Kritische rapporten over Nederlandse betrokkenheid bij de verbreding van het Egyptische Suezkanaal |
|
Jan Vos (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitkomsten van het rapport «Dredging in the Dark» van Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO)1 en het artikel «Boskalis en Van Oord kregen staatssteun voor dubieus project in Egypte» van One World?2
Ja.
Wat is uw reactie op de in het SOMO-rapport3 opgenomen conclusies dat 1) baggeraars Van Oord en Boskalis zich bij de uitbreiding van het Suezkanaal niet aan de internationale richtlijnen voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zouden hebben gehouden4; 2) de Nederlandse overheid, via Atradius DSB, het economisch belang zwaarder heeft laten wegen dan het belang van mensen- en milieurechten; en 3) het risico op een dergelijke situatie zich vaker voordoet in de baggersector gezien de doorgaans grote tijdsdruk en lokale impact van baggeractiviteiten?5
Het kabinet heeft goede nota genomen van het betreffende SOMO-rapport en de observaties en bevindingen nemen wij serieus. Het kabinet deelt de onder vraag 2 genoemde conclusies echter niet.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in het buitenland de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hanteren en naleven. In deze richtlijnen is de verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren opgenomen. Voor bedrijven die gebruik maken van overheidsondersteuning geldt een inspanningsverplichting om deze richtlijnen toe te passen. In het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) verwacht de Nederlandse overheid van Nederlandse bedrijven dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, met inachtneming van deze OESO-richtlijnen, tot een afgewogen besluit komen en waar nodig hierover publiekelijk verantwoording af leggen. Dit kader biedt in de visie van het kabinet voldoende houvast voor Nederlandse bedrijven om hun MVO-beleid vorm te geven.
Voor de ekv milieu en sociale beoordeling hanteert Nederland de in de OESO hierover opgestelde regels («Common Approaches»). De Common Approaches schrijven voor dat een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) onderdeel van het MVO-beoordelingstraject dient te zijn. De Common Approaches zijn van toepassing op gefinancierde transacties met een kredietduur langer dan twee jaar.
Conform het verdergaande Nederlandse ekv beleid beoordeelt Atradius DSB evenwel ook transacties met een looptijd van minder dan 2 jaar, waarvan hier sprake is, op milieu en sociale aspecten. Daarmee is het Nederlandse beleid strenger dan de OESO-regels voor de ekv.
Door de baggeraars (Boskalis en Van Oord), Atradius DSB en de Nederlandse ambassade is actief getracht een ESIA, dan wel soortgelijke informatie, te achterhalen. Een ESIA was niet beschikbaar en daarom hebben de baggeraars ingenieursbureau (Witteveen & Bos) opdracht gegeven om voor de werkzaamheden van Boskalis en Van Oord een milieu en sociale rapportage op te stellen.
Bij de verstrekking van een exportkredietverzekering (ekv) geldt niet dat het belang van de exporteur zwaarder weegt dan het belang van MVO-aspecten. De concurrentiepositie van de Nederlandse exporteurs heeft alleen een rol gespeeld bij de afweging om te kunnen afwijken van de reguliere procedure die het verplicht stelt een ESIA te verkrijgen.
De baggersector is inderdaad een sector met een verhoogd risico op milieu en sociale impact. Om die reden worden in internationale regels en nationaal beleid baggerprojecten aangemerkt als projecten in de hoogste impactcategorie. Bij deze projecten wordt bij de ekv-aanvraag standaard een MVO-beoordeling uitgevoerd.
Wanneer baggeraars, zoals in het geval van het Suezkanaal, al zijn begonnen met de werkzaamheden terwijl de due diligence nog loopt, is dat voor risico van de bedrijven zelf. Hierdoor doet zich ook niet het risico voor dat het economische belang zwaarder weegt dan mensen- en milieurechten.
De baggerwerkzaamheden werden uitgevoerd met een Belgische partner die reeds een verzekering had verkregen. De Nederlandse bedrijven zouden een substantieel competitief nadeel ondervinden ten opzichte van hun Belgische consortiumpartners wanneer zij geen ekv zouden krijgen. De staat heeft gebruik gemaakt van de uitzondering die op grond van artikel 3.7 van het MVO-beleidsdocument in dit geval van toepassing was. Dit heeft het kabinet in staat gesteld om van de reguliere Nederlandse procedure om een ESIA te verkrijgen af te wijken en op basis van de beschikbare informatie een zorgvuldige MVO-beoordeling te maken. Hier speelt tijdsdruk geen rol. Wij hebben de conclusie getrokken dat er per saldo geen negatieve milieu of sociale effecten werden verwacht van de door Nederlandse baggeraars uitgevoerde werken.
Bent u van mening dat gezien bovenstaande conclusies het de juiste beslissing is geweest om, zoals de Staatssecretaris van Financiën mede namens u uiteen heeft gezet in zijn brief van 10 februari 2016 (Kamerstuk 26 485, nr. 218), de concurrentiepositie van de baggeraars doorslaggevend te laten zijn om (zonder vooraf uitgevoerde impactanalyse) een exportkredietverzekering af te geven?
Door de bedrijven, Atradius en de Nederlandse ambassade te Cairo is uitvoerig informatie vergaard om – zonder de ESIA – de milieuen sociale beoordeling te kunnen maken. Er is naar gelijkwaardige informatie gezocht en op die basis is de milieu en sociale impact beoordeeld. De concurrentiepositie was derhalve geen reden om af te zien van een milieu en sociale toets.
Zou er een voorbehoud op uitzonderingsmaatregel 3.7 van het MVO-beleid moeten komen voor risicosectoren, waaronder SOMO ook de baggersector schaart? Zo nee, hoe ziet u voldoende toe op verantwoord ondernemerschap zoals het voorkomen van milieu en mensenrechtenschendingen bij aanbestedingen die onder de uitzonderingsmaatregel worden gedaan?
Baggerwerkzaamheden behoren tot een sector met een verhoogd risico op milieu en sociale impact. Deze projecten worden conform internationale regels en nationaal beleid standaard getoetst. Er wordt altijd een MVO-beoordeling gemaakt. Een voorbehoud op uitzonderingsmaatregel 3.7 van het MVO-beleid voor risicosectoren, waaronder baggerwerkzaamheden, is daarom niet nodig. In ons huidige beleid wordt juist strikt toegezien op het voorkomen van schendingen van milieu en mensenrechten.
Wat is de informatie die de ambassade in Cairo heeft verkregen bij haar inspanningen richting de Egyptische autoriteiten om alsnog tot de benodigde IMVO-analyse te komen? Is de verkregen informatie en het contact tussen de ambassade in Cairo en de baggerbedrijven alsook Atradius DSB toereikend geweest? Zo niet, welke lessen kunt u daaruit trekken?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft via verschillende bronnen relevante informatie ingewonnen. Uit deze informatie bleek dat een beperkt aantal huishoudens op de projectlocatie woonden en op bescheiden schaal actief waren in de landbouw, zonder hiervoor de vereiste toestemming van de lokale autoriteiten te hebben gekregen. Bij de gedwongen verhuizing zijn, conform de Egyptische wetgeving, de illegaal ontplooide economische activiteiten niet gecompenseerd. De huishoudens hebben wel compensatie ontvangen voor de gedwongen verhuizing. Overigens was dit proces al afgerond op het moment dat de baggerwerkzaamheden werden gegund en de verzekering werd aangevraagd.
De staat heeft geoordeeld dat de vergaarde informatie toereikend was om een MVO-beoordeling uit te voeren.
Hoe verklaart u de verschillende uitkomsten van enerzijds het in de bovengenoemde brief van 10 februari j.l. aangehaalde onderzoek naar IMVO-risico’s door een derde partij in opdracht van Van Oord en Boskalis, en anderzijds de door SOMO getrokken conclusies over de gevolgen van dit project?
Het SOMO rapport richt zich op het gehele Suez kanaal-project, terwijl het onderzoek van Witteveen & Bos een beperktere omvang kende. Dit onderzoek had betrekking op de werkzaamheden waar Boskalis en Van Oord verantwoordelijk voor waren.
De conclusies in het SOMO-rapport zijn gebaseerd op informatie uit openbare (nieuws) bronnen. In het SOMO-rapport is de methodologie van het onderzoek als volgt omschreven: «the primary research method used in this report is normative-empirical analysis based on desk research». Dit in tegenstelling tot Witteveen & Bos dat veldonderzoek heeft gedaan.
In hoeverre acht u het, mede naar aanleiding van de nu verschenen rapporten, überhaupt wenselijk dat Nederland (bedrijfsleven en overheid) zo’n prominente rol vervult bij de verbreding van het Suez-kanaal dat vooral als prestigeproject van het Sisi-regime wordt beschouwd (zie bv. «Sisi hailed a modern pharaoh as Suez project opens»)?6 In hoeverre zijn tijdens bezoeken in het kader van de handelsbevordering van onder andere Minister Schultz de mensenrechtenschendingen en het gebrek aan democratisering ter sprake gebracht bij de Egyptische autoriteiten?
De vraag of het tweede Suez-kanaal een «politiek wenselijk» project is, is geen onderdeel van de besluitvorming omtrent het al dan niet verstrekken van een ekv. De aanleg van het kanaal onderbouwt de Egyptische regering met de noodzaak economische bedrijvigheid in Egypte te bevorderen en de capaciteit van het kanaal daartoe te vergroten.
Minister Schultz van Haegen heeft tijdens haar gesprekken met de Egyptische overheid de mensenrechten ter sprake gebracht. Ook bij die gelegenheid werd door haar Egyptische gesprekspartners uitleg gegeven over de mate waarin sprake was van gedwongen verhuizingen en compensatie.
Tot slot wijst het kabinet op de motie7 die uw Kamer in december jl. heeft aangenomen. In die motie werd verzocht te inventariseren hoe de inzet van onder andere de ekv meer ondersteunend kan worden gemaakt aan de doelstellingen van de topsector Water. In de motie werd geconstateerd dat Nederlandse bedrijven (Boskalis en Van Oord) moeite hadden met het verkrijgen van een exportkredietverzekering voor deze transactie. De reden daarvoor was dat Atradius DSB en de Nederlandse staat zich extra hebben ingespannen om voldoende informatie boven water te krijgen om de noodzakelijke milieu en sociale beoordeling adequaat uit te kunnen voeren. Dit heeft voor de exporteurs een lange periode van onzekerheid opgeleverd.
Mensenrechten in relatie tot grote sportevenementen |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke wijze wilt u de spelregels en criteria bij de toewijzing van grote sportevenementen vormgeven? Hoe gaat u zich er voor inzetten dat, wie zich hier niet aan houdt niet in aanmerking komt voor een groot sportevenement, en dat overheidsfinanciering afhankelijk kan worden of voldaan wordt aan deze criteria? Kunt u dit uiteenzetten?1
De toewijzing van sportevenementen is de verantwoordelijkheid van (internationale) sportorganisaties. Mijn inzet is om vanuit de Europese Unie druk uit te oefenen om toewijzing zo transparant mogelijk te maken en te laten verlopen volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van (o.a.) mensenrechten. Ik vind het een goede ontwikkeling dat bij verschillende internationale sportkoepels steeds duidelijker wordt onderkend dat zij een verantwoordelijkheid hebben als het gaat om mensenrechten. Zo heeft de FIFA onlangs John Ruggie, opsteller van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, in de arm genomen.2
Tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de EU zet ik me in om raadsconclusies op te stellen over transparantie en goed bestuur van grote sportevenementen. Het betreft hier alle fasen van het proces, van haalbaarheidsstudie en bidprocedure tot voorbereiding, organisatie en legacy van grote sportevenementen. In deze raadsconclusies wordt ook aandacht gevraagd voor criteria voor mensenrechten. Daarnaast ben ik in overleg met internationale sportorganisaties om te bezien of we vanuit het kader van deze raadsconclusies afspraken kunnen maken om de integriteit rondom sportevenementen te verbeteren. Hiermee zet ik integriteit van de sport op de Europese agenda. Uiteindelijk zijn de lidstaten ieder voor zich verantwoordelijk voor de financiering van sportevenementen en de voorwaarden waaronder dit gebeurt.
Welke stappen gaat u zetten tijdens het Nederlands EU-voorzitterschap als het gaat om de toewijzing van sportevenementen, en het voorkomen van mensenrechtenschendingen tijdens grote sportevenementen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben lidstaten en sportbonden in de huidige EU-richtsnoeren voldoende verplichtingen en verantwoordelijkheden om mensenrechtenschendingen te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De richtsnoeren waar u naar verwijst, zijn opgesteld door experts uit de 28 EU-lidstaten. Ik ben bekend met de richtsnoeren. Deze hebben geen verplichtende werking maar zijn de adviezen van experts aan lidstaten en sportorganisaties. Ik zet me in om transparantie en goed bestuur bij grote sportevenementen te verbeteren door het op de EU-agenda te zetten, raadsconclusies op te stellen met adviezen aan lidstaten en internationale sportfederaties en de dialoog aan te gaan met een aantal internationale sportorganisaties. Het is niet mogelijk om binnen de EU bindende afspraken te maken over dit thema, omdat de EU op het terrein van sport alleen een ondersteunende bevoegdheid heeft.
Verder is er vanuit de Europese Dienst voor Extern Optreden nadrukkelijk aandacht voor mensenrechten en wordt er zowel door de Europese Unie als door de lidstaten druk uitgeoefend op landen waar schendingen van mensenrechten plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat in de EU-richtsnoeren vooral wordt gekeken naar het «hosting contract», dat regelt dat internationale sportbonden bij gaststeden en landen moeten afdwingen dat zij mensenrechten accepteren? In hoeverre heeft dit bij vorige grote sportevenementen adequaat plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de EU-richtsnoeren naar uw mening afdoende om mensenrechtenschendingen te voorkomen, te zorgen voor sancties in het geval van niet-naleving, de instelling van een mechanisme om te zorgen voor toezicht, alsmede te zorgen voor compensatie van slachtoffers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de thans voorliggende EU-richtsnoeren beperkt zijn, en dat samen met andere sportministers gekeken zou moeten worden naar betere regels om de schending van mensenrechten te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe gaat u zich hiervoor inzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt omgegaan met mensenrechtenschendingen die buiten grote sportevenementen plaatsvinden, maar die hier wel direct relatie mee hebben, zoals bijvoorbeeld de kritische activisten die in 2008 een meldplicht en reisverbod opgelegd kregen, waardoor zij voorafgaand aan de Olympische Spelen niet zonder toestemming de stad mochten verlaten of naar Beijing mochten reizen?2
Nederland zet zich wereldwijd in voor mensenrechten, ongeacht of er een relatie is met grote sportevenementen. Het mensenrechtenbeleid is vastgelegd in de nota «Respect en recht voor ieder mens». Hierin is ook de prioriteit weergegeven die Nederland geeft aan de ondersteuning en bescherming van mensenrechtenverdedigers. Hoe Nederland zich inspant voor mensenrechtenverdedigers is te lezen in de jaarlijkse Mensenrechtenrapportage van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Wanneer spreekt u met de andere 27 EU-lidstaten over transparantie en goed bestuur van grote sportevenementen?3 Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
De richtsnoeren van de experts worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie. Deze richtsnoeren zullen, samen met andere documenten over dit thema zoals de Olympische Agenda 2020, als input dienen voor de discussie met de andere lidstaten. Hierbij worden ook integriteitkwesties betrokken, zoals de mensenrechten, uitsluiting van alle vormen van discriminatie en het voorkomen van doping en matchfixing.
Tijdens de OJCS-raad in mei zullen raadsconclusies over dit thema worden besproken en vastgesteld. Daarna kan ik u deze raadsconclusies sturen.
Wilt u uw reactie op de nieuwe EU-richtsnoeren voor sportevenementen de Kamer doen toekomen? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw reactie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het retourneren van kleding bij Perry Sport |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het retourneren van kleding bij Perry Sport?1
Ja.
Klopt het dat consumenten geen geld meer terugkrijgen als gevolg van het faillissement?
In geval van faillissement gelden bijzondere regels ten aanzien van het afwikkelen van vorderingen. Wanneer een winkel een cadeaubon uitgeeft, is in feite sprake van een tegoed dat later door de consument naar keuze mag worden besteed. Er is daarmee sprake van een vordering. Consumenten die een cadeaubon hebben die voor de faillietverklaring is uitgegeven door de failliete onderneming, zullen net als andere schuldeisers deze vordering kunnen indienen bij de curator die verantwoordelijk is voor de afwikkeling van het faillissement. De cadeaubon kan dus niet meer op de gebruikelijke wijze verzilverd worden.
Klopt het dat giftcards en andere cadeaubonnen ook niet meer ingewisseld kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat als online besteld wordt bij Perry Sport, er wel geretourneerd kan worden omdat er een wettelijk retourrecht bestaat dat 14 dagen geldt?
In beginsel hebben consumenten op grond van de wet (artikel 6:230o van het Burgerlijk Wetboek) voor onder andere online aankopen recht op een bedenktermijn van 14 dagen. De bedenktermijn geeft de consument de mogelijkheid om de koopovereenkomst binnen 14 dagen zonder opgave van redenen te ontbinden. Zolang er geen sprake is van surseance van betaling of faillissement van de verkoper, kan de consument zelf afdwingen dat de verkoper zijn uit de bedenktermijn voortvloeiende verplichtingen nakomt. Het gaat er dan vooral om dat de consument na de ontbinding van de overeenkomst zijn aankoopbedrag terugkrijgt.
Wanneer de consument gebruikmaakt van de bedenktermijn terwijl de verkoper in surseance van betaling verkeert of failliet is verklaard, verandert de situatie. De consument kan dan nog steeds de overeenkomst ontbinden, maar dient zijn vordering tot terugbetaling van het aankoopbedrag bij de bewindvoerder (in geval van surseance) of de curator (in geval van faillissement) in te dienen. Of de consument uiteindelijk een uitbetaling zal krijgen, is afhankelijk van de hoogte van de boedelopbrengst, die door de curator aan het einde van het faillissement onder de schuldeisers wordt verdeeld (de wettelijke boedelverdeling). Veelal is de boedelopbrengst ontoereikend om alle schuldeisers volledig te voldoen.
In sommige gevallen kan de curator beslissen om de ondernemingsactiviteiten (het «bedrijf») van de failliete onderneming na de faillissementsdatum nog enige tijd voort te zetten. Dit zal hij doen indien dit in het belang is van de schuldeisers, en dus als er zodoende meer geld in de boedel vloeit waarmee de vorderingen van de schuldeisers kunnen worden voldaan. Ook een webwinkel kan door de curator nog enige tijd worden voortgezet. De curator is in dat geval op gelijke voet met gewone ondernemers gebonden aan de wettelijke regeling over de bedenktermijn bij «koop op afstand». Bij het voortzetten van het bedrijf ziet de curator er dus op toe dat de rechten van de consumenten worden gerespecteerd. Dit geldt uiteraard ook voor aanspraken die verband houden met het gebruikmaken van de bedenktermijn. Vorderingen die ontstaan tijdens faillissement hebben de rang van boedelschuld en worden bij de verdeling van de boedelopbrengst met voorrang voldaan. Voor surseance van betaling geldt een vergelijkbare regeling.
Klopt het dat dit 14 dagen online retourrecht ook geldt bij surseance en faillissement? Zo nee, hoe is dit dan geregeld?
Zie antwoord vraag 4.
Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, waarom geldt dit dan niet voor fysieke winkels? Waarom bestaat dan deze vreemde vorm van rechtsongelijkheid tussen online en offline aankopen?
Als consumenten in de winkel kopen, hebben ze de mogelijkheid om het product te bekijken en te beoordelen. In geval van kleding bieden de meeste winkels consumenten de mogelijkheid om het kledingstuk te passen voordat het gekocht wordt. Consumenten hebben bij aankopen in de winkel in tegenstelling tot bij aankopen op afstand geen wettelijke bedenktermijn.
In geval van koop of afstand heeft de consument de eerder genoemde bedenktermijn. De bedenktermijn strekt ter bescherming van de consument die – in tegenstelling tot een consument die in een winkel een product koopt – niet de mogelijkheid heeft gehad om het product voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst (goed) te beoordelen. Ook de op afstand kopende consument kan op deze manier de tijd nemen om het product goed te bekijken en te passen, en eventueel terug te sturen als het product (toch) niet bevalt.
Welke acties kunt u ondernemen om te waarborgen dat de consumentenbescherming intact blijft bij surseance van betaling en faillissement?
Zoals ik hiervoor heb opgemerkt, gelden de regels van het consumentenrecht onverkort als de ondernemingsactiviteiten tijdens de surseance van betaling of het faillissement met instemming van de bewindvoerder of curator worden voortgezet. De bewindvoerder of curator ziet erop toe dat die regels ook daadwerkelijk worden nageleefd. Wanneer de curator de ondernemingsactiviteiten niet voortzet, is alleen de wettelijke boedelverdeling aan de orde.
Oerwoudgeluiden bij Harkemase boys |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Harkemase boys hopen straf KNVB te ontlopen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een supporter racistische geluiden maakt naar een donker gekleurde speler?
Ik vind dit afschuwelijk en niet acceptabel.
In hoeverre gebeuren dit soort praktijken vaker op amateurvelden? Heeft u daar voldoende zicht op? Zo ja, welke trend neemt u waar? Zo nee, bent u voornemens clubs te stimuleren dergelijke praktijken te melden en spelers te stimuleren altijd aangifte te doen?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal keer dat incidenten van deze aard plaatsvinden op het amateurveld. In voorkomende gevallen wordt, net als in dit geval, direct en hard opgetreden door de KNVB. Tegelijkertijd zijn er situaties waarin dit soort gedrag niet meteen wordt gesignaleerd, of niet als probleem wordt ervaren door omstanders en betrokkenen. In die situaties kunnen mensen melding maken via het nummer van het meldpunt Sport en Geweld of de hulplijn wanordelijkheden van de KNVB zodat er tegen opgetreden kan worden.
Deelt u de mening dat beide clubs goed gehandeld hebben? Bent u ook blij met de correcties van omstanders die de dader maanden te stoppen met zijn daden?
Ja, ik ben blij dat omstanders de dader corrigeerden. Ook de sterke en gezamenlijke rol van de besturen van de betrokken verenigingen laat zien dat ook zij vinden dat dit over de grens van het acceptabele is.
Wat doet u binnen het programma «Naar een veiliger sportklimaat» om clubs te helpen dergelijke situaties te voorkomen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn? Wat doet u binnen dit programma om clubs te leren omgaan met situaties waarin individuele supporters zich ondanks goede inspanningen van de club misdragen? Waaruit blijkt dat deze inspanningen voldoende zijn?
Het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» biedt bestuurders, coaches en arbiters concrete interventies hoe zij ongewenst gedrag kunnen voorkomen en wanneer het toch plaatsvindt daar in de praktijk mee om kunnen gaan. Daar waar incidenten zoals deze voorkomen wordt ingezet op het maken van gedragen afspraken. Binnen het actieplan doet de KNVB dit in samenwerking met HALT.
Samen met een groot deel van de leden van de vereniging volgen zij het proces van:
Uit de Monitor VSK2 die ik u eerder heb toegezonden bleek dat onder alle groepen mensen die betrokken zijn bij sport het gevoel van onveiligheid in 2015 ten opzichte van 2013 kleiner is geworden. Het gevoel van sociale veiligheid in de sport lijkt onder diverse groepen stabiel te blijven of zelfs te verbeteren. Zeker onder de sporters zelf is een positieve ontwikkeling te zien; het aandeel dat zich onveiliger voelt is afgenomen.
De implementatie van de sharia in de stembureaus bij het referendum op 6 april |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de instructie voor de mensen die de stembureaus bemannen bij het referendum van 6 april?1
Ja.
Weet u dat stembureaupersoneel wordt opgeroepen alleen vrouwen in te schakelen bij het controleren van burka-dragers?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt meegewerkt aan islamitische sekse-apartheid?
De instructie komt niet van mijn ministerie, maar van de gemeente Amsterdam. Eind vorig jaar is een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend, dat voorziet in een gedeeltelijk verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding in het onderwijs, het openbaar vervoer, overheidsgebouwen en de zorg. Wanneer dit voorstel kracht van wet krijgt, zal het verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding ook in stembureaus gelden.
Ook nu reeds geldt dat het uitbrengen van de stem slechts mogelijk is nadat de kiezer is geïdentificeerd, dus, ingeval van een kiezer in boerka of niqab, nadat deze het gezicht heeft getoond. De wijze waarop deze identificatie plaatsvindt, is aan de gemeente.
Vindt u het acceptabel dat stembureaupersoneel wordt opgeroepen zich in te zetten voor segregatie en de uitvoering van bepalingen van de sharia? Hoe verhoudt zich dit tot slogans van uw ministerie inzake «integratie»?
Zie antwoord vraag 3.
Het besluit van de gemeente Zutphen om geld voor het referendum aan andere dingen uit te geven |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wist u dat de gemeente Zutphen in november 2015 heeft besloten niet het volledige bedrag voor het organiseren van het referendum te besteden aan dat referendum? Waar wordt dit geld dan wel aan besteed?1
Het klopt dat het kabinet in januari 2016 het budget voor gemeenten heeft verhoogd van € 20 miljoen naar € 30 miljoen. Met de VNG is er overeenstemming over bereikt dat gemeenten het referendum voor dat bedrag organiseren. De precieze besteding van dit bedrag is aan gemeenten. Genoemde rijksbijdrage is toegevoegd aan de algemene uitkering. Gemeenten kunnen – binnen de vigerende wet- en regelgeving – de algemene uitkering naar eigen goeddunken besteden.
Handelt de gemeente Zutphen in strijd met de regels? Zo ja, hoe gaat u deze gemeente tot de orde roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u in dit verband van de opvatting van de gemeente Zutphen dat er minder stembureaus moeten komen, omdat de gemeente niet genoeg geld zou hebben?
Navraag bij de gemeente Zutphen wees uit dat de gemeente niet voor minder stembureaus (25 bij de gecombineerde provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2015 tegen 19 bij het aanstaande referendum) heeft gekozen omdat zij niet genoeg geld zou hebben. Het college van burgemeester en wethouders heeft mij overigens laten weten dat er bij de afweging om het aantal stemlokalen te verminderen, bewust voor is gekozen alleen stembureaus die dicht bij elkaar liggen samen te voegen. Hierdoor is een eventuele extra afstand naar het dichtstbijzijnde stemlokaal zeer beperkt gebleven.
Is het waar dat u in januari 2016 het budget voor gemeenten voor het referendum hebt verhoogd van € 20 mln. naar € 30 mln., en dus ook de gemeente Zutphen, na het besluit van november 2015, veel meer geld heeft gekregen? Waar gaat de gemeente dit geld aan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer snel een overzicht te sturen van alle gemeenten die geld voor het referendum niet aan het referendum uitgeven, om welke bedragen dit gaat en waar dit geld dan wel aan wordt uitgegeven?
Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen uit het gemeentefonds geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Ik beschik dus niet over een dergelijk overzicht.
Het besluit om het alcoholslot op te heffen |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de conclusie dat elk jaar gemiddeld honderd mensen om het leven komen als gevolg van alcoholgebruik in het verkeer en dat twee derde van de alcoholongevallen wordt veroorzaakt door zware alcoholovertreders? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Ja, wij delen uw conclusie met dien verstande dat het een schatting betreft. Het kabinet is dan ook vastbesloten om het onder invloed van alcohol deelnemen aan het verkeer tegen te gaan. Hiertoe is onder andere het nodige instrumentarium ter beschikking gesteld aan het CBR en het OM, namelijk de bestuurlijke maatregelen Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) en het onderzoek naar de rijgeschiktheid. Bij strafrechtelijke vervolging kan er een geldboete, een ontzegging van de rijbevoegdheid en zelfs gevangenisstraf worden opgelegd. Daarnaast wordt op basis van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten na twee onherroepelijke veroordelingen het rijbewijs van rechtswege ongeldig.
Deelt u de conclusie dat bij verschillende buitenlandse evaluatieonderzoeken is gebleken dat bestuurders met een alcoholslot gemiddeld 75% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Uit buitenlands onderzoek uit 2001 en 2004 blijkt dat gebruikers van een alcoholslot 65–90% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging van de rijbevoegdheid of ongeldigverklaring van het rijbewijs (zie SWOV-factsheet Alcoholslot, maart 2016)1
Deelt u de conclusie dat vooral de hoge kosten het programma funest zijn geworden? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Nee, deze conclusie delen wij niet. Bij brief van 1 april 20152 hebben wij, uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van 3 maart 2015 van de Hoge Raad en de uitspraak van 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De uitspraak van de Afdeling betekende dat het CBR per direct geen alcoholslotprogramma’s (hierna: ASP) meer kan opleggen. De Afdeling heeft het artikel, dat de oplegging van het ASP regelt, onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een bevoegdheid voor het CBR om een individuele belangenafweging te maken bij de oplegging van het ASP. Hierdoor kan deelname aan dit programma onevenredige consequenties voor betrokkene met zich meebrengen. Bijvoorbeeld het verlies van een baan omdat de werkgever van betrokkene niet kan of wil meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot.
Zoals in de Kamerbrief van 18 februari3 jl. is aangegeven heeft de geschatte daling in het aantal ASP’s dat zal worden opgelegd, het daarmee gepaard gaande verminderde effect van het opleggen van een ASP op de verkeersveiligheid, de beperkte toegevoegde waarde in het bestaande sanctiearsenaal van het strafrecht en de extra kosten voor de veroordeelde of de overheid geleid tot de beslissing het ASP af te schaffen. Daarbij is aangegeven dat het kabinet nauwlettend zal volgen of zich (technologische) ontwikkelingen voordoen die een heroverweging mogelijk maken.
Hoe komt het dat in landen als Canada, Australië en de VS de kosten een stuk lager liggen en zijn lagere kosten ook in Nederland mogelijk?
In deze landen wordt geen intensieve begeleiding en monitoring gedaan, maar wordt volstaan met alleen de inbouw van een alcoholslot. Uit onderzoek blijkt dat koppeling van het alcoholslot aan een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van die uitleesgegevens een positief effect heeft op het terugdringen van recidive. Daarom is er in Nederland voor gekozen om aan het alcoholslot ook een begeleidingsprogramma en monitoring te koppelen. De kosten voor het programma zijn als gevolg hiervan wel hoger. De kosten kunnen lager uitvallen als gekozen wordt voor het alleen inbouwen van een alcoholslot.
Kunt u een verklaring geven voor de groei van de kosten, die volledig voor rekening van de overtreder komen en die met € 5.000 volgens de Raad van State veel hoger zijn dan de € 1.300,00 tot € 2.000,00 die bij de introductie werden verwacht?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de introductie van het ASP is de verwachting opgenomen dat de kosten per jaar zouden kunnen variëren tussen in totaal € 1.300,- en € 2.000,-. Een exacte bepaling van de kosten was destijds overigens nog niet mogelijk, omdat de kosten afhankelijk waren van de verdere uitwerking van het ASP.
Is onderzocht op welke manier het alcoholslotprogramma (ASP) zou kunnen worden aangepast (lichte vorm), zodat in het bestuursrecht tegemoetgekomen wordt aan de uitspraken van de Hoge Raad en de Raad van State? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling moet de regelgeving worden aangepast om bij de oplegging van het ASP een individuele belangenafweging te kunnen maken. Dit betekent dat het CBR of een andere instantie per geval moet beoordelen of oplegging van het ASP niet onevenredig uitpakt; een dergelijke afweging is niet objectief vorm te geven. Het CBR zal door deze nieuwe werkwijze ook extra kosten moeten maken die weer moeten worden doorbelast aan de deelnemers, terwijl de kosten al als te hoog worden beschouwd. Het ligt verder in de verwachting dat als gevolg van een individuele afweging door het CBR het aantal opgelegde ASP’s lager zal uitvallen dan bij het huidige ASP het geval was, wat bijdraagt aan hogere kosten per deelnemer.
Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Hoge Raad mag het ASP niet meer als bestraffend («criminal charge») aan te merken zijn. Dit omdat indien er voor hetzelfde strafbare feit, rijden onder invloed, ook een strafzaak volgt er sprake kan zijn van dubbele bestraffing. Het is echter vooraf niet te bepalen welke aanpassingen nodig zijn om het ASP niet meer als bestraffend aan te merken en dit zal per geval verschillen. Bij bijvoorbeeld een kortere duur van het ASP in het bestuursrecht valt niet uit te sluiten dat betrokkene alsnog zijn baan kan verliezen (of geen baan kan vinden), omdat de werkgever niet wil of kan meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot. Het is ook niet vooraf in te schatten welke kosten redelijk zijn. De vraag daarbij is tevens of een lichter ASP nog wel voldoende effect heeft op de verkeersveiligheid.
Is bijvoorbeeld onderzocht of het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of andere instantie de mogelijkheid dient te krijgen om te komen tot een toetsing van de individuele situatie in het geval van zware alcoholovertreders? Als dit niet is onderzocht, bent u dan bereid om dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van uw stelling dat rechters niet snel zullen overgaan tot het opleggen van het ASP als dit wordt overgeheveld naar het strafrecht?
Er zijn verschillende redenen waarom rechters het ASP vermoedelijk minder snel zullen opleggen dan in het bestuursrecht het geval was. De rechter houdt, anders dan het CBR bij het ASP in het bestuursrecht, rekening met de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder. Het kan hierbij gaan om het zijn van beroepschauffeur, maar ook om de financiële situatie van de betrokkene. Daarnaast hebben rechters een breder instrumentarium van sancties die kunnen worden opgelegd tot hun beschikking, namelijk een ontzegging van de rijbevoegdheid, een geldboete, een taakstraf of zelfs een gevangenisstraf. Het niet in het strafrecht invoeren van het ASP betekent dus niet dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Een ASP werd door het CBR opgelegd aan ervaren bestuurders bij een alcoholpromillage tussen 1,3 en 1,8. Rechters maken bij de oplegging van een straf gebruik van oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS adviseert aan de hand van zijn oriëntatiepunten om voor deze groep dronken rijders naast de ontzegging van de rijbevoegdheid een geldboete van € 650,– tot € 850,– op te leggen. De kosten van het ASP zullen, afhankelijk van de keuze voor alleen een alcoholslot of ook monitoring en een begeleidingsprogramma, (veel) hoger zijn dan de geldboetes die nu door de rechter worden opgelegd, zodat het ASP naar verwachting slechts bij wijze van uitzondering zal worden opgelegd. De kosten van het ASP zouden in theorie kunnen worden verlaagd door het te beperken tot de inbouw van een alcoholslot en daaraan geen intensieve begeleiding en monitoring te koppelen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven hebben koppeling aan het alcoholslot van een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van de uitleesgegevens een positief effect op het terugdringen van recidive. Wat het loslaten van deze koppeling voor effect heeft op het terugdringen van recidive is niet te zeggen.
Kunt u nogmaals een toelichting geven op de wijze waarop de impactanalyse is uitgevoerd? Is aan het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht de vraag voorgelegd onder welke condities zij zullen overgaan tot het verzoeken om dan wel opleggen van het ASP? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met het OM en de rechterlijke macht om te bezien in hoeverre zij bereid zijn het ASP op te leggen en de Kamer hierover te informeren?
Bij de impactanalyse is uitgegaan van de doelgroep voor het ASP zoals deze in de wetgeving was vermeld en van een ASP dat één jaar duurt. De impactanalyse heeft als doel om de gevolgen van de overheveling van het ASP naar het strafrecht voor de werklast van de organisaties in de strafrechtsketen inzichtelijk te maken. Onder meer het OM en de rechtspraak zijn bij de impactanalyse betrokken geweest en hebben voor de impactanalyse input geleverd. Het bespreken van de condities waaronder het OM en de rechtspraak zouden kunnen overgaan tot het opleggen van het ASP behoorde niet tot het doel van de impactanalyse. Indien er voor was gekozen om het ASP als straf op te nemen in het strafrecht was ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, bij het opstellen van het wetsvoorstel met het OM en de rechtspraak in gesprek gegaan over de condities rondom het ASP.
Deelt u – hoewel u concludeert dat het ASP in de toekomst alleen juridisch houdbaar kan zijn wanneer de strafrechter besluit over de oplegging ervan en waarbij u aangeeft dat alleen dan een integrale afweging kan worden gemaakt tussen alle beschikbare sancties en maatregelen op basis van de aard van het misdrijf, de persoon van de verdachte en eventuele specifieke omstandigheden – de stelling dat als de kosten van het ASP aanmerkelijk lager zouden zijn en/of als de straffen/boetes aanmerkelijk hoger zouden zijn, een bestuursrechtelijke aanpak, vergelijkbaar met de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) en de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA), ook houdbaar is? Deelt u die visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan niet voor gekozen?
Het ASP in het bestuursrecht was gericht op bestuurders waarbij op basis van hun gedrag, namelijk rijden onder invloed, grote twijfel was ontstaan over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Zij kregen via deelname aan het ASP de gelegenheid alsnog onder toezicht aan het verkeer deel te nemen. Dan ligt het voor de hand dat de kosten hiervan ook door hen worden betaald in plaats van door de belastingbetaler, net zoals bij de andere alcoholmaatregelen de overtreders de kosten van de maatregel betalen, zoals de EMA en het geschiktheidsonderzoek alcohol. Wij zijn er geen voorstander van om van het uitgangspunt dat de overtreder betaalt af te stappen. Over het alternatief om de kosten van het ASP door de overheid te laten betalen hebben wij aan uw Kamer in de brief van 18 februari 2016 laten weten dat in dat geval jaarlijks ongeveer 1.100 ASP’s zullen worden opgelegd in plaats van 3000 in de oude situatie. Dit leidt tot een flink kleinere impact op de verkeersveiligheid dan was voorzien bij de introductie van het ASP. Alles afwegende komen wij tot de conclusie dat het onderbrengen van het ASP in het strafrecht te weinig meerwaarde biedt naast het bestaande instrumentarium om rijden onder invloed aan te pakken en dat het derhalve niet opportuun is om het ASP in stand te houden.
Klopt de stelling dat EMA en LEMA ook gedragsmaatregelen zijn die naast het strafrecht kunnen worden ingezet? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de inzet van deze instrumenten in het licht van de uitspraken van de Hoge raad en de Raad van State?
De EMA en LEMA zijn gedragsmaatregelen die naast het strafrecht kunnen worden ingezet. Uit jurisprudentie (tot op het niveau van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) blijkt dat educatieve maatregelen vanwege hun doel geen punitief karakter hebben. Het feit dat de kosten voor deze maatregelen voor rekening van betrokkene komen en dat betrokkene de maatregel ook als straf kan ervaren, doet daar niet aan af.
Waarom heeft u ervoor gekozen om bij het opheffen van het ASP het strafvorderingsbeleid aan te passen in die zin dat een rijontzegging van vier tot zeven kan maanden worden opgelegd? Hoe vindt u deze vier tot zeven maanden rijontzegging in verhouding staan tot de rijontzegging van vijf jaar wanneer een alcoholrijder het ASP niet accepteerde?
Na de invoering van het ASP werd het OM er mee geconfronteerd dat rechters aan verdachten, aan wie door het CBR al een ASP was opgelegd, geen of een kortere rijontzegging dan gevorderd oplegden dan wel een voorwaardelijke rijontzegging oplegden. Het OM heeft daarom zijn strafvorderingsbeleid voor wat betreft de duur van de te vorderen onvoorwaardelijke rijontzegging aangepast. Deze aanpassing heeft het OM ongedaan gemaakt nadat het ASP niet meer door het CBR kon worden opgelegd. In het geval een bestuurder waaraan het ASP was opgelegd niet meewerkte aan het opgelegde ASP, verklaarde het CBR zijn rijbewijs automatisch ongeldig zonder daarbij te kijken naar zijn persoonlijke omstandigheden. Een bestuurder kon in dat geval binnen vijf jaar na de ongeldigverklaring alleen een nieuw rijbewijs aanvragen op voorwaarde dat de bestuurder alsnog deelnam aan het ASP. Hiervoor was gekozen om bestuurders zoveel mogelijk mee te laten werken aan het opgelegde ASP. In het strafrecht kan een ontzegging van de rijbevoegdheid voor maximaal vijf jaar worden opgelegd en bij recidive voor maximaal tien jaar. Bij het vorderen en het opleggen daarvan houden OM en de rechtspraak rekening met de ernst van het feit en met persoonlijke omstandigheden.
Is in aanloop naar uw besluiten over de aanpassing van het strafvorderingsbeleid onderzocht of men kan kiezen voor de oplegging van het ASP of voor een vijfjaarlijkse rijontzegging? Als deze optie niet met de rechterlijke macht en het OM is besproken, staat u hiervoor dan open en wilt u die bespreken met het OM en de rechterlijke macht ten behoeve van het behoud van het ASP?
Indien het ASP als straf zou zijn opgenomen in het strafrecht zou ook de mogelijkheid zijn blijven bestaan om daarnaast ook de bestaande straffen zoals een rijontzegging of een geldboete op te leggen. Het OM en de rechter hadden dan per geval kunnen besluiten welke straf(fen) te vorderen en op te leggen. Zoals hiervoor aan de orde kwam, zal de rechter bij zijn beslissing over de sanctieoplegging alle omstandigheden meewegen, waaronder de ernst van het feit, de persoon van de verdachte, de gevolgen voor de verdachte, de mogelijkheid en bereidheid van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden etc.
Deelt u de conclusie dat het ASP ooit is ingesteld als gedragsmaatregel, mede ter bescherming van andere weggebruikers en ter verbetering van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen heeft u onderzocht die bij het wegvallen van het ASP als verkeersveiligheidsmaatregel zouden kunnen worden ingezet en waarom heeft u er niet voor gekozen om deze alsnog in te zetten?
Ja, bij de vormgeving van het ASP is dit, binnen het geheel van bestuursrechtelijke maatregelen die het CBR kan opleggen, expliciet gepositioneerd als gedragsmaatregel die naast het strafrecht zou kunnen worden opgelegd, omdat de maatregel een ander doel heeft dan straf. De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 heeft ertoe geleid dat in die gevallen waarin voorheen het ASP werd opgelegd nu een EMA of, ingeval van recidive, een geschiktheidsonderzoek wordt opgelegd. Onderzocht wordt of de grens voor het opleggen van een geschiktheidsonderzoek aan een eerste overtreder (nu 1,8 ‰ bij ervaren bestuurders en 1,3‰ bij beginnende bestuurders) naar beneden moet worden bijgesteld.
Is onderzocht op welke manier het ASP zodanig zou kunnen worden aangepast, dat het in het strafrecht vaker wordt opgelegd? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Ongeacht de manier waarop het ASP wordt vormgegeven, zal de rechter in alle zaken rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 8 en 17.
Kunt u aangeven wat de te verwachten effecten op recidive, aantal ongevallen en aantal verkeersdoden zijn van de andere mogelijkheden van strenger straffen waarop u wijst, te weten een strafpuntensysteem en progressieve verkeersboetes?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is gevraagd hiernaar onderzoek te doen. De uitkomsten van de WODC-onderzoeken worden na de zomer van 2016 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, beoordelen of het mogelijk is om een progressief boetesysteem in te voeren onder de randvoorwaarden die worden genoemd in de op 18 februari van dit jaar aan uw Kamer toegezonden brief over verkeershandhaving (TK, 2015–2016, 29 398, nr. 495).
Kunt u een technische onderbouwing geven voor de stelling dat er, wanneer de kosten van het ASP in het strafrecht zouden worden doorberekend aan de veroordeelde, vermoedelijk jaarlijks maar tussen de dertig en honderd ASP’s zouden worden opgelegd? Komt dit door de hoogte van de huidige kosten van het ASP? Zo ja, op welke wijze zouden deze kosten dan kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in het verlengde van vraag 9 ook de onderbouwing geven van de berekeningen waaruit blijkt dat naar verwachting 1.100 ASP’s worden opgelegd als het Rijk de kosten voor zijn rekening neemt? Wat is dan de doorslaggevende factor om het ASP alsnog op te leggen?
Uit de impactanalyse blijkt dat een rechter eerder geneigd zal zijn om een ASP op te leggen indien de kosten voor rekening van het Rijk zijn, maar de rechter zal ook dan rekening houden met de (andere) persoonlijke omstandigheden. Daarbij speelt een rol dat het opleggen van een ASP niet bij iedereen mogelijk is (bijvoorbeeld aan personen die geen auto bezitten of beroepschauffeurs waarbij de werkgever niet kan of wil meewerken).
Hoe hoog moeten de straffen zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen?
In het geval het ASP naar het strafrecht zou worden overgeheveld, zou dit als straf worden toegevoegd aan de straffen die de strafrechter nu reeds bij rijden onder invloed kan opleggen. Een rechter zou alsdan een geldboete, een (on)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM), een ASP, een taakstraf of een combinatie van deze straffen kunnen opleggen. Het ASP werd in het bestuursrecht opgelegd bij een alcoholpromillage tussen 1,3 ‰ en 1,8 ‰. Het LOVS adviseert in die gevallen straffen van € 650,– tot € 850,– met vanaf een promillage van 1,5 ‰ een onvoorwaardelijke OBM van 6 respectievelijk 7 maanden. Het is op voorhand niet te zeggen hoe hoog de straffen moeten zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen. Het is immers aan de rechter om de hoogte van een op te leggen straf te bepalen. Bovendien staan straffen in verhouding tot elkaar en zou bij het verhogen van de straffen op rijden onder invloed het volledige stelsel opnieuw moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven wat de onderbouwing is van de kostenberekening van ASP-oplegging (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen)? Deelt u de conclusie van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dat de schade in het wegverkeer door alcoholgebruik jaarlijks 13 miljard is? Kunt u aangeven hoe u de relatie met de kosten (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen) ziet? Wilt u het evaluatieonderzoek dat momenteel wordt gedaan, afronden en met de Kamer delen?
De kostenberekening van ASP-oplegging is afhankelijk van de manier waarop het ASP wordt vormgegeven. In de impactanalyse is uitgegaan van een eenjarig ASP. De leasekosten van het alcoholslot bedragen in dat geval ongeveer € 2.000,– en de uitvoeringskosten worden geschat tussen de € 1.000,– en € 2.000,–. Zekerheidshalve is gerekend met een bedrag van € 4.000,– per ASP. Indien de kosten worden gedragen door de overheid zullen jaarlijks naar schatting ongeveer 1.100 ASP’s worden opgelegd (bandbreedte 600 tot 1.800). De hieraan verbonden kosten bedragen tussen de € 2,4 miljoen (600 ASP’s) en € 7,2 miljoen (1.800 ASP’s).
De SWOV schat de totale kosten van alle verkeersongevallen op € 12,5 miljard in 2009 (zie SWOV-factsheet kosten van verkeersongevallen maart 2014). Dit betreft niet alleen alcoholgerelateerde verkeersongevallen.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert een uitgebreid recidiveonderzoek uit, waarin alle maatregelen (ASP, LEMA, EMA, onderzoek naar rijvaardigheid dan wel geschiktheid en de EMG) worden meegenomen. In 2022 wordt het eindrapport hiervan opgeleverd. In de komende jaren worden tussentijdse rapportages uitgebracht. De eindresultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de visie van deskundigen dat bij een volledige invoering van het ASP acht à tien verkeersdoden per jaar voorkomen kunnen worden en dat de jaarlijkse baten van het ASP dan zouden kunnen uitkomen op € 110 miljoen, terwijl de kosten nog geen € 10 miljoen bedragen? Wat is uw visie op de stelling dat bij een optimale afstemming van andere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen op het ASP in de wat verdere toekomst zelfs een besparing van 30 à 35 verkeersdoden per jaar realiseerbaar lijkt te zijn?
Als teruggevallen wordt op het enkel handhaven van opgelegde rijontzeggingen, wordt hiervoor dan ook de benodigde capaciteit vrijgemaakt? Wat is de huidige capaciteit, wat is de benodigde capaciteit en hoe wordt omgegaan met de frictie daartussen?
Om een impuls te geven aan de verkeershandhaving is er op initiatief van het OM in de afgelopen maanden per regio een handhavingsplan voor de Teams Verkeer van de politie opgesteld. Het OM en de politie hebben daarnaast een Leidraad Handhavingsplan Verkeer 2016–2018 uitgewerkt voor de verkeershandhavingsplannen van de Teams Verkeer. In de Leidraad staat onder meer als richtlijn dat bij iedere staandehouding het rijbewijs wordt gecontroleerd. Agenten kunnen hierbij gebruik maken van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat) op hun smartphone, waarmee zij gemakkelijker en sneller dan voorheen kunnen nagaan of de bestuurder een geldig rijbewijs heeft en/of er sprake is van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het plenaire debat inzake het alcoholslot wordt gehouden?
Ja.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja
De privacyschending door ziekenhuizen |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Meldpunt van Omroep Max van 1 maart 2016 getiteld «Patiëntengegevens op straat»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over privacyschending door ziekenhuizen?2
Ja.
Waarop baseert u de uitspraak dat het scanklaar maken van patiëntendossiers in gevangenissen «inmiddels niet meer voorkomt»?
Door bij verschillende partijen waaronder de koepels van ziekenhuizen navraag te doen. Tevens heb ik in mijn brief van 16 maart 2016 over dit zelfde onderwerp3 aangekondigd zelf ook onderzoek te laten doen naar de vraag op welke wijze zorginstellingen (ziekenhuizen en instellingen voor geestelijke gezondheidszorg) in de dagelijkse praktijk omgaan met de beveiliging van hun patiëntgegevens en hoe hierin verbetering kan worden aangebracht. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek eind 2016 informeren.
Deelt u de mening dat het in de uitzending geschetste beeld van ziekenhuizen die geen besef hebben van de manier waarop het scanklaar maken van medische dossiers ten behoeve van de digitalisering van patiëntendossiers wordt verricht, te weten in gevangenissen, als uitermate onzorgvuldig en riskant gekwalificeerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de desbetreffende ziekenhuizen daarop aan te spreken?
Zoals ook ik in mijn eerdere antwoorden op verschillende Kamervragen en in mijn eerder genoemde brief van 16 maart reeds heb aangegeven, vind ik uitvoering van deze werkzaamheden door Belgische gevangenen, hoewel in principe legaal, een onwenselijke situatie. De onduidelijkheid van de al dan niet zorgvuldige omgang met patiëntgegevens vraagt om opheldering. Zorgaanbieders moeten op de hoogte zijn door wie en op welke wijze werkzaamheden door derde partijen worden uitgevoerd. Dit moet vastgelegd zijn in een bewerkersovereenkomst. Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gegarandeerd door de ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben schriftelijk toestemming verleend om medische dossiers in gevangenissen scanklaar te laten maken en welke niet?
Zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd moet dit nader onderzocht worden.
Welke kwaliteitseisen stellen de ziekenhuizen voor het vernietigen van papieren versies van de medische dossiers nadat ze gedigitaliseerd zijn? Welke ziekenhuizen hanteren hierbij de DIN66399-standaard?
Zie antwoord vraag 5.
Welke ziekenhuizen stellen kwaliteitseisen voor de externe archiefopslag van medische dossiers en hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wettelijke bepaling dat «technische en organisatorische maatregelen» moeten worden getroffen om de privacy te beschermen, wordt geschonden door de ziekenhuizen die patiëntendossiers scanklaar laten maken in gevangenissen? Zo ja, welke maatregelen treft u om de ziekenhuizen aan de wet te laten houden?
Zoals aangegeven vind ik de situatie onwenselijk en het niet discreet omgaan met patiëntgegevens niet acceptabel. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) doet hiernaar onderzoek. Daarnaast zal ik, zoals ik in mijn brief van 16 maart jongstleden heb aangekondigd, dit nader onderzoeken en u hierover informeren.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en onverantwoordelijk is dat gedetineerden niet discreet om zijn gegaan met de gegevens die zij onder ogen kregen tijdens het scanklaar maken van patiëntendossiers? Deelt u de mening dat gedetineerden dit werk niet zouden moeten doen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) nog niet ingegrepen door de ziekenhuizen die onverantwoordelijk handelen, waardoor de privacy van patiënten geschonden is, op hun werkwijze aan te spreken? Gaat u de AP actief benaderen om handhavend op te treden tegen deze ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegegevens (AP) heeft aangegeven dat ze zich over de gang van zaken in de Belgische gevangenis (specifiek inzake de zogenoemde bewerkersovereenkomsten) nader laat informeren om te bezien of er sprake is van overtredingen. De AP heeft ook contact gehad met de Belgische toezichthouder, die eerder al een onderzoek startte. De AP richt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen toezicht in. In het uitvoeren van haar toezichthoudende en handhavende taak stelt de AP prioriteiten op basis van signalen en criteria, zoals de ernst en de duur van de overtreding. De AP dient haar taken in onafhankelijkheid te kunnen uitoefenen, zonder inmenging van buitenaf.
117 medewerkers bij het Openbaar Ministerie die berispt of ontslagen zijn na fouten |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «117 medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) berispt of ontslagen na fouten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze cijfers pas werden bekend gemaakt nadat de media een beroep deden op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)?
Het Openbaar Ministerie (OM) legt in zijn jaarbericht op transparante wijze verantwoording af over de behaalde resultaten, het gevoerde beleid, de bedrijfsvoering en het integriteitsbeleid. In de jaarverslagen van het OM wordt elk jaar gemeld hoeveel gevallen van integriteitsschendingen zijn onderzocht en vastgesteld, welk type gedragingen het (in hoofdzaak) betrof en welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd. Ook wordt in het jaarbericht gerapporteerd over het integriteitsbeleid in brede zin.
De naar aanleiding van het Wob-verzoek openbaar gemaakte overzichten betroffen de halfjaaroverzichten van het Bureau Integriteit OM (BI-OM).In deze geanonimiseerde overzichten staat een korte beschrijving van alle vermoedelijke integriteitschendingen die het betreffende half jaar binnen het OM zijn geconstateerd, alsmede de wijze van afhandeling daarvan. Deze overzichten worden sinds enkele jaren gepubliceerd op het intranet van het OM en onder de aandacht gebracht in interne nieuwsbrieven. Achterliggende gedachte bij de overzichten is dat meer open communicatie over integriteitschendingen intern een lerende werking heeft en de transparantie van het integriteitsbeleid vergroot.
Het OM zal in het vervolg jaarlijks in aanvulling op het jaarbericht de BI-OM-overzichten actief publiceren.
Kunt u toezeggen de Kamer jaarlijks te rapporteren over integriteitsscheidingen bij alle departementen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te rapporteren over dergelijke gegevens die betrekking hebben op alle departementen.
Kunt u in een aanvullende rapportage de gegevens van de betrokkenen specificeren naar sekse, etniciteit, functie en schaalniveau en dit vanaf nu in elke rapportage over integriteitsschendingen verwerken? Zo nee, waarom niet?
Een verdere specificatie van de concrete casussen in het overzicht dat het OM openbaar heeft gemaakt, zou kunnen leiden tot identificatie en herkenning van de betrokkenen. Gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kan ik die casussen niet verder specificeren.
Hoe waardeert u het aantal van 117 medewerkers dat de fout in is gegaan? Is dit aantal hoger dan in voorgaande jaren?
Het aantal meldingen schommelt rond de 30 à 40 per jaar. In de bewuste periode zijn er 137 meldingen gedaan. Deze integriteitsmeldingen hebben betrekking op een periode van 3,5 jaar en het betreft rechterlijk ambtenaren, rijksambtenaren én stagiairs. In 20 gevallen bleek er na onderzoek geen sprake te zijn van een integriteitschending of bleek de melding geen OM’er te betreffen. De meldingen variëren van het niet registreren van vrije dagen en het ongeoorloofd raadplegen van informatie tot andere incidenten. De overgrote meerderheid betrof lichte vormen van plichtsverzuim – geen strafbare feiten – waartegen disciplinair is opgetreden. Aantal en aard van de integriteitsincidenten worden centraal gemonitord door het BI-OM in het kader van het integriteitsbeleid dat in 2012 is ingezet en dat erop gericht is de alertheid en meldingsbereidheid van OM'ers in integriteitskwesties te vergroten.
Waarom werden deze cijfers pas bekend gemaakt nadat een advocatenkantoor beroep had gedaan op de WOB?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen dergelijke publicaties in het vervolg op een transparantere wijze bekend worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het OM een voorbeeldfunctie heeft en dat dergelijke fouten van medewerkers het vertrouwen in het OM aantasten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Iedere misstap van een medewerker van het OM is er natuurlijk één teveel. Juist een organisatie die anderen aanspreekt op normoverschrijdend gedrag moet het goede voorbeeld geven. Het is echter een illusie dat in een organisatie met meer dan vijfduizend mensen iedereen zich, zowel op de werkvloer als privé, altijd gedraagt zoals het zou moeten. Het OM voert dan ook actief beleid gericht op bewustwording en signalering van mogelijke schendingen. Dit is een lastig en langdurig proces.
Een belangrijke rol hierin vervult het eerdergenoemde BI-OM, dat als landelijk expertisecentrum een adviserende, stimulerende en beheersende rol op het gebied van integriteit heeft. Het BI-OM fungeert als vraagbaak en sparringpartner voor de OM-onderdelen, stimuleert bewustwording en communicatie rondom integriteit en houdt centraal zicht op aantallen integriteitschendingen en de wijze van afhandeling daarvan. Onderdeel van het BI-OM is een poule van onderzoekers, waarop de OM-onderdelen een beroep kunnen doen om een (vermoedelijke) integriteitschending te onderzoeken.
Het integriteitsbeleid van het OM is in 2013 door GRECO (Group of States Against Corruption, een verdragsorganisatie onder de vlag van de Raad van Europa) in Europees verband als best practice aangemerkt.
Deelt u de mening dat een betere screening bij aanname van medewerkers bij het OM, dergelijke fouten kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Een screening is wezenlijk onderdeel van het preventiebeleid, naast het regelmatig voeren van functioneringsgesprekken, het aanspreken van medewerkers op afwijkend gedrag en de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen. Voor vertrouwensfuncties binnen het OM geldt uiteraard al een verzwaarde screening in de vorm van een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Een screening biedt uiteraard geen volledige garantie op het voorkomen van integriteitsschendingen.
In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangekondigd voor functies die een hoge mate van integriteit vereisen – waaronder die bij het OM – het afwijzen van een Verklaring omtrent het Gedrag ook mogelijk te willen maken op basis van enkel politiegegevens.
Deelt u voorts de mening dat medewerkers bij het OM vrij zouden moeten zijn om hun aanmerkingen over de gang van zaken binnen het OM kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Als medewerkers van het OM mogelijke integriteitsschendingen of misstanden signaleren, kunnen zij die melden bij hun leidinggevende of (desgewenst vertrouwelijk) bij de vertrouwenspersonen integriteit die op elk parket aanwezig zijn. Hierbij gelden de waarborgen van het Besluit melden vermoeden misstand bij Rijk en Politie. Een substantieel deel van de vermoedelijke schendingen is ook naar voren gekomen naar aanleiding van een dergelijke melding.
Wat is de standaardprocedure waarmee strafmaten bij het OM worden bepaald en kunt u aangeven hoe deze straffen in verhouding staan tot elkaar?
Een bij het OM werkzame rijksambtenaar of rechterlijk ambtenaar komt in aanmerking voor een disciplinaire maatregel (variërend van een schriftelijke berisping tot ontslag) wanneer die persoon opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich anderszins aan plichtsverzuim schuldig maakt. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van voorschriften als het doen of nalaten van iets dat een goed (rechterlijk) ambtenaar behoort te doen of na te laten. Onvoorwaardelijk strafontslag is de zwaarste disciplinaire maatregel en wordt verleend als het verzuim het treffen van een dergelijke maatregel rechtvaardigt.
Per situatie zal bepaald moeten worden wat een evenredige verhouding is tussen plichtsverzuim en de op te leggen straf. Daarin kan meewegen dat het OM een bijzondere positie heeft. Daarnaast is van belang dat rechterlijke ambtenaren een voorbeeldfunctie bekleden, zodat van hen (nog) hogere eisen gesteld kunnen worden met betrekking tot integriteit.
Het bericht dat een doodgeboren kindje niet wordt erkend |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom kan een doodgeboren kind geen vermelding krijgen in de BRP?1
Er wordt voor een levenloos geboren kind een akte van de burgerlijke stand opgemaakt, die wordt opgenomen in het register van overlijdensakten, maar er vindt geen inschrijving van een nieuwe ingezetene in de basisregistratie personen plaats. Inschrijving in de BRP geschiedt op grond van de geboorteakte, aangifte van verblijf en adres of ambtshalve.
Bent u bereid andere mogelijkheden te onderzoeken zodat doodgeboren kinderen wel wettelijke erkenning kunnen krijgen, maar ouders niet geconfronteerd worden met post van instanties, of problemen ontstaan met het erfrecht?2
Ja, ik ga onderzoek doen naar de mogelijkheden van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Ik betrek daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Ik doe het onderzoek in overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Er is overigens al een wijze van een wettelijke erkenning van levenloos geboren kinderen in de vorm van registratie bij de burgerlijke stand, waarbij een akte van een levenloos geboren kind wordt opgemaakt die inhoudelijk overeenkomt met een geboorteakte. Gebleken is dat de bestaande regeling van de burgerlijke stand onvoldoende bekend is. Zo is de handelwijze van de gemeente Amsterdam die beschreven wordt in het artikel in het Parool niet nieuw, maar komt overeen met de bestaande werkwijze. Om een grotere bekendheid aan de regeling te geven, zodat ouders van levenloos geboren kinderen daarvan gebruik kunnen maken en een tastbaar officieel bewijs kunnen krijgen van het bestaan van hun kind, is een informatieblad over dit onderwerp geplaatst op rijksoverheid.nl.
Bent u bereid met een voorstel te komen hoe de wettekst kan worden gewijzigd zodat de voor veel ouders pijnlijke zin, «komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan» (artikel 2 Burgerlijk Wetboek, Boek 1) wordt aangepast? Zo nee, waarom niet?3 BRP: Basisregistratie Personen
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Wolbert en Oosenbrug van 14 oktober 2015, is de formulering van artikel 2 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek er geenszins op gericht om het bestaan van een levenloos geboren kind te ontkennen. De formulering is een fictie («wordt geacht») en heeft tot doel om eventuele problemen op het terrein van het erfrecht te voorkomen door duidelijk vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen rechten en plichten kan hebben of kan overdragen aan andere personen. De Minister van Veiligheid en Justitie zal bezien of een wijziging van de tekst uitkomst kan bieden. Daartoe is advies gevraagd aan de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
De World Check databank |
|
Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal namen op nationale terrorismelijst verdubbeld»?1
Het aantal personen en organisaties op de nationale terrorismelijst is het afgelopen jaar flink toegenomen en zal naar verwachting de komende periode nog verder toenemen. Dit ligt in lijn met het voornemen van het kabinet als aangegeven in de Kamerbrief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 29 754, nr. 285) en de recent aangenomen afspraken als uitkomst van de gezamenlijke bijeenkomst van het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en de anti-ISIS coalitie op 11 januari jl. in Den Haag (Kamerstuk 27 925, nr. 584). Op grond van Resolutie 1373 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn lidstaten verplicht tot het bevriezen van tegoeden van personen en organisaties die terroristische daden plegen, proberen te plegen, daaraan deelnemen of deze daden mogelijk maken. De wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de bevriezingsmaatregel is vastgelegd in een openbaar protocol (Procedures totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme).
Bent u bekend met het bericht «VICE News Reveals the Terrorism Blacklist Secretly Wielding Power Over the Lives of Millions»2 en het bericht «Revealed: The secret international blacklist that can lock you out of your bank account»?3
Ja. World-Check, beheerd door Thomson Reuters, is een databestand met daarin opgenomen een verzameling van open-bron (en derhalve publieke) gegevens. Deze verzamelde gegevens worden tegen betaling aangeboden aan onder meer financiële instellingen ten behoeve van KYC (know your customer/ken uw cliënt) en CDD (customers due diligence) procedures.
World-Check is geen databestand dat zich puur en alleen richt op terroristische activiteiten of terrorismefinanciering. De verzamelde gegevens richten zich daarnaast op diverse vormen van criminaliteit, zoals witwassen, corruptie, georganiseerde misdaad, maar ook PEP (politically exposed person) monitoring.
Overigens wordt de informatie niet actief aan banken en overheidsdiensten verstrekt. Banken en overheidsdiensten kunnen de informatie (tegen betaling) raadplegen om hen te helpen risico’s met betrekking tot bijvoorbeeld voornoemde vormen van criminaliteit te onderkennen.
De indicatie «terrorisme» wordt door World-Check gegeven als personen of organisaties ergens ter wereld op terrorisme-/sanctielijsten zijn opgenomen. De tegoeden van deze personen en organisaties zijn dus al bevroren, op het moment dat de gegevens door World-Check beschikbaar worden gesteld.
Ik neem kennis van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World-Check databank.
Bent u bekend met de «World-Check»-databank, beheerd door Thomson Reuters, en recente berichtgeving waaruit blijkt dat deze dienst bestaat uit een lijst met individuen en organisaties die in verband worden gebracht met terroristische activiteiten? Bent u bekend met het feit dat deze informatie tevens wordt verschaft aan banken en overheidsdiensten, met als gevolg dat tegoeden van deze personen en organisaties kunnen worden bevroren? Wat vindt u van de stelling van Thomson Reuters dat meer dan 300 inlichtingendiensten en overheidsinstellingen gebruik maken van de World Check databank?4
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Nederlandse overheid of hebben Nederlandse overheidsinstellingen of inlichtingendiensten in het verleden ooit gebruik gemaakt van de World Check-databank? Zo ja, op welke manier zijn aspecten als databescherming, en bescherming van mensenrechten en privacy hierbij in acht genomen?
Ja, Nederlandse financiële instellingen, waaronder ook overheidsinstellingen, hebben toegang tot en maken gebruik van World-Check. Zoals aangegeven gaat het om verzamelde open-bron gegevens. Er kan naslag worden gepleegd in het databestand om te zien of er personen en/of organisaties ergens ter wereld door een land op een sanctielijst zijn geplaatst. Diverse sanctielijsten worden daaronder begrepen. Het kan daarbij gaan om sancties tegen terroristische personen en organisaties, maar ook om andere internationale en Europese sanctieregimes, zoals bijvoorbeeld individuen in Libië en Rusland. World-Check neemt namelijk ook de door de VN Veiligheidsraad aangekondigde sancties over in hun databestand. Aspecten als databescherming en bescherming van mensenrechten en privacy worden hierbij in acht genomen.
Ziet u enig verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en de bestaande World Check-databank? Bestaat er enige uitwisseling tussen deze beide databestanden?
Het kabinet heeft altijd benadrukt dat de private sector betrokken dient te worden in de strijd tegen terrorismefinanciering. Er is echter geen verband tussen de verdubbeling van het aantal individuen op de Nationale Terrorismelijst en het bestaan van de World-Check databank. Er is ook geen sprake geweest van directe uitwisseling tussen deze beide databestanden. Wel zijn de actuele VN-, EU-, internationale en nationale terrorismelijsten te raadplegen via het databestand van World-Check. Overigens is onlangs in EU verband afgesproken dat overheden meer zullen gaan inzetten op informatie-uitwisseling ten behoeve van terrorismebestrijding.
Zijn er signalen bij u bekend dat Nederlandse banken gebruik maken van de informatie die via de World Check-databank beschikbaar is? Zo ja, beschouwt u dit wenselijk? Zo nee, bent u met het oog op de aangehaalde berichtgeving hierover bereid dit te onderzoeken?
Ja. Banken wereldwijd, waaronder Nederlandse banken, maken gebruik van de informatie die via World-Check beschikbaar is. De informatie over personen en organisaties die op een of meerdere sanctielijsten zijn geplaatst, is openbaar en wordt gepubliceerd op het internet. World-Check is een van de aanbieders die deze informatie aanbiedt, naast andere informatie die banken nodig hebben om het «know your customer/ken uw cliënt» proces uit te voeren. World-Check is inmiddels uitgegroeid tot een «industry standard» voor dergelijke informatie. Het is uiteraard aan de instellingen zelf om te bepalen in hoeverre de geleverde informatie voldoende betrouwbaar wordt geacht ten behoeve van het klantenacceptatieproces. Databestanden, zoals die van World-Check, kunnen behulpzaam zijn bij het inzichtelijk maken van financieringsstromen door en aan terroristische organisaties. Zorgvuldigheid is daarbij geboden.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen over het deelnemen van niet-gerechtsdeurwaarders in deurwaarderspraktijken en de borging van de onafhankelijkheid van het gerechtsdeurwaardersambt?1
Ja.
Klopt het dat niet-gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 4, sub b, van de Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarders (de verordening) alleen mogen participeren in een deurwaarderskantoor als deze niet direct of indirect betrokken is bij opdrachten aan hetzelfde kantoor?
Ja.
Voldoet de huidige verordening aan de recent door de Tweede Kamer aangenomen wetswijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin de kernwaarde onafhankelijkheid uitdrukkelijk in is opgenomen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Gerechtsdeurwaarders moeten volgens het nieuwe artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet altijd onafhankelijk hun ambt kunnen uitvoeren. Een maximaal zeggenschapsbelang van 49% door een derde-niet-gerechtsdeurwaarder en een deelnemingsverbod voor directe en indirecte opdrachtgevers (zoals voorgeschreven in de artikelen 3 en 4 van de geldende verordening) geven samen een goede concretisering van het beginsel van onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder en scheppen duidelijke voorwaarden voor behoud van de zeggenschap binnen de eigen gerechtsdeurwaardersorganisatie.
Wat vindt u van de wens van uw voorganger dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van verdergaande derdenparticipatie en zelfs nulparticipatie?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ik hecht aan een goed verankerde onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder als bijzonder ambtsdrager heb ik een voorgestelde wijziging van de geldende verordening, die een versoepeling van de participatieregels beoogde, niet goedgekeurd. Een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 20164 heeft dit bevestigd, waarover ik u per separate brief reeds berichtte. Met deze uitspraak is geen leemte ontstaan in de zin dat nu geen regels zouden gelden met betrekking tot de gewenste onafhankelijkheid. Integendeel, de geldende verordening van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ongewijzigd van kracht, waarin de interne en de externe onafhankelijkheidsvereisten verankerd zijn.
Daarnaast krijgt het onafhankelijkheidsvereiste een wettelijke grondslag die per 1 juli a.s. in werking treedt. De geldende KBvG-verordening uit 2010 geeft daar een nadere invulling aan. Het is primair aan de KBvG om de onafhankelijkheid in de beroepspraktijk vorm te geven met haar verordenende bevoegdheid. Dit thema zal op de agenda blijven staan van het overleg dat ik periodiek voer met de KBvG.
Mijn ambtsvoorganger constateerde in antwoord op eerdere Kamervragen5 dat er binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is voor een verdergaande beperking van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren dan reeds het geval is in de geldende KBvG-verordening. Een algehele uitsluiting in een nieuwe KBvG-verordening was toen en is ook nu in dit licht niet realistisch. Of er aanleiding bestaat vereisten rondom onafhankelijkheid na inwerkingtreding van artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet in de vorm van een AMvB nader in te vullen, wordt momenteel in overleg met de KBvG bezien.
Hoe wordt gecontroleerd of derden die participeren in een deurwaarderskantoor niet indirect of direct betrokken zijn bij opdrachten aan datzelfde kantoor?
De Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder regelt onder andere in artikel 5 dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is om via een aandeelhoudersovereenkomst waarborgen te scheppen voor de onafhankelijkheid. Ook is geregeld dat hij opgave doet aan het bestuur van de KBvG van de voor het gerechtsdeurwaarderskantoor gekozen rechtsvorm en de inrichting daarvan, de aandeelhouders, vennoten of anderszins deelnemende personen, de omvang van hun deelnemingen en de aan elk van hun toekomende rechten en of deze personen direct of indirect betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor.
De controle vindt plaats door het bestuur op basis van signalen die de publiekrechtelijke beroepsorganisatie ontvangt. De controle kan momenteel worden uitgevoerd in het kader van de audit op de kwaliteitsnormen, doordat de KBvG-commissie Toetsing de auditoren daar een specifieke aanwijzing voor geeft. Per 1 juli 2016 vindt daarnaast de controle plaats door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), in het kader van het nieuwe integraal toezicht.
Bent u bekend met het belang dat rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft in deurwaarderskantoren en incassokantoren?4 Hoe groot is dat belang en hoe wordt daarop gecontroleerd? Is bij u bekend of deze rechtsbijstandsverzekeraar indirect of direct betrokken is bij opdrachten aan diezelfde deurwaarderskantoren? Kunt u daarbij uw reactie geven?
Ja. Rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft mij toegelicht dat DAS sinds 2006 belangen heeft in een aantal gerechtsdeurwaarderskantoren van 49%. Of deze situatie in overeenstemming is met de regels uit de verordening staat ter beoordeling van de KBvG en de tuchtrechter. DAS Holding heeft tevens belangen in een aantal incassokantoren. Deze incasso-organisaties kennen een grote diversiteit aan opdrachtgevers, variërend van MKB-bedrijven tot grootzakelijke dienstverleners. Als in incassozaken van deze opdrachtgevers een gerechtelijk traject moet worden opgestart, worden deze zaken aan de deurwaarderskantoren waar DAS in participeert in behandeling gegeven. Dit worden indirecte opdrachten genoemd. Volgens DAS worden rechtstreekse opdrachten, zoals haar eigen premie-incasso's, uitsluitend in behandeling gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoren waarin DAS Holding geen aandelenbelang heeft. DAS heeft volgens opgave geen incasso-portefeuilles waarbij zij eigenaar is van de vorderingen (koopportefeuilles) die in behandeling zijn bij gerechtsdeurwaarders waarin DAS Holding een aandelenbelang heeft. DAS heeft mij bericht dat derhalve geen sprake is van directe opdrachten aan gerechtsdeurwaarderskantoren waar zij een belang in heeft.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de verwevenheid van incasso-organisaties en gerechtsdeurwaarders?
Een zekere verwevenheid is onvermijdelijk omdat de gerechtsdeurwaarder in ons stelsel nu eenmaal bijzonder ambtenaar en ondernemer tegelijk is en hij naast gerechtelijke ook buitengerechtelijke incassowerkzaamheden mag ondernemen, zij het op een bij wet en bij verordening gereguleerde wijze. Incassowerkzaamheden zijn in beginsel verbonden met de kernfunctie van de gerechtsdeurwaarder: procesinleiding, betekening van exploiten en civiele tenuitvoerlegging. Het is de gerechtsdeurwaarder op zichzelf toegestaan om werkzaamheden te verrichten die in het verlengde van deze kernfuncties liggen, al zal hij de aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden moeten melden bij de KBvG. Ook in het grensgebied tussen het ambtelijke werk en de incasso zal echter altijd duidelijk moeten zijn wie in welke hoedanigheid optreedt (zie mijn antwoord hieronder op de vragen 8 en 9). De gerechtsdeurwaarder blijft bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KBvG-verordeningen en die door de tuchtrechter worden gehandhaafd en staat onder financieel toezicht van het BFT.
Wat vindt u er van dat er organisaties zijn die zelfs in het logo «incasso & gerechtsdeurwaarders» hebben verwerkt, waarmee een incassobureau druk kan uitoefenen door onomwonden de schijn te wekken aan burgers en bedrijven dat ze met een gerechtsdeurwaarder te maken hebben, ook als dat (nog) niet het geval is?
Incassobureaus mogen niet de indruk wekken (of dat nu naar schuldenaren toe of naar schuldeisers is) dat zij bevoegdheden hebben die zij niet hebben. Het is van groot belang dat misbruik van de titel en het logo van gerechtsdeurwaarder wordt tegengegaan. Bij schuldenaren mag geen misverstand bestaan over de positie en bevoegdheid van diegene die een incasso verricht. Het publiek moet erop kunnen blijven vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder ook gerechtsdeurwaarder is en dat de civiele tenuitvoerlegging in handen van een bevoegde openbaar ambtenaar ligt. Het nieuwe beroepsregister van het per 1 juli 2016 in werking tredende artikel 2a Gerechtsdeurwaarderswet biedt beter inzicht in wie bevoegd is. De KBvG doet in voorkomende gevallen ook aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) van het zonder daartoe gerechtigd zijn voeren van de titel van gerechtsdeurwaarder (artikel 435, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht). Of in individuele gevallen de regels worden overtreden, zal worden onderzocht door het OM.
Is het geoorloofd dat een incassobureau zich voordoet als gerechtsdeurwaarder? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan, gelet op de risico’s? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen? Bent u bereid zo nodig de regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.
Bedreigingen van raadsleden |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe gaan raadsleden om met agressie, bedreiging en geweld»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers over bedreigingen van raadsleden, zoals die uit het onderzoek van het Periklesinstituut naar voren komen, zich tot de cijfers van Raadslid.nu en de cijfers waar u over beschikt?
De diverse onderzoeken verschillen methodologisch zodanig dat de uitkomsten zich moeilijk laten vergelijken. De vragenlijst in het onderzoek van Raadslid.Nu heeft bijvoorbeeld betrekking op de voorafgaande zes maanden, de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur2 op de voorafgaande 12 maanden en het Periklesonderzoek op de gehele periode dat men raadslid is. Het is aannemelijk dat de hoogte van het slachtofferschap onder raadsleden in deze onderzoeken (respectievelijk 7%, 20% en 26%) voor een deel is bepaald door deze verschillen in perioden waarop de vragenlijsten betrekking hebben. Bovendien zijn cijfers verkregen door middel van belevingsonderzoek met betrekking tot een korte recente periode betrouwbaarder dan die over een langere periode in een verder verleden.
Deelt u het beeld dat de afgelopen jaren meer raadsleden bedreigd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het slachtofferschap van agressie en geweld onder raadsleden tussen 2012 en 2014 is afgenomen van 36% naar 20%3. Dit jaar wordt wederom een dergelijke monitor uitgevoerd. Het is verklaarbaar dat – vanwege het huidige maatschappelijke debat rond de verhoogde asielinstroom – het percentage slachtoffers zal zijn toegenomen. Dit kan uiteraard ook samenhangen met een toegenomen bewustwording bij de doelgroep. De nieuwe cijfers worden voor de zomer verwacht. U wordt hier zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.
Komt de conclusie van het Periklesinstituut dat slechts 1 op de 5 raadsleden naar de politie stapt overeen met andere informatie over de aangiftebereidheid van raadsleden? Zo ja, deelt u de mening dat deze lage aangiftebereidheid zorgelijk is? Zo nee, waarin verschilt de informatie waar u over beschikt?
Uit de monitor Agressie en geweld openbaar bestuur 2014 blijkt dat het percentage slachtoffers onder raadsleden dat aangifte heeft gedaan (zelf of de organisatie) 11% is4. De belangrijkste reden voor de slachtoffers onder de raadsleden om geen aangifte te doen is dat zij vinden dat het incident niet ernstig genoeg is. Zij geven aan dat in sommige gevallen het incident ter plekke wordt opgelost. Zorgelijk is het als slachtoffers van mening zijn dat het bij de functie hoort. Agressie en geweld op het werk zijn onacceptabel. Daarvan moet men altijd (intern) melding maken en in het geval van (mogelijk) strafbare feiten – zoals bedreiging en fysiek geweld – aangifte doen bij de politie.
Deelt u de mening dat raadsleden gestimuleerd moeten worden altijd aangifte van bedreiging te doen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat de aangiftebereidheid wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar antwoord 5 van de beantwoording op de Kamervragen onder Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1944 (ingezonden op 11 februari 2016).
Is het waar dat de politie dergelijke aangiftes niet altijd serieus neemt? Zo ja, deelt u de mening dat ter wille van de veiligheid van raadsleden en een goed functionerende lokale democratie juist de politie dergelijke bedreigingen voortaan wel serieus moet gaan nemen, en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De politie neemt deze aangiften uiterst serieus.
Dat agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (VPT) niet getolereerd worden, wordt doorvertaald in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en OM, waarin opsporings- en vervolgingsafspraken zijn gemaakt over dit soort zaken. Deze afspraken beogen een uniforme aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak en zien toe op een stevige aanpak van de dader. Zo zijn er afspraken gemaakt over onder andere: prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte, schade zo veel mogelijk verhalen op de dader en een verhoogde strafeis (+200%).
Bent u bereid de zes aanbevelingen uit het rapport van het Periklesinstituut2 over te nemen? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, welke gaat u niet overnemen en waarom niet?
De aanbevelingen van het Periklesinstituut sluiten over het algemeen goed aan bij hetgeen vanuit de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie wordt gesignaleerd en de activiteiten die samen met de beroepsverenigingen (Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Wethoudersvereniging, Raadslid.Nu) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden verricht.
In de door het Periklesinstituut voorgestelde modelaanpak en stappenplan (aanbevelingen 1 en 2) is reeds voorzien met de Leidraad Veilig bestuur, die als onderdeel van de instrumentenkoffer Veilig bestuur afgelopen najaar is gelanceerd6.
Ook aanbeveling 3 is al uitgevoerd. Er zijn VPT-contactpersonen per politie-eenheid aangesteld. Deze contactpersonen zijn op de hoogte van de ELA en de daarmee samenhangende procedureafspraken. De politie werkt momenteel aan verbreding van kennis van zaken aangaande VPT voor àlle relevante beroepsgroepen.
Het bespreekbaar maken van agressie en geweld (aanbeveling 4) is één van de doelen van de campagne «Wees duidelijk over agressie» die in oktober 2015 van start is gegaan. De campagne is gericht op alle werknemers met een publieke taak. Rondom de campagne vinden dit voorjaar meerdere landelijke en regionale bijeenkomsten plaats. De campagne loopt tot medio 2016 door. Meer specifiek ten behoeve van raadsleden en college van burgemeester en wethouders is een interactieve themasessie ontwikkeld.
Aanbeveling 5 (Geef de burgemeester een proactieve rol) zal samen met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters worden opgepakt, in het kader van het actieplan Veilig bestuur dat op dit moment samen met de eerdergenoemde beroepsverenigingen wordt opgesteld.
Het creëren van saamhorigheid en de professionalisering (aanbeveling 6) zijn bij uitstek activiteiten die door de beroepsverenigingen en de Vereniging van Griffiers opgepakt kunnen worden.
De zware mishandeling van knobbelzwanen door jagers |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag van 24 februari 2016 waarin te zien is hoe jagers aangeschoten knobbelzwanen zwaar mishandelen?1
Ik ben geschrokken van de beelden die EenVandaag heeft uitgezonden. De politie treedt op wanneer strafbare feiten worden gepleegd. De politie heeft ter plaatse gecontroleerd of aan de jachtvereisten werd voldaan en dit bleek het geval te zijn. Ten aanzien van eventuele strafbare feiten, zoals mishandeling, wordt op dit moment bezien of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld. Ik kan hier om die reden geen nadere mededelingen over doen.
Wat is uw reactie op het feit dat de politie wel afkomt op meldingen over deze zware mishandeling, maar hier vervolgens niet tegen optreedt? Bent u bereid per direct de gebrekkige handhaving bij de misstanden rond deze vorm van afschot aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel knobbelzwanen jaarlijks in Nederland door jagers geschoten worden en welk deel van de populatie dit betreft?
De provincies hebben hierover het volgende meegedeeld: In het kader van populatiebeheer en schadebestrijding worden jaarlijks tussen de 3.000 en 4.000 knobbelzwanen afgeschoten. De broedpopulatie wordt geschat tussen de 5.500 en 6.500 exemplaren. Gemiddeld brengt een knobbelzwanenpaar 5 jongen groot. De winterpopulatie bedraagt ca. 46.000 exemplaren. In dit verband is van belang dat knobbelzwanen eerst na 5 jaar geslachtsrijp zijn.
Bent u na het zien van deze beelden bereid uw antwoorden op Kamervragen van het lid Thieme2 te herzien en zich in te spannen voor een totaalverbod op zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Of bij het afschot van zwanen, zoals te zien is op de beelden van EenVandaag, sprake is van een strafbaar feit, zoals mishandeling, wordt door de politie onderzocht. Afschieten van zwanen is alleen toegestaan in het kader van schadebestrijding op basis van een daartoe door de provincies verleende ontheffing. Ontheffingen kunnen slechts worden afgegeven als er een door de provinciale faunabeheerseenheid vastgesteld en door gedeputeerde staten goedgekeurd faunabeheerplan is. In de nieuwe Wet natuurbescherming is opgenomen dat in het bestuur van een faunabeheereenheid ook maatschappelijke organisaties die het doel behartigen van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in de regio waartoe het werkgebied van de faunabeheereenheid behoort, zijn vertegenwoordigd. Hiermee wordt een bredere belangenafweging in de besturen van faunabeheereenheden beoogd. Voor een herziening van mijn antwoorden op de vragen van het lid Thieme over het bejagen en serveren van zwanen zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat voor diersoorten die levenslange monogame relaties kennen, geldt dat niet alleen de dieren die op de korrel genomen worden geraakt worden, maar ook hun levensgezellen? Bent u bereid dit aspect mee te wegen in uw besluit over het al dan niet verbieden van de zwanenjacht? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de provincies om dergelijke ethische overwegingen te betrekken in hun besluitvorming. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het bejagen van dieren met hagelpatronen voor veel dierenleed zorgt, omdat hagelpatronen honderden metaaldelen bevatten die op dieren in volle beweging worden afgevuurd met als resultaat dat een groot aantal dieren wordt aangeschoten, om vervolgens een pijnlijke dood te sterven? Deelt u de mening dat dit vooral het geval is bij dieren zoals knobbelzwanen, die te groot zijn om via hagel dodelijk geraakt te worden? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van type geweer en munitie is een afweging die de provincies dienen te maken bij hun besluitvorming over het verlenen van ontheffingen. Daarbij is een belangrijke randvoorwaarde dat de dieren onnodig lijden dient te worden bespaard.
Bent u bereid om het doden van dieren met hagelpatronen niet langer toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een nazistisch “pamflet” dat aan moskeeën in Nederland is gestuurd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het pamflet waarop onder andere nazisymbolen en anti-islamteksten staan en dat aan vele Nederlandse moskeeën is gestuurd?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen naar aanleiding van de bezetting van een moskee door rechtsradicalen?2
Ja.
Weet u hoeveel moskeeën in Nederland een afschrift van dit pamflet hebben ontvangen? Zo ja, hoeveel, zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Op dit moment hebben 33 besturen van moskeeën aangifte gedaan. De centrale coördinatie van de beoordeling van de aangiften ligt bij parket Den Haag. Dit houdt in dat alle aangiften die bij de politie in het land binnenkomen onder regie zullen vallen van de politie-eenheid Den Haag. Er komt één onderzoek omdat het OM en de politie ervan uitgaan dat het één en dezelfde afzender betreft.
Deelt u de mening dat dit pamflet afschuwelijk is en de grenzen van de vrijheid van meningsuiting verre overschrijdt? Zo ja, waarom en wilt u dit ook aan moskeeën duidelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik. Iedereen heeft in Nederland het recht om er zijn eigen gedachten en geloof op na te houden. Vrijheid van meningsuiting mag niet misbruikt worden om de ander daarin te beperken of angst aan te jagen. Ik ben op 10 maart jl. samen met de NCTV in gesprek gegaan met vertegenwoordigers van de moskeeën om ze een hart onder de riem te steken en om te kijken wat we kunnen betekenen.
Deelt u de mening dat dergelijke uitingen, vanwege de onnodige kwetsende aard, de discussie over de islam in Nederland alleen maar bemoeilijkt en bevolkingsgroepen tegen elkaar opzet? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland is een land waar iedereen zichzelf moet kunnen zijn. De vrijheden in onze open samenleving gelden voor alle bevolkingsgroepen en alle religieuze gezindten. Vrijheden van de een mogen niet leiden tot beperking van vrijheden van de ander.
Deelt u de mening dat het rechtsradicalisme evenals het moslimextremisme bestreden moet worden? Zo ja, hoe gebeurt dat, zo nee, waarom niet?
Extremistische uitingen en daden zijn ontoelaatbaar, ongeacht uit welke hoek deze afkomstig zijn. Strafbare uitingen en daden zullen worden aangepakt, ongeacht de ideologische richting waaruit de dader afkomstig is. Het OM en de Politie treden hier tegenop.
Heeft een van de moskeeën, die een dergelijk pamflet heeft ontvangen, aangifte bij de politie gedaan? Zo ja, wat is de stand van zaken van het onderzoek en vervolging? Zo nee, heeft het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging ingesteld?
Op dit moment hebben 33 besturen van moskeeën op verschillende plekken aangifte gedaan. In het overleg op 10 maart jl. is het belang van aangifte doen benadrukt. Er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar de herkomst van de pamfletten die vorige week door meerdere moskeeën zijn ontvangen. Het Openbaar Ministerie (OM) acht hetgeen op de flyer is afgebeeld strafbaar op grond van artikel 137 c en d van het Wetboek van Strafrecht (belediging en haatzaaien). In het belang van het onderzoek kan ik hierover verder geen mededelingen doen.
Begrijpt u dat bezoekers van moskeeën door dergelijke pamfletten zich onveiliger gaan voelen? Zo ja, waarom? Hoe beoordeelt u de veiligheid in en rondom moskeeën? Kunt u deze veiligheid laten analyseren en bij een verhoogd risico erop toe zien dat de passende beschermingsmaatregelen worden genomen? Zo nee, waarom begrijpt u dat niet?
Geweld tegen en bedreiging van moslims en islamitische gebedshuizen is onacceptabel. De overheid onderhoudt intensief contact met moskeebesturen en vertegenwoordigers van verschillende islamitische gemeenschappen om de situatie te monitoren. NCTV gaat in aanvulling op het overleg van 10 maart samen met de Nationale Politie opnieuw in gesprek met moskeebestuurders. Er is sprake van extra alertheid met betrekking tot de veiligheidssituatie van moskeeën.
Het bericht “Thierry Baudet’s Forum voor Democratie lanceert manipulatieve stemwijzer voor referendum Associatieverdrag Oekraïne” |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stemwijzer voor het referendum over het Associatieverdrag met Oekraïne op www.stemwijzerreferendum.nl?
Ja.
Welke informatie heeft u over de initiatiefnemers van deze website?
Ik beschik niet over informatie over de initiatiefnemers van deze website.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze stemwijzer gelinkt wordt aan het Forum voor Democratie van één van de initiatiefnemers van het referendum, Thierry Baudet, en gefinancierd wordt met geld voor een neutrale campagne?1
In de media zijn uitlatingen gedaan over bedoelde website en de vermeende relatie met het Forum voor Democratie. Een ieder mag oordelen over de website en over de mogelijke initiatiefnemers. Op de website van de Referendumcommissie is vermeld dat aan de Stichting Forum voor Democratie subsidiegeld is toegekend in het kader van de «Tegen»-campagne ten behoeve van de activiteit «Conferentie». Op basis van de gegevens die de Referendumcommisie op haar website heeft verstrekt kan niet worden vastgesteld of de genoemde stemwijzer is gemaakt met subsidiegeld van de Referendumcommissie.
Hoe beoordeelt u de neutraliteit van deze stemwijzer, gelet op de keuze van en de aannames in de stellingen? Wat zijn de regels voor neutraal campagne voeren? Is deze stemwijzer daar naar uw mening een goed voorbeeld van?
Eenieder kan zich een oordeel vormen over de bedoelde stemwijzer; in de media wordt hierover een debat gevoerd. Het is niet aan mij als Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om hier een standpunt over te bepalen. Er zijn geen specifieke regels over wat een neutrale campagne zou moeten inhouden. In het algemeen mag worden verwacht dat een neutrale campagne neutrale informatie biedt en niet oproept tot «voor» of «tegen».
Welke andere voorbeelden zijn er bij u bekend waarbij subsidiegeld voor een neutrale campagne toch gebruikt wordt voor een ja- of een neecampagne?
Ik ken geen voorbeelden als in de vraag bedoeld. Rechtspersonen die subsidie hebben ontvangen van de Referendumcommissie zullen aan de Referendumcommissie verantwoording moeten afleggen of het toegekende subsidiegeld conform de aanvraag is gebruikt. Op basis van deze verantwoording zal de (uiteindelijke) vaststelling van de subsidie plaatsvinden.
Deelt u de mening dat het in het belang van de Nederlandse burgers is om op een juiste en volledige manier geïnformeerd te worden over de inhoud van, en achtergronden bij, het Associatieverdrag met Oekraïne? Zo ja, hoe bevordert de Nederlandse overheid dit?
Ja. Artikel 90 van de Wet raadgevend referendum kent deze taak toe aan de Referendumcommissie. Op de website van de Referendumcommissie is te vinden hoe zij aan deze taak invulling geeft (http://www.referendum-commissie.nl/referendum-6-april-2016/associatieovereenkomst-eu-oekraine/).
Deelt u tevens de mening dat deze stemwijzer een inbreuk maakt op neutrale informatieverstrekking aan de Nederlandse burger, in het bijzonder nu dit gebeurt uit de hoek van de initiatiefnemers met overheidssubsidie voor een neutrale campagne?
Graag verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Ja.
De aanpak van transportcriminaliteit door de Nationale Politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ladingdiefstal daalt met 20 procent»1, «Trucker hier doelwit»2 en «Nederland is paradijs voor ladingdieven»3? Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over het succesvolle Landelijk Team Transportcriminaliteit dat door uw voorganger is opgeheven?4
Ja.
Beschikt u over het in het tweede bericht genoemde jaarrapport van de Transport Asset Protection Association (TAPA)? Zo ja, wat is de inhoud daarvan? Zo nee, kunt u dan, voor zover beantwoording van onderstaande vragen afhankelijk is van gegevens uit dat rapport, die beantwoording dan ophouden tot die gegevens bekend zijn geworden?
Ja, ik beschik over het jaarrapport van TAPA. TAPA geeft hierin een analyse van ladingdiefstal in 2015 in Europa, het Midden-Oosten en Afrika.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten tegenstrijdig zijn? Zo ja, kunt u door middel van correcte cijfers opheldering geven over de stand van zaken aangaande transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2 en 3 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Is het in het tweede bericht gestelde, dat veel voorvallen van transportcriminaliteit niet worden gemeld, waar? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te vergroten? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 4 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Kunt u zich de uitgesproken zorgen van ondernemers en verzekeraars over de in aantal en gewelddadigheid toegenomen incidenten voorstellen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen teneinde die zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk neem ik gewelddadige incidenten bij ladingdiefstallen serieus. Zoals ik stel in de beantwoording van vragen van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (vraagnummer 2016Z03944), hebben er in 2014 en 2015 respectievelijk één en twee incidenten met betrekking tot ladingdiefstal plaatsgevonden waarbij geweld tegen een chauffeur is gebruikt.
Is het in het derde bericht gestelde dat veel van de transportcriminaliteit wordt begaan door rondreizende gewapende bendes criminelen waar? Zo ja, deelt u de mening het opsporen en aanpakken van dergelijke bendes prioriteit zou moeten hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is er niet waar?
Graag verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 7 van het lid Visser (VVD), ingezonden 25 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2201).
Deelt u de mening dat uit de praktijk blijkt dat sinds de opheffing van het Landelijk Team Transportcriminaliteit niet effectief genoeg wordt opgetreden tegen deze criminaliteit en dat Nederland voor transportcriminelen daardoor het meest aantrekkelijke land in Europa is? Zo ja, wat gaat u doen om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is een misverstand dat het Landelijk Team Transportcriminaliteit is opgeheven. Dit team is een onderdeel van de informatie organisatie van de politie en is in het kader van de vorming van de Nationale Politie onder de naam Team Vervoer en Transport gecontinueerd. Transportcriminaliteit wordt nu vanuit de Landelijke Eenheid aangepakt, in samenwerking met regionale eenheden en (keten)partners. De aanpak van transportcriminaliteit, waar ladingdiefstal een onderdeel van uitmaakt, is een speerpunt binnen de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De dienst beschikt over een eigen afdeling Opsporing Infra. Rechercheurs uit deze afdeling worden flexibel ingezet op de speerpunten en doen doorlopend onderzoek op het thema transportcriminaliteit. Het Landelijk Team Ladingdiefstallen van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland is wel opgeheven, maar de onderzoeken worden thans uitgevoerd door het team Opsporing van de dienst Infra.
De situatie dat niet elke gemeente een overlijdensakte van een doodgeboren baby aan de ouders verstrekt |
|
Manon Fokke (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van mevrouw Schlikker die van de gemeente Amsterdam een overlijdensakte van haar doodgeboren baby heeft gekregen?1
Ja.
Wat vindt u van deze werkwijze van de gemeente Amsterdam?
De werkwijze van de gemeente Amsterdam, die in casu alsnog een akte van levenloos geboren kind heeft opgemaakt, past binnen de bestaande wettelijke regeling en sluit aan op de Officiële Mededeling die in 2006 hierover werd uitgebracht aan de ambtenaren van de burgerlijke stand door de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit. De Commissie raadde aan om voor levenloos geboren kinderen ongeacht de duur van de zwangerschap een akte van een levenloos geboren kind op te maken en dus ook voor kinderen geboren uit een zwangerschap met een kortere duur dan 24 weken. De desbetreffende Officiële Mededeling is destijds onder meer gepubliceerd in de Staatscourant2 en onlangs opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep van ambtenaren van de burgerlijke stand gebracht.
Erkent u dat een kind een wettelijke erkenning krijgt door het wel in het bevolkingsregister op te nemen en vervolgens op de overlijdensakte de geboorte- en de overlijdensdatum te laten samenvallen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik kunnen ons goed voorstellen dat ouders vragen om (wettelijke) erkenning voor hun levenloos geboren kindje naast de al bestaande wettelijke erkenning in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bereid de mogelijkheden te onderzoeken van registratie zowel binnen als buiten de BRP, inclusief de financiële, technische, juridische, internationale en privacyaspecten. Hij betrekt daarbij de wensen van de initiatiefneemsters van de petitie. Hij doet het onderzoek in overleg met mij. Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Onderkent u, dat dit voor ouders van een doodgeboren kindje een belangrijke erkenning is van het feit dat het kindje heeft bestaan – en niet, zoals het BW zegt «geacht wordt nooit te hebben bestaan»?
Ik heb alle begrip voor het intense verdriet van ouders van wie een kind levenloos ter wereld is gekomen. De manier waarop mensen met een dergelijk verdriet omgaan is heel persoonlijk en zal voor iedereen verschillend zijn. Ik wil benadrukken dat de formulering in het BW er niet toe strekt om het bestaan van het kind te ontkennen, maar tot doel heeft om vast te stellen dat een levenloos geboren kind geen drager kan zijn van rechten en plichten en deze ook niet aan andere personen kan overdragen. In erkenning van het bestaan van het kind is voorzien door het opmaken van een officiële akte van de burgerlijke stand, de akte van levenloos geboren kind, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen alsmede plaats en – zo mogelijk – tijdstip van geboorte.
Ik zal bezien of een wijziging van de wettekst tot de mogelijkheden behoort. Gekeken wordt naar een formulering die meer recht doet aan de gevoelens van de ouders. Hiertoe is inmiddels het advies gevraagd van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit.
Erkent u, dat het voor het rouwproces van ouders belangrijk is dat erkenning van het bestaan van het kind vanzelfsprekend geregeld is?
De wijze waarop mensen rouwen om een dergelijk verlies is strikt persoonlijk. Een wijze van erkenning van het bestaan van het kind, die kan bijdragen aan het rouwproces, is voorzien in de vorm van een officiële akte van de burgerlijke stand. Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 3 en 4 zullen de mogelijkheden voor andere wijzen van erkenning worden onderzocht.
Zouden andere gemeenten in Nederland deze werkwijze van Amsterdam zonder meer kunnen overnemen? Zo ja, wat weerhoudt ze mogelijk nog? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, geeft de werkwijze van de gemeente Amsterdam uitvoering aan de Officiële Mededeling van de Commissie van advies voor de zaken betreffende de burgerlijke staat en de nationaliteit die aan alle ambtenaren van de burgerlijke stand is gericht. Alle gemeenten kunnen daarom ook overeenkomstig de werkwijze van Amsterdam handelen. De Officiële Mededeling is destijds breed bekend gemaakt. Ik heb contact opgenomen met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) om dit nogmaals onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen.
Kunt en wilt u zelf een rol spelen in het bekend maken van de werkwijze van Amsterdam in de andere gemeenten?
Ik ondersteun de werkwijze van de gemeente Amsterdam. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 aangaf, heb ik de werkwijze nogmaals onder de aandacht van de NVVB gebracht. Deze heeft op haar beurt door middel van een bericht op de website alle gemeenten op deze werkwijze attent gemaakt.
Is het waar dat het niet vermelden van een doodgeboren kindje (vanaf 24 weken) in het geboorteregister in strijd is met het VN verdrag van de rechten van het kind?
In het kader van het VN verdrag voor de rechten van het kind is het van belang dat registratie van de geboorte van een kind plaatsvindt en dat het kind een naam krijgt. De regeling voor levenloos geboren kinderen sluit hierop aan. Er wordt een officiële akte in de vorm van een akte van levenloos geboren kind opgemaakt, waarin de voornaam of voornamen en de geslachtsnaam van het kind worden opgenomen, die bepalend zijn voor de identiteit van het kind.
De benoeming van de topambtenaar die zich op het ministerie bezig hield met de Raad van State tot staatsraad |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de topambtenaar, die zich als directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie bezig hield met de wijzigingen bij de Raad van State, op het moment dat deze wet zich in een afrondende fase bevond, benoemd werd bij de Raad van State?1 2
Het bericht over deze benoeming was geen verrassing, aangezien de voordracht voor het benoemingsbesluit overeenkomstig artikel 10, derde lid, jo. 8, derde lid, eerste volzin, van de Wet op de Raad van State was gedaan door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is op 20 januari 2016 ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2015/16, 34 389, nrs. 1–3). De indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt door de regering niet gezien als een afrondende fase.
Wat waren formeel de taken van de directeur-generaal met betrekking tot de Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak?3
De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat aan het hoofd van het gelijknamige directoraat-generaal. Het directoraat-generaal is onder meer belast met het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerend rechtsbestel en een slagvaardige rechtspleging (artikel 35, eerste lid, onder b, Organisatiebesluit Ministerie van Veiligheid en Justitie 2015). In zijn hoedanigheid van hoofd van het directoraat-generaal droeg de genoemde directeur-generaal als een van de daarbij betrokken departementsambtenaren bij aan de ambtelijke voorbereiding van het genoemde wetsvoorstel, waarvoor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de verantwoordelijkheid dragen.
Wat is uw reactie op het bericht dat hij zich in de praktijk «intensief met het plan bemoeide»?4
Van alle op mijn ministerie werkzame ambtenaren verlang ik een intensieve inzet ten aanzien van de aan hen toevertrouwde werkzaamheden. De directeur-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving vormt daarop geen uitzondering. Het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak is, zoals te doen gebruikelijk, het resultaat van samenwerking tussen verschillende dienstonderdelen van mijn ministerie en in dit geval voorts van samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Diverse wetgevingsambtenaren en beleidsambtenaren op de beide ministeries hebben bijgedragen aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel. Zoals gebruikelijk bij wetsvoorstellen was bij mijn ministerie de penvoering in handen van de directie Wetgeving en Juridische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal), die daartoe in dit geval samenwerkte met de directie Rechtsbestel (ressorterend onder het directoraat-generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving) en de directie Financieel-Economische Zaken (ressorterend onder het cluster secretaris-generaal).
Op welk moment vond het allereerste contact plaats, formeel of informeel, over zijn mogelijke overstap naar de Raad van State? Van wie ging het initiatief uit? Hoe is de verdere procedure rondom zijn benoeming stapsgewijs verlopen?
De benoeming is overeenkomstig de vaste procedures verlopen. De Raad van State heeft in zijn vergadering van 9 december 2015 besloten de Koning aan te bevelen om betrokkene te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering. Deze aanbeveling is op dezelfde datum aan de Koning verzonden en in afschrift toegezonden aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Veiligheid en Justitie. Na behandeling in de ministerraad op 15 januari 2016 is in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie op dezelfde datum het ontwerp van het benoemingsbesluit voorgedragen aan de Koning. Het ontwerp is op 18 januari 2016 door de Koning bekrachtigd. De benoeming is ingegaan met ingang van de datum van beëdiging, welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden.
In welke fase bevond zich op die momenten steeds het conceptwetsvoorstel over de wijzigingen bij de Raad van State (de wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak)?
Op de in het antwoord op vraag 4 genoemde momenten bevond het wetsvoorstel organisatie hoogste bestuursrechtspraak zich in de fase van het nader rapport (het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State werd op 7 december 2015 uitgebracht). Op 20 januari 2016 is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.
Vindt u het zuiver dat de hoge ambtenaar die zich op het ministerie bezig houdt met de wijzigingen bij de Raad van State, wat uiteindelijk resulteert in een wetsvoorstel waar de Raad van State erg content mee is maar dat verder in de juridische wereld op bijzonder veel kritiek kan rekenen vanuit staatsrechtelijk en rechtsstatelijk oogpunt, korte tijd later benoemd wordt bij de Raad van State? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstellen dragen ministers en staatssecretarissen verantwoordelijkheid, niet ambtenaren. Of een ambtenaar zich al dan niet met een wetsvoorstel heeft beziggehouden is dus geen relevante factor voor de benoeming in een andere functie. De kwalificaties van het wetsvoorstel laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat hiermee de schijn van belangenverstrengeling is gewekt?
Nee.
Waarom is ervoor gekozen om de directeur-generaal te benoemen tot staatsraad in buitengewone dienst in de Afdeling advisering van de Raad van State? Is er voorafgaand aan deze benoeming ook gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet?
Bij de Afdeling advisering van de Raad van State was behoefte aan uitbreiding van expertise op het gebied van algemene vraagstukken van wet- en regelgeving en specifiek de wijze waarop de kwaliteit van de wetgeving op de ministeries mede door de adviezen van de Afdeling advisering kan worden gewaarborgd. Betrokkene beschikt op dit terrein over zeer brede ervaring en deskundigheid en beschikt ook overigens over de kwaliteiten voor het vervullen van deze functie. Er is met betrekking tot deze benoeming niet gesproken over het gevaar van de schijn van belangenverstrengeling in relatie tot genoemd wetsvoorstel, aangezien daar geen aanleiding voor was.
Kunt u zich voorstellen dat het er op lijkt dat niet het algemeen belang, maar het belang van de Raad van State voorop heeft gestaan bij het maken van deze wet, mede vanwege het feit dat de directeur-generaal op het ministerie onder wiens verantwoordelijkheid dit gebeurde zowel hiervoor als hierna werkzaam was/is bij de Raad van State, en dat hij dus feitelijk beloond is voor het niet door laten gaan van de ingrijpende herstructurering van de Raad van State (het weghalen van de rechtsprekende taak bij de Raad van State) die was afgesproken bij regeerakkoord en aangenomen Kamermotie?
Nee. Ik verwijs kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel, waarin de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes zijn gemotiveerd en ook is toegelicht hoe deze zich verhouden tot het regeerakkoord en de bedoelde motie. Voor de indiening van het wetsvoorstel dragen de beide ministers de verantwoordelijkheid, dus niet de betrokken directeur-generaal noch enige andere ambtenaar die een bijdrage heeft geleverd aan de ambtelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze schijn van belangenverstrengeling wordt weggenomen en dat het algemeen belang bij dit wetsvoorstel voorop wordt gesteld?
Van schijn van belangenverstrengeling en een dubieuze overstap is geen sprake.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dergelijke dubieuze overstappen in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 10.