Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nieuw politieteam moet LHBT'ers in Indonesië opsporen»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de politiechef die het team gaat aansturen, die lesbiënnes, homo's, biseksuelen en transgenders (LHBT'ers) «ziek in hun hart en ziel» noemt, en van het feit dat Indonesië onder meer verdragspartij is bij het Internationale Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR)?
De Nederlandse regering heeft met veel zorg kennisgenomen van de recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, waaronder ook de aankondiging van de politiechef in West-Java dat hij een politie-eenheid op wil richten om LHBT’ers op te sporen en LHBT-activiteiten te monitoren.2
De aankondiging betreft een voornemen geuit door de politiechef in West-Java, Anton Charliyan, op 23 mei jl. De mondelinge aankondiging is vooralsnog niet gevolgd door concrete stappen tot oprichting van een politieteam. De schriftelijke formele aankondiging die nodig is om de politie-eenheid ook daadwerkelijk operationeel te maken, is (nog) niet verschenen. Dat betekent dat er momenteel in geen enkele provincie in Indonesië een dergelijke politie-eenheid actief is.
De bevordering en bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s is een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland stelt gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd aan de orde en zet zich in internationale fora, via het mensenrechtenfonds en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit, het tegengaan van discriminatie en de bevordering van sociale acceptatie van LHBTI’s. Nederland benadrukt in reguliere contacten met de Indonesische overheid dan ook dat mensenrechten voor een ieder gelden, inclusief LHBTI’s, en dat burgers beschermd moeten worden tegen discriminatie en geweld, in lijn met internationale verdragen waar Indonesië partij bij is. De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap aan de orde gesteld bij de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie opgebracht in EU-verband. Op 2 juni jl. voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU. Tijdens de demarche werden zorgen over recente ontwikkelingen rondom de positie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder de uitspraken van de politiechef in West-Java, besproken met de Indonesische autoriteiten. De Indonesische autoriteiten brachten naar voren dat zij gecommitteerd zijn aan het beschermen en bevorderen van mensenrechten en zich in zullen zetten om een cultuur van straffeloosheid tegen te gaan.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u inmiddels uw zorgen over het instellen van een dergelijke politieteam aan uw Indonesische ambtsgenoot overgebracht? Zo nee, gaat u dat op zeer korte termijn doen? Zo ja, welke stappen gaat de Indonesische regering hiertegen zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inmiddels contact gehad met uw Europese ambtsgenoten over een mogelijke gezamenlijke reactie richting Indonesië over het instellen van een politieteam dat in strijd met de Indonesische wet kan gaan optreden? Zo nee, gaat u dit op korte termijn doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over de situatie in Indonesië waar schijnbaar een grote discrepantie is tussen wat er is voorgeschreven door internationale wetgeving, de Grondwet, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafprocesrecht en hetgeen er in de praktijk gebeurt, en welke mogelijkheden ziet u om dit internationaal aan te kaarten?
Homoseksualiteit is in Indonesië, met uitzondering van Atjeh, niet strafbaar. Daarnaast verbiedt Indonesische regelgeving het zaaien van haat, ook wanneer dit op grond van gender of seksuele oriëntatie geschiedt.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Op internationaal niveau wordt de positie van LHBTI’s in Indonesië ook besproken in de VN Mensenrechtenraad.
Mensenrechten in de Republiek Suriname |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oppositie Suriname veroordeelt geweld en intimidatie tegen volk»1 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Deelt u de afkeuring van de gezamenlijke oppositiepartijen in Suriname over inzet van een zwaar bewapende mobiele eenheid tegen de vreedzame acties van burgers, gevolgd door bruut optreden, mishandelingen en arrestaties, waaronder van een vakbondsleider?
Volgens de lokale autoriteiten was geen vergunning aangevraagd voor het houden van een demonstratie op 18 april jl. Eenheden van de politie en mobiele eenheid werden ingezet om de demonstratie te voorkomen. Hierbij heeft de politie hardhandig opgetreden tegen enkele personen. Op 19 april hebben de leiders van de actievoerders, de korpschef van de Surinaamse politie en de districtscommissaris gezamenlijk verklaard dat zaken wederzijds niet correct verlopen zijn en dat deze voorkomen hadden kunnen worden. Er zijn afspraken gemaakt om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. Het kabinet erkent dat demonstraties dienen plaats te vinden binnen wettelijke bepalingen, zoals het beschikken over een vergunning, maar dat hardhandig en disproportioneel optreden niet te rechtvaardigen is. Het hardhandige optreden van de politie jegens de actievoerders heeft tot grote kritiek geleid in de Surinaamse samenleving.
Bent u tevens bekend met het bericht «Woede om weigering vergunning voor protest in Nickerie»2 met betrekking tot het optreden van de Surinaamse regering in de richting van actievoerders?
Ja.
Welke signalen heeft u ontvangen over schending van elementaire democratische grondrechten en vrijheden?
Democratische grondrechten worden in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd. Het recht om te demonstreren is verankerd in de Surinaamse wet- en regelgeving (waarbij voldaan moet worden aan de voorwaarde dat een vergunning is verleend door de districtscommissaris, conform artikel 49 van de politiestrafwet). De oppositie heeft in De Nationale Assemblee, n.a.v. het optreden op 18 april jl. de Surinaamse regering opgeroepen het democratische recht op vrijheid van meningsuiting en demonstratie te respecteren.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Surinaamse autoriteiten in relatie tot actievoerders; en dan specifiek de actievoerders die zich hebben verenigd in de protestgroep «Wij zijn moe» en vertegenwoordigers van vakbonden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de naleving van democratische grondrechten in Suriname door de Surinaamse staat?
Zoals gesteld in antwoord vraag 4, worden democratische grondrechten in het algemeen door de Surinaamse staat nageleefd.
Bent u bekend met het «Human Rights Report 2016»3 van BearingPoint over Suriname?
Ja.
Hoe beoordeelt u de wijze waarop de Surinaamse Staat de onafhankelijke rechtspraak beïnvloedt inzake de juridische afhandeling van de zogeheten Decembermoorden van 1982?
Na aanname van de gewijzigde amnestiewet in 2012 heeft het kabinet steeds gezegd dat deze wet indruist tegen nationaal en internationaal recht, omdat hiermee wordt ingegrepen in een lopend strafproces. Hetzelfde gold voor de toepassing van artikel 148 van de Grondwet in juni 2016 met het doel het proces te stoppen. Het kabinet heeft steeds gezegd dat het 8-decemberstrafproces essentieel is voor waarheidsvinding en doorgang moet vinden. Het kabinet constateert dat het Hof van Justitie op 11 mei jl. in hoger beroep heeft bepaald dat het proces voort dient te gaan. Het kabinet wacht de voortzetting van het proces af, waarna het aan de rechters is om tot hun uitspraak te komen.
Hoe beoordeelt u de andere in het «Human Rights Report 2016» van BearingPoint genoemde vormen van mensenrechtenschendingen door de Suriname en de corruptie bij de overheid die «wijdverspreid» zou zijn?
Het mensenrechtenrapport van BearingPoint benoemt een aantal aandachtspunten die ook met Suriname zijn besproken tijdens de Universal Periodic Review in de Mensenrechtenraad van 2016 en waarover diverse landen aanbevelingen hebben gedaan. Nederland deed aanbevelingen over het vervolgen van de daders van de decembermoorden en het Moiwana-bloedbad en het verbieden van discriminatie van mensen op grond van hun seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Volgens Transparency International bezet Suriname op de corruptie-index de 64e plaats van de 176 landen (2016). In 2014 is een concept anti-corruptiewet voorgelegd aan het Surinaamse parlement. Deze is sinds begin dit jaar in behandeling.
Deelt u de mening dat Nederland ook vanuit de zakelijke en betrokken relatie Suriname zou moeten aanspreken op mensenrechtenschendingen?
Nederland blijft aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie in Suriname, zowel bilateraal als multilateraal.
Bent u bereid mensenrechtenschendingen door Suriname bilateraal en in multilateraal verband te adresseren? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het onterecht afwijzen van bevingsschades rond Emmen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Commissie kraakt afwijzen bevingsschades door Witteveen+Bos»?1
Ja.
Klopt het dat de Kamer niet geïnformeerd is over de conclusies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb)? Wie waren op de hoogte van de brief van de Tcbb? Bent u bereid om de brief van de Tcbb alsnog naar de Kamer te sturen?
In bovenstaande heb ik beschreven welke route ik heb gevolgd in het kader van hoor en wederhoor. Bijgesloten treft u de review van de Tcbb aan.2
Wat is uw reactie op de kritiek van de Tcbb op de conclusies van advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos? Wat vindt u van de conclusie dat de gebruikte onderzoeksmethode onvoldoende geschikt is voor de beoordeling of de individuele schades in de verschillende woningen zijn veroorzaakt door een aardbeving? Wat vindt u van de constatering van de Tcbb dat de eindconclusie, dat geen sprake is van aardbevingsschade, «onvoldoende onderbouwd en mogelijk in een aantal individuele gevallen niet juist» is?
Ik neem haar conclusies zeer serieus en zal zoals hierboven al aangegeven samen met de Tcbb bekijken hoe vorm gegeven kan worden aan een verbeterd protocol voor schadeafhandeling, dat als richtlijn kan dienen voor de partijen, die de schade mogelijk veroorzaakt hebben.
Deelt u de mening dat het categoraal afwijzen van schadeclaims geen recht doet aan de individuele schades en dat bovendien niet uit te sluiten valt dat de schade is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten?
Ik volg hierbij de aanbevelingen van de Tcbb. Wel is het van belang daarbij te vermelden dat ingenieursbureau Witteveen+Bos de schades in Emmen gedetailleerd heeft onderzocht, in kaart heeft gebracht en heeft beoordeeld. Witteveen+Bos geeft hierbij aan dat rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden van elke woning en de specifieke omgevingskenmerken. Witteveen+Bos stelt dat het onderzoek dat is uitgevoerd in niets afwijkt van het voorstel tot vervolgacties door de Tcbb. Witteveen+Bos heeft daarnaast als aanvulling hierop een reikwijdte studie gedaan en een data-analyse uitgevoerd ter validatie. Per woning zijn specifieke expertise rapportages opgesteld en aangeleverd.
Hoeveel mensen hebben op basis van de uitkomsten van dit onvoldoende onderbouwde rapport een voucher van € 1.500 geaccepteerd, waarbij ze afstand moesten doen van hun recht om de NAM aansprakelijk te stellen?
Het aanbod van NAM om tot een maximum van € 1.500 schade te laten herstellen heeft betrekking op schades die in Groningen onder het oude schadeprotocol zijn gemeld. Het aanbod is bedoeld om straks met een «schone lei» te kunnen starten met het nieuwe schadeprotocol. Het schadeprotocol heeft dus betrekking op de afhandeling van schade aan gebouwen als gevolg van beweging van de bodem door gaswinning uit het Groningenveld en niet op de schades in Emmen, die het onderwerp zijn van uw vraag.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Tcbb op te volgen, zoals het doen van nader onderzoek, in het bijzonder onderzoek door schade-experts naar de specifieke omstandigheden bij individuele woningen?
De Mijnbouwwet biedt juist in dit soort situaties aan de gedupeerde de mogelijkheid om de Tcbb in te schakelen voor een «second opinion». Dit kan alleen als de schade eerst bij de NAM is gemeld en de gedupeerde het niet eens is met de conclusies van NAM over de oorzaak van de schade of de hoogte van de schade. De Tcbb bestaat uit experts, die opnieuw de schadeclaim bekijken en op basis daarvan de mogelijke oorzaak en indien nodig de hoogte van het schadebedrag in kaart brengen. NAM houdt zich aan de uitspraak van de Tcbb.
Wat vindt u van de suggestie van het laten uitvoeren van contra-expertises als gedupeerden het niet eens zijn met de beslissing over hun schade? Bent u bereid om die mogelijkheid aan bewoners te bieden, inclusief de mogelijkheid om een arbitrageprocedure te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om ook contra-expertises mogelijk te maken voor gedupeerden bij de afwijzing door advies- en ingenieursbureau Witteveen+Bos van 1.634 schadeclaims in de buitengebieden van Groningen en Noord-Drenthe?
Over de uitkomsten van het onderzoek naar schademeldingen in het gebied buiten de voormalige schadecontour van het Groningenveld heb ik uw Kamer geïnformeerd bij brief van 13 april jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 330). In deze brief heb ik reeds toegelicht dat bewoners met schade die onder de oude procedure is gemeld, ervoor kunnen kiezen om deze procedure verder te doorlopen, inclusief de mogelijkheid voor een second opinion en een gang naar de arbiter. Dit geldt dus ook voor de 1.634 gevallen waar uw vraag betrekking op heeft.
Daarnaast geldt in heel Nederland dat iedere burger op grond van de Mijnbouwwet de mogelijkheid heeft om de Tcbb in te schakelen (zie ook het antwoord op vraag 6).
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
De Nederlandse financiering van mobiele (sharia) rechtbanken in Somalië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het kabinet een cheque heeft uitgeschreven aan Somalië van 2 miljoen euro voor onder meer het ondersteunen van mobiele rechtbanken?1
Het kabinet heeft op de Londen Conferentie over Somalië (11 mei 2017) bekend gemaakt dat Nederland Euro 2 mln. beschikbaar stelt aan het VN Multi Partner Trust Fundvoor hetJoint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties in Somalië, incl. Somaliland. Dit bedrag past binnen een eerdere toezegging. Nederland is samen met andere donoren (EU, ZW, DK, VK) actief betrokken bij de programmering en het beheer van dit fonds. Nederland zal zich met de bijdrage voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice) om de invloed van het officieel recht in de regio’s juist te versterken. Vandaar dat de projecten die hiermee gefinancierd worden gericht zijn op de mobiele rechtbanken, rechtsbijstand en grondwetsherziening.
Klopt het dat in de Somalische Grondwet staat dat het shariarecht de basis is van al het recht in Somalië en dat alle wetten en regels met het shariarecht in overeenstemming moeten zijn?2 Zo nee waarom niet?
In de voorlopige Somalische Grondwet staat dat de sharia de basis is van al het recht in Somalië en dat wetten en regels niet tegen de sharia in mogen gaan. Echter, het rechtssysteem van Somalië is veel complexer. Een in 2016 door Nederland betaald onderzoek naar het rechtssysteem in Somalië stelt dat het systeem gebaseerd is op vier primaire juridische tradities: 1. Gewoonterecht, bekend als Xeer, 2. Sharia, en (3 en 4) de formele Italiaanse en Britse rechtsstelsels die uit de koloniale periode zijn geërfd. Hoewel al deze systemen bijgedragen hebben aan de ontwikkeling van het Somalische rechtssysteem, zijn ze nooit volledig geïntegreerd in één formeel rechtssysteem. Rechters en aanklagers passen een combinatie van deze systemen toe op manieren die per regio, rechtbank en individu variëren. Dit draagt bij aan juridische onzekerheid en percepties van willekeur.
Klopt het dat mobiele rechtbanken zich bij uitstek lenen voor lokale geschillenbeslechting, en dat juist bij lokale geschillenbeslechting in Somalië het shariarecht in volle hevigheid wordt toegepast?
Zoals in eerdere antwoorden op kamervragen aangegeven (zie lijst van vragen en antwoorden, vraag 12, Kamerstuk 29 521, nr. 342 dd. 28 feb. 2017) en in vraag twee hierboven uiteengezet, is het Somalische rechtssysteem een combinatie van juridische tradities. Het shariarecht speelt in deze combinatie van systemen een rol, onder andere bij lokale geschillenbeslechting, en dan voornamelijk bij familie- en erfrecht.
Het grootste deel van de Somalische bevolking heeft geen toegang tot formele rechtbanken en richt zich daarom regelmatig tot informele rechtbanken. Dat is ongewenst. Derhalve zal Nederland zich met de bijdrage aan het Joint Rule of Law Programme van de Verenigde Naties voornamelijk richten op programma’s die werken aan toegang tot recht (access to justice), juist om de invloed van het formele recht in de regio’s te versterken. Nederland zoekt de samenwerking op dit thema op met andere donoren die eenzelfde visie hebben ten aanzien van de Rule of Law, mensenrechten en toegang tot het recht voor de burger.
Kunt u nog wel garanderen dat geen cent Nederlands belastinggeld wordt gestoken in rechtbanken waar shariarecht wordt toegepast, of erkent u dat Nederland indirect rechtspraktijken van de donkere middeleeuwen financiert?
Nederland bevordert de stabiliteit en de veiligheid van Somalische burgers door het versterken van het formele recht in Somalië.
Deze versterking beperkt de ruimte voor de sharia. Juist door het disfunctioneren van het formele systeem in Somalië gaan mensen nu naar bijvoorbeeld Al Shabaab rechtbanken. Daarnaast werkt de afwezige rechtsstaat piraterij in de hand. Dat wil Nederland uiteraard tegengaan en daaraan draagt Nederland bij door Euro 2 mln. ter beschikking te stellen voor versterking van de rechtsstaat in Somalië, hetgeen essentieel is voor de stabiliteit van het land.
Het kabinet houdt uiteraard goed toezicht op de besteding van de Nederlandse middelen. Met de huidige bijdrage en Nederland als covoorzitter van de Rule of Law werkgroep binnen het VN Multi Partner Trust Fund bevindt Nederland zich in een goede positie om de programma’s op hun inhoud te beoordelen.
Waarom blijft Nederland de Somalische autoriteiten financieel steunen om de juridische sector op te bouwen, terwijl diezelfde autoriteiten het al jaren nalaten om piraterij strafbaar te stellen?
Nederland draagt bij aan de versterking van de juridische sector in Somalië. Nederland benadrukt het belang van anti-piraterij wetgeving bij de Somalische autoriteiten als co-voorzitter van de Rule of Law werkgroep en door een financiële bijdrage aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de bouw van gevangenissen en gerechtshoven en het trainen van rechters en aanklagers in het maritieme recht. Piraterij is, behalve in Puntland en Somaliland, inderdaad nog steeds niet wettelijk strafbaar gesteld (zie ook de artikel 100-brief (Kamerstuk 29 521, nr. 334)). Kabinetswisselingen, frequente politieke crises en de recente verkiezingen hebben ervoor gezorgd dat de wetgevingsagenda in het Somalische parlement feitelijk heeft stilgelegen. De EU en Nederland zullen bij de nieuwe regering, die op 29 maart jl. is aangetreden, wederom urgente aandacht vragen voor de anti-piraterijwetgeving. Tijdens de Londen Conferentie op 11 mei jl. heb ik het belang van anti-piraterijwetgeving en bestrijding van piraterij bij mijn Somalische collega Yusuf Garaad benadrukt. Daarbij moet worden opgemerkt dat het onder huidige Somalische wetgeving reeds mogelijk is om piraten te vervolgen op andere strafrechtelijke gronden, zoals diefstal en gijzeling.
Bent u bereid de cheque van 2 miljoen euro aan Somalië in te trekken aangezien alle signalen dat dit geld goed besteed wordt op rood staan?
Zie antwoord vraag 4.
De zorgelijke ontwikkelingen binnen de rechterlijke macht in Polen |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Polen: De sloop van de onafhankelijke rechtspraak gaat in hoog tempo door»,1 alsmede op de brief van de Raad voor de rechtspraak waarin grote zorgen worden geuit over de onafhankelijkheid van rechters in Polen?2
Het kabinet is op de hoogte van de ontwikkelingen in Polen, volgt die op de voet en met zorg. Ondertussen blijft het kabinet zich inzetten om via verschillende kanalen en met partners in gesprek te blijven over dit onderwerp. In de antwoorden op de vragen 5 tot en met 7 wordt deze meer sporen-benadering via onder andere de Europese Unie, de Raad van Europa, de Verenigde Naties en via de bilaterale relatie uiteengezet en de vorderingen toegelicht die daarbij zijn gemaakt. Het kabinet heeft zijn standpunt inzake de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen eerder toegelicht in de Kamerbrief ter voorbereiding op het AO EU Rechtsstaat en Mensenrechten van 19 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2), in de antwoorden op eerdere vragen van uw fractie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1360) van 13 februari jl. en meer recentelijk in het schriftelijk overleg Raad Algemene Zaken van 16 mei jl. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1743).
Deelt u de mening dat de negatieve ontwikkelingen nu in rap tempo gaan en buitengewoon zorgelijk zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp?3 Welke vorderingen zijn er sindsdien gemaakt in het aanspreken van Polen op het aanvallen en vrijwel om zeep helpen van de onafhankelijkheid van de rechtspraak? Is Polen volgens u afdoende duidelijk gemaakt dat dit niet zonder gevolgen kan en zal blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u nog steeds dat eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat, samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg staan?4 Geldt volgens u het beginsel van vertrouwen in rechterlijke beslissingen onverkort, zelfs wanneer niet langer sprake zou zijn van onafhankelijke rechtspraak? Wanneer komt er volgens u een moment dat het vertrouwensbeginsel (de erkenning van Poolse rechterlijke beslissingen) in relatie tot Polen niet langer meer kan gelden?
Onverminderd de vaststelling dat de ontwikkeling in de rechtsstaat van Polen reden geeft tot zorgen, geldt in zaken van justitiële samenwerking het vertrouwensbeginsel. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de rechterlijke macht van de betreffende lidstaat in de weg staan.
Welke vorderingen zijn er gemaakt door «de inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is»? Is die aanvaardbare oplossing inmiddels dichterbij gekomen of raakt deze verder weg?
Overtuigd door de noodzaak tot onderhoud aan de rechtsstaat in de EU, speelt Nederland een voortrekkersrol in de EU en tussen lidstaten om rechtsstatelijkheid bespreekbaar te maken, te beschermen en consequent op de agenda te houden. De instrumenten, die de afgelopen jaren zijn ingericht, met actieve betrokkenheid van Nederland, moeten zo goed mogelijk worden ingezet en bieden nog ruimte voor verbetering. Het kabinet staat een meer sporen-beleid voor en benut verschillende wegen om ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid te agenderen wanneer daar zorgen over zijn.
Wat het kabinet betreft is met de terugkoppeling van de Europese Commissie inzake de structurele dialoog met Polen tijdens de Raad Algemene Zaken op 16 mei 2017 een belangrijke stap gezet. Het is mede dankzij de inspanningen van dit kabinet dat het aantal lidstaten dat deze inzet steunt gestaag groter wordt. Door regelmatig contact in bilateraal verband en met gelijkgezinde lidstaten ontstaat steeds meer het vertrouwen om over gevoelige onderwerpen te spreken en elkaar aan te spreken op het beschermen en waarborgen van de waarden van de EU. Stap voor stap wordt zo de basis gelegd om naast de jaarlijkse thematische discussie over rechtsstatelijkheid, ook het taboe op een onderlinge bespreking van de situatie in lidstaten weg te nemen.
Tijdens het VN-landenexamen (Universal Periodic Review) van Polen op 9 mei jl., zijn door verschillende landen, waaronder Nederland, vragen gesteld over justitiële hervormingen in Polen en aanbevelingen gegeven om de onafhankelijke rechtspraak te waarborgen.
Ook in Benelux-verband stelt het kabinet zorgen over rechtsstatelijke ontwikkelingen aan de orde. Tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel op 5 maart jl. stond dit onderwerp op de agenda.
Voorts neemt het thema in de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau een prominente plek in. Nederland brengt het thema regelmatig op in besprekingen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau en daarbuiten. Daarnaast wisselen Nederland en Polen kennis en ervaring uit tussen onderdelen van de justitiële keten, waaronder rechters en de raad voor de rechtspraak. Dit is behulpzaam om tot een constructieve discussie over rechtsstatelijkheid te komen. Op termijn en met de juiste middelen kan deze bilaterale samenwerking de dialoog over dit gevoelige onderwerp ondersteunen en rechtsstatelijke ontwikkelingen in Europa positief beïnvloeden.
In dat kader kan het recente bezoek op 20–21 april jl. aan Warschau worden genoemd van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, waarmee een verzoek van het Poolse Ministerie van Justitie werd ingewilligd om informatie te verkrijgen over het Nederlands rechtsbestel. Ook de vicepresident van de Nederlandse Raad voor de Rechtspraak bracht, op uitnodiging van de Poolse zusterorganisatie, een bezoek aan Warschau om een onderscheiding in ontvangst te nemen vanwege zijn inzet voor de rechtsstaat in Polen en voor het Europese Netwerk van Hoge Raden voor Justitie Europese (ENCJ).
Deze ontwikkelingen tonen aan dat langs meerdere sporen en op verschillende niveaus wordt gewerkt aan een cultuur van bespreekbaarheid en het vergroten van de kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU. Het kabinet verwelkomt in dit verband de aankondiging dat het Europees parlement mogelijk al op korte termijn een interparlementaire vergadering over rechtsstatelijkheid zal organiseren (Ref. Besluitenlijst Procedurevergadering Commissie EUZA 11 mei jl.).
In hoeverre houdt het Comité van Ministers van de Raad van Europa de ontwikkelingen in Polen in de gaten? Spreekt de regering Polen ook aan op het feit dat Polen, als lid van de Raad van Europa, het EVRM heeft geratificeerd, waarin het recht op een eerlijk proces als een van de fundamentele rechten is vastgelegd?
Nederland beschouwt de Raad van Europa als een belangrijke hoeder van mensenrechten, democratie en rechtsstaat in heel Europa. De belangrijke rol die haar onafhankelijke expertise speelt bij het waarborgen en versterken van onze systemen kan niet genoeg benadrukt worden. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens de bijeenkomst van het Comité van Ministers op Cyprus aandacht gevraagd voor de waarde van de adviezen en rapportages van de Raad van Europa, meer specifiek de Venetië Commissie en de opvolging en publicatie daarvan door lidstaten, waarbij Polen expliciet werd genoemd. De Minister sprak deze interventie uit in de context van het jaarverslag van de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, dat gewijd is aan democratie, mensenrechten en rechtsstatelijkheid, het centrale thema van de bijeenkomst.
Welke nadere mogelijkheden heeft u om, zo mogelijk samen met uw Europese collega’s maar zo nodig individueel, opnieuw actie te ondernemen om bij te dragen aan het waarborgen van de onafhankelijke rechtspraak in Polen?
Zie antwoord vraag 5.
Een cocaïnebaron die zijn enkelband sloopt en vlucht. |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Cocaïnebaron sloopt enkelband en vlucht»?1
Ja.
Klopt het dat Cetin G., in december veroordeeld tot 12 jaar cel, spoorloos is omdat hij zich heeft ontdaan van zijn enkelband?
Betrokkene heeft zich in november 2016 ontdaan van zijn enkelband en is gevlucht. Hij staat (inter)nationaal gesignaleerd en wordt actief gezocht, maar is nog niet aangehouden.
Hoe bestaat het dat een verdachte in de grootste cokezaak ooit in ons land en zelfs de grootste cocaïnezaak uit de Europese geschiedenis zijn strafzaak mag afwachten met een enkelband, terwijl hij al eerder tijdens verlof vluchtte uit Brazilië en tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis doorging met zijn criminele activiteiten?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft zich steeds verzet tegen de schorsing juist vanwege het vluchtgevaar van betrokkene. Daarnaast heeft de reclassering in haar advies aangegeven dat vluchtgevaar een contra-indicatie is voor elektronische monitoring. Het wel of niet schorsen van de voorlopige hechtenis is echter een beslissing van de onafhankelijke rechter. Omdat het voorarrest al een jaar duurde en niet te voorzien was op welke termijn de inhoudelijke behandeling van de strafzaak zou gaan plaatsvinden, besloot de rechter in mei 2015 de hechtenis te schorsen onder de voorwaarden van een elektronisch gecontroleerd locatiegebod en een borgsom. Het past mij niet daar een oordeel over te geven.
Begrijpt u de frustratie van politie en justitie die jaren met dit soort zaken bezig zijn en vervolgens voor de zoveelste keer een opsporingsonderzoek naar deze crimineel moeten starten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik begrijp deze frustratie. Op het moment dat betrokkene zijn enkelband verwijderde, werd er een melding gegenereerd. In reactie heeft de reclassering direct contact gezocht met de politie en het OM. Er is onmiddellijk gestart met de opsporing van de voortvluchtige, daarbij is onder meer het Fugitive Active Search Team (FAST NL) in actie gekomen. Dit politieteam richt zich onder leiding van het Landelijk Parket op de (internationale) opsporing van voortvluchtige justitiabelen. Dat heeft helaas nog niet tot resultaat gehad dat betrokkene kon worden aangehouden. Het OM en Reclassering Nederland (RN) stellen zich op het standpunt dat vluchtgevaar een contra-indicatie is voor elektronische monitoring én het schorsen van een voorlopige hechtenis. De rechter is echter onafhankelijk en kan, daarbij alles overwegende, anders beslissen.
Deelt u de mening dat dit niet alleen een klap is in het gezicht van politie en justitie, maar ook in dat van de samenleving/belastingbetaler die de opsporing bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat dit internationaal gezien een grote afgang is voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Dat iemand zich onttrekt aan de tenuitvoerlegging van zijn straf en vlucht is vanzelfsprekend uiterst onwenselijk. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Heeft de rechter zijn (beide) paspoort(en) ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
De beslissing van de rechtbank behelsde een schorsing van de gevangenhouding onder bepaalde voorwaarden, waaronder een elektronisch gecontroleerd locatiegebod en het betalen van een borgsom van € 500.000. Betrokkene heeft zich gedurende anderhalf jaar aan deze schorsingsvoorwaarden gehouden. RN hield toezicht op de voorwaarden. Binnen het toezicht heeft RN een aanwijzing gegeven, inhoudende dat betrokkene zijn paspoort moest inleveren bij de politie. De aanwijzing is opgevolgd door betrokkene, maar heeft niet kunnen voorkomen dat betrokkene is gevlucht.
Ziet u nu in dat de enkelband geen geschikt middel is voor dit soort zaken en bent u bereid de enkelband af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van een enkelband wordt per casus zorgvuldig bekeken. Hiertoe wordt door de reclassering een advies uitgebracht op grond waarvan de rechter beslist om elektronische monitoring wel of niet in te zetten. De elektronische enkelband kan worden ingezet om de naleving van de door de rechter of het OM opgelegde vrijheidsbeperkende voorwaarden, die recidivevermindering en het beschermen van slachtoffers of nabestaanden tot doel hebben, te controleren. Gezien de vele voordelen die de inzet van de enkelband biedt om toezicht te houden en het feit dat uit onderzoek2 is gebleken dat het middel voldoende robuust is om op brede schaal in te zetten, acht ik het niet proportioneel om de enkelband af te schaffen.
Hoe gaat u in ieder geval per direct regelen dat de duur van het rechercheonderzoek voor dit soort grote criminelen er nooit toe kan leiden dat zij hun strafzaak met een enkelband mogen afwachten?
De duur van strafrechtelijk onderzoeken is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder de complexiteit van de zaak en door de verdediging gewenste onderzoekshandelingen. Om die reden kan de duur per strafzaak verschillen. Na afronding van het strafrechtelijk onderzoek vindt de inhoudelijke behandeling bij de strafrechter plaats. Het is aan de onafhankelijke rechter om af te wegen of de duur van het onderzoek een reden is de voorlopige hechtenis alsnog te schorsen.
Het bericht dat een levenslang gestrafte op verlof mag |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «levenslang veroordeelde Moordenaar Edwin S. mag op verlof»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze moordenaar op verlof mag?
Een verzoek om verlof van de betreffende levenslanggestrafte is door mij afgewezen. Hiertegen heeft betrokkene beroep ingediend bij de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) die bij uitspraak van 12 april 2017 op het beroep heeft beslist. De RSJ onderstreept daarin het belang van deelname van levenslanggestraften aan resocialisatie-activiteiten. Tot deze activiteiten behoort volgens de RSJ ook verlof. De RSJ acht het niet langer redelijk om betrokkene verlof te onthouden, zeker nu het verlof ook onder bewaking of begeleiding plaats kan vinden. De RSJ vernietigt mijn afwijzing van verzoek om verlof en heeft mij opgedragen om binnen twee maanden na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen toegespitst op het verlof van betrokkene dat (in beginsel) binnen drie maanden na de datum van de uitspraak verlof moet hebben plaatsgevonden. Inmiddels is een nieuwe beslissing aan betrokkene uitgereikt. Na de uitspraak van de RSJ is bekend geworden dat de eerste volwaardige tussenrapportage over het verloop van de door het Pieter Baan Centrum geadviseerde gedragsinterventies pas in september 2017 wordt uitgebracht. Ik heb besloten dat betrokkene pas voor verlof in aanmerking komt indien uit de in september 2017 uitgebrachte rapportages blijkt dat er geen belemmeringen of risico’s kunnen voortvloeien uit verlofverlening. Ik acht dit nodig om zoveel mogelijk garantie te hebben dat het verlof zonder incidenten verloopt.
Hebben andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen ook last van de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Zo ja, welke maatregelen worden er in andere landen genomen tegen uitspraken van deze Europese wereldvreemde rechters?
Andere Europese landen die een levenslange gevangenisstraf kennen zijn ook geboden aan uitspraken van Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Indien een schending wordt vastgesteld, kunnen maatregelen worden genomen zoals wijziging van het beleid of aanpassing van wet- en regelgeving.
De in de vraag opgenomen kwalificatie van «wereldvreemde rechter» laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en levensgevaarlijk is een moordenaar met nota bene een hoog recidiverisico weer in de maatschappij los te laten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de vragensteller voor dat deel dat indien door professionals wordt ingeschat dat een levenslanggestrafte een direct hoog risico vormt, dat verlof op dat moment geen optie is.
Het nieuwe beleid ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voorziet in een zorgvuldig proces om zoveel mogelijk te waarborgen dat alleen indien het verantwoord is, een levenslanggestrafte vrijheden krijgt. Het is van groot belang dat dit ook in de praktijk zo zorgvuldig mogelijk plaatsvindt. Het nieuwe beleid rondom de levenslange gevangenisstraf en de praktijk zijn zoveel mogelijk gericht op voorkoming van recidive en dus op een veilige samenleving. Voorafgaand aan de advisering door het Adviescollege Levenslanggestraften wordt een levenslanggestrafte geobserveerd en onderzocht middels diagnostiek en risicoanalyse in het Pieter Baan Centrum. Op deze wijze worden risico’s zo goed mogelijk ingeschat.
Met het nieuwe beleid is de uitvoeringspraktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland EVRM-proof. Daarnaast biedt dit beleid voldoende houvast voor een zorgvuldig proces, waarin zowel de risico’s in kaart worden gebracht, als de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen. De wijzigingen in het beleid en daarmee de mogelijke terugkeer van een levenslanggestrafte in de maatschappij kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat de belangen van de slachtoffers en nabestaanden worden meegenomen in het advies van het Adviescollege Levenslanggestraften. Slachtoffers en nabestaanden kunnen worden gehoord door het Adviescollege Levenslanggestraften zodat hun standpunt wordt meegewogen in de uiteindelijke beslissing.
Beseft u dat u verantwoordelijk bent indien deze levenslang gestrafte moordenaar weer nieuwe slachtoffers maakt wanneer hij wordt losgelaten in de maatschappij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe denkt u dat het voelt voor de nabestaanden van de slachtoffers als zij weten dat deze moordenaar weer vrolijk vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid geen gehoor te geven aan deze beslissing van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en maatregelen te nemen tegen dergelijke gevaarlijke uitspraken van dit clubje dat blijkbaar mijlenver van de maatschappij af staat? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
De RSJ is de hoogste rechter in penitentiaire zaken. Tegen een uitspraak van deze rechter staat geen hoger beroep open. Zoals ik hierboven reeds heb uiteengezet, is mijn doelstelling dat de Nederlandse strafrechters de levenslange gevangenisstraf kunnen blijven opleggen voor de zwaarste misdrijven. Daartoe heb ik een nieuw beleidskader naar uw Kamer gezonden. Ook hier laat ik de kwalificatie van de uitspraken van de RSJ voor rekening van de vragensteller.
Het bericht 'Wat is er staatsgeheim aan de dood van de 8-jarige Sharleyne?' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht 'Wat is er staatsgeheim aan de dood van de 8-jarige Sharleyne?»?1
Ja.
Klopt de inhoud van het bericht? Zo nee, wat is dan de juiste versie? Zo ja, kunt u aangeven waarom het openbaar ministerie (OM) stukken uit het dossier inzake het strafrechtelijk onderzoek naar de dood van de achtjarige Sharleyne uit Hoogeveen tot staatsgeheim heeft bestempeld?
De hoofdofficier van justitie van het Openbaar Ministerie (OM) Noord-Nederland heeft de openbaarmaking van een OM-journaal in de zaak van Sharleyne geweigerd op grond van artikel 11 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Het OM-journaal is een kwaliteitsinstrument dat is ontwikkeld naar aanleiding van de Schiedammer Parkmoord om interne tegenspraak en heldere motivering van belangrijke beslissingen van de officier van justitie te bevorderen. Het wordt uitsluitend voor interne reflectie binnen het OM gebruikt en mag om die reden nooit door een officier van justitie aan een procesdossier worden toegevoegd. Het ongeautoriseerd naar buiten brengen van dit soort documenten zou schadelijk kunnen zijn voor de goede werking van het OM-journaal als kwaliteitsinstrument en vertegenwoordigt in die zin een vitaal belang voor het OM. De openbaarmaking van het document is derhalve geweigerd. Het OM Noord-Nederland heeft daarbij ten overvloede verwezen naar de omstandigheid dat het betreffende document zou zijn gerubriceerd als staatsgeheim. Hierdoor ontstond ten onrechte de indruk dat het document om die reden niet openbaar gemaakt kon worden, terwijl de wijze van rubricering van een document als zodanig geen weigeringsgrond is die de Wob kent. Het arrondissementsparket Noord-Nederland heeft een dag na het verschijnen van het AD-artikel door middel van een persbericht laten weten de verwarring te betreuren.
Het OM heeft in deze zaak het genoemde document willen rubriceren omdat het bijzondere informatie betreft, zoals gedefinieerd in artikel 1 sub a van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013). In dat besluit worden minimumnormen gegeven voor het beveiligingsniveau van bijzondere informatie waarvan de kennisneming door niet-geautoriseerde personen nadelige gevolgen kan hebben voor een ministerie of een van zijn diensten. Hoe hoger de rubricering, hoe hoger het beveiligingsniveau dat moet worden toegepast op dat document. Voor de rubricering Staatsgeheim-Confidentieel (hierna: Stg.C) geldt als maatstaf dat ongeautoriseerde kennisneming schade kan toebrengen aan een van de vitale belangen van de Staat (of van een ministerie of een van zijn diensten).
Binnen het OM worden de OM-journaals in een speciaal beveiligde ICT-omgeving bewaard waarvan de beveiliging geschikt is voor informatie met de rubricering Stg.C. De kennisneming ervan is uitsluitend toegestaan aan OM-medewerkers die daartoe geautoriseerd zijn. Het is echter niet zo dat het plaatsen van een document in een beveiligde Stg.C-omgeving ook betekent dat het daarmee automatisch de rubricering Stg.C krijgt. Het toekennen van een rubricering vergt namelijk op grond van het VIRBI 2013 een specifieke vaststellingshandeling waarbij de rubricering fysiek wordt aangebracht op de informatie, bijvoorbeeld door een stempel of door een digitale vermelding. In dit geval is er abusievelijk door het OM Noord-Nederland vanuit gegaan dat de plaatsing van het document in de digitale Stg.C-omgeving automatisch leidt tot het (generiek) toekennen van een rubricering. Er is in dit geval echter geen expliciete rubricering (Stg.C) – conform het VIRBI 2013 – van het onderhavige OM-journaal geweest.
Ten overvloede merk ik op dat in de Wob-beslissing abusievelijk de zwaardere rubricering Stg.Geheim (Stg.G) is vermeld terwijl de hoofdofficier op de rubricering Stg.C doelde, welke rubricering in dit geval achteraf gezien dus niet van toepassing is.
Hoe kan het onderzoek naar de dood van een achtjarig meisje de veiligheid van de staat raken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het eerder is voorgekomen dat stukken uit een strafrechtelijk dossier tot staatsgeheim zijn bestempeld nadat een belanghebbende bij het Gerechtshof Leeuwarden in het gelijk is gesteld in een zogenoemde artikel 12-procedure?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van (de woordvoerder van) het OM Noord-Nederland dat OM-journaals altijd als staatsgeheim worden bestempeld? Zo nee, wat is dan het juiste standpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat voor de heer Remouchamps (de vader van Sharleyne) de handelwijze van het OM in de zaak van zijn dochtertje Sharleyne een bittere teleurstelling is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Ik betreur het indien de heer Remouchamps teleurgesteld zou zijn door enige handelwijze van het OM. De handelwijze van het OM is er op dit moment op gericht zorgvuldig uitvoering te geven aan de opdracht tot vervolging waartoe het hof heeft beslist op basis van de artikel 12 Strafvordering-klacht. Dat houdt tevens in dat recht zal worden gedaan aan de positie die de heer Remouchamps als nabestaande in deze strafzaak inneemt. Verder verwijs ik naar de beantwoording van vraag 7.
Deelt u de mening dat de handelwijze van het OM in ieder geval in strijd is met de richtlijnen die gelden voor slachtoffers in het strafproces? Zo ja, wat gaat u doen om hem te helpen?
Iemand die als slachtoffer van een strafbaar feit is aan te merken, heeft recht op kennisneming van processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Dat recht is opgenomen in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Ook in deze zaak heeft de raadsvrouw van de heer Remouchamps voorafgaand aan de artikel 12 Strafvordering-procedure inzage gekregen in het dossier met het oog op het voorbereiden van de klacht. Deze klacht heeft uiteindelijk geresulteerd in een vervolgingsopdracht aan het OM door het Hof.
Onafhankelijk van deze procedure heeft een andere raadsman namens de heer Remouchamps een Wob-verzoek bij het parket ingediend. Een Wob-verzoek strekt tot openbaarmaking van documenten voor een ieder in Nederland. Dat vraagt om een geheel andere beoordeling waarbij het OM de persoonlijke belangen van de verzoeker juist niet mee mag wegen. Tegen een weigering van die beslissing staan bestuursrechtelijke rechtsmiddelen van bezwaar en beroep bij de bestuursrechter open. Uw mening dat de handelwijze van het OM in strijd is met de richtlijnen voor slachtoffers deel ik daarom niet.
Deelt u de mening dat, nu het OM door het Gerechtshof Leeuwarden alsnog tot vervolging van de moeder van Sharleyne is gedwongen, de bestempeling van delen in het strafdossier tot staatsgeheim op zijn zachtst gezegd vreemd is? Zo nee, waarom niet?
Uit de bovenstaande beantwoording volgt dat de rubricering van het betreffende document abusievelijk was afgeleid uit de plaatsing binnen een digitale Stg.C-omgeving. De opdracht tot vervolging in de strafzaak door het Hof staat hiermee in geen enkel verband. Overigens merk ik op dat een OM-journaal – zoals hierboven aangehaald – geen onderdeel uitmaakt van een procesdossier. Er is geen juridische grondslag voor verstrekking van dit stuk aan partijen binnen een strafzaak, ook niet na een opdracht tot vervolging.
Klopt het dat de hoofdofficier van justitie, onder wiens verantwoordelijkheid het oorspronkelijke seponeringsbesluit viel, ook degene is die feitelijk heeft beslist op het Wob-verzoek dat namens de vader van Sharleyne is ingediend? Zo ja, bent u bereid in overleg met het OM te treden, al dan niet vertrouwelijk, om hiermee de heer Remouchamps te helpen en daarmee het vertrouwen in het OM te herstellen?
Alle beslissingen van officieren van justitie vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie van het betreffende parket. Besluiten op WOB-verzoeken die zijn gericht aan een arrondissementsparket worden altijd, namens de Minister van Veiligheid en Justitie, genomen door de hoofdofficier van justitie zelf of door diens plaatsvervanger.
Vanzelfsprekend bestaat bij het parket Noord-Nederland bereidheid om alle medewerking te verlenen om het vertrouwen van de heer Remouchamps in het OM te herstellen.
De berichten dat een levenslanggestrafte opheldering krijgt over gratie |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat een levenslanggestrafte opheldering krijgt over gratie?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat deze moordenaar, die een heel gezin heeft vermoord, waaronder een meisje van vijf jaar oud en een baby van nog geen half jaar oud, nooit meer vrij mag komen?
In onze rechtstaat is het aan de rechters om een strafmaat te bepalen. Levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf die rechters in Nederland kunnen opleggen. Soms is een misdrijf zo ernstig en is het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is.
Als gevolg van een aantal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en het arrest van 5 juli 2016 van de Hoge Raad is de toepassing en tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in relatie tot het verbod op onmenselijke behandeling en bestraffing (artikel 3 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)) in Nederland onder druk komen te staan. Het kernpunt is daarbij dat levenslanggestraften niet de kans mag worden ontnomen om ooit nog in vrijheid te worden gesteld, indien er sprake is van zodanige veranderingen aan de zijde van de veroordeelde en zodanige vooruitgang is geboekt in zijn of haar resocialisatie, dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet langer gerechtvaardigd is omdat daarmee niet langer een legitiem strafrechtelijk doel wordt gediend. Aan iedere levenslanggestrafte moet een perspectief zowel de jure als de facto worden geboden. Dat de rechter soms kiest voor blijvende uitsluiting uit de maatschappij door het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, betekent ingevolge deze jurisprudentie dat de veroordeelde niet enige kans op vrijlating mag worden onthouden.
Aan de Tweede Kamer heb ik in diverse brieven (Kamerstuk 29 279, nrs. 325, 338 en 354) aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in de jurisprudentie gestelde eisen.
Kunt u maatregelen nemen zodat levenslang veroordeelden, die in Nederland in de gevangenis zitten, nooit meer vrij komen? Kunt u maatregelen nemen zodat deze levenslang veroordeelden geen recht hebben op (onbegeleid) verlof? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op de tweede vraag al heb aangegeven, hebben het EHRM en de Hoge Raad zich inmiddels uitgelaten over de verenigbaarheid van de levenslange gevangenisstraf met artikel 3 EVRM.
De hoogste penitentiaire rechter heeft inmiddels duidelijk gemaakt dat op grond van artikel 2, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (on)begeleid verlof een onderdeel dient te zijn van de resocialisatie van levenslang gestraften die zijn toegelaten tot de re-integratiefase. Om tegemoet te komen aan het oordeel van de hoogste penitentiaire rechter behoeft de ministeriële Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting aanpassing. Ik ben dan ook voornemens de regeling op dat punt aan te passen. Het Adviescollege levenslanggestraften adviseert mij of het verantwoord is dat een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor de re-integratiefase en daarbij voor (on)begeleid verlof. Daarbij zal dit adviescollege toetsen aan het recidiverisico, de delictgevaarlijkheid, het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestraften gedurende zijn detentie en de impact op de slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding.
Deelt u de mening dat dwaze rechters, via internationale verdragen, langzaam maar zeker de levenslange straf, die wij in Nederland kennen, proberen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, staat het EVRM niet in de weg aan het opleggen van de levenslange gevangenisstraf, ook niet als deze daadwerkelijk levenslang ten uitvoer wordt gelegd. De in de vraag opgenomen kwalificatie van rechters laat ik voor rekening van de vragensteller.
Deelt u de mening dat niet rechters op basis van internationale verdragen Nederlandse wetten moeten maken, maar de democratisch gekozen leden van de Staten-Generaal? Zo nee, waarom niet?
Nee, ingevolge artikel 81 van de Grondwet geschiedt de vaststelling van wetten door de regering en Staten-Generaal gezamenlijk. Artikel 113 van de Grondwet draagt de berechting van strafbare feiten op aan de rechtelijke macht. Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden ingevolge artikel 94 van de Grondwet geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepaling van verdragen. Artikel 3 van het EVRM werkt rechtstreeks in de Nederlandse rechtsorde. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 juli 2016 naar aanleiding van een cassatieverzoek van een tot levenslange gevangenisstraf veroordeelde verdachte, de betekenis van artikel 3 van de het EVRM nader uiteengezet. Met het nieuwe beleidskader wordt ervoor gezorgd dat de executie van de levenslange gevangenisstraf verenigbaar is met artikel 3 van het EVRM.
Bent u bereid de verdragen waarop deze slappe en gevaarlijke rechters zich beroepen op te zeggen zodat wij in Nederland criminelen gewoon levenslang kunnen blijven opsluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. De bescherming tegen onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, zoals neergelegd in artikel 3 EVRM, is een van de belangrijkste grondslagen van een democratische rechtsstaat als Nederland. De aanpassingen in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf die ik aan het uitwerken ben, maken het mogelijk om de levenslange gevangenisstraf op te blijven leggen en zo nodig ook ten uitvoer te leggen voor de rest van het leven.
De in de vraag opgenomen kwalificatie van rechters laat ik voor rekening van de vragensteller.
De knelpunten bij het afpakken van crimineel vermogen |
|
Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een financieel rechercheur de noodklok luidt over het afpakken van crimineel vermogen?1 Bent u bereid hierop te reageren en een afschrift van deze reactie ook aan de Tweede Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat het bericht oproept dat het in Nederland slecht is gesteld met het afpakken van crimineel vermogen herken ik niet.
In het bericht wordt op drie aspecten ingegaan: 1) buitenlands crimineel vermogen en de rechtshulp in strafzaken; 2) het zicht op witwasrisico’s en crimineel vermogen; en 3) de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Belastingdienst bij het afpakken van crimineel vermogen.
Nederland heeft een uitgebreid wettelijk instrumentarium om crimineel vermogen af te kunnen pakken en loopt daarbij (soms ver) vooruit op de meeste landen binnen en vooral ook buiten Europa. Dit kent ook zijn beperkingen, in die zin dat sommige instrumenten in het buitenland niet worden erkend en dus in de gevallen van in het buitenland gestald vermogen niet kunnen worden ingezet. Nederland zet zich dan ook actief in om verdergaande wederzijdse erkenning van confiscatiemogelijkheden binnen Europa te bewerkstelligen. Ten aanzien van de inspanningen om de samenwerking buiten Europa verder te versterken heb ik uw Kamer bij het Algemeen Overleg criminaliteitsbestrijding van 2 februari jl. toegezegd hierover vóór de zomer een Kamerbrief te sturen.
Met betrekking tot het in het bericht aangehaalde rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2013, waarin is gesteld dat de Minister van Financiën en ik geen inzicht zouden hebben in de voornaamste witwasrisico’s, verwijs ik naar mijn reactie op de vragen die uw Kamer heeft gesteld naar aanleiding van dat rapport (Kamerstukken II, 2014/15, 31 477, nr. 8). In aanvulling daarop merk ik op dat het afgelopen jaar weer meer crimineel vermogen is afgepakt. Daarnaast zijn er meerdere analyses beschikbaar, of zullen op korte termijn beschikbaar zijn, die inzicht geven in witwasrisico’s en de hoogte van het crimineel vermogen. Ik noem het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit dat voor de zomer van 2017 zal verschijnen en de analyses van de Financial Intelligence Unit (FIU). Tot slot wordt, in opdracht van de Minister van Financiën en mijzelf, door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen en wordt een National Risk Assessment uitgevoerd. Ten aanzien van het derde punt verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Zijn er, sinds de «onvoldoende» van de commissie-Oosting voor het nieuwe protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (AAFD), nog verbeteringen aan dat protocol en dus de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie aangebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn dat en is al duidelijk of deze effect hebben?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 16 december 20162 is gemeld hoe is omgegaan met de aanbevelingen van de commissie Oosting. Ook dit punt, het protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD), is in die brief behandeld. De commissie was van mening dat het toepassingsbereik van het Protocol AAFD onduidelijk is. Zoals in die brief is uiteengezet is die onduidelijkheid beëindigd door in de Aanwijzing afpakken, die op 1 januari 2017 in werking is getreden, en de bijbehorende interne OM Instructie voor te schrijven dat het voornemen van het OM tot het aangaan van een schikking of het aanbieden van een transactie, moet worden gemeld aan de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 5.000 tot € 100.000, dan wel dat daarover moet worden afgestemd tussen het OM en de Belastingdienst bij schikkingen en transacties van € 100.000 of meer. Ook moet in het dossier worden vastgelegd dat deze melding of afstemming heeft plaatsgevonden. Hiermee wordt het melden aan dan wel afstemmen met de Belastingdienst generiek verplicht gesteld.
Verder is in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen over de samenwerking tussen de Belastingdienst en het OM bij het afpakken van crimineel vermogen op 21 november 20163 aangegeven dat het OM en de Belastingdienst met elkaar in gesprek blijven om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten. Zo heeft er eind maart 2017 een bijeenkomst plaatsgevonden tussen landelijke en regionale vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, waarbij de kansen en ervaringen die regionaal worden opgedaan alsmede het nader informeren over elkaars mogelijkheden en onmogelijkheden zijn besproken. Medio mei zal een landelijke werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het OM en de Belastingdienst, de verbeterpunten die tijdens de bijeenkomst aan de orde zijn gekomen nader beoordelen op werkbaarheid teneinde de samenwerking effectiever en efficiënter te maken.
Wat is uw reactie op de ervaring van de financieel rechercheur dat de samenwerking tussen de Belastingdienst en het openbaar ministerie op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen nog steeds onvoldoende is? Kunt u daarbij ook aangeven wat u vindt van zijn suggestie om deze samenwerking structureel te maken?
Zoals in de beantwoording van de door uw Kamer gestelde Kamervragen in november 20164 aangegeven, heb ik niet het beeld dat het OM en de Belastingdienst onvoldoende doen om de samenwerking op dit terrein te bevorderen. Ik wijs in dit verband ook op de bijeenkomsten genoemd in het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat rechercheurs meer ruimte zouden moeten krijgen voor het rechercheren naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen koppelt u hieraan?
Het is belangrijk dat onderzoek wordt gedaan naar onderliggende witwasprocessen en witwasstructuren. De bestrijding van witwassen is ook één van de prioriteiten in de Veiligheidsagenda. Het verbeteren van het financieel rechercheren binnen de Nationale Politie heeft de aandacht van de korpsleiding en krijgt inhoud middels instroom van hoger opgeleide specialisten.
Herkent en erkent u de problemen die financieel rechercheurs ondervinden als zij te maken krijgen met criminelen die gebruikmaken van bankrekeningen in landen waar een bankgeheim is of waarmee geen rechtshulpverdrag is afgesproken? Hoe wordt hier in Nederland mee omgegaan?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 en de brief die op dit punt is toegezegd.
Wat is uw reactie op de beschrijving van verschillende manieren die via het buitenland ter beschikking staan aan criminelen om crimineel verkregen vermogen weg te sluizen en wit te wassen?2 Wat doet en kan Nederland hier op dit moment tegen betekenen? Welke knelpunten worden daarbij ervaren en hoe worden of kunnen deze worden opgelost?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 1 ten aanzien van de problematiek van buitenlands crimineel vermogen en de internationale rechtshulp in strafzaken. Zoals ik in het antwoord reeds heb vermeld, zal ik in de door mij toegezegde brief ingaan op inspanningen om met name de samenwerking tussen jurisdicties buiten Europa verder te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Nederlandse politie geen informatie over criminele cliënten van notarissen of advocaten krijgt wegens het verschoningsrecht? Is dit ook onderwerp van gesprek tussen advocaten, notarissen en het openbaar ministerie?
Over de werking van het verschoningsrecht, de verhouding met het opsporingsbelang en de ontwikkelingen op dit terrein verwijs ik naar de brief van mijn voorganger aan uw Kamer van 24 november 2015.6
Klopt het dat de relatief lange doorlooptijden van rechtshulpverzoeken ervoor zorgen dat het rechercheren van buitenlandse geldstromen extra wordt bemoeilijkt? Hoe wordt hiermee omgegaan?
Het is geen geheim dat strafrechtelijke onderzoeken buiten de eigen jurisdictie de nodige moeilijkheden met zich mee kunnen brengen. Met het ene land verloopt de samenwerking makkelijker dan met het andere. Dat is van meerdere factoren afhankelijk, zoals de stand van de wetgeving in het andere land en de mate waarin rechtssystemen op elkaar aansluiten. Het zal per zaak verschillen hoe hiermee wordt omgegaan. In de praktijk zijn de nodige (informele) netwerken opgericht die tot doel hebben het formele rechtshulpverkeer te bespoedigen. Ik wijs op het internationale CARIN netwerk voor ontnemingsdeskundigen, het Asset Recovery Office netwerk, het FIU.Net en Egmont Secure Web. Daarbij spelen ook instanties als Europol, Interpol, Sirene en Liaison Officers in het buitenland en in Nederland, evenals centrale autoriteiten voor internationale rechtshulp, een belangrijke rol.
Verhandelbare spionagesoftware en de persoonlijke levenssfeer |
|
Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geavanceerde spionagesoftware duikt ook bij Android op»?1
Ja.
Is u bekend of spionagesoftware verhandeld wordt door private partijen voor de Nederlandse markt? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Ik ben ermee bekend dat er private partijen zijn die apparatuur/software verkopen die ook voor spionagedoeleinden gebruikt kan worden. Zolang die middelen en diensten niet bij wet of enig ander voorschrift verboden zijn, kan daar echter niet strafrechtelijk tegen worden opgetreden. Zoals gezegd kennen veel producten zowel een legale als een illegale toepassing en zijn daardoor niet eenvoudig bij wet te verbieden. Denk aan de analogie van parental-control-software, die voor legale en illegale doelen valt aan te wenden.
Is u bekend of spionagesoftware in Nederland door private partijen wordt ingezet om (andere) burgers, bedrijven en de overheid te bespioneren? Zo ja, hoe gebeurt dit?
Het is algemeen bekend dat private partijen, zoals bedrijven, ook in sommige gevallen aan bedrijfsspionage doen. In de gevallen dat zij daarbij strafrechtelijke normen overtreden, zoals het verbod op het plegen van computervredebreuk, kan dit leiden tot een aangifte van het bespioneerde bedrijf.
Er zijn slechts zeer weinig aangiftes bekend waarin sprake was van de inzet van software waarmee wederrechtelijk informatie van gebruikers van computers werd afgevangen ten behoeve van (economische) spionagedoeleinden die werd ingezet door een andere private partij. Anderzijds is wel bekend dat de software waarmee dit mogelijk is (bijvoorbeeld keyloggers, software om wachtwoorden te verzamelen, remote access tools) steeds eenvoudiger beschikbaar komt voor gebruikers die deze software voor diverse doeleinden willen inzetten. Deze software en in sommige gevallen zelfs het hacken van het potentiele slachtoffer, wordt aangeboden als «cybercrime as a service».
In Nederland wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie steeds vaker strafrechtelijk onderzoek gedaan naar cybercrime. In die onderzoeken is in de meeste gevallen niet allereerst bedrijfsspionage, maar financieel gewin het oogmerk. Middelen die daartoe worden gebruikt zijn onder meer het afpersen van bedrijven, het wegsluizen van gelden door rekeningnummers van crediteuren te wijzigen of het versleutelen van bestanden en vervolgens geld eisen om die bestanden weer beschikbaar te maken.
Bent u tevreden met het huidige toezicht op «spyshops» en andere private (internet-)verkooppunten van spionagemiddelen?
Bij een vermoeden of verdenking van een strafbaar feit kunnen politie en het openbaar ministerie strafrechtelijk handhaven. In het kader van een bestuurlijk signaal van het RIEC Amsterdam Amstelland over spyshops wordt dit voorjaar door mijn ambtenaren een expertsessie georganiseerd met medewerkers van politie, OM, RIECs, LIEC, gemeenten en het departement zelf om te bezien of extra mogelijkheden voor handhaving wenselijk en mogelijk zijn.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te zorgen dat de persoonlijke levenssfeer van burgers zo goed mogelijk wordt beschermd tegen het gebruik van spionagesoftware en soortgelijke middelen door private partijen? Zo ja, wat kunt u hier concreet nog meer tegen doen?
Het Kabinet investeert in samenwerking met de private sector in nationale trajecten die specifiek gericht zijn op de ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals veilige hard- en software, veilige standaarden, abuse-bestrijding. Daarnaast zet het kabinet in op het verhogen van de awareness bij burgers en bedrijven met instrumenten als veiliginternetten.nl en Alert Online.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Voorts wordt per 25 mei 2018 de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Dat betekent dat er vanaf die datum dezelfde privacywetgeving geldt in de hele Europese Unie (EU). De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) geldt dan niet meer. De AVG zorgt onder meer voor versterking en uitbreiding van privacyrechten; meer verantwoordelijkheden voor organisaties en dezelfde, stevige bevoegdheden voor alle Europese privacytoezichthouders.
Welke mate van zekerheid aangaande spionagesoftware kunt u bieden aan gebruikers van smartphones en vergelijkbare apparaten zoals smart-TVs?
Ik kan die zekerheid niet bieden. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een behoefte aan additionele instrumenten om de persoonlijke levenssfeer te beschermen tegen gebruik van spionagesofware en soortgelijke middelen door private partijen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Hoe criminelen Kluivert in de val lokten’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het goksyndicaat waarover de Volkskrant1 heeft bericht, een thans illegaal opererende aanbieder op de kansspelmarkt, in Nederland of daarbuiten? Zo ja, wat is de naam van dit goksyndicaat?
Het syndicaat waar u in uw vraag naar verwijst is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie (onderzoek Feniks, zie ook antwoord 6). Gezien de status van deze zaak kan ik geen verdere mededelingen doen.
Om welke gokbedrijven in Europa en Azië gaat het, bij wie het syndicaat de weddenschappen onderbrengt? Doet de Kansspelautoriteit (KSA) hier momenteel onderzoek naar? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet, gelet op de concrete aanwijzingen dat deze aanbieders momenteel illegaal kansspelen aanbieden in Nederland?
Dit syndicaat is onderwerp van een strafrechtelijk onderzoek. De kansspelautoriteit heeft uitsluitend bestuurlijke bevoegdheden. Conform het handhavingsprotocol tussen de kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie, wordt het onderzoek naar dit goksyndicaat daarom niet uitgevoerd door de kansspelautoriteit. Mocht de kansspelautoriteit over relevante gegevens beschikken, dan worden deze aan het Openbaar Ministerie verstrekt. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over (mogelijke) uitkomsten van lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u de stellingname van de Volkskrant bevestigen dat het om het gokbedrijf «Betin» gaat waar Patrick Kluivert vijf inzetten heeft gedaan? Heeft «Betin» zich tot op heden gemeld bij de KSA wegens interesse voor een toekomstige online kansspelvergunning? Heeft de KSA ooit contact gehad met Betin? Zo ja, waar ging dit over?
Ik beschik niet over informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken. Ik kan de stellingname van de Volkskrant daarom niet bevestigen. De kansspelautoriteit heeft mij desgevraagd laten weten dat zij geen contact heeft gehad met «Betin».
Kunt u uitsluiten dat een van deze gokbedrijven, waaronder «Betin», ooit een vergunning krijgt op de Nederlandse kansspelmarkt, mocht het wetsvoorstel Kansspelen op Afstand worden aangenomen? Zo nee, waarom niet, gelet ook op de in 2011 aangenomen motie dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking komen voor een vergunning?2 Zo nee, specifiek met betrekking tot «Betin», hoe valt dit niet uit te sluiten gelet op de concrete aanwijzingen dat zij illegaal kansspelen hebben aangeboden in Nederland?
Alleen betrouwbare en verantwoord opererende kansspelaanbieders komen in aanmerking voor een vergunning tot het organiseren van kansspelen op afstand. Een oordeel hierover is aan de kansspelautoriteit. Zij doet daarvoor onder andere een betrouwbaarheidsbeoordeling waarin ook strafrechtelijke en bestuursrechtelijke antecedenten en politiegegevens worden meegewogen.
Is de Kansspelautoriteit (KSA) bekend met de locaties in Nederland en specifiek Amsterdam waar spelers via dit goksyndicaat meedoen aan illegale kansspelen? Zijn als gevolg hier reeds ingevallen gedaan op deze locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten geweest?
De kansspelautoriteit beschikt niet over informatie uit het strafrechtelijk onderzoek. Wel onderzoekt zij regelmatig meldingen over illegaal aanbod van kansspelen op diverse locaties in Nederland, waaronder Amsterdam.
Welke strafrechtelijke onderzoeken in Nederland lopen tegen de zeven mensen die dit syndicaat vormen, alsmede tegen tientallen ronselaars en geldlopers die bij de praktijk van dit syndicaat betrokken zijn? Zijn er al mensen, bij dit syndicaat betrokken, veroordeeld (in het bijzonder de in het artikel genoemde personen)?
Het strafrechtelijk onderzoek Feniks is afgerond. Eventuele aanvullende onderzoekswensen van de verdediging worden door de rechter-commissaris geïnventariseerd waarna de zittingsdatum zal worden bepaald.
Bent u nog steeds van mening dat het niet reëel is te veronderstellen dat Nederlandse vergunninghouders sportwedstrijden zouden manipuleren?3
Ja. Alleen betrouwbare en geschikte aanbieders komen in aanmerking voor een vergunning. De kansspelautoriteit houdt toezicht op naleving van wet- en regelgeving door vergunninghouders.
Hoe wordt in regelgeving omtrent de sponsoring van individuele sponsors door kansspelaanbieders, wat mogelijk is gemaakt in de Wet op de Kansspelen, voorkomen dat sporters worden benaderd en als rolmodel gaan dienen in reclame-uitingen van deze aanbieders, terwijl deze spelers verslavingsgevoelig hiervoor zijn en/of in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd?
Het is vergunninghouders niet toegestaan reclame te richten op jongvolwassenen of minderjarigen. Rolmodellen uit de sport hebben vaak grote aantrekkingskracht op jongeren en jongvolwassenen. Het is vergunninghouders zodoende niet toegestaan sporters te gebruiken om deze doelgroep aan te spreken. Sponsoring door neutrale vermelding van naam of beeldmerk op sportkleding of -materiaal is wel toegestaan.
Kunt u deze vragen ieder apart beantwoorden en tevens de Eerste Kamer separaat de beantwoording van deze vragen toesturen, gelet op het in de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel Wet op de Kansspelen?
Ja.
Het bericht ‘Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsgebruik tbs-kliniek niet meer toegestaan»?1
Ja.
In welke tbs-klinieken wordt drugsgebruik nog meer gedoogd?
Binnen de muren van de tbs-klinieken in Nederland worden drugs niet gedoogd. Als de forensische zorginstelling drugsgebruik door een patiënt constateert, wordt dit in het individuele behandelplan geproblematiseerd. Ongeoorloofd drugsgebruik heeft gevolgen voor eventueel verlof van de tbs-gestelde.
De Inspectie Veiligheid en Justitie en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben de schriftelijke terugkoppeling van hun eerste bezoek aan FPK De Woenselse Poort gepubliceerd. Ik heb deze terugkoppeling op 3 april 2017 aan uw Kamer gestuurd. In deze terugkoppeling constateren de Inspecties op het thema Veiligheid dat de visie en het beleid met betrekking tot drugs is aangepast en opnieuw is vastgesteld. Daar waar voorheen onder strikte voorwaarden aan een beperkt aantal cliënten afspraken bestonden over gebruik van softdrugs tijdens verlof, is deze praktijk in het nieuwe beleid in zijn geheel niet meer toegestaan.
Wie is er per tbs-kliniek verantwoordelijk voor het gedogen van drugs binnen de kliniek? Op welke wijze gaat u deze persoon sanctioneren?
Zie antwoord vraag 2.
Per wanneer kunt u toezeggen dat alle tbs-klinieken drugsvrij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer schaft u het krankzinnige systeem van tbs eens af, immers misdadigers horen in de cel?
Ik deel uw mening niet. De tbs-maatregel is een vrijheidsbenemende maatregel, gericht op bescherming van de samenleving tegen het gevaar van de veroordeelde en gericht op diens behandeling. De tbs-gestelde heeft vaak al gevangenisstraf gehad voor het gepleegde delict. De detentiestraf is gericht op vergelding voor dat deel van het delict dat hem kan worden aangerekend. De tbs-maatregel moet zorgen dat de psychiatrische ziekte of stoornis wordt behandeld, zodat de kans op herhaling zoveel mogelijk wordt teruggedrongen.
Het bericht ‘Verdachte van verkrachting meisje komt niet opdagen, zaak uitgesteld’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u dit bericht over een verdachte van de verkrachting van een meisje die niet komt opdagen waardoor de zaak is uitgesteld?1
Ja.
Hoe kan het dat een verdachte van zo’n gruwelijk misdrijf al bijna twee jaar vrij rondloopt?
De verdachte is door de rechter-commissaris in bewaring gesteld. De raadkamer van de rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er voldoende ernstige bezwaren tegen de verdachte bestonden, maar geen of onvoldoende wettelijke gronden voor verdere voorlopige hechtenis. De vordering gevangenhouding is derhalve door de rechtbank afgewezen op 24 februari 2016, waarna de verdachte in vrijheid is gesteld.
Waarom is deze gevaarlijke kinderverkrachter niet voor dit feit in voorlopige hechtenis gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rechter-commissaris heeft de beslissing genomen deze gevaarlijke kinderverkrachter in de maatschappij los te laten? Hoe gaat u deze rechter-commissaris voor dit handelen sanctioneren?
Het is niet aan mij als Minister van Veiligheid en Justitie om te treden in beslissingen genomen door een onafhankelijk rechterlijk college.
Het strafrechtelijk onderzoek in onderhavige zaak is nog gaande en derhalve kan ik hierover geen uitspraken doen. Voor een nadere toelichting over het delen van informatie die relevant kan zijn voor een strafrechtelijk onderzoek verwijs ik u naar de brief die mijn ambtsvoorganger op 21 december 2016 naar uw Kamer heeft gestuurd.2
Deelt u de mening dat het feit dat, zolang deze gevaarlijke kinderverkrachter spoorloos is, er een risico bestaat dat hij weer nieuwe slachtoffers maakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat in de toekomst zulke knettergekke beslissingen niet meer genomen worden en verdachten van (kinder)verkrachting tot en met het vonnis in een cel worden gestopt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat werklui inbreuk zouden hebben gemaakt op de ‘huisvrede’ van krakers |
|
Gidi Markuszower (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werklui bij gekraakt pand weggestuurd wegens «huisvredebreuk»»?1
Ja.
Hoe rechtvaardigt u het dat de «huisvrede» van krakers, die aldus onrechtmatig in een pand verblijven, wordt beschermd?
De wijze waarop het kraakverbod wordt gehandhaafd is een lokale aangelegenheid. Per gemeente, zo ook in Amsterdam, worden afspraken gemaakt in de lokale driehoek. Het OM heeft hiervoor een richtlijn opgesteld. Over de lokale afspraken wordt door de burgemeester verantwoording afgelegd in de gemeenteraad. Over dit specifieke geval doe ik dan ook geen uitspraken.
Wel kan ik u in algemene zin meedelen hoe het wettelijk gezien mogelijk is dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd kan zijn. Artikel 138 Wetboek van Strafrecht geeft aan dat er sprake is van huisvredebreuk wanneer iemand een woning of besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende direct verwijdert. Dit artikel beoogt het huisrecht, dat wordt ontleend aan feitelijke bewoning, te beschermen. Daarbij is niet van belang of die bewoning rechtmatig geschiedt, ook onrechtmatige bewoning kan feitelijke bewoning zijn. Dit betekent dat ook in omstandigheden van onrechtmatig gebruik van de woning zoals bij bewoning door krakers, er sprake kan zijn van «wederrechtelijk» binnendringen zoals bedoeld in de bovenstaande definitie van huisvredebreuk.2
Dientengevolge worden ook krakers beschermd tegen huisvredebreuk, mits wordt vastgesteld dat sprake is van feitelijke bewoning. Om te kunnen spreken van huisvredebreuk, is dan nog wel de vraag of daadwerkelijk sprake was van wederrechtelijk binnendringen. Daarvoor is onder meer van belang of het voor de binnentreder duidelijk was dat hij tegen de wil van de bewoners de woning betrad.
Bent u van mening dat dit de wereld op z’n kop is? Bent u van mening dat krakers zich schuldig maken aan huisvredebreuk en simpelweg uit het betreffende pand gegooid dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik kenbaar gemaakt waarom ik geen oordeel geef over het specifieke geval in Amsterdam.
In algemene zin kan ik u meedelen dat kraken sinds 1 oktober 2010 te allen tijde verboden is volgens de Wet kraken en leegstand. Ontruiming van een gekraakt pand is mogelijk op basis van artikel 551a Wetboek van Strafvordering. Het Openbaar Ministerie is de centrale partij om te bepalen of er sprake is van kraken en of hiertegen strafrechtelijk zal worden opgetreden. Dit neemt niet weg dat in de verschillende driehoeksoverleggen tussen gemeenten, politie en het OM afspraken zijn gemaakt over het bij elkaar brengen van alle relevante informatie. Zo is voor het OM van groot belang te weten wat de bedoelingen van de eigenaar met een leegstaand pand zijn om te beslissen over de urgentie van ontruiming en eventuele vervolging.
Wel is het mogelijk, zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 2, dat de huisvrede van krakers in sommige gevallen beschermd is.
Waarom wordt het kraakverbod klaarblijkelijk niet (afdoende) gehandhaafd?
Uit de evaluatie van de Wet kraken en leegstand, waarover ik uw Kamer eerder informeerde3, blijkt in algemene zin dat het kraakverbod wel degelijk wordt gehandhaafd en dat gekraakte panden worden ontruimd.
Zoals ik ook op de twee voorgaande vragen heb geantwoord is het de verantwoordelijkheid van het lokale gezag om het kraakverbod te handhaven. De verantwoording daarover dient lokaal plaats te vinden. Ik doe over deze specifieke situatie dan ook geen uitspraken, noch geef ik een oordeel over de handhaving op grond van deze specifieke casus.
Bent u van mening dat niet de krakers, maar de eigenaren beschermd dienen te worden? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dat (meer) te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het doel van de Wet kraken en leegstand is juist eigenaren te beschermen. Evenals mijn ambtsvoorganger stel ik mij op het standpunt dat de bedoeling van de wet ten aanzien van de algehele strafbaarstelling van kraken voldoende is uitgekomen. Door de nieuwe strafbaarstelling en de ontruimingsbepaling is de handhaving efficiënter geworden en verloopt de opsporing sneller.
Ik ben dan ook van oordeel dat het huidige instrumentarium volstaat om het beoogde doel te realiseren.
Het onderzoek waaruit blijkt dat voorlopige hechtenis vaak onvoldoende wordt onderbouwd |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van het College voor de Rechten van de Mens naar de slechte motivering van voorlopige hechtenis?1
Het onderzoek van het CRM maakt duidelijk dat beslissingen tot het opleggen van voorlopige hechtenis door rechters vaak nog onvoldoende (schriftelijk) worden onderbouwd. Binnen de Rechtspraak is de motivering van beslissingen rondom voorlopige hechtenis al enige tijd onderwerp van debat. Rechters vinden zelf ook dat beslissingen als deze inhoudelijker moeten worden gemotiveerd. Er wordt door de Rechtspraak actie ondernomen om ervoor te zorgen dat de motivering van beslissingen over voorlopige hechtenis verbetert, bijvoorbeeld door de invoering van door hen zelf vastgestelde professionele standaarden, waarin het belang van een deugdelijke motivering van beslissingen wordt onderschreven. Deze standaarden zijn bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van het werk van de strafrechters, in aanvulling op wetgeving en bijzondere regelingen. In dit verband is in het bijzonder standaard nr. 2.8 van belang. Deze luidt als volgt: «De strafrechter doet een gemotiveerde, begrijpelijke uitspraak en op een wijze die past bij de zaak». Over de beslissing tot voorlopige hechtenis is opgenomen dat deze inhoudelijk wordt gemotiveerd. Dat wil zeggen uitgebreider dan met de gebruikelijke streep- en kruisformulieren. Het onderzoek van het CRM onderstreept het belang van deze afspraken.
Ik ga ervan uit dat – en ik zal daar in mijn contacten met de Raad voor de rechtspraak ook aandacht voor (blijven) vragen – de ingezette verbeteracties tot een betere motivering van de voorlopige hechtenis leiden.
Op welke manier wordt op dit moment rekening gehouden met de waarborgen voor motivering van de voorlopige hechtenis op bases van de artikelen 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke Rechten (IVBPR), maar ook de artikelen 15 van de Grondwet, 5 EVRM en 9 IVBPR? Kunt u uitgebreid reageren en daarbij aangeven hoe hier in de toekomst verbetering op zal plaatsvinden?
Uitgangspunt is dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel is bewezen. Dit uitgangspunt is vastgelegd in artikel 6 van het EVRM en artikel 14 van het IVBPR. Het recht op vrijheid is terug te vinden in artikel 15 Grondwet, artikel 5 EVRM en artikel 9 IVBPR. Vrijlating in afwachting van de rechtszaak is volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) de regel tenzij de Staat kan aantonen dat er relevante en voldoende redenen zijn om de voorlopige hechtenis te laten voortduren. Een bevel tot voorlopige hechtenis moet worden gemotiveerd. Volgens bestendige jurisprudentie van het EHRM mag deze motivering niet «algemeen en abstract» zijn. Het volstaan met het benoemen van de wettelijke gronden voor voorlopige hechtenis en het gebruik van standaardformulieren en stereotype formuleringen is onvoldoende. De voorlopige hechtenis moet dus worden toegespitst op de concrete persoon van de verdachte en verwijzen naar specifieke feiten en omstandigheden van de verdachte die de voorlopige hechtenis rechtvaardigen. Dit betekent overigens niet dat de rechter hierbij geen gebruik mag maken van algemene ervaringsregels. Hierbij geldt dat hoe langer de voorlopige hechtenis voortduurt, hoe hoger de eisen die aan de motivering van de bevelen tot voorlopige hechtenis mogen worden gesteld. Opmerking verdient verder nog dat de voorlopige hechtenis in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg, niet gebaseerd is op artikel 5, lid 1, sub c maar op artikel 5, lid 1, sub a EVRM. Gelet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Wemhoff tegen Duitsland gelden voor het voortduren van de voorlopige hechtenis in deze fase van de procedure de waarborgen van artikel 6 EVRM.
De verplichting tot het motiveren van een bevel tot voorlopige hechtenis is ook vastgelegd in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Artikel 78 Sv stelt dat het bevel tot voorlopige hechtenis zo nauwkeurig mogelijk het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen omschrijft en de feiten en omstandigheden waarop de ernstige bezwaren tegen de verdachte zijn gegrond, alsmede de gedragingen, feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de in artikel 67a Sv gestelde voorwaarden zijn vervuld. Daarnaast vraagt het wettelijk systeem het voortduren van de voorlopige hechtenis op verschillende momenten tijdens de procedure te toetsen. De waarborgen ten aanzien van de motivering van de voorlopige hechtenis zijn derhalve ook verankerd in de Nederlandse wetgeving.
Zoals in het vorige antwoord aangegeven vinden rechters dat de beslissing tot voorlopige hechtenis inhoudelijker moeten worden gemotiveerd. Uit de jurisprudentie van het EHRM kan evenwel niet de conclusie worden getrokken dat de Nederlandse voorlopige hechtenispraktijk niet voldoet. In gevallen waarin het belang van voorlopige hechtenis evident is, geen onderbouwd verweer is gevoerd, geen sprake is van onderling afwijkende rechterlijke oordelen en de (voortzetting of hervatting van de) voorlopige hechtenis niet om andere redenen verbazing wekt, mag met een standaardmotivering worden volstaan. Dat betekent niet dat er stereotype en abstract kan worden gemotiveerd, wel dat voor een concrete motivering volstaan kan worden met algemene ervaringsregels die gemotiveerd op de betreffende casus van toepassing worden verklaard.2
De Raad wijst erop dat het onderzoek van het CRM is gebaseerd op beslissingen uit de periode juli 2014 tot en met december 2015.3 Derhalve zijn beslissingen van 2016 en 2017 niet onder de loep genomen. Juist in deze periode hebben alle gerechten een aanvang gemaakt met het implementeren van de eerdergenoemde professionele standaarden. Gerechten zijn derhalve doende een verbeterslag te maken in het motiveren van de voorlopige hechtenis. Het onderwerp kan rekenen op veel aandacht binnen de gerechten. Zo zijn er binnen diverse gerechten werkgroepen geformeerd en is over de voorlopige hechtenis een landelijke themadag voor rechters georganiseerd waar vanuit diverse invalshoeken over het onderwerp gedebatteerd werd. Eén gerechtshof heeft daarnaast een aanzet tot debat gegeven door alle beslissingen over voorlopige hechtenis te publiceren.
Klopt het dat er eigenlijk geen uniform beleid is waar het gaat over de mate van motivering van een beslissing voorlopige hechtenis toe te passen of te verlengen? Deelt u de mening dat hier een uniform beleid op moet worden vastgesteld? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Er is in zoverre uniform beleid dat uitgangspunt is dat iedere beslissing inzake voorlopige hechtenis gemotiveerd en begrijpelijk is op een wijze die past bij de betreffende zaak. Rechters(-commissarissen) zijn zoekende in het formuleren van o.a. nieuwe tekstblokken daartoe. Landelijk worden «best practices» op dit gebied verzameld door de Adviesgroep Professionele Standaarden van het LOVS en gedeeld onder de gerechten.
Wat is uw reactie op de conclusie dat er (in eerste instantie) twee rechtbanken waren die gebruik maakten van verschillende soorten formulieren die geen ruimte lieten voor motivering?
Ik heb vernomen dat de betreffende rechtbanken de formulieren inmiddels hebben aangepast, zodat nu wel een goede motivering mogelijk is.
Op welke manier is uitvoering gegeven aan de motie waarin de rechter wordt opgeroepen beter te motiveren en te onderbouwen waarom een minder verstrekkend alternatief niet passend is?2
Zoals destijds door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in reactie op de motie is aangegeven, is bij de Raad voor de rechtspraak aandacht gevraagd voor de motivering van beslissingen inzake voorlopige hechtenis. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 1 en 2.
Daarnaast zijn in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering voorstellen ontwikkeld om de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechtenis verder te bevorderen. Kern van die voorstellen is te voorzien in de mogelijkheid voor de rechter om voorlopige vrijheidsbeperking van de verdachte te bevelen, en om de schorsing van de voorlopige hechtenis af te schaffen. Op deze wijze kan worden voorkomen dat eerst de voorlopige hechtenis van de verdachte moet worden bevolen voordat de toepassing van alternatieven voor die voorlopige hechtenis (in het kader van de schorsing) mogelijk is. Met de zelfstandige positionering van het bevel tot voorlopige vrijheidsbeperking wordt dwingender dan in de huidige regeling van de voorlopige hechtenis tot uitdrukking gebracht dat de rechter zal moeten nagaan of aan een verdachte vrijheid beperkende verplichtingen en verboden kunnen worden opgelegd en dat voorlopige hechtenis alleen in aanmerking komt als deze noodzakelijk en onvermijdelijk is. Een wetsvoorstel met deze strekking is recent voor advies voorgelegd aan verschillende instanties.
Welke stappen worden gezet om de motivering van beslissingen van voorlopige hechtenis te verbeteren voorafgaand aan de inwerkingtreding van de professionele standaarden strafrecht en de modernisering van het Wetboek van Strafvordering?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2. De implementatie van de standaard die ziet op de motivering van de voorlopige hechtenis heeft binnen de gerechten in 2017 prioriteit gekregen. Vooruitlopend op de voorgenomen wijzigingen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt door OM, ZM en andere ketenpartners bezien hoe via gezamenlijk beleid al zoveel mogelijk invulling kan worden gegeven aan de met de voorgenomen wetswijziging beoogde doelstelling. Vertrekpunt daarbij is dat altijd wordt onderzocht of alternatieven voor het daadwerkelijk vastzetten van de verdachte even effectief kunnen zijn om de doelen van voorlopige hechtenis te bereiken.
Kunt u per aanbeveling een reactie geven en deze uitgebreid onderbouwen? Welke aanbevelingen worden uitgevoerd totdat de professionele standaarden zijn ingevoerd?
Professionele standaarden zijn kwaliteitsnormen die rechters zelf hebben ontwikkeld. Daarmee laten zij zien wat goede rechtspraak is en hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het rechterlijk handelen gezamenlijk invullen. Voor een deel gaat het om handhaving van het huidige kwaliteitsniveau, voor een ander deel om verbeteringen op het gebied van deskundigheid, snelheid, bejegening van rechtzoekenden en de aandacht en tijd die aan een zaak wordt besteed. Het berust op een misvatting dat de professionele standaarden nog niet zijn «ingevoerd». Voor zover met de professionele standaarden wordt beoogd verbeteringen door te voeren in de kwaliteit, is reeds aangegeven dat de implementatie daarvan in januari 2016 is gestart. In de praktijk wordt al grotendeels gewerkt conform de inhoud van de aanbevelingen.
Onterechte verdenkingen van kindermishandeling |
|
René Peters (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat de vragenlijsten die artsen moeten gebruiken om kindermishandeling op te sporen, in meer dan 90% tot onterechte verdenkingen leiden?1
Ja, ik ben bekend met het promotie-onderzoek2 van M.C.M. Schouten waar het Volkskrantartikel naar verwijst.
De conclusie die in het artikel wordt getrokken dat bij toepassing van screeningsinstrumenten meer dan 90% daadwerkelijk tot onterechte verdenkingen leidt, komt niet als zodanig uit het onderzoek. Het onderzoek constateert dat toepassing van het screeningsinstrument SPUTOVAMO-R2 in 10% van de gevallen heeft geleid tot een melding bij Veilig Thuis. Dat wil echter niet zeggen dat het in de overige 90% gaat om «onterechte verdenkingen». De screeningsinstrumenten helpen artsen en verpleegkundigen om bij een kind met letsel de mogelijkheid van kindermishandeling mee te nemen in hun handelen. Het heeft een attenderende en signalerende functie. Een positieve uitkomst is een signaal dat aanleiding is voor de betrokken arts om een aantal nadere vragen te stellen. De stappen van de meldcode worden daarmee in werking gezet. In deze stappen worden signalen en vermoedens van kindermishandeling ontkracht of nader onderbouwd. Zo blijkt ook uit het onderzoek dat overleg in multidisciplinaire teams in 22% van de overleggen tot een onderbouwing van het vermoeden van kindermishandeling heeft geleid. Hiervan zijn dus de helft gemeld bij Veilig Thuis. Niet alle onderbouwde vermoedens worden gemeld bij Veilig Thuis als professionals zelf hulpverlening organiseren.
De onderzoeker adviseert om de screening te continueren met de beschikbare verkorte versie van de vragenlijst SPUTOVAMO om zodoende de aandacht voor kindermishandeling en bewustwording bij de professionals te verhogen. De Nederlandse Vereniging van Kinderartsen en de Inspectie voor de Gezondheidszorg sluiten zich hierbij aan. Voorkomen moet worden dat met het artikel de indruk wordt gewekt dat de vragenlijsten geen belangrijke functie zouden vervullen in het signaleren van kindermishandeling. Het stoppen van kindermishandeling start bij het alert zijn op signalen. De inzet van een screeningsinstrument helpt daar bij.
Kunt u een overzicht geven van alle vragenlijsten die gebruikt worden bij lichamelijk letsel? Kunt u daarnaast een overzicht geven van alle gebruikte signaleringsinstrumenten voor andere vormen van kindermishandeling, zoals psychische mishandeling?
Voor de signalering van kindermishandeling in de spoedeisende medische zorg wordt volgens het onderzoek van M.C.M. Schouten één van de volgende instrumenten ingezet:
Deze instrumenten richten zich op letsel van kinderen. Daarnaast wordt de kindcheck toegepast als signaleringsinstrument bij letsels van volwassenen als gevolg van partnergeweld, verslaving of suicide pogingen.
Ook worden door professionals signaleringsinstrumenten gehanteerd die gericht zijn op andere vormen van kindermishandeling (veelal ook inclusief fysieke mishandeling) en onveilige opvoedsituaties. In de Meldcode-app voor professionals zijn onder andere de volgende instrumenten opgenomen: de Delta Veiligheidslijst, SPARK (Signaleren van problemen en analyse risico’s bij opvoeden en ontwikkeling van kinderen), LIRIK (Licht Instrument Risicotaxatie Kindermishandeling), (mini-)CARE-NL, (Child Abuse Risk Evaluation) en verschillende checklisten die gehanteerd worden op consultatiebureaus (zoals Samen Starten en Stevig Ouderschap).
Zoals blijkt uit bovenstaande opsomming zijn er diverse vragenlijsten, signaleringlijsten en instrumenten om risico’s in te schatten, maar het belangrijkste om uiteindelijk vast te kunnen stellen of sprake is van kindermishandeling blijft het professioneel handelen van de artsen op basis van vragen en signalen.
Klopt het dat geen een van de gebruikte vragenlijsten ooit wetenschappelijk getoetst is? Zo ja, welke acties worden ondernomen om er voor te zorgen dat er zo spoedig mogelijk wel wetenschappelijk geteste methoden voor screening komen?
Het onderzoek van M.C.M. Schouten geeft een overzicht van het onderzoek dat verricht is naar de instrumenten voor signalering van letsel bij kinderen in de spoedeisende zorg zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. De onderzoeker concludeert dat er geen gouden standaard is voor het vaststellen van kindermishandeling. En dat de onderzoeken naar de validiteit een zeer lage tot lage voorspellende waarde voor kindermishandeling laten zien. De onderzoeker concludeert wel dat een checklist in combinatie met de meldcode zorgt voor consistente acties en zorg voor de kinderen met een vermoeden van kindermishandeling.
In 2015 is een promotieonderzoek gepubliceerd over de toepassing van de kindcheck3 bij de spoedeisende hulp in ziekenhuizen. Hieruit kwam naar voren dat de voorspellende waarde van deze methode uitzonderlijk hoog is (91% van de meldingen). De meeste meldingen kindermishandeling die de Spoedeisende hulpen (SEH) en Huisartsenposten (HAP) doen bij Veilig Thuis, zijn gebaseerd op deze kindcheck.
Herkent u het beeld uit het onderzoek dat artsen het moeilijk vinden om het gesprek met ouders aan te gaan naar aanleiding van de signalen, zoals voorgeschreven staat in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?2
Dat beeld herken ik. Uit de Quickscan meldcode die in juni 2015 is gepubliceerd5, geven artsen aan het gesprek met betrokkenen lastig te vinden. Soms wordt er geen gesprek gevoerd omdat artsen onzeker zijn over hun vermoedens, omdat ze het gesprek te confronterend vinden of omdat ze denken over onvoldoende expertise te beschikken om het gesprek te voeren. Daarom is training en regelmatig oefenen in een goede en niet beschuldigende manier van communiceren met ouders van belang. Deze trainingen die in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zijn ontwikkeld, zijn beschikbaar.
Op welke wijze wordt geïnvesteerd in scholing aan artsen voor meer bewustwording van de echte signalen van kindermishandeling? Welke budgetten zijn hiervoor beschikbaar?
In samenwerking met Augeo heb ik geïnvesteerd in het ontwikkelen van cursussen via e-learning.
In de cursus leren artsen, verpleegkundigen op een SEH, een kinderafdeling, een HAP of huisartsenpraktijk, hoe zij kunnen werken met de meldcode. Daarbij leren ze aan de hand van signaleringsvragen, hoe zij signalen kunnen duiden en bespreken met ouders, collega’s en experts. En hoe zij vervolgens moeten handelen volgens de stappen van de meldcode. Zij krijgen in een e-college tips over communiceren met ouders over signalen en zorgen. Recent is als resultaat van samenwerking tussen Augeo, de Landelijke Huisartsen Vereniging en het Ministerie van VWS een toolkit voor huisartsen ontwikkeld met onder andere een training speciaal voor huisartsen.
De komende jaren is het belangrijk dat (meer) professionals gebruik maken van het aangeboden materiaal of anderszins investeren in deskundigheidsbevordering. Dit is aan de veldpartijen, hiervoor wordt door het rijk geen apart budget gereserveerd. Wel wordt de komende maanden door vier kwartiermakers een ondersteuningsprogramma voor de komende jaren voorbereid. Hiervoor worden gesprekken met wethouders en veldpartijen gevoerd. Naar verwachting zal deskundigheidsbevordering een belangrijk thema zijn. Over eventuele financiering van een dergelijk programma kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan.
Op basis waarvan wordt geconcludeerd dat «er nog veel gevallen van kindermishandeling gemist worden»?3
In het onderzoek is geconstateerd dat bij de groep kinderen waar geen signalen van mishandeling is geconstateerd er later (na tien maanden) toch kinderen bij Veilig Thuis gemeld zijn. In het artikel van de Volkskrant geeft de onderzoeker aan dat de meetmethode niet waterdicht is. De melding kan over iets heel anders gaan dan de klachten waarmee het kind bij de arts is geweest. Ook bleek dat vaak sprake was van emotionele verwaarlozing. Dat is een vorm van mishandeling die bij een eenmalig bezoek aan de SEH of HAP lastig te achterhalen valt. Ook kan in de tien maanden tijd tussen het bezoek aan de SEH of HAP en de melding bij Veilig Thuis de situatie voor een kind veranderd zijn.
Welke procedures zijn er voor ouders die onterecht beschuldigd zijn van kindermishandeling?
Veilig Thuis is wettelijk verplicht om op basis van een melding tot een deskundig oordeel te komen over de vraag of er wel of geen sprake is van enige vorm van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Veilig Thuis kan op basis van onderzoek concluderen dat het vermoeden wordt weerlegd: de inhoud van de melding wordt in het geheel niet bevestigd. Dan zal Veilig Thuis het dossier sluiten en de betrokkenen wijzen op de mogelijkheid een verzoek in te dienen tot vernietiging van het dossier. Bij inwilliging van het verzoek worden de gegevens binnen drie maanden vernietigd. Tevens informeert Veilig Thuis de melder en alle professionals met wie in het kader van het onderzoek contact is gelegd over de resultaten van het onderzoek.
Wat wordt er gedaan met de signalen c.q. meldingen als eenmaal blijkt dat een verdenking van kindermishandeling onterecht is geweest?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke wijze wordt gegarandeerd dat deze gegevens niet opgeslagen worden in de informatiesystemen van Veilig Thuis? Moeten ouders in een dergelijk geval altijd zelf een daartoe strekkend schriftelijk verzoek voor vernietiging van de gegevens indienen, zoals u schreef in uw brief van 2 februari 2017? Worden deze verzoeken gehonoreerd?4
Veilig Thuis is wettelijk verplicht om gegevens in ieder geval vijftien jaar te bewaren. Als Veilig Thuis op basis van het onderzoek concludeert dat het vermoeden van kindermishandeling en of huiselijk geweld is weerlegd, dan zal Veilig Thuis bij het afrondend gesprek de betrokkenen wijzen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen om de gegevens te verwijderen. Dat verzoek kunnen de betrokkenen mondeling of schriftelijk doen. In die situatie verwijdert Veilig Thuis altijd de betreffende gegevens. Dat is geregeld in het VNG Model Handelingsprotocol van Veilig Thuis.
Welke gevolgen kan het hebben als de gegevens van de vragenlijsten niet vernietigd worden bij Veilig Thuis, ondanks dat gebleken is dat er geen sprake was van kindermishandeling?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke wijze worden ouders geïnformeerd over de mogelijkheid om de betreffende gegevens te laten vernietigen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat ouders, die ten onrechte beschuldigd zijn van kindermishandeling, zelf actie moeten ondernemen om de gegevens waarop deze onterechte beschuldiging is gebaseerd, te laten vernietigen?
Een melding van een onderzoek naar kindermishandeling en of huiselijk geweld door Veilig Thuis is in alle gevallen belastend voor betrokkenen. Het kan voor betrokkenen extra belastend zijn dat zij, als blijkt dat het vermoeden is weerlegd, zélf een verzoek tot vernietiging van hun gegevens moeten indienen. Samen met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis vind ik het wenselijk dat Veilig Thuis, als het vermoeden is weerlegd, zélf het initiatief neemt tot vernietiging van het dossier. Veilig Thuis zal hiervoor dan toestemming vragen bij betrokkenen.
Samen met het Landelijk Netwerk Veilig Thuis zal ik nagaan wat de mogelijkheden zijn om dit te regelen en wat de mogelijke juridische belemmeringen daarbij zijn. Daarnaast wijst het Landelijk Netwerk Veilig Thuis er op dat het bewaren van een dossier voor betrokkenen ook waardevol kan zijn. In het geval dat een vergelijkbare melding binnenkomt bij Veilig Thuis, kan het een voordeel zijn dat gegevens nog beschikbaar zijn zodat de nieuwe melding snel kan worden afgehandeld. Ook dit aspect wordt betrokken bij de verdere uitwerking.
Het bericht dat de politie aangiftes van huwelijkse gevangenschap niet in behandeling neemt |
|
Michiel van Nispen (SP), Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Een Vandaag van zaterdag 18 maart jl. waarin een slachtoffer van polygamie tevergeefs aangifte tracht te doen van een strafbaar feit?1
Ja.
Wat is uw reactie op de weigering van de politie om de aangifte van polygamie in behandeling te nemen?
Het betreft hier een individuele zaak. Hiermee dient terughoudend te worden omgegaan, in het belang van het onderzoek en bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene. Ik kan u daarom slechts melden dat het strafrechtelijke onderzoek in deze zaak nog loopt.
Bent u bereid om contact op te nemen met de betreffende politieregio om te achterhalen welke motieven ten grondslag hebben gelegen aan de weigering van de aangifte?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om te inventariseren op welke schaal jaarlijks – succesvol en onsuccesvol – aangifte wordt gedaan van huwelijksdwang?
Om technische redenen is uit de huidige registratie niet te halen op welke schaal jaarlijks succesvol en onsuccesvol aangifte van huwelijksdwang wordt gedaan. Het betreffende artikel van het wetboek van Strafrecht stelt meer gedragingen strafbaar dan alleen huwelijksdwang. Daarnaast blijkt in de praktijk in dergelijke gevallen vaak sprake van een samenloop van gedragingen die op andere gronden strafbaar zijn. Denk aan bedreiging, mishandeling, of zelfs verkrachting. Om deze redenen is niet te achterhalen hoeveel aangiften van huwelijksdwang de politie heeft ontvangen.
Bent u bereid om te toetsen of er voldoende kennis en capaciteit aanwezig is binnen de politie- en justitiële organisatie om op deze problematiek correct te kunnen handhaven?
De afgelopen jaren is met name ingezet op het vergroten van kennis en expertise bij betrokken organisaties als politie en het Openbaar Ministerie. Het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG), onderdeel van de politie, heeft hier een belangrijke taak in. Zij werkt samen met de Politieacademie aan voorlichting, onderwijs(materiaal) en opleidingen ten behoeve van de politie en haar partners in de veiligheidszorg.
Ook het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA), ondergebracht bij Veilig Thuis Den Haag, stelt kennis- en expertise beschikbaar aan professionals, gemeenten, jeugdzorg en onderwijsinstellingen. Het LKHA adviseert en ondersteunt bij complexe casuïstiek. Het LKHA werkt onder andere samen met het LEC EGG, de politie, de Raad voor de Kinderbescherming, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, IND, de vrouwenopvang en de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat slachtoffers van dwanghuwelijken beter moeten worden beschermd in hun strijd tegen buitenwettelijke religieuze tweede huwelijken? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u hiertoe nemen?
Zoals uit voorgaande antwoorden moge blijken, wordt dit onderwerp serieus genomen. Expertise is beschikbaar en de betrokken instanties worden met raad en daad terzijde gestaan. Hoewel op dit onderwerp, net als bij vele andere onderwerpen, er altijd ruimte is voor maatregelen om nog effectiever op te treden, zie ik op dit moment geen concrete aanleiding om tot aanvullende, extra maatregelen te komen.
Welke resultaten zijn er geboekt sinds huwelijkse gevangenschap politiek breed is veroordeeld en toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin in 2008 al heeft opgeroepen om hiervan aangifte te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de kwestie van huwelijkse gevangenschap aan te kaarten in overleggen met religieuze organisaties?
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal bij relevante partijen waaronder religieuze organisaties de geldende wet- en regelgeving omtrent het huwelijk en de ontbinding daarvan onder de aandacht brengen.
Het bericht “Plasterk: laat links gecombineerde fractie vormen met Klaver als voorman” |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe verhoudt uw pleidooi voor het aangaan van lijstencombinaties tussen PvdA, GroenLinks en SP bij de volgende gemeenteraadsverkiezingen zich met het door u te verdedigen wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, waarin de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties wordt afgeschaft?1
Het wetsvoorstel waarop vragensteller doelt2, beoogt afschaffing van de mogelijkheid tot het aangaan van lijstencombinaties. Partijen die een lijstencombinatie als bedoeld in de Kieswet aangaan, doen met zelfstandige lijsten mee aan de desbetreffende verkiezing. Alleen bij de berekening van de uitslag vormen de deelnemende lijsten één lijst. Daarmee vergroten zij de kans op een restzetel. In de Volkskrant heb ik geen pleidooi gehouden voor het aangaan van dergelijke lijstencombinaties. Wel heb ik bepleit dat linkse partijen overwegen waar mogelijk met één lijst mee te doen aan de gemeenteraadsverkiezingen in 2018.
Er is dus geen verband tussen voormeld wetsvoorstel en mijn pleidooi in de Volkskrant. Ik zal mij in de Eerste Kamer dan ook op gelijke wijze voor het wetsvoorstel inzetten als ik in de Tweede Kamer heb gedaan.
Wat betekent uw pleidooi voor uw inzet om het hiervoor bedoelde wetsvoorstel door de Eerste Kamer aangenomen te krijgen?
Zie antwoord vraag 1.