrechtenraad aan het einde van deze sessie een nieuwe Speciaal Rapporteur aan.
De Mensenrechtenraad heeft de Hoge Commissaris verzocht om tijdens de 31ste zitting van de Raad in maart een rapport te presenteren met daarin een overzicht van de opvolging van de aanbevelingen van de Commission of Inquiry. Het rapport is op 7 maart jl. gepubliceerd.
De overdracht van een tot levenslang veroordeelde aan Engeland |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat u een in Nederland tot levenslang veroordeelde Engelsman wil overdragen aan Engeland?1 2
De desbetreffende gedetineerde is op 8 juli 2008 onherroepelijk veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf voor moord. Naar aanleiding van deze veroordeling is betrokkene ongewenst vreemdeling verklaard. Met het oog op de ongewenstverklaring en ook omdat de zaak in principe voldeed aan alle criteria voor overbrenging, heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) het initiatief genomen – dat wil zeggen een voornemen tot een besluit kenbaar gemaakt – om de tenuitvoerlegging van de straf over te dragen aan het Verenigd Koninkrijk. Het voorgenomen besluit tot overbrenging is per brief d.d. 5 januari 2015 naar betrokkene gestuurd en – in overeenstemming met de gebruikelijke procedure – aan het openbaar ministerie (OM) voorgelegd voor advies. Het OM heeft in eerste instantie positief geadviseerd. Bij dit advies zijn de nabestaanden abusievelijk niet betrokken. Op 11 januari jl. heeft het OM alsnog met de nabestaanden over het voorgenomen besluit tot overbrenging gesproken. Bij die gelegenheid heeft het OM ook zijn excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het gesprek heeft ertoe geleid dat het OM op 13 januari jl. negatief heeft geadviseerd ten aanzien van een eventuele overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf aan het Verenigd Koninkrijk. Gelet hierop heeft DJI het voorgenomen besluit op 20 januari jl. ingetrokken. Dit betekent concreet dat er op dit moment géén sprake meer is van een (voorgenomen) besluit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat zijn de redenen geweest om over te gaan tot de overdracht? Kunt u toelichten wat er precies is gebeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het overdragen van de veroordeelde op uw initiatief is gestart? Zo nee, op wiens initiatief dan wel? Zo ja, waarom bent u hiertoe overgegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inhoud van de afspraken die zijn gemaakt met Engeland over de betreffende overdracht? Indien deze nog niet duidelijk zijn, wat is de inzet van zowel Nederland als Engeland? Hoe zal worden voorkomen dat deze man, die als zeer gevaarlijk is beoordeeld, eerder vrijkomt en opnieuw een gevaar zal zijn voor de samenleving?
Zoals ik reeds heb vermeld in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3, is er op dit moment geen sprake meer van een procedure tot overdracht van de tenuitvoerlegging van de straf.
Wat betekent het overdragen van deze man voor de duur van zijn detentie in Engeland als daar niets over afgesproken wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn er onjuiste mededelingen gedaan aan de nabestaanden van het slachtoffer over de zitting en zijn zij bovendien niet op de hoogte gebracht van de voorgenomen overdracht? Wat is hier het beleid op?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3 heeft het OM in eerste instantie advies uitgebracht zonder daarbij – zoals gebruikelijk is in deze procedure – de nabestaanden te betrekken. Het OM heeft daarvoor excuus aangeboden aan de nabestaanden.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er zorgvuldig en respectvol zal worden omgegaan met nabestaanden, ook in dit soort gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat de afspraken met betrekking tot het betrekken van nabestaanden in dit soort gevallen zijn aangescherpt. Tevens zullen zowel de interne afstemming binnen het OM als de afstemming tussen het OM en DJI worden versterkt.
De schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Waarom heeft u in reactie op eerdere vragen over de schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel gemeenten sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 onrechtmatig hebben gehandeld door persoonsgegevens te vragen die niet voorkomen in de limitatieve opsomming in artikel 10.4 lid 3 van de Jeugdwet?1
Artikel 10.4, derde lid, van de Jeugdwet regelt de eenmalige overdracht van persoonsgegevens in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel onder de Jeugdwet en is nader uitgewerkt in de Regeling gegevensoverdracht in verband met de invoering van de Jeugdwet (Staatscourant 2014 nr. 28768). Bij deze gegevensoverdracht zijn niet meer persoonsgegevens verstrekt dan wettelijk toegestaan en is geen sprake geweest van onrechtmatig handelen. Ik heb niet in beeld of, en zo ja, hoeveel gemeenten persoonsgegevens hebben gevraagd die niet voorkomen in de limitatieve opsomming in artikel 10.4, derde lid, van de Jeugdwet, aan individuele instellingen of zorgkantoren. Evenmin heb ik in beeld of, en zo ja, hoeveel gemeenten sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet strijdig hebben gehandeld met de geheimhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ik houd daar geen gegevens van bij. Het toezicht hierop is immers in eerste instantie lokaal geregeld en daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens (voorheen bekend als het College bescherming persoonsgegevens) de toezichthouder inzake de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens.
Het college van burgemeester en wethouders is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving. Wanneer het gaat om het schenden van het beroepsgeheim door geregistreerde professionals, zijn de tuchtcolleges bevoegd daarover op basis van een tuchtklacht een oordeel te vormen en eventueel een sanctie uit te spreken.
Waarom heeft u in reactie op die eerdere vragen ook geen antwoord gegeven op de vraag hoeveel gemeenten sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 strijdig hebben gehandeld met het beroepsgeheim, in gevolge artikel 21 lid 2 van de Wet bescherming persoonsgegevens?2
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er überhaupt wel door de u bijgehouden hoeveel gemeenten de privacyregels in de jeugdzorg overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom verstrekt u deze gegevens niet, nu daar vanuit de Kamer om wordt gevraagd?
Zie antwoord vraag 1.
Waarop baseert u dat gemeenteraden, in bijzonder de gemeenteraden van kleine gemeenten, voldoende in staat zijn om toe te zien op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur?
Gemeenteraden zijn democratisch gelegitimeerd. Zij worden bevolkt door gekozen volksvertegenwoordigers. Op grond daarvan en de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van gemeenten voortvloeiend uit de Grondwet en de Gemeentewet, voeren gemeenten hun wettelijke taken zelfstandig uit. In die zin acht ik gemeenteraden, ook die van kleine gemeenten, zeer wel in staat om zorg te dragen voor toezicht op de naleving van privacyregels door het gemeentebestuur. Desalniettemin kan het Rijk op grond van de Gemeentewet – in het kader van interbestuurlijk toezicht – toezicht houden op het gemeentebestuur. Het specifieke toezicht op de naleving van de wettelijke bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens wordt gehouden door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Klopt het dat, indien de gemeenteraad niet in staat zou blijken afdoende toezicht te voeren op de naleving van privacyregels door gemeenten, hier dus geen toezicht op plaatsvindt? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u niet voornemens bent om extra maatregelen te nemen rond de borging van privacy bij de uitvoering van de jeugdzorgtaak door gemeenten? Zo ja, waarom niet? Zo nee, welke extra maatregelen neemt u dan, naast de door u reeds genoemde masterclasses en folders?
De goede bescherming van persoonsgegevens begint bij een duidelijk wettelijk kader, maar zal vooral in de dagelijkse uitvoering gestalte moeten krijgen. De maatregelen om de privacy te borgen zijn niet beperkt tot de eerdergenoemde masterclasses Privacy 3D en Jeugdwet en de Privacy Informatie Folder. Daarnaast ondersteun ik het programma Informatievoorziening Sociaal Domein dat door de VNG en zes brancheorganisaties (Actiz, Branchebelang Thuiszorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, GGZ Nederland, Federatie Opvang en Jeugdzorg Nederland) wordt uitgevoerd. Ondersteuning van gemeenten en zorgaanbieders bij betere borging van de privacy van betrokkenen is daarin een belangrijk onderdeel.
Het politieonderzoek naar professor Maat, dat de minister keer op keer op keer weigerde om openbaar te maken |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond de Roon (PVV), Louis Bontes (GrBvK), Rik Grashoff (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u tijdens het tot nu toe enige plenaire debat over de MH17 in april 2015 beloofde onderzoek te laten doen naar de gang van zaken rond de presentatie van professor Maat en de resultaten van dat onderzoek te delen met de Kamer?1
Ja, in het debat van 23 april 2015 heb ik aangegeven dat de politie een onderzoek zou starten.
Herinnert u zich dat u schreef dat de politie geen bezwaren ziet tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek?2
Ja.
Deelt u de mening dat u de vraag om het feitenverslag, het feitenrelaas en de brieven, waarom de Kamer vroeg bij de regeling van werkzaamheden niet had moeten toetsten aan de WOB, maar gewoon aan artikel 68 van de Grondwet en u ze dus veel eerder voor een veel groter deel openbaar had moeten maken en aan de Kamer had moeten sturen?
De vraag welke informatie aan de Kamer moest worden verstrekt heb ik niet beoordeeld op grond van de Wob maar op grond van artikel 68 van de Grondwet. Ik heb er daarbij voor gekozen om uw Kamer vertrouwelijk te informeren. In algemene zin geldt dat op grond van artikel 68 Grondwet de Ministers en de Staatssecretarissen de Tweede Kamer mondeling of schriftelijk de door een of meer leden van uw Kamer verlangde inlichtingen geven, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat. Bij de beoordeling of het belang van de staat aan de orde is, kan de aard van de gevraagde gegevens met zich brengen dat de verstrekking van de gegevens belangen raakt, die onder omstandigheden zo zwaarwegend kunnen zijn dat zij als belang van de staat moeten worden aangemerkt. Daarbij valt ook te denken aan bepaalde belangen die in de artikelen 10 en 11 van de Wob worden genoemd, zo lang deze belangen maar zijn terug te voeren op het belang van de staat.
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Herinnert u zich dat de regering van mening is dat «vertrouwelijkheid in onze staatsrechtelijke verhoudingen uitzondering behoort te zijn en openbaarheid regel. Het parlement dient zijn controlerende taken zoveel mogelijk in alle openheid te kunnen uitoefenen. Waar mogelijk worden inlichtingen dan ook openbaar (en ruimhartig) verstrekt»?3
Ja.
Heeft u zich aan het kabinetsbeleid gehouden door deze informatie op 2 december 2015 vertrouwelijk aan de Kamer te geven en niet openbaar aan de Kamer te geven en dan met name op de punten van de weggelakte teksten in het feitenrelaas en het feitenverslag?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u op 15 juni 2015 een brief met conclusies over het onderzoek aan de Kamer gestuurd heeft, waarin u vragen van de Kamer, waarop het antwoord ontlastend zou zijn voor professor Maat en vervelend voor u en anderen, wegliet, zoals het feit dat er al zeker 10 presentaties gehouden waren?4
In mijn brief van 15 juni (Kamerstuk 33 997 nr. 47) heb ik u geïnformeerd over de feiten en conclusies die de korpschef mij heeft aangeboden in zijn brief van 10 juni 2015. De conclusies van de korpschef zijn in mijn brief van 15 juni 2015 door mij onderschreven. In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni 2015) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Waarom koos u er op 2 december 2015 voor om de stukken ter vertrouwelijke inzage te leggen met als gevolg dat Kamerleden na inzage er niet meer over konden spreken in het openbaar?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer.
Hoe beoordeelt u nu het feit dat u de Kamer deze documenten vertrouwelijk gaf?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Bent u ervan op de hoogte dat het staand kabinetsbeleid is (door u bevestigd in antwoorden op eerdere vragen) dat vragen van de Kamer moeten leiden tot een ruimer antwoord dan de WOB en dat u in ieder geval in september het hele dossier aan de Kamer had moeten sturen op basis van artikel 68 van de Grondwet, dat als enige uitzonderingsgrond het belang van de staat heeft?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen en persoonlijke beleidsopvattingen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Herinnert u zich dat u een paar dagen later bij het WOB-verzoek alle getuigenverklaringen – tegen eerdere beloften in – volledig en 100% zwart gemaakt waren en dat ook het feitenrelaas en het feitenverslag voor de helft zwart gemaakt waren?5
Ik heb bij brief van 7 oktober 2015 toegezegd dat ik uw Kamer de geanonimiseerde versie van het feitenonderzoek zou doen toekomen. Het betrof hier dus de versie zoals de korpschef deze openbaar zou maken in reactie op de Wob-verzoeken die bij de politie waren ingediend. Aan die toezegging heb ik gevolg gegeven door u in mijn brief van 12 oktober 2015 (Kamerstuk 33 997, nr. 51) op de hoogte te stellen van de openbaarmaking van delen van het interne feitenonderzoek door de korpschef en u op de vindplaats van deze documenten te wijzen.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Deelt u de mening dat de WOB-uitzonderingsgronden veel te royaal gebruikt zijn om de stukken (en dan met name de getuigenverklaringen, het feitenrelaas en het feitenverslag) zwart te maken?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Is er enig overleg geweest tussen de politie en u/uw staf/uw departement over de wijze waarop de stukken onder de WOB stukken zwart gemaakt moesten worden? Wat was de uitkomst van het overleg en kunt u uw antwoord toelichten?
De politie is als eigenstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de afhandeling van het Wob-verzoek. Mijn ministerie heeft geen bemoeienis gehad met het toepassen van de Wob door de politie. Conform de toezegging in mijn brief van 7 oktober 2015 (naar aanleiding van regeling van werkzaamheden van 23 september jl.) heb ik u op 12 oktober 2015 geïnformeerd dat de politie diezelfde dag (12 oktober) informatie met betrekking tot het interne feitenonderzoek naar het handelen van professor Maat openbaar maakte. Ik heb uw Kamer vervolgens op de vindplaats van deze documenten op de website van de politie gewezen en tegelijkertijd is het fysieke Wob-dossier doorgeleid aan uw Kamer.
Bent u bereid om een onafhankelijke opinie te vragen over de excessieve mate waarin de zwarte viltstift is gehanteerd bij het WOB verzoek en deze met de Kamer te delen?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op het departement zal extra aandacht gegeven worden aan de behandeling van Wob-verzoeken. Bij de bespreking met uw Kamer van het rapport van de Commissie-Oosting kwam onder meer de vraag aan de orde of niet te vaak informatie wordt geweigerd op de grondslag dat sprake is van intern beraad en van persoonlijke beleidsopvattingen van degenen die bij dat intern beraad betrokken zijn. Ik heb hierin aanleiding gevonden om bij de behandeling van Wob-verzoeken op mijn departement de komende tijd een of meer externe deskundigen te betrekken, die de behandelaars van Wob-verzoeken met advies kunnen bijstaan. Hiermee verwacht ik ook de kwaliteit en transparantie van Wob-beslissingen die onder mijn verantwoordelijkheid worden genomen, te vergroten.
Dit punt wordt meegenomen in het Verbetertraject dat ik binnen mijn ministerie ben gestart en waarover in het jaarverslag 2016 aan uw Kamer zal worden gerapporteerd. Deze nieuwe werkwijze breng ik ook onder de aandacht bij de diensten en agentschappen die onder mijn verantwoordelijkheid ressorteren.
Kunt u aangeven welke belangen van de staat geschonden zijn nu deze documenten openbaar geworden zijn via de website van Mare?6
Het belang dat aan de orde is bij de openbaarmaking van de informatie is de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Kunt u aangeven welke andere problemen zijn ontstaan, nu deze documenten openbaar geworden zijn en die voorkomen hadden kunnen worden als de zwartgelakte stukken van de tekst niet openbaar geworden zouden zijn?
Openbaarmaking van de persoonlijke beleidsopvattingen houdt het risico in dat ambtenaren zich minder vrij zullen voelen om in alle openheid met elkaar en hun bewindspersoon te communiceren. Voor de politie was van belang dat openbaarmaking van verklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan en daardoor zou de informatieverstrekking aan mij kunnen worden belemmerd waardoor de mogelijkheid om de kamer te informeren en uitvoering te geven aan mijn ministeriële verantwoordelijkheid zou worden bemoeilijkt.
Ziet u dat de eerste zin die uit het feitenrelaas zwartgelakt is: «Op donderdag 23 april werd op last van de Minister van Veiligheid en Justitie de samenwerking met professor Maat beëindigd» en dat dat op grond van de WOB, artikel 10, lid 2, sub d/e/g of artikel 11, lid 1, gebeurd is, namelijk de uitzonderingen voor toezicht bestuursorganen, bescherming persoonlijke levenssfeer, onevenredige bevoordeling/benadeling en intern beraad?
Ja.
Deelt u de mening dat deze zin onder geen van deze uitzonderingsgronden kan vallen en gewoon openbaar gemaakt had moeten worden? Indien hij onder de WOB zwart gemaakt had mogen worden, op welke grond mocht dat dan volgens u?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Op welk tijdstip op 23 april 2015 (voor het debat, tijdens het plenaire debat over de MH17) heeft u persoonlijk het besluit om de samenwerking met professor Maat te beëindigen genomen? Op welke wijze heeft u dit besluit meegedeeld aan professor Maat?
Ik heb dat besluit niet genomen.
Kunt u aangeven hoe deze werkrelatie beëindigd is? Heeft u een ambtelijke instructie gegeven?
Van een instructie is geen sprake geweest.
Op basis van welke wet of regeling kunt u ingrijpen bij de personele bezetting van een lopend onafhankelijk onderzoek en persoonlijk besluiten dat werkzaamheden van professor Maat beëindigd zijn?
Op basis van artikel 31 van de Politiewet 2012 kan de Minister van Veiligheid en Justitie aan de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. Van een aanwijzing is geen sprake geweest.
Is het inhuren van externen bij de politie een taak van de Minister of is dit een gedelegeerde bevoegdheid? Indien de bevoegdheid gedelegeerd is, heeft u dan eerst de delegatie ingetrokken?
Nee, dit is geen taak van de Minister van Veiligheid en Justitie, maar een taak van de politie zelf. Op grond van artikel 26 van de Politiewet 2012 heeft de politie eigen rechtspersoonlijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat u wel persoonlijk het besluit neemt om de de samenwerking met professor Maat te beëindigen, maar dat u het onderzoek daarover zelf niet leest en zich slechts baseert op een samenvatting van korpschef Bouwman?
Ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Hoeveel versies van de brief van korpschef Bouwman over het resultaat van het feitenonderzoek zijn naar het ministerie/uw staf/u gestuurd? Kunt u elk van de versies openbaar maken?
De brief van korpschef Bouman is voorafgegaan door twee eerdere versies, op 9 en op 10 juni 2015. Deze versies worden bijgevoegd bij deze brief. Aan de hand van de eerste conceptversie zijn binnen mijn ministerie twee verduidelijkende vragen gesteld, dat heeft niet geleid tot een wijziging. In de conceptversie van 10 juni stond op pagina 3 de zinsnede: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden van de ramp met MH17. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd.» Deze zinsnede is na contact tussen politie en mijn ambtenaren vervangen door: «Het handelen van de heer Maat heeft een grote impact op de nabestaanden. Daarom heb ik de samenwerking met de heer Maat ten behoeve van dit identificatieproces beëindigd». De korpschef kon zich hier mee verenigen. De definitieve versie werd daarna door de korpschef aan mijn ministerie verstuurd.7
Welke informatie had u tot uw beschikking toen op uw last de samenwerking met professor Maat beëindigd werd? Kunt u deze vraag heel precies en uitputtend beantwoorden, inclusief de mails en notities die u gegeven zijn?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Is er wederhoor gepleegd met professor Maat, nadat het voornemen om de samenwerking met hem te beëindigen aan hem bekend gemaakt was en voordat de relatie beëindigd werd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Op 22 april 2015 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het hoofd van het LTFO en professor Maat. In dit gesprek is gesproken over de beslissing van de politie dat in afwachting van het onderzoek niet langer gebruik kon worden gemaakt van de diensten van professor Maat.
In het kader van het interne onderzoek is professor Maat gehoord. Het verslag daarvan is vervolgens aan hem voorgelegd ter instemming op 17 juni en door hem ondertekend.
Na het afronden van het interne onderzoek heeft de korpschef mij in zijn brief van 10 juni 2015 laten weten dat hij de samenwerking met professor Maat ten behoeve van dit identificatieproces had beëindigd.Professor Maat werd op de hoogte gesteld van het oordeel van de Algemeen Commandanten en van het besluit van de korpschef van 10 juni.
Op 17 juni 2015 is ook in een gesprek bij professor Maat thuis met de leiding van LTFO hem formeel meegedeeld dat het besluit van de politie inhoudt dat hij zijn bijdrage aan het identificatieproces MH17 niet verder kan continueren.
Op 4 september 2015 heeft de politiechef van de Landelijke Eenheid van de politie gesproken met professor Maat. In dit gesprek is ook aan de orde geweest dat de politie in voorkomende toekomstige gevallen alsnog graag gebruik zou willen maken van de kennis en expertise van professor Maat, waar professor Maat toe bereid was.
Waarom is van de zin uit het feitenrelaas «Het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen» geen spoor meer te vinden in de brief aan de Kamer over dat feitenrelaas van 15 juni?
Deze zin is wel opgenomen in mijn brief van 15 juni 2015 aan uw Kamer: «Anderzijds wijst het onderzoek uit dat het binnen het LTFO ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.»
Op basis van welk artikel in de WOB kon de volgende zin weggelakt worden: «Uit onderzoek is mij, rapporteur, gebleken dat er op intranet een «presentatie voor collega’s» staat. In deze presentatie staan geen foto’s die herleidbaar zijn naar slachtoffers. Op intranet is te zien dat het bericht op 9 april is gewijzigd.»?
Tegen de besluiten die de politie op de desbetreffende Wob-verzoeken heeft genomen, is inmiddels door twee verzoekers bezwaar gemaakt. Bij de politie is voor de behandeling van alle bezwaarschriften op basis van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een zogenoemde Adviescommissie ingesteld, die dus ook over deze bezwaarschriften zal adviseren. Deze onafhankelijke Adviescommissie bestaat uit drie niet aan de politie gelieerde deskundigen (een emeritus hoogleraar bestuursrecht, een advocaat en een voormalig hoofdredacteur van een landelijk dagblad) en zal een advies uitbrengen over de Wob-besluiten en dus ook over de vraag of de weigerings- c.q. uitzonderingsgronden van de Wob naar haar mening op de juiste manier zijn toegepast. Met de korpschef heb ik afgesproken dat deze mij het advies van de Adviescommissie én het naar aanleiding daarvan genomen besluit zal doen toekomen zodat ik uw Kamer hierover kan informeren.
Klopt het dat er dus een presentatie op intranet beschikbaar was voor alle collega’s in het LFTO en dat Maat gestraft werd omdat hij een presentatie hield, terwijl hij en collega’s en leidinggevenden al zeker 10 presentaties gehouden hadden?
De presentatie die op het politie intranet is geplaatst, is gemaakt in opdracht van het Hoofd Communicatie uit de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) en is goedgekeurd door de SGBO. Deze presentatie geeft een algemene indruk van alle politieprocessen rond de ramp met MH17 en laat zien hoe een en ander door politiemedewerkers zelf is ervaren. De presentatie was voor het LTFO bedoeld en politiecollega’s die betrokken waren bij de ramp met MH17. In deze algemene presentatie komen geen tot slachtoffers herleidbare objecten voor. De presentatie is als bijlage toegevoegd aan de brief.8
Op welk moment heeft u het feitenrelaas en het feitenverslag, dat u in oktober gelakt en in december ongelakt en vertrouwelijk naar de Kamer stuurde, zelf gelezen?
Op 2 december heb ik het complete dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment kan het dossier tot mijn kennis gerekend worden.
Op welk moment besefte u elke van de volgende feiten: dat er zeker 10 presentaties geweest waren; dat er een presentatie op het intraweb stond die gebruikt kon worden; dat het ontbreekt aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen; dat de commandanten van SGBO MH17 schreven dat: «De genomen maatregelen naar aanleiding van de RTL4-publicatie hebben plaats gevonden zonder goed inzicht in de feiten»?
Na overleg op mijn ministerie in de ochtend van 23 april met het LTFO, werd mij duidelijk dat meerdere presentaties waren gegeven. Ik heb uw Kamer meegedeeld dat ik het van groot belang vindt dat vakgenoten kennis kunnen delen, zij het binnen kaders.
In de brief van de korpschef (10 juni 2015) en mijn brief aan uw Kamer (15 juni) wordt gemeld dat er meerdere presentaties zijn gehouden. In de beantwoording van de Kamervragen van 21 september (Kamervragen 2015–2016, nr. 94, 21 september 2015) specificeerde ik de presentaties.
Op 10 juni wist ik ook van het ontbreken van duidelijke kaders.
Op 2 december 2015 heb ik het complete, ongelakte dossier doorgeleid naar uw Kamer. Vanaf dat moment wist ik ook van de presentatie op het intraweb van het LTFO.
Waarom heeft u, toen u de bovenstaande feiten kende, niet onmiddellijk uw brief van 15 juni 2015 aan de Kamer op eigen initiatief aangepast om bovenstaande feiten toe te voegen?
Gaandeweg het proces zijn de feiten uit het onderzoek nimmer gewijzigd. Kennis over het oordeel van de Algemeen Commandanten zou geen aanleiding hebben gegeven tot een andere beslissing, omdat het oordeel van de Algemeen Commandanten is meegewogen door de korpschef in zijn eindoordeel.
Kunt u, conform eerdere toezeggingen, de getuigenverklaringen openbaar maken (waarbij natuurlijk bepaalde persoonsgegevens zwartgelakt kunnen worden)? Zo nee, welk belang van de staat is dan gediend om dat niet te doen?
De belangen die aan de orde zijn bij de openbaarmaking van de informatie zijn de bescherming van de persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren. De documenten die het betreft zijn documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Deze documenten bevatten persoonlijke beleidsvattingen. Het is van belang dat ambtenaren vrijelijk van gedachten kunnen wisselen en in alle openhartigheid kunnen communiceren met hun Minister zonder er daarbij rekening mee te hoeven houden dat hun opvattingen en standpunten in de openbaarheid komen. Dit geldt ook voor de meningsvorming binnen de politie, bijvoorbeeld tussen de commandanten onderling en voor de adviezen van de commandanten aan de korpschef, maar ook voor de adviezen van de korpschef aan de Minister. Indien het risico bestaat dat de individuele opvattingen en standpunten van ambtenaren in de openbaarheid komen zullen ambtenaren zich minder vrij voelen in alle openheid onderling en met hun bewindspersoon van gedachten te wisselen.
Indien u zich wederom wenst te verschuilen achter de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, kunt u dan verklaringen van de gehoorden overleggen waarin ze stellen dat gedeeltelijk of gehele openbaarmaking niet wenselijk achten en dat geheimhouding is afgesproken?
De politie geeft aan dat in een intern onderzoek van de politie verklaringen standaard vertrouwelijk zijn. Interne onderzoeken bestaan in hoofdzaak uit verklaringen van collega’s die vertrouwelijkheid verwachten en krijgen. Juist door het vertrouwelijk behandelen van verklaringen is de verklaringsbereidheid van de collega’s tot op heden groot. Als verklaringen openbaar gemaakt worden, zal de terughoudendheid van getuigen bij de politie om te verklaren vergroot worden en zal daarmee de waarde van verklaringen afnemen. Daarmee bestaat een gerede kans dat rapporten van mindere kwaliteit worden.
Herinnert u zich de antwoorden op vraag 6 en 7 van 7 december 2015?7
Ja.
Klopt het dat professor Maat in het kader van de beantwoording van de vragen gevraagd is wat hij ervan vindt dat het gesprek geheim gehouden zou worden en dat hij per mail geantwoord heeft: «Ik heb er geen bezwaar tegen als u een korte samenvatting van het gesprek maakt en die aan de Kamer stuurt, nadat ik hem gezien en goedgekeurd heb.»?8
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Het betrof een gesprek waarvan geen verslag is gemaakt en waarbij door mij geen aantekeningen zijn bijgehouden.
Het klopt dat in een mailwisseling tussen professor Maat en een medewerker van mijn ministerie, nadat het gesprek tussen professor Maat en mijzelf had plaatsgevonden, professor Maat aangaf dat hij geen bezwaar had om alsnog een samenvatting van ons gesprek naar buiten te brengen. Na die betreffende mail van professor Maat heeft daaropvolgend op 6 oktober 2015 ook een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van mijn ministerie en professor Maat. In dat laatste telefoongesprek is de afspraak herbevestigd om van het gesprek niets naar buiten te brengen. Professor Maat heeft daar toen mee ingestemd.
Is een verslag over het gesprek geweigerd omdat u het niet wilde schrijven en verschaffen of omdat professor Maat dat niet wilde?
Op voorhand is per email afgesproken tussen mij en professor Maat dat wij beiden geen informatie naar buiten zouden brengen over het gesprek dat toen nog moest plaatsvinden. Dat hebben wij beiden ook na afloop van het gesprek herbevestigd.
Deelt u de mening dat u de antwoorden op bovenvermelde vragen 6 en 7 dus dient te herzien, aangezien professor Maat zelf duidelijk niet van mening is dat de inhoud van het gesprek vertrouwelijk moet blijven? Zijn er nog meer antwoorden op Kamervragen in het dossier-Maat die u wenst te herzien?
Nee.
Heeft de regering op bepaalde momenten invloed gehad door opdrachten te geven, hints en aanwijzingen te geven, verdragen of overeenkomsten te tekenen die de onderzoeken belemmeren of andere zaken te doen of laten, bij de onderzoeken naar de MH17? Zo ja, kunt u die dan een voor een toelichten en kunt u aangeven waarom dat noodzakelijk was en het onderzoek niet beschadigden?
Dat is mij niet bekend.
Heeft u op andere momenten druk uitgeoefend op andere justitiële onderzoeken? Zo ja, hoe en welke?
Nee, hiervan is geen sprake.
Heeft u de Kamer in uw ogen volledig, juist en tijdig geïnformeerd in de zaak, waarin professor Maat lijdend voorwerp van uw handelen geworden is?
Om enerzijds tegemoet te komen aan het informatieverzoek van uw Kamer en te voldoen aan mijn verplichting om uw Kamer volledig te informeren, en anderzijds recht te doen aan de zwaarwegende belangen die zich naar het oordeel van de politie tegen gehele openbaarmaking van het dossier aan een ieder verzetten, is het dossier, waaronder de getuigenverklaringen, vanaf 2 december 2015 ter vertrouwelijke inzage gelegd in uw Kamer. Voor de politie is hierbij in het bijzonder van belang geweest dat openbaarmaking van ondersteunende getuigenverklaringen de verklarings- en meldingsbereidheid van medewerkers voor toekomstige interne onderzoeken op het spel zet. Daarmee komt de waarheidsvinding onder druk te staan.
Gelet op de mogelijkheid om de Kamer vertrouwelijk te informeren, had ik reeds op 12 oktober niet alleen de vindplaats van het Wob-besluit (op de website van de politie) en het fysieke exemplaar van het Wob-dossier aan uw Kamer moeten toesturen. Ik had toen ook de ongelakte documenten moeten opvragen, deze zelfstandig moeten beoordelen en de ongelakte documenten vervolgens ter vertrouwelijke inzage in uw Kamer moeten leggen.
Professor Maat heeft inmiddels het gelakte deel van het interne memo van de Algemeen Commandanten met als onderwerp «Relaas naar aanleiding van het feitenonderzoek professor Maat» overgeschreven en via de Mare gepubliceerd. Datzelfde geldt voor het «Rapport van relaas» van 4 juni 2015 afkomstig van de afdeling Veiligheid Integriteit en Klachten van de eenheid Den Haag van de politie. Ten behoeve van het nog te voeren debat met uw Kamer wordt dit interne memo van de Algemeen Commandanten, dat door de publicatie feitelijk openbaar is geworden, daarom bij wijze van uitzondering alsnog bij de brief aan uw Kamer als bijlage toegevoegd. Ook de delen uit het «Rapport van relaas» die professor Maat via Mare publiceerde, zijn om die reden als bijlage toegevoegd. Enkele elementen uit het «Rapport van relaas», zoals een verkorte weergave van de vertrouwelijke rapportages met de getuigenverklaringen, schreef professor Maat niet over en zijn gelakt.
Vindt u het, met de kennis die u nu heeft, een wijs besluit van u zelf om de werkrelatie met professor Maat op 23 april 2015 te beëindigen? Zo nee, welke feiten hebben u van inzicht doen veranderen en bent u bereid excuses aan te bieden aan professor Maat?
Van een instructie of last is geen sprake geweest, ik heb dat besluit niet genomen. Omdat er sprake was van een samenwerkingsrelatie tussen de politie en professor Maat heeft de politie na 22 april 2015 een onderzoek opgestart naar het optreden van professor Maat. De korpschef heeft op basis van de uitkomsten van het onderzoek vanuit zijn eindverantwoordelijkheid conclusies getrokken. Ik heb de conclusies van de korpschef onderschreven.
Ik heb inmiddels met professor Maat gesproken en hem mijn excuses aangeboden voor het feit dat ik mij in die eerste reactie op 22 april teveel door de emotie heb laten leiden.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk, compleet en zo spoedig mogelijk beantwoorden, zo mogelijk binnen een week? Indien u meer tijd nodig heeft, wilt u dan aan de Kamer meedelen wanneer een antwoord verwacht mag worden?
Ja.
Een journalist die maandenlang is gevolgd door de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Journalist maandenlang gevolgd door de recherche»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dwangmiddelen en bijzondere opsporingsmethoden tegen journalisten uitsluitend ingezet mogen worden bij zwaarwegende belangen? Zo ja, waarom is dit hier toch gebeurd?
In de vraagstelling wordt mogelijk gedoeld op de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten (2012A003). Deze Aanwijzing vindt slechts toepassing in die gevallen waarin een journalist in het strafproces wordt betrokken uit hoofde van zijn journalistieke werkzaamheden. Daarvan was in deze zaak geen sprake. Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het er alle schijn van heeft dat genoemd rechercheonderzoek toch samenhangt met het werk van deze journalist? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie doet in beginsel uitsluitend aan direct betrokkenen mededeling over individuele strafzaken. In de genoemde zaak heeft betrokkene er echter voor gekozen om een mededeling van het Openbaar Ministerie aan zijn advocaat, met de pers te delen. Om die reden heeft het Openbaar Ministerie in een persbericht van 6 januari 2016 bevestigd dat de verdenking en de daarmee samenhangende inzet van een bijzondere opsporingsbevoegdheid, zag op de betrokkene als privépersoon en geen betrekking had op zijn werkzaamheden als journalist.
Het Openbaar Ministerie doet verder geen mededeling over de aard van de strafbare feiten waarop de verdenking zag. Gelet op het voorgaande is de eerder genoemde Aanwijzing in onderhavig geval dan ook niet in het geding geweest.
Kunt u uitsluiten dat het onderzoek van de recherche en de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen hierbij niets te maken hebben met het onderzoek van deze journalist naar vrouwenhandel, prostitutie en kindermisbruik?
Zie antwoord vraag 3.
Propaganda tegen mensenrechtenverdedigers in Israël |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de ultranationalistische groepering Im Tirzu een video op internet heeft geplaatst, waarin vier Israëlische mensenrechtenverdedigers en hun organisaties worden geportretteerd als «buitenlandse agenten» die Palestijnse terreuraanslagen faciliteren?1
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat Nederland in die video wordt beschuldigd van het runnen van een «agent» in Israël, waarmee gedoeld wordt op de directeur van The Public Committee Against Torture in Israel, een Israëlische mensenrechtenorganisatie die subsidie van Nederland ontvangt?
In de video worden Nederland, Duitsland, Noorwegen en de Europese Unie ervan beschuldigd «agenten» te hebben «geplant» in Israël. Dit zijn vertegenwoordigers van de Israëlische mensenrechtenorganisaties The Public Committee Against Torture in Israel, Breaking the Silence, HaMoked – Center for the Defense of the Individual en B’tselem. In de video wordt alleen verwezen naar Nederlandse steun voor The Public Committee Against Torture in Israel, hoewel alle vier de organisaties momenteel steun van Nederland ontvangen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging in de video en de manier waarop mensenrechtenverdedigers worden geportretteerd?
De beschuldiging aan het adres van deze vier mensenrechtenverdedigers is een ernstige zaak, die fundamentele rechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging en vergadering onder druk zet. De beschuldiging veroorzaakt niet alleen risico’s voor de veiligheid van deze specifieke personen maar ook voor het speelveld van NGO’s en de atmosfeer ten aanzien van het onderwerp mensenrechten in het publieke debat in Israël.
Is er door Nederland of namens Nederland publiekelijk of via diplomatieke kanalen gereageerd op de video?
In Israël heeft de video tot veel, zeer gemengde, reacties geleid en aanleiding gegeven tot een stevig debat over de maatschappelijke rol van Israëlische mensenrechtenorganisaties en andere NGO’s van diverse signatuur, alsmede over de mate waarin NGO’s en andere instellingen waaronder politieke partijen worden gefinancierd door buitenlandse overheden of particulieren en over de transparantie waarmee dergelijke financiering geschiedt. De vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft de Europese zorgen overgedragen aan de Israëlische autoriteiten over de video van Im Tirzu en de bewegingsruimte van NGO’s. Ik heb tijdens mijn bezoek aan Israël in juli jl. het belang benadrukt van het werk van mensenrechtenorganisaties voor een vrije en diverse samenleving. Nederland blijft deze boodschap uitdragen richting de Israëlische autoriteiten.
Heeft de Likoedpartij, wiens wetsontwerp in de video wordt gepropageerd, zich gedistantieerd van de video of de beweging Im Tirzu?
Het wetsvoorstel dat in de video wordt gepropageerd is een voorstel van Yoav Kisch, Knessetlid voor de Likoedpartij. Kisch heeft afstand genomen van de video en de «agressieve manier van op de persoon spelen» in deze campagne bekritiseerd.
Heeft de Israëlische regering publiekelijk gereageerd op de video van Im Tirzu en de beschuldigingen aan het adres van Nederland en andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, wilt u er bij de Israëlische autoriteiten op aandringen de beschuldigingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de tegenwerking die mensenrechtenorganisaties in Israël ondervinden op een hetze begint te lijken, die de persoonlijke veiligheid van medewerkers van deze organisaties in gevaar brengt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de Israëlische autoriteiten moeten waarborgen dat mensenrechtenverdedigers ongehinderd en veilig hun werk kunnen blijven doen? Bent u bereid de Israëlische autoriteiten met klem te vragen dat te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen bij verrekening pensioen na echtscheiding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in tienduizenden gevallen ex-partners te veel of juist te weinig pensioen krijgen van de ander?1
Het artikel in het AD haalt met name aan dat berekening van pensioenaanspraken ten behoeve van personen die voor inwerkingtreding van de Wet pensioenverevening bij scheiding (WVPS) zijn gescheiden, dus voor 1 mei 1995, onevenredig uit kan pakken. Voor deze oude scheidingssituaties gelden niet de regels van de WVPS. Wel kan voor de pensioenverrekening een beroep worden gedaan op de verdeelsleutel die in het arrest Boon/Van Loon van de Hoge Raad van 27 november 1981 (NJ 1982, 503) is aangereikt (zie antwoord vraag 2).
Bent u er mee bekend dat partners elkaar aan moeten spreken op verrekening van pensioenen, waarbij er tot mei 1995 geen wetgeving was met betrekking tot de verrekening van pensioenen bij scheiding en dat dit nog steeds de nodige problemen oplevert? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Op grond van de op 1 mei 1995 inwerkinggetreden WVPS wordt het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap is opgebouwd, onafhankelijk van het huwelijksvermogensregime bij helfte verdeeld, tenzij de toepasselijkheid van de wet is uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of echtscheidingsconvenant. Het nabestaandenpensioen blijft buiten de verdeling. Hiervoor geeft de Pensioenwet regels.
Wanneer binnen twee jaar na het tijdstip van scheiding door een van beide ex-partners mededeling is gedaan aan de pensioenuitvoerder door middel van een daarvoor vastgesteld formulier, ontstaat een recht op uitbetaling van het tijdens de huwelijkse periode opgebouwde ouderdomspensioen jegens de pensioenuitvoerder. Bij gebreke van een tijdige mededeling blijft het recht op verevening bestaan jegens de andere ex-partner. Deze moet hier dan door de vereveningsgerechtigde op worden aangesproken.
Voor scheidingen voor 1 mei 1995 geldt op grond van de hierboven genoemde rechtspraak dat bij een huwelijk in gemeenschap van goederen het zowel voor als tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen wordt verdeeld, evenals het nabestaandenpensioen. Deze pensioenrechten vallen in de huwelijksgoederengemeenschap. Er dient een verrekening van de contante waarde van het voor het huwelijk tot het moment van scheiding opgebouwde ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen plaats te vinden. Op welke wijze en tot welke bedragen waardeverrekening dient plaats te vinden wordt volgens de Hoge Raad beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Wanneer ten tijde van de scheiding geen waardeverrekening van pensioenrechten heeft plaatsgevonden en een ex-partner meent nog wel aanspraak te hebben op een deel van het pensioen, dan zal deze de andere ex-partner moeten aanspreken (evenals dit het geval is bij het niet tijdig insturen van het formulier op grond van de WVPS). Wanneer verrekening aan de orde is, zal dit aan de hand van de door de rechtspraak geformuleerde regels dienen te geschieden.
In de praktijk is gebleken dat waardeverrekening op basis van deze regels niet eenvoudig is. Het Boon/Van Loon-arrest maakte het wenselijk het onderwerp pensioendelen bij scheiding wettelijk te regelen. Met de bovengenoemde WVPS is beoogd de pensioenverdeling overeenkomstig het Boon/Van Loon-arrest te verwezenlijken, de uitvoerbaarheid daarvan te vergroten en de rechtspraktijk te ontlasten.
Klopt het dat zeker vanaf 2009 pensioenfondsen en verzekeraars de aanspraken «verkeerd» berekenen, omdat ze conform de wet- en regelgeving met de kostprijs rekenen die gold toen de scheiding plaats had? Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Voor scheidingen die voor inwerkingtreding van de WVPS hebben plaatsgevonden, waarbij pas vele jaren later een verzoek wordt gedaan voor het vaststellen van de waarde van het pensioen, is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag op welke grondslagen een berekening moet worden vastgesteld (op datum scheiding of op datum van verzoek berekening). Hiervoor gelden geen wettelijke voorschriften. Dit pensioen zal conform het arrest van de Hoge Raad moeten worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid.
Klopt het dat als gevolg van die verrekening mensen soms zelfs meer dan 100% van hun pensioen moeten afdragen aan de ex-partner? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Dergelijke verrekeningsbedragen zijn mij niet bekend. De verrekening van het pensioen (ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen) bij scheidingen voor 1 mei 1995 maakt deel uit van de boedelscheiding. Dit pensioen zal, zoals hiervoor aangegeven, volgens rechtspraak worden verdeeld naar redelijkheid en billijkheid. Als ex-partners er onderling niet uitkomen, kan een beroep op de rechter worden gedaan.
Bent u bereid om deze problemen op te lossen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de WVPS in het leven geroepen om de verdeling van pensioen beter uitvoerbaar te maken. Deze wet heeft geen terugwerkende kracht en ziet niet op scheidingen die voor de inwerkingtreding op 1 mei 1995 hebben plaatsgevonden. Deze scheidingen worden beheerst door de jurisprudentiële regeling van redelijkheid en billijkheid (zie ook Kamerstukken II 1990/91, 21 893, nr. 3, blz. 33). Daarmee is het kader voor pensioenverrekening gegeven. Door het alsnog treffen van aanvullende maatregelen zou bovendien rechtsongelijkheid kunnen ontstaan tussen ex-partners die deze verdeling reeds hebben gemaakt en ex-partners die deze nog willen maken. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is vermeld, zal, in de situatie dat ex-partners zelf niet tot verrekening kunnen komen, de rechter een oordeel kunnen worden gevraagd.
Nieuwe Russische wet waarmee het Europees Hof voor de Rechten van de Mens terzijde kan worden geschoven |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Met nieuwe wet kan Poetin vonnis mensenrechten naast zich neerleggen»?1
De ontwikkeling beschreven in het artikel is een zeer zorgelijke. Alle lidstaten van de Raad van Europa zijn verplicht tot het ten uitvoer leggen van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De interpretatie en uitvoering van nationale wetten, waaronder de Grondwet, mogen niet leiden tot een situatie waarin de lidstaten, waaronder de Russische Federatie, geen gehoor geven aan deze uitspraken.
Hoe beoordeelt u het dat Rusland een nieuwe wet heeft waardoor het Russische Constitutioneel Hof de mogelijkheid heeft om vonnissen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naast zich neer te leggen?
De Russische Federatie is partij bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en is derhalve verplicht om uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten uitvoer te leggen. De aangenomen wetgeving geeft het Constitutionele Hof van de Russische Federatie de mogelijkheid om te bepalen of uitspraken van interstatelijke organen aangaande klachten tegen de Russische Federatie op het gebied van mensenrechten en vrijheden in tegenspraak zijn met de Russische Grondwet. Het Constitutionele Hof kan de uitspraak vervolgens «onuitvoerbaar» verklaren, waarna de Russische autoriteiten tenuitvoerlegging van de uitspraak kunnen weigeren.
Kunt u toelichten in welke gevallen het mogelijk zou kunnen zijn dat Rusland vonnissen van het EHRM naast zich neerlegt?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u nagaan of deze nieuwe wet enkel te maken heeft met de zaak-Chodorkovski, of denkt u dat er in de toekomst vaker een beroep zal worden gedaan op deze nieuwe wet?
De omstandigheden die tot deze nieuwe wet hebben geleid zijn niet met zekerheid vast te stellen. Ik kan evenmin voorspellen in hoeverre deze wet invloed zal hebben op de manier waarop de Russische Federatie omgaat met uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Bent u bereid uw ongenoegen over deze nieuwe wet, die het mogelijk maakt om vonnissen van het EHRM te negeren, kenbaar te maken bij uw Russische ambtsgenoot. Zo nee, waarom niet?
Nederland spreekt zich in het Comité van Ministers regelmatig uit tegen het niet-uitvoeren van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door lidstaten van de Raad van Europa, waaronder de Russische Federatie.
De Russische Federatie wordt binnen de kaders van de Raad van Europa, onder meer door Secretaris-Generaal Jagland en binnen het Comité van Ministers, aangesproken op deze nieuwe wet. Het kabinet steunt dit expliciet. Een statenklacht ingevolge artikel 33 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ziet op mensenrechtenschendingen als zodanig, niet op het weigeren van de tenuitvoerlegging van uitspraken. Toezicht op de tenuitvoerlegging is belegd bij het Comité van Ministers.
Bent u bereid in Europees verband het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet namens de EU?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om in de Raad van Europa het initiatief te nemen tot een scherpe veroordeling van deze nieuwe wet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om onder artikel 33 van het EVRM een statenklacht tegen Rusland bij het Hof aanhangig te maken op basis van niet-nakoming van de bepalingen van het Verdrag en de Protocollen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat rechtsbijstand aan slachtoffers van misdrijven in gevaar komt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rechtsbijstand in feite dwangarbeid»?1
Ja.
Klopt het dat mensen die slachtoffer zijn van een misdrijf en die zelf geen advocaat kunnen betalen de dupe dreigen te worden omdat de Raad voor Rechtsbijstand «hun raadslieden financieel afknijpt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. De kwaliteit van de rechtshulp die advocaten aan slachtoffers van een misdrijf verlenen staat los van de hoogte van de vergoeding die zij daarvoor ontvangen, maar houdt verband met de kwaliteitseisen die aan de slachtofferadvocatuur worden gesteld. Juist daar zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet, onder andere door de invoering van inschrijvingsvoorwaarden voor slachtofferadvocaten op 1 juli 2014. Deze inschrijvingsvoorwaarden houden onder meer in dat een advocaat die een slachtoffer wil bijstaan kennis moet hebben van bepaalde rechtsgebieden en daarvoor cursussen moet volgen.
Slachtoffers van ernstige misdrijven komen op basis van artikel 44, lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. Slachtofferhulp Nederland wijst slachtoffers van ernstige misdrijven standaard op deze mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand. Bij doorverwijzing wordt gebruik gemaakt van een lijst van advocaten die voldoen aan de inschrijvings-voorwaarden. Advocaten die via deze weg slachtoffers bijstaan, komen, indien zij een toevoeging aanvragen voor voeging als benadeelde partij in het strafproces, in aanmerking voor de hogere puntenvergoeding die zij zouden hebben gekregen indien voor het verhalen van de schade de civielrechtelijke weg zou zijn gekozen.
Waarom wijst de Raad voor Rechtsbijstand een verzoek voor meer uren vaak af?
Uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand blijkt dat het aantal aanvragen van extra uren in slachtofferzaken – en daarmee ook het aantal afwijzingen daarvan – betrekkelijk klein is. Het aantal aanvragen van extra uren in slachtofferzaken bedroeg 83 in 2014 en 100 in 2015.Van deze aanvragen zijn er respectievelijk 25 en 50 afgewezen. De afwijzing is een besluit dat in bezwaar en beroep kan worden getoetst. De motivering voor de afwijzingen kan als volgt worden uitgesplitst, in circa 80% van de aanvragen die zijn afgewezen hebben de medewerkers van de raad de afwijzing in het gegevenssysteem gemotiveerd met feiten en omstandigheden uit de desbetreffende casus. In ongeveer 15% van de gevallen is het ontbreken van juridische of feitelijke complexiteit als afwijsgrond geregistreerd. De overige 5% bestaat uit afwijzingen om diverse redenen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat raadslieden, ondanks het feit dat zij er geen vergoeding voor krijgen, wel verplicht zijn bijstand te blijven verlenen en daardoor dit soort toevoegingszaken gaan vermijden? Zo nee, waarom niet?
De veronderstelling dat advocaten geen vergoeding krijgen voor hun werkzaamheden is niet juist. Advocaten ontvangen een forfaitaire vergoeding die is gebaseerd op het aantal punten dat aan een zaak is toegekend. Dit systeem is gebaseerd op uitmiddeling, waarin is verdisconteerd dat de advocaat de ene keer meer en de andere keer minder dan het gemiddelde aantal uren aan een zaak besteedt. Indien de raad voor rechtsbijstand de aanvraag van een vergoeding voor extra uren afwijst, is het gevolg hiervan dat de forfaitaire vergoeding ook ziet op de werkzaamheden waarvoor de extra uren waren aangevraagd. Overigens blijkt uit cijfers van de raad voor rechtsbijstand dat het aantal advocaten dat zich voor slachtofferzaken heeft ingeschreven, is toegenomen van 381 op 1 januari 2015 tot 451 op 1 januari 2016.
Deelt u de mening dat juist slachtoffers goed vertegenwoordigd dienen te worden omdat zij daar recht op hebben en ter voorkoming van secundaire victimisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat slachtofferadvocaten gewoon de vergoeding ontvangen waar zij recht op hebben, zodat zij dit soort zaken niet gaan mijden?
Het staat buiten kijf dat slachtoffers van ernstige misdrijven toegang moeten hebben tot goede rechtshulp. Voor die rechtshulp kunnen zij bij lichtere zaken terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers van zwaardere misdrijven hebben, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, recht op kosteloze rechtsbijstand op grond van artikel 44, lid 4 van de Wrb. Zij kunnen daarvoor terecht bij advocaten die sinds de introductie van inschrijvingsvoorwaarden voor slachtofferadvocaten per 1 juli 2014 moeten voldoen aan een aantal kwaliteitseisen. Daarmee is voor slachtoffers een samenhangend pakket van kwalitatief goede juridische ondersteuning vóór, tijdens en na het strafproces gecreëerd.
In haar onlangs verschenen eindrapportage doet de Commissie-Wolfsen de aanbeveling de forfaitaire puntentoekenning te herijken, ook ten aanzien van de grens voor extra uren. Op deze aanbeveling zal in de kabinetsreactie op de eindrapportage van de Commissie-Wolfsen die in het voorjaar van 2016 verschijnt nader worden ingegaan. Het ligt voor de hand dat, indien tot herijking van de forfaitaire puntvergoedingen wordt besloten, daarbij ook wordt gekeken naar de ontwikkeling in het takenpakket van de slachtofferadvocaat sinds de inwerkingtreding van een aantal wetten gericht op de positie van het slachtoffer, zoals de Wet Versterking Positie Slachtoffers per 1 januari 2011.
De winstuitkering aan deurwaarders |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de winstuitkering aan deurwaarderskantoren door het eigen automatiseringsbedrijf Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG)?1
Ja.
Bent u bekend met de constructie die de automatiseringsdochter van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG), de SNG, hanteerde door eerst teveel kosten in rekening te laten brengen bij de klanten van de gerechtsdeurwaarders en vervolgens het teveel aan betaalde kosten te restitueren? Zo ja, wat heeft u gedaan toen u hiervan op de hoogte was? Zo nee, wat vindt u van deze constructie?
Ja, ik heb mij hierover laten informeren door de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG). Ik acht deze werkwijze niet correct. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is, zowel in antwoord op eerdere Kamervragen2 als in zijn brief van 8 juli 20153 aan uw Kamer, reeds uitvoerig op deze kwestie ingegaan. Deze werkwijze is op initiatief van de KBvG vanaf het jaar 2012 terecht aangepast. De Staatssecretaris heeft in vorenbedoelde antwoorden op Kamervragen een uiteenzetting gegeven over de financiële aspecten van de nieuwe gedragslijn. Ik heb expliciet geïnformeerd hoe lang deze werkwijze heeft bestaan, wat de KBvG hiertegen heeft ondernomen en in hoeverre deze problematiek zich nog steeds kan voordoen. De KBvG heeft mij hierover als volgt bericht.
Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) is een aan de KBvG gelieerde non-profit organisatie die beveiligde elektronische communicatie en informatie-uitwisseling initieert en faciliteert. De informatie-uitwisselingen zijn in de wet geregeld. SNG faciliteert de informatie-uitwisseling tussen voornamelijk gerechtsdeurwaarders en gemeenten en waterschappen enerzijds en onder meer de basisregistratie personen (BRP), UWV Polis, RDW, Belastingdienst, werkgevers en uitzendorganisaties anderzijds.
SNG brengt voor ieder bericht dat door de gerechtsdeurwaarder (en overige deelnemers) wordt opgevraagd een berichtprijs in rekening. Vóór 1 januari 2012 werd een voorschot in rekening gebracht en werd, na afloop van het kalenderjaar, de definitieve kostprijs per bericht berekend. Dit kon resulteren in een terugstorting aan de klanten van SNG van eventueel teveel betaalde gelden.
Nadat de KBvG in 2012 hierover het gesprek met de SNG is aangegaan brengt de SNG de daadwerkelijke kostprijzen per bericht in rekening aan de gerechtsdeurwaarder.
Daarnaast zijn de statuten van de SNG na 2012 zodanig aangepast dat de SNG in het vervolg zijn begroting moet laten goedkeuren door de KBvG. De KBvG waarborgt op deze wijze dat de door de SNG ingeschatte bevragingen die op de begroting voorkomen, realistisch zijn en niet leiden tot een onterechte groei van het eigen vermogen.
Is het waar dat alle gerechtsdeurwaarders deze restitutie, tegen de regels in, in eigen zak hebben gestoken? Is het waar dat deze constructie alleen in de periode tussen 2007 en 2012 is gehanteerd? Zo nee, wat is niet waar en hoe zit het dan wel?
Zoals hiervoor uiteengezet, zijn de prijzen van berichten tot en met het jaar 2011 op basis van een begroting vooraf betaald door de gerechtsdeurwaarders aan de SNG. Hetgeen na vaststelling van de definitieve berichtprijs teveel betaald bleek te zijn, is terugbetaald aan de gerechtsdeurwaarders en de overige aangeslotenen bij de SNG. Jaarlijks werd op deze wijze in die periode gemiddeld circa 500 euro per gerechtsdeurwaarder terugbetaald.
Indien met « klanten» de opdrachtgevers worden bedoeld: tussen opdrachtgever en gerechtsdeurwaarder bestaat contractsvrijheid en het staat een gerechtsdeurwaarder dan ook vrij om in die zakelijke handelsrelatie een opslag op de gemiddelde kosten door te berekenen.
De kosten van een ambtshandeling – waaronder bijvoorbeeld een bevraging bij een basisregistratie – worden in rekening gebracht bij de debiteur tegen wie de ambtshandeling zich richt. Of sprake is geweest van destijds teveel betaalde kosten zou per ambtshandeling bezien moeten worden. Bovendien zou per ambtshandeling eerst gekeken moeten worden of een debiteur daadwerkelijk alle kosten van ambtshandelingen voldaan heeft. Dit is een praktisch onuitvoerbare historische exercitie, nu het gaat om circa 3 miljoen ambtshandelingen op jaarbasis.
Van belang is dat het hier een zeer gering gedeelte van het bevragingsbedrag per geval betreft, nu het een jaarlijkse restitutie van gemiddeld 500 euro per gerechtsdeurwaarder betreft, afgezet tegen een groot aantal ambtshandelingen. Vooral is van belang dat op basis van de informatie van de KBvG vastgesteld kan worden dat deze werkwijze sinds 2012 tot het verleden behoort.
Deelt u de mening dat de gerechtsdeurwaarders deze teveel betaalde kosten hadden moeten teruggeven aan hun klanten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de klanten, in principe, een vordering hebben op de gerechtsdeurwaarders en derhalve deze teveel betaalde kosten terug kunnen vorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de SNG nog steeds te hoge tarieven in rekening brengt? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, wat is er anders geworden sinds 2012?
Nee, de bedoelde werkwijze is op initiatief van de KBvG vanaf het jaar 2012 aangepast. Zoals gezegd heeft de Staatssecretaris in zijn antwoord op eerdere Kamervragen van 29 juni 20154 een nadere uiteenzetting gegeven ten aanzien van de financiële aspecten van de nieuwe gedragslijn. De tarieven van de verschotten in relatie tot de tarieven van de ambtshandelingen zullen overigens worden betrokken in het onderzoek van het WODC dat onlangs van start is gegaan.
Het verzoek om OVSE/ODIHR-waarnemers te laten observeren bij het aanstaande referendum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de OVSE/ODIHR (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa / Office for Democratic Institutions and Human Rights) op een verzoek om waarnemers te sturen?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er gevraagd is om OVSE/ODIHR-waarnemers toe te laten bij het aanstaande referendum over de associatieovereenkomst tussen de EU en Oekraïne?
Bij parlementsverkiezingen is het gebruikelijk dat Nederland OVSE/ODIHR waarnemers uitnodigt om bij de verkiezingen aanwezig te zijn. Het raadgevend referendum over het associatieakkoord met Oekraine op 6 april 2016, is de eerste keer dat een referendum in Nederland wordt gehouden onder de Wet op het raadgevend referendum (Wrr). In de Wrr is artikel J39 van de Kieswet niet van toepassing verklaard. In artikel J39 wordt een bevoegdheid verleend aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor het uitnodigen van waarnemers bij verkiezingen, ter uitvoering van een verdrag of een internationale afspraak. Een referendum is echter geen verkiezing. Om die reden is in de Wrr geen regeling voor waarnemers opgenomen. In de memorie van toelichting op de Wrr wordt gesteld dat er geen behoefte was aan een regeling voor waarnemers. De Wrr bevat echter geen verbod op de aanwezigheid van waarnemers, zodat, ondanks het ontbreken van een regeling daartoe, waarnemers aanwezig kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen, mits met instemming van de burgemeester en de voorzitter van het stembureau.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het de eerste keer is dat er gebruik wordt gemaakt van de Wet raadgevend referendum 2015 en verschillende gemeenten hebben aangegeven dat zij – in verband met de kosten – minder stemlokalen open gaan stellen, de aanwezigheid van OVSE/ODIHR-waarnemers van meerwaarde is? Zo neen, waarom niet?
Ik zie geen verband tussen de aanwezigheid van waarnemers en het aantal stemlokalen. Transparantie van de procedure is altijd het uitgangspunt bij zowel verkiezingen als referenda. Het aantal beschikbare stemlokalen doet daaraan niets af.
Bent u, daar het een voorwaarde is dat er een verzoek gedaan wordt door de regering van een OVSE-lidstaat, bereid een formele uitnodiging te versturen om de OVSE/ODIHR dit referendum te laten observeren?
Hoewel de Wrr daartoe niet verplicht, zal het kabinet OVSE/ODIHR uitnodigen bij het aankomende referendum waarnemers te zenden om aanwezig te kunnen zijn bij het uitbrengen van de stemmen. Zoals u bekend uit het antwoord van ODIHR aan GeenPeil, zal ODIHR als autonome instelling evenwel zelf bepalen of het daadwerkelijk tot waarneming kan en zal komen en op welke wijze de waarneming wordt vormgegeven.
Het rapport ‘Racisme, antisemitisme en extreemrechts geweld in Nederland’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stijging racistische incidenten» en de Vierde rapportage racisme, antisemitisme, en extreemrechts geweld in Nederland. Incidenten, aangiftes, verdachten en afhandeling in 2014»?1
Ja.
Hoe komt het dat er sprake is van een zeer grote stijging van het aantal meldingen van racistische incidenten? In hoeverre is er sprake van een betere registratie door de politie en in hoeverre is er daadwerkelijk sprake van een toename van racisme?
Het kabinet spant zich in om racisme te voorkomen en te bestrijden. In het nieuwe interdepartementale actieprogramma tegen discriminatie krijgt dit verder vorm.
Met mijn brief van 16 november 20152, heb ik de Kamer geïnformeerd over de «Discriminatiecijfers politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014» waarin de discriminatiecijfers van het Openbaar Ministerie (OM) zijn opgenomen.
De politie werkt doorlopend aan een verbetering van de registratie van discriminatie, mede ingegeven door nieuwe internationale en nationale afspraken en inzichten. De verbeteringen hebben voor de Discriminatiecijfers politie 2014 geleid tot een nieuwe methodiek van dataverzameling. Een toelichting hierop is gegeven in de hierboven genoemde brief.
Keerzijde hiervan is echter dat door de nieuwe landelijke werkwijze een vergelijking met de cijfers van de voorgaande jaren veelal niet meer kan worden gemaakt. Ik verwacht dat wanneer de komende jaren aan de hand van deze nieuwe landelijke eenduidige werkwijze wordt gerapporteerd, een vergelijking wel mogelijk zal zijn.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de berichten gaan over het aantal door de politie geregistreerde racistische incidenten. De toename van het aantal door de politie geregistreerde incidenten kan, naast een toename van het aantal daadwerkelijke incidenten, ook afhangen van andere factoren zoals de maatschappelijke aandacht voor racisme en een verandering in de meldingsbereidheid. Ten aanzien van dit laatste is van belang dat het kabinet de laatste jaren heeft benadrukt dat het belangrijk is dat mensen die discriminatie en racisme ervaren dit ook melden. Alleen op deze manier kunnen degenen die zich schuldig maken aan discriminatie ter verantwoording worden geroepen en als de discriminatie is bewezen, worden aangepakt. Bovendien bieden meldingen van discriminatie inzicht in de aard en omvang van het probleem.
Er zijn door de politie over 2014 in totaal 5.721 discriminatoire incidenten geïdentificeerd. De discriminatiegrond ras (2.987) komt het meeste voor. De politie registreerde daarnaast 358 incidenten met een antisemitische grondslag en 279 incidenten met godsdienst als grondslag. Ten aanzien van het aantal gericht antisemitische incidenten (van 61 in 2013 naar 76 in 2014) en moslimdiscriminatie (van 150 in 2013 naar 206 in 2014) is een stijging waarneembaar. Op deze gronden is een vergelijking met voorgaande jaren wel mogelijk vanwege de beschikbaarheid van eerdere rapporten, waarbij ten opzichte van onderhavig rapport een vrijwel identieke methode is gehanteerd.
Uit de OM-cijfers in «Cijfers in Beeld» blijkt dat er sinds 2009 sprake is van een daling van het aantal ingestroomde discriminatiefeiten; in 2014 is er echter weer een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2013 te zien. Desondanks is het aantal ingestroomde feiten nog altijd lager dan in de jaren voor 2009. Het is op dit moment nog onduidelijk wat de oorzaak is van de lagere aantallen ingestroomde feiten in 2013 en de jaren daaraan voorafgaand. Hier wordt door het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) OM onderzoek naar gedaan.
Het aandeel van de discriminatiegrond ras is bij het OM in 2014 net als in voorgaande jaren het hoogst en omvat 47% van alle ingestroomde feiten. De grond ras omvat meerdere groepen op wie de discriminatie gericht kan zijn. 30% van de feiten betreft antisemitisme, 14% is gericht tegen personen van Afrikaanse afkomst.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat dat aantal incidenten al jarenlang stijgt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze tendens te keren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de inzet van de strafrechtelijke discriminatieverboden zeer beperkt is? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Discriminatie is bij wet verboden (artikel 137c – 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht). Indien sprake is van een van de in deze artikelen genoemde vormen van discriminatie, volgt een strafrechtelijke beoordeling. Veruit het grootste gedeelte van strafrechtelijke discriminatiezaken betreft echter commune feiten met een discriminatoir aspect.
Is het waar dat delicten met een discriminatoir aspect nog niet goed door het Openbaar Ministerie worden geregistreerd? Zo ja, waarom is dat en wanneer wordt dit verbeterd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In «Cijfers in Beeld» wordt gerapporteerd over de bij het OM ingestroomde en afgedane discriminatiefeiten; feiten die instromen en worden afgedaan op grond van één van de discriminatieartikelen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr.): artikel 137c, 137d, 137e, 137f, 137g of 429quater Sr. Het onderscheid tussen het aantal ingestroomde feiten en het aantal zaken dient in het oog te worden gehouden; één zaak kan meerdere feiten omvatten, bijvoorbeeld als aan één verdachte in een zaak twee discriminatiefeiten ten laste wordt gelegd.
Tevens dienen de discriminatiefeiten onderscheiden te worden van de commune delicten met een discriminatoir aspect. Dit zijn delicten zoals mishandeling en vernieling, waarbij een discriminatoir aspect een rol speelt, bijvoorbeeld als motief op de achtergrond. Sinds 1 januari 2015 is een begin gemaakt met de registratie van commune delicten met een discriminatoir aspect. Hoewel deze registratie om verschillende redenen nog niet volledig is doorgevoerd, zal naar verwachting in het rapport «Cijfers in Beeld 2015» wel een indicatie gegeven kunnen worden van het aantal commune delicten met discriminatoir aspect dat is ingestroomd.
Is het waar dat er ten opzichte van 2014 «veel minder OM-afdoeningen en gerechtelijke uitspraken zijn geweest» voor delicten met een discriminatoir karakter? Zo ja, in hoeverre komt dat en waar is dat anders dan administratieve redenen uit te verklaren? Zo nee, wat is er niet waar?
De cijfers over 2015 zijn, als gesteld, nog niet bekend. Het Landelijk Expertisecentrum Discriminatie meldde aan het OM dat met een OM-afdoening in 2014 145 discriminatiefeiten werden afgedaan, in 2013 90 feiten en in 2012 131 feiten. In 2014 waren er 77 rechterlijke uitspraken, in 2013 89 en in 2012 85.
In hoeveel gevallen was er in 2014 sprake van respectievelijk aangifte, vervolging en veroordeling wegens aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerde delicten?
Bij brief van 16 november 2015 heb ik u geïnformeerd over de rapporten «Discriminatiecijfers Politie 2014» en «Cijfers in Beeld 2014». In het rapport «Discriminatiecijfers Politie» wordt uitgebreid ingegaan op het aantal bij de politie geregistreerde incidenten. Incidenten betreffen zowel aangiftes als mutaties (melding of eigen waarneming). Het OM gaat over de vervolging van strafbare feiten. Het rapport «Cijfers in beeld» geeft een overzicht van het aantal vervolgingen dat door het OM is ingesteld op grond van discriminatie. Omdat het OM pas sinds afgelopen jaar commune feiten met een discriminatoir aspect registreert, zijn er over 2014 geen gegevens voorhanden over de aantallen commune delicten met een aan racisme, antisemitisme of moslimhaat gerelateerd aspect die het OM heeft vervolgd.
Het besluit de gefinancierde rechtsbijstand voor bepaalde groepen asielzoekers af te schaffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u net als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) van mening dat voor een zorgvuldige procedure die voldoende waarborgen biedt aan de asielzoeker, de inschakeling van een advocaat nodig is in de eerste fase van besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Wanneer gaat de maatregel in, waarbij voor bepaalde groepen asielzoekers de gefinancierde rechtsbijstand wordt afgeschaft?
Zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 27 november jl.1 is het, gelet op de recente aanzienlijke toename van het aantal asielaanvragen, onontkoombaar dat wordt voorzien in de mogelijkheid tijdelijk bijzondere procedures in te voeren voor de behandeling van asielaanvragen van bepaalde groepen vreemdelingen. Deze maatregel is mede bedoeld om de periode van onzekerheid waarin de asielzoeker verkeert gedurende de procedure te verkorten.
In een conceptbesluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) dat inmiddels is voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt het Vb 2000 in die zin aangepast dat het mogelijk wordt een zogeheten sporenbeleid te hanteren. Door dit besluit zal onder meer een grondslag in het Vb 2000 worden opgenomen voor het tijdelijk invoeren van een bijzondere procedure. Deze procedure betreft aanvragen waarvan op basis van het beschikbare bewijs voorzienbaar is dat deze versneld voor inwilliging in aanmerking komen.
Zoals ik in mijn brief van 27 november jl. heb gesteld, is en blijft de Nederlandse asielprocedure ook na de tijdelijke invoering van het sporenbeleid met voldoende waarborgen omkleed. Enkel de asielzoekers die behoren tot de aangewezen doelgroep en waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag zich leent voor inwilliging krijgen niet langer gesubsidieerde rechtsbijstand. Er is sprake van een voorzienbare inwilliging indien er geen twijfel bestaat over de identiteit en nationaliteit van deze vreemdelingen. Deze vreemdelingen zullen worden onderworpen aan een gehoor waarbij alle feiten aan de orde komen die normaal bij een eerste gehoor aan de orde worden gesteld, maar waarbij ook zal worden gevraagd naar de asielmotieven. Indien blijkt dat daadwerkelijk tot inwilliging kan worden overgegaan, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk daarna uitgereikt.
Indien de aanvraag resulteert in een inwilliging, is de vreemdeling door het ontbreken van gefinancierde rechtshulp mijns inziens niet in zijn belangen geschaad. Hij krijgt waar hij om verzoekt, te weten asielbescherming. Ik wil benadrukken dat indien onverhoopt blijkt dat toch geen sprake is van een aanvraag waarop direct een inwilligend besluit kan worden genomen, de vreemdeling alsnog een rust- en voorbereidingstermijn zal worden gegund. In dat geval zal hem een rechtshulpverlener worden toegewezen die hem op de gebruikelijke wijze kan voorbereiden op de daarop volgende procedure.
De ingangsdatum van de maatregel waarbij de gefinancierde rechtsbijstand voor asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat na tijdelijke invoering van het sporenbeleid de aanvraag snel kan worden ingewilligd, wordt afgeschaft, is afhankelijk van meerdere factoren. Om de maatregel te laten ingaan is een wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) noodzakelijk, waarvoor een zogeheten voorhangprocedure geldt. Voorts dient de voorgenomen wijziging te worden voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Om die reden is op dit moment nog niet precies te zeggen wanneer deze maatregel in zal gaan.
Deelt u de mening dat juist asielzoekers een advocaat nodig hebben al meteen in de eerste fase van de besluitvorming om onherroepelijke fouten kunnen vermijden, mede gezien de toepassing die Nederland geeft aan artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht? Zo nee, hoe denkt u in de toekomst om te gaan met fouten door onjuiste of onvolledige verslaglegging?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, komen na tijdelijke invoering van het sporenbeleid alleen de asielzoekers waarvan voorzienbaar is dat de aanvraag voor inwilliging in aanmerking komt en bij wie geen twijfel bestaat over de identiteit en de nationaliteit, niet langer voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking. Ook zonder rechtshulp is in die zaken de procedure met voldoende waarborgen omgeven. Aangezien sprake is van een inwilliging zal artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht in die zaken ook niet worden toegepast.
Indien de verblijfsstatus in de toekomst wordt ingetrokken vanwege veranderde omstandigheden, wordt de gebruikelijke procedure gevolgd. De vreemdeling krijgt in dat geval gesubsidieerde rechtsbijstand conform de huidige situatie. Daarnaast moet de IND vanzelfsprekend in alle gevallen een beslissing om tot intrekking van een asielvergunning over te gaan goed kunnen onderbouwen en wordt de vreemdeling in dat geval voorafgaand aan de beslissing ook steeds gehoord.
Wat wordt bedoeld met «versnelde afdoening»? Hoe verhoudt zich deze versnelde afdoening tot uw recente toezeggingen, dat er vooral bij de Syriërs zeer streng gecontroleerd zal worden op contra-indicaties, zoals betrokkenheid bij IS en/of andere vergelijkbare organisaties? Wat wordt concreet bedoeld met de formulering «goed gedocumenteerd»?
Zie allereerst mijn antwoord op vraag 1. Kern van de procedure van de voorzienbare inwilliging is dat er minder procedurestappen hoeven te worden doorlopen om te komen tot een inwilligende beschikking. Hierdoor kan de IND op weekbasis meer asielaanvragen beoordelen dan nu het geval is. Dit moet de IND beter in staat stellen om de hoge asielinstroom bij te houden. Dat wil nog niet zeggen dat dit zich direct vertaalt in korte doorlooptijden. Ook na tijdelijke invoering van het sporenbeleid zal bij een aanhoudend hoge instroom sprake blijven van wachttijden, echter met deze maatregel wordt beoogd te voorkomen dat de wachttijden nog verder oplopen.
Uitgangspunt binnen die gecomprimeerde asielprocedure is en blijft dat een zorgvuldige beoordeling plaatsvindt. Wanneer er op grond van informatie reden is om aan te nemen dat (mogelijk) sprake is van contra-indicaties (waaronder indicaties dat de vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of indien er ernstige redenen zijn om betrokkenheid te veronderstellen bij ernstige misdrijven als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag), zullen deze zaken niet in de hier bedoelde procedure worden afgehandeld, maar zal de normale asielprocedure doorlopen worden met begeleiding van een toegevoegde advocaat, zodat deze signalen met prioriteit nader onderzocht kunnen worden.
Met «goed gedocumenteerd» is bedoeld dat de identiteit en nationaliteit van de asielzoeker op basis van documenten kan worden vastgesteld. Dit zal in de regel worden aangenomen als de vreemdeling een authentiek bevonden identiteits- en/of nationaliteitsdocument heeft overgelegd. Daarbij dient wel vast te staan dat het document ook daadwerkelijk toebehoort aan de asielzoeker én waarbij er geen reden is om aan te nemen dat het document op oneigenlijke of frauduleuze wijze is verkregen.
Ook indien de afdoening van Syrische asielverzoeken in minder procedurestappen wordt doorlopen vindt er altijd een screening plaats onder andere in het belang van de nationale veiligheid. De asielzoeker wordt na binnenkomst door de nationale politie geïdentificeerd en geregistreerd, waarbij specifieke aandacht is voor indicaties van radicalisering of andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND zal in ieder geval de ter beschikking staande informatie van ketenpartners, de door de vreemdeling overgelegde documenten en de door de IND gegenereerde informatie in het kader van de asielprocedure, meenemen in de screening.
Het moment van screening is niet het enige moment waarop signalen kunnen worden onderkend in relatie tot de nationale veiligheid. Medewerkers zijn gehouden hier gedurende de hele procedure alert op te zijn. Binnen de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is daartoe een meldstructuur ingericht voor signalen die mogelijk kunnen wijzen op jihadisme of radicalisering of die op andere wijze aan de nationale veiligheid kunnen raken. Deze signalen kunnen derhalve op elk moment in het proces worden opgevangen en worden dan doorgegeven aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Deze meldstructuur blijft ook voor deze groep gehandhaafd.
Zal een samenvoeging van het eerste en het nader gehoor op dezelfde dag niet ertoe leiden dat de verslaglegging van de achtergrond van Syriërs te summier is om te betrekken bij risico-inschattingen over mogelijke aanslagen van IS In Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er bewust voor gekozen om betrokken partijen, zoals de Vereniging Asieladvocaten- en Juristen Nederland (VAJN) en de NOvA niet in een eerdere fase te consulteren?
Het klopt dat de consultatie met de genoemde partijen over de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, niet in een eerdere fase heeft plaatsgevonden. In verband met de hoge instroom en de te betrachten spoed was dit niet meer mogelijk. Met de advocatuur wordt regelmatig overlegd en ook is al enige tijd gesproken over de mogelijkheden om de asielprocedure in verband met de asielinstroom te stroomlijnen. Bij de implementatie van de maatregel waarbij in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid de gesubsidieerde rechtsbijstand voor voorzienbare inwilligingen zal komen te vervallen, zal ik de verschillende partijen betrekken.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot een recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam d.d. 23 november 2015, (Awb 15/19072) waaruit blijkt dat slechts een ingevuld klantformulier voor de behandeling van de aanvraag onvoldoende is? Welk gehoor zal bepalend zijn voor het uitzetten van de verdere behandeling van de aanvraag?
De door mij aangekondigde maatregelen voorzien niet in een procedure waarbij enkel op basis van een ingevuld klantformulier de aanvraag wordt behandeld.
Het klantformulier is een hulpmiddel aan de hand waarvan een inschatting van de aard en de kansrijkheid van de asielaanvraag kan worden gemaakt. Indien op basis daarvan wordt besloten dat sprake is van een voorzienbare inwilliging, vindt een gehoor plaats dat heeft te gelden als het persoonlijk onderhoud in de zin van de Procedurerichtlijn.
In de aanmeldfase bepaalt de IND welk spoor wordt gevolgd. De precieze invulling hiervan wordt in het kader van de feitelijke implementatie nader uitgewerkt door de IND. Ik wil nogmaals benadrukken dat indien de informatie daar aanleiding toe geeft, gedurende de procedure van spoor kan worden gewisseld om zodoende te allen tijde recht te doen aan de aard van de individuele zaak.
De genoemde uitspraak van de rechtbank te Amsterdam heeft onder meer betrekking op een tegenstrijdigheid tussen hetgeen in het klantformulier was vermeld en hetgeen de vreemdeling later heeft verklaard. Het oordeel van de rechtbank kan, gezien de omstandigheid dat een klantformulier slechts een hulpmiddel is, op dit punt gevolgd worden. Tegen deze uitspraak is enkel hoger beroep ingesteld ten aanzien van enkele andere overwegingen, welke te zeer belemmerend worden geacht in het kader van de hernieuwde besluitvorming.
Bent u bereid voordat deze maatregel wordt ingevoerd duidelijkheid te verschaffen over de inhoud en strekking van volgende zinsneden «versnelde afdoening» en «goed gedocumenteerd»?
Ja, zie mijn verduidelijkingen in het antwoord op de vragen 3 en 4.
Bent u bereid deze maatregel uit te stellen totdat u in gesprek bent getreden met alle betrokken partijen, zoals VAJN en de NOvA en er harde garanties zijn afgegeven over het waarborgen van de rechtspositie van asielzoekers?
Nee, ik ben niet bereid de voorgestelde wijziging van het Vb 2000, noch de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid uit te stellen. Echter, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 5 al heb aangegeven zullen de betrokken partijen worden betrokken bij de implementatie van de specifieke maatregel van het vervallen van gesubsidieerde rechtsbijstand bij voorzienbare inwilligingen in geval van tijdelijke invoering van het sporenbeleid. Het conceptbesluit ten aanzien van de benodigde wijzigingen in het Vb 2000 ter implementatie van de mogelijkheid tot tijdelijke invoering van het sporenbeleid ligt, zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, thans al voor bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Zoals aangegeven blijft de rechtspositie van asielzoekers met de aangekondigde maatregelen gewaarborgd.
Een nieuwe, tweede corruptiezaak bij Propertize |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Justitie bezig is met een tweede corruptiezaak bij Propertize en bij deze nieuwe affaire vijf verdachte personen en drie bedrijven betrokken zijn?
Ja.
Kunt u aangeven in welk jaar de vermoedelijke omkoping speelde?1
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het, gelet op de opsporings- en vervolgingsbelangen, hierover geen mededelingen kan doen.
Klopt het, dat ook in dit strafonderzoek sprake is van omkoping, oplichting, witwassen en valsheid in geschrifte? Deelt u de mening, dat witteboordencriminaliteit strafrechtelijk moet worden aangepakt en is al duidelijk of het tot strafrechtelijke vervolgen wordt overgegaan? Zo nee, wanneer komt hier naar verwachting duidelijk over?
Het Openbaar Ministerie geeft aan dat in het betreffende onderzoek sprake is van een verdenking ter zake van oplichting, niet-ambtelijke omkoping, valsheid in geschrift en witwassen. De zaak bevindt zich momenteel bij de rechter-commissaris in verband met aanvullende onderzoekswensen van de verdediging. Daarna zal het Openbaar Ministerie per verdachte een definitieve vervolgingsbeslissing nemen.
De bestrijding van financieel-economische criminaliteit is de laatste jaren geïntensiveerd. Uiteraard dient ook deze vorm van criminaliteit aangepakt te worden.
Kunt u aangeven of naast dit tweede strafonderzoek er nog andere (straf)onderzoeken lopen naar (voormalig) medewerkers van Propertize?
Ik kan geen mededeling doen of er in individuele gevallen door het Openbaar Ministerie wel of geen onderzoek wordt verricht.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die door Propertize zijn genomen om dit soort malversaties te voorkomen?
Er is sprake geweest van één aanwijzing. Op basis van een onderzoek door DNB in de periode 23 januari – april 2013 naar onder meer de wijze waarop SNS Property Finance opvolging gegeven had aan de signalen van mogelijke belangenverstrengeling, heeft DNB SNS Property Finance op 9 september 2013 een aanwijzing gegeven. Het onderzoek van DNB heeft weliswaar plaatsgevonden net voor en na de nationalisatie, maar de inhoudelijke basis van de aanleiding tot het onderzoek van DNB is gelegen in de jaren voorafgaand aan de nationalisatie van SNS Reaal op 1 februari 2013. De aanwijzing van DNB had betrekking op herstelmaatregelen ten aanzien van beheerste en integere bedrijfsvoering.
Propertize heeft gedurende 2014 de Propertize Werkwijze ingevoerd. De Propertize Werkwijze betreft de administratieve organisatie en interne beheersing van Propertize alsmede de daaraan gerelateerde (beleids)documenten, met als doel het waarborgen van een beheerste en integere bedrijfsvoering. Daarbij heeft Propertize haar organisatie uitgebreid met een afdeling Internal Audit en een afdeling Compliance & Integrity.
Een gerenommeerd extern advieskantoor heeft op verzoek van de raad van bestuur van Propertize gedurende juli – augustus 2014 een validatie uitgevoerd op de Propertize Werkwijze en op 8 september 2014 geconcludeerd dat de opzet, bestaan en werking van de Propertize Werkwijze voldoende waarborgen bieden voor een beheerste- en integere bedrijfsvoering.
DNB heeft het ingezette verbetertraject gedurende de looptijd door middel van eigen waarnemingen gevolgd en heeft kennisgenomen van de bevindingen van de externe adviseur. Op 11 december 2014 heeft Propertize van DNB een brief ontvangen met daarin de vaststelling dat in voldoende mate wordt voldaan aan de aanwijzing van DNB.
In het najaar van 2014 heeft Propertize een integrale integriteitrisico-analyse uitgevoerd. De integrale integriteitrisico-analyse is op verzoek van de Raad van Commissarissen van Propertize gevalideerd door een extern gerenommeerd advieskantoor. De integriteitsrisico-analyse is vervolgens vergeleken met de Propertize Werkwijze. Op basis van deze vergelijking is geconcludeerd dat de aldus geïdentificeerde integriteitsrisico’s middels de beheersmaatregelen in de Propertize Werkwijze worden afgedekt.
Wat betekent deze tweede corruptiezaak voor de voorgenomen verkoop van Propertize?
In de eerste helft van 2013 heeft SNS Reaal/ SNS Property Finance (thans Propertize) aangifte gedaan van fraude, omkoping en/of oplichting. De kwestie waaraan thans in de media wordt gerefereerd was bij deze aangifte inbegrepen. Omdat de kwestie waaraan in de media wordt gerefereerd – wat Propertize betreft – geen nieuwe feiten betreft, meen ik dat dit geen invloed op het verkoopproces zal hebben.
Klopt het dat DNB SNS aanwijzingen gaf, ook na de nationalisatie? Zo ja welke aanwijzingen waren dit?2
Zie antwoord vraag 5.
De Commissie Hoekstra/Frijns de integriteitsproblemen bij SNS; hoe oordeelt u in dat licht over de volgende passages in het genoemde artikel in NRC «Een pagina gaat over integriteitsprogramma en integriteitsmetingen in de jaren erna. Maar niets over de gebrekkige bedrijfsvoering, controle en klantenkennis. Of over de aanwijzingen voor fraude en al die andere kwesties waarvan DNB in haar aanwijzing schrijft dat daar ook in eerdere jaren sprake van was en waarmee honderden miljoenen euro gemoeid zijn.»?
Naar aanleiding van de nationalisatie van SNS REAAL heeft de onafhankelijke Evaluatiecommissie Nationalisatie SNS REAAL onderzocht of DNB en het Ministerie van Financiën, afzonderlijk van elkaar en in samenwerking, tijdig en toereikend hebben gereageerd op informatie, signalen en ontwikkelingen in de financiële positie van SNS REAAL. De onderzoeksperiode is geëindigd op 1 februari 2013.
In een brief aan de commissie van 5 april 2013 (bijlage bij Kamerstukken II 2013/14, 33 532, nr. 27), heeft de Minister van Financiën, op verzoek van de Vaste Kamercommissie van Financiën, de commissie gevraagd om aandacht te besteden aan de mate waarin er bij de goedkeuring voor de overname van Property Finance door SNS REAAL aandacht is besteed aan integriteitskwesties, en de vraag of signalen over mogelijke misstanden bij Bouwfonds serieus zijn genomen; en de organisatie en het functioneren van het risicobeheer binnen SNS REAAL en de mate van toezicht daarop door de Nederlandsche Bank. De commissie heeft in haar rapport in een afzonderlijk hoofdstuk, getiteld «Aandacht voor integriteitskwesties», aan dit verzoek gevolg gegeven.
Deelt u de mening dat het in de rede zou hebben gelegen dat hier juist wel en uitgebreid onderzoek naar en verslag van zou zijn gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u in dat perspectief over de uitspraak van commissielid Frijns dat zij «niet de diepte ingegaan (zijn) op wat SNS Reaal zelf wel of niet heeft gedaan?» Was het niet juist de opdracht, mede op aandringen van de Tweede Kamer, om ook boven water te krijgen in hoeverre integriteitsproblemen mede de oorzaak waren van de deconfiture van SNS?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over de mate waarin integriteitsproblemen, corruptie en zelfverrijking een eigenstandige oorzaak vormden voor de slechte vastgoedportefeuille en afbouw ervan en de noodzakelijke nationalisatie die erna volgde?
Zolang deze kwestie onder de rechter is, kan ik hier geen uitspraken over doen.
Wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over wachttijden bij het NFI?1
Ja.
Waarom geeft u wederom aan dat de kernproductie door de taakstellingen niet wordt geraakt, terwijl door zowel Ondernemingsraad van het NFI als het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie in een notitie d.d. 19 februari 2015 is aangegeven dat er nu al onvoldoende ruimte en capaciteit is om aan de doelstellingen van de Veiligheidsagenda 2015–2018 te voldoen? In hoeverre zal de structurele investering van 5 miljoen euro hier een rol in spelen?
Zoals ik reeds aan uw Kamer heb gemeld tijdens het VAO aangaande de bezuinigingen bij het NFI op 2 september jl. en bij de beantwoording van Kamervragen op 3 november 20152, houd ik de vinger aan de pols over de uitvoering van de taakstellingen bij het NFI en de gevolgen voor politie en OM. Indien zich substantiële afwijkingen voordoen, word ik hierover door het NFI geïnformeerd. Uitgangspunt is en blijft dat ten opzicht van het NFI altijd sprake zal zijn van schaarste.
Vanaf 2016 stel ik € 5 mln. extra beschikbaar voor forensisch onderzoek. In 2016 zal de € 5 mln. ingezet worden voor benodigd extra onderzoekscapaciteit bij het NFI ter verlichting van de door politie en OM geconstateerde knelpunten en voor de kosten die in het kader van het behalen van de efficiencytaakstelling gemaakt worden. Vanaf 2017 wordt € 2 mln. ingezet om de extra capaciteit via andere (particuliere) instituten beschikbaar te houden, de overige € 3 mln. komen ten gunste van het NFI. Met die € 3 mln. worden niet de taakstelling en de bijbehorende reorganisatie teruggedraaid, maar dit bedrag biedt het NFI extra ruimte om knelpunten in de capaciteit voor politie en OM te verlichten. De drie partijen zullen in het eerste kwartaal een voorstel doen ten aanzien van de nadere invulling.
Klopt het dat in 2007 een andere definitie werd gegeven aan de doorlooptijd van zaken bij het NFI, te weten dat dat de doorlooptijd begon op het moment dat de (onderzoeks)aanvraag bij het NFI was ingediend, terwijl niet noodzakelijk was dat alle benodigde stukken binnen waren? Zo nee, hoe werd de doorlooptijd toen berekend?
In 2007 begon de doorlooptijd van zaken binnen het NFI op het moment van overdracht van de complete aanvraag aan c.q. acceptatie door de betreffende onderzoeksafdeling binnen het NFI. Indien door de onderzoeksafdeling geconstateerd werd dat aanvullende informatie nodig was, werden politie en OM gevraagd om die informatie aan te vullen. Deze wachttijd telde mee in de totale doorlooptijd van het NFI. Met ingang van 2010 is in overleg met politie en OM een zogenaamde «klokstil» functionaliteit ingevoerd. Hiermee worden dagen waarop gewacht moest worden op nadere informatie van politie en OM, en waardoor de aanvraag niet behandeld kan worden door het NFI, niet meer meegerekend in de doorlooptijd van het NFI. In 2012 is in overleg met politie en OM besloten tot een aanpassing van die definitie waarbij de doorlooptijd start op het moment dat de sporen voor onderzoek binnenkomen bij het NFI in plaats van het moment van acceptatie door de onderzoeksafdeling. Vanuit de aanvrager van het onderzoek is dit een logischer startpunt. Nu uit onderzoek door het NFI zelf is gebleken dat deze definitiewijziging abusievelijk niet goed is doorgevoerd in de ict-systemen van het NFI, zal het NFI dit zo spoedig mogelijk alsnog doorvoeren waardoor de berekende doorlooptijd weer overeenkomt met de definitie. Tot die tijd zijn de berekende doorlooptijden nominaal 1 dag korter dan volgens de definitie zou moeten.
Klopt het dat de definitie van doorlooptijd in de tussentijd is gewijzigd en deze nu pas begint op het moment dat alle stukken binnen zijn die benodigd zijn voor het onderzoek door het NFI? Zo nee, hoe wordt de doorlooptijd nu berekend?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de definitie van de doorlooptijd van zaken bij het NFI veranderd, welke verschillende definities hebben er de afgelopen tien jaar bestaan en wat waren de redenen om deze definitie te wijzigen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het NFI tussen 2007 en nu ook is gaan werken met service level agreements, waardoor de hoeveelheden onderzoeksvragen per deskundigheidsgebied per maand (of jaar) tamelijk beperkt zijn gehouden, waardoor de meeste deskundigheidsgebieden met meer fte’s toch substantieel minder onderzoeken produceren dan bijvoorbeeld 15 jaar geleden, waardoor ook de wachttijden zijn afgenomen?
Vanaf 2008 is het NFI gaan werken met Service Level Agreements (SLA’s). In het SLA worden afspraken gemaakt over het aantal onderzoeken dat het NFI gegeven het beschikbare budget en de daarmee samenhangende capaciteit kan verwerken. Mede hierdoor is een efficiëntieslag gemaakt in het werk bij het NFI. Het SLA heeft daardoor bijgedragen aan een verhoging van de productie en een verlaging van de levertijden.
Klopt het dat er in eerste instantie (voor 2007) bij het berekenen van de gemiddelde doorlooptijden geen rekening is gehouden met de (geautomatiseerde) massaproductie, zoals bijvoorbeeld eenvoudige DNA-typeringen, waardoor er een scheef beeld ontstaat van de doorlooptijden nu deze standaardzaken plotseling wel worden meegerekend? Zo nee, waarom niet?
Nee, vanaf het eerste moment dat er afspraken zijn gemaakt over de doorlooptijden, zijn door het NFI alle geleverde producten, ook de standaard (deels geautomatiseerde) producten meegenomen in de berekening van de doorlooptijden.
Op basis van de nadrukkelijke behoefte van politie en OM, is de ontwikkeling van nieuwe producten met een snellere doorlooptijd ten behoeve van een snellere opsporing, een focus geweest voor Research en Development de afgelopen jaren. Hiervoor heeft het NFI enkele «sprintproducten» ontwikkeld. Deze «sprintproducten» hebben een korte tot zeer korte doorlooptijd (bijvoorbeeld bij DNA: 6 uur), maar zijn mede gezien de relatief geringe aantallen – beperkt van invloed op de gemiddelde doorlooptijd.
Klopt het dat het gezien alle voorgaande vragen niet zomaar te zeggen is of de doorlooptijden in de verschillende deskundigheidsgebieden drastisch zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hoewel de doorlooptijden door verschillende factoren worden beïnvloed, geeft de daling een reëel beeld van de toegenomen snelheid. Deze verbetering wordt ook geapprecieerd door politie en OM zo blijkt uit overleggen met die partijen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de gemiddelde wachttijd van onderzoeken bij het NFI nu daadwerkelijk geringer is geworden in de loop der tijd, wat daar de redenen van zijn, welke eventuele knelpunten nog worden ervaren en wat de effecten daarvan zijn op de doorlooptijd binnen de gehele strafrechtsketen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik u reeds bij verschillende aangelegenheden heb gemeld, vindt er momenteel onder leiding van Professor Zouridis een onderzoek plaats ten behoeve van de driejaarlijkse signalering. Dit onderzoek richt zich op de rol van het forensisch onderzoek in het opsporingsonderzoek en de werking ervan in de keten. Dit lopende onderzoek in combinatie met het feit dat ik de vinger aan de pols houd bij het NFI, maken dat ik vooralsnog geen extra noodzaak zie tot een onderzoek naar de gemiddelde doorlooptijd.
Massale schade door gaswinning bij Delfzijl |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de massale schade door gaswinning in de dorpen bij Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Delfzijl bij de Nationaal Coördinator heeft aangedrongen op een snel onderzoek naar de omvangrijke schade aan huizen en gebouwen in dorpen ten zuiden van Delfzijl?
Ja, als gevolg van het hoge aantal schadegevallen in de omgeving van Delfzijl heeft de burgemeester van Delfzijl er bij de Nationaal Coördinator Groningen inderdaad op aangedrongen om extra onderzoek te doen naar de oorzaak daarvan.
Is het waar dat het gaat om onder meer Woldendorp, Termunterzijl, Termunten, Borgsweer en Wagenborg?
Ja, maar bijvoorbeeld ook om schadegevallen in de gemeente Oldambt, Veendam, Bellingwedde en Pekela.
Is het waar dat bij storm levensgevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Welke conclusies verbindt u daaraan?
Bij storm bestaat het risico op omvangrijke schade. Deze situaties kunnen worden beïnvloed door verschillende tijd- en plaats afhankelijke factoren, die kunnen verschillen per gebouw. Daarom kan ik daar geen algemene conclusies aan verbinden.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator op aandringen dat er een snel onderzoek komt naar de situatie in en rond Delfzijl?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied.
Kunt u er bij de Nationaal Coördinator, de NAM en het CVW op aandringen dat de schades zo spoedig mogelijk worden afgewikkeld?
Ja, een spoedige en zorgvuldige afwikkeling van schademeldingen heeft mijn aandacht en is ook onder de aandacht van alle betrokken organisaties.
De gelijke behandeling van aardbevingsschade in alle gemeenten |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de uitspraken van burgemeester Smit van Oldambt over het in te stellen onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen naar de situatie in Delfzijl?1
Ja.
Is het waar dat in de dorpen van de gemeente Oldambt een vergelijkbare situatie is als die in de dorpen in de gemeente Delfzijl, een paar kilometer verderop?
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) start in het eerste kwartaal van dit jaar met een onderzoek naar de oorzaken van de hoge percentages schadegevallen die gelokaliseerd zijn aan de randen van het aardbevingsgebied. Hieronder vallen ook de gemeenten die in de vragen worden genoemd. De NCG heeft de burgemeester van Oldambt hierover geïnformeerd.
Is het waar dat in dorpen als Nieuwolda, ’t Waar en Nieuw-Scheemda dezelfde schade voorkomt als in de dorpen van de gemeente Delfzijl?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstandigheden, zoals de ondergrond, daar hetzelfde zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de afwikkeling van de schade daar even gebrekkig verloopt als in de gemeente Delfzijl? Kunt u met de Nationaal Coördinator Groningen in overleg treden, en hem verzoeken om zijn onderzoek uit te breiden naar het hele gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Boete tijdens vervoer doodziek kind’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de bestuurder van een rolstoelbusje waarin zijn zieke dochter werd vervoerd en welk busje werd begeleid door een ambulance- en politiebusje, een boete heeft gekregen wegens te hard rijden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoudelijke motivatie van de negatieve beslissing op het bezwaar dat tegen de boete is gemaakt, onder andere luidende: «U stelt dat u genoodzaakt was,» en: «Wij maken de afweging tussen uw belangen en die van de overige weggebruikers. De belangen van de overige weggebruikers wegen zwaarder.»?2 Waarom wogen in casu de belangen van de overige weggebruikers zwaarder volgens het Openbaar Ministerie (OM)?
Het OM heeft aangegeven dat de beslissing van de officier van justitie, alsmede de motivering van deze beslissing, in deze zaak onjuist is geweest. Gelet op de gegeven omstandigheden had de beslissing anders moeten luiden en had de sanctie direct op € 0,– moeten worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat het OM de boete inmiddels tot 0 heeft teruggebracht? Waarom is de boete niet vernietigd? Klopt het dat het OM de betrokkenen alleen geïnformeerd heeft of zijn ook excuses aangeboden vanwege de hierboven beschreven motivering op het ingediende bezwaar?3
Het OM heeft zijn eerdere beslissing op het beroep tegen de initiële beschikking gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 0,–.
De beschikking is in stand gebleven, nu op de juiste wijze is geconstateerd dat de gedraging is verricht. Er is immers te hard gereden. De bijzondere persoonlijke omstandigheden ten tijde van de gedraging billijken echter niet dat het sanctiebedrag zou moeten worden voldaan. Om die reden is de beschikking in stand gebleven, maar het sanctiebedrag op € 0,– gesteld. De wetgever heeft juist in deze gevallen de mogelijkheid geboden om toepassing te geven aan de matigingsbevoegdheid. Daarbij wordt verwezen naar de Memorie van Antwoord bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften4. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd de situatie dat een betrokkene sneller rijdt dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar de arts of ziekenhuis te brengen. Gelet op hetgeen de wetgever heeft beoogd is een matiging tot nihil in dit geval de juiste beslissing.
Betrokkene is geïnformeerd over de gemaakte misslag. Er zijn eveneens excuses gemaakt voor de onjuiste beslissing. Het OM heeft betrokkene een bos bloemen gestuurd.
Kunt u de procedure ten aanzien van het binnenkomen van een flitsfoto bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) tot en met het versturen van een boete beschrijven? Vindt normaliter bij het CJIB geen enkele belangenafweging plaats naar aanleiding van de flitsfoto, in casu gelet op de zichtbare begeleiding van een ambulance- en politiebusje? Zo nee, waarom niet?
Veruit het overgrote deel van de overtredingen wordt door middel van digitale handhavingsmiddelen geconstateerd. De digitale handhavingsmiddelen maken een foto van het kenteken van het voertuig waarmee de overtreding is begaan. Het merendeel van de foto’s wordt geautomatiseerd verwerkt. Bij de geautomatiseerde verwerking van de flitsfoto’s vindt een selectie van foto’s plaats. Kentekenhouders van wie het kenteken wordt herkend (hetzij door de geautomatiseerde systemen, hetzij na handmatige controle door buitengewone opsporingsambtenaren) ontvangen een boete. Het is – ook bij handmatige controle – niet mogelijk om aan de hand van de foto’s te constateren of er sprake is van een noodsituatie. Er kan slechts feitelijk worden geconstateerd dat – in casu – een politievoertuig achter een busje reed. Dit hoeft niet per definitie een noodsituatie te zijn. Het is aan de bestuurder om beroep in te stellen tegen de boete.
Hoe borgt u dat in eenzelfde situatie waarin onder begeleiding van hulpdiensten te hard wordt gereden niet alsnog een boete wordt uitgekeerd en/of in hoger beroep het indienen van bezwaar hiertegen effect kan sorteren? Hoe borgt u dat ook bij het CJIB een belangafweging plaatsvindt?
Op basis van de vaststelling dat de gedraging is verricht kan een sanctie worden opgelegd. Dit betreft veelal constateringen op kenteken, zoals ook hier het geval was. In een dergelijke situatie kan de betrokkene in het kader van administratief beroep tegen deze beschikking bijzondere omstandigheden aanvoeren die het opleggen van een sanctie niet billijken. Helaas kan het incidenteel voorkomen dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een onjuiste beslissing wordt genomen. In die incidentele gevallen heeft de officier van justitie de mogelijkheid om zijn eerdere besluit te wijzigen. Hetgeen ook in het onderhavige geval is gebeurd.
Het CJIB kan binnen bepaalde kaders overgaan tot correctie, waarbij de beschikking wordt ingetrokken. Het moet dan bijvoorbeeld gaan om fouten bij de instelling van de apparatuur, fouten waarbij evident is dat de sanctie is opgelegd aan een persoon die de gedraging niet heeft gepleegd of zaken waarbij iemand beschikt over een geldige ontheffing of vrijstelling overgaan tot correctie. Zaken die buiten dit kader vallen dienen in beroep te worden behandeld. Het OM kan op basis van alle omstandigheden van het geval het besluit tot het opleggen van de administratieve sanctie volledig toetsen. Het CJIB is niet bevoegd tot een dergelijke volledige heroverweging.
Wordt in uw voornemen om het kwaliteits- en serviceniveau bij het OM een stevige impuls te geven meegenomen de afhandeling door zowel het CJIB als het OM ten aanzien van vragen en/of bezwaren bij opgelegde (verkeers)boetes?4 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom ziet u hiertoe geen aanleiding?
Het kabinet stelt vanaf 2016 structureel € 15 mln. beschikbaar aan het OM zodat het de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven. Over de precieze invulling van het gereserveerde bedrag ben ik nog met het OM in gesprek.
Het bericht 'ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist' |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ANWB: fabrikanten verzamelen ongezien data van automobilist»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat auto’s steeds meer gegevens over de staat van de auto en het rijgedrag van de bestuurders registreren, opslaan en delen met de autofabrikant? Kunt u een overzicht geven van het soort gegevens dat auto’s genereren en opslaan, zoals laatst gereden routes, bestemmingen en parkeerplaatsen?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Er worden verschillende typen data verzameld door autofabrikanten. Het betreft enerzijds data die niet privacygevoelig zijn en iets zeggen over de staat van het voertuig (bijvoorbeeld foutmeldingen) en anderzijds data die iets zeggen over een persoon en die, als die data herleidbaar zijn tot die persoon, privacygevoelig zijn (bijvoorbeeld bezochte parkeerplaatsen). Een volledig overzicht van alle gegevens die alle typen auto’s genereren en opslaan kan ik niet geven. Individuele private partijen zijn zelf verantwoordelijk voor deze data en het voldoen aan relevante wet- en regelgeving. Het is verder aan de toezichthouder om te beoordelen of de wet- en regelgeving wordt nageleefd.
Welke privacywetgeving is van toepassing op gegevens die gegenereerd worden in auto’s? Is dat de privacywetgeving van het land waar de auto zich bevindt, of het land waar de auto geregistreerd is?
De hoofdregel van de Europese richtlijn gegevensbescherming (nr. 95/46/EG) is dat op het verwerken van de gegevens het recht van toepassing is van de lidstaat waar de verantwoordelijke voor die verwerking gevestigd is. Het is niet ondenkbaar dat dit leidt tot toepasselijkheid van de wetgeving van het land waar de betrokken fabrikant is gevestigd. Wanneer er geen vestiging is2, dan geldt dat de wetgeving van de lidstaat van toepassing is waar de verwerking feitelijk plaatsvindt.
Bent u van oordeel dat consumenten goed ingelicht moeten worden over welke gegevens van de rijbestuurder en de auto aan de autofabrikant worden doorgegeven?
Veel bedrijven, binnen en buiten het mobiliteitsdomein, verzamelen data om hun producten of diensten te verbeteren. Het is daarbij uiteraard belangrijk dat ze data gebruiken op een wijze die in overeenstemming is met wet- en regelgeving en dat zij hier maximale transparantie en keuzevrijheid over bieden richting hun klant. Voor het verwerken van persoonsgegevens geeft de geldende Europese wetgeving3 regels, zoals de informatieplicht. De informatieplicht houdt in dat de fabrikant meedeelt welke data hij verwerkt en met welke doeleinden de verwerking plaatsvindt en nadere informatie verstrekt voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder ze worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. De betrokkene kan dan zijn recht op inzage, correctie, verwijdering van of verzet tegen het verwerken van de persoonsgegevens uitoefenen.
Bent u ook van oordeel dat eigenaren expliciet toestemming moeten geven voor het opslaan, gebruiken of verkopen van dergelijke data? Op wat voor manier wordt er toestemming gegeven voor het genereren en opslaan van dergelijke gegevens?
Ik ben er voorstander van dat automobilisten zelf invloed hebben op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens die henzelf betreffen en dus geïnformeerde toestemming geven voor het gebruik van hun persoonsgegevens. Deze toestemming wordt in de praktijk veelal gegeven via de (koop)overeenkomst met betrekking tot een nieuwe auto.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens van rijbestuurders aan derden worden doorgegeven of verkocht?
Doorgifte van persoonsgegevens is alleen toegestaan wanneer dit past binnen de kaders van de geldende (Europese) wetgeving. Zo is dit alleen toegestaan als dit past binnen het doel waarvoor de gegevens verwerkt worden, of hier toestemming voor is gegeven. Het verhandelen van persoonsgegevens mag niet, tenzij dit noodzakelijk voortvloeit uit het uitvoeren van een overeenkomst met de betrokkene.
Het bericht dat een man die verdacht wordt van kinderporno toch actief kon blijven als docent |
|
Loes Ypma (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «School niet gewaarschuwd voor pornocoach»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke?
Op basis van de reeds openbaar gemaakte informatie kan ik u berichten dat de verdenking zag op het bezit van kinderpornografisch materiaal en het heimelijk filmen van meerderjarigen. De verdachte is inmiddels voor deze feiten veroordeeld. Van het heimelijk filmen van zijn pupillen of minderjarige jongens is niet gebleken.
Wat zijn de regels over het waarschuwen van een werkgever in het geval een werknemer die met kinderen werkt, verdacht wordt van een zedendelict waarbij kinderen betrokken waren? Wie bepaalt die regels?
De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg zijn van toepassing op de beslissing of dergelijke (strafvorderlijke) gegevens kunnen worden verstrekt. De Aanwijzing Wjsg geeft aan in welke gevallen, onder welke voorwaarden en aan wie het Openbaar Ministerie (OM) informatie kan verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De Aanwijzing Wjsg is na instemming van mij door het College van procureurs-generaal (hierna: het College) vastgesteld.
In de Aanwijzing Wjsg is mandaat verleend aan de hoofden van de OM-onderdelen om namens het College te beslissen op verstrekkingen van informatie op grond van de Wjsg. Bij deze beslissing wordt ook de betreffende zaaksofficier betrokken. Het kan gaan om een verstrekking op verzoek of om een actieve verstrekking op initiatief van het OM.
In de afweging of, wanneer en welke informatie verstrekt dient te worden, wordt steeds een afweging gemaakt tussen de belangen van de betrokkenen bij het verkrijgen van de informatie, de belangen van opsporing en vervolging en het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte. Bij deze belangenafweging dienen de beginselen van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit te worden betrokken. Indien de uitkomst van een strafrechtelijk onderzoek nog onzeker is, dient meer terughoudendheid te worden betracht bij een verstrekking aan derden. Een verstrekking is wel mogelijk als de veiligheid van kinderen in het geding is. Deze beoordeling wordt aan de hand van de feiten en omstandigheden van de zaak gemaakt op het arrondissementsparket waar de zaak in behandeling is.
Hoe en door wie kan worden bepaald of iemand die van het bezit van kinderporno en het heimelijk filmen van minderjarigen wordt verdacht, al dan niet gevaar oplevert voor kinderen met wie hij werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is de schoolleiding in kennis gesteld van deze zaak?
Zowel de school als de huidige volleybalclub zijn kort voor de zitting gebeld door de media; het Algemeen Dagblad (AD) was achter de identiteit van de verdachte gekomen. Nadat de schoolleiding door het AD in kennis was gesteld van de zaak, heeft de schoolleiding gesproken met de verdachte.
In dit geval waren er geen aanwijzingen dat kinderen gevaar liepen en is besloten na een veroordelend vonnis de schoolleiding en de volleybalvereniging in kennis te stellen. Naar aanleiding van berichtgeving in de media is de volleybalvereniging op verzoek (mondeling) geïnformeerd. De school is vervolgens schriftelijk geïnformeerd.
Deelt u de mening dat een school waar een van kinderporno verdachte docent werkt ook zelf de afweging moet kunnen maken of men die docent nog langer voor de klas wil laten staan? Zo ja, is de school in kwestie naar uw mening daartoe tijdig in staat gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 reeds is aangegeven, beoordeelt het OM of, en zo ja welke informatie op welk moment verstrekt kan worden aan derden. In het geval dat het OM aanwijzingen heeft dat bijvoorbeeld sprake is van gevaar voor kinderen zal dit al in een vroeg stadium van de strafzaak zijn. Indien hier geen sprake van is, vindt de verstrekking plaats op een moment dat meer zekerheid bestaat over de bewijsbaarheid van de zaak. In het onderhavige geval heeft het OM besloten dat de school bij een veroordelend vonnis geïnformeerd zou worden.
De afweging of een docent voor de klas kan blijven staan, is vervolgens inderdaad aan de school.