Het bericht ‘Begrotingscomité laakt te grote Europese toegeeflijkheid tegenover Italië’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het jaarverslag van de European Fiscal Board (EFB)?1
Ja.
Kunt u reageren op de belangrijkste kritiekpunten op de Europese Commissie uit het rapport, te weten dat de Commissie te toegeeflijk is geweest tegenover overtreders van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Nederland deelt de kritiek van de EFB dat de Europese Commissie te toegeeflijk is geweest bij de implementatie van het SGP. Deze kritiek heb ik eerder dit jaar ook geuit in de eurogroep en publiekelijk laten weten. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 8.
Kunt u op een later moment integraal reageren op het hele jaarverslag en de kritiek- en feedbackpunten die daarin genoemd worden?
Ik maak graag van deze beantwoording gebruik om te reageren op de belangrijkste punten uit het jaarverslag. Zie ook vraag 8 en 11.
Heeft de Commissie nog de plicht om te reageren op dit jaarverslag of is de Commissie voornemens hierop te reageren? Zo niet, kunt u er dan bijvoorbeeld tijdens een volgende Eurogroep of Ecofinraad op aandringen dat de Commissie reageert op de voorstellen van de EFB en de kritiek serieus neemt?
De Europese Commissie is niet verplicht te reageren op het jaarverslag. Zij heeft gereageerd bij de bespreking van het rapport in een ambtelijk voorportaal van de Ecofinraad. Daarbij gaf de Europese Commissie aan veel kritiekpunten te herkennen, en deze mee te zullen nemen bij de evaluatie van het SGP (die voor eind 2019 moet zijn afgerond). De Europese Commissie gaf daarnaast aan enige nuance en balans te missen in het jaarverslag. Zo vloeit de flexibiliteit die wordt toegepast bij de implementatie van het SGP volgens de Europese Commissie voort uit de wensen van een groot deel van de lidstaten zelf. Nederland dringt er, bij alle gelegenheden waar de evaluatie en herziening van het SGP wordt besproken, op aan dat de Europese Commissie rekening houdt met de kritiek en voorstellen van de EFB.
Hoe kan de rol van de EFB in het adviseren over het begrotingstoezicht versterkt worden?
De rol van de EFB kan worden versterkt door een eigen secretariaat, financiële onafhankelijkheid en het recht zelf personeel aan te trekken, een eigen communicatiestrategie, het recht op zelfstandig onderzoek en aanvullende taken ten aanzien van de toepassing van het SGP. Ik heb eerder al aangedrongen op eigen financiële middelen voor de EFB, en zal dit blijven doen.
Deelt u de mening dat het versterken van de rol van dit orgaan van toegevoegde waarde kan zijn in het creëren van onafhankelijk en objectief begrotingstoezicht?
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van de EFB dat vooral Italië meermaals (of zelfs te vaak) is weggekomen met het niet of half naleven van de Europese begrotingsregels?
Zoals eerder aangegeven deel ik de kritiek van de EFB en heb ik dit ook eerder geuit. De EFB geeft diverse voorbeelden van momenten waarop de Europese Commissie de diverse vormen van flexibiliteit die het SGP biedt, ruimhartig en cumulatief heeft toegepast. Dit heeft de Europese Commissie overigens ook aangegeven in de recente brief van de Europese Commissie aan Italië van 23 oktober jl. Naast Italië betrof de flexibiliteit ook andere lidstaten. Nederland heeft hier steeds bezwaar tegen gemaakt. De gekwalificeerde meerderheid die nodig was om de Commissie te corrigeren, ontbrak echter.
Deelt u de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP, zoals incrementeel door de Commissie voorgesteld? Deelt u de mening dat dit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels ondermijnt?
Ik deel de kritiek op de toenemende «flexibiliteit» binnen het SGP. De diverse vormen van flexibiliteit zijn in de loop der tijd veelal voorgesteld door de Europese Commissie, en vervolgens door de Raad onderschreven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het toepassen van een foutmarge bij het beoordelen van de structurele begrotingsinspanning («margin of significant deviation»), aanpassing van de vereiste begrotingsinspanning aan de economische situatie, en clausules die het mogelijk maken minder te bezuinigen als er structurele hervormingen of investeringen worden gepleegd. Daarnaast geeft de Europese Commissie soms een eigen ruimhartige uitleg aan de regels, bijvoorbeeld wanneer zij naleving van de preventieve arm opvoert als relevante factor om de correctieve arm niet te openen. Ook neemt de Europese Commissie sinds 2017 de vrijheid om een beoordelingsmarge («margin of discretion») toe te passen wanneer de economische situatie hierom vraagt, die de vereiste begrotingsinspanning kan halveren. Ik deel de mening dat de toenemende flexibiliteit de handhaafbaarheid en helderheid van de begrotingsregels vermindert.
Deelt u het verlangen en streven dat een volgende Commissie deze «flexibiliteit binnen het pact» weer intrekt, zoals bijvoorbeeld Commissie communicatie 52015DC0012?2
Ik streef naar een vermindering van de flexibiliteit binnen het SGP. Dat betekent niet dat alle vormen van flexibiliteit moeten worden geschrapt. Een zekere mate van flexibiliteit blijft wenselijk, zodat bij het bepalen van de vereiste begrotingsinspanning zo nodig rekening kan worden gehouden met een uitzonderlijke economische situatie en met de hoogte van de schuldvoorraad. Naar verwachting zal in toekomstige onderhandelingen over de herziening van het SGP een meerderheid van lidstaten ook pleiten voor behoud van een vorm van flexibiliteit. Flexibiliteit mag echter niet leiden tot minder transparantie en meer complexiteit, zoals nu het geval is.
Hoe verloopt de discussie over vereenvoudiging van het SGP? Wat is het krachtenveld en wanneer verwacht u besluiten, als u die al verwacht? Klopt de stelling dat nagenoeg iedereen vereenvoudiging van het SGP wil? Zo ja, waarom loopt de discussie dan al zo lang?
De discussie over vereenvoudiging van het SGP vindt momenteel plaats op ambtelijk niveau, zoals recent naar aanleiding van rapporten van de Europese Rekenkamer en van het Europees begrotingscomité. Daarbij pleiten landen met een goede begrotingsdiscipline (veelal noordelijke lidstaten) voor een strengere implementatie van het huidige SGP, en voor een toekomstig SGP dat minder ruimte laat voor een flexibele implementatie. Landen met een minder goede begrotingsdiscipline wijzen juist op de noodzaak om rekening te blijven houden met de economische omstandigheden in individuele lidstaten. Hierdoor is – ondanks de lippendienst aan vereenvoudiging – de bereidheid om de vele vormen van flexibiliteit en coulance daadwerkelijk te schrappen minder breed gedeeld. De Europese Commissie werkt momenteel ook aan een evaluatie van het SGP, die voor eind 2019 moet zijn afgerond. Die vormt de basis voor een Commissievoorstel voor herziening van het SGP, dat op zijn vroegst in 2020 onder een nieuwe Europese Commissie wordt verwacht. Of het zal komen tot een vergaande hervorming van het SGP is nog verre van zeker.
Kunt u uitgebreid schetsen hoe u denkt dat het SGP eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder gemaakt kan worden?
Binnen de huidige opzet van het SGP zijn er verschillende wijzigingen denkbaar die het eenvoudiger, begrijpelijker en beter handhaafbaar kunnen maken. In de eerste plaats kan duidelijker worden vastgelegd wanneer een buitensporigtekortprocedure wordt geopend op basis van de schuldenregel. Momenteel worden diverse relevante factoren, waaronder «broad compliance» met de preventieve arm, opgevoerd als argument om deze procedure niet te openen. Dat geeft veel ruimte voor interpretatie en onzekerheid. In de tweede plaats kan het aantal vormen van flexibiliteit, waarvan er enkele zijn genoemd in het antwoord op vraag 8, worden teruggebracht. Voor zover er in de toekomst nog flexibiliteit wordt toegekend, is het bovendien wenselijk dat deze wordt gecompenseerd d.m.v. een hogere vereiste begrotingsinspanning in daaropvolgende jaren. In de derde plaats lijkt het raadzaam om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de beoordeling van de begrotingsinspanningen enerzijds en de besluitvorming over de consequenties ervan anderzijds. Momenteel zijn beide in handen van de Europese Commissie (waarbij de Raad slechts kan corrigeren met gekwalificeerde meerderheid), waardoor de toepassing van de regels wordt belast met politieke overwegingen. Tot slot zou de uitgavenregel een prominentere rol kunnen krijgen, aangezien deze indicator goed waarneembaar en controleerbaar is. De limiet op de uitgavengroei zou daarbij strenger kunnen worden gesteld voor lidstaten met hoge schuldenniveaus.
Naast eenvoud, begrijpelijkheid en handhaafbaarheid noemt de EFB enkele andere eigenschappen waaraan een toekomstig SGP zou moeten voldoen. Regels moeten helder gedefinieerd, transparant, flexibel, adequaat, consequent en efficiënt zijn. Dit zijn nuttige principes waaraan een toekomstig commissievoorstel voor een herziening kan worden getoetst. Over de Nederlandse positie ten aanzien van een dergelijk voorstel zult u te zijner tijd langs de gebruikelijke kanalen worden geïnformeerd.
Zoals uit het voorgaande spreekt, ben ik bereid na te denken over een eenvoudiger, begrijpelijker en handhaafbaarder SGP. Echter, wat we ook bedenken, uiteindelijk gaat het om de politieke wil om te handhaven. Ik heb sympathie voor de ideeën van de EFB om te hervormen, maar constateer dat het ontbreken van de wil om te handhaven een probleem vormt.
Wat vindt u van de suggesties die de EFB doet om meer te sturen op staatsschuld en de uitgavenregel meer nadruk te geven?
Zie het antwoord op vraag 11.
De ING als huisbankier van de staat |
|
Henk Nijboer (PvdA), Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van eerdere Kamervragen over de ING als huisbankier van de staat, waarin staat dat gegadigden in een aanbestedingsprocedure zich aan de wet dienen te houden?1 Deelt u de mening dat dat gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het openbaar ministerie (OM) aan ING is aangeboden, niet het geval geweest is lopende de door het Ministerie van Financiën aanbestede opdracht?
Ja.
Ik deel uw mening niet. Op het moment dat ING gegadigde was voor de opdracht voor huisbankier voor de Staat, waren de feiten die van belang waren voor de genoemde transactie nog niet door het OM vastgesteld.
Heeft ING bij de aanbestedingsprocedures in de periode 2014–2017 een of meerdere keren een (model voor een) eigen verklaring als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 (Regeling modellen eigen verklaring) ingevuld en ingestuurd?
Ja.
Heeft ING in een of meerdere eigen verklaring verklaard dat er geen sprake is van (een veroordeling vanwege) witwassen van geld?
Ja, ING heeft verklaard dat er geen sprake is van een veroordeling bij onherroepelijk rechterlijk vonnis met betrekking tot witwassen van geld.
Heeft u nog steeds de mening, zoals in uw eerdere antwoorden geschreven, dat ING nog steeds voldoet aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten? Zo ja, bent u nog steeds die mening aangedaan, gezien de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ING voldoet nog steeds aan de destijds gestelde eisen in de aanbestedingsdocumenten. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis.
Valt het handelen van ING, zoals vastgesteld voorafgaand aan de transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht, zoals die recentelijk door het OM aan ING is aangeboden, onder de verplichte uitsluitingsgrond bij aanbestedingen zoals bedoeld in de Aanbestedingswet 2012? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. De transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht is geen veroordeling bij een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Daarmee is geen sprake van een verplichte uitsluitingsgrond als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012.
Welke consequenties heeft het antwoord op de vorige vraag voor ING bij mogelijke aanbestedingsprocedures van overheden in de komende jaren?
ING kan na de transactie deelnemen aan volgende aanbestedingsprocedures. Het betalingsverkeer van het Rijk en van de Belastingdienst zijn daarbij de belangrijke percelen. Voor de volledigheid vermeld ik hierbij nog het totale betalingspakket van de rijksoverheid, dat er op dit moment als volgt uit ziet:
De vier contracten kennen verschillende momenten waarop een contract afloopt of na evaluatie verlengd kan worden. Deze momenten zijn respectievelijk 1 mei 2020, 1 mei 2022, 31 januari 2021 en 1 januari 2019. Daarnaast ben ik nog bezig met een aanbesteding voor een vijfde contract betreffende inkomende card- en online betalingen (naar verwachting 3 miljoen transacties per jaar). Deze aanbesteding heeft betrekking op een zogenaamde payment service provider, een service die nu door verschillende aanbieders wordt verzorgd.
Bent u het ermee eens dat het niet aan wet- en regelgeving voldoen, zoals regelgeving om witwassen tegen te gaan, gevolgen moet (kunnen) hebben bij de volgende aanbestedingsprocedure?
Het stellen van eisen en wensen in een aanbesteding dient proportioneel te zijn. Ik ben aan het verkennen of en zo ja welke aanvullende eisen ten opzichte van het standaard Europees aanbestedingsrecht passend zijn bij volgende aanbestedingsprocedures.
De eerstvolgende aanbesteding die voor de verscherpte eisen in aanmerking komt, is die van de uitgaande credit card betalingen. Hiervan loopt het contract per 1 januari 2019 af. De dienstverlening onder dit contract kan nog doorlopen zodat in de nieuwe aanbesteding de aanvullende eisen meegenomen kunnen worden voor een contract per 1 januari 2020. Daarnaast heb ik de lopende aanbesteding voor het nieuwe vijfde contract inkomende card- en online betalingen afgebroken, zodat ik daarmee in het vervolg de aangescherpte criteria kan meenemen. Ook bij de evaluatiemomenten van de bestaande contracten zal ik de aangescherpte criteria meenemen.
Bent u bereid af te zien van een eventuele verlenging van het contract in 2020, gezien de gebeurtenissen bij ING?
Ik zal mijn beslissing tot eventuele verlenging van het contract ten aanzien van het betalingsverkeer van het Rijk (van departementen en diensten) bezien in de maatschappelijke, juridische en commerciële context en met medeneming van de aangescherpte criteria als bedoeld in het antwoord op vraag 7. Ik loop daar nu niet op vooruit.
Wilt u bovenstaande vragen een voor een en inhoudelijk beantwoorden?
Ja.
De brief van de president van De Nederlandsche Bank |
|
Martin van Rooijen (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Acht u het gewenst dat een nieuw pensioenstelsel indexeren mogelijk maakt waar dat in het huidige stelsel niet het geval is?1
Ik begrijp de wens tot indexatie bij deelnemers en gepensioneerden, vooral in geval van degenen waarvan het aanvullend pensioen al jarenlang niet of nauwelijks is geïndexeerd. Dat laatste geldt overigens lang niet bij alle fondsen, dus het beeld dat er in het huidige stelsel geen mogelijkheid tot indexatie zou zijn, is onjuist. Meer dan de helft van de fondsen kan de pensioenen inmiddels geheel of gedeeltelijk indexeren2. Dat hangt af van de financiële positie van een pensioenfonds. Op basis van het huidige financieel toetsingskader (ftk) kan in geval van uitkeringsovereenkomsten geleidelijk worden geïndexeerd bij dekkingsgraden vanaf 110% op basis van regels voor toekomstbestendige indexatie. Daar staat tegenover dat op basis van ftk-regels ook pas gekort hoeft te worden op pensioenen bij dekkingsgraden rond de 90%. Indexatie is alleen verantwoord als daartoe objectief bezien ook de financiële middelen voor alle deelnemers – jong en oud – aanwezig zijn. Die realiteit geldt voor ieder kapitaalgedekt pensioencontract.
Bent u met de heer Knot van mening dat alleen een zuivere premieregeling tot een grotere kans op indexatie zal leiden?
Ik lees in de brief van de heer Knot niet dat hij die mening zou zijn toegedaan. In zijn brief wordt slechts geconstateerd dat in een zuivere premieregeling geen pensioenaanspraken meer worden toegezegd, waardoor de waarde van de bezittingen per definitie gelijk is aan de waarde van de verplichtingen. Er is in dat geval dus geen rekenrente nodig om pensioenverplichtingen te waarderen.
Deelt u de mening van de heer Knot, president van De Nederlandsche Bank, dat de Pensioenwet zoals die nu geldt een nominale garantie inhoudt, die toepassing van de rentetermijnstructuur (RTS) vergt, zoals nu de praktijk is? Indien u ook van mening bent dat feitelijk sprake is van een onvoorwaardelijke garantie, kunt u dan toelichten waar dit in de Pensioenwet is geregeld?
In de Pensioenwet wordt geen pensioencontract met nominale garanties voorgeschreven. In de brief van de heer Knot wordt overigens ook niet beweerd dat dat dit wel het geval zou zijn. Uitgangspunt van de Pensioenwet is dat sociale partners op basis van contractsvrijheid arbeidsvoorwaardelijke afspraken over de inhoud van een pensioenregeling maken en dat de Pensioenwet wettelijke voorschriften bevat, die borgen dat de in de pensioenovereenkomst gemaakte afspraken tussen de werkgever en de werknemer zo evenwichtig mogelijk voor alle generaties worden nagekomen. Indien een pensioenovereenkomst leidt tot de noodzaak om nominale pensioenverplichtingen te waarderen, is in lagere regelgeving op basis van de Pensioenwet vastgelegd dat de contante waarde van deze nominale verplichtingen wordt vastgesteld op basis van een door De Nederlandsche Bank gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur (RTS)3. Zoals in de brief van de heer Knot terecht is aangegeven, staat het gebruik van de RTS voor het waarderen van nominale pensioenaanspraken en -rechten op de balans van een pensioenfonds los van de mate van zekerheid van het pensioencontract. Vanaf het moment dat met de ingelegde premie een nominale pensioenaanspraak wordt ingekocht dient het pensioenfonds deze aanspraak na te komen. Het ontbreken van een nominale garantie vertaalt zich naar hogere of lagere buffers. Bij lagere buffers zullen aanspraken directer op ontwikkelingen op financiële markten reageren dan bij hogere buffers.
Als de sociale partners voorstellen voorleggen voor een zachter contract, maar nog wel op basis van een uitkeringsregeling, bent u dan bereid de Pensioenwet zo aan te passen dat een rekenrente wordt gehanteerd die het voor deelnemers en pensioengerechtigden toegenomen risico incalculeert?
Zoals ik hiervoor in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, komt de mate van zekerheid waarmee toegezegde nominale pensioenaanspraken en -rechten worden nagekomen niet tot uitdrukking in de disconteringsvoet, maar in de eisen die worden gesteld aan de buffers die aangehouden moeten worden in relatie tot de beleggingsrisico’s die een pensioenfonds neemt. Wanneer een pensioenfonds hoge buffers aanhoudt, is de kans groter dat het toezegde nominale pensioen kan worden nagekomen. Het opbouwen van buffers heeft echter ook tot gevolg dat er minder snel toeslagen verleend kunnen worden.
De gedachte dat het nakomen van verplichtingen op basis van een pensioencontract met minder zekerheid ook ruimte zou bieden om bij de waardering van de pensioenverplichtingen op de balans van een fonds een hogere rekenrente dan de risicovrije rente te hanteren, berust op een misverstand. Een individu of instelling die vandaag meer beleggingsrisico gaat nemen, heeft daarmee vandaag nog niet meer geld beschikbaar gekregen om hogere uitgaven te doen of om meer schulden mee af te lossen. Het voor het risico gecorrigeerde verwachte rendement van alle beleggingscategorieën is altijd gelijk aan de risicovrije rente. Iemand die vandaag bijvoorbeeld € 1.000,– overhevelt van een risicovrije spaarrekening naar een risicovolle beleggingsrekening is daardoor ook niet onmiddellijk rijker geworden. Zo worden ook schulden of pensioenverplichtingen niet ineens lager door een risicovoller contract aan te gaan.
Pensioenfondsen kunnen zich niet aan deze economische realiteit onttrekken. Deze realiteit staat in de economische wetenschap ook bekend als de arbitragevrije waarderingsconditie. Als de waardering van de pensioenverplichtingen niet arbitragevrij zou zijn, zou een generatie binnen een fonds beter af zijn als ze exact dezelfde beleggingen buiten het risicodelende collectief van het pensioenfonds zou uitvoeren. Dat laatste doet zich altijd voor wanneer voor de waardering van de nominale pensioenverplichtingen op de balans van het fonds een hogere rekenrente dan de risicovrije rente wordt gehanteerd, ongeacht het type pensioencontract. Het gevolg van een verhoging van de rekenrente tot boven de risicovrije rente zou immers zijn dat direct meer indexatie aan de gepensioneerden wordt uitgekeerd, waardoor er onvermijdelijk minder van het beschikbare collectieve fondsvermogen overblijft voor de jongere deelnemers en toekomstige toetreders in een fonds. Laatstgenoemde groepen zouden in dat geval dus beter af zijn wanneer zij dezelfde beleggingen buiten het pensioenfonds zouden doen.
Bent u van mening dat continuering van de huidige praktijk waarbij een hogere rekenrente voor premies wordt toegepast, onwenselijk en onrechtvaardig is vanwege de verliezen die op de inkoop van nieuwe rechten worden gemaakt?
De wetgever heeft het van belang gevonden om vanuit macro-economisch oogpunt premiestabiliteit toe te staan. Hierdoor mag bij de vaststelling van premies tijdelijk van de risicovrije marktrente worden afgeweken (premiedemping). Een evenwichtige balans tussen een deugdelijke financiering van nieuwe pensioenopbouw enerzijds en stabiele loonkosten anderzijds staat daarbij voorop. Die balans raakt verstoord als premies worden gehanteerd die langdurig ver onder de kostprijs van nieuwe pensioenopbouw liggen. Zoals ik heb aangegeven in de kabinetsreactie op de evaluatie van het financieel toetsingskader, staat een dergelijke situatie op gespannen voet met de eis van een evenwichtige afweging van belangen.
Als u vraag 5 bevestigend beantwoordt, bent u dan bereid stappen te ondernemen om een eind te maken aan deze ongewenste en onrechtvaardige situatie?
De verhouding tussen de premie en de financiering van nieuwe pensioenopbouw is één van de aspecten die ik in het kader van de overgang naar een nieuw pensioenstelsel in ogenschouw neem.
Als u vraag 5 ontkennend beantwoordt, kunt u dan een toelichting geven op de vraag of een bestendig tekortschieten van de premiedekkingsgraad in overeenstemming is met de Pensioenwet en met name van het beginsel van evenwichtige belangenbehartiging?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 gaat het bij de premiestelling om de juiste balans tussen een deugdelijke financiering van nieuwe pensioenopbouw enerzijds en het macro-economische belang van stabiele premies anderzijds. Evenwichtige belangenbehartiging ten aanzien van alle bij een pensioenfonds betrokken partijen – werkgevers, werknemers, slapers en pensioengerechtigden – staat bij die afweging voorop.
Kunt u toelichten waar in de economische wetenschap is aangetoond dat de huidige RTS de enige passende discontocurve is voor het waarderen van nominale pensioenaanspraken en -rechten?
Arbitragevrije waardering en daarmee het gebruik van de risicovrije rente als discontovoet voor de waardering, onder andere van pensioenverplichtingen, is bijvoorbeeld wetenschappelijk onderbouwd in het werk van de economen Fisher Black, Myron Scholes en Robert Merton. Scholes en Merton hebben hiervoor in 1997 de Nobelprijs voor de Economie ontvangen.
Het Black-Scholes-Merton model toont onder meer aan dat het behalen van extra rendement, zonder toename van een bijbehorend risico niet mogelijk is. Op markten zal de waarde dan zodanig worden aangepast dat deze arbitragemogelijkheden worden uitgesloten. Door te waarderen met een discontovoet gelijk aan het risicovrije rendement wordt altijd aan deze arbitragevrije conditie voldaan, waardoor geen ongewenste herverdeling tussen generaties binnen een fonds optreedt. Een meer recent veel geciteerde internationale wetenschapper met publicaties over de waardering van pensioenverplichtingen is de Stanford professor Joshua D. Rauh4.
Ook in Nederland bestaat een brede wetenschappelijke onderbouwing voor het gebruik van een risicovrije rentetermijnstructuur als de objectieve maatstaf voor de waardering van pensioenaanspraken en -rechten, ongeacht het type pensioencontract. In een gezamenlijk artikel in PensioenPro van 15 september 2011 hebben de hoogleraren Lans Bovenberg, Sweder van Wijnbergen, Theo Kocken en Theo Nijman onderbouwd waarom marktconforme, arbitragevrije waardering in ieder pensioencontract moet worden toegepast en waarom dit naar hun mening ook wettelijk zou moeten worden vastgelegd. Dit is overigens slechts één van de vele publicaties van onafhankelijke hoogleraren over dit onderwerp. Andere publicaties (o.a. van Sweder van Wijnbergen5, Bas Jacobs6) trekken gelijkluidende conclusies.
Kunt u een toelichting geven over de volgende passage in de brief: «Het waarderen van een pensioenuitkering kan op twee manieren: het verwacht rendement wordt wel of niet meegenomen in zowel de verwachte pensioenuitkering als ook de disconteringsvoet. Bij een consistente toepassing (gebruik verwacht rendement in zowel de teller als de noemer) leiden beide keuzes tot dezelfde waarde, en deze is gelijk aan de marktwaarde»? Welke voorwaarden zou u verbinden aan de toepassing van het verwachte rendement als rekenrente?
Om de marktwaarde van verwachte pensioenuitkeringen van individuele deelnemers te bepalen, zijn er twee methoden. De eerste methode voor het bepalen van deze waarde werkt met een verwacht rendement zonder risicopremie voor het bepalen van de verwachte toekomstige uitkeringen en disconteert tegen de risicovrije rente. Zowel de teller (de verwachte uitkeringen in de toekomst) als de noemer (de disconteringsvoet) gaan dan uit van de risicovrije rente, waarbij wordt verondersteld dat er risicoloos door het fonds wordt belegd. Deze methode betekent niet dat er ook feitelijk risicoloos belegd moet worden. Het potentiële overrendement als gevolg van het nemen van belegginsrisico, komt in de werkelijkheid tot uitdrukking in een hogere dekkingsgraad op het moment dat dit rendement daadwerkelijk wordt behaald.
De andere methode voor het bepalen van de arbitragevrije marktwaarde van verwachte pensioenuitkeringen van individuele deelnemers neemt verwacht overrendement mee in zowel de teller (de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen) als in de noemer (de disconteringsvoet). Hierbij wordt rekening gehouden met alle factoren die van invloed zijn op de verwachte pensioenuitkeringen, zoals het premiebeleid, beleggingsbeleid, toeslagbeleid en de regelgeving rond bijvoorbeeld kortingen. Daarom is bij deze methode een stochastische waardering op basis van een scenarioanalyse nodig.
Bij een juiste toepassing zullen deze twee methoden altijd op exact dezelfde contante waarde uitkomen. De wijze waarop de arbitragevrije waarde van een verwachte pensioenuitkering van een individuele deelnemer wordt bepaald is dus niet van wezenlijk belang. Waar het om gaat is dat de deelnemers er bij ieder pensioencontract op kunnen rekenen dat de waarde van hun pensioenrechten niet door aanpassingen in het beleggingsbeleid, in het pensioencontract of in de regelgeving kunnen worden aangetast.
Bovengenoemde twee methoden gaan over de wijze waarop de juiste – arbitragevrije – waarde van verwachte pensioenuitkeringen van individuele deelnemers kan worden bepaald. Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 4 dient voor de berekening van de arbitragevrije waarde van nominale pensioenaanspraken en -rechten op de balans van een pensioenfonds altijd de risicovrije rentetermijnstructuur te worden gebruikt, ongeacht de aard van het pensioencontract. In ieder pensioencontract geldt immers dat er bestaand pensioenvermogen tussen generaties wordt verschoven als via een hogere rekenrente dan de risicovrije rente nog niet daadwerkelijk behaald onzeker beleggingsrendement wordt toebedeeld en uitgekeerd aan de ene generatie en het onvermijdelijk bijbehorende risico wordt doorgeschoven naar een andere generatie. Deze
herverdeling van pensioenvermogen zal zich in ieder pensioencontract op basis van collectieve risicodeling voordoen wanneer een hogere rekenrente dan de risicovrije rente wordt gehanteerd.
Kunt u toelichten waarom zowel de in de brief van de heer Knot genoemde RTS-curve als de in de brief eveneens genoemde toepassing van het verwachte rendement beide tot dezelfde waarde leiden en ook beide de marktwaarde weerspiegelen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de verplichtingen van pensioenfondsen tegenover deelnemers en pensioengerechtigden het karakter dragen van een inspanningsverplichting?
Nee, een pensioenfonds dient de pensioenverplichtingen, zoals die op dat moment op de balans van een fonds staan, na te komen. Alleen zullen die verplichtingen in een meer risicovol pensioencontract jaarlijks (gespreid) worden gewijzigd aan de hand van de financiële positie van een pensioenfonds en dus volatieler zijn dan in het huidige contract. Dat neemt echter niet weg dat de – ten opzichte van het voorafgaande jaar gewijzigde pensioenverplichtingen – per euro pensioenaanspraken niet goedkoper worden in een meer risicovol pensioencontract. Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4 hierboven is een toekomstige euro pensioen in een onzeker pensioencontract net zo duur als in het huidige contract. Daarom dienen de nominale pensioenverplichtingen op de balans van een pensioenfonds in alle pensioencontracten die uitgaan van de opbouw van pensioenaanspraken, op basis van de risicovrije rente te worden gewaardeerd.
Moet een dergelijke conclusie dan niet leiden tot een opslagpercentage op de risicovrije rente, omdat de deelnemers en pensioengerechtigden bij een inspanningsverplichtingen niet gevrijwaard zijn van risico’s?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Fiscus blijft falen’ |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fiscus blijft falen»?1
Ja.
Hoeveel bellers heeft de Belastingtelefoon sinds begin 2018 per maand niet van een antwoord kunnen voorzien of uit de wachtrij moeten zetten?
Het aantal bellers dat de Belastingtelefoon niet van een antwoord heeft kunnen voorzien wordt aangegeven in de onderstaande tabel. In de tabel wordt het aantal unieke bellers2 die het keuzemenu hebben doorlopen en niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker hebben gesproken, afgezet tegen het totaal aantal unieke bellers in dezelfde periode. De bellers die in het keuzemenu hun antwoord hebben gekregen en vervolgens de verbinding zelf verbreken worden dus niet meegeteld. Dit geldt ook voor de bellers die om andere redenen zelf de verbinding verbreken.
Uit de tabel hieronder blijkt dat in september jl. 19% van de unieke bellers niet binnen vijf werkdagen met een Belastingtelefoonmedewerker heeft gesproken. De lagere bereikbaarheid in september werd veroorzaakt door veel telefoonverkeer rond de uitbetaaldatum van toeslagen.
januari
672.175
78.859
12%
februari
571.892
54.590
10%
maart
742.375
67.454
9%
april
579.567
31.979
6%
mei
600.366
78.053
13%
juni
626.998
99.605
16%
juli
612.816
61.579
10%
augustus
542.510
51.537
9%
september
543.056
104.338
19%
Als een beller eenmaal is toegelaten tot de wachtrij, dan blijft deze beller in principe ook in de wachtrij, behalve bij een technische storing3 of wanneer hij zelf de verbinding verbreekt. De Belastingtelefoon zet geen bellers uit de wachtrij.
De Belastingtelefoon past wachtrijmanagement toe om bellers op een zo goed mogelijke manier te bedienen op die momenten dat er veel bellers zijn en de bereikbaarheid beperkt is. Daarbij is het uitgangspunt dat bellers alleen tot een wachtrij worden toegelaten als de verwachte wachttijd van een acceptabele lengte is. Veel bellers verbreken zelf de verbinding als zij de wachtrij desondanks te lang vinden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5 van de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en Lodders (VVD) van 17 juli 20184. In dit antwoord wordt ook toegelicht op welke wijze de wachtrijinstellingen tot stand komen.
Klopt het dat mensen die een ingesprektoon krijgen niet in de cijfers worden meegenomen? Hoeveel telefoontjes zijn de afgelopen maanden niet in de wachtrij terecht gekomen, omdat ze een ingesprektoon kregen?
Bellers krijgen bij het bellen naar de Belastingtelefoon geen «in gesprek»-toon te horen, tenzij er een technische storing is. Indien alle beschikbare lijnen bezet zijn, komt de beller niet verder dan de telefonieprovider. Hij krijgt dan een meldtekst te horen dat het te druk is met het verzoek om later terug te bellen. De beller krijgt de volgende meldtekst:
Overigens krijgt een beller deze meldtekst ook te horen als na het doorlopen van het keuzemenu de wachtrij te vol is op het door de beller gekozen onderwerp. De beller kan dan dus niet worden toegelaten tot de wachtrij.
In onderstaande tabel is weergegeven hoeveel telefoontjes dit jaar zijn blijven «hangen» op het platform van de telefonieprovider, dus nog vóórdat de beller is toegelaten tot het keuzemenu. In de tweede kolom is dit weergegeven in absolute aantallen; in de derde kolom is het absolute aantal afgezet tegen het totale aanbod aan telefoontjes bij de provider.
* Het aantal telefoontjes in januari dat niet is toegelaten vanuit de provider is niet weergegeven. Dit i.v.m. de wisseling van de provider, waardoor een groot aantal testcalls heeft plaatsgevonden.
Ervaart u naast problemen bij de bereikbaarheid nog meer problematiek bij de Belastingtelefoon? Zo ja, welke, en welke stappen zijn gezet om dit te verhelpen?
Naast het verbeteren van de bereikbaarheid worden ook maatregelen genomen om de kwaliteit van de antwoorden van de meest complexe en minder vaak gestelde vragen (ca. 3% van alle vragen) te verbeteren. In antwoord op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik uw Kamer op 1 juni 2018 hierover bericht.5
Het telefonieproces wordt anders ingericht waardoor een beller op een aantal complexe onderwerpen wordt doorgeschakeld naar gespecialiseerde medewerkers. In antwoord op Kamervragen van de leden Lodders en Omtzigt van 9 juli jl. heb ik aangegeven dat 50 fte aan extra capaciteit voor de tweede lijn beschikbaar komt. De werving voor de eerste tranche (23 fte) is afgerond. Daarmee is per 1 november a.s. voor een aantal thema’s, onder andere eigen woning en box 3 en heffingskortingen, een eerste en tweede lijn voor de beantwoording van wet- en regelgevingsvragen van burgers operationeel.6 De overige 27 fte worden geworven in 2019 in een tweede tranche ten behoeve van de bezetting van andere thema’s.
Een gevolg van een groter telefonieaanbod bij gelijkblijvende capaciteit was een toenemende werkdruk. Het directe gevolg daarvan was en is een hoog ziekteverzuim bij de Belastingtelefoon. In de antwoorden op vragen van het lid Edgar Mulder heb ik aangeven dat de werktijd waarin een belastingtelefoonmedewerker telefoontjes afhandelt, was verhoogd naar 95% van de tijd dat een belastingtelefoonmedewerker aan de telefoon zit. Om het ziekteverzuim terug te dringen wordt gewerkt aan het verlagen van de werkdruk. Tevens wordt daarmee de bereikbaarheid weer op het niveau van de 1e helft 2017 teruggebracht. Om dat te realiseren heb ik in mijn brief «Beheerst Vernieuwen» 7aangekondigd dat er tijdelijk 160 fte extra capaciteit beschikbaar komt voor de eerste lijn van de Belastingtelefoon. Tot eind september is circa 60 fte gestart met de opleiding. De overige 100 fte start in oktober en november met de opleiding. De duur van de opleiding is afhankelijk van de werkstromen waarop de medewerkers ingezet gaan worden. Na afronding van de basisopleiding vindt er learning on the job plaats.
Kunt u voor de afgelopen maanden per maand aangeven wat de statistieken waren over de bereikbaarheid? Kunt u de precieze definitie geven van die bereikbaarheidscijfers?
In onderstaande tabel zijn de statistieken voor de bereikbaarheid weergegeven.
De bereikbaarheid (%) is het aantal telefoontjes waarin de beller geholpen is via ofwel een belasting-telefoonmedewerker ofwel via de zogenaamde bestelautomaat voor formulieren, afgezet tegen het aantal binnengekomen telefoontjes. De binnengekomen telefoontjes zijn inclusief bellers die, bijvoorbeeld vanwege grote drukte, geen toegang krijgen tot het keuzemenu van de Belastingtelefoon.
De bereikbaarheid inclusief keuzemenu (%)8 betreft naast het aantal telefoontjes waar een beller is geholpen via een belastingtelefoonmedewerker of een bestelautomaat ook de telefoontjes waarin een beller via het keuzemenu is geholpen met het aanvragen van uitstel of anderszins via het keuzemenu voldoende is geïnformeerd, afgezet tegen het totaal aantal binnengekomen telefoontjes. Dit betreft dus de bereikbaarheid inclusief het keuzemenu.
De technische bereikbaarheid incl. keuzemenu + ophangen in de wachtrij (%) betrekt in de bereikbaarheid ook de bellers die in de wachtrij zijn terechtgekomen, maar zelf alsnog ophangen.
Kunt u de bereikbaarheidscijfers uitsplitsen naar beconnummers en burgers?
De Belastingtelefoon kan de bereikbaarheid niet uitsplitsen naar beconnummers9 en burgers en bedrijven. De reden hiervoor is dat de beconnummers niet worden vastgelegd. Bovendien geldt dat voordat een beller het keuzemenu heeft bereikt bij de Belastingtelefoon niets bekend is van de aard van de beller. Dat laatste betekent dat de noemer van bereikbaarheid voor een uitgesplitste groep niet berekend kan worden.
De aantallen telefoontjes van intermediairs worden overigens wel geregistreerd. Deze registratie vindt plaats op basis van de bekendmaking tijdens het keuzemenu als intermediair. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Heeft u tevredenheidscijfers over de kwaliteit van de antwoorden? Zo ja, kunt u deze gegevens delen in de beantwoording? Zo nee, waarom niet?
Bij de meting van de klanttevredenheid wordt ook specifiek een uitvraag gedaan naar de kwaliteit van de informatie die wordt gegeven door de Belastingtelefoon. Dit wordt gemeten op een vijfpuntsschaal. In onderstaande tabel zijn de resultaten van 2018, afgezet tegen de streefwaarden die van toepassing zijn voor de KPI klanttevredenheid.
Wat is de reden dat de Belastingdienst niet heeft geanticipeerd op de verwachting, die kon worden afgeleid uit de capaciteitsplanning en de grote hoeveel brieven die de Belastingdienst in september heeft verstuurd, dat veel mensen de Belastingtelefoon zouden bellen? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de Belastingtelefoon in de toekomst beter voorbereid is op «piekmomenten»? Vergt dit een aanpassing van de capaciteitsplanning?
De Belastingtelefoon heeft in september jl. een verhoogd telefonieaanbod voor toeslagen voorzien op basis van het aantal brieven dat zou worden uitgestuurd. Er belden echter meer mensen dan verwacht. Daarnaast bleek de benodigde gesprekstijd langer te zijn in deze periode omdat veel mensen vragen hadden over hun situatie. Tenslotte is de overall capaciteit beperkt, waardoor er weinig ruimte is om pieken op te vangen.
Om in de toekomst dreigende pieken van verminderde bereikbaarheid zoveel mogelijk te beperken bij de verzending van omvangrijkere berichten wordt nadrukkelijker rekening gehouden met de capaciteit van de Belastingtelefoon door bijvoorbeeld de verzending van verschillende berichten waar mogelijk meer in de tijd te spreiden.
Hou verklaart u de grotere problematiek qua bereikbaarheid in 2018 ten opzichte van 2017, gelet ook op de antwoorden op eerdere Kamervragen over de lagere gemiddelde jaarinzet aan fte in 2017 ten opzichte van 2018?2
In mijn antwoorden op vragen van de leden Omtzigt en Lodders van 9 juli 201811 heb ik aangegeven wat de oorzaken zijn van de problematiek ten aanzien van de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon. Door de lagere bereikbaarheid zijn de wachttijden langer of hebben bellers vaker moeten proberen te bellen. Omdat bellers dan vaak even tijd nodig hebben om stoom af te blazen stijgt de afhandeltijd per gesprek. Naast de toegenomen gesprekstijd heeft ook de toename van het ziekteverzuim ervoor gezorgd dat meer capaciteit nodig was bij gelijkblijvende prestaties.
Haken, naast de mensen die de Belastingtelefoon bellen, ook de belastingadviseurs nog steeds veelvuldig af bij het bellen naar hun speciale nummer? Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel belastingadviseurs dit jaar al zijn afgehaakt? Wat gaat u doen om deze bereikbaarheidsproblemen bij belastingadviseurs op te lossen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven kan de bereikbaarheid van deze specifieke groep van intermediairs niet worden gemeten. Intermediairs bellen ook naar het algemene telefoonnummer van de Belastingtelefoon 0800–0543 en maken zich vervolgens bekend als intermediair in het keuzemenu. Wel kan het percentage aangenomen telefoontjes van intermediairs worden weergegeven. Dit betreft de verhouding tussen het aantal intermediairs dat een informant heeft gesproken en het aantal intermediairs dat is aangeboden aan de wachtrij. In antwoord op vragen van de leden Lodders en Omtzigt van 8 augustus 201812 heb ik geantwoord dat het aantal afhakers in de wachtrij bij de werkstroom intermediairs relatief gering is. Uit onderstaande tabel blijkt dat dit ca. 3% betreft.
In onderstaand overzicht is in de tweede kolom aangegeven hoeveel telefoontjes van intermediairs zijn aangeboden aan de wachtrij. In de vierde kolom zijn de afhakers op het thema intermediairs in de wachtrij tot en met september 2018 weergegeven. Indien het bij het contactthema intermediairs erg druk is, kan het ook bij intermediairs voorkomen dat deze niet worden toegelaten tot de wachtrij. Deze aantallen zijn in de derde kolom van het overzicht weergegeven. Ook zijn aangenomen telefoontjes (absoluut en procentueel) en de gemiddelde wachttijd weergegeven in respectievelijk de vijfde, zesde en zevende kolom. De gemiddelde wachttijd bij intermediairs is gering, omdat telefoontjes van intermediairs met voorrang worden aangenomen.
Deze cijfers geven mij geen aanleiding om extra maatregelen te treffen naast de 160 fte extra capaciteit die ik beschikbaar heb gesteld om de bereikbaarheid voor de gehele Belastingtelefoon weer naar het niveau van het eerste halfjaar 2017 terug te brengen.
Januari
94.747
2
803
93.944
99%
17
februari
84.586
6
995
83.591
99%
21
maart
114.216
125
3.842
110.374
97%
19
april
99.437
21
2.557
96.880
97%
19
mei
87.899
92
3.153
84.746
96%
27
juni
90.169
421
3.959
86.210
95%
37
juli
90.832
311
3.859
86.973
95%
34
augustus
77.269
108
2.935
74.334
96%
30
september
74.164
252
4.495
69.669
94%
53
Hoe heeft u bepaald dat 210 fte voldoende is om de problematiek bij de Belastingtelefoon op te lossen?
In het 2e kwartaal van 2018 is op basis van de telefonie forecast van dat moment een berekening van benodigde capaciteit gemaakt. Deze berekening komt uit op een extra capaciteit van 160 fte voor de verbetering van de bereikbaarheid en 50 fte voor de verbetering van beantwoording van vragen op het gebied van wet- en regelgeving en is de best realistische inschatting. De Belastingtelefoon maakt voorafgaand aan ieder begrotingsjaar zoals gebruikelijk een capaciteitsplanning. Deze wordt altijd in het laatste kwartaal voorafgaand aan een nieuw budgetjaar gemaakt op basis van de meest actuele forecast van de hoeveelheid telefonie voor het aankomende jaar. Uitgangspunt bij deze berekening van de benodigde capaciteit van 210 fte is het halen van bereikbaarheid zoals die zich voordeed in de eerste helft 2017 en tevens het realiseren van een normale werkdruk.
Is de werving van de 210 fte al afgerond? Zo nee, hoe en wanneer gaat de werving plaatsvinden? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nog steeds grote problemen zijn bij de bereikbaarheid van de Belastingtelefoon?
De werving van 160 fte voor het verbeteren van de bereikbaarheid is nagenoeg afgerond, zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 4 is toegelicht. Dit geldt ook voor de eerste tranche van 23 fte voor de verbetering van de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen. De genoemde acties zijn er erop gericht om de bereikbaarheid ruim voor de start van de aangiftecampagne weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Komt de 210 fte zowel ten goede aan de problematiek bij het reguliere nummer van de Belastingtelefoon als het nummer van de belastingadviseurs?
De uitbreiding van de capaciteit heeft als doel om zowel de bereikbaarheid als de kwaliteit van de wet- en regelgeving te verbeteren. De uitbreiding van de capaciteit wordt ingezet op de werkstromen waar dat nodig is. Dit geldt voor de Belastingtelefoon als geheel en daarmee ook voor de belastingadviseurs.
Heeft u al een betere inschatting over wanneer de Belastingtelefoon weer op het gewenste niveau is?
De genoemde acties zijn er erop gericht om ruim voor de start van de aangiftecampagne 2018 (in 2019) de bereikbaarheid weer op het niveau van de eerste helft 2017 te hebben en de kwaliteit van beantwoording van complexe vragen te verbeteren.
Deelt u de mening dat een online vragenservice via mijnbelastingdienst.nl een deel van de problematiek kan wegnemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe denkt u invulling te gaan geven aan een online vragenservice, een soort Q&A?
In «MijnBelastingdienst» is een onderdeel «Veel gestelde vragen» aanwezig. Ook op www.belastingdienst.nl bestaan er diverse pagina’s met «veel gestelde vragen». Het blijkt dat deze pagina’s in beperkte mate13 worden geraadpleegd. Deze online vragenservices zijn niet persoonsgebonden en kunnen daarom slechts een klein deel van de telefonie afvangen.
In de interactiestrategie14 die ik in juli 2018 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, is aangegeven dat het streven van de Belastingdienst is om digitale interactie met burgers op termijn mogelijk te maken. Het betreft één van de ontwikkelopgaven uit deze strategie. Een belangrijke randvoorwaarde is dat dit veilig kan plaatsvinden.
Bent u bereid om op korte termijn de mogelijkheid te openen om via e-mail vragen te stellen? Zo nee, waarom niet?
Belastingplichtigen maken lang niet altijd gebruik van een beveiligde internetverbinding, waardoor het risico bestaat dat persoonlijke gegevens onbedoeld openbaar worden. Daarnaast is het niet mogelijk om de identiteit van de e-mailvragensteller vast te stellen. Dit is de reden dat het niet mogelijk is om formele berichten, zoals een belastingaangifte, een aanvraag voor toeslagen of een bezwaarschrift per e-mail bij de Belastingdienst in te dienen.
Wel stelt de Belastingdienst e-mailverkeer open voor individuele zaakgebonden gegevensuitwisseling in de processen van toezicht (inclusief kantoortoetsing), inning en dienstverlening en voor de ondersteuning van facilitaire processen. Het e-mailen is beperkt tot één nauw omschreven zaak en het verstrekken van een e-mailadres is met waarborgen omkleed.Het beleid van de Belastingdienst over het gebruik van elektronisch berichtenverkeer is neergelegd in het Besluit Fiscaal Bestuursrecht.15
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘De Nederlandsche Bank laat bewust leemte in toezicht op witwaswet’ |
|
Chris van Dam (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de miljoenenschikking die ING met OM heeft getroffen in witwaszaken?1 2
Ja.
Kunt u kortheidshalve uiteen zetten wat de inhoud is van de door ING gerealiseerde stappen en het nog uit te voeren grootschalige herstel- en verbeterplan? Kunt u uitleggen hoe De Nederlandsche Bank (DNB) hier (feitelijk) toezicht op gaat houden, hoe lang dit specifieke toezicht verwacht wordt en welke normen daarbij door DNB (op welke criteria) gehanteerd (gaan) worden? Anders gezegd, hoe zal toetsbaar zijn en getoetst worden dat ING op het vlak van de bestrijding van witwassen weer handelt conform de geldende regelgeving?
Zoals in het feitenrelaas van het Openbaar Ministerie (OM) is aangegeven heeft ING zich gecommitteerd aan een meerjarig herstel- en verbeterplan. Het doel van het herstelprogramma is om de geconstateerde misstanden voortvarend en duurzaam aan te pakken en voor de toekomst blijvend te verhelpen. Concreet moet dit leiden tot een adequaat systeem van cliëntenonderzoek met inbegrip van risicoclassificering voor vereist verscherpt cliëntenonderzoek, het adequaat monitoren van transacties en het onverwijld melden van ongebruikelijke transacties. Ten behoeve daarvan zorgt ING voor structurele aanpassingen op het gebied van beleids- en werkinstructies, governance en uitvoering, systemen ten aanzien van klanten en de monitoring daarvan en de monitoring van transacties en data-analyse. Integraal onderdeel van de verbetering is de blijvende aandacht aan de cultuur van de gehele organisatie zoals detone at the top, eenduidige prioriteitstelling en integriteitsprogramma’s en trainingen.
Zoals aangegeven in de brief van DNB van 24 september jl. ziet DNB er op verschillende manieren op toe dat ING haar rol als poortwachter naar behoren gaat vervullen. DNB houdt de voortgang bij de uitvoering van het herstel- en verbetertraject door ING onder andere in de gaten door beoordeling van:
Naast bovenstaande beoordelingen bespreekt DNB periodiek de voortgang en realisatie van het herstel- en verbetertraject met (leden van) de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van ING. DNB ziet er strikt op toe dat de geïdentificeerde veranderingen uit het plan daadwerkelijk door ING worden doorgevoerd. Indien blijkt dat ING niet tijdig en volledig de opgelegde verbeteringen heeft doorgevoerd, zal DNB haar toezichtinstrumentarium benutten.
In hoeverre is uit het onderzoek van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en/of het Openbaar Ministerie dan wel uit het eigen toezichtswerk van DNB de afgelopen jaren, duidelijk geworden of ING gebruik maakt van het Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (IFI) van de Nederlandse Vereniging van Banken? Welke criterium heeft ING gehanteerd bij het (eventuele) gebruik van IFI: het eigen commerciële belang of de financiële integriteit van de gehele bancaire sector?
Het OM heeft onderzocht of ING conform de wet heeft gehandeld. Het al dan niet gebruik maken van het IFI maakte geen onderdeel uit van het onderzoek.
Over het gebruik van het systeem door ING kan DNB geen informatie verstrekken. Het betreft informatie die DNB in het kader van haar toezicht heeft verkregen en die betrekking heeft op een individuele instelling. Uit hoofde van haar wettelijke geheimhoudingsplicht kan DNB deze informatie noch met mij noch met uw Kamer delen.
Wilt u de Kamer een overzicht verstrekken voor de jaren 2013, 2014, 2015, 2016 en 2017 waarin per Nederlandse grootbank (ING, ABN Amro, Rabobank en Volksbank) per maand wordt aangegeven hoeveel ongebruikelijke transactie zij hebben gemeld aan de Financial Intelligence Unit (FIU)?
Hieronder staat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door ING, ABN AMRO, Rabobank en de Volksbank bij de FIU-Nederland per maand voor de jaren 2013 tot en met 2017. Bij de bijgevoegde aantallen wordt het volgende opgemerkt.
Van het jaar 2013 zijn alleen de gegevens van de maanden november en december beschikbaar in verband met de wettelijke bewaartermijn van meldingen van ongebruikelijke transacties voor een periode van vijf jaar. In het algemeen wordt opgemerkt dat de verschillen in aantallen tussen de banken niet zomaar te vergelijken zijn. Dit hangt samen met de verschillen tussen banken, onder meer wat betreft de grootte van de bank, het type en aantal klanten, het type dienstverlening en de internationale context waarin een bank zich beweegt.
In de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland is reeds het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties per sector en groep instellingen alsook het aantal melders per meldsoort opgenomen. Het gaat bij deze meldingen om een transactie waarbij een instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdacht verklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Op grond van artikel 13 g van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme heeft de FIU-Nederland tot taak inlichtingen te geven aangaande het meldgedrag van de instellingen aan de toezichthoudende autoriteiten, het Openbaar Ministerie en de overige ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten. De verschillende Wwft-toezichthouders houden toezicht op de naleving van de verplichting voor instellingen om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. De Wwft-toezichthouders kunnen bestuursrechtelijk optreden indien de verplichtingen uit de Wwft, waaronder het melden van ongebruikelijke transacties, niet worden nageleefd. Het Openbaar Ministerie kan zo nodig strafrechtelijk hiertegen optreden. Naast deze repressieve kant heeft elke toezichthouder zogenoemde guidance documenten opgesteld om de onder hun toezicht gestelde instellingen nader te informeren over deze verplichting. Ook de FIU-Nederland geeft hierover regelmatig voorlichting aan de desbetreffende instellingen om de compliance op dit gebied te bevorderen.
Januari
52
147
115
156
Februari
82
101
75
81
Maart
104
89
103
140
April
81
111
143
103
Mei
101
122
90
103
Juni
76
35
184
141
Juli
94
7
115
134
Augustus
124
143
94
147
September
213
175
191
184
Oktober
107
199
132
109
November
29
67
169
185
101
December
97
133
118
151
104
Januari
261
665
1.127
367
Februari
192
264
277
633
Maart
181
160
283
706
April
172
176
245
787
Mei
217
205
285
698
Juni
209
115
275
1.227
Juli
252
327
400
968
Augustus
204
152
378
975
September
103
141
272
1.169
Oktober
531
330
260
846
November
46
337
449
308
964
December
229
602
584
362
804
Gezien de grote stijging in het aantal meldingen bij ING van 2016 op 2017, is bij ING om een toelichting gevraagd. ING geeft aan dat dit verband houdt met het opnieuw inrichten van het transactiemonitoringssysteem, hetgeen tot meer alerts en meldingen heeft geleid, en met het feit dat ING in 2017 is gestart met het herbeoordelen van alerts en meldingen in de jaren voor 2017.
Januari
552
124
108
114
Februari
361
129
89
155
Maart
225
125
36
176
April
201
93
47
170
Mei
130
107
55
152
Juni
53
108
61
140
Juli
127
136
171
236
Augustus
125
127
116
121
September
85
101
70
244
Oktober
108
167
97
278
November
39
91
147
111
123
December
245
105
170
118
246
Januari
6
11
16
39
Februari
12
24
24
48
Maart
8
8
22
188
April
11
63
27
221
Mei
36
88
19
222
Juni
22
39
31
228
Juli
11
63
20
235
Augustus
42
97
84
282
September
16
69
49
228
Oktober
33
14
57
776
November
6
11
21
74
596
December
14
2
41
68
420
Ter duiding van de stijging van het aantal gemelde transacties in 2017 is van belang dat de Volksbank tot 2017 de SNS Bank betrof en dat met ingang van 1 januari 2017 een herstructurering heeft plaats gevonden waarbij twee zelfstandige dochters onderdeel van de Volksbank werden.
Kunt u aangeven in hoeverre door de diverse accountants in de jaren 2010 tot en met 2016 ten aanzien van de Nederlandse grootbanken in de jaarverslagen dan wel in andere documenten opmerkingen zijn gemaakt over de kwaliteit en effectiviteit van het werkproces van deze banken in het tegengaan van witwassen?
In de openbare jaarverslagen van de grootbanken wordt in de gevraagde jaren slechts beperkt stilgestaan bij witwassen en de kwaliteit en effectiviteit van het werkproces voor het tegengaan hiervan. Directe oordelen of getallen hierover worden in de jaarverslagen niet genoemd. In algemene zin lijkt er wel een trend te zijn dat tussen 2010 en 2016 meer aandacht aan integriteit in de jaarverslagen wordt besteed en de integriteitrisico’s worden benoemd. Daarbij wordt aandacht besteed aan cliëntenonderzoek waarbij in twee gevallen ook het opleiden van personeel wordt benoemd. Op de werkprocessen bij het cliëntenonderzoek wordt slechts in een enkel geval in gegaan, zonder uitspraken te doen over de effectiviteit daarvan.
Deelt u de opvatting dat de strafwet tekort schiet in het kunnen vervolgen van leidinggevenden van organisaties die of waarbinnen strafbare feiten worden gepleegd, zoals in deze casus bij ING? Deelt u de opvatting dat de huidige wetgeving te veel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden (bewust handelen, opzet) terwijl juist maatschappelijk wenselijk zou zijn dat ook een niet-handelen (schuld, omissie) strafrechtelijk te verwijten is aan leidinggevenden? Bent u bereid hier een wetenschappelijke verkenning naar te laten verrichten?
Er zijn geen signalen bekend dat de strafwet tekort schiet in het kunnen vervolgen van leidinggevenden van organisaties waarbinnen strafbare feiten worden gepleegd. De opvatting dat de huidige wetgeving teveel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden kan ik dan ook niet onderschrijven. Uit de rechtsgeleerde literatuur blijkt dat feitelijk leidinggeven ook kan bestaan uit «opzettelijk bevorderen» en daarvan kan ook sprake zijn bij bewust niet-ingrijpen, bij nalaten en stilzitten. «Horen, zien en zwijgen» bij de verantwoordelijke kan onder omstandigheden (want louter toelaten is niet per se opzettelijk bevorderen) leiden tot de kwalificatie: feitelijk leidinggeven.»1 Mede in dit licht is het niet noodzakelijk om een wetenschappelijke verkenning te verrichten naar de vraag of de huidige wetgeving op het punt van de strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens het leiding geven aan een strafbaar feit dat wordt begaan door een rechtspersoon te veel gericht is op een actief handelen van de leidinggevenden en onvoldoende op niet-handelen.
Klopt het dat belastinginspecteurs de afgelopen maanden verschillende aanhangende supportersverenigingen van amateurmuziekverenigingen een belastingaanslag heeft opgelegd, in sommige gevallen zelfs met terugwerkende kracht?
De Belastingdienst heeft de afgelopen maanden bij twee supportersverenigingen en zes steunstichtingen van amateurmuziekverenigingen naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. De naheffingsaanslagen hebben in minimaal vier gevallen betrekking op meerdere jaren.
Heeft er een wijziging van besluit of uitvoeringsregel plaatsgevonden die deze belastingaanslag rechtvaardigt? Zo ja, welke? Klopt het dat voor de maatregel terugwerkende kracht geldt?
In het besluit Fondswerving en kantines van 20 december 2011 (BLKB2011–2594M) is een tweetal btw-goedkeuringen voor bepaalde fondswervende organisaties (waaronder steunstichtingen, stichtingen «vrienden van...» e.d.) ingetrokken per 1 januari 2012. Voor een aantal situaties is toen een overgangsregeling getroffen die inhield dat bepaalde organisaties de goedkeuring konden blijven toepassen tot 1 juli 2012.
Aanleiding voor de intrekking van de goedkeuringen was de ontvangst eind 2009 van een met redenen omkleed advies van de Europese Commissie. In dit advies werd aangegeven dat de Europese Commissie van mening was dat voornoemde goedkeuringen niet richtlijnconform waren.
Als het gevolg van het intrekken van de goedkeuringen vallen fondswervende organisaties vanaf 1 januari 2012 of 1 juli 2012 onder de normale btw-regels.
Hoeveel amateurmuziekverenigingen en/of aanhangende supportersverenigingen zijn de afgelopen jaren btw-plichtig bevonden? Wat is de reden dat deze verenigingen btw-plichtig zijn bevonden terwijl amateurmuziekverenigingen bij wet gevrijwaard zijn van het betalen van btw?
In de afgelopen jaren zijn één muziekvereniging, twee supportersverenigingen van muziekverenigingen en zeven steunstichtingen van muziekverenigingen btw-plichtig bevonden.
Amateurmuziekverenigingen zijn in beginsel btw-vrijgesteld. Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, onderdeel f van de Wet op de omzetbelasting 1968 juncto post b35 van Bijlage B bij het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. Uit die bepalingen volgt dat de btw-vrijstelling alleen van toepassing is voor zover de vereniging prestaties verricht die karakteristiek zijn voor amateurmuziekverenigingen.
De btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen is niet van toepassing als een muziekvereniging winst beoogt en in concurrentie treedt met ondernemers die winst beogen. Dit volgt uit de hiervoor genoemde bepalingen uit de Wet op de omzetbelasting 1968. In een dergelijk geval zijn de activiteiten van de muziekvereniging btw-belast.
Een supportersvereniging of steunstichting kan geen gebruik maken van de hiervoor beschreven btw-vrijstelling voor amateurmuziekverenigingen. Dit betekent dat de activiteiten van deze verenigingen in beginsel btw-belast zijn.
Hoeveel amateurverenigingen hebben een aanhangende supportersvereniging?
Het is mij niet bekend hoeveel amateurverenigingen een aanhangende supportersvereniging hebben.
Kunt u de Kamer ook informeren over aanhangende supportersverenigingen bij amateurverenigingen anders dan muziekverenigingen? Hoe ziet de regelgeving omtrent de btw-plicht van aanhangende supportsverenigingen in andere amateursectoren eruit? Kunt u ook deze regelgeving op de website van de Belastingdienst plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Op aanhangende supportersverenigingen zijn de normale btw-regels van toepassing. Een toelichting op deze btw-regels staat op de website van de Belastingdienst. Deze website geeft ook informatie over fondswerving in relatie tot btw.
Wat betekent de voorgestelde wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet modernisering kleine ondernemersregeling) die met ingang van 1 januari 2019 wordt gewijzigd voor deze verenigingen?
De Wet modernisering kleine ondernemersregeling regelt (kort samengevat) dat een ondernemer die in Nederland is gevestigd of aldaar een vaste inrichting heeft en van wie de omzet in een kalenderjaar in Nederland niet meer bedraagt dan € 20.000 kan kiezen voor toepassing van vrijstelling van belasting ter zake van door hem in dat en volgende kalenderjaren te verrichten leveringen van goederen en diensten. Dit gaat ook gelden voor aanhangende supportersverenigingen.
Erkent u dat de belastingaanslagen (met terugwerkende kracht) grote gevolgen hebben voor de financiële ruimte binnen een amateurmuziekvereniging en soms zelfs voor het voortbestaan van de vereniging? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken in het algemeen dat naheffingsaanslagen grote financiële gevolgen kunnen hebben. De eventuele verschuldigdheid van btw vloeit echter voort uit de wet. Daar kan niet van worden afgeweken. Omdat de btw een aangiftebelasting is, berekent en betaalt de ondernemer de btw op eigen initiatief. Een naheffingsaanslag wordt opgelegd als bijvoorbeeld bij controle blijkt dat er te weinig btw op aangifte is afgedragen. Als een opgelegde naheffingsaanslag niet direct kan worden betaald, kan de ondernemer in overleg treden met de ontvanger over de mogelijkheden voor een betalingsregeling.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Italy’s government agrees sharply higher public spending plan’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Italië op 27 september 2018 een begroting presenteerde waarin de uitgaven fors toenemen?1
Italië heeft op 27 september 2018 enkele beleidsplannen bekend gemaakt die vervolgens zijn opgenomen in de Italiaanse ontwerpbegroting (Draft Budgetary Plan – DBP) voor 2019. Deze ontwerpbegroting is op 16 oktober jl. ingediend bij de Europese Commissie. Hierin nemen de uitgaven inderdaad fors toe.
Klopt het bericht dat Italië uitkomt op een begrotingstekort van 2,4% in 2019? Klopt het dat dit een verslechtering is ten opzichte van het eerder voorgenomen tekort van 0,8%? In welke beleidsmaatregelen uit zich deze verslechtering?
In de Italiaanse ontwerpbegroting wordt uitgegaan van een begrotingstekort van 2,4% bruto binnenlands product (bbp) in 2019. Dit is een verslechtering ten opzichte van het door de vorige regering voorgenomen tekort in 2019. De verslechtering van het nominaal begrotingstekort komt door een reeks aan beleidsmaatregelen, waaronder het verlagen van de pensioenleeftijd, de invoering van het basisinkomen en extra publieke investeringen.
Hoe geloofwaardig is dit cijfer van 2,4%? Welke aannames zitten hier in, bijvoorbeeld over de Italiaanse economische groei en zijn deze geloofwaardig? Hoe groot is het risico dat het begrotingstekort met de voorgenomen uitgaven en belastingverlagingen alsnog boven de 3% duikt?
Het nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp is gebaseerd op meerdere aannames, bijvoorbeeld over de verwachte inflatie, olieprijs, groei van de wereldhandel. Ook gaat de ontwerpbegroting ervan uit dat de reële bbp-groei in 2019 op 1,5% bbp zal uitkomen. Daarnaast doet de begroting aannames ten aanzien van het effect van maatregelen om uitgaven te beperken en belastinginkomsten te verhogen. Het risico dat het begrotingstekort hoger uitvalt dan de geraamde 2,4% kan niet worden uitgesloten, met name als gevolg van hoger dan verwachte uitgaven of lager dan verwachte inkomsten. De Europese Commissie heeft in haar brief van 23 oktober dan ook de zorg uitgesproken dat het tekort mogelijk nog oploopt. Over het risico dat het tekort alsnog boven de 3% duikt, heeft de Europese Commissie niets genoemd.
Wat zijn de precieze budgettaire verplichtingen uit het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) voor Italië in 2019 en op lange termijn?
Voor 2019 heeft Italië verschillende budgettaire verplichtingen. Allereerst heeft Italië de verplichtingen van de preventieve arm. Die stelt dat Italië het structureel begrotingssaldo, dat wil zeggen het nominaal begrotingssaldo gecorrigeerd voor de conjunctuur en eenmalige uitgaven, met 0,6% bbp moet verbeteren. Daarnaast moet Italië voldoen aan de zogeheten uitgavenregel. Deze schrijft voor dat Italië haar netto-uitgaven met maximaal 0,1% bbp mag laten toenemen. Verder gelden de eisen uit de correctieve arm. Die houden in dat Italië geen nominaal begrotingstekort groter dan 3% bbp mag hebben en dat de schuld in 2019 met gemiddelde 1/20ste moet afnemen over een periode van drie jaar. De budgettaire verplichtingen uit het SGP worden per jaar vastgesteld, en zijn daarom nog niet precies bekend voor de jaren na 2019. Wel staat vast dat Italië op basis van de regels van het SGP moet blijven werken aan een verbetering van het structurele saldo en een afbouw van de overheidsschuld.
Kan het begrotingstekort en de staatssschuld van Italië als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) voor de laatste tien jaar gegeven worden? Kan, indien beschikbaar, de verwachting voor de komende vijf jaar gegeven worden?
Onderstaand het nominaal begrotingstekort en de publieke schuld van Italië als percentage van het bbp voor de laatste tien jaar en voor het komende jaar, gebaseerd op de lenteraming van de Europese Commissie. De Europese Commissie raamt altijd één jaar vooruit, zodat een verwachting voor de komende vijf jaar niet gegeven kan worden.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Publieke schuld in % van het bbp
102,4
112,5
115,4
116,5
123,4
129,0
131,8
131,5
132,0
131,8
130,7
129,7
Nominaal begrotingssaldo in % van het bbp (EMU-saldo)
– 2,63
– 5,25
– 4,21
– 3,68
– 2,92
– 2,92
– 2,99
– 2,58
– 2,48
– 2,31
– 1,69
– 1,74
Deelt het kabinet de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de staatsschuld van het grootste belang is? Hoe rijmt dit met een tekort van 2,4%?
Het kabinet deelt de mening dat het opbouwen van financiële buffers voor mindere tijden door middel van het afbouwen van de overheidsschuld noodzakelijk is. Gezien de huidige stand van de conjunctuur, is dit moeilijk te rijmen met een nominaal begrotingstekort van 2,4% bbp. Dit blijkt ook uit de ontwikkeling van het structureel saldo, dat het nominaal begrotingstekort schoont voor conjuncturele effecten. De Italiaanse ontwerpbegroting gaat uit van een verslechtering van het structureel saldo.
Wat is uw reactie op deze gepresenteerde begroting? Ziet u risico’s voor de Europese en Nederlandse economie wanneer landen binnen de eurozone hun budgettaire verplichtingen niet serieus nemen? Zo ja, welke?
De budgettaire verplichtingen binnen de eurozone zijn gericht op het goed functioneren van de Economische en Monetaire Unie (EMU). Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten voldoen aan de budgettaire verplichtingen die voortvloeien uit het SGP, opdat lidstaten de ruimte hebben om aan financieringsverplichtingen te voldoen, economische tegenwind zelf op te vangen door inzet van automatische stabilisatoren en groeiversterkende overheidsuitgaven te kunnen doen.
Ik vind het dan ook zorgelijk dat de Italiaanse ontwerpbegroting niet aan de budgettaire verplichtingen voldoet.
Hoe verloopt dit verdere budgettaire proces, zowel in Italië als in Europa? Spreekt de Europese Commissie zich nog uit over deze ontwerpbegroting? Zo ja, wanneer?
De Europese Commissie heeft begin oktober Italië al een brief gestuurd waarin het benadrukt dat de ontwerpbegroting zou moeten voldoen aan de Europese begrotingsregels. Vervolgens heeft de Europese Commissie op 19 oktober gereageerd op de ingediende ontwerpbegroting. In deze brief stelde de Commissie vast dat de ontwerpbegroting mogelijk niet zou gaan voldoen aan de eisen uit het SGP. Hierop heeft Italië op 22 oktober gereageerd en aangegeven bewust de regels te overtreden. Op 23 oktober heeft de Europese Commissie na overleg tussen de Commissarissen besloten de Italiaanse ontwerpbegroting terug te sturen en te vragen om een herziening. Italië heeft nu drie weken de tijd een nieuwe ontwerpbegroting in te dienen waarbij de Europese Commissie binnen twee weken na het inleveren van de nieuwe begroting met een nieuwe opinie komt.
Bent u bereid erop aan te dringen dat de Europese Commissie zich nu, als bewaker van de Europese verdragen, wel fel uitspreekt als Italië zich niet aan de Europese financiële verplichtingen houdt?
Ja. (zie ook antwoord bij vraag 10)
Wordt deze begroting of de consequenties ervan voor (de geloofwaardigheid van) het SGP nog besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad? Zo ja, wanneer? Bent u in dat geval dan voornemens een standpunt in te nemen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid het belang van gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers te benadrukken?
In het algemeen worden nationale begrotingen niet individueel besproken in een vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad. Echter, tijdens de Eurogroep van 1 oktober jl. is stilgestaan bij de eerste indicaties van de Italiaanse begroting voor 2019. Daarbij heb ik mijn zorgen geuit over de Italiaanse ontwerpbegroting en om opheldering gevraagd van de Italiaanse Minister van Financiën Tria. Tevens heb ik benadrukt hoe belangrijk het is dat de Commissie het Pact strikt handhaaft en de Italiaanse ontwerpbegroting terugstuurt indien deze niet voldoet aan de eisen van het SGP.
Ook heeft de Minister-President in een gesprek met de Italiaanse premier Conte aangegeven dat Nederland vindt dat de Italiaanse begroting aan de regels moet voldoen en dat Nederland noodzakelijke vervolgstappen van de Commissie steunt.
De Eurogroep zal de opinies van de Europese Commissie over de ontwerpbegrotingen van Eurolanden bespreken en, indien gewenst, een verklaring hierover aannemen. Bij die gelegenheid zal ik opnieuw oproepen tot het naleven van de SGP-regels, met oog op gezonde publieke financiën en het opbouwen van buffers.
Als Italië zelfs in deze bloeiende economie en hoogconjunctuur het nog maar net voor elkaar krijgt om een begrotingstekort onder de SGP-norm van 3% te presenteren, wat zegt dit dan over de stand van de Italiaanse publieke financiën als het straks weer minder gaat met de economie?
Hoe publieke financiën van lidstaten zich zullen ontwikkelen als het minder gaat met de economie, hangt mede af van het begrotingsbeleid in reactie op de economisch mindere tijden. De regels van het SGP zijn zo ingericht dat lidstaten in goede economische tijden een substantiële veiligheidsmarge tot de 3% moeten aanhouden om zo in economisch slecht weer niet over de 3%-grens heen te gaan of genoodzaakt te worden verkrappend begrotingsbeleid te voeren.
Hoe schokbestendig zijn de Italiaanse publieke financiën?
De schokbestendigheid van de publieke financiën laat zich definiëren door de mate waarin een lidstaat een schok kan opvangen door middel van automatische stabilisatoren. Hiervoor is het nodig dat een lidstaat genoeg begrotingsruimte heeft om tijdens een schok extra uitgaven te doen (voor o.a. werkloosheidsuitkeringen) terwijl er minder belastinginkomsten binnenkomen. Deze begrotingsruimte wordt gecreëerd door een gezond schuldenniveau en voldoende laag begrotingstekort in economisch goede tijden. Dit maakt het mogelijk om schuld en tekort te laten oplopen in economisch slechtere tijden zonder overtreding van de Europese begrotingsregels. Voor Italië geldt dat het een hoog schuldenniveau en een relatief groot begrotingstekort heeft, hetgeen de schokbestendigheid beperkt.
Wat zegt het dat Italië niet alleen de geloofwaardigheid van de regels van de bankenunie lijkt te ondermijnen (zie bijvoorbeeld de schriftelijke vragen van het lid Harbers), maar nu ook de geloofwaardigheid van het SGP ondermijnt?2
Het is nu aan Italië om de ontwerpbegroting aan te passen en in lijn met de Europese begrotingsregels te brengen.
Het bericht dat farmaceutisch bedrijven voor miljarden aan belasting ontwijken |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Medicijn voor armoede» van Oxfam Novib?1
Ja.
Uit welke wetenschappelijke publicaties heeft u opgemaakt en/of welke onderbouwing kunt u leveren dat een verlaging van de vennootschapsbelasting niet tot een «race-to-the bottom» zal leiden?
Het Kabinet verlaagt weliswaar het vennootschapsbelastingtarief (Vpb-tarief) tot 20,5% in 2021, maar dat is slechts een deel van het verhaal. Deze verlaging wordt namelijk in belangrijke mate gefinancierd met een grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting. Deze grondslagverbredende maatregelen zijn onder andere de renteaftrekbeperking uit het Implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking), de beperking van verliesverrekening voor bedrijven en de minimumkapitaalmaatregel voor banken en verzekeraars. Dit is een lastenverzwaring voor bedrijven. Per saldo bevorderen we op deze wijze het ondernemen met eigen vermogen en blijft ons tarief tegelijkertijd concurrerend. Het Kabinet is van mening dat dit niet leidt tot een uitholling van de Vpb-opbrengsten en dat er dus geen sprake is van een race naar de bodem. Bovendien komt het Nederlandse algemene Vpb-tarief ook na de verlaging naar 20,5% uit op een percentage rond het Europees gemiddelde van circa 21%.
Bent u het, in het licht van de vorige vraag, eens met de kritiek dat Nederland, dat sinds de jaren 80 stapsgewijs de vennootschapsbelasting heeft verlaagd van 48% tot 22,25%, een belangrijke aanjager is van deze «race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De maatschappij verandert en de belastingmix verandert mee. Uiteindelijk streven Kabinetten naar een belastingmix die zo min mogelijk verstorend werkt en past bij de politieke voorkeuren van dat moment. Dit Kabinet stelt voor de tarieven in de vennootschapsbelasting te verlagen en deze verlaging in belangrijke mate te financieren uit grondslagverbreding. Zo wordt het belastingstelsel economisch minder verstorend, terwijl de Kabinetsinzet niet zorgt voor schadelijke belastingconcurrentie.
Bent u het eens met de conclusie dat zogenaamde patentboxen, voor Nederland zou dat de innovatiebox zijn, evenzogoed leiden tot een «m race-to-the-bottom»? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is een instrument dat onder andere als doelstelling heeft Nederland aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor innovatieve bedrijven. In het kader van het Base Erosion Profit Shifting (BEPS)-project van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in EU-verband zijn internationale afspraken gemaakt over de voorwaarden waar een innovatiebox minimaal aan moet voldoen. De Nederlandse innovatiebox is op onderdelen per 1 januari 2017 aangepast en voldoet daarmee aan de internationale standaard. Deze standaard moet voorkomen dat de innovatiebox als instrument voor belastingontwijking wordt gebruikt.
Bent u bereid om deze innovatiebox af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De innovatiebox is in 2015 geëvalueerd waarvan de resultaten op 19 februari 2016 aan de Tweede Kamer zijn aangeboden.2 In die evaluatie concluderen de onderzoekers dat de innovatiebox doeltreffend en doelmatig is. In deze conclusie is rekening gehouden met het tweeledige doel van de innovatiebox: er wordt beoogd het vestigingsklimaat voor innovatieve bedrijven te verbeteren, teneinde hoogwaardige werkgelegenheid aan te trekken en te behouden en er wordt beoogd onderzoeks- en ontwikkelingswerk in Nederland te bevorderen.3 Door de onderzoekers wordt wel geconstateerd dat de innovatiebox waarschijnlijk niet het meest krachtige middel is om R&D te stimuleren. Met oog op de dubbele doelstelling van de innovatiebox en de conclusies van de evaluatie ziet het Kabinet geen reden de innovatiebox af te schaffen. Overigens is na de evaluatie de innovatiebox per 1 januari 2017 aangepast aan de internationale OESO-standaard en is een aantal aanbevelingen uit de evaluatie overgenomen. Daarnaast heeft dit Kabinet de innovatiebox per 2018 versoberd door het effectieve tarief van 5% naar 7% te verhogen.
Hoeveel gesprekken zijn er de afgelopen 18 jaar door de Nederlandse overheid gesprekken met farmaceutische bedrijven gevoerd, op politiek dan wel ambtelijk niveau, waarbij de vennootschapsbelasting, de innovatiebox of een andere belastingmaatregel ter sprake is gekomen?
Er wordt door verschillende overheidsinstanties en op verschillende niveaus gesprekken gevoerd met belangenorganisaties en bedrijven. Dat geldt ook voor de Belastingdienst bij de uitoefening van het toezicht, ook op het gebied van de vennootschapsbelasting. Hierbij wordt, indien daartoe aanleiding bestaat, ook gesproken over de toepassing van de innovatiebox en andere belastingmaatregelen.
Kunt u inzicht geven in de verslagen van die gesprekken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid de belastingmoraal en de bedrijfsstructuur van een farmaceutisch bedrijf bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen te betrekken? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid wordt bij de vormgeving van fiscaal beleid en de totstandkoming van fiscale wetgeving in veel gevallen op ambtelijk niveau gesproken met externe partijen. Dit gebeurt bijvoorbeeld op initiatief van het Ministerie van Financiën, op verzoek van een externe partij of via de steeds veelvuldiger gebruikte internetconsultatie. Tijdens het plenair debat over belastingontwijking op 29 maart jl. heb ik opgemerkt dat ik meerwaarde zie in dit soort gesprekken en dat ik van plan ben dergelijke gesprekken te blijven voeren.
Het voorgaande laat onverlet dat ik geen misverstand wil laten bestaan over de rolverdeling. Geen enkele externe partij heeft een doorslaggevende stem bij de vormgeving van fiscaal beleid noch bij de totstandkoming van fiscale wetgeving. Deze externe partijen komen op voor een deelbelang. Dat is hun goed recht en nuttig in de belangenafweging, maar het deelbelang hoeft zeker niet gelijk te zijn aan het algemene belang. Uiteindelijk is dat de verantwoordelijkheid van het kabinet. Het kabinet beoordeelt op welke wijze naar zijn inschatting het algemene belang het beste wordt gediend. Het kabinet is daarop aanspreekbaar door de Staten-Generaal.
Bij wetsvoorstellen wordt in de paragraaf «Advies en consultatie» aangegeven voor welke maatregelen advies is ingewonnen of overleg heeft plaatsgevonden met externe organisaties. Waar dit het geval is, wordt dit toegelicht bij de toelichting van de desbetreffende maatregelen. Bovendien wordt mijn agenda openbaar gemaakt zodat transparant is welke gesprekken ik voer. Specifiek bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer ligt mijn belang in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de bedrijfscultuur en de belastingmoraal geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bereid in de toekomst bij de onderhandelingen over nieuwe geneesmiddelen eisen te stellen aan de wijze waarop een farmaceutisch bedrijf zijn belasting betaalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 ligt mijn belang bij de onderhandelingen die ik met de farmacie voer in het beschikbaar krijgen van zorg voor patiënten tegen aanvaardbare kosten. Bij het bepalen welke prijs en welke macro uitgaven aanvaardbaar zijn speelt de wijze waarop een bedrijf belasting betaalt geen rol. Farmaceutische bedrijven zijn uiteraard net als andere bedrijven gebonden aan de geldende fiscale wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat de 3,8 miljard euro belasting die farmaceutische bedrijven ontweken hebben, besteed had kunnen worden aan het verbeteren dan wel toegankelijker maken van medische zorg? Zo niet, waarom niet?
Door het vaststellen van de aanslag door de Belastingdienst wordt datgeen in de heffing betrokken wat op basis van de Nederlandse wet- en regelgeving aan Nederland toekomt. De afgelopen jaren is echter gebleken dat bedrijven door internationale ontwijkingstructuren de belastingheffing kunnen uitstellen of afstellen waardoor de kosten van algemene voorzieningen, waaronder de medische zorg, worden afgewenteld op burgers en bedrijven die wel gewoon aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Het Kabinet wil daarom belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken. Dit gebeurt op basis van internationale, Europese maar ook nationale initiatieven. Ik heb u geïnformeerd over het Kabinetsbeleid op dit punt en de daar uit voortvloeiende initiatieven in mijn brief van 23 februari jl.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de farmaceutische bedrijven om te komen tot een gezamenlijk gedragscode over «verantwoorde prijsstelling»? Deelt u de mening van Farma ter Verantwoording dat zulke gedragscodes vaak gebruikt worden als doekje voor het bloeden en om wettelijke ingrepen zoals prijscontroles te voorkomen?
Ik ben voorstander van zelfregulering indien dit ook daadwerkelijk leidt tot een structurele verandering. Met het opstellen van een gedragscode erkennen de leden van de Vereniging voor Innovatieve Geneesmiddelen (VIG) dat farmaceutische bedrijven een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben in het duurzaam betaalbaar houden van innovatieve geneesmiddelen en dat zij daarnaar willen handelen. De VIG erkent dat het anders moet. Dit vind ik een bijzonder positieve ontwikkeling. Ik kijk daarom met bijzondere interesse uit naar het definitieve resultaat. Daarbij heb ik de verwachting dat de gedragscode vastlegt wat ongewenst gedrag is en wat de voelbare consequenties zijn voor bedrijven die zich er niet aan houden.
Wel ben ik realistisch over de beperkte reikwijdte ervan: De gedragscode zal slechts voor leden van de VIG gelden, niet-leden zijn er niet aan gehouden. Het is ook geen alternatief voor beleidsmaatregelen die prijzen van geneesmiddelen moeten beheersen, eerder een extra stukje van de puzzel.
Deelt u de mening dat er niet op vertrouwd kan worden dat bedrijven met een aantoonbaar dubieuze (belasting)moraal zichzelf winstbeperkende maatregelen zullen opleggen?2
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan ik niet ingaan op de manier waarop individuele bedrijven hun belastingplicht voldoen. In zijn algemeenheid geldt dat het in de jurisprudentie aanvaard is dat het belastingplichtigen in beginsel is toegestaan fiscaal de meest voordelige weg te kiezen5, maar dat is niet onbegrensd. Het is niet voor niets dat in de jurisprudentie ook het leerstuk van de wetsontduiking (fraus legis) zich heeft ontwikkeld. Ook de rol van de wetgever mag hier niet worden miskend en juist op dat punt heb ik in mijn brief van 23 februari 2018 aangekondigd een pakket maatregelen te treffen die ten doel hebben internationale belastingontwijking met wetgeving aan te pakken.
Flitskredieten die worden aangeboden tegen woekerrentes |
|
Farid Azarkan (DENK), Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van nieuwe flitskredieten, die worden aangeboden tegen woekerrentes? 1 2
Ja, ik weet dat er partijen zijn die reclame maken voor het snel kunnen aanbieden van kredieten aan ondernemers.
Waarom brengen deze kredietverstrekkers woekerrentes van 3% per maand plus 20 euro per maand in rekening?
In het algemeen geldt dat rentepercentages zijn opgebouwd uit de kosten van het krediet, een vergoeding voor het risico dat de kredietverlener draagt en een marge. Ik ken de afwegingen van individuele aanbieders bij het bepalen van de hoogte van de rente niet. Dit laat onverlet dat de overeengekomen rente moet voldoen aan de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals verwoord in artikel 2 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Ik verwacht ook dat partijen redelijke afspraken met elkaar maken. Wat in een voorkomend geval redelijk is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Waarom vallen deze kredieten blijkbaar buiten de wetgeving over consumentenkrediet, met een verplichte waarschuwing («geld lenen kost geld») en een maximale rente van 12%, boven de wettelijke rente, per jaar?
De betreffende wet- en regelgeving is van toepassing op het aanbieden van krediet aan «consumenten». Indien een financiële onderneming een financiële dienst verleent aan een natuurlijk persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep, wordt deze niet beschermd door de regels ter bescherming van consumenten. Personen die handelen in de uitoefening van hun bedrijf of beroep kunnen in voorkomende gevallen wel een beroep doen op de algemene bescherming van het vermogensrecht. Schuldeiser en schuldenaar zijn verplicht zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Is het verantwoord dat binnen vijf minuten een krediet kan worden afgesloten van 50.000 euro, zonder dat er gevraagd wordt om onderpand, uittreksels, businessplannen of jaarrekeningen?
Er zijn advertenties waarin sommige aanbieders aangeven binnen vijf minuten krediet te kunnen verstrekken. In de praktijk duurt de beoordeling van een aanvraag vaak langer, omdat gegevens ontbreken of aanbieders aanvullende gegevens vragen om de kredietwaardigheid te beoordelen. Voor zover het gaat om zakelijke kredieten, is het aan de aanbieder om te bepalen welke informatie nodig is en of een aanbieder onderpand vraagt.
Heeft dit ook geleid tot financiële problemen voor ondernemers en/of tot faillissementen?
Dat is niet bekend. In het MKB-actieplan, dat bij brief van 29 juni jl. door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat aan uw Kamer is gezonden, is aangegeven dat alternatieve financiers zich verder moeten professionaliseren. De Stichting MKB financiering voor alternatieve financiers is recent opgericht. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat steunt deze Stichting, die een gedragscode opstelt en zich onder meer inzet voor het vergroten van kennis van verschillende financieringsvormen aan ondernemers en intermediair. Dat moet ook leiden tot zelfregulering van deze sector en transparantie.
Kunt u de gevolgen van deze woekerflitskredieten in beeld brengen, door hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment heb ik geen signalen over ernstige misstanden of grote problemen in deze branche vanwege hoge rentes of andere kosten. Daarom zie ik geen aanleiding om hier specifiek onderzoek naar te doen. Bovendien heeft een aantal aanbieders van MKB-financiering gedragsregels opgesteld (zie o.a. de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering van de Nederlandse Vereniging van Banken). Ook is de nieuwe stichting MKB-financiering (gestart met tien partijen) bezig met het opstellen van gedragsregels en afspraken over transparantie. Deze moeten uiterlijk 1 januari 2019 gereed zijn. Daarnaast zal het kabinet, zoals is aangekondigd in het MKB-actieplan, dit jaar een onderzoek starten naar de werking van de (alternatieve) financieringsmarkt.
Kunt u onderzoeken of het mogelijk is om de bepalingen over consumentenkrediet (Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) van toepassing te laten zijn op een veel bredere groep, bestaande uit zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers)? Zo nee, waarom niet?
De vraag is of kleine ondernemers op dit specifieke gebied extra bescherming moeten krijgen, gelijk aan die van consumenten. Consumenten worden beschermd, omdat zij doorgaans een informatieachterstand hebben en zich in een zwakkere positie bevinden ten opzichte van ondernemers. Van ondernemers wordt meer voorbereiding en kennis verwacht. Er is vooralsnog geen evaluatie voorzien van de Wet Consumentenkredietovereenkomsten, goederenkrediet en geldlening (Stb. 2016, 360), die met name een aantal bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 BW heeft verplaatst. Zoals eerder is aangegeven, ontbreken signalen over ernstige misstanden of grote problemen. Om deze reden is er geen aanleiding voor specifiek onderzoek, in aanvulling op het reeds aangekondigde onderzoek in het MKB-actieplan.
Wanneer zal een evaluatie plaatsvinden van de overgang van de bepalingen uit de Wet op het consumentenkrediet naar Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek? Kunt u bij deze evaluatie betrekken of de regels over consumentenkrediet verbreed kunnen worden naar zzp'ers en mkb'ers?
Zie antwoord vraag 7.
Witwaspraktijken van Europese banken |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Is er al een reconstructie gemaakt van hoe het mogelijk is geweest dat in de periode 2007–2015 vermoedelijk 200 miljard euro aan crimineel geld via de Deense Danske bank is witgewassen?1
De precieze feiten en omstandigheden in de zaak met betrekking tot Danske Bank zijn nog niet bekend. Wel is duidelijk dat deze zaak, mede gezien zijn omvang en ernst, de nodige vragen oproept bij alle betrokkenen, waaronder de lidstaten van de Europese Unie. Deze zaak benadrukt het belang van internationale samenwerking. Het is dan ook positief dat de Europese Commissie voorstellen heeft gedaan om de samenwerking op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en het toezicht daarop verder te versterken.3
Is al bekend hoeveel Europese banken, naast de in de media genoemde Deutsche Bank, en welke personen, juridische entiteiten en jurisdicties betrokken zijn bij het witwasschandaal van Danske?2 Kunt u in uw antwoord ingaan op de verwachting wanneer het hele netwerk in kaart gebracht is?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Danmarks Nationalbank (de Deense centrale bank) het toezicht op witwassen bij banken net zo georganiseerd als De Nederlandsche Bank (DNB)? Zo ja, welke overeenkomsten zijn en zitten daar zwakke plekken in? Zo neen, waarin verschilt het toezicht op witwassen?
DNB oefent op risico gebaseerde wijze integriteitstoezicht uit. Bij constateringen van overtredingen van wet- en regelgeving neemt DNB, met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen en wordt herstel en verbetering afgedwongen. Het is in beginsel aan andere landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. Dat geldt ook voor Denemarken. Wel is het zo dat landen die lid zijn van de Financial Action Task Force (FATF) regelmatig worden beoordeeld op de effectieve opzet en uitvoering van hun beleid op het gebied van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Daarbij wordt Denemarken aan dezelfde standaarden getoetst als Nederland en andere FATF-deelnemers.4 Verder staat binnen de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn5 centraal in de regelgeving ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. De lidstaten van de Europese Unie hebben deze richtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. Dit draagt bij aan meer eenvormigheid in de anti-witwasregelgeving en het toezicht op de naleving daarvan binnen de Europese Unie. De anti-witwasrichtlijn is recent op een aantal belangrijke punten aangescherpt, waaronder een uitbreiding van de handhavings- en publicatiemogelijkheden.
Zou het bij Nederlandse banken mogelijk zijn dat er 80.000 transacties met een waarde van 30 miljard dollar plaatsvinden zonder dat de bank zelf of de toezichthouder aan de bel trekt?3
Voor Nederlandse banken geldt dat de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) regels bevat om te voorkomen dat banken worden gebruikt om geld wit te wassen of terrorisme te financieren. Of transacties moeten worden gemeld, hangt onder andere af van hun aard en omvang. De bank dient aan de hand van een aantal voorgeschreven objectieve en subjectieve indicatoren vast te stellen of een transactie ongebruikelijk is. Deze indicatoren beschrijven de situaties waarin een transactie als ongebruikelijk moet worden aangemerkt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in objectieve en subjectieve indicatoren. Objectieve indicatoren beschrijven een situatie waarin altijd moet worden gemeld, terwijl een subjectieve indicator een inschatting van de bank vergt. Als er sprake is van een (voorgenomen) ongebruikelijke transactie dan moet de bank dit onverwijld melden aan de FIU.
Binnenkort wordt de Beleidsmonitor witwassen, met de daarbij behorende beleidsreactie, naar uw Kamer gestuurd. In deze monitor wordt het anti-witwasbeleid geëvalueerd, zoals dat in Nederland in de periode 2014–2016 is uitgevoerd. Onderdeel van dat onderzoek is de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de bovenomschreven naleving van de Wwft.
Zijn er soortgelijke kapitaalstromen bij Europese banken bekend en wie houdt hier precies toezicht op?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 hebben de lidstaten van de Europese Unie de Europese anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en houden zij toezicht op de naleving daarvan. Het is in beginsel aan landen zelf om op basis van de specifieke omstandigheden in hun land en financiële sector hun integriteitstoezicht in te richten. De integriteitstoezichthouder van een lidstaat ziet er op toe of de door een bank getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Wie had de toezichtstaak op de Estlandse bankactiviteiten van Danske die niet via de Deense IT-systemen liepen? Klopt het dat deze bankactiviteiten niet onder de anti-witwasprocedures van de Danske Bank vielen?
Zoals vermeld in de beantwoording van vragen 1 en 2 zijn de precieze feiten en omstandigheden met betrekking tot Danske bank nog niet bekend. In het algemeen is het zo dat banken die onder de Europese anti-witwasregelgeving vallen, dienen te voldoen aan de verplichtingen die op grond van die regelgeving op hen rusten. Banken mogen die verplichtingen niet omzeilen door activiteiten uit het zicht van toezichthouders te houden.
Is het mogelijk dat het toezicht vanuit DNB, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) of het Bureau Financieel Toezicht (BFT) niet geldt omdat een financiële instelling, een feader van financiële constructies of een beleggingsinstelling via IT-systemen geldstromen uit het zicht houdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onder de reikwijdte van de Wwft vallen verschillende partijen, zowel financiële ondernemingen als niet-financiële beroepsgroepen. Instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, moeten voldoen aan de verplichtingen volgend uit de Wwft en mogen de op hen rustende verplichtingen niet omzeilen door transacties uit het zicht van de toezichthouder te houden. Op de naleving van de Wwft-verplichtingen door financiële instellingen wordt toezicht gehouden door DNB en de AFM, terwijl het BFT toezicht houdt op de naleving van de Wwft door de vrije beroepsbeoefenaren zoals accountants, belastingadviseurs, administratiekantoren en notarissen. De betreffende integriteitstoezichthouder ziet er onder meer op toe of de door een instelling getroffen procedures en maatregelen gericht op het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering, passend zijn en in de praktijk toereikend werken.
Hoeveel heeft ING verdiend aan het witwassen en is de boete die zij kreeg voor het witwassen ook minder dan de behaalde winst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft een feitenrelaas gepubliceerd naar aanleiding van de transactieovereenkomst die met ING Bank Nederland N.V. (ING) is gesloten. In dat feitenrelaas wordt toegelicht dat aan ING een boete van EUR 675 miljoen is opgelegd in verband met het niet nakomen van Wwft-verplichtingen en schuldwitwassen.7 Naar het oordeel van het OM waren de procedures en maatregelen, zoals de gebruikte (transactiemonitorings)systemen, die ING in de onderzochte periode had getroffen ontoereikend om witwassen en financieren van terrorisme tegen te gaan. In het feitenrelaas van het OM staat ook dat ING in de onderzochte periode onvoldoende personeel in dienst had om te voldoen aan genoemde Wwft-verplichtingen. Het bedrag dat ING hiermee ten onrechte heeft bespaard, is in de schikking bepaald op EUR 100 miljoen. Deze besparing is aangemerkt als winst die ING met de geconstateerde tekortkomingen in de naleving wederrechtelijk heeft behaald. Als onderdeel van de transactie is een bedrag van EUR 100 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen. In totaal heeft ING derhalve EUR 775 miljoen betaald in het kader van de transactieovereenkomst die met het OM is gesloten.
Bent u het ermee eens dat een boete niet wenselijk is, omdat verantwoordelijken daarmee de dans ontspringen, maar dat hoe dan ook de behaalde winst uit witwassen te allen tijde moet worden ontnomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Uiteraard wordt altijd op basis van feiten en omstandigheden bezien of het mogelijk is om de verantwoordelijke personen (rechtspersonen en natuurlijke personen) te vervolgen en wederrechtelijk voordeel te ontnemen. Zo ook in deze specifieke zaak. Graag verwijs ik naar de brief die ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming op 11 september jl. aan uw Kamer zond. In die brief wordt – onder verwijzing naar het feitenrelaas van het OM – ingegaan op het feit dat het OM uitvoerig onderzoek heeft verricht naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Op basis van dit onderzoek is het OM tot het oordeel gekomen dat de strafbare feiten in deze zaak in strafrechtelijk opzicht niet individueel aan natuurlijke personen toe te rekenen zijn. Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, is de wederrechtelijk behaalde winst ontnomen.
Hoe is het mogelijk dat pas na de schikking over het witwassen bij ING naar buiten komt dat DNB oordeelt dat bij meer financiële instellingen de interne controle op witwassen niet op orde is?4
Op DNB rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht en zij voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Als Minister van Financiën treed ik niet in individuele zaken9 maar heb ik wel regulier contact met DNB om te bezien of het toezichtsysteem als geheel (d.w.z. de instelling en inrichting van het toezicht als zodanig en het functioneren van de toezichthouders) naar behoren functioneert. Daarbij is in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In de afgelopen jaren heeft DNB in die gesprekken en ook in het openbaar, mede naar aanleiding van de aanloop naar de nationalisatie van SNS en de Libor-affaire, gewezen op het belang van goed integriteitstoezicht. Het integriteitstoezicht behoort dan ook, mede naar aanleiding van gebeurtenissen op dit terrein, al jaren tot de prioriteiten van DNB waarbij DNB al langer inzet op intensivering en verbetering van het integriteitstoezicht.10 Dit blijft zij ook de komende jaren doen.11 Voor de constateringen van DNB naar aanleiding van de ING-casus verwijs ik naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 (Kamerstuk 31 477, nr. 25) en 25 september jl.
Bovendien heb ik naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom witwassenzaken bij ING en Danske Bank contact gezocht met een aantal van mijn collegaministers in andere Europese lidstaten, in het bijzonder die uit Denemarken en Letland. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden alsmede over eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Klopt de inschatting dat zonder de schikking en de megaboete voor ING het bij u dus onbekend zou zijn gebleven dat de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) onvoldoende is? Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe staat het met het toezicht op het naleven van de Wwft via de AFM en het BFT? Heeft u hen ook gevraagd hoe het er voor staat met het interne toezicht van wetten en regels en het vervullen van de poortwachtersfunctie bij beleggingsinstellingen en notarissen, advocaten, belastingadviseurs enz?
Kort na het bekend worden van de transactieovereenkomst tussen ING en het OM is binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), het samenwerkingsverband van overheidspartijen op het terrein van financieel-economische criminaliteit waaraan ook de AFM en de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid deelnemen, gereflecteerd op de bevindingen in deze zaak en het toezicht op andere sectoren. De AFM voert haar toezicht als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk uit. Op de AFM rust ook in het kader van haar integriteitstoezicht een geheimhoudingsplicht. Als Minister van Financiën heb ik geen bemoeienis met individuele gevallen12, maar heb ik wel regulier contact met de AFM om te bezien of het toezichtsysteem als geheel functioneert. Daarbij is het in het bijzonder van belang dat er voldoende waarborgen zijn voor een goed functionerend toezichtsysteem. In die contacten kunnen ook zaken aan de orde komen die zien op de vraag of de AFM voldoende middelen heeft om haar integriteitstoezicht naar behoren uit te oefenen.
Wat betreft het BFT is op 3 oktober jl. door de Minister voor Rechtsbescherming een reactie verzonden aan de Tweede Kamer naar aanleiding van het SEO Economisch Onderzoek inzake de evaluatie van het BFT.13 In een algemeen overleg over financieel-economische criminaliteit van 4 oktober jl. is deze reactie met uw Kamer besproken. In de evaluatie wordt ook het Wwft toezicht door het BFT op accountants, belastingadviseurs en notarissen besproken. De evaluatie laat een overwegend positief beeld zien over de wijze waarop het BFT zich heeft ontwikkeld. Gedurende de evaluatieperiode (2012–2016) is het BFT aantoonbaar meer risicogericht gaan werken. Deze meer risicogestuurde onderzoeken leiden tot meer handhavingsmaatregelen.
Kunt u alsnog ingaan op de eerder gestelde vraag welke Nederlandse banken reserveringen hebben gemaakt op hun balans vanwege te verwachte boetes in verband het overtreden van wetten en regels?5
Zoals ik eerder aangaf in mijn beantwoording van de Kamervragen met kenmerk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1633) beschik ik niet over een overzicht van welke voorzieningen of verplichtingen financiële instellingen in hun jaarrekeningen hebben opgenomen wegens schikkingen met openbaar aanklagers.15
Het verstrekken van Staatsgaranties over financiering van franchiseondernemingen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert zich u de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over de financiering van franchiseondernemingen?1
Ja.
Kunt u een geactualiseerd overzicht tot op heden geven van de tabel, zoals die is gegeven in antwoord op vraag 7, over de periode vanaf 2012 tot en met heden?
Kent u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) om bij subsidieverlening steeds meer uit te gaan van de verstrekte gegevens en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager en dat wie bewust foute informatie verstrekt of zaken achterhoudt, aangepakt wordt?2
Ja, ik ken en ondersteun het beleid van RVO. Het bijzondere van de BMKB-regeling is echter dat niet RVO, maar de kredietverlener de rol van loketfunctie vervult. Dat wil zeggen dat de kredietverlener zelfstandig kan bepalen of een borgstelling wordt ingepast of niet, uiteraard rekening houdend met de voorwaarden van de BMKB. Inpassing van een borgstellingskrediet wordt gemeld aan RVO middels een standaard meldformulier. Dit leidt tot een efficiënt en weinig administratief aanvraagproces. Het mooie van de BMKB-regeling is dat RVO pas aan het werk hoeft in het geval dat de kredietverlener daadwerkelijk een verliesdeclaratie bij de Staat indient. Op dat moment krijgt RVO inzage in de beoordeling van de bank bij verstrekking van het oorspronkelijk krediet. Deze informatie betreft o.a.:
Mocht blijken dat de initiële beoordeling van de kredietverlener niet strookt met de voorwaarden van de BMKB-regeling, en de borgstelling ten onrechte is ingepast, dan zal de verliesdeclaratie worden afgewezen. Een door RVO geaccrediteerde kredietverlener mag gebruik maken van de BMKB. Dit zijn voornamelijk banken en een aantal alternatieve financiers.
Wie vraagt feitelijk de borgstellingskrediet (BMKB) aan? Is dat een bank? Zo ja, wilt u dan een geanonimiseerd voorbeeld bijvoegen over wat een bank zoal aanlevert bij een dergelijke aanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over gegevens of signalen waaruit blijkt dat er bij de aanvraag van genoemde borgstellingskredieten voor franchiseondernemingen door banken met enige regelmaat te rooskleurige of anderszins onjuiste informatie wordt verstrekt? Zo ja, waar bestaan die gegevens of signalen uit? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de informatie waarop deze borgstelling door banken wordt gevraagd een realistische risico-inschatting van de betreffende franchiseondernemingen geeft?
Ik herken niet het beeld dat er door franchiseondernemingen vaker onjuiste of te rooskleurige informatie wordt verstrekt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de bank verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de BMKB. Bij een verliesdeclaratie toetst RVO standaard of de bank een realistische risico-inschatting heeft gemaakt van de betreffende onderneming. Zo niet, dan zal de verliesdeclaratie niet of slechts ten dele worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat indien blijkt dat als een aanvrager bij een aangevraagde borgstellingskrediet niet realistische of evident onjuiste gegevens over de levensvatbaarheid van een franchiseonderneming heeft gegeven, bijvoorbeeld blijkend uit een evident te laag loonkostenpercentage, dat dat als foute informatie kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de aanvrager bij de toepassing van de BMKB evident verkeerde inschattingen heeft gemaakt over de levensvatbaarheid van een franchiseondernemer, die duidelijk aan de aanvrager te verwijten valt, dan zal RVO een eventuele verliesdeclaratie afwijzen. Het is uiteindelijk aan RVO om te beoordelen of een bank al dan niet nalatig is geweest bij het inpassen van een borgstelling. Daarbij speelt proportionaliteit ook een rol. Er kunnen na verstrekking van een lening met borgstelling externe effecten optreden die de bank niet had kunnen voorzien.
Hoe vaak heeft RVO.nl sinds 2012 opgetreden tegen aanvragers van een borgstellingskrediet die informatie hebben verstrekt of zaken hebben achtergehouden bij het aanvragen van een dergelijke garantiestelling voor een te financieren franchiseorganisatie? Welke maatregelen zijn tegen deze aanvragers genomen? In hoeveel gevallen is er aangifte door RVO gedaan en voor welke strafbare feiten?
RVO is niet bekend met gevallen waar aanvragers bewust informatie achterhouden of verkeerde informatie verstrekken bij borgstellingen voor franchiseorganisaties en heeft daar dus ook geen actie op ondernomen.
Deelt u de mening dat indien een bank zich publiekelijk profileert als expert op het gebied van (de risico-inschatting bij) franchise, dat de franchisenemer in hoge mate op die risico-inschatting moet kunnen vertrouwen? Zo ja, welke juridische en praktische mogelijkheden zijn in een dergelijk geval beschikbaar voor een franchisenemer of de RVO als een franchisenemer op basis van verkeerde informatie een onderneming start en bij die bank financiert?
Belangrijk is dat een bank bij verstrekking van een borgstellingskrediet ook eigen risico loopt. Een borgstelling dekt immers maximaal 67,5% van het eigen risico (doorgaans een dekking van 45%). De bank heeft dus belang bij een zorgvuldig proces om kredieten (met borgstelling) te verstrekken en hier ligt ook de expertise van banken. Uiteraard hecht EZK veel waarde aan een juiste toepassing van borgstellingen, daarom worden alle ingediende verliesdeclaraties door RVO gecontroleerd.
Een franchisenemer moet kunnen vertrouwen op het professionele oordeel van de bank, mits de onderneming de juiste informatie aan de bank beschikbaar stelt. Mocht een ondernemer zich op onrechtmatige wijze benadeeld voelen door een bank, dan kan een ondernemer zich richten tot de rechtspraak. Mij zijn overigens geen signalen bekend dat er bij de kredietverlening aan franchiseondernemingen strafbare feiten plaatsvinden.
Acht u het denkbaar dat er in een dergelijk geval sprake kan zijn van strafbare feiten en zo ja, welke? Zijn er in dit verband door franchisenemers aangiftes gedaan en wat is de aard en de omvang daarvan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat financiële bijsluiters niet geschikt zijn voor consumenten |
|
Erik Ronnes (CDA), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek RUG: Financiële bijsluiters niet geschikt voor consumenten»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, in het bericht wordt gesteld dat financiële bijsluiters bij ingewikkelde financiële producten hun doel voorbij schieten. Ook wordt gesteld dat financiële bijsluiters vaak niet begrijpelijk zijn vanwege te veel technische termen, lange zinnen en moeilijke woorden. Het promotieonderzoek waar het artikel naar verwijst pleit overigens niet voor afschaffing van informatiedocumenten.2 Deze documenten worden door (een beperkte groep) consumenten gebruikt om tot een geïnformeerde beslissing te komen over een aan te schaffen financieel product (zie ook de beantwoording van vraag 3). Het is van belang dat de informatie op een zo effectief mogelijke manier wordt verstrekt.
De financiële bijsluiter is per 1 januari 2018 vervangen door een nieuw Europees informatiedocument, het KID (Key Information Document).3 Doelstelling van het KID is om de transparantie van gecombineerde financiële producten te verbeteren. In het KID moet op duidelijke en begrijpelijke wijze essentiële productinformatie aan de consument worden verstrekt. De informatie die in het KID moet worden opgenomen is uitgebreider dan de informatie die in de financiële bijsluiter opgenomen diende te worden. Zo dient bijvoorbeeld in het KID een beschrijving opgenomen te worden van de groep van consumenten, waarop de beleggingsproducten worden gericht wanneer ze op de markt komen, waarbij met name dient te worden ingegaan op het vermogen om beleggingsverlies te dragen en op de beleggingshorizon. Dergelijke informatie maakte geen onderdeel uit van de financiële bijsluiter.
Om de leesbaarheid van het KID te vergroten, moet het KID een op zichzelf staand document zijn en mag het geen verwijzingen bevatten naar marketingmateriaal. Om de leesbaarheid van het KID verder te vergroten, wordt in het KID deels gebruik gemaakt van voorgeschreven teksten of figuren die verplicht in het document moeten worden opgenomen. Ten slotte dient het KID, anders dan bij de financiële bijsluiter het geval was, aan de consument te worden verstrekt vóórdat deze consument door een overeenkomst of aanbod met betrekking tot dat product is gebonden. Hiermee wordt beoogd de consument tijd te geven om een beter inzicht te krijgen in de risico’s, kosten en het beoogd rendement.
Transparante en begrijpelijke informatiedocumenten blijven van belang om consumenten te helpen een weloverwogen beslissing te nemen over hun belegging. Er zijn door middel van het KID stappen gezet om informatie over financiële producten begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat financiële bijsluiters voor klanten vaak moeilijk te begrijpen zijn onder meer door technisch taalgebruik?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in haar rapport «Samenleving en Financiële sector in evenwicht»2 om de financiële weerbaarheid van afnemers van financiële producten te verbeteren, omdat de financiële sector door haar expertise en specialisatie een grote informatievoorsprong ten opzichte van de klant heeft? Zo ja, kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn doorgevoerd om deze verhouding gelijkwaardiger te maken?
Ja, de onderhandelingspositie van afnemers van financiële diensten moet volgens de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) worden versterkt. De positie van consumenten, maar ook van (klein)zakelijke klanten wordt sterk beïnvloed door de kennisvoorsprong die financiële instellingen doorgaans hebben. Dit is ook het uitgangspunt achter de bescherming die de wet bij financiële dienstverlening biedt aan consumenten en in sommige gevallen aan (klein)zakelijke klanten. Naast wettelijke bescherming om de onderhandelingspositie te verbeteren is van belang dat verantwoord financieel gedrag van consumenten wordt bevorderd. Hiertoe worden initiatieven genomen door Wijzer in Geldzaken.
Complementaire maatregelen om de positie van consumenten te versterken naast informatieverstrekking zijn van belang. De WRR noemt in dit verband standaardproducten in aanvulling op het bestaande aanbod. Onderzoek naar het effect van deze vorm van standaardproducten op het keuzegedrag van consumenten heeft laten zien dat het gewenste effect niet wordt bereikt.5 In vervolg op dit onderzoek wordt gezocht naar alternatieven om consumenten te helpen bij het maken van keuzes en de positie van consumenten te versterken. Daarnaast zijn met het provisieverbod voor financiële dienstverleners, de algemene zorgplicht en het toezicht op het productontwikkelingsproces de laatste jaren belangrijke stappen gezet om consumenten beter te beschermen.
Door het provisieverbod worden de financiële banden tussen banken en verzekeraars enerzijds en adviseurs en bemiddelaars anderzijds doorgeknipt en kan de adviseur en bemiddelaar zich op het belang van de consument richten. De beloning van de financiële dienstverleners door de aanbieders was een prikkel voor adviseurs en bemiddelaars om producten aan klanten te adviseren die niet altijd in het belang van de klant waren. Verder ben ik naar aanleiding van de evaluatie van het provisieverbod, waaruit bleek dat het dienstverleningsdocument niet effectief is, een onderzoek gestart waarin ik bezie hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken.
De zorgplicht verplicht financiële dienstverleners om op een zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen. Ook toezicht op het productontwikkelingsproces introduceert waarborgen tegen de niet passende verkoop van financiële producten aan consumenten. Het productontwikkelingsproces dient er toe te leiden dat bij de ontwikkeling van producten op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument, bijvoorbeeld door duidelijk doelgroepen te definiëren voor producten en producten ook alleen aan die doelgroep te verkopen.
Deelt u de mening dat de financiële bijsluiter het Key Information Document (KID) een cruciale rol speelt in het versterken van de positie van de klant ten opzicht van financiële instellingen? Zo ja, in welke mate is het KID succesvol in het voldoen aan deze doelstelling?
Het KID is per 1 januari 2018 geïntroduceerd. De Europese Commissie zal de werking van het KID evalueren. De evaluatie van de Commissie zal zich onder andere richten op de praktische toepassing van de in de PRIIPS’s-Verordening vastgestelde regels. In de evaluatie zal worden onderzocht of het begrip dat de gemiddelde consument heeft van gecombineerde financiële producten door de ingevoerde maatregelen is verbeterd en of de gecombineerde financiële producten beter vergelijkbaar zijn geworden. De Verordening bepaalt dat de evaluatie voor 31 december 2018 heeft plaatsgevonden. De evaluatie is in tegenstelling tot de verplichting uit de Verordening nog niet gestart. Ik zal mij inzetten om in Europees verband een snelle evaluatie te bepleiten en benadrukken dat in de evaluatie oog is voor de gebruiksvriendelijkheid en de effectiviteit van het KID voor consumentenkeuzes.
Bent u bereid te onderzoeken of mensen via het KID een correct en begrijpelijk beeld krijgen van de risico’s van complexe financiële producten en de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Minister geeft geen extra geld voor Noordelijke Randweg Utrecht» (NRU)?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de afspraak uit het regeerakkoord over de NRU gaat uitvoeren?
In het regeerakkoord staat dat we «met de regio aan de slag gaan met de NRU».
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten de NRU op te waarderen en hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln (prijspeil 2018) beschikbaar gesteld. Er bestaat reeds een passend plan van aanpak waarvoor in 2015 een voorkeursbesluit is genomen door de gemeente Utrecht. Dit PVA past binnen alle randvoorwaarden, de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen, die in 2010 gezamenlijk zijn vastgesteld.
De gemeente vraagt aan IenW of er nog verdere steun gegeven kan worden aan een aanvullende wens van de gemeente om 2 extra kruisingen verdiept aan te leggen in plaats van de geplande fly- overs. Er is hierover na een aantal ambtelijk gevoerde overleggen, een bestuurlijk overleg geweest op 30 augustus met de wethouder en de gedeputeerde. Aangezien IenW al substantieel bijdraagt (€ 168 mln) aan dit gemeentelijk project, heb ik aangegeven geen verdere mogelijkheid te zien om dit bedrag verder aan te vullen. Wel heb ik het aanbod gedaan om de gemeente te ondersteunen bij de zoektocht naar alternatieve mogelijkheden.
De gemeente heeft aangegeven met het huidig plan verder te gaan en is voornemens vast te houden aan de geplande uitvoering 2020–2025.
Ik neem kennis van de extra wensen ten aanzien van de inpassing van de NRU en de vraag voor een extra rijksbijdrage (meerkosten zijn € 90 mln), maar ik heb de middelen niet voorhanden. Temeer daar de gevraagde extra maatregelen niet bijdragen aan de doorstroming van het HWN of nodig zijn vanuit de wettelijke normen. Deze maatregelen zijn daarmee bovenwettelijk.
Kunt u aangeven hoe u van plan bent door te gaan met de aanleg van ontbrekende schakels in het wegennet, zoals de ring Utrecht, waarover al in 2008 afspraken tot stand zijn gekomen vanuit een landelijke noodzaak van doorstroming en bereikbaarheid van Midden-Nederland?
In 2007 is onder de titel «VERDER, Mobiliteit in Midden-Nederland» inderdaad afgesproken om gezamenlijk (Rijk-regio) te investeren in verbetering van de mobiliteit in Midden-Nederland. Daartoe is een programmatische aanpak ontwikkeld waarbij op alle modaliteiten (OV, fiets, OWN en HWN) maatregelen zijn uitgewerkt. De startnotitie Ring Utrecht (2008), onderdeel van dit pakket, markeerde de start van een planprocedure waarbij werd gestudeerd op verbetering van doorstroming, veiligheid en leefbaarheid op de Ring. De uitkomst van de onderzoeken wees uit dat voor de doorstroming de aanpak van de A27 primair nodig was en dat de NRU hier maar beperkt aan bijdraagt.
In 2010 is in het Voorkeursbesluit Ring Utrecht besloten om de gemeente de verantwoordelijkheid te geven voor de opwaardering van haar eigen weg, de NRU, conform de daartoe geëigende planprocedure (bestemmingsplan). Het huidige plan van aanpak dat voorligt voorziet hierin en past binnen de financiële kaders en de wettelijke norm voor geluidmaatregelen. Hiervoor heeft IenW een rijksbijdrage van € 168 mln beschikbaar gesteld (en daarnaast € 110 mln voor de Uithoflijn).
Het ministerie heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de opwaardering van de HWN-delen uit het voorkeursalternatief (A27, A12 en stukje A28).
Kunt u aangeven in hoeverre er nu is voldaan aan het verzoek in de unaniem aangenomen motie-Sienot c.s.2 om zo snel mogelijk tot een akkoord te komen met de regio Utrecht over de noodzakelijke investeringen voor de NRU, mede in het licht van het feit dat de gemeente en de provincie hiervoor extra middelen hebben gereserveerd?
Er ligt een uitvoeringsplan voor de NRU waarbij het mogelijk is om de uitgangspunten te verwezenlijken binnen het beschikbare budget. Bovenwettelijke maatregelen (de extra aanvullende wensen van de gemeente) in dit gemeentelijk project zullen door de regio gefinancierd moeten worden, zoals dit overal in het land het geval is.
Ik ben in gesprek gegaan met de wethouder en de gedeputeerde om te verkennen of er nog andere mogelijkheden zijn. In dit gesprek heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien voor verdere financiële rijksbijdrage in dit gemeentelijk project.
Kunt u de stappen en het tijdpad toelichten waarbinnen u de motie en afspraak over de NRU in het regeerakkoord gaat uitvoeren? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De gemeente heeft aangegeven over te gaan tot uitvoering van het projectplan. Daarmee wordt aan de afspraak uit het regeerakkoord voldaan. Afgesproken is dat de NRU in 2020–2025 uitgevoerd wordt en dat de uitvoering afgestemd wordt met de uitvoering van de Ring Utrecht (2020–2026). Op deze manier blijft de overlast van de gelijktijdige uitvoering van beide projecten waarbij mogelijk rijstroken afgesloten worden, beperkt.
In welke mate sluit uw voorgenomen inzet aan bij de geest van de doelen uit de startnotitie (2008) dat het project de doorstroming van de regio Midden-Nederland verbetert en knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid niet doet toenemen en waar mogelijk de situatie zelfs verbetert?
Het Tracébesluit Ring Utrecht voorziet in verbetering van de knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit, geluidshinder, natuur en verkeersveiligheid.
Daarmee worden de belangrijkste doorstromingsknelpunten aangepakt.
Het bericht ‘Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ernstige zorgen over Brussels gemorrel aan boekhoudregels»?1
Ja
Voor welk probleem acht de Europese Commissie de in het bericht beschreven nieuwe boekhoudregels een oplossing? Is bekend op welke punten de Commissie wil afwijken van de International Financial Reporting Standards (IFRS)? Zo ja, heeft de Commissie haar kennelijke zorgen in enigerlei vorm ook naar voren gebracht bij de International Accounting Standards Board (IASB)? Zo nee, waarom wil de Commissie überhaupt zeggenschap over de boekhoudregels?
De International Accounting Standards Board (IASB) is verantwoordelijk voor het vaststellen van de internationale verslaggevingsstandaarden (International Financial Reporting Standards, IFRS) voor meer dan 100 landen. Vervolgens gaat de Europese Commissie over het goedkeuren van die standaarden voor het gebruik in de Europese Unie via een in de IAS-Verordening2 opgenomen procedure. Tegen deze achtergrond heeft de Europese Commissie via een internetconsultatie de aanbieders, gebruikers en controleurs van financiële en niet-financiële verslaglegging geraadpleegd. Hiermee onderzoekt de Commissie of het kader van de jaarlijkse rapportage- en publicatievereisten nog steeds aan de doelstellingen voldoet en is toegerust op toekomstige uitdagingen zoals duurzaamheid en digitalisering. De Commissie wil verder onderzoeken of het rapportagekader op EU-niveau waarde toevoegt, effectief en consistent is, niet te veel lasten oplevert en aansluit bij andere beleidsterreinen. Ook wordt een aantal specifieke aspecten van de huidige EU-regelgeving geëvalueerd. In de consultatie heeft de Commissie tientallen vragen voorgelegd, waaronder de vraag of het nog steeds passend is dat de voornoemde IAS-Verordening wijzigingen in de inhoud van de IFRS-regels niet toestaat.
Tussen 21 maart 2018 en 31 juli 2018 hebben 338 respondenten hun zienswijze gedeeld. De Commissie verwacht medio oktober een samenvatting van de uitkomsten en in het tweede kwartaal van 2019 een definitief rapport te publiceren. Zij weegt de reacties mee bij het bepalen van stappen in de toekomst. Het zal naar verwachting aan de nieuwe Commissie (mei 2019 zijn er Europese Parlementsverkiezingen) worden overgelaten om naar aanleiding van de uitkomsten van de consultatie eventueel nieuwe beleidslijnen te ontwikkelen. Het gaat dus om een brede consultatie en niet om een formeel voorstel.3
Wat zijn de verschillen tussen de IFRS-regels en het voorstel van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn daarvan de gevolgen? Kunnen hierbij enkele voorbeelden worden genoemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van VNO-NCW en Eumedion, een vereniging van institutionele beleggers, over een eenduidige presentatie van jaarcijfers?
Nederland hecht aan een goede internationale vergelijkbaarheid van de financiële positie van beursgenoteerde ondernemingen. Door aan te sluiten bij de IFRS worden de jaarrekeningen van de beursgenoteerde ondernemingen bijna wereldwijd aanvaard. Daardoor kunnen die ondernemingen eenvoudiger kapitaal aantrekken en in verschillende landen beursgenoteerd zijn zonder verschillende jaarrekeningen te moeten opstellen. Eventuele aanpassing van de internationale boekhoudregels op Europees niveau zou hier haaks op staan en zou het vertrouwen van internationale beleggers in Europese bedrijven ondermijnen.4
Vragen over Franse standpunten kan ik niet beantwoorden, aangezien ik standpunten die andere lidstaten in EU-vergaderingen innemen, niet naar buiten kan brengen. Ten algemene kan ik over de waardering van bezittingen tegen marktwaarde door banken en verzekeraars het volgende opmerken. Op grond van de huidige IFRS dienen onder meer beleggingen in aandelen op de balans op marktwaarde te worden gewaardeerd, ook door banken en verzekeraars. De recente prijzen van werkelijke transacties op financiële markten bepalen dus de boekwaarde van bezittingen zoals aandelen.5 Een door de Europese Commissie aangestelde deskundigengroep voor duurzame financiering heeft eerder aangegeven dat deze regels in de weg kunnen staan als het gaat om langetermijnbeleggingen. In het actieplan duurzame financiering heeft de Europese Commissie vervolgens aangekondigd dit te gaan onderzoeken. Dit onderzoek wordt momenteel uitgevoerd. Toepassing van marktwaardewaardering voor liquide beleggingen, zoals aandelenbeleggingen, geeft wat het kabinet betreft juist een goed inzicht, omdat die waardering geschiedt op basis van alle informatie die beschikbaar is.6
Klopt het dat de Franse regering een groot voorstander is van aanpassingen van de IFRS-regels? Wat zijn de Franse opvattingen rond soevereiniteit, waarover in het artikel gesproken wordt? Waarom wil Frankrijk invloed op de boekhoudregels zoals vastgesteld door IASB? Wat zijn de «bepaalde bezittingen» die Franse banken en verzekeraars volgens dit artikel tegen marktwaarde op hun balans moeten zetten?
Zie antwoord vraag 2.
In welk stadium bevindt dit voorstel zich? Hoe verloopt het verdere proces?
De Commissie heeft de voornoemde consultatie en de resultaten aangekondigd in het Regelgevend Comité voor financiële verslaglegging (Accounting Regulatory Committee, ARC). De raadpleging richtte zich vooral op aanbieders, controleurs en gebruikers van financiële en niet-financiële verslaglegging. Het Ministerie van Financiën heeft Nederlandse marktpartijen op de hoogte gebracht van de consultatie.
Is dit (concept-) voorstel reeds in een gremium of document door Nederland van commentaar voorzien? Zo ja, wat was de Nederlandse inbreng?
Ik verwijs naar het eerste deel van het antwoord op vraag 5.
Bent u het ermee eens dat het voor Europese en Nederlandse bedrijven erg onpraktisch is wanneer zij in verschillende jurisdicties aan verschillende boekhoudregels moeten voldoen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat eenduidigheid juist de toegevoegde waarde is van de IFRS-standaarden?
Het is van belang dat de Europese Commissie de regels van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) streng handhaaft. Dit benadrukt Nederland vaker.7
Zoals ik in mijn brief van 6 juli 2018 heb aangegeven, kan een betere weging van staatsobligaties op bankbalansen worden bewerkstelligd door middel van risicogewichten en concentratielimieten in het prudentiële raamwerk.8 Ik vind het van belang dat deze discussie in Europees verband opnieuw wordt opgepakt.
Bent u het ermee eens dat de Commissie haar aandacht beter kan richten op het handhaven van de «boekhoudregels» uit het Stabiliteits- en Groeipact en het hervormen van de «boekhoudregels» rond de weging van staatsobligaties op bankbalansen?
Het bericht ‘Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zeeuwse zorginstelling is in nood maar toezichthouders verhogen eigen beloning»1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de toezichthouders zichzelf een salarisverhoging van 66% hebben toegekend, terwijl het behandelcentrum afgelopen maandag op bevel van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd per direct gesloten moest worden omdat er geen goede en veilige zorg geboden werd? Zo nee, waarom niet?
De maximale vergoeding voor toezichthouders in de zorg is geregeld in de Wet Normering Topfunctionarissen (WNT) en de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp, 26 november 2015 (de WNT-2 Regeling).
Met de Wet normering topinkomens (WNT) willen we maatschappelijk verantwoorde inkomens voor topfunctionarissen en toezichthouders in de publieke en semipublieke sector bewerkstelligen. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT.
De vaststelling van de hoogte van de vergoeding van de Raad van Toezicht is aan de Raad van Toezicht zelf.
Agentschap CIBG is de toezichthouder op de Wet Normeringtopinkomens (WNT) in de zorgsector. Ik heb het CIBG gevraagd te onderzoeken of hier sprake is van overtreding van de WNT. Indien dat het geval is zal het CIBG handhavend optreden. Los daarvan had het verstandiger geweest dit besluit niet te nemen gegeven de situatie waarin Arduin zich bevindt.
Hoe is het mogelijk dat ondanks de financiële (en organisatorische) problemen de raad van toezicht zijn eigen beloning met 66% verhoogd heeft?
De beloning van de leden van de Raden van Toezicht mocht onder WNT1 maximaal 5% of 7,5% (voorzitter) van de maximale bezoldiging van een bestuurder zijn. Met de WNT2 (sinds 2015) zijn deze percentages verdubbeld: 10% en 15%, maar dan van de nieuwe norm gevormd door het WNT-maximum.
CIBG is de toezichthouder op de WNT in de zorgsector.
Indien er sprake is van overtreding van de Wet Normeringtopinkomens zal het CIBG handhavend optreden.
Bent u bereid om sancties te treffen tegen de bestuurders van Arduin? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Fiscus blijft informatie achterhouden in rechtszaken om kinderopvangtoeslag’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in de beantwoording op eerdere Kamervragen heeft aangegeven dat de Belastingdienst zich in het bestuursrecht vanzelfsprekend zal houden aan de uitleg van de Hoge Raad, die in het onderhavige geval inhoudt dat de Belastingdienst alle op de zaak hebbende stukken zal overleggen (de uitleg daarvan van de Hoge Raad is als volgt: «Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken als hiervoor onder i) en ii) bedoeld die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit»)?
Ja. Ik heb op Kamervragen van het lid Omtzigt over de uitleg van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geantwoord:
«Vanzelfsprekend geldt voor de Belastingdienst de omschrijving zoals deze door de Hoge Raad is verwoord.»
Ik merk in dit verband nog het volgende op. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Natuurlijk kan er in een concreet geval discussie ontstaan wat precies onder dit begrip valt. Dit betekent ook dat niet voor alle stukken in het project CAF-11 eenduidig kan worden vastgesteld welke onder de reikwijdte van 8:42 van de Awb vallen. Ik heb de Landsadvocaat gevraagd te beoordelen of er in de lopende CAF11-beroepszaken op de zaak betrekking hebbende stukken zijn die niet eerder aan de rechter zijn verstrekt. De Landsadvocaat heeft in dat kader aangegeven dat in een dossier als het onderhavige niet bij voorbaat kan worden gezegd dat verslagen van bevindingen en werkaantekeningen (notities van verrichte werkzaamheden, zoals de aantekening dat een brief is verstuurd en telefoonnotities, tenzij deze betrekking hebben op contactmomenten) kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken. Dat zal echt van geval tot geval moeten worden beoordeeld, ook omdat de inhoud van de betreffende stukken per zaak verschilt. Ik heb in dit kader de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) laten weten dat uit een oogpunt van transparantie en om onnodige discussies te voorkomen over de reikwijdte van het begrip op de zaak betrekking hebbende stukken ik in beginsel een ruimhartige verstrekking van stukken voorsta.
In de lopende beroepsprocedures in het CAF 11 Hawaii project betekent dit bijvoorbeeld dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken gecontroleerd worden en zo nodig aangevuld worden. Het verslag van bevindingen en de werkaantekeningen (waaronder telefoonnotities) worden bovendien in alle zaken proactief verstrekt, ook als ze in die concrete zaak strikt genomen niet op de zaak betrekking hebben. Indien een belanghebbende verzoekt om andere stukken zeg ik toe dat ruimhartig met dit verzoek zal worden omgegaan. Voor de goede orde vermeld ik nog wel dat bovenstaande onverlet laat dat in een uitzonderlijk geval bepaalde passages of stukken met een beroep op artikel 8:29 Awb uitsluitend aan de rechter zullen worden verstrekt, bijvoorbeeld als het gaat om controlestrategische informatie of informatie over derden.
Betekent dit dus dat als de telefoonnotities toegevoegd dienen te worden, alle telefoonnotities toegevoegd dienen te worden (tenzij een beroep gedaan wordt op artikel 8:29 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de Belastingdienst gemotiveerd aangeeft waarom bepaalde stukken niet verschaft worden of alleen aan de rechter gegeven worden)?
Nee. In zijn algemeenheid geldt, voor andere zaken dan CAF 11, dat van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of notities zich inhoudelijk kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 Awb. Gezien de ruime interpretatie die ik voorsta zullen in afwijking daarvan in de onderhavige casus wél alle telefoonnotities (proactief) verstrekt worden.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Trouw: «Fiscus blijft informatie achterhouden in rechtszaken om kinderopvangtoeslag»?1
Ja.
Klopt het dat de fiscus niet alle telefoonnoties in het dossier gestopt heeft in de onderhavige casus?
Ja, niet alle notities zijn overgelegd, omdat een aantal ervan door Toeslagen niet zijn gekwalificeerd als op de zaak betrekking hebbend stuk.
Wilt u controleren of alle gespreksnotities overhandigd zijn en een lijst geven van de telefoonnotities, die niet overhandigd zijn? Wilt u dan vooral kijken naar bijvoorbeeld notities met de data 10 juli 2014 en 9 december 2014?
In deze zaak zijn niet alle notities overhandigd. Zoals aangegeven bij vraag 1 ben ik van mening dat deze notities, de werkaantekeningen en het verslag van bevindingen ruimhartig moeten worden verstrekt. Ik heb Toeslagen opdracht gegeven deze stukken alsnog proactief aan belanghebbenden beschikbaar te stellen, ook wanneer ze strikt genomen niet als op de zaak betrekking hebbend kwalificeren.
Klopt het dat op 9 december 2014 bij de notitie staat: «LET OP!: Burger niet melden dat er sprake was van rechtsmatigheidsonderzoek ivm verhoogd toezicht. Bij bezwaar, klacht of andere afwijkende behandeling (waarbij sprake is van toekenning), dient de behandelaar contact op te nemen met het IST team via Toeslagen IST CAF_Postbus. Beoordeling CAF11, geen toekenning, bewijsstukken niet akkoord»?
Ja. Deze notitie is een collegiale handreiking om de collega’s die belast zijn met de (bezwaar)behandeling de context van deze bezwaren mee te geven. Het is geen vastgestelde werkinstructie, maar interne communicatie op operationeel niveau. De handreiking is bedoeld om collega’s erop te attenderen dat een specifieke toezichtsactie rond deze aanvraag heeft plaatsgevonden. Het toezicht is mede ingegeven door de mogelijke rol van het betrokken gastouderbureau als facilitator van misbruik. Het betrokken gastouderbureau mocht er op dat moment niet van op de hoogte raken dat er een toezichtsonderzoek naar zijn eventuele rol als facilitator liep, om het onderzoek niet te verstoren. Uiteraard dient elk bezwaar aan de hand van wet- en regelgeving beoordeeld te worden. Om te waarborgen dat dit op gelijke wijze gebeurt, is een team verantwoordelijk voor de coördinatie hiervan.
Deelt u de mening dat deze notities gewoon aan de rechter voorgelegd hadden moeten worden en dat het aan de rechter (en dus niet aan de Belastingdienst) is om te bepalen of zij relevant zijn voor de zaak?
Ja. Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor. Deze notities hadden naar mijn mening in de betreffende zaak aan de rechter moeten worden overgelegd.
Klopt het dat de Belastingdienst tijdens de zitting verklaarde dat het de bevindingen van 30 september 2014, waarin stond dat er recht was op zorgtoeslag, niet in het dossier gedaan had «omdat het niet relevant was voor de beslissing om toeslag stop te zetten»?
Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt inderdaad dat de vertegenwoordiger van Toeslagen heeft aangegeven van mening te zijn dat het verslag van bevindingen geen op de zaak betrekking hebbend stuk is, omdat de aantekeningen daarin niet van invloed zijn geweest op de vaststelling van het recht op kinderopvangtoeslag. Tevens heeft de procesvertegenwoordiger aangeboden om notities te overleggen. In zijn uitspraak van 25 september jl. heeft de bestuursrechter overigens het verzoek van eiseres om de Belastingdienst op te dragen nadere stukken, zoals telefoonnotities of andere interne notities in het geding te brengen afgewezen. Tevens heeft de bestuursrechter (ten overvloede) geoordeeld dat indien de inhoud van de nadere stukken in de procedure zou worden betrokken, dat niet tot een ander oordeel over de bestreden besluiten of de verzoeken tot schadevergoeding zou leiden.
Deelt u de mening dat het aan de rechter en aan de rechter alleen is om te bepalen of dit stuk relevant is?
De inzage in op de zaak betrekking hebbende stukken komt als eerste aan de orde in de bezwaarfase (artikel 7:4, tweede lid, van de Awb). Het is dus onvermijdelijk dat Toeslagen in die fase beoordeelt wat op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Voor de verdere ontwikkeling van het dossier heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 4 mei 2018 richtlijnen gegeven (de in vraag 1 geduide «stukken als hiervoor onder i) en ii) bedoeld «).
Wanneer in geschil is of een stuk te kwalificeren is als zijnde «op de zaak betrekking hebbend» is het laatste woord uiteraard aan de rechter.
Wilt u de antwoorden op vragen 13, 14, en 15 herzien die vragen naar interne instructies om onder andere toeslagen niet toe te kennen? U ontkende dat ze bestonden, maar misschien ligt dat nu genuanceerder?2
Ik heb op 30 augustus jl. in antwoord op vragen van het lid Omtzigt aangegeven dat ik de bedoelde instructies niet heb aangetroffen. Dit is nog steeds het geval. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding de genoemde antwoorden te herzien. Wel merk ik op dat Toeslagen in sommige gevallen – om te voorkomen dat ten onrechte toekenning plaatsvindt – geen toeslagen toekent dan nadat de bewijsstukken aangeleverd en beoordeeld zijn. Dit heeft Toeslagen ook op de gebruikelijke wijze gedaan bij de toeslagaanvragers van het desbetreffende gastouderbureau Zoals ik ook in de begeleidende Kamerbrief aangegeven heb, zijn de beschikkingen tot stopzetting van de toeslagen in de CAF 11 zaken onvoldoende gemotiveerd, is Toeslagen te karig geweest met het verstrekken van informatie en heeft de behandeling te lang geduurd.
Wilt u zich niet verbergen bij het antwoorden achter het feit dat het een lopende zaak is, aangezien het juist dan belangrijk is dat alle stukken op tafel liggen tijdens de rechtszaak en de rechter op basis van álle stukken een besluit kan nemen?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor.
Is het in het CAF11-dossier vaker gebeurd dat niet alle stukken zijn overlegd aan de rechter?
Toeslagen beoordeelt of stukken kwalificeren als «op de zaak betrekking hebbend». Gebleken is dat daarbij in het verleden in individuele gevallen een onjuiste beoordeling is gemaakt. Ik sta een ruimhartige verstrekking van stukken voor. Dit betekent dat in de lopende beroepszaken alsnog alle in het antwoord op vraag 1 genoemde stukken zullen worden verstrekt, ongeacht of zij strikt genomen kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van het achterhouden van notities bij de rechter, tegen het arrest van de Hoge Raad in en tegen uw belofte aan de Kamer?
Ik heb de Landsadvocaat gevraagd om de behandeling van de dossiers, die op dit moment nog onder de rechter zijn, over te nemen en in dat kader te beoordelen of Toeslagen alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Daarbij sta ik een ruimhartige interpretatie van dit begrip voor, zeker als belanghebbende om bepaalde stukken heeft gevraagd. Als blijkt dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd, zullen deze alsnog worden ingebracht.
Wat kan een burger (of bedrijf) doen wanneer hij vermoedt dat de Belastingdienst niet alle stukken overlegt bij de rechter in het bestuursrecht? Heeft de burger op dit moment enig rechtsmiddel?
Als een belanghebbende gemotiveerd heeft gesteld dat een bestuursorgaan niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, dan kan hij de rechter vragen het bestuursorgaan te verplichten deze stukken alsnog over te leggen. Indien het bestuursorgaan niet voldoet aan de verplichting om stukken over te leggen, is het op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen.
Volledigheidshalve merk ik hierbij op dat een belanghebbende ook in de bezwaarfase via een verzoek om een voorlopige voorziening een rechterlijk oordeel omtrent de volledigheid van het dossier kan vragen. In de praktijk wordt van deze mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Is het hier gesignaleerde probleem een incidenteel probleem of een structureel probleem?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbende stukken ex artikel 8:42 van de Awb. In zoverre kan niet gesproken worden van een structureel probleem: Iedere zaak staat immers op zichzelf. Ik heb in het antwoord op vraag 1 aangegeven dat ik een ruimhartige verstrekking voorsta. In zijn algemeenheid zal dat (moeten) leiden tot het verstrekken van stukken dan in deze specifieke casus is gebeurd. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Kunt u garanderen dat de Belastingdienst telkens het volledige dossier aan de rechter voorlegt? Welke acties zult u ondernemen om daarvoor te zorgen?
Zoals in het antwoord bij vraag 1 is aangegeven zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld of notities kwalificeren als op de zaak betrekking hebbend stuk ex artikel 8:42 van de Awb. Ik sta daarbij een ruimhartige verstrekking van stukken voor. In dat kader dient de Belastingdienst bij twijfel over de vraag of een stuk op de zaak betrekking heeft, dit stuk te verstrekken. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Wilt u nog dat ik u herinner aan het feit dat:
Ik heb Toeslagen opdracht gegeven om in zaken waarin de behandeling van het bezwaarschrift langer heeft geduurd dan twee jaar, ook als door de ouders daar niet om is verzocht, immateriële schadevergoeding toe te kennen vanwege schending van de redelijke termijn. Ik verwijs verder naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
In mijn brief van 11 september jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 428) heb ik als volgt gereageerd op de vraag van uw Kamer of er in het kader van het onderzoek naar «Geen powerplay maar fair play» een intern onderzoek is gedaan naar de operatie «CAF 11 Hawaii». En indien dit het geval was, of uw Kamer het rapport uit 2015 zou mogen ontvangen.
«Het onderzoek «Geen powerplay maar fair play» is een onderzoek van de Nationale ombudsman uit 2017. Naar aanleiding van dit rapport van de ombudsman is er geen intern onderzoek naar «CAF 11 Hawaii» uitgevoerd. Wel heeft de Belastingdienst een zelfevaluatie uitgevoerd naar de casus in februari 2016. De zelfevaluatie viel dus niet onder de gestelde vraag, maar het was tegelijkertijd beter geweest om het bestaan van deze eerdere zelfevaluatie wel te noemen.
Ik heb uw Kamer op 30 augustus en 4 september jongstleden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nrs. 3085 en 3086) respectievelijk zes en twee interne documenten over de kinderopvangtoeslag ter vertrouwelijke inzage toegestuurd.
Bij het vertrouwelijk verstrekken van documenten over deze casus zijn in eerste instantie abusievelijk twee documenten niet meegestuurd. Een van deze stukken is in eerste instantie niet gevonden. Van het andere stuk is ten onrechte geoordeeld dat het niet op CAF 11 betrekking had. Ik heb deze stukken zodra het bestaan ervan mij duidelijk werd, aan uw Kamer gestuurd.»
Bij hoeveel ouders is de kinderopvangtoeslag op vergelijkbare wijze stopgezet in 2014 en 2015? Kunt u aangeven hoe die zaken zijn afgehandeld?
In het project CAF 11 Hawaii is in 235 gevallen de kinderopvangtoeslag in 2014 stopgezet. Het project CAF 11 Hawaii heeft niet geleid tot stopzettingen van kinderopvangtoeslag in 2015.
Bent u bereid om de gang van zaken rond het stopzetten van de kinderopvangtoeslag nader te onderzoeken en hier serieuze openbare lessen uit te trekken?
Zoals is aangegeven in de brief aan de Nationale ombudsman van 7 november 2017 (2017–0000211077), die op 10 november 2017 naar uw Kamer is gestuurd, werd de methode van stopzetting al voor de start van het onderzoek door de Nationale ombudsman niet meer gehanteerd. Voorts verwijs ik naar de begeleidende brief aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
ING dat haar balans over 2014 en 2015 aanpaste met meer dan 180 miljard euro |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het jaarverslag van ING over 2016, waarin de post «loans and advances to customers» over de jaren 2014 en 2015 met maar liefst 185 en 163 miljard euro door ING naar boven wordt bijgesteld? (pagina 111 van het jaarverslag)
Ja. Naar aanleiding van de vragen van de leden Omtzigt en Ronnes heb ik de jaarrekening van ING over 2016 nader bekeken.1 Daaruit wordt duidelijk dat het verschil in de betreffende post volgt uit liquiditeitsmanagement («cash pooling»). Dit wordt gebruikt door bedrijven met meerdere rekeningen en activiteiten in verschillende landen. Bij het «poolen» van alle rekeningen van één bedrijf kunnen positieve en negatieve standen van een klant worden gesaldeerd. Hieronder treft u een theoretisch voorbeeld van «cash pooling» voor een klant met drie rekeningen. De bruto vordering op klant «A» is 15, terwijl de bruto deposito van klant «A» 20 bedraagt. Indien de standen op een gegeven moment gesaldeerd zouden worden, gaat het (netto) om een vordering van 0 en een deposito van 5.
Saldo rekening #1
– 5
Saldo rekening #2
+ 20
Saldo rekening #3
– 10
Mijn begrip van de openbare jaarrekeningen van ING is als volgt. In de jaarrekeningen over de jaren 2014, 2015 en 2016 wordt «cash pooling» op netto basis gepresenteerd. In de jaarrekening over 2016 wordt uitgelegd dat ING in de loop van 2016 haar beleid heeft aangepast waardoor saldering aan het einde van elke verslaggevingsperiode plaatsvindt. Bij de geconsolideerde balans over 2016 zijn daarom de vergelijkende cijfers van de betreffende rekeningen voor de jaren 2014 en 2015 op bruto basis gepresenteerd. Dit leidt in de vergelijking tot hogere vorderingen op klanten die gebruik maken van «cash pooling». Hieronder treft u het verloop aan van de totale vorderingen op klanten («loans and advances to customers») van ING. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen cash pooling op netto en – waar beschikbaar – bruto basis (lichtgrijs). Het verschil komt op dezelfde manier terug in de vergelijking van de totale deposito’s van klanten.
Figuur 1: ING's vorderingen op klanten op de geconsolideerde balans
Bron: Jaarverslagen ING
Kent u een ander voorbeeld uit de geschiedenis van het Nederlandse bedrijfsleven, waarbij een bedrijf zijn balans met 185 miljard euro moet bijstellen? Zo ja, welk bedrijf? Zo nee, wat is de hoogste verandering die u bekend is?
In 2016 hebben meerdere banken cash pooling zowel op netto als bruto basis meegenomen in hun verslaglegging van vorderingen op klanten.2
Was u (uw ambtsvoorganger) op de hoogte dat ING, die in 2014 staatssteun had, zulke grote bedragen in «asset pooling» niet op de balans had staan, terwijl dat volgens de internationale standaarden wel moest?
De internationale verslaggevingsstandaarden (IFRS) schrijven niet voor dat «cash pooling» te allen tijde op bruto basis moet worden gepresenteerd. Op basis van de standaarden mag een onderneming in haar geconsolideerde jaarrekening het nettobedrag in de balans opnemen indien de onderneming: «(a) thans een in rechte afdwingbaar recht heeft om de opgenomen bedragen te salderen; en (b) voornemens is om hetzij de verplichting op netto basis af te wikkelen, ofwel om het actief te realiseren op hetzelfde moment dat de verplichting wordt afgewikkeld.»3 Bij het opstellen van de jaarrekeningen moeten ondernemingen deze principes toepassen. De principes staan toe dat ondernemingen, zoals ING, dergelijke cijfers in het jaarverslag op netto basis presenteren indien naar de mening van de onderneming en haar accountant aan die principes wordt voldaan.
De Minister van Financiën is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse verslaglegging van individuele banken. Daarom is er geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingsstandaarden in de praktijk. Ook niet met ING en haar accountant. De Staat heeft in 2014 de laatste aflossing van ING ontvangen, ten tijde van het opstellen van de jaarrekening was er geen sprake meer van staatssteun.
De IFRS staan overigens los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio (zie hiervoor het antwoord op onder meer vraag 7 en 10).
Wat zijn de risico’s van «asset pooling»?
Indien bij cash pooling over alle rekeningen van een klant gesaldeerd sprake is van een negatieve stand, heeft de bank een vordering op de klant. Er is dan sprake van een kredietrisico voor de bank. Om dit risico te mitigeren kan worden verplicht dat klanten op gesaldeerde basis altijd een positief saldo hebben. In dat geval heeft de bank per saldo een schuld aan de klant oftewel een deposito.
Heeft u inzage gekregen in welke posten er op de balans stonden? Gaat het om derivaten, «asset pooling» of iets anders? Kunt u inzage geven in deze posten, die op de balans gezet zijn in de periode waarin ING staatssteun kreeg en verder een Asset Quality Review (AQR) onderging?
De voornoemde openbare jaarrekeningen van ING geven inzage in posten van de geconsolideerde balans, alsook in het effect van eventuele nettering die verband houdt met «cash pooling». De geconsolideerde balans in de jaarrekening staat los van de prudentiële behandeling voor de Asset Quality Review (AQR). Bij de AQR van 2014 is de totale blootstelling van alle deelnemende banken, inclusief ING, op individuele basis openbaar gepubliceerd.4 Over de uitkomsten hiervan is uw Kamer geïnformeerd.5
Is er voldoende intern en extern toezicht geweest in het kader van de anti-witwaswetgeving op de «asset pooling» en de «off balance sheet vehicles»?
DNB houdt op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) integriteitstoezicht op onder meer banken. De Wwft ziet, kort samengevat, op de dienstverlening aan klanten en transacties die daarbij horen. Instellingen dienen zelf een inschatting te maken van de diensten en producten die zij aanbieden en de risico’s die daaraan verbonden zijn. Daarbij dienen zij rekening te houden met onder andere de complexiteit van het product of de dienst, de leveringskanalen en geografische risico’s. Naast de inherente risico’s van het product of de dienst dient een instelling ook te kijken naar de inherente klantrisico’s. Dit geldt voor alle klanten, ook indien een klant meerdere rekeningen heeft binnen een cash pool.
Heeft het ministerie en/of De Nederlandsche Bank (DNB) en/of de Autoriteit Financiële Markten (AFM) (in geval er sprake is van effectenkrediet) onderzoek gedaan in 2014 (of eerder) naar de aanzienlijke «asset pooling» binnen ING?
De jaarlijkse verslaggeving staat los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant in lijn is met de prudentiële regels. Over de leverage ratio en de toepassing ervan was de Minister van Financiën op de hoogte, vanwege het belang voor de financiële stabiliteit (zie het antwoord op vraag 10).
Vanuit prudentieel oogpunt worden strenge eisen gesteld aan het wel of niet netteren van rekeningen van een klant. Het voorstel van de Europese Commissie ten aanzien van de kapitaaleisen eist dat fysieke saldering van cash pools dagelijks – of naar mening van de toezichthouder frequent genoeg – plaatsvindt.6 De onderhandelingen over dit voorstel zijn nog niet afgerond.
Het is aan de toezichthouder om, indien nodig, onderzoek naar cash pooling te doen. De toezichthouder doet geen mededelingen over individuele banken.
Kunt u aangeven of het rapport van de AFM uit maart 2015 over (onder meer) onderpandverplichtingen bij rentederivaten als grondslag heeft gediend voor «asset pooling»?
Ik zie geen reden om aan te nemen dat hier een verband is.
Heeft ING of de accountant van ING overleg gevoerd met het ministerie over het feit dat zij deze post niet op de balans zou zetten? Zo ja, kunt u daarvan details geven?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Heeft ING of de accountant van ING overleg gevoerd met de regering of het ministerie over deze enorme correctie in de balans? Zo ja, kunt u daarvan details geven?
Het is aan de accountant om de jaarrekening te controleren op basis van de standaarden voor verslaggeving. De AFM houdt vervolgens toezicht op de financiële verslaggeving van effectenuitgevende instellingen. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor de inhoud van de jaarlijkse publicatie van de jaarrekening van individuele banken. Daarom is er geen overleg met banken of hun accountants over de toepassing van de internationale verslaggevingsstandaarden in de praktijk. Ook niet met ING en haar accountant.
De jaarlijkse verslaggeving staat los van de prudentiële kwalificatie, bijvoorbeeld voor de leverage ratio. Het is aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant in lijn is met de prudentiële regels. Over de leverage ratio en de toepassing ervan was de Minister van Financiën wel op de hoogte, vanwege het belang voor de financiële stabiliteit. Het ministerie is in 2015 door ING op de hoogte gesteld van het feit dat het wel of niet netteren van «cash pooling» van invloed kan zijn op de totale blootstelling van een bank en daarmee ook de leverage ratio. Dit is tevens zichtbaar in de openbare jaarrekeningen van ING voor de jaren 2014 en 2015 (zie het antwoord op vraag 11).
Wat was het standpunt van de Europese Centrale Bank (ECB) in 2014 met betrekking tot het standpunt van ING (en haar accountant) rond fictieve «cash pooling» en de mogelijke verschillen ten aanzien van het kapitaal?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, is het aan de prudentiële toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant bij de berekening van de leverage ratio in lijn is met de prudentiële regels. De toezichthouder zelf doet geen mededelingen over individuele banken. Uit publieke informatie valt af te leiden dat ING over de jaren 2014 en 2015, de leverage ratio, met cash pooling zowel op netto basis (lichtgrijs) als bruto basis (donkergrijs) rapporteerde. Vanaf 2016 presenteerde ING haar leverage ratio – in tegenstelling tot de normale verslaggeving – met cash pooling op bruto basis. In algemene zin leidt het berekenen van een leverage ratio op bruto basis tot een lagere of gelijke leverage ratio in vergelijking met een leveratio ratio die berekend is op netto basis. Het prudentiële raamwerk is in die zin – mede vanuit prudentiële overwegingen – anders dan het accountingraamwerk.
Figuur 2: ING's leverage ratio
Bron: Jaarverslagen ING
Deelt u het standpunt van ING (en haar accountant) dat er begin 2015 (boekjaar 2014) en begin 2016 (boekjaar 2015) in algemene zin onduidelijkheid bestond over International Accounting Standard (IAS) 32?
Op grond van de IFRS mogen banken het nettobedrag in de balans opnemen (zie antwoord op vraag 3). Deze standaard is gebaseerd op principes en schrijft niet voor hoe de intentie om op netto basis af te wikkelen bewezen moet worden.
Bent u bekend met het feit dat de International Financial Reporting Interpretations Committee (IFRIC) de uitleg van de IAS 32 wel duidelijk achtte en in 2016 een zogenaamde Agenda Rejection Notice uitvaardigde (zodat de vraag over fictieve «cash pooling» niet werd geagendeerd)?
In de «Agenda Rejection Notice» wordt gesteld dat de vaststelling van wat een voornemen is om verplichtingen op netto basis af te wikkelen, afhangt van de individuele feiten en omstandigheden van elk specifiek geval.7 Bij cash pooling zou saldering via fysieke transacties aan het einde van een verslaggevingsperiode plaats moeten vinden. ING voert vanaf dat moment aan het einde van elke verslaggevingsperiode fysieke transacties uit van bankrekeningen van een cash pool naar een netting account.
Is het u bekend waarom de bank niet zelf vóór het jaar 2014 (inwerkingtreding IAS 32) een vraag heeft voorgelegd aan de IFRIC nu de naar de mening van ING (en Ernst & Young (EY)) bestaande onduidelijkheid zeer materieel was voor de omvang van het kapitaal van de bank, mede gelet op de geplande AQR?
Dit is mij niet bekend. Zoals onder andere aangegeven in antwoord op vraag 11, staat de prudentiële kwalificatie los van de kwalificatie volgens de accountingregels.
Hebben deze correcties invloed op de door DNB (en dezelfde accountskantoren EY en KPMG uitgevoerde) Asset Quality Review ten behoeve van de start van het Europese bankentoezicht op 4 november 2014? Zo ja, hoe groot is deze invloed en zijn de correcties los van de verslaggeving actief gemeld aan de ECB?
Hier heb ik geen informatie over. Zoals aangegeven in onder andere het antwoord op vraag 11, is het aan de toezichthouder om – los van de jaarlijkse verslaggeving – te controleren of nettering binnen rekeningen van een klant bij de berekening van de leverage ratio in lijn is met de prudentiële regels. Het prudentiële raamwerk is in die zin – mede vanuit prudentiële overwegingen – anders dan het accountingraamwerk. Over de openbare uitkomsten van de AQR is uw Kamer geïnformeerd.8
Heeft u er kennis van genomen dat ING op 20 maart 2017 bij de jaarrekening van KPMG over het boekjaar 2016 van ING (ook) een verklaring heeft gedeponeerd in de Verenigde Staten die EY reeds op 29 februari 2016 heeft ondertekend met een disclaimer ten aanzien van de door KPMG uitgevoerde correcties over de jaren 2014 en 2015? Kunt u uitleggen waarom ING gewacht heeft tot begin 2017 met het deponeren van deze verklaring uit 2016 over correcties van boekjaren 2014 en 2015?
Dit is mij niet bekend. Het ministerie is niet verantwoordelijk voor het controleren van de jaarrekeningen van individuele banken, ook niet in derde landen.
Is er op enig moment overleg geweest tussen ING en/of haar accountants (EY, KPMG) over deze verklaringen met de regering of het ministerie? Zo ja, wat was de toelichting van ING en/of haar accountants op deze enorme materiële wijzigingen en het feit dat het een jaar geduurd had voordat ze gedeponeerd werden (en het feit dat er twee verklaringen gedeponeerd zijn)?
Zie het antwoord op vraag 16.
Welke gevolgen heeft het voor de accountant van ING dat er een zo grote correctie wordt doorgevoerd op de balans?
Er gelden internationale standaarden die worden toegepast door instellingen en hun accountant. Als in het algemeen daadwerkelijk sprake is van een ernstige fout bij controle van een jaarrekening, dan zou dat gevolgen kunnen hebben voor een accountant. Er zou bijvoorbeeld een tuchtprocedure tegen de betrokken accountant kunnen worden aangespannen of een instelling zou kunnen besluiten een andere accountant aan te stellen. Het is niet aan mij om te beoordelen of er aanleiding is voor dergelijke stappen.
Welke gevolgen hebben de wijzingen van de balans voor de ratio’s van ING in de betrokken jaren?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 11. Daaruit blijkt dat voor de leverage ratio, de prudentiële kwalificatie leidend is.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen worden één voor één beantwoord. Het is niet gelukt de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De opmerkingen van president van De Nederlandsche Bank |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het interview met de president van De Nederlandsche Bank (DNB)?1
Ja.
Bent u het eens met zijn opmerking dat banken nog steeds te hoge rendementseisen stellen? Zijn deze rendementseisen in uw optiek ook onrealistisch?
De winstgevendheid van ondernemingen wordt vaak uitgedrukt als het rendement dat een onderneming maakt in verhouding tot het eigen vermogen waarover een onderneming beschikt. Dit wordt ook wel Return on Equity (RoE) genoemd. In de nasleep van de crisis is het rendement op eigen vermogen van banken gedaald.2 Dit kwam onder meer door lagere economische groei en hogere kapitaaleisen. Momenteel bevindt Nederland zich in een periode van economische groei, waarvan ook banken profiteren. Het herstel van de winstgevendheid van banken is ook het resultaat van het afstoten van minder winstgevende activiteiten en het snijden in kosten. Door de risicogewogen eisen in het kapitaaleisenraamwerk krijgen risicovolle beleggingen en investeringen een hoger risicogewicht. Een bank die meer risicovolle activiteiten ontplooit dient hiervoor meer eigen vermogen aan te houden als buffer voor mogelijke tegenvallers. Het is de verantwoordelijkheid van banken om, binnen de prudentiële kaders, een gezonde risico-rendement verhouding na te streven. Het is aan DNB, als onafhankelijke toezichthouder, om toezicht te houden op de risico’s van individuele banken. Ik vind buffers van groot belang voor de financiële stabiliteit. Mede door Nederlandse inzet zijn in het akkoord van de Ecofin-raad van mei 2018 dan ook de eisen voor buffers verder aangescherpt.
Bent u het eens met zijn bewering dat er nog steeds te risicovol gezocht wordt naar rendement? Leiden deze hoge rendementseisen tot (te) risicovolle beleggingen en investeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de suggestie om rendementseisen te begrenzen? Zijn hiervoor mogelijkheden binnen het huidige stelsel en wat is de rol van het toezicht hierbij?
De toezichthouder en regelgever kunnen geen maximum opleggen aan de winsten die banken mogen behalen. Het is ook de vraag in hoeverre een maximering van de winsten helpt bij het tegengaan van risico’s voor het systeem. Winsten kunnen ook worden ingezet om aan kapitaaleisen te voldoen en additionele buffers aan te leggen.
In de regelgeving is wel vastgelegd dat de hoeveelheid eigen vermogen die banken dienen aan te houden afhankelijk is van de onderliggende risico's. Ook kan de toezichthouder aanvullende eisen opleggen aan individuele banken indien er sprake is van een verhoogd risicoprofiel.3 Een bank die meer risicovolle activiteiten ontplooit zal daardoor meer eigen vermogen moeten aanhouden.
Wat is de rol van het huidige staande beleid in het tegengaan van deze risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u ingaan op de eigen verantwoordelijkheid van de banken in het stellen van realistische rendementseisen? Wijst u in gesprekken met de financiële sector banken op het belang van het stellen van realistische rendementseisen, om zo niet de fouten van 2007 te herhalen?
De hoge rendementen van voor de crisis werden onder meer veroorzaakt door het bestaan van verkeerde prikkels in de financiële sector en het feit dat banken opereerden met minder eigen vermogen. Deze factoren zijn sinds de crisis afgenomen of door beleid ingeperkt. In mijn gesprekken met de banken wijs ik dan ook vooral op het belang van het aanhouden van hoge buffers.
Is de door de president van DNB beschreven trend van (te) hoge rendementseisen specifiek Nederlands of is er een bredere trend zichtbaar?
De rendementen van Nederlandse banken zijn hoger dan in Europa. Het rendement op eigen vermogen voor banken in de EU bedroeg 5,8% over het jaar 2017. In Nederland was dit 9,1%.4 Dit komt onder andere doordat een aantal Europese banken nog kampt met structurele problemen rondom winstgevendheid en te hoge operationele kosten. Ook zit een aantal Europese banken – als gevolg van economische tegenslagen – met portefeuilles die niet goed renderen. Tot slot spelen factoren mee zoals de mate van concurrentie in de sector.
Welke stappen zet en heeft het kabinet gezet om te risicovol gedrag te ontmoedigen en de bankensector fundamenteel te versterken?
Naar aanleiding van de financiële crisis zijn belangrijke stappen gezet om de bancaire sector weerbaarder te maken. Zo zijn de risicogewogen en ongewogen kapitaaleisen aangescherpt.5 Naast deze aanscherping hebben aandeelhouders eerder te maken met dividendrestricties. Ook hebben aandeelhouders door de introductie van nieuwe regels eerder te maken met bail-in. Hierdoor vallen de risico’s waar ze horen te vallen, namelijk bij de verschaffers van kapitaal. Tegelijk wordt hiermee te risicovol gedrag ontmoedigd.
Witwaspraktijken van ING |
|
Mahir Alkaya , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe is rekening gehouden met de in de noot genoemde afspraken het toezicht op het beleid om witwassen te voorkomen, te verbeteren?1
In het artikel van FTM wordt melding gemaakt van een boete die ING in 2012 heeft betaald aan de Amerikaanse autoriteiten, omdat ING in het buitenland sanctiewetgeving had overtreden. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest. Na de publicatie van de Amerikaanse schikking heeft het Nederlandse OM – via de openbaar gemaakte informatie daarover – kennis genomen van deze schikking. Gelet op het feit dat de Amerikaanse schikking betrekking had op andere strafbare feiten dan die waarop het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek zag, heeft dit geen rol gespeeld bij het aanbieden van de Nederlandse transactie ex artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.)
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Timmermans in het verleden één van de top-ING’ers was die verantwoordelijk was voor grootschalige integriteitsschendingen?
Het onderzoek van het OM biedt geen grond voor het aannemen van strafrechtelijk relevante verantwoordelijkheid van de top van de ING voor de feiten waarvoor de huidige transactie is afgesloten. Het past mij niet om mij uit te laten over eventuele integriteitschendingen die in het kader van een ander onderzoek, dat niet is verricht door het Nederlandse OM, aan het licht zouden zijn gekomen, zoals wordt aangegeven in het artikel van FTM.
Was u op de hoogte van de controlemechanismen op het moment dat de Minister van Justitie en Veiligheid toestemming gaf voor deze schikking?
De compliance-maatregelen die ING NL in de recente transactie ex artikel 74 Sr. heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, zoals vermeld in het persbericht van het Openbaar Ministerie2, waren mij bekend.
Hoewel normaliter voorgenomen hoge transacties worden voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid, heeft deze zich ten aanzien van de voorgenomen transactie met ING verschoond, gezien zijn eerdere functie bij Allen & Overy. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Klopt het dat geen afspraken zijn gemaakt dat met deze schikking met ING geen natuurlijke personen vervolgd zouden worden? Zou dat nu alsnog tot de mogelijkheden behoren?
Zoals onder meer volgt uit de transactieovereenkomst die door het OM is gepubliceerd, zijn er in het kader van de transactie geen afspraken gemaakt over het niet vervolgen van natuurlijke personen.
Het OM heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om natuurlijke personen strafrechtelijk verantwoordelijk te kunnen houden. Daartoe hebben bijvoorbeeld vele doorzoekingen bij het kantoor van ING NL plaatsgevonden, zijn individuele e-mailboxen in beslag genomen en onderzocht en zijn de telefoons van meerdere natuurlijke personen, op alle niveaus binnen de bank, afgeluisterd. Echter, uit onderzoek van het OM is niet gebleken dat natuurlijke personen bewust hebben aangezet tot strafbare feiten of bewust nalatig zijn geweest om strafbare feiten te stoppen.
Indien er alsnog nieuwe feiten of omstandigheden bekend zouden worden op grond waarvan het Openbaar Ministerie individuele medewerkers van ING zou kunnen vervolgen, is vervolging van deze personen nog steeds mogelijk.
Onderschrijft u de stelling dat leidinggevenden van ING in landen als Frankrijk, België, Roemenië, Cuba en Curaçao opzettelijk de wet overtraden?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat leidinggevenden van ING in landen buiten Nederland opzettelijk de wet overtreden, ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen. Het Nederlandse OM is niet bij de Amerikaanse schikking betrokken geweest.
Het past mij niet om mij uit te laten over een onderzoek dat door de Amerikaanse autoriteiten is verricht en waarbij het Nederlandse OM niet betrokken was.
Heeft u vermoedens om te bevestigen dat die overtredingen niet alleen bij kantoren in het buitenland plaatsvonden, maar dat ook bij de afdeling ING Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor medewerkers jarenlang bezig waren met het vervalsen van stukken en het verhullen van de identiteiten van klanten?
De in het artikel van FTM opgenomen stelling dat de afdeling Wholesale op het Amsterdamse hoofdkantoor betrokken was bij strafbare gedragingen ziet op de feiten waarvoor de Amerikaanse autoriteiten in 2012 een schikking met ING hebben getroffen.
De Amerikaanse autoriteiten hebben ten tijde van hun onderzoek naar ING geen informatie gedeeld met het Nederlandse OM. Na de publicatie van de schikking is het Nederlandse OM bekend geworden met de schikking en heeft het OM geen aanleiding gezien strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Wat is uw reactie op het artikel in het Advocatenblad inclusief de beweringen over de betrokkenheid van voormalig advocaat Grapperhaus bij de witwaspraktijken van ING in 2012?2
Hetgeen in het artikel wordt gesuggereerd, dient geheel voor rekening van de betreffende auteur te komen. Zoals reeds aangegeven worden voorgenomen hoge transacties normaliter aan de Minister van Justitie en Veiligheid voorgelegd.
Het kantoor van Minister Grapperhaus stond ING als raadsman bij in het kader van de onderhavige rechtsvervolging. Ofschoon Grapperhaus daar destijds niet zelf als advocaat bij betrokken was, heeft hij toch gemeend zich te moeten verschonen. De voorgenomen transactie is dan ook door het OM aan mij voorgelegd en ik heb hiermee ingestemd.
Energiecoöperaties |
|
Henk Nijboer (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met energiecoöperaties, organisaties waar burgers lid van kunnen worden door certificaten aan te kopen waarmee gezamenlijk zonnepanelen worden verkocht, en waarvan de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld?
Ja.
Wat zijn de regels met betrekking tot de Wet op het financieel toezicht (Wft) voor dit soort kleinschalige energiecoöperaties? Maakt het daarbij uit hoeveel leden de coöperatie heeft, hoeveel kapitaal erbij betrokken is en of (en zo ja, onder welke omstandigheden) de certificaten verhandeld kunnen worden?
De vraag of de Wft van toepassing is op activiteiten van energiecoöperaties, hangt af van de vraag of sprake is van ondernemen of beleggen door energiecoöperaties. Het onderscheid tussen ondernemen en beleggen is terug te vinden in de Richtlijn inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (AIFMD). Sinds de inwerkingtreding van de AIFMD geldt dat in specifieke gevallen geen vergunningplicht geldt als sprake is van een «algemeen of zakelijk bedrijfsdoel». Dit begrip is door de European Securities and Markets Authority (ESMA) in de richtsnoeren met betrekking tot centrale begrippen van de AIFMD uitgewerkt. In deze richtsnoeren van ESMA wordt het begrip «algemeen zakelijk of bedrijfsdoel» als volgt gedefinieerd: het doel om een bedrijfsstrategie uit te voeren die onder meer is gekenmerkt door de uitoefening van als voornaamste activiteit:
Er is derhalve geen sprake van beleggen wanneer de voornaamste activiteiten een algemeen of zakelijk bedrijfsdoel hebben. In dat geval is er sprake van ondernemen en is de Wft beperkt van toepassing. Als er wel sprake is van beleggen, dan kan de Wft breder van toepassing zijn. De praktijk laat echter zien dat de activiteiten van energiecoöperaties veelal kwalificeren als ondernemen.
Indien sprake is van ondernemen, dan kan sprake zijn van een prospectusplicht zoals bedoeld in artikel 5:2 Wft indien het aanbieden van certificaten door energiecoöperaties kwalificeert als het aanbieden van effecten (bijvoorbeeld aandelen). Er kan alleen sprake zijn van een effect zoals bedoeld in artikel 1:1 Wft indien de certificaten verhandelbaar zijn. De omvang van de aanbieding speelt een rol bij de beoordeling of sprake is van een prospectusplicht. Als het kapitaal dat de energiecoöperatie beoogt op te halen minder bedraagt dan € 5 miljoen berekend over een periode van twaalf maanden, dan is de energiecoöperatie vrijgesteld van hoofdstuk 5.1 van het Deel Gedragstoezicht financiële markten van de Wft. Deze vrijstelling houdt in dat de energiecoöperatie geen prospectus hoeft op te stellen dat is goedgekeurd door de AFM.
Aanbieders van effecten die gebruik maken van bovengenoemde vrijstelling dienen wel voordat de aanbieding van effecten aan het publiek plaatsvindt, de aanbieding te melden bij de AFM. Ook dienen zij voorafgaand aan de aanbieding een informatiedocument met minimuminformatie (volgens een voorgeschreven format) beschikbaar te stellen aan potentiële beleggers. Ten slotte dienen de energiecoöperaties in alle uitingen waar een aanbod van effecten in het vooruitzicht wordt gesteld (volgens een door de AFM voorgeschreven vrijstellingsvermelding) te noemen dat het een aanbieding betreft waarvoor een vrijstelling geldt en dat er geen prospectusplicht geldt. Voor aanbiedingen van effecten boven de € 5 miljoen geldt het volledige prospectusregime. Echter doordat energiecoöperaties veelal kleinschalig worden opgezet, zullen zij meestal gebruik kunnen maken van de vrijstelling voor aanbiedingen van effecten beneden de € 5 miljoen.
Als geen sprake is van ondernemen, maar van beleggen, kan de Wft breder van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer burgers lid kunnen worden van energiecoöperaties door deelnemingsrechten te kopen waarmee collectief wordt belegd in zonnepanelen en de winst uit de stroomopwekking onder de leden wordt verdeeld. Er kan dan sprake zijn van het aanbieden van rechten van deelneming in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 2:65 Wft. In dat geval is de beheerder van de beleggingsinstelling vergunningplichtig. Ook kan er sprake zijn van het aanbieden van beleggingsobjecten als bedoeld in artikel 2:55 Wft. Omdat in de vraag wordt gesproken over certificaten lijkt het niet waarschijnlijk dat sprake is van een beleggingsobject, maar mocht daar toch sprake van zijn, dan is de aanbieder van het beleggingsobject vergunningplichtig.
Is er sprake van een vergunningsplicht voor energiecoöperaties? Zo ja, onder welke omstandigheden verleent de Autoriteit Financiële Markten (AFM) een dergelijke vergunning?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, is de Wft beperkt van toepassing als sprake is van ondernemen. Indien sprake is van beleggen, kan sprake zijn van een vergunningplicht. In dat geval zal de AFM toetsen of wordt voldaan aan de vergunningeisen zoals bijvoorbeeld opgenomen in artikel 2:67 (beleggingsinstelling) of 2:58 (beleggingsobjecten) Wft. De AFM zal onder meer de betrouwbaarheid en geschiktheid van de bestuurders toetsen. Verder zal de AFM bijvoorbeeld toetsen of wordt voldaan aan de eisen omtrent de beheerste en integere uitoefening van het bedrijf en het beheersen van belangenconflicten. In het kader van de prudentiële eisen die gesteld worden aan de vergunning zal De Nederlandsche Bank toetsen of voldaan wordt aan de eisen omtrent bijvoorbeeld het minimum eigen vermogen en de solvabiliteit.
Deelt u de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten? Bent u bereid om na te denken over een aangepast regime, zodat gezamenlijke initiatieven van bewoners om duurzaam energie op te wekken niet al vroeg in de kiem worden gesmoord?
Kleinschalige initiatieven van bewoners om duurzame energie op te wekken worden toegejuicht. Ik deel de mening dat het niet het doel is van de Wft om kleinschalige energiecoöperaties op te zadelen met onredelijke bureaucratische vereisten. De Wft voorziet juist in vrijstellingen voor kleinschalige initiatieven om deze initiatieven te stimuleren en om de administratieve lasten en kosten voor dit soort initiatieven te verlagen.
Aangezien de activiteiten die energiecoöperaties verrichten veelal kwalificeren als ondernemen, zullen energiecoöperaties op basis van de Wft alleen een prospectusplicht hebben. Zoals in de beantwoording op vraag 2 reeds is toegelicht kunnen energiecoöperaties die kleinschalige aanbiedingen doen, gebruik maken van de zogenaamde € 5 miljoen-vrijstelling. Er geldt dan geen prospectusplicht. In die enkele gevallen waarin sprake is van beleggen door energiecoöperaties, voorziet de Wft ook in uitzonderingen op de vergunningplicht. Beheerders van beleggingsinstellingen kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van een uitzondering van de vergunningplicht als de beheerde activa niet groter zijn dan € 100 miljoen en de certificaten aan minder dan 150 personen worden aangeboden dan wel dat de certificaten slechts kunnen worden verworven tegen een tegenwaarde van ten minste € 100.000 per deelnemer. In dat geval heeft de beheerder wel een registratieplicht bij de AFM.