De grote verschillen in leges die gemeenten berekenen voor grafrechten |
|
Kees van der Staaij (SGP), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitkomsten van het onderzoek naar leges voor grafrechten uitgevoerd door DELA1 waaruit opnieuw blijkt dat de verschillen tussen gemeenten groot zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat het model voor grafkosten, welke is ontwikkeld naar aanleiding van de motie Anker/Van der Staaij over een model dat een reële kostenopbouw en -vergelijking tussen verschillende gemeenten mogelijk maakt2, tot nu toe nog niet ertoe heeft geleid dat er een reële en transparante kostenopbouw van grafkosten is gekomen? Zo ja, waarom is dit nog niet het geval? Zo nee, waarom deelt u die mening niet? Heeft u er voldoende vertrouwen in dat het beoogde effect de komende jaren wel zal worden bereikt? Zo ja, waarom? Ze nee, waarom niet?
In juni 2010 is door de VNG het model «kostenonderbouwing lijkbezorgingrechten» gepubliceerd. Het hanteren van het model van kostenonderbouwing leidt tot een duidelijke onderbouwing van de kosten die de gemeente verhaalt. Grafrechten zijn een vorm van leges. Dit betekent dat zij maximaal kostendekkend mogen zijn (artikel 229b Gemeentewet). Het is aan iedere gemeente om te bepalen of de grafrechten ook daadwerkelijk kostendekkend moeten zijn. Een gemeente kan er, bijvoorbeeld vanwege solidariteit, voor kiezen bewust geen kostendekkende grafrechten in rekening te brengen, maar een deel van de kosten te dekken uit de algemene middelen, waardoor de grafrechten lager uitvallen dan in vergelijkbare gemeenten. Daarnaast is van belang het onderscheid goed voor ogen te houden tussen de verschillende soorten grafrechten (voor particuliere, dan wel algemene graven), waarbij met name de duur van het grafrecht bepalend zal zijn voor de kosten. Verschillen in grafrechten tussen gemeenten worden beïnvloed door onder meer de kosten van het beheer van de begraafplaats, zoals bijvoorbeeld de capaciteit, het niveau van het onderhoud en de door de gemeenten aangeboden voorzieningen. Grondprijzen kunnen hiervan een onderdeel zijn. Verschillen zullen er blijven. Wel zijn gelijksoortige begraafplaatsen dankzij het model beter met elkaar te vergelijken. Er is een trend dat steeds meer gemeenten met hun rechten en tarieven toewerken naar een mate van kostendekkendheid die de 100 procent benadert. Dit is echter een keuze die gemaakt wordt door de gemeenteraad, rekening houdend met de lokale situatie. Gemeenten onderbouwen hun tarieven met een kostenberekening. Tegen een aanslag grafrechten kan bezwaar worden aangetekend en beroep worden ingesteld bij de rechter. Deze kan ook de kostenonderbouwing van de grafrechten toetsen.
Waardoor worden de grote verschillen in leges voor grafrechten veroorzaakt? Zijn deze volledig toe te schrijven aan de verschillen in grondprijzen? Zo nee, welke andere factoren spelen hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven met hoeveel procent de leges voor grafrechten de afgelopen vijf jaar zijn gestegen? Kunt u aangeven of u deze stijging redelijk acht? Kunt u tevens aangeven of deze stijging enkel valt toe te schrijven aan de gestegen kosten?
Inzake de stijging van de grafkosten zijn bij mij alleen de cijfers van de LOB bekend, die jaarlijks worden gepubliceerd op de website, www.begraafplaats.nl. In 2011 zijn de grafkosten ten opzichte van 2010 met 3,5% gestegen, het jaar daarvoor met 2,9%. Een dergelijke stijging heeft zich ook de jaren daarvoor voor gedaan. De stijging wordt mede veroorzaakt door kostenstijging en inflatiecorrectie, maar ook zijn er zoals gezegd steeds meer gemeenten die gaan werken met een kostendekkend tarief.
Zijn de grote verschillen in (de stijging van) de leges voor grafrechten aanleiding om bijvoorbeeld een landelijke bandbreedte in te stellen zodat de verschillen en stijging van grafrechten beperkt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De hoogte van rechten is beperkt doordat de begrote opbrengst van de heffing de begrote kosten niet mag overschrijden op het niveau van de legesverordening. Het is zoals reeds aangegeven is onder antwoord 4 vervolgens aan de gemeenteraad om een keuze te maken in de wijze van het verhalen van de kosten die door de heffing kunnen worden gedekt. Dit is onderdeel van de lokale autonomie.
Deelt u de mening dat hoge kosten van leges voor grafrechten ertoe kunnen leiden dat mensen, die een voorkeur hebben voor een begrafenis, gedwongen worden te kiezen voor een crematie? Deelt u de mening dat hiermee afbreuk wordt gedaan aan de keuzevrijheid van mensen en dat dit dient te worden voorkomen? Zo ja, hoe denkt u dit bewerkstelligen?
Uitgangspunt van de grafrechten is dat er sprake is van een maximale hoogte, de 100% kostendekkendheid. Of dit in individuele gevallen aanleiding kan zijn om te kiezen voor een crematie is een individuele afweging. Daar kan en wil ik niet in treden.
De fiscale behandeling van waterwoningen |
|
Paulus Jansen , Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Hoge Raad1 betekent voor de fiscale behandeling van waterwoningen en hierbij ingaan op de volgende punten: overdrachtsbelasting, hypotheekrenteaftrek, eigenwoningforfait, onroerende zaakbelasting, vermogensrendementsheffing bij gebruik als hoofdwoonverblijf dan wel als tweede woning?2
De Hoge Raad heeft op 9 maart 20123 een arrest gewezen voor de overdrachtsbelasting over de vraag of een waterwoning een onroerende zaak is. De Hoge Raad stelt, onder verwijzing naar een arrest4 van de Hoge Raad over een woonark, dat een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft, aangemerkt moet worden als een schip in de zin van artikel 8:1 van het Burgerlijk Wetboek en derhalve in het algemeen een roerende zaak is. Echter, een waterwoning die is verbonden met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak op grond van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
Deze uitspraak heeft gevolgen voor de overdrachtsbelasting en de vermogensrendementsheffing.
Voor de heffing van overdrachtsbelasting wordt op grond van de huidige wetgeving aangesloten bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak (of een daarop gevestigd beperkt recht). Ingevolge het arrest van 9 maart 2012 kan er geen overdrachtsbelasting worden geheven ter zake van de verkrijging van een drijvende woning die als een roerende zaak kwalificeert.
Hiernaast vallen door de uitspraak van de Hoge Raad de roerende waterwoningen – niet zijnde een eigen woning – die voor persoonlijk doeleinden worden gebruikt en niet hoofdzakelijk als belegging dienen, buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Het arrest van de Hoge Raad heeft geen gevolgen voor de eigenwoningregeling in box 1, en dus ook niet voor de hypotheekrenteaftrek. Op basis van de huidige wetgeving kunnen de (roerende) waterwoningen die de belastingplichtige of personen van zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staan in de regel als eigen woning kwalificeren. Ook voor de woning die als hoofdverblijf van de belastingplichtige tot diens ondernemings- of resultaatsvermogen wordt gerekend, brengt het arrest geen verandering.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft ook geen gevolgen voor de gemeentelijke belastingheffing, aangezien op grond van de Gemeentewet een met de onroerende-zaakbelastingen vergelijkbare belasting kan worden geheven over roerende woon- en bedrijfsruimten, namelijk de roerenderuimtebelastingen. Het maakt voor de gemeentelijke belastingheffing dus materieel niet uit of een waterwoning als roerend of onroerend kwalificeert. De roerende waterwoning zal aldus in de gemeentelijke belastingheffing worden betrokken.
Kan aan de hand van een rekenvoorbeeld voor een villa van € 500 000 en een watervilla van € 500 000 worden toegelicht wat het netto-effect is voor bovengenoemde belastingen c.q. aftrekmogelijkheden bij gebruik als hoofdwoonverblijf of als tweede woning?
Overdrachtsbelasting
Bij de overdracht van de villa wordt momenteel 2%5 overdrachtsbelasting geheven over de waarde van de onroerende zaak. Bij deze overdracht is derhalve € 10 000 aan overdrachtsbelasting verschuldigd (2% van € 500 000). Dit geldt ook voor de overdracht van een watervilla die onroerend is.
Er is geen overdrachtsbelasting verschuldigd ter zake van de verkrijging van een (drijvende) watervilla die roerend is.
Vermogensrendementsheffing
De villa en de watervilla die onroerend zijn, vallen in de rendementsgrondslag van box 3 indien deze niet als hoofdverblijf in box 1 vallen (dus als tweede woning of verhuurde woning in gebruik zijn). Als er geen schuld tegenover het bezit staat, er geen overige box 3 bezittingen zijn en de persoonsgebonden aftrek buiten beschouwing wordt gelaten, dan bedraagt de box 3 heffing over deze onroerende (water)villa:
€ 500 000
– € 21 139
(heffingvrij vermogen)
= € 478 861 (box 3 grondslag)
€ 478 861
* 4%
(fictief rendement)
= € 19 154 (box 3 inkomen)
€ 19 154
* 30%
(tarief box 3)
= € 5 746 (box 3 heffing)
Als tegenover het bezit van de (water)villa een hypotheekschuld staat van eveneens € 500 000 dan bedraagt de box 3 heffing per saldo € 0.
Een roerende watervilla die geen eigen woning is in de zin van box 1 valt alleen in box 3 indien deze niet voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt of wel voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt doch hoofdzakelijk ter belegging wordt gehouden. Indien de roerende watervilla voldoet aan één van deze criteria dan wordt deze roerende zaak, op dezelfde wijze als hiervoor is beschreven, in box 3 in aanmerking genomen. Voldoet de roerende watervilla niet aan één van deze criteria dan valt deze watervilla buiten de rendementsgrondslag van box 3.
Indien de niet in box 1 vallende roerende watervilla is gefinancierd met een lening, dan wordt deze lening altijd in aanmerking genomen in box 3, dus ongeacht of de roerende watervilla zelf in box 3 in aanmerking wordt genomen.
Hoeveel waterwoningen zijn op 1 januari 2012 in Nederland in gebruik? Wat is de totale waarde van deze woningen? Hoeveel van deze woningen worden gebruikt als tweede woning?
De term waterwoning is geen eenduidig begrip. Hieronder vallen zowel roerende als onroerende zaken. Het arrest van 9 maart 2012 had betrekking op een drijvende waterwoning die door de Hoge Raad als roerende zaak is aangemerkt. Door het Kadaster en de Belastingdienst worden van deze woningen geen specifieke gegevens opgeslagen en daarom is het moeilijk hiervan het precieze aantal vast te stellen. Geschat wordt dat het thans zal gaan om enkele honderden waterwoningen.
De prijzen van de waterwoningen variëren van € 150 000 tot € 700 000. Van die waarde is echter een deel toe te rekenen aan de bijbehorende kavel of aanlegplaats (beide op voorhand onroerende zaken).
Hiernaast moet worden opgemerkt dat ter zake van de levering van een nieuwbouw waterwoning omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Als een drijvende waterwoning onroerend zou zijn, dan zou alleen over de verkoop van een bestaande waterwoning overdrachtsbelasting zijn verschuldigd. Er zijn geen cijfers bekend over de periode waarbinnen een waterwoning gemiddeld wordt doorverkocht.
Om al deze redenen is het budgettaire beslag wat gemoeid is met de roerende waterwoningen die niet in de overdrachtsbelasting of box 3 vallen, erg ongewis. Geschat wordt dat dit op enkele miljoenen per jaar zal kunnen uitkomen.
Ik heb geen inzicht in het aantal waterwoningen dat als tweede woning of als recreatiewoning wordt gebruikt.
Hoeveel belastinginkomsten hebben het Rijk en gemeenten in 2012 gederfd doordat waterwoningen anders behandeld worden dan gewone woningen?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er verschillen tussen de fiscale behandeling van woonboten en van waterwoningen? Welke?
De benaming van de woning is, zoals blijkt uit de jurisprudentie, niet van belang. Het gaat erom of de constructie zodanig is dat de woning als roerende of onroerende zaak kwalificeert. Een zaak die blijkens zijn constructie bestemd is om te drijven en drijft is in het algemeen een roerende zaak. Een zaak die verbonden is met de oever op een dusdanige wijze dat sprake is van duurzame vereniging met die grond, is een onroerende zaak.
Zowel voor de woonboten als de waterwoningen hangt het dus van de feiten en omstandigheden af of deze als roerende of onroerende zaken kwalificeren. Afhankelijk daarvan kan de fiscale behandeling, zoals in vraag 2 is uiteengezet, verschillen.
Kunt u motiveren waarom de fiscale behandeling van de bewoners van waterwoningen zou moeten verschillen van die van gewone woningen?
Het arrest creëert een verschil in fiscale behandeling in de overdrachtsbelasting en in de vermogensrendementsheffing van roerende waterwoningen enerzijds en van onroerende waterwoningen en gewone woningen anderzijds. Ik ben niet bereid dit verschil op voorhand te accepteren. Om die reden zal ik de komende tijd een aantal opties bezien en afwegen om dit verschil in fiscale behandeling weg te nemen. Het zal naar verwachting niet eenvoudig zijn om de gevolgen van dit arrest te mitigeren. Zo zal in zekere mate moeten worden afgestapt van het objectieve en aan het civiele recht ontleende onderscheid tussen roerende en onroerende zaken. Dit brengt mogelijk uitvoeringstechnische en juridisch nadelige gevolgen met zich mee. Ik kom hier uiterlijk bij de behandeling van het Belastingplan 2013 op terug.
Overigens moet nog worden opgemerkt dat het verschil in fiscale behandeling niet alleen speelt voor waterwoningen, maar ook voor (drijvende) bedrijfsgebouwen.
Indien dit verschil ongewenst is, welke actie gaat u ondernemen om deze ongewenste verschillen weg te nemen? Meer specifiek, kan een wijziging van het eerste lid van artikel 1 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek deze maas in de wet dichten?
Zie antwoord vraag 6.
DEe niet nagekomen belofte over lokale lastenverzwaring |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de uitspraak herinneren: «Juist daarom kan het niet zo zijn dat de overheid met de ene hand neemt wat ze met de andere geeft. Met andere woorden: de bezuinigingen op de rijksbegroting mogen niet leiden tot onevenredige verhogingen van de lokale lasten voor bedrijven. Daar zitten we als kabinet dus bovenop»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Ook de koningin moet aan de nullijn»?2
Ja.
Begrijpt u de uitspraak van de heer Hans Biesheuvel, voorzitter van MKB-Nederland: «En ze komen bepaalde afspraken niet na. Mark Rutte heeft op ons eigen congres beloofd dat de lokale lasten niet omhoog zouden gaan. Wat gebeurt er? Gemeentes verhogen bouwleges, parkeertarieven, de onroerende zaakbelasting»?
Nee.
Bent u het eens met bovengenoemde uitspraak van de heer Biesheuvel, in het bijzonder in het licht van de uitspraak in vraag 1 en uw mantra «afspraak is afspraak»?
Nee.
Deelt u de mening dat verlaging van de vennootschapsbelasting vooral goed is geweest voor het gevestigd grootbedrijf, terwijl lokale lasten vooral het midden- en kleinbedrijf (mkb) raken? Is dit na de nieuwe innovatieregelingen, die vooral gunstig zijn voor het grootbedrijf, de tweede keer dat het mkb benadeeld wordt?
Het kabinet staat voor een ondernemend Nederland, zonder daarbij onderscheid te maken tussen kleine en grote bedrijven. De verlaging van de vennootschapsbelasting komt ten gunste van bedrijven die een BV of NV zijn. Ruim 40% van MKB-bedrijven is een BV en heeft dus geprofiteerd van de verlaging van de vennootschapsbelasting. Voor het innovatiebeleid geldt dat er juist ook veel kleine, innovatieve bedrijven zijn die profiteren van de verschillende regelingen op dit gebied. Zo slaat 73% van de WBSO neer bij het MKB, is er het Innovatiefonds MKB+ en wordt het MKB nauw betrokken bij het topsectorenbeleid.
Welke acties kunnen wij van u en het kabinet verwachten om lokale lastenverhogingen te keren en om verdere lastenverhogingen te weren?
Zoals de staatssecretaris van EL&I uw Kamer reeds op 17 januari heeft toegezegd, zal het kabinet in mei met een brief komen waarin wordt ingegaan op de ontwikkeling van de lokale lasten. Tijdens het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen op 10 mei aanstaande zal het onderwerp «lokale lasten» ook besproken worden met de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen. De resultaten van dat overleg zullen worden meegenomen in de bedoelde brief.
Bent u bereid om de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan te sporen ook beleid te ontwikkelen waar het mkb van kan profiteren?
Dat is niet nodig. Minister Verhagen heeft de belangen van het MKB scherp op het netvlies.
De voor- en nadelen van liquiditeitssteun van de Europese Centrale Bank |
|
den Blanksma-van Heuvel |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Achter de liquiditeitssteun van de ECB schuilt een kapitaalvlucht»?1
Ja
Wat zijn volgens u de kansen en risico’s van de verstrekking van ruim € 1000 mld. door de ECB aan driejaarsleningen in het kader van de Long Term Refinancing Operation (LTRO)2? Wat zijn volgens u de risico's op een hogere inflatie? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze faciliteit voor de groei van de reële economie?
Bij beantwoording van deze vragen past mij als minister van Financiën terughoudendheid, omdat zij direct raken aan de monetaire taken van de ECB en DNB als onderdeel van het Eurosysteem, die onafhankelijk zijn in de uitvoering van het monetaire beleid.
Het Eurosysteem heeft aangegeven dat de belangrijkste reden voor het uitzonderlijke liquiditeitsbeleid was gelegen in liquiditeitsspanningen die eind 2011 in het eurogebied escaleerden. De twee 3-jaars LTRO’s geven Europese banken de kans om liquiditeitsschokken te ondervangen, zonder dat dit gepaard hoeft te gaan met een snelle en abrupte terugval in de kredietverlening aan de reële economie. Dit is van groot belang om een credit crunch te voorkomen, aangezien dit grote schade aan de reële economie zou toebrengen. De risico’s op inflatie nemen door de ruimhartige liquiditeitsvoorziening volgens de ECB niet direct toe. Veeleer was er een risico dat, wanneer de ECB de liquiditeit niet verstrekt zou hebben, de kredietverlening aan gezinnen en bedrijven sterk onder druk zou komen te staan met negatieve consequenties voor de economische groei en inflatie tot gevolg.
Op zichzelf bezien kan een monetair beleid dat in generieke zin te lang te ruim is tot oplopende inflatie of negatieve prikkelwerking leiden in financiële markten. De ECB stelt echter over voldoende instrumenten te beschikken om de monetaire condities aan te scherpen, indien de inflatievooruitzichten hierom vragen. De ECB heeft in het verleden aangetoond zeer goed in staat te zijn om haar primaire mandaat, prijsstabiliteit in het eurogebied als geheel, te handhaven. Het zou ongepast zijn wanneer ik als minister van Financiën reageer op de maatregelen die hiervoor noodzakelijk zijn.
In hoeverre wordt door het Nederlandse bankwezen van deze faciliteit gebruik gemaakt? Hoe komt het dat er relatief veel, dan wel weinig, gebruik van wordt gemaakt?
Deze informatie valt onder de monetaire vertrouwelijkheid van DNB. Enkele Nederlandse banken hebben echter zelf aangegeven of en in hoeverre zij gebruik hebben gemaakt van de LTRO. Hieronder de door banken gecommuniceerde bedragen:
Op basis van welke criteria zou volgens u moeten worden bepaald of voortzetting en uitbreiding van de LTRO in de nabije toekomst verantwoord en wenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt er bij de besluitvorming over de LTRO door de ECB overleg plaats met de regeringen?
De liquiditeitsverschaffing is onderdeel van het monetaire beleid van de ECB. De ECB draagt zorg voor het monetair beleid in de EMU en is daarin strikt onafhankelijk. Het is de leden van de Raad van Bestuur van de ECB bij Verdrag verboden om instructies te vragen dan wel te aanvaarden van regeringen van lidstaten en het is regeringen verboden te trachten het monetaire beleid te beïnvloeden (art. 130 VWEU). Er vindt dus geen overleg plaats met nationale regeringen bij de besluitvorming over de LTRO.
In hoeverre is het in het kader van deze LTRO mogelijk om goed onderscheid te maken tussen liquiditeitssteun en solvabiliteitssteun? Op welke wijze wordt in Europees verband voorkomen dat banken eventueel kunstmatig in leven worden gehouden?
De ECB kan alleen maar liquiditeitssteun verlenen. Solvabiliteitssteun zou een overtreding van het verbod op monetaire financiering impliceren, omdat in ultimo de lidstaten hier verantwoordelijk voor zijn. Om dit te waarborgen geldt dat alleen solvabele instellingen gebruik mogen maken van de liquiditeitsfaciliteiten van de ECB. De ECB toetst dit in samenwerking met de nationale centrale banken en toezichthouders. Het Eurosysteem kan indien nodig op prudentiële gronden een bank de toegang tot haar liquiditeitsfaciliteiten ontzeggen. Verder moeten banken voldoende adequaat onderpand aandragen wanneer zij gebruik maken van ECB-liquiditeit. Wel bestaat het risico dat doordat de markten in rustiger vaarwater zijn gekomen, banken en overheden zich minder gedwongen voelen tot hervormingen. Zo is het versterken van de kapitaalbuffers een belangrijke maatregel die de toegang tot marktfinanciering van banken zou verbeteren en zo de afhankelijkheid van ECB liquiditeit zou verminderen. Deze hervormingen en versterkingen blijven essentieel; de ECB kan er met haar ruime liquiditeitverstrekking alleen tijd voor kopen. Hier moet in Europees verband, onder andere door de EBA, dan ook voldoende aandacht naar blijven uitgaan.
Hoe kijkt u aan tegen de in het artikel genoemde risico’s uit hoofde van de TARGET2 claims?
De oplopende target-2 saldi illustreren een gebrek aan vertrouwen in (het bankwezen van de) perifere landen, maar het bestaan ervan vormt niet direct een probleem. De Target-2 saldi zijn feitelijk administratieve saldi, die niet worden verrekend – wat in principe ook niet nodig is in een muntunie. Echter indien een lidstaat met een negatief Target-2 saldo zou besluiten zijn nationale munteenheid opnieuw in te voeren en uit het Eurosysteem te treden, dan houdt de NCB van dat land een schuld ten opzichte van de ECB. Echte problemen met de Target-2 saldi ontstaan dan indien de uittredende lidstaat bepaalt dat haar ingezetenen (inclusief de centrale bank) hun externe verplichtingen niet langer mogen nakomen. Er zullen dan (eventueel in Club van Parijs verband) afspraken moeten worden gemaakt over hoe om te gaan met deze schuldenkwestie. In het uiterste geval zou het Eurosysteem dan een verlies kunnen lijden. Deze mogelijke verliezen zouden vervolgens volgens de kapitaalsleutel worden verdeeld over de achterblijvende centrale banken, ongeacht hun Target-2 saldo.
Voor meer toelichting over de aard en risico’s van de Target-2 saldi verwijs ik u naar mijn kamerbrief over dit onderwerp3
De claim van DNB op de ECB uit hoofde van target-2 bedroeg eind februari € 144 mrd.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van belegger Pimco dat de liquiditeitsinjecties van de ECB leiden tot ongelegitimeerde divergentie tussen de balansen van Noord- en Zuid-Europese centrale banken? Hoe groot is dit risico?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe groot waren de Nederlandse TARGET2 claims eind februari 2012? Waaruit bestonden deze claims? Wat zijn de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre zijn de onderpandeisen in het kader van de LTRO sinds eind december 2011 versoepeld? Wat zijn hiervan de risico’s voor de Nederlandse belastingbetaler? Op welke wijze worden deze risico’s beheerst?
De onderpandeisen zijn sinds de financiële crisis van 2008 een aantal keer aangepast. Het ging hierbij overigens niet uitsluitend om versoepelingen in het onderpandraamwerk. Zo werden begin 2011 bijvoorbeeld nieuwe beleenbaarheidsvoorwaarden geïntroduceerd die beter aansluiten op het risicoprofiel van verschillende typen onderpand (graduated haircut scheme). In december 2011 heeft er nog een aanpassing plaatsgevonden. Ten eerste is de minimum vereiste rating voor bepaalde asset-backed securities (ABS) verlaagd. Ten tweede zijn nationale centrale banken toegestaan om tijdelijk additionele/extra kredietvorderingen (bancaire leningen) die aan bepaalde minimumvereisen voldoen te accepteren. De financiële risico’s op dit laatste type onderpand liggen bij de nationale centrale bank die het onderpand accepteert en dus niet bij het eurosysteem als geheel. De ECB heeft aangegeven dat het hier gaat om een tijdelijke maatregel, die genomen is vanwege de exceptionele omstandigheden. Overigens worden op het onderpand dat Eurosysteem breed geaccepteerd wordt, de verliezen in het geval van een faillissement van een tegenpartij gedeeld door de nationale centrale banken naar rato van de kapitaalsleutel. Om de kans op verliezen te minimaliseren is sprake van een uitgebreid risicobeheersingsraamwerk. Zo wordt onder meer op onderpand een haircut toegepast en wordt het dagelijks op marktwaarde gewaardeerd.
Belastingvrije donaties aan sektes |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Schatkist subsidieert Scientology»?1
Ja.
Bent u van mening dat sektes in aanmerking komen voor de status van algemeen nut beogende instelling (anbi)?
Het begrip «sekte» heeft maatschappelijk geen eenduidige betekenis. Van belang is dat een instelling voldoet aan de wettelijke voorwaarden die gelden voor kwalificatie als algemeen nut beogende instelling.
Wat vindt u van het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat de Scientology Kerk niet aangemerkt kan worden als een anbi, maar nu via een sluiproute alsnog profiteert van de belastingvoordelen die de anbi-status met zich meebrengt?
De wettelijke geheimhoudingsplicht staat mij niet toe in te gaan op feiten of veronderstellingen ten aanzien van individuele instellingen. Ik beantwoord de vraag daarom in algemene zin. Het is ontoelaatbaar dat een instelling die niet als ANBI kwalificeert via oneigenlijk gebruik van wel als zodanig aangewezen instellingen toch kan profiteren van de voordelen die uitsluitend voor
ANBI’s zijn bedoeld. Als dit zich in de praktijk voordoet, dan roept dat vooral de vraag op of de aangewezen instelling haar ANBI-kwalificatie wel kan behouden. Hiertoe stelt de Belastingdienst dan een onderzoek in bij de betrokken instelling. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan de ANBI-kwalificatie met terugwerkende kracht worden ingetrokken.
Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Komt het vaker voor dat er met een anbi gefraudeerd wordt? Bijvoorbeeld voor het witwassen van geld?
Bij het Openbaar Ministerie zijn thans geen fraudegevallen met ANBI’s in onderzoek. Indien de Belastingdienst strafbare feiten constateert, kunnen deze, op basis van de zgn. aanmeldings-, transactie- en vervolgingsrichtlijnen, via de boete-fraudecoördinator van de Belastingdienst en de FIOD, worden voorgelegd aan het Functioneel Parket. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt in dat traject beslist of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart.
Hoe voorkomt u dit en hoe pakt u dit aan?
Zie antwoord vraag 5.
De budgettaire opbrengsten en kosten van verschillende veranderingen in het huidige belastingstelsel |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de zogenoemde Sleuteltabel 2012, die indicaties geeft van de budgettaire opbrengsten en kosten van veranderingen in het belastingstelsel, voor dinsdag 13 maart 2012 te 12:00 uur naar de Kamer te sturen? Zo nee, kunt u dan vraag 2 t/m 75 voor 13 maart 2012 te12:00 uur beantwoorden?
Ja, zie onderstaand
SLEUTELTABEL 2012
niveau 2011
per
2012 (€ mln)
Box 1, tarief
Belastingtarief eerste schijf
1,85%
1%-punt
1 884
Belastingtarief tweede schijf
10,80%
1%-punt
863
Belastingtarief derde schijf
42,00%
1%-punt
467
Belastingtarief vierde schijf
52,00%
1%-punt
265
Schijflengtes
Verlengen eerste schijf
€ 18 628
€ 1 000
989
Verlengen tweede schijf en
€ 14 808
€ 1 000
Verlengen tweede schijf geboren vóór 1946
€ 14 857
€ 1 000
150
Verlengen derde schijf en
€ 22 258
€ 1 000
Verlengen derde schijf geboren vóór 1946
€ 22 209
94
Verkorten eerste schijf
€ 18 628
€ 1 000
1 005
Verkorten tweede schijf en
€ 14 808
€ 1 000
Verkorten tweede schijf geboren vóór 1946
€ 14 857
€ 1 000
159
Verkorten derde schijf en
€ 22 258
€ 1 000
Verkorten derde schijf geboren vóór 1946
€ 22 209
€ 1 000
99
Heffingskortingen
Algemene heffingskorting
€ 1 987
€ 100
1 287
Alleenstaande ouderkorting
€ 931
€ 100
13
Aanvullende alleenstaande ouderkorting
€ 1 523
€ 100
3
Arbeidskorting (verhogen of verlagen maximum)
€ 1 574
€ 100
631
Arbeidskorting (verhogen of verlagen en % op- en afbouw constant))
€ 1 574
€ 100
550
verlengen inkomensdrempel max.arbeidskorting
€ 20 861
€ 1 000
93
verkorten inkomensdrempel max. arbeidskorting
€ 20 861
€ 1 000
91
Extra arbeidskorting voor ouderen (max)
€ 2 362
€ 100
49
Ouderenkorting
€ 739
€ 100
157
Inkomensgrens ouderenkorting
€ 34 857
€ 1 000
16
Alleenstaande ouderenkorting
€ 421
€ 100
105
Inkomensafhankelijke combinatiekorting:
(verhogen of verlagen basis en maximum, zelfde opbouw%)
€ 780
€ 100
€ 1 871
€ 100
93
verkorten inkomensgrens voor maximum
€ 33 445
€ 1 000
14
Overig
Eigenwoningforfait tot € 1 020 000
0,55%
0,05%-punt
173
Eigenwoningforfait vanaf € 1 020 000
1,05%
0,05%-punt
0,4
Doorwerkbonus:
opbouwpercentage 63-jarigen doorwerkbonus
5%
1%-punt
14
opbouwpercentage 64-jarigen doorwerkbonus
7%
1%-punt
13
opbouwpercentage 65-jarigen doorwerkbonus
10%
1%-punt
4
opbouwpercentage 66–67-jarigen doorwerkbonus
2%
1%-punt
2
opbouwpercentage 68-jarigen doorwerkbonus
1%
1%-punt
6
Box 2
Tarief
25%
1%-punt
24
Box 3
Forfaitair rendement
4%
1%-punt
1 141
Belastingtarief
30%
1%-punt
148
Heffingsvrij vermogen
€ 20 785
€ 1 000
41
Heffingsvrij vermogen per minderjarig kind
€ 2 779
€ 1 000
8
Maximum ouderentoeslag bij laag inkomen
€ 27 516
€ 1 000
3
Maximum ouderentoeslag bij hoog inkomen
€ 13 758
€ 1 000
7
Schenk- en erfbelasting
Tariefgroep 1 (partners en kinderen)
0 – € 118 708
10%
1%-punt
46,5
€ 118 708 en meer
20%
1%-punt
25,1
Tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen)
0 – € 118 708
18%
1%-punt
1,3
€ 118 708 en meer
36%
1%-punt
0,5
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
0 – € 118 708
30%
1%-punt
13,4
€ 118 708 en meer
40%
1%-punt
6,5
VPB
Verlengen eerste schijf
€ 200 000
€ 10 000
15
Tarief eerste schijf
20,00%
1%-punt
148
Tarief hoogste schijf
25,00%
1%-punt
433
BTW
Algemeen tarief
19%
1%
2 080
Lage tarief
6%
1%
713
Energiebelasting (EB)
Aardgas in eurocenten per m3
eurocent
0 – 5 000
16,30
1 cent
126
5 000 – 170 000
14,19
1 cent
38
170 000 – 1 mln.
3,93
1 cent
28
1 mln – 10 mln.
1,25
1 cent
26
> 10 mln. (zakelijk gebruik)
0,82
1 cent
48
Bij gebruik als autobrandstof via CNG-vulstation
3,16
1 cent
0
Elektriciteit in eurocenten per kWh
0 – 10 000
11,21
1 cent
288
10 000 – 50 000
4,08
1 cent
95
50 000 – 10 mln.
1,09
1 cent
336
> 10 mln. (bruto)
0,10
1 cent
168
> 10 mln. (effectief, incl. vrijstelling zakelijk)
0,05
1 cent
18
Belastingvermindering EB per aansluiting
318,62
per € 10
76
Belastingen van rechtsverkeer
Overdrachtsbelasting
6%
1%-punt
657
Assurantiebelasting
7,5%
1%-punt
119
Brandstofaccijnzen per liter
eurocent
Benzineaccijns (ongelood)
71,83
1 cent
57
Dieselaccijns (zwavelvrij)
42,36
1 cent
76
LPG-accijns (d = 0,538 kg/l)
8,34
1 cent
7
Alcoholaccijns per liter
Gedistilleerd (per liter ad 100%)
€ 15,04
10%
33
Bier
€ 0,3264
10%
39
Wijn
€ 0,7056
10%
30
Tabaksaccijns
Sigaretten (per pakje van 19 stuks)
€ 2,96
€ 0,05 p/p
35
Shag (per pakje van 42,5 gram)
€ 2,79
€ 0,05 p/p
10
stand CEP 2011
Disclaimer:
Bijgaande sleutellijst is slechts een indicatie van de budgettaire opbrengsten/kosten.
Sleutel geldt alleen voor aangegeven mutatie en gelijkblijvende overige parameters
Sleutels zijn niet optelbaar.
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de eerste schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de tweede schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de derde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de vierde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de eerste schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de tweede schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de derde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de vierde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de eerste schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de tweede schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de derde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de vierde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de eerste schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de tweede schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de derde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de vierde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de algemene heffingskorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de aanvullende alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de arbeidskorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de inkomensdrempel voor de maximale arbeidskorting met € 1000 wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de inkomensdrempel voor de maximale arbeidskorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de Inkomensgrens ouderenkorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de basis van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de inkomensgrens voor het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het eigenwoningforfait tot de villagrens van € 1 040 000 met 0,05%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het eigenwoningforfait vanaf de villagrens van € 1 040 000 met 0,05%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de werkbonus voor 61-plussers met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van Box 2 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het forfaitair rendement van Box 3 met 0,1%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van Box 3 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het heffingsvrij vermogen van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het heffingsvrij vermogen per minderjarig kind van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de maximale ouderentoeslag bij laag inkomen met van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de maximale ouderentoeslag bij hoog inkomen met van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1 (partners en kinderen) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1 (partners en kinderen) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 2 (overige verkrijgers) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 2 (overige verkrijgers) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de eerste schijf van de vennootschapsbelasting met € 10 000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting met € 10 000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de eerste schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de derde schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het algemeen tarief van de BTW met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het lage tarief van de BTW met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 0–5000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 5000–170 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 170 000–1 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 1 000 000–10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas vanaf 10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas vanaf 10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas bij gebruik als autobrandstof via CNG-vulstation met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 0–10 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 10 000–50 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 50 000–10 000 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit vanaf 10 000 000 kWh (bruto) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit vanaf 10 000 000 kWh (effectief, incl. vrijstelling zakelijk) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de belastingvermindering energiebelasting per aansluiting met € 10 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de overdrachtsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de assurantiebelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de benzineaccijns (ongelood) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de dieselaccijns (zwavelvrij) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de LPG-accijns met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op gedistilleerd (per liter ad 100%) met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op bier met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op wijn met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de tabaksaccijns op sigaretten (per pakje van 19 stuks) met € 0,05 per pakje wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de tabaksaccijns op shag (per pakje van 45 gram) met € 0,05 per pakje wordt verhoogd?
De belastingheffing over de opbrengst van een appartementencomplex |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Rechter oordeelt in voordeel van ontwikkelaars» en de daarin besproken rechterlijke uitspraak?1
Ja. Het artikel is overigens verschenen in de editie van 8 maart 2012.
In het artikel wordt niet aangegeven om welke uitspraak het gaat. Vermoedelijk betreft het de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 5 januari 2012, nr. AWB 10/4388, LJN BU 9896. Kort samengevat heeft de rechtbank daar het volgende beslist.
Agrariër bouwt met subsidie en met medewerking van de gemeente op perceel grond een appartementencomplex dat hij vervolgens verhuurt aan een uitzendbureau. Het uitzendbureau verhuurt de appartementen aan buitenlandse werknemers. Door de inspecteur is niet aannemelijk gemaakt dat het daarmee behaalde resultaat winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden vormt en niet de opbrengst is van normaal vermogensbeheer. Ook geen reden om het resultaat te splitsen in een belast deel dat betrekking heeft op de periode tot de voltooiing van de verbouwing en een onbelast deel dat betrekking heeft op de periode daarna.
Bent u tevreden met de uitspraak, dat de opbrengsten van dit appartementengebouw voor de heffing van inkomstenbelasting moeten worden belast in box 3 en niet in box 1?
De uitspraak van de rechtbank is tot stand gekomen door de specifieke casus langs de eerder door de Hoge Raad uitgezette lijnen te beoordelen. Tussen de inspecteur en de belastingplichtige was in geschil of de opbrengsten uit de verhuur van de woning en de twaalf appartementen belast is als winst uit onderneming of als resultaat uit werkzaamheden dan wel of sprake is van normaal vermogensbeheer. De inspecteur heeft tegen de beslissing van de rechtbank hoger beroep bij het gerechtshof aangetekend.
Welke budgettaire gevolgen kan de uitspraak hebben?
Beslissingen als de onderhavige waarin geen veranderde beoordelingscriteria aan de orde zijn en die sterk casuïstisch getint zijn, hebben geen budgettaire gevolgen. Het nemen van nadere maatregelen naar aanleiding van deze uitspraak is niet opportuun.
Hoe beoordeelt u die gevolgen en bent u van plan maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Vliegtaks EU nekt Schiphol' |
|
René Leegte (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vliegtaks EU nekt Schiphol»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Onderschrijft u de conclusies van het rapport van het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM), dat Europees emissiehandelssysteem (ETS) de luchtvaart aanzienlijk veel geld gaat kosten en de concurrentiepositie van Schiphol en Europese carriers aanzienlijk verzwakt?
Ik onderschrijf de resultaten van het KiM rapport. Deze laten zien dat het EU ETS effectief is in de reductie van CO2-emissies, maar dat dit tegelijkertijd een negatief effect kan hebben op de concurrentiepositie van Schiphol en van de KLM, met name als er sprake is van stapeling van effecten. Ik heb hierover eerder mijn zorg uitgesproken.
Zijn er soortgelijke onderzoeken elders in Europa gedaan? Kunt u de conclusies en aanbevelingen hiervan nader omschrijven?
Mij is niet bekend of er onderzoeken die vergelijkbaar zijn met dat van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid elders in Europa zijn gedaan. In de Milieuraad van 9 maart heb ik de Europese Commissie beloofd het rapport te zullen toesturen en zowel de Europese Commissie als de lidstaten gevraagd een vergelijkbaar onderzoek te laten uitvoeren. Daarmee heb ik tevens uitvoering gegeven aan de motie De Mos van 8 maart jl. (Motie 21 501-08, nr. 411).
Wat gaat u er aan doen om de uitkomsten van het rapport onder de aandacht te brengen van uw Europese-collega’s en de bevindingen op de agenda van de Milieuraad te brengen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier probeert u te bewerkstelligen dat deze C02-belasting een mondiaal systeem wordt? Of als eenzijdig Europees systeem wordt beëindigd? Kunt u een positief resultaat van deze strategie aannemelijk maken?
Tijdens de Milieuraad, en dit is door de Minister tijdens de Transportraad nog eens herhaald, heb ik de Europese Commissie nogmaals gewezen op het belang van een mondiale aanpak en de Commissaris gevraagd met alle mogelijke middelen en op ieder niveau hierop in te zetten en haar hiertoe mijn steun toegezegd. De medewerkers van mijn ministerie zijn actief in de daartoe gevormde Europese expertgroep. ICAO heeft inmiddels het proces naar een mondiaal systeem met voortvarendheid in gang gezet.
De verkoop van Holland Casino. |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet doet Holland Casino in de verkoop»1 en herinnert u zich het bericht «Verkoop Holland Casino»; PvdA: «Entertainmentbedrijf geen taak overheid»?2
Ja.
Betekent het feit dat Holland Casino een staatsbedrijf is dat de verdere ontwikkeling naar een entertainmentbedrijf met onder andere een uitbreiding van theater- en horecafaciliteiten, wordt gehinderd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot de regels ten aanzien van markt en overheid?
Holland Casino is een private onderneming die zelfstandig opereert. Door de pseudo-aandeelhouder wordt het behandeld als ware het een staatsdeelneming. Inzake het ontplooien van nevenactiviteiten hebben de toenmalige ministers van Financiën en van Justitie uw Kamer op 24 maart 2010 een brief3 gestuurd met hun reactie op het advies van de landsadvocaat. Graag verwijzen wij u hiernaar. De brief gaat vooral in op de vraag in welke mate vernieuwing van het casinoconcept mogelijk is zonder de Europeesrechtelijke houdbaarheid van het monopolie voor speelcasino’s in gevaar te brengen. Volgens de landsadvocaat is het mogelijk de kwaliteit van het aanbod te verhogen en het aanbod aantrekkelijker te maken, zolang het speelaanbod en de hoeveelheid reclame daarvoor in zijn totaliteit niet wordt vergroot. Revitalisering van de bestaande casino’s zou niet op Europeesrechtelijke bezwaren stuiten, ook als in de bestaande casino’s meer dan voorheen plaats wordt ingeruimd voor horecafaciliteiten of als er een (klein) theater wordt ingericht.
Is het waar dat het kabinet momenteel werkt aan een voorstel tot privatisering van Holland Casino? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat voorstel, op welke termijn is de verkoop mogelijk en had de Tweede Kamer eerder kennis van een dergelijk voorstel kunnen nemen? Zo nee, betekent dat dan dat u op dit moment op geen enkele manier overweegt Holland Casino te verkopen?
Eén van de uitgangspunten van de van de in maart vorig jaar aan uw Kamer verzonden Beleidsvisie Kansspelen4 is om de beleidsdoelstellingen (voorkomen van kansspelverslaving, beschermen van de consument, tegengaan van fraude en witwassen en creëren van passend en attractief aanbod) zoveel mogelijk door het stellen van strikte regels en het uitoefenen van goed toezicht te bereiken en niet altijd vast te houden aan het huidige beginsel om per kansspelcategorie slechts één vergunning toe te laten. In het nieuwe kansspelbeleid zullen wij dan ook bezien hoe de markten geordend worden (één of meer vergunningen). Onze departementen werken momenteel hard aan voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten voor casino’s en automatenhallen. De vraag of de overheid voor 100% eigenaar dient te zijn van Holland Casino is daar een afgeleide van. Een eventuele verkoop van Holland Casino zal derhalve bezien worden in samenhang met de voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van deze kansspeldeelmarkten. Een concreet voorstel tot privatisering is er nu derhalve niet.
Indien het antwoord op vraag drie bevestigend is, op welke wijze overweegt het kabinet Holland Casino dan eventueel te verkopen? Gebeurt dat via een veiling van de vergunning, een onderhandse verkoop, uitgifte van aandelen of anders?
Wij kunnen nu op deze vragen geen betekenisvolle antwoorden geven. Voor de vormgeving van voorstellen voor een gemoderniseerde inrichting en ordening van de kansspelmarkten zijn de in de vraag genoemde doelstellingen, alsook de bescherming van de consument tegen crimineel en frauduleus handelen onaantastbare randvoorwaarden. Marktordeningsopties die daar geen of onvoldoende rekening mee houden zijn onaanvaardbaar.
Indien verkoop wordt overwogen, vindt de verkoop van Holland Casino dan in zijn geheel plaats of worden afzonderlijke locaties afzonderlijk of in clusters verkocht? Op welke wijze wordt er bij de verkoop rekening gehouden met doelstellingen ten aanzien van het voorkomen van gokverslaving of het wiswassen van geld en met de belangen van het huidige personeel van dit staatsbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Betekent een mogelijke verkoop van Holland Casino dat daarmee meer ruimte wordt gecreëerd voor entertainment en online gokken in combinatie met kansspelen binnen de vestigingen van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er zes jaar geleden al belangstelling was bij Amerikaanse gokconcerns om Holland Casino over te nemen? Zo ja, waar bleek die belangstelling uit en bestaat die nog steeds?
De afgelopen jaren hebben zich op de departementen van Veiligheid en Justitie en Financiën verschillende partijen gemeld om hun belangstelling voor het exploiteren van één of meerdere casino's in Nederland kenbaar te maken. Gelet op het huidige stelsel van de Wet op de Kansspelen en de positie van Holland Casino daarin is van onderhandelingen met deze partijen geen sprake.
Zijn u op dit moment partijen bekend die geïnteresseerd zijn in een overname van Holland Casino? Bent u al met partijen in onderhandeling?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer krijgt de Kamer een kabinetsreactie over hoe de aangenomen moties met betrekking tot een breed kansspelbeleid (behorend bij het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de kansspelen 32 264) worden uitgevoerd?
Zoals uw Kamer bij haar regeling van werkzaamheden van 28 februari jl. heeft verzocht, zal de reactie op de aangenomen moties op korte termijn aan uw Kamer worden gezonden.
De vrijwilligersvergoeding |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Arnhem1, waarin de rechter heeft bepaald dat een aan een ANBI2 teruggeschonken vrijwilligersvergoeding aftrekbaar is, en dat het niet van belang is of de ANBI over voldoende liquide middelen beschikte om de vrijwilligersvergoeding uit te betalen?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bezwaren tegen aanslagen waarin de teruggeschonken vrijwilligersvergoeding opgevoerd werd als aftrekpost en die zijn afgewezen op basis van het feit dat de ANBI niet over voldoende liquide middelen beschikte, nu alsnog ambtshalve dienen te worden toegekend?
Nee.
Indien u niet bereid bent tot ambtshalve toekenning van die bezwaren, hoe gaat u dan alle mensen, wiens bezwaar is afgewezen, in de gelegenheid stellen om op een eenvoudige en laagdrempelige manier kennis te nemen van het feit dat zij wederom bezwaar kunnen indienen?
Er is geen sprake van een mogelijkheid om wederom bezwaar te kunnen indienen.
Een belastingplichtige kan slechts één bezwaarschrift indienen tegen een aanslag. Wel kan hij tegen de uitspraak op bezwaar in beroep gaan, als de termijn daarvoor nog niet is verstreken. Deze mogelijkheid is op de uitspraak vermeld.
Overigens is het niet zo dat ik mij verenig met het oordeel van de Rechtbank Arnhem in haar uitspraak van 21 februari 2012. Tegen die uitspraak zou de inspecteur in beginsel hoger beroep hebben ingesteld, ware het niet dat hij ter zitting van de rechtbank al heeft meegedeeld dat het beroep van de belanghebbende op de meerderheidsregel slaagt (de rechtbank heeft dat verwoord in onderdeel 3 van de uitspraak). De inspecteur heeft daaraan gevolg gegeven en de aanslag direct na de uitspraak verminderd, zodat hij daarmee de mogelijkheid van hoger beroep in processuele zin heeft geblokkeerd. Dat neemt echter niet weg dat ik deze uitspraak van de rechtbank inhoudelijk niet zal volgen. Ik houd uitdrukkelijk vast aan mijn tot op heden gevoerde beleid3. Zou bij de beoordeling van de giftenaftrek geen acht mogen worden geslagen op de financiële mogelijkheden van de instelling om een toegezegde vergoeding daadwerkelijk te kunnen uitbetalen, dan wordt de deur opengezet naar allerlei opzetjes waarin de kern van de giftenregeling, de vrijgevigheid, wordt ondermijnd. Ik merk bovendien op dat een eerdere uitspraak van de Rechtbank Arnhem in een vergelijkbare andere zaak wel in overeenstemming is met het destijds geldende beleid (zoals dat met ingang van 1 januari 2012 is opgenomen in de Wet inkomstenbelasting 2001). Het gaat hierbij om de in mijn brief van 10 juni 2011 aangehaalde uitspraak van 19 april 20114. Uit die uitspraak blijkt dat de rechter van oordeel is dat van vrijgevigheid geen sprake kan zijn als de ANBI onvoldoende middelen heeft om de toegezegde vergoedingen te betalen.
Soevereiniteitsoverdracht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Is het correct dat er onder de tekst van de laatste versie van het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie geen soevereiniteit zal worden overgedragen door Nederland?
In eerdere debatten met uw Kamer heb ik gesteld het begrip «soevereiniteit overdragen» minder goed werkbaar te vinden vanwege de vaak optredende begripsverwarring, en in deze context te willen interpreteren als «nationale bevoegdheden overdragen». Soevereiniteit is mijns inziens een erg weids begrip terwijl het hier om precisie gaat.
Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie stelt cf. artikel 1 een aantal regels vast ter bevordering van begrotingsdiscipline, ter versterking van coördinatie van het economisch beleid en ter verbetering van het bestuur van de eurozone, om zo bij te dragen aan bestaande doelstellingen van de EU. Voor een gedetailleerde beschrijving van inhoud en totstandkoming van het Verdrag verwijs ik nu naar de brief terzake van 18 januari jl. (TK 21 501-20, nr. 603), het verslag van de informele Europese Raad van 30 januari (TK 21 501-20 nr. 611) en de geannoteerde agenda voor de komende Europese Raad.
Wanneer naar de inhoud van het Verdrag wordt gekeken is duidelijk dat het zwaartepunt ligt bij het deel over de begrotingsdiscipline. Hierin wordt een aantal afspraken gemaakt die ertoe strekken de naleving van de bestaande verplichtingen onder het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te versterken. Deze procedureregels sluiten inhoudelijk aan bij de eisen van het SGP en verbeteren de waarborg op de naleving door de lidstaten, in het bijzonder zij die de euro als munt hebben, van de verplichting uit het EU-Werkingsverdrag om buitensporige overheidstekorten te vermijden.
De economische pijler van het Verdrag bevat feitelijk geen nieuwe initiatieven ten opzichte van het bestaande EU instrumentarium. De Verdragspartijen erkennen hiermee dat de bestaande Europese procedures ten volle dienen te worden benut om een adequate coördinatie van het economisch beleid en een convergentie van economische prestaties te realiseren, die noodzakelijk zijn voor een duurzaam stabiele EMU. De bestaande mogelijkheid om, waar noodzakelijk en gewenst, intensiever samen te werken (via nauwere samenwerking cf. artikel 20 EU en artikel 326–334 VWEU, of via specifieke maatregelen voor eurolanden cf. artikel 136 VWEU) wordt benadrukt. Het Verdrag is derhalve niet strijdig met de door u geciteerde motie Slob, noch met de tweede motie Slob (TK 21 501-20 nr. 516) omdat er geen verplichting ontstaat voor verdragspartijen om in te stemmen met aanvullende Europese afdwingbare afspraken op het niveau van te nemen maatregelen.
Het deel van het Verdrag dat zich richt op het versterken van het bestuur van de eurozone is louter organisatorisch van aard.
Gezien het bovenstaande is het kabinet van mening dat er met dit Verdrag geen nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de EU, omdat de EU reeds bevoegd is op de genoemde terreinen. Dit is dan ook niet strijdig met de betreffende afspraak in het regeerakkoord.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase uit het regeerakkoord: «Met het verdrag van Lissabon is voor de komende periode de grens bereikt van overdracht van nationale bevoegdheden aan de EU»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase die u op 21 maart 2011 opnam in een brief aan de Kamer: «het Euro Pact is een politieke afspraak waarbij geen bevoegdheden overgaan»? Is deze uitspraak staand kabinetsbeleid?1
De uitspraken waaraan u refereert hadden betrekking op het Europluspact. Die politieke afspraak moet niet worden verward met het onderhavige Verdrag, dat ook wel Begrotingspact wordt genoemd.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot uitspraken van de minister-president op 1 april 2011, toen hij stelde dat het Europact «geen dwingende afspraken oplegt» en dat er «dus geen soevereiniteit (wordt) overgedragen»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Is het correct dat alle maatregelen die in deze versie genomen worden binnen het Stabiliteit- en Groeipact vallen? Zo neen, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister-president op 17 juni 2011 dat hij «zo min mogelijk soevereiniteit» wil overdragen, «behalve als het gaat om de vraag of de landen zich houden aan de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zoals hierboven betoogd vallen niet alle afspraken uit dit Verdrag binnen het SGP. Het Verdrag kent ook bepalingen over economische coördinatie en over bestuur van de eurozone. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1–2 en 8.
Kunt u, wanneer de maatregelen niet allemaal vallen onder de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende uitspraken van de minister-president op 16 augustus 2011: «Het is geen soevereiniteitoverdracht van Nederland naar Europa, want Nederland voldoet aan de financiële strikte voorwaarden.... Er mag in ieder geval geen sprake zijn van soevereiniteitsoverdracht van landen die zich wel aan de regels houden»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden volgens u inziens de nieuwe voorstellen zich tot de motie Slob c.s. van 17 februari jl.2 die de regering verzoekt «in de nu lopende procedure krachtig afstand te nemen van elke beweging naar een meer politieke unie»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de eerstvolgende Europese Top in de Kamer te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat grote bedrijven in Zuid-Europa de fiscus ontwijken via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zuid-Europa ontwijkt fiscus via Nederland»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat grote bedrijven in Portugal, Italië, Griekenland en Spanje meer dan 60% van de interne geldstromen via Nederland laat lopen? Klopt het dat van de tien Griekse bedrijven, met een omzet boven de € 2 miljard, er vier een financiële holding in Nederland hebben? Klopt het dat van de negen Portugese bedrijven, met een omzet boven de € 2 miljard, er zes een financiële holding in Nederland hebben?
Ik kan die cijfers niet bevestigen. Ik heb geen inzicht in de totale wereldwijde geldstromen van grote bedrijven, noch in de omzet van Griekse en Portugese bedrijven.
Klopt de uitspraak van Wiecher Munting, oud-hoofd van de afdeling «tax rulings» van de Belastingdienst, dat de belastingdruk met wel 10% kan worden verminderd als een bedrijf zijn interne geldstroom via Nederland laat lopen?
Zoals ik uw Kamer in het kader van de behandeling van het Belastingplan2 heb geschreven, zoekt het kabinet bij het maken van fiscaal beleid naar een balans tussen enerzijds de wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago.
De Nederlandse deelnemingsvrijstelling, het ontbreken van bronheffingen op uitgaande rente en royalty’s en het verdragennetwerk zijn instrumenten om dat vestigingsklimaat te beschermen. Een groot voordeel daarbij is dat het mogelijk is over de toepassing ervan zekerheid vooraf te vragen.
Uit de toepassing van verdragen, al dan niet in combinatie met de toepassing van het Nederlandse fiscale recht naast het recht van een andere staat, kan voor een concern een lagere belastingdruk ontstaan dan zonder die toepassing. Vaak zal dat, omdat het voordeel een gevolg is van de voorkoming van dubbele belasting, ook juist de bedoeling zijn. Hoe groot dat verschil kan zijn is niet in het algemeen te zeggen.
Zoals ik al eerder schreef3 ligt het overigens niet voor de hand om aan te nemen dat zo de winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de onderneming is gevestigd. Ik vind het dan ook evenmin voor de hand liggen een verband te leggen tussen het Nederlandse fiscale (verdrags)beleid en de overheidstekorten in genoemde landen.
Hoe apprecieert u de gedolven belastinginkomsten door de overheden in de genoemde landen, in het licht van de grote internationale druk, van onder andere Nederland, om de uitgaven in deze landen terug te brengen en de belastinginkomsten omhoog te brengen? Vindt u het wenselijk dat in tijden van budgettaire krapte Nederland belastingontwijking in deze landen faciliteert? Bent u bereid hier iets aan te doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel voordeel heeft Nederland bij het faciliteren van belastingontwijking? Weegt dit op tegen de kosten van de crisis in de Zuid-Europese landen? Vindt u het wenselijk deze belastingconcurrentie in stand te houden, nu de overheidsuitgaven in Zuid-Europa onder grote druk staan en de crisis tot grote sociale onrust leidt?
Zie antwoord vraag 3.
Het vertrek van de belastingdienst uit Emmen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Margreeth Smilde (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat het vertrek van de belastingdienst uit Emmen de stad ruim 300 banen kost?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen (op een paar uitzonderingen na, zie vragen van het lid Van Raak, 2012Z03362) over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst. Dit geldt ook voor de bestaande huisvesting in Emmen. Wel denkt de Belastingdienst na over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt ook gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117) geïnformeerd.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst besluit over de toekomstige huisvestingsbehoefte, zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienst verwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
Welke alternatieven zijn er afgewogen om de werkgelegenheid voor deze kwetsbare regio te behouden? Is daarin rekening gehouden met de motie Heijnen en Pater-van der Meer?2
Nadat de Belastingdienst besloten heeft over de organisatieontwikkeling en daarvan de consequenties voor de vraag naar kantoorhuisvesting bekend zijn, vormt dat samen met de input van de andere onderdelen van het rijk de basis voor verwerking in het masterplan kantoorhuisvesting Drenthe. Over dit concept wordt dan, mede in het licht van de motie Heijnen – de Pater, overleg gevoerd met de provincie. Zo’n gesprek is juist bedoeld om de effecten van voorgenomen bewegingen hanteerbaar te maken in de regio. Dat heb ik ook eerder met uw Kamer besproken.
Herinnert u zich nog uw antwoord op de vragen over bezuinigingen bij het Rijk3, waarin u zegt: «Dit beleid houdt in dat – waar mogelijk – rekening wordt gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie, maar dat het belang van een efficiënte bedrijfsvoering en een optimale dienstverlening aan de burger voorop staan»? Kunt u aangeven hoe er rekening is gehouden met de regionale werkgelegenheidssituatie en kunt u tevens aangeven hoe dienstverlening aan de burger vanuit Emmen is afgewogen?
Ik heb de intentie om de bedrijfsvoering efficiënter te maken, ook voor wat betreft kantoorhuisvesting. Als een concept-masterplan voor kantoorhuisvesting gereed komt wordt dit besproken met de provincie. De provincie kan dan aandachtspunten inbrengen, bijvoorbeeld de regionale werkgelegenheidssituatie.
De Belastingdienst weegt bij de keuze de toekomstige dienstverlening aan burgers integraal mee. Daarbij wordt ook meegewogen dat dienstverlening steeds meer via internet en telefoon verloopt en minder via fysieke contacten.
Is het waar dat de dienst wordt geconcentreerd in de stad Groningen?
Zoals hiervóór is aangegeven, zijn er nog geen besluiten genomen over eventuele verhuizing van diensten.
Gaat de Rijksoverheid ervan uit dat de werknemers met hun werk meeverhuizen? Is er bij de berekening van de beoogde besparingen rekening gehouden met de kosten van een sociaal plan en met de toename van de kosten voor woon- werkverkeer? Levert de verhuizing al op de korte termijn efficiencywinst op, of rekent u erop dat dit pas later het geval zal zijn?
In de masterplannen zal, op basis van de door dienst aangeleverde informatie, een integrale weging van de kosten en baten plaatsvinden om tot een keuze te komen. De besparingen op kantoorhuisvesting bij de rijksoverheid komen gefaseerd tot en met 2020 tot stand. Dat heeft te maken met de looptijd van contracten die de mogelijkheid tot afstoot van panden en daarmee de besparingen, beïnvloedt.
Het bericht dat de fiscus belasting heft over smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog en mogelijk ook over vergoedingen voor slachtoffers van seksueel misbruik binnen de r.k. kerk |
|
Khadija Arib (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Belastingdienst belasting heft over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?1 Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over geld voor slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk?2
Ja.
Wat is naar de mening van de Belastingdienst de formele grondslag waarop belasting moet worden geheven over het smartengeld van slachtoffers uit de Tweede Wereldoorlog?
Het smartengeld dat in het artikel in de Gelderlander van 22 februari 2012 wordt genoemd is een uitkering uit Duitsland uit het zogenoemde Artikel 2 Fonds. Dit fonds voorziet in een inkomensaanvulling voor Joodse vervolgingsslachtoffers met een laag inkomen. De uitkering is in het kader van «Wiedergutmachung», bestemd voor diegenen die een bepaalde periode in een kamp of een getto zijn verbleven, ondergedoken zijn geweest, of met een valse identiteit onder mensonterende omstandigheden hebben geleefd. Deze Artikel 2 Fonds uitkeringen zijn periodieke uitkeringen in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de wettelijke systematiek zijn dit belastbare uitkeringen, omdat geen sprake is van een som ineens en de uitkeringen een inkomenskarakter hebben. Op grond van het belastingverdrag met Duitsland, heeft Duitsland het recht om over deze uitkeringen belasting te heffen. Inwoners van Nederland moeten deze uitkeringen voor de Nederlandse belastingheffing in hun aangifte opgeven, maar zij krijgen vervolgens een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting. Of er in Duitsland al dan niet belasting wordt geheven over deze uitkeringen maakt hierbij geen verschil. Of sprake is van belastbare inkomsten wordt steeds bepaald door het Nederlandse belastingrecht. Hierbij speelt het gelijkheidsbeginsel een belangrijke rol. Een buitenlandse uitkering in verband met de Tweede Wereldoorlog wordt in de fiscale regelgeving op dezelfde wijze behandeld als een Nederlandse uitkering die hiermee verband houdt.
Hoe wordt immateriële schadevergoeding die voortvloeit uit een strafrechtelijke veroordeling in fiscale zin en bij het vaststellen van een recht op een bijstandsuitkering bij de ontvanger van die schadevergoeding behandeld? Wijkt dit af van bovenstaand smartengeld? Zo ja, waarom?
Los van de vraag of sprake is van een strafrechtelijke veroordeling moet fiscaal beoordeeld worden of een toegekende schadevergoeding een bron van inkomen oplevert. De schadevergoeding aan slachtoffers van seksueel geweld in de Rooms-Katholieke Kerk is in fiscale zin geen inkomen. De uitkering is, in tegenstelling tot de uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds, een som ineens. De uitkering als zodanig vormt derhalve geen inkomen. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het bedrag na toekenning wel deel uitmaakt van het vermogen van betrokkenen. Voor het vermogen kennen we in box 3 het inkomen uit sparen en beleggen. Dit inkomen uit sparen en beleggen bedraagt 4% van het vermogen. Het vermogen bestaat uit de bezittingen minus de schulden en wordt voor de berekening van het box 3 inkomen eerst verminderd met een heffingvrij vermogen van € 21 139 (voor partners is dit € 42 278).
Met betrekking tot het vaststellen van het recht op bijstand, is in de Regeling Wet Werk en Bijstand (WWB; artikel 7) een lijst opgenomen van de uitkeringen en vergoedingen voor (im)materiële schade die niet tot de middelen worden gerekend. Indien de vergoeding voor een specifieke (im)materiële schade niet in deze lijst is opgenomen, is het aan gemeenten om te bepalen of de schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen in de middelentoets van de WWB (artikel 31, tweede lid, onderdeel m).
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er belasting en sociale premies over schadevergoedingen betaald moeten worden door mensen die afhankelijk zijn van bijvoorbeeld een toeslag of uitkering? Zo ja, wat gaat u doen om oorlogsslachtoffers en slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk daarvan vrij te stellen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid rekening te houden met de voorwaarden voor bijvoorbeeld uitkeringen ende zorg- en huurtoeslag?
Ik ben me bewust van de gevoeligheid van deze problematiek en ik begrijp dat deze uitkeringen voor de gerechtigden een zeer bijzondere betekenis hebben. Ik kan echter niet voorbijgaan aan het feit dat de periodieke uitkeringen uit het Artikel 2 Fonds besteedbaar inkomen zijn. Net als overige periodieke uitkeringen, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, lijfrenten en Nederlandse oorlogsuitkeringen, verhogen zij de draagkracht en zullen ze moeten worden meegenomen bij de toekenning van inkomensafhankelijke tegemoetkomingen. Voor wat betreft de uitgekeerde schadevergoedingen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Zoals daar aangegeven, maakt het uitgekeerde bedrag deel uit van het vermogen en kan op die wijze invloed hebben op het inkomen uit sparen en beleggen en op die wijze het belastbaar inkomen verhogen. In het verleden is bewust de keuze gemaakt om bij de inkomensafhankelijke tegemoetkomingen van het belastbaar inkomen uit te gaan. Deze keuze is bevestigd door de commissie Derksen in haar opvatting dat het – op neutrale wijze – vast te stellen belastbaar inkomen de draagkracht het beste weergeeft3.
Wat betreft de vermogenstoets in de huurtoeslag (en vanaf 2013 ook in het kindgebonden budget en mogelijk ook in de zorgtoeslag), merk ik op dat de wet een mogelijkheid kent om met toepassing van de hardheidsclausule bepaalde eenmalige uitkeringen uit te zonderen van het vermogen. Van deze mogelijkheid is al gebruik gemaakt voor een aantal oorlogsgerelateerde eenmalige uitkeringen en voor onder meer uitkeringen aan slachtoffers van medische fouten, slachtoffers van de brand in Volendam en aan zogenoemde DES-dochters. Ik heb met de betrokken collega-bewindslieden besloten om maatregelen te treffen waardoor de hier aan de orde zijnde eenmalige uitkeringen van de Rooms-Katholieke Kerk in deze regeling worden opgenomen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat gemeenten bij het vaststellen van een bijstandsuitkering op verschillende manieren rekening houden met vergoedingen die slachtoffers van seksueel geweld van de Rooms-katholieke Kerk-Katholieke Kerk ontvangen? Zo ja, hebben de gemeenten die mogelijkheid nu, om naar eigen inzicht met deze vergoedingen om te gaan? Zo ja, kunt u door middel van wet- of regelgeving ervoor zorgen dat de vergoedingen niet meewegen bij het vaststellen van een bijstandsuitkering?
Zoals ook in het antwoord bij vraag 3 is aangegeven, is het aan de gemeenten om te beoordelen of een schadevergoeding of smartengeld wordt meegenomen als inkomen in de middelentoets van de WWB. Het is mogelijk om specifieke schadevergoedingen of smartengeld uit te zonderen van de middelentoets en ze onder artikel 7 van regeling WWB te brengen. Zoals aangegeven tijdens het Kamerdebat van 15 februari 2012 zal de minister van Veiligheid en Justitie in overleg treden met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over dit onderwerp en vaststellen of het kabinet meer uitzonderingen van specifieke schadevergoedingen in de middelentoets wenselijk acht. Dit overleg zal op korte termijn plaatsvinden.
Herinnert u zich de uitspraak van de minister van Veiligheid en Justitie in het Kamerdebat van 15 februari 2012 waarin hij toezegt met de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te gaan overleggen over de positie die gemeenten kunnen innemen bij het meewegen van vergoedingen aan slachtoffers van seksueel geweld bij het vaststellen van een bijstandsuitkering? Op welke termijn gaat dit overleg plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 5.
Het sluiten van diverse belastingkantoren |
|
Ronald van Raak |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom wilt u de kantoren van de Belastingdienst in de gemeenten Emmen, Helmond en Heerenveen sluiten? Waarom hebt u dit besluit niet eerst met de Kamer besproken?1
Allereerst wijs ik u op de brief die ik, mede namens de staatssecretaris van Financiën, op uw verzoek over deze kwestie naar uw Kamer heb gezonden.
Er zijn nog geen besluiten genomen over de toekomstige huisvesting van de Belastingdienst, behalve over de kantoren waarvan de huur op korte termijn afloopt in enkele locaties zoals Helmond en Heerenveen. Ook voor de bestaande huisvesting in Emmen is nog geen besluit genomen. Wel zijn binnen de Belastingdienst ideeën ontwikkeld over de invulling van taakstellingen. Daarbij wordt gekeken naar vereenvoudiging van regelgeving en naar vereenvoudiging van de uitvoering door de Belastingdienst. Uw Kamer is hierover bij brief van 3 februari 2012 (Kamerstuk nr. 31 066, nr. 117). geïnformeerd. Ideeën over efficiencyverbetering zijn intern gecommuniceerd, om het gesprek erover te gaan voeren met medewerkers en medezeggenschap. Dit communicatietraject leidt uiteindelijk tot te maken keuzes, die worden neergelegd in voorgenomen besluiten, welke zullen worden voorgelegd aan de medezeggenschap.
Departementen geven zelf aan bij welke onderdelen en waar in het land minder kantoorruimte benodigd is. Het is mijn verantwoordelijkheid om vervolgens een efficiënte kantoorhuisvestingsoplossing te bieden. Nadat de Belastingdienst intern besluit over zijn toekomstige huisvestingsbehoefte zullen de consequenties daarvan dan ook in concept-masterplannen kantoorhuisvesting voor de gehele Rijksdienstverwerkt moeten worden. Dan zal eerst worden bezien voor wat betreft het masterplan Drenthe in hoeverre sprake is van een vertrek uit Emmen en hoeveel banen het dan zou betreffen.
De Belastingdienst heeft eind 2011 de keuze gemaakt om het huurcontract voor de panden in Heerenveen en Helmond op te zeggen Deze keuze werd ingegeven door de expiratiedata van de huurcontracten en de mogelijkheid om de betrokken medewerkers in een ander Belastingdienstpand onder te brengen en zodoende leegstand tegen te gaan. Op deze manier kon reeds een gedeelte van de taakstelling ingevuld worden. Het is niet gebruikelijk om huisvestingsveranderingen eerst met de Kamer te delen. In lijn met bespreking met uw Kamer zal ik u als onderdeel van de jaarverantwoording over de uitwerking van het kantorenlocatiebeleid informeren. De uitwerking vindt plaats door het opstellen van een masterplan per provincie.
Zijn Emmen, Helmond en Heerenveen de enige gemeenten, of bent u voornemens nog meer kantoren van de Belastingdienst te sluiten? Zo ja, welke?
In 2011 informeerde ik u per brief over het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid heeft als kern dat de kantoren van de rijksoverheid tot en met 2020 worden geconcentreerd in de bestaande eigendomspanden. Aanvullend informeerde ik u ook over de 59 plaatsen waar zich naar verwachting in 2020 nog eigendomspanden van de rijksoverheid bevinden en deze lijst is daarmee indicatief. Na uitwerking in masterplannen zal blijken in welke steden het rijk wel en in welke steden het rijk niet gevestigd blijft met panden. Daarnaast kan voor sommige diensten mogelijk een oplossing ontstaan door het inrichten van steunpunten. De behoefte daaraan is nog niet bekend en zal worden meegenomen in de masterplannen. Dergelijke steunpunten kunnen eventueel worden ondergebracht in huisvesting van andere overheden zodat het rijk toch kan besparen met de afstoot van panden.
Kunt u toelichten waarom juist deze kantoren moeten sluiten? Waarom is juist voor deze gemeenten gekozen?
Het kantorenlocatiebeleid is vastgesteld en er is een lijst met 59 plaatsen beschikbaar die indicatief is voor toekomstige bewegingen van de rijksoverheid. Beide zijn met uw Kamer besproken. Het kantorenlocatiebeleid wordt nu eerst uitgewerkt in masterplannen. De concept masterplannen zullen per provincie worden uitgewerkt en met de betreffende provincie worden besproken.
Bent u bekend met het feit dat zowel in Emmen als in Helmond de werkloosheid hoger ligt dan het landelijk gemiddelde, namelijk rond de 10 procent? Waarom kiest u er dan toch voor om juist in deze steden banen te schrappen?
In gesprek met de provincies kunnen aandachtspunten bij de vaststelling van een masterplan worden aangedragen. Vanuit het rijk is er de intentie om de effecten van het concentreren hanteerbaar te maken in afweging tot een efficiënte bedrijfsvoering van de rijksoverheid. Het kantorenlocatiebeleid moet leiden tot een besparing op kantoorhuisvesting van minimaal € 70 miljoen buiten Den Haag. Voor Den Haag is eerder door het Kabinet een besluit genomen over gemeenschappelijke huisvesting van ministeries dat € 62 miljoen bespaart. Het kantorenlocatiebeleid als zodanig leidt niet tot minder arbeidsplaatsen bij een dienstonderdeel.
Bent u bekend met het feit dat Drenthe nog veel meer rijksdiensten verliest? Wat betekent dit voor het totale verlies aan banen in deze provincie?
Op dit moment is niet aan te geven of en hoeveel rijksdiensten Drenthe zullen verlaten. Daarom is er ook niet aan te geven of er sprake zal zijn van verlies aan banen in Drenthe.
Vallen er gedwongen ontslagen? Hoe gaat u deze mensen aan een nieuwe baan helpen?
De inzet van de Belastingdienst is er maximaal op gericht gedwongen ontslagen te voorkomen. Besparingen op huisvestingskosten dragen direct bij aan realisatie van de taakstelling van de Belastingdienst.
Als Minister van Binnenlandse Zaken ben ik verantwoordelijk voor het kantorenlocatiebeleid. Dat beleid dient leegstand in kantoren van de rijksoverheid te voorkomen en een efficiënte invulling voor te behouden kantoorpanden te geven. In dat kader brengen de andere departementen op mijn verzoek hun vraag naar kantoorruimte in beeld. De invulling van de taakstelling raakt alle departementen zoals u kunt lezen in het regeerakkoord. Het kantorenlocatiebeleid helpt departementen bij de invulling van een besparing op kantoorhuisvesting. De departementen hebben de ruimte om hun taakstelling in te vullen binnen het begrotingsartikel «personeel en materieel». Besparingen op huisvesting voorkomen dat kostenreductie op andere kostencomponenten zoals het aantal ambtenaren moet worden gezocht.
Vermindering van pensioenaanspraken van particuliere pensioen bv's |
|
Helma Neppérus (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat ook particuliere pensioen bv’s (met name door een steeds sneller stijgende leeftijdsverwachting) worden geconfronteerd met een lagere dekkingsgraad?
Het is mij bekend dat de vermogenspositie van particuliere pensioen bv’s (hierna ook: eigenbeheerlichamen) niet altijd toereikend is om de gedane pensioentoezeggingen te kunnen nakomen. De gevolgen van zo’n ontoereikende vermogenspositie zijn mij bekend.
Bent u bekend met de problematiek die ontstaat bij vooral oudere pensioengerechtigden (directeuren-grootaandeelhouders) die beperkt in staat zijn de onderdekking van een particuliere pensioen bv te herstellen gezien de korte termijn tot aan de pensioeningangsdatum?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met artikel 134 van de Pensioenwet waarin onder andere gesteld wordt dat pensioenfondsen de pensioenaanspraken kunnen verminderen indien een pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de technische voorzieningen en het minimaal vereist eigen vermogen door waarden te dekken?
Ja.
Bent u ermee bekend dat, in tegenstelling tot pensioenfondsen, het op grond van artikel 19b van de Wet op de loonbelasting (Wet LB), het directeuren-grootaandeelhouders niet is toegestaan de pensioenuitkeringen van de particuliere pensioen bv te verlagen omdat er geen sprake is van faillissement, surseance van betaling of schuldsanering van de particuliere pensioen bv? Hoe verhoudt zich dit tot een regulier pensioenfonds dat met onderdekking te maken heeft? Deelt u de mening dat een pensioen bv – evenals een pensioenfonds – ook in de gelegenheid gesteld moet worden om de uitkeringen te kunnen verlagen, indien deze niet binnen een redelijke termijn in staat is om het eigen vermogen door waarde te dekken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat het op dit moment niet is toegestaan om zonder directe fiscale gevolgen een in eigen beheer opgebouwd pensioen prijs te geven, behoudens in situaties van faillissement, surseance van betaling of schuldsanering. Zo’n fiscaal verbod op prijsgeven is niet aan de orde bij een regulier pensioenfonds als pensioenaanspraken worden afgestempeld. Dat verschil laat zich onder meer hierdoor verklaren dat de beslissing tot vermindering van pensioenaanspraken bij een regulier fonds in de Pensioenwet met veel waarborgen is omgeven en dat deze waarborgen niet gelden bij pensioen in eigen beheer. Ook geschiedt het prijsgeven van aanspraken bij een eigenbeheerlichaam door de directeur-grootaandeelhouder die tevens zelf (vaak enig) pensioendeelnemer is. Een regeling die zou toestaan dat in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken op ieder moment van onderdekking kunnen worden afgestempeld, zou er ook toe leiden dat met afstempelen oneigenlijk gebruik kan worden gemaakt van de fiscale faciliteit voor pensioenopbouw. Een regeling op grond waarvan de Belastingdienst verantwoordelijk wordt voor het toezicht op de dekkingsgraad bij eigenbeheerlichamen en het afstempelen van aldaar ondergebrachte regelingen (ca. 150 000) zou zonder nadere regels ook leiden tot omvangrijke uitvoeringskosten. Ook zou dit leiden tot navenante administratieve lasten. Het voorgaande neemt niet weg dat ik van oordeel ben dat in het huidige economische tijdgewricht, waar ook eigenbeheerlichamen kunnen worden geconfronteerd met sterk tegenvallende ondernemings- en beleggingsresultaten, aanleiding bestaat de huidige regelgeving op het punt van het prijsgeven van pensioenaanspraken bij eigenbeheerlichamen te heroverwegen.
Bent u bekend met advies 9 van de adviescommissie fiscale behandeling pensioenen (2004) waarin wordt geadviseerd een extra invulling op te nemen van het criterium «niet voor verwezenlijking vatbaar» in lid 19b van de Wet LB wanneer minder dan 75% van de vastgestelde pensioenuitkeringen zouden kunnen worden genoten op grond van een actuariële toets van de waarde? Hoe ziet u dit advies in relatie met de problematiek rondom de pensioen bv?
Ja. Uitvoering geven aan dit advies zou zonder beperking tot bepaalde gevallen of nadere voorwaarden leiden tot een buitensporige toename van de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst en de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Bent u bekend met het antwoord van de staatssecretaris van Financiën, mede namens uw ambtsvoorganger op eerdere vragen over particuliere pensioen bv’s1 waarin wordt gesteld dat de genoemde definitie in vraag 5 niet wordt verruimd omdat het tot disproportionele administratieve lasten zou leiden ter voorkoming van oneigenlijk gebruik? Onderschrijft u de inschatting van deze disproportionele administratieve lasten? Wat is de budgettaire omvang van de administratieve lasten?
Ja. Een vormgeving zoals voorgesteld door de Adviescommissie zou leiden tot disproportioneel hoge uitvoeringskosten voor de Belastingdienst ter voorkoming van oneigenlijk gebruik. Navenant zouden ook de administratieve lasten voor het bedrijfsleven stijgen. De omvang van de uitvoeringskosten zou jaarlijks ten minste € 4,6 miljoen bedragen. De administratieve lasten voor het bedrijfsleven zouden in dat geval ten minste € 8,13 miljoen per jaar belopen. Bij deze cijfers is nog geen rekening gehouden met het feit dat het voorstel van de Adviescommissie mogelijk maakt dat op elk gewenst moment gedurende de opbouw- en uitkeringsfase het af- en bijstempelen van pensioenaanspraken opnieuw aan de orde kan worden gesteld. Het voorgaande neemt niet weg dat ik – in het huidige economische tijdgewricht, waar regelmatig sprake is van reële ondernemings- en beleggingsverliezen bij het eigenbeheerlichaam – aanleiding zie om voor bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden een tegemoetkomende regeling te treffen.
Welke alternatieven zijn er mogelijk waarbij directeuren-grootaandeelhouders in het kader van eigen verantwoordelijkheid en eigen regie alsnog in staat worden gesteld om pensioenuitkeringen te verlagen op basis van dezelfde criteria als pensioenfondsen en waarbij de stijging van de administratieve lasten ter voorkoming van oneigenlijk gebruik beperkt blijft?
Ik ben voornemens in het Belastingplan 2013 een voorstel op te nemen op grond waarvan in bepaalde gevallen en onder strikte voorwaarden op pensioeningangsdatum (eenmalig) een vermindering van in eigen beheer opgebouwde pensioenaanspraken kan plaatsvinden. De regeling zal zodanig worden vormgegeven dat zij met name betrekking heeft op de onderdekking die ontstaat door reële ondernemings- en beleggingsverliezen bij het eigenbeheerlichaam. Bij de vormgeving van de regeling zal een evenwicht worden gezocht tussen de omvang van de dekkingsgraadproblematiek bij de eigenbeheerlichamen, de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst, de administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de budgettaire gevolgen van het verlenen van verder belastinguitstel.
Het verstrekken van privacygevoelige informatie aan verhuurders door de belastingdienst |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Vindt u het van behoorlijk bestuur getuigen om nog voordat de wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (huurverhoging op grond van inkomen) überhaupt is besproken in de Kamer en de gekozen volksvertegenwoordigers hun eerste inbreng hebben kunnen leveren, de privacygegevens van vele duizenden huurders aan derden beschikbaar worden gesteld via de belastingdienst?1
Het is het voornemen van het kabinet om de huurverhoging op grond van inkomen per 1 juli 2012 in te voeren. Het kabinet is zich er van bewust dat de daarvoor benodigde wetswijziging parlementaire besluitvorming vereist. Maar willen verhuurders daadwerkelijk per 1 juli 2012 gebruik maken van deze inkomensafhankelijke huurverhoging, dan moeten zij de daartoe strekkende huurverhogingsvoorstellen vóór 1 mei 2012 bij hun huurders indienen. Huurverhogingsvoorstellen moeten namelijk minimaal twee maanden voor de voorgestelde ingangsdatum van de huurverhoging worden uitgebracht (art. 7:252 BW). Ter voorbereiding van die huurverhogingsvoorstellen moeten verhuurders kunnen informeren welke van hun huurders een huishoudinkomen hebben van meer dan € 43 000. Zoals in de antwoorden op de vragen van de leden Monasch en Groot (2012Z02999) is aangegeven, heeft de Staatssecretaris van Financiën de Belastingdienst daartoe op grond van artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ontheffing gegeven van de geheimhoudingsplicht.
Waarom is het nu al beschikbaar stellen van privacy gevoelige gegevens van huurders aan derden volgens u gerechtvaardigd, aangezien in juni 2011 het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) heeft gewezen op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat een beperking van de persoonlijke levenssfeer moet worden gerechtvaardigd door een «pressing social need» en in overeenstemming moet zijn met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit? Wat is de «pressing social need» en op welke wijze wordt voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit?
In het antwoord op vraag 1 is toegelicht waarom de Belastingdienst nu al op verzoek inkomensverklaringen verstrekt aan verhuurders. De voorgestelde wetswijziging is gericht op het bevorderen van doorstroming van huurders met een hoger inkomen. Het is logischerwijs niet mogelijk de doorstroming van huurders met een hoger inkomen te bevorderen zonder informatie over het huishoudinkomen van de huurder. Gezien het publieke belang van het bevorderen van doorstroming in de woningmarkt en het beperken van de administratieve lasten voor verhuurders en huurders wordt de verstrekking van een verklaring door de Belastingdienst gerechtvaardigd geacht. De «pressing social need» is de bevordering van de doorstroming op de woningmarkt.
Doordat de verklaring van de Belastingdienst uitsluitend aangeeft of het huishoudinkomen meer dan € 43 000 bedraagt of niet, wordt de privacy van huurders zo min mogelijk aangetast. Bovendien biedt de eis dat de verhuurder de door de Belastingdienst verstrekte verklaring bij het huurverhogingsvoorstel voegt huurders bescherming tegen onredelijke huurverhogingsvoorstellen van hun verhuurder.
Bent u bereid om deze serviceverlening van de Belastingdienst voor verhuurders (woningcorporaties, institutionele beleggers en particuliere verhuurders) met onmiddellijke ingang stop te zetten en zorgvuldige wetgeving mogelijk te maken? Zo nee, wat rechtvaardigt uw handelen dit niet te doen?
Nee. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Monasch en Groot (2012Z02999) is de serviceverlening van de Belastingdienst – vooruitlopend op inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging – gebaseerd op huidige wetgeving, namelijk de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
De WOZ-beschikking voor huurders |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe verhoudt uw uitspraak dat huurders sinds de invoering van de extra punten in het kader van het woningwaarderingsstelsel (WWS) in schaarsteregio’s belanghebbend kunnen zijn bij de WOZ-waarde in het kader van de € 2900-grens per m2, zich tot uw brief aan de VNG dat huurders geen WOZ-beschikking hoeven te ontvangen en niet belanghebbend zijn?1 2
Huurders ontvangen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) een WOZ-beschikking. Aangezien huurders – na het afschaffen van het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelastingen in 2006 – meestal geen belang meer hebben bij een WOZ-beschikking, heeft de VNG de gemeenten in overweging gegeven niet meer te voldoen aan deze formeel wettelijke verplichting. In de praktijk komt het er dan ook op neer dat alleen die gemeenten die gemeentelijke belastingen baseren op de WOZ-waarde een WOZ-beschikking aan huurders sturen. Nu de invoering van de extra punten in het kader van het WWS in schaarsteregio’s in de meeste gevallen geen direct belang oplevert voor huurders, is met de VNG afgesproken dat gemeenten huurders niet standaard een WOZ-beschikking hoeven te sturen. Op verzoek zal een gemeente uiteraard wel een WOZ-beschikking dienen te sturen. Deze lijn is als zodanig ook op de website van de VNG geplaatst en de VNG heeft deze informatie inmiddels aangescherpt.
Deelt u de mening dat uw uitspraak dat huurders belanghebbende kunnen zijn bij de WOZ-waarde, op gespannen voet staat met de Wet waardering onroerende zaken (WOZ)? Zo ja, acht u aanpassing van deze wet noodzakelijk opdat degenen met een direct fiscaal belang een beschikking kunnen ontvangen en bezwaar kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Huurders zijn namelijk belanghebbenden op grond van de artikelen 24, derde lid, onderdeel b, en 26 van de Wet WOZ, en kunnen daarom een beschikking ontvangen en zonodig bezwaar maken. In artikel 24, derde lid, onderdeel b van de Wet WOZ is immers opgenomen dat er ook een beschikking wordt gezonden aan degene die de onroerende zaak aan het begin van het kalenderjaar gebruikt krachtens persoonlijk recht. Deze bepaling ziet toe op de positie van zittende huurders.
In artikel 26 van de Wet WOZ is opgenomen, dat desgevraagd een beschikking wordt verstrekt indien iemand in de loop van het kalenderjaar de onroerende zaak gebruikt door verkrijging van een persoonlijk recht. Deze bepaling ziet dus toe op de positie van nieuwe huurders.
Gezien deze twee bepalingen is aanpassing van de Wet WOZ niet nodig.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten de WOZ-beschikking daadwerkelijk verstrekken aan huurders die een direct belang kunnen hebben bij deze beschikking ?
Met de circulaire MG 2011-03 van 10 oktober 2011 heb ik de gemeenten geïnformeerd over het belang dat huurders hebben gekregen bij een WOZ-beschikking door de invoering van de maximaal 25 extra WWS-punten.
Voorts is hierover overleg gevoerd met de Waarderingskamer die het toezicht heeft op een goede uitvoering van de wet WOZ. De Waarderingskamer heeft nog eens benadrukt op haar website dat huurders een direct belang kunnen hebben bij de WOZ-beschikking en ook bezwaar kunnen maken. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunnen alle belanghebbenden die een WOZ-beschikking ontvangen of opvragen, daar ook in alle gevallen bezwaar tegen maken bij de betreffende gemeente?
Formeel kunnen alle belanghebbenden die een WOZ-beschikking ontvangen daartegen bezwaar maken. Huurders hebben echter in veel gevallen
inhoudelijk geen belang bij een dergelijk bezwaar. De beantwoording van de vragen van de leden De Boer (GroenLinks), Ter Horst (PvdA) en Ruers (SP) (Eerste Kamer 2011–2012, aanhangsels nr. 2) gaat hierop nader in. Deze beantwoording vermeldt:
«Met het uiteindelijke Besluit, met een koppeling aan de WOZ in afgeleide vorm, heeft de huurder in het merendeel van de gevallen feitelijk geen belang meer bij de exacte WOZ-waarde. Het schaarstegebied is immers met het Besluit vastgelegd; de exacte WOZ-waarde van de woning bepaalt dus niet of de woning zich in dat schaarstegebied bevindt. Voorts is het Besluit zo vormgegeven, dat er voor de bepaling van de maximale huurprijs in elk geval kan worden uitgegaan van een bijtelling van 15 punten. Dit betekent dat bezwaar en beroep tegen de WOZ-waarde binnen het schaarstegebied uitsluitend van belang is indien dat ertoe kan leiden dat de WOZ-waarde per m2 minder dan € 2900 kan gaan bedragen, én dat dat kan leiden tot een lagere huurprijs.»
Ik zal met de Woonbond bespreken, dat zij de huurders niet alleen informeren over de mogelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking, maar ook over het eventuele nut daarvan.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam € 25 000 incidenteel en € 80 000 structureel kwijt is aan de invoering van het nieuwe WWS?3
De genoemde bedragen maken onderdeel uit van de beantwoording door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam van vragen van het gemeenteraadslid Combrink inzake de verstrekking van de WOZ-waarde aan huurders en mogelijke bezwaren daarop.
In die beantwoording wordt aangegeven dat in Amsterdam op verzoek een
WOZ-beschikking zal worden verstrekt aan een huurder. Het college geeft in die beantwoording tevens een prognose van de daaraan verbonden kosten, mede op basis van een door hen ingeschat aantal bezwaren van huurders. In hoeverre deze kosten daadwerkelijk worden gerealiseerd zal dus pas na enige tijd kunnen blijken.
Hoe verhoudt dit zich tot de administratieve lastendruk? Kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van de kosten en administratieve lasten van de invoering van de WWS-maatregel voor alle Nederlandse gemeenten en de rechterlijke macht?
De kosten voor de Nederlandse gemeenten verbonden aan de maximaal 25 extra WWS-punten zijn niet nader gespecificeerd maar maken reeds onderdeel uit van de kosten die het Rijk vergoedt aan de gemeenten ter uitvoering van de Wet WOZ. De Wet WOZ voorzag immers al in het verstrekken van WOZ-beschikkingen aan huurders. Deze wettelijke verplichting is niet gewijzigd door de invoering van de maximaal 25 extra WWS-punten en kan dus ook geen aanleiding zijn de kosten die het Rijk vergoedt aan de gemeenten te verhogen.
Inzake de kosten van de rechterlijke macht speelt een rol, dat het betwisten van de WOZ-waarde voor de huurcommissie slechts van beperkt belang zal zijn. De huurcommissie kan daaraan namelijk voorbij gaan indien een andere WOZ-waarde kennelijk geen effect kan hebben op het aantal extra toe te kennen punten. De exacte WOZ-waarde is immers veelal niet van belang. Allereerst is de vraag of de woonruimte zich bevindt in het schaarstegebied. Vervolgens is uitsluitend van belang of de WOZ-waarde per m2 wel of niet meer dan € 2900 per m2 bedraagt, én dat effect op de hoogte van de huurprijs zou kunnen hebben. De nota van toelichting bij het betrokken besluit geeft dan ook aan, dat de uitvoeringseffecten voor de huurcommissie beperkt zullen zijn. De inschatting is hierdoor, dat ook de kosten voor de rechterlijke macht beperkt zullen zijn. Deze kosten hangen immers nauw samen met de kosten voor de huurcommissie.
Deelt u de mening dat zittende huurders die door het nieuwe WWS worden getroffen, conform de wet van voor 1 oktober 2011 dienen te worden behandeld? Zo nee, waarom niet?
Enerzijds deel ik deze mening waar het gaat om hogere huren voor huurders met reeds voor 1 oktober 2011 lopende huurovereenkomsten.
Zoals de nota van toelichting bij het betrokken besluit immers aangeeft kunnen de huurprijzen van deze huurovereenkomsten niet worden verhoogd op grond van de toekenning van de maximaal 25 extra WWS-punten, maar alleen op grond van artikel 7:248 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij gaat het om een huurverhoging op grond van een contractuele indexering of op grond van de gebruikelijke jaarlijkse maximale huurverhoging.
Anderzijds deel ik deze mening niet in de situaties waar het gaat om huurverlagingen of onderhoudsprocedures voor huurders met reeds voor 1 oktober 2011 lopende huurovereenkomsten. De genoemde gevallen, die mij recentelijk zijn aangeleverd, betreffen deze situaties. Voor de huurverlagingen geldt dat betrokken huurders tot 1 oktober 2011 de gelegenheid hadden om een lagere huur te bewerkstelligen op grond van het WWS zonder de maximaal 25 extra WWS-punten. Voor de onderhoudsprocedure geldt dat het doel is om een verhuurder aanwezige gebreken op te laten heffen. Mij is niet gebleken, dat dit doel niet meer gerealiseerd wordt als gevolg van de maximaal 25 extra WWS-punten.
Bij het toepassen van de maximaal 25 extra WWS-punten geldt dus een onderscheid tussen enerzijds de bescherming tegen hogere huren en anderzijds de huurverlagingen of huurprijsvermindering bij onderhoudsgebreken.
Ik ben van mening dat dit onderscheid leidt tot een goede balans tussen enerzijds de aan huurders te bieden bescherming en anderzijds de gewenste verruiming in gespannen woningmarktgebieden.
Wanneer komt u met een reactie op de aangeleverde gevallen van zittende huurders die door het nieuwe WWS getroffen zijn, zoals toegezegd in het dertigledendebat van 19 januari jl. over het WWS?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Facebook geen vriend meer van de fiscus' |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Facebook geen vriend meer van de fiscus»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat bedrijven proberen via fiscale constructies belasting te ontwijken?
Het bericht maakt niet duidelijk over welke constructies het gaat, noch welke geldstromen er (gaan) vloeien.
De termen «double Irish» en «Dutch sandwich» zijn geen nauwkeurig omschreven termen en er bestaat geen juridische definitie van. Ik heb al eerder2 beschreven op welke structuren in het algemeen wordt gedoeld.
Bedrijven zijn vrij in de keuze van hun (internationale) juridische bedrijfsstructuur. In die zin zijn alle structuren legaal. Voor een onderzoek naar het gebruik van dit soort structuren zie ik geen aanleiding.
Aan de gekozen structuur en de overige feiten en omstandigheden zijn op grond van nationale regelgeving en verdragen fiscale gevolgen verbonden. Indien die fiscale gevolgen in strijd komen met doel en strekking van de wet of het verdrag, zijn deze onder omstandigheden te bestrijden. Of er sprake is van strijd met doel en strekking van wet en verdragen is in laatste instantie te beoordelen door de rechter.
De vraag maakt niet duidelijk wat met de verhuur van een «virtuele werkplek» wordt bedoeld. Ik kan er daarom ook geen oordeel over geven. Voor zover er mee gedoeld wordt op een gebrek aan substance van Nederlandse vennootschappen die een beroep doen op verdragsvoordelen, zal ik hier voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen3.
Bent u bereid te onderzoeken of er meer bedrijven gebruikmaken van de «double Irish» en «Dutch Sandwich»?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de constructies, zoals beschreven in het bericht, legaal? Zo ja, op basis van welke regels voldoen deze constructies? Bent u bereid deze constructies aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat er speciale verhuurders bestaan van virtuele werkplekken om dit soort constructies mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u om hier iets aan te doen en bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Nederland als doorsluisland/financiële draaischijf wordt gebruikt door veel internationale bedrijven? Loopt Nederland hierdoor risico's? Wat zijn de voordelen voor Nederland?
Zoals ik uw Kamer in het kader van de behandeling van het Belastingplan4 heb geschreven, zoekt het kabinet bij het maken van fiscaal beleid op dit punt naar een balans tussen enerzijds de wil een aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago.
Ons uitgebreide verdragennetwerk en de voordelen die dat voor bedrijven oplevert, doordat daarmee dubbele belasting kan worden voorkomen, draagt bij aan dat aantrekkelijke vestigingsklimaat. Dat creëert bedrijvigheid en werkgelegenheid in Nederland.
Uiteraard moet bij de toepassing van verdragen het belang van onze verdragspartners in het oog gehouden worden. Nederland zorgt daar in eerste instantie voor door maximaal mee te werken bij de uitwisseling van inlichtingen. Nederland voldoet daarin volledig aan de internationale normen. Zoals ik u heb geschreven5 wordt dit bevestigd door de uitkomsten van het onderzoek van de zogenoemde «peer review» door het Global Forum on Transparency and Exchange of Information.
Daarnaast stelt de Nederlandse wet- en regelgeving daartoe in een aantal specifieke situaties aanvullende eisen aan belastingplichtigen. Hierover heb ik al het een en ander geschreven in mijn brief van 19 november 2011 aan de voorzitter van de Eerste Kamer6 en ook hier zal ik voor de zomer dieper op ingaan bij de afhandeling van de motie van de leden Braakhuis en Groot inzake substance-eisen7.
Hoeveel zou het Nederland opleveren als er in dit soort gevallen wel belasting zou worden geheven over rente, royalty of dividendbetalingen, conform de tarieven in ons omringende landen?
Onder de Nederlandse vennootschapsbelasting zijn de netto baten van rente en royalty’s nu ook al belast. Op uitgaande rente en royalty’s heft Nederland geen bronbelasting.
Inkomende dividenden vallen in het algemeen onder de deelnemingsvrijstelling. Uitgaande dividenden vallen in beginsel onder de dividendbelasting, maar in concernstructuren zal in het algemeen een vrijstelling gelden.
De redenen om dit systeem te hanteren heb ik uitgelegd in mijn Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.
Hoeveel een ander heffingsysteem zou opleveren is slechts te berekenen indien voldoende duidelijk is op welke gevallen het van toepassing is en welke tarieven dan gelden. Een verwijzing naar de ons omringende landen maakt dat onvoldoende duidelijk omdat de systemen en tarieven daar niet uniform zijn.
Wat vindt u ervan dat er in het voorbeeld van Facebook Netherlands nul werknemers in dienst zijn? Geldt in andere landen wel als voorwaarde dat er werknemers in dienst moeten zijn, wil een bedrijf gebruik kunnen maken van de belastingverdragen van dat land?
Er geldt in Nederland voor vennootschappen geen verplichting om werknemers in dienst te nemen.
Landen kunnen in het algemeen niet eenzijdig eisen dat een vennootschap werknemers in dienst heeft om gebruik te kunnen maken van belastingverdragen die dat land heeft afgesloten.
Overigens zijn de vraag van het al dan niet in dienst hebben van werknemers en de regelgeving in andere landen ook weer aspecten die in het aangekondigde substance onderzoek 8 aan de orde zullen komen.
De voortvarendheid waarmee de Belastingdienst huiseigenaren van dienst is bij het achterhalen van de hoogte van het inkomen van achteloze huurders |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de Belastingdienst reeds een online webtool met handleiding heeft ontwikkeld en geactiveerd waarmee verhuurders kunnen inzien of een bewoner c.q. huishouden op een bepaald adres een verzamelinkomen heeft boven of onder de 43 000 euro?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze serviceverlening van de Belastingdienst een wettige basis ontbeert? Kunt u uw antwoord toelichten en daarnaast ook toelichten waarom deze webtool nu al reeds is gerealiseerd en geactiveerd?
Deze mening deel ik niet. De Staatssecretaris van Financiën heeft de Belastingdienst ontheven van de geheimhoudingsplicht, zodat het de Belastingdienst vooruitlopend op de inwerkingtreding van de voorgestelde wetswijziging toegestaan is om de relevante inkomensverklaring te verstrekken aan verhuurders. De ontheffing is gebaseerd op artikel 67 lid 3 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De ontheffing heeft betrekking op de periode tot aan de verwachte datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, 1 juli 2012. Verhuurders kunnen de inkomensafhankelijke huurverhoging voorstellen per 1 juli 2012 en dergelijke huurverhogingsvoorstellen moeten vóór 1 mei bij huurders worden ingediend. Verhuurders mogen de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli a.s. uiteindelijk niet doorvoeren als blijkt dat het wetsvoorstel niet is aangenomen door het parlement vóór 1 juli a.s.
Kunt u garanderen dat de inkomensgegevens die worden opgevraagd via de door de Belastingdienst omschreven werkwijze2, alleen kunnen worden opgevraagd en toegepast door een verhuurder die daadwerkelijk voornemens is om de eigen huurder een boven-inflatoire verhoging van de huur op te leggen, zoals in de voorliggende Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen) mogelijk zal worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verhuurders/eigenaars kunnen alleen informatie verkrijgen die betrekking heeft op woningen waarvan zij verhuurder/eigenaar zijn. Dit wordt ook op adresniveau gecontroleerd.
Verhuurders mogen de informatie alleen maar voor dat doel opvragen. Dit is geregeld in het wetsvoorstel en een uitdrukkelijke voorwaarde bij de geldende ontheffing van de geheimhoudingsplicht. Verhuurders moeten vooraf akkoord gaan met de gebruiksvoorwaarden voor het aanvragen van inkomensverklaringen en in die gebruiksvoorwaarden is expliciet bedongen dat de verhuurder de gegevens alleen gebruikt voor het al dan niet voorstellen van een boveninflatoire huurverhoging.
Is het technisch mogelijk voor een verhuurder om via de webtool van de Belastingdienst inkomensgegevens te achterhalen van huurders die bij een andere verhuurder huren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de voorgenomen werkwijze van de Belastingdienst in strijd is met de privacywetgeving die in Nederland geldt omdat de Belastingdienst de deur openzet voor alle verhuurders in Nederland om op kinderlijke eenvoudige wijze inkomensgegevens van welke huurder en eventuele medebewoners te achterhalen?
Deze mening deel ik niet. De verstrekking van de inkomensverklaring is geregeld in de ontheffing geheimhoudingsplicht met de daarbij horende voorwaarden conform het wetsvoorstel. Daarnaast wordt alleen de noodzakelijke informatie verstrekt. De informatie beperkt zich namelijk tot het antwoord op de vraag of het huishoudinkomen al dan niet meer bedraagt dan € 43 000. Als het hoger is dan € 43 000 wordt tevens aangegeven op hoeveel personen dat huishoudinkomen betrekking heeft, zodat het voor de huurder die wordt geconfronteerd met de inkomensafhankelijke huurverhoging duidelijk is dat niet alleen zijn inkomen relevant is, maar ook het inkomen van de medebewoners.
De verklaring is niet herleidbaar tot het individuele inkomen van een natuurlijk persoon.
Kunt u aangeven wat u zelf allemaal onder potentieel misbruik van deze service en aangeleverde data vindt vallen? Kunt u dan ook omschrijven hoe het controlemechanisme eruit ziet dat u hanteert om het door u geschetste misbruik te voorkomen?
Elk ander gebruik dan voor het al dan niet doen van een boveninflatoir huurverhogingsvoorstel, is misbruik. Het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) geeft in artikel II onder E een regeling voor de bescherming van persoonsgegevens:
«In de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk IIIA. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 19a
Gebruik van de informatie voor een ander doel is onrechtmatig. De Belastingdienst kan bij constatering daarvan optreden. De Belastingdienst en ook gedupeerde derden hebben de mogelijkheid om een procedure tegen de verhuurder aan te spannen, eventueel een kort geding.
Ook kan de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens, worden ingelicht.
Tenslotte is er ook een strafsanctie: artikel 272 Wetboek van Strafrecht .
Gedupeerden kunnen dus ook aangifte doen bij het Openbaar Ministerie. De FIOD is – naast de politie – bevoegd ter zake het opsporingsonderzoek te verrichten.
Kunt u aangeven hoe u erop toeziet dat de verhuurder de aangeleverde data vertrouwelijk behandelt? Kunt u aangeven welke handhavingsinstantie extra capaciteit zal gaan inzetten voor de naleving van de privacywaarborgen die u al dan niet heeft gesteld? Als er geen extra capaciteit voor handhaving wordt ingesteld, welke huidige handhavingstaken zullen dan minder worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 6.