De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.
Het artikel ‘Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie»?1
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om netbeheerders eerder inzage te geven in de locaties voor windmolens en zonneparken zodat zij zich sneller en beter kunnen voorbereiden op de benodigde infrastructuur? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Klopt het dat een verlaging van de leveringszekerheidseis voor zonne-energieprojecten van 99,9% naar 99% veel menskracht en tijd zou schelen omdat er minder kabels gebruikt hoeven te worden?
Een lagere redundantie-eis voor duurzame opwek levert direct extra capaciteit in het net op. Het versoepelen van deze netontwerpeis voor duurzame opwek kan bij de netbeheerder leiden tot lagere arbeids- en materiaalkosten, aangezien minder additionele netinvesteringen dan verplicht zijn.
Ik ben met onder andere netbeheerders in overleg over alle mogelijke oplossingen om het net zo effectief mogelijk te gebruiken. Daarbij wordt ook gekeken naar huidige eisen op het gebied van leveringszekerheid. Hierbij moet wel altijd een afweging gemaakt tussen de impact van een uitvalsituatie, de faalkans van een netonderdeel en de kosten om uitval te voorkomen of gevolgen te beperken.
Overigens kan niet in het algemeen gesteld worden dat de leveringszekerheid daalt van 99,9% naar 99%, dit is altijd afhankelijk van de beschikbaarheid van de verbindingen waarbij ieder geval anders is.
Maakt het tijdelijk verlagen en/of uitstellen van sommige van de eisen rondom de leveringszekerheidseis het inlopen van de achterstand rondom het aansluiten van duurzame energie mogelijk? Zo ja, met hoeveel jaren? Welk effect heeft dit op de realisatie van zonne- en windenergie in 2020? Zo nee, waarom niet?
In de Elektriciteitswet 1998 is middels wet Voortgang Energietransitie de eis opgenomen dat een net met een spanningsniveau van 110 kV en hoger zo is ontworpen en in werking is dat het transport ook verzekerd is indien zich een uitvalsituatie voordoet (N-1). Bij algemene maatregel van bestuur kan hiervoor structureel vrijstelling of ontheffing worden verleend. Het voldoen aan N-1 is namelijk niet voor alle uitvalsituaties doelmatig. Voor aansluitingen lager dan 110 kV geldt geen eis voor redundantie. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenspraak met de sector te kijken naar het (tijdelijk) versoepelen van de eisen rondom de leveringszekerheidseis? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie, dat momenteel op 13 februari 2019 gepland staat, plaatsvindt?
Ja.
Het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 'rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft' |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft»?1
Ja.
Is het u bekend dat Stichting Agri Facts bezwaren heeft gemaakt bij PBL over de weergave van de relatieve omvang van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw en het effect van minder vlees eten op het verlagen van de totale broeikasgasemissies?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat het PBL inmiddels het publicatiebericht, op basis van bezwaren Stichting Agri Facts, bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website heeft aangepast?
Ja. De tekstuele verduidelijking staat ook expliciet op zijn website vermeld. Er wordt nu expliciet aangegeven dat het om landbouwgerelateerde emissies gaat. Het achterliggende wetenschappelijk artikel uit 2014 behoefde geen aanpassing.
Waarom zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet op de hoogte gesteld van tekortkomingen van het PBL in zijn publicaties?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De onafhankelijke rol van het PBL wordt gewaarborgd in de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau. De Staatssecretaris van I&W is beleidsmatig verantwoordelijk voor het PBL. In 2012 en in 2017 zijn periodieke internationale visitaties van het PBL uitgevoerd. Hierdoor wordt de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het PBL bewaakt. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Op grond van de door de Stichting Agri Facts aangedragen bezwaren en de reactie van het PBL daarop heb ik geen tekortkomingen kunnen constateren en onderschrijf ik de stelling van de Stichting dus niet. Aangezien ik geen tekortkomingen heb geconstateerd, heb ik deze ook niet aan uw Kamer kunnen melden.
Welke verschillende bezwaren op publicaties van het PBL heeft Stichting Agri Facts en wat is de reactie van het PBL op deze bezwaren?
De bezwaren van de Stichting Agri Facts kunt u lezen op hun website3. Ten eerste vond men het publicatiebericht «Minder vlees eten levert forse klimaatwinst op» niet juist. De Stichting schrijft verder dat het PBL niet objectief zou rapporteren over het gebruik van dierlijke producten en landgebruik in relatie tot het klimaatvraagstuk. Tot slot heeft de Stichting bezwaar tegen een aantal vergelijkende grafieken die een vertekend beeld zouden geven, onder meer omdat ze niet beginnen in referentiejaar 1990.
Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website aangepast omdat hierin ten onrechte het woord «landbouwgerelateerd» ontbrak. Ten aanzien van de mogelijk niet objectieve weergave herkent het PBL zich niet in de andere twee bezwaren. Het PBL heeft hier in twee brieven uitgebreid schriftelijk op gereageerd naar de Stichting Agri Facts4.
Kunt u inhoudelijk reageren op de stelling van Stichting Agri Facts dat het PBL tekort schiet in zijn rol van rekenmeester van het Klimaatakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen hebben de aanpassingen van de cijfers van het PBL voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord?
Aanpassing van cijfers is niet aan de orde, derhalve zijn er ook geen gevolgen voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord.
Is het u, onder meer uit het bericht «Waarschuwing: geen nieuwe zonneparken, het net kan het niet aan», bekend dat netwerkbedrijven kampen met capaciteitsproblemen om zonne-energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk aan te sluiten?1
Ja.
Is u het bericht «Groot probleem: voetbalclub wil zonnepanelen maar krijgt deksel op neus» bekend dat sportvereniging VV Nieuw Buinen hierdoor wordt getroffen?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst en onbillijk is dat een sportvereniging door een capaciteitsknelpunt bij het netwerkbedrijf Enexis vooralsnog geen duurzame energie kan gaan produceren en het voordeel dat hieruit voortvloeit niet kan genieten? Zo nee, waarom niet?
Dit is uiteraard ongewenst voor iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden. Daarnaast ben ik samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen soelaas kunnen bieden.
Bent u bereid u nader te verdiepen in de knelpunten die VV Nieuw Buinen ondervindt en te bevorderen dat de aan te leggen installatie voor het opwekken van zonne-energie spoedig op het net wordt aangesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat de Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) de voorwaarde kent dat de aanvrager binnen een jaar na de subsidietoekenning de maatregel waarvoor subsidie is aangevraagd moet uitvoeren en dat, in het geval dat niet geschiedt, niet binnen een termijn van drie jaar opnieuw subsidie toegekend kan worden voor deze maatregel?
Er geldt inderdaad de voorwaarde dat men binnen een jaar na verlening van de subsidiebeschikking de maatregel moet hebben gerealiseerd.
De voorwaarde dat men binnen een termijn van drie jaar niet een nieuwe subsidie toegekend kan krijgen voor dezelfde maatregel is niet opgenomen in de regeling van de EDS. Er is wel een voorwaarde dat er slechts eenmaal per kalenderjaar subsidie kan worden verleend voor dezelfde maatregel aan een aanvrager.
Deelt u de opvatting dat het onbillijk en ongewenst is dat deze restrictie in de EDS geldt indien de vertraging wordt veroorzaakt door een omstandigheid die de aanvrager niet kan beïnvloeden, in casu onvoldoende capaciteit voor aansluiting op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de subsidie komt te vervallen en niet meer binnen een termijn van drie jaar kan worden aangevraagd?
In beginsel is er geen uitstel mogelijk, maar bij bijzondere omstandigheden kan er besloten worden om de realisatietermijn te verlengen. Hierover wordt dan een gesprek gevoerd met de desbetreffende aanvrager. De EDS is per 7 december 2018 gesloten. Per 1 januari 2019 is de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport open gegaan. De vereniging kan voor deze regeling in aanmerking komen waardoor de realisatietermijn opnieuw drie jaar wordt. Bijkomend voordeel is dat het subsidiepercentage van deze regeling hoger is dan bij de EDS (35% vs. 30%) en geldt op materiaal en arbeid. Daarnaast kan het gezien het langere traject ook gunstig zijn om een nieuwe overeenkomst af te sluiten voor de projectontwikkelaar omdat de prijzen en de techniek van zonnepanelen constant in beweging zijn.
Bent u bereid meer generiek maatregelen te treffen die voorkomen dat de aansluiting van projecten voor kleinschalige energieopwekking niet worden gedupeerd door capaciteitsproblemen op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen?
Het bericht ‘Plannen voor zonne-energie smelten als sneeuw voor de zon omdat het net volstroomt’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor zonne-energie smelten als sneeuw voor de zon omdat het net volstroomt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vertraging bij het verzwaren van het elektriciteitsnet de noodzakelijke ontwikkeling en groei van duurzame energie-opwekking belemmeren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Wat zijn de gevolgen voor energieprojecten die een aanvraag hebben gedaan binnen de SDE+ subsidie in 2018 indien het elektriciteitsnet niet op korte termijn verzwaard wordt?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert een toets uit bij de beoordeling van de haalbaarheid van grote zonneparken of het aannemelijk is dat een project tijdig aangesloten kan worden op een netwerk. In de aanvraagfase worden projectontwikkelaars nadrukkelijk gewezen op het belang van het tijdig regelen van de benodigde netaansluiting voor het project. Hiermee wordt voorkomen dat schaars SDE+-budget bezet wordt gehouden door projecten die niet gerealiseerd kunnen worden. Aanvragen voor projecten boven de 1 MWp bevatten een haalbaarheidsstudie met veelal documenten waaruit blijkt dat contact is gelegd met de netbeheerders (offertes voor kabelaansluiting e.d.). Het is daarmee nog geen gegeven dat de netbeheerder de aansluiting van projecten met een SDE+-beschikking kan garanderen binnen de termijn. Voor de netbeheerder kan dit op een gegeven moment leiden tot een stapeling van grote zonneparken die in dezelfde periode aangesloten willen worden. Tot op heden heeft RVO.nl één formeel verzoek tot verlenging van de realisatietermijn gekregen vanwege het gebrek aan netcapaciteit.
Welke inzet pleegt u om te voorkomen dat investeringen in zonne-energie niet door beperkingen van het elektriciteitsnet worden belemmerd?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Bent u bereid een plan op te stellen zodat elektriciteitsnetten voorbereid zijn op verwachte uitbreiding van hernieuwbare energie? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De tarieven voor warmtelevering |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de tarieven voor warmtelevering dit jaar met 164 euro omhoog mogen gaan in verband met onder meer de hogere belastingtarieven voor gas?1
Ja.
Wat betekenen de verwachte toekomstige verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Het maximale tarief dat op grond van de Warmtewet in rekening mag worden gebracht voor levering van warmte wordt gebaseerd op de gasreferentie. Op grond van de gasreferentie worden de maximaal toegestane tarieven die een kleinverbruiker van warmte betaalt afgeleid van de gemiddelde kosten die een gemiddelde kleinverbruiker zou maken, wanneer hij door middel van een gasvoorziening in zijn warmtebehoefte zou voorzien. Hierdoor stijgen de maximaal toegestane tarieven voor levering van warmte wanneer de energiebelasting op gas stijgt. Dit is een maximum tarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximum tarief in rekening te brengen. Op dit moment kiest een deel van de warmteleveranciers er al voor om onder het maximum tarief te blijven.
Hoe waardeert u de gevolgen van opeenvolgende verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Op basis van de in opdracht van de ACM uitgevoerde rendementsmonitor warmteleveranciers2 blijkt dat warmteleveranciers op dit moment gemiddeld gesproken rendementen behalen die lager liggen dan wat redelijk wordt geacht. Hogere tarieven leiden tot betere rendementen en kunnen zo een bijdrage leveren aan het investeringsklimaat voor warmtenetten. Met de aanleg van warmtenetten kan het gebruik van aardgas voor verwarming en de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat warmteleveranciers door hogere warmtetarieven onredelijk hoge rendementen behalen en dat daardoor de bescherming van kleinverbruikers afneemt. De ACM monitort tweejaarlijks de rendementen die warmteleveranciers maken. De volgende rendementsmonitor wordt in het najaar van 2019 verwacht. Mochten warmteleveranciers de stijgende belasting op gas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal de ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, die het mogelijk maken voor de ACM om eventuele hoger dan redelijke rendementen van warmteleveranciers te corrigeren in de warmtetarieven.
Bovendien merk ik op dat ik op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29), in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen.
Hoe gaat u voorkomen dat de tarieven voor warmtelevering oneigenlijk hoog worden?
Zie antwoord vraag 3.
Ouderen die niet gebruik kunnen maken van een gunstige financiering van energiebesparingsmaatregelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de Energiebespaarlening van het Nationaal Energiebespaarfonds?1
Ja.
Is het waar dat deze Energiebesparingsregeling niet beschikbaar is voor burgers van 75 jaar of ouder? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dit klopt niet helemaal. De Energiebespaarlening is beschikbaar als één aanvrager jonger is dan 76 jaar. De grens ligt daarmee op 76 jaar maar er kan wel een lening worden verstrekt als één aanvrager uit het huishouden jonger is dan 76 en de andere aanvrager uit het huishouden 76 jaar of ouder is. Bij de inkomenstoets wordt dan het inkomen van de jongste aanvrager benut, het eventuele inkomen van de oudere partner niet.
Op verzoek van de provincies Drenthe en Overijssel biedt het Nationaal Energiebespaarfonds inwoners uit deze provincies boven de 75 jaar de mogelijkheid om een Energiebespaarlening af te sluiten. Gezien het verhoogde risico bij het verstrekken van Energiebespaarleningen aan aanvragers boven de 75, staan deze provincies garant voor nakoming van de financiële verplichtingen van deze leningnemers.
Deelt u de mening dat ook ouderen moeten kunnen profiteren van deze gunstige financieringsmogelijkheid om daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de verduurzaming?
Ik wil hierbij graag twee vragen onderscheiden. Op de vraag of ook ouderen de mogelijkheid moeten hebben om hun woning te verduurzamen, antwoord ik graag bevestigend.
De andere vraag is of het ook verantwoord is om ouderen hiervoor een consumptieve lening, zonder onderpand of hypotheek, te verstrekken. De Energiebespaarlening is namelijk een consumptief krediet en moet in een periode van 7, 10 of 15 jaar worden terugbetaald. Het antwoord op deze tweede vraag is minder eenvoudig en vergt nader onderzoek en een goede uitwerking. Ik licht dit graag toe.
Achtergrond van de leeftijdsgrens is dat bij kredietverstrekking aan mensen op hogere leeftijd, de kredietverstrekker een hoog risico loopt dat de lening bij overlijden van de leningnemer niet of niet geheel wordt terugbetaald. Daarnaast is de vraag of het wenselijk is dat bij overlijden een schuld (de lening) achterblijft bij de partner of andere huisgenoot of erfgenamen. Dat de lening niet vrij beschikbaar is en bedoeld voor de woning maakt het risico niet kleiner, aangezien het gaat om leningen zonder onderpand of hypotheek. Dankzij de overheidsbijdrage in het publiek-private Nationaal Energiebespaarfonds, is het mogelijk gebleken om een hogere leeftijdsgrens (76 jaar) te hanteren dan gebruikelijk is. Veel geldverstrekkers hanteren bij een consumptieve lening een leeftijdsgrens van tussen de 65 en 73 jaar.
Voor mensen boven de leeftijdsgrens van het Nationaal Energiebespaarfonds met overwaarde op hun woning is het mogelijk om de overwaarde te gebruiken voor verduurzaming. Omdat het belangrijk is dat ook ouderen zonder overwaarde mee kunnen doen aan de energietransitie, bekijk ik wat de mogelijkheden zijn om hen beter te faciliteren bij de voorfinanciering van verduurzaming. Dit wordt meegenomen bij de uitwerking van een financieringsfonds voor huishoudens en verenigingen van eigenaren die nu niet in aanmerking komen voor financiering, aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij het ontwerpKlimaatakkoord van 21 december 2018 van de Minister van EZK.
Deelt u ook de mening dat gezien de toenemende vergrijzing het belang toeneemt dat ouderen toegang hebben tot financieringsfaciliteiten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de Energiebesparingsregeling niet open staat voor ouderen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de risico’s dat ouderen deze lening niet kunnen terugbetalen beheersbaar zijn? Bijvoorbeeld omdat de lening die het Energiebesparingsfonds verstrekt een lening voor een gerichte bestemming is die niet vrij beschikbaar is en gekoppeld wordt aan het huis en dat mocht er na overlijden van de schuldenaar nog een restschuld bestaan dat dat in mindering kan worden gebracht op de erfenis? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de Energiebesparingsregeling ook voor ouderen boven de 75 jaar beschikbaar wordt gesteld? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er nog meer faciliteiten ten behoeve van energiebesparing of duurzame energie waar ouderen geen gebruik van mogen maken? Zo ja, welke faciliteiten zijn dat en waar uit bestaan de belemmeringen voor ouderen? Indien er belemmeringen zijn, bent u dan bereid te bevorderen dat deze worden weggenomen?
Voor zover mij bekend bestaan er alleen belemmeringen voor ouderen bij het verkrijgen van een lening voor energiebesparing, in verband met de bovengenoemde redenen.
Stimuleringsmaatregelen voor zonnecel-dakpannen |
|
William Moorlag (PvdA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Zonne-energie uit een dakpan»?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen welke subsidieregelingen, belastingkortingen en andere stimuleringsmaatregelen er naast het terugvragen van btw bestaan om innovaties zoals het opwekken van zonne-energie te stimuleren?
Naast het terugvragen van btw bestaan er verschillende regelingen om innovaties en de toepassing van zonne-energie te stimuleren. De SDE+ en de salderingsregeling zijn de belangrijkste regelingen voor de uitrol van duurzame energie. Voor innovaties op het gebied van hernieuwbare energie zijn er regelingen gericht op onderzoek, ontwikkeling, experimenten en demonstraties. De voor zon PV meest relevante regelingen zijn die van de Topsector energie, de regeling hernieuwbare energie (HER), de regeling experimenten Elektriciteitswet en de regeling demonstratie energie-innovaties (DEI). Daarnaast zijn er – niet specifiek voor hernieuwbare energie – generieke regelingen voor innovatie (zoals de WBSO-fiscale regeling voor R&D).
Gelden deze stimuleringsmaatregelen ook voor zonne-energie uit dakpannen?
Ja.
Kunt u, indien de stimuleringsmaatregelen niet voor zonne-energie uit dakpannen gelden, indachtig de motie-Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 029, nr. 20) in kaart brengen welke belemmeringen er bestaan om stimuleringsmaatregelen van toepassing te verklaren voor de opwekking van zonne-energie uit dakpannen? Kunt u in kaart brengen voor welke projecten en sectoren dergelijke belemmeringen ook bestaan?
Voor zover ik weet zijn er geen belemmeringen voor de stimulering van zonne-energie uit dakpannen in de verschillende stimuleringsmaatregelen.
Het bericht 'Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming»?1
Ja.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure CV-ketels? Zo ja, waarom?
Het maximale gebruiksonafhankelijke tarief op basis van de gasreferentie is gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse vastrecht voor aardgas plus het verschil in gebruikskosten tussen aardgas en warmte, waarbij dit verschil onder meer wordt bepaald door de kosten van een cv-ketel minus de kosten van een afleverset (= warmtewisselaar). De in deze berekening gehanteerde kosten voor de cv-ketel zijn niet gebaseerd op relatief dure cv-ketels, maar op het gemiddelde van de door Nederlandse huishoudens gebruikte cv-ketels. De prijs is vastgesteld door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van deze gemiddelde cv-ketel. Bij aanpassing van de Warmteregeling eind 2015 is deze prijs nog naar beneden bijgesteld in verband met de lagere kosten bij vervanging van een cv-ketel. De gehanteerde prijs wordt verder jaarlijks gecorrigeerd met het inflatiepercentage (de consumentenprijsindex).
Wordt hierbij gekeken naar de kosten van een gemiddelde CV-ketel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is bij de berekening uitgegaan van het gemiddelde van de gebruikte cv-ketels.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure onderhoudscontracten? Zo ja, waarom?
Nee dat klopt niet. Er wordt uitgegaan van de gemiddelde kosten van een zogenaamd full-service onderhoudscontract. Er zijn wel goedkopere onderhoudscontracten, maar die dekken niet alle onderhoudskosten bij storingen. Als er van een goedkoper onderhoudscontract uitgegaan zou worden, dan zou bij de berekening van het tarief ook gerekend moeten worden met de additionele onderhoudskosten die dan tijdens de levensduur van een cv-ketel voor rekening van de verbruiker komen.
Klopt het dat voor de tarieven van stadswarmte wordt gekeken naar de tarieven van de drie grootste gasaanbieders van Nederland? Zo ja, waarom?
Ja. Sinds de inwerkingtreding van de huidige Warmtewet wordt het maximale verbruiksafhankelijke tarief gebaseerd op de gemiddelde kosten van de drie grootste leveranciers van aardgas in Nederland. Hiervoor is gekozen, omdat deze drie leveranciers het grootste deel van de Nederlandse markt bestrijken. Met de inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit, die is voorzien met ingang van het nieuwe tariefjaar (1 januari 2020) zal worden uitgegaan van de 10 grootste leveranciers, waarmee een nog representatiever beeld zal worden verkregen.
Wordt voor het berekenen van het Niet Meer Dan Anders-tarief een hoge nieuwprijs voor de warmtewisselaar als uitgangspunt genomen? Zo ja, waarom?
Nee, de in de berekening van het maximum gebruiksonafhankelijke tarief gehanteerde kosten voor de afleverset worden op dezelfde wijze bepaald als de kosten van de cv-ketel. Ook voor de afleverset geldt dus dat de prijs in 2015 is bepaald door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van de meest toegepaste afleverset.
Waar wordt de prijs van de warmtewisselaar op gebaseerd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zou het niet beter zijn als voor de berekening van warmtetarieven wordt gekeken naar de gemiddelde gastarieven van gasaanbieders?
Nu wordt al uitgegaan van het gemiddelde van de drie grootste leveranciers van aardgas. Met inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit zal worden uitgegaan van het gemiddelde van de 10 grootste leveranciers.
Wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief jaarlijks opnieuw berekend? Zo nee, om de hoeveel jaar wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief berekend? Wordt hierbij rekening gehouden met het goedkoper worden van bijvoorbeeld CV-ketels?
Ja, het tarief wordt jaarlijks door de ACM vastgesteld. Voor de berekening van het maximale verbruiksonafhankelijke tarief wordt daarbij onder meer uitgegaan van de parameters voor de kosten van de meest toegepaste cv-ketel en afleverset zoals deze in 2015 op basis van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek zijn vastgesteld en jaarlijks worden gecorrigeerd met het inflatiepercentage.
In het onlangs bij de Kamer voorgehangen voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit is bepaald dat de ACM de genoemde parameters vanaf het moment van inwerkingtreding (naar verwachting per 1 januari 2020) zal gaan vaststellen en dat deze dus niet meer gebaseerd zullen worden op het genoemde onderzoek.
Met het oog hierop is er, mede om verwarring te voorkomen, voor gekozen om geen nieuw onderzoek uit te voeren en het onderzoek uit 2015 nog als basis te handhaven voor de huidige parameters. Voor een toelichting op het meest recente tariefbesluit van de ACM verwijs ik naar https://www.acm.nl/nl/publicaties/besluit-maximumprijs-levering-warmte-2019
Is er binnen de huidige warmtewet een systeem mogelijk waarbij er meer concurrentie plaatsvindt tussen leveranciers van warmte op het warmtenet? Zo ja hoe kan dit worden bewerkstelligd en welke wetswijziging is hiervoor vereist?
Bij de levering van warmte aan kleinverbruikers is de huidige praktijk dat er geen concurrentie tussen leveranciers op één warmtenet plaats vindt. Het warmtebedrijf beheert het warmtenet en voorziet in de levering aan de eindgebruikers. Om de gebonden kleinverbruiker te beschermen voorziet de Warmtewet in het reguleren van het maximum tarief voor warmte. De huidige Warmtewet bevat geen bepalingen ten aanzien van de toegang van meerdere leveranciers tot een warmtenet.
Op dit moment wordt naar aanleiding van de motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en Jetten (Kamerstuk 34 723, nr. 13) in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau SEO naar de mogelijkheden om de levering en netbeheer te splitsen en de voor- en nadelen die dat met zich mee zou brengen. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat consumenten kunnen kiezen tussen meerdere leveranciers? Is hier een wetswijziging voor vereist, zo ja welke?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de energieleveranciers rekenden het afgelopen jaar een warmtetarief dat lager lag dan het Niet Meer Dan Anders-tarief?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Voor wat betreft 11 grotere leveranciers2 hadden zes bedrijven in 2018 een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum en hadden vier bedrijven een gebruiksafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum. Daarbij hadden twee van de laatstgenoemde vier bedrijven tevens een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum.
Hoe hoog was in 2017 het warmtetarief van een energieleverancier dat het grootste verschil vertoonde met het Niet Meer Dan Anders-tarief? Hoe groot was dit verschil?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in 2017. Van de 11 bij het antwoord op vraag 12 genoemde grotere leveranciers waren de laagste warmtekosten (vastrecht + variabel) op basis van een gemiddeld verbruik van 35 GJ per jaar in 2018 € 982,92. Dit is € 168,35 lager dan wat bij dit verbruik maximaal in rekening had mogen worden gebracht.
De artikelen dat de energierekening volgend jaar fors stijgt |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Energienota stijgt wél fors, Nederlander laat zich niet foppen» en «Energierekening Nederlands huishouden in 2019 gemiddeld 327 euro hoger»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van Gaslicht.com, dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 11 december 2018 uitging van verkeerde (te lage) verbruikscijfers inzake de hoogte van de energierekening?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017. De NEV is sinds 2014 leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. Ik ga derhalve uit van de analyses door PBL in de NEV en zie geen reden om hiervan af te wijken.
Diverse organisaties proberen inzichtelijk te maken wat de effecten van het klimaat- en energiebeleid zijn op de energierekening van huishoudens, maar partijen doen dit niet altijd op dezelfde manier. Men gaat voor het energieverbruik van huishoudens uit van verschillende verbruikscijfers. Ik baseer mij op het gemiddelde verbruik van huishoudens in Nederland zoals dat door PBL in de NEV wordt vastgesteld. Uiteraard is er sprake van spreiding rond deze gemiddelde cijfers, zowel naar boven als naar beneden. Vanaf dit jaar zal aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden verzocht om jaarlijks in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) naast het inzicht in de gemiddelde energierekening voor huishoudens en Nederland ook inzicht te geven in de spreiding, door de energierekening ook weer te geven voor specifieke groepen van huishoudens. Hiervoor is overleg gestart met de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Financiën en met externe organisaties om – meer nog dan nu het geval is – een eenduidig beeld van de energierekening te geven.
Los daarvan is sprake van forse verschillen in de gehanteerde leveringstarieven voor gas en elektriciteit. Dit blijkt ook uit het fluxenergie-artikel waarnaar u verwijst en dat verschillende mutaties van de leveringstarieven voor 2019 vermeldt.
Klopt het dat de Staatssecretaris van EZK in haar beantwoording uitging van cijfers die een jaar oud zijn, terwijl sinds die tijd de energieprijs en gasprijs flink gestegen zijn waardoor een vertekend beeld ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de NEV 2017. Zoals in antwoord 2 aangegeven is de NEV voor het kabinet leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. In dit rapport is ook een langetermijnontwikkeling meegenomen van de gemiddelde elektriciteits- en gasprijzen en van het gemiddelde energieverbruik van huishoudens. Uit recente informatie blijkt dat er tekenen zijn dat deze tarieven in 2019 hoger zouden kunnen uitvallen dan eerder becijferd. Dit geldt niet voor de tarieven voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor 2019. Daarvan heb ik een duidelijk beeld en die cijfers zullen niet wijzigen.
Kunt u aangeven waarop de Staatssecretaris van EZK haar bewering dat vergelijkingssites van verkeerde verbruikscijfers uitgaan heeft gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de energierekening volgend jaar stijgt met mogelijk 327 euro, een bedrag van ruim 27 euro per maand, gebaseerd op de tarieven van de grootste drie energieleveranciers?
Gebaseerd op de cijfers van de NEV 2017 neemt de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2019 met ongeveer € 108 toe. In dit bedrag is de stijging van de energiebelasting en de opslag duurzame energie opgenomen.
Er zijn nu signalen dat energieleveranciers in 2019 hun tarieven forser verhogen dan waar PBL in de NEV 2017 van uitging. Indien deze verhogingen zich uiteindelijk over geheel 2019 voordoen, dan zal de toename van de gemiddelde energierekening hoger uitvallen dan eerder gedacht. Bij het verschijnen van de NEV 2019 in het najaar zal blijken hoe de leveringstarieven volgens PBL zich verder ontwikkelen en in hoeverre deze anders zijn bij de NEV uit 2017. Dit hangt ook af van internationale en geopolitieke ontwikkelingen die de prijzen van gas en elektriciteit in 2019 beïnvloeden.
Wat vindt u van de in het artikel van FluxEnergie genoemde verhouding dat bijna de helft van de energierekening voor particulieren, 47% om precies te zijn, volgend jaar bestaat uit belastingen? Is er naar uw mening een maximumaandeel dat acceptabel is?
Het exacte aandeel van belastingen in de integrale energierekening in 2019 zal moeten blijken op basis van de daadwerkelijke gemiddelde leveringstarieven. Op grond van de NEV 2017 kan worden verwacht dat het aandeel van de energiebelasting, de ODE en de BTW tezamen in de integrale energierekening gemiddeld rond 45% zal liggen. Het kabinet heeft steeds benadrukt dat de energietransitie voor iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar moet blijven. Daartoe heeft het kabinet een verkenning aangekondigd naar de lastenverdeling in de ODE tussen huishoudens en bedrijven. Deze verkenning zal het kabinet in 2019 uitvoeren zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel over de verbreding van de ODE die vanaf 2020 zal ingaan. In deze verkenning wordt gekeken naar de koopkracht van huishoudens enerzijds en naar de lastenontwikkeling van het bedrijfsleven anderzijds. Dit vergt een zorgvuldige afweging.
Het PBL heeft onlangs de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht in het rapport Meten met twee maten. Een belangrijke conclusie uit dit rapport is dat de energierekening niet geïsoleerd maar in samenhang met andere lasten (bijvoorbeeld woonlasten en levensonderhoud) en andere beleidsdomeinen (inkomensbeleid) moet worden bekeken. Er is sprake van een samenspel van energie-, woon- en inkomensbeleid. Hoewel de energiebelasting stijgt, kiest dit kabinet ervoor om dit voor een belangrijk deel terug te sluizen door onder andere de inkomstenbelasting te verlagen. De hogere energierekening moet dus in dit bredere perspectief worden gezien. Uit analyses van het Centraal Planbureau blijkt dat iedere inkomensgroep er gemiddeld genomen in koopkracht op vooruit gaat. Onlangs heeft het NIBUD deze analyses bevestigd.
Uit het rapport van PBL blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. PBL signaleert wel dat extra aandacht voor een kleine, kwetsbare groep huishoudens nodig is. Bij de nadere uitwerking van het Klimaatakkoord hebben draagvlak en betaalbaarheid de volle aandacht van het kabinet.
Welk percentage van de energierekening voor bedrijven zal komend jaar uit belastingen bestaan?
Er is ten aanzien van de sector bedrijven geen eenduidig beeld te geven. Vanwege de heterogeniteit binnen de bedrijvensector met bedrijven in de industrie, landbouw, en dienstverlening en het gebruik van verschillende schijven in de energiebelasting en de ODE is het niet zinvol om een gemiddelde energierekening op te stellen voor de bedrijvensector. Hierdoor kan derhalve ook niet worden vastgesteld wat het gemiddelde aandeel van belastingen in de energierekening van bedrijven is.
Deelt u de mening dat de stijging van de energietarieven voor mensen kunnen leiden tot een te zware financiële last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de Zandtsters het wachten beu zijn |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zandtsters zijn het wachten beu: «Ons leven staat al jaren stil»»?1
Ja.
Her- en erkent u de problemen die in het artikel worden geschetst?
Ja. Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Met de afbouw van de gaswinning wordt het in Groningen veiliger en de omvang van de noodzakelijke versterking neemt af (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad en de afspraken daarover tussen Rijk en regio (Kamerstuk 33 529, nr. 502, nr. 527) een plan van aanpak opgesteld voor de nieuwe versterkingsopgave. Dit plan van aanpak is gericht op de snelst mogelijke realisatie van veiligheid voor huizen die op dit moment naar verwachting nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Ik begrijp dat dit ook nieuwe onzekerheden met zich mee brengt voor bewoners.
Conform de bestuurlijke afspraken van 20 september 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 527), ligt het voortouw voor de communicatie richting bewoners bij gemeenten en de NCG, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij de lokale omstandigheden. Alle overheden streven er gezamenlijk naar om de onzekerheid van bewoners over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar ook om geen beloftes te doen die wij niet kunnen waarmaken.
Hoe komt het dat onduidelijk is wanneer welke budgetten voor de gemeenten beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie? Wat gaat u hieraan doen voor zowel bewoners als de gemeenten? Wanneer wordt dit wel duidelijk?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM. Dit maakt het mogelijk om de versterkingsoperatie gericht op veiligheid aan de hand van het plan van aanpak van de NCG te starten. Hierbij wordt er vooralsnog niet van uitgegaan dat geldstromen via gemeentes zullen lopen. Vanuit het Nationaal Programma Groningen (zie Kamerstuk 33 529, nr. 528) is geld beschikbaar voor toekomstperspectief, waaronder leefbaarheid. De schadeafhandeling is in handen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG keert rechtstreeks betalingen uit. Deze kosten worden op NAM verhaald.
Bent u bereid met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat voortaan in de kwartaalrapportage van de NCG een terugblik en een vooruitblik wordt opgenomen over de beschikbaar gestelde budgetten voor de gemeenten in het kader van de schade- en versterkingsoperatie en hoe die budgetten (al dan niet) zijn besteed?
Alle versterking die nodig is voor de veiligheid wordt uitgevoerd. Alle kosten hiervoor worden, conform de overeenkomst van 22 november jl., verhaald op de NAM. Zoals afgesproken met de regionale bestuurders op 20 september jl., mag de beschikbaarheid van middelen geen vertragende factor zijn bij de uitvoering van de versterking die nodig is voor de veiligheid.
Op dit moment voer ik intensief overleg met de bestuurders in de regio over de nadere vormgeving van de publieke aansturing van de versterkingsoperatie, eerst tijdelijk en zo snel mogelijk meer definitief en wettelijk verankerd. De precieze rolverdeling tussen overheden en organisaties zijn onderwerp van gesprek. Ik verwacht uw Kamer hierover in januari een tussenstand te kunnen sturen. Uiteraard zal regelmatig verantwoording over de voortgang worden afgelegd. Over de precieze vormgeving hiervan ga ik met de NCG in gesprek. Ik zal daarbij de in vraag 5 genoemde suggestie meenemen.
Wat is volgens u de rol van het Rijk als garantsteller voor alle schade- en versterkingskosten in Groningen? Wat is de rolverdeling tussen Rijk, de provincie, gemeenten en de NCG als het gaat om duidelijkheid geven en besluiten nemen over de hoogte en het tijdstip van budgetten die beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór aanvang van het plenaire debat over het verslag van het schriftelijk overleg (VSO) inzake het conceptministeriële regeling ter wijziging van de Uitvoeringregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling ter uitvoering van het wetsvoorstel betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld?
Ja.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Attje Kuiken (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het voorkomen van de injectie door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van afvalwater in Twente door zuivering |
|
Tom van der Lee (GL), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «NAM onderzoek naar afvalwaterzuivering is continu proces»?1
Ja.
Bent u bekend met dit proces van de NAM? Zo ja, waar bestaat het uit?
Bij iedere olie- en gaswinning komt ook zout water uit de diepe ondergrond mee omhoog. Het is gebruikelijk om dit zoute productiewater weer terug te brengen in de diepe ondergrond door middel van waterinjectie. NAM injecteert sinds 2011 het zoute productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek in enkele voormalige gasvelden in Twente.
De verplichting om te blijven zoeken naar een andere oplossing voor het afvalwater is vastgelegd in de huidige waterinjectievergunningen. NAM moet om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is.
NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief2 met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat3 over Mijnbouw op 15 februari 2017.
Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, geldt dat deze nog niet voldoende ontwikkeld zijn en het energieverbruik te groot is. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden.
Het proces waaraan NAM refereert in het bovengenoemde artikel betreft het in de gaten houden van relevante ontwikkelingen ten aanzien van waterzuivering. Op 14 januari 2019 heeft NAM een rapport4 over de ontwikkelingen van waterzuiveringstechnologieën gepubliceerd. NAM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt op welke NAM-locatie een testfaciliteit kan worden aangelegd. Met deze testfaciliteit kunnen geïnteresseerde ondernemingen hun waterzuiveringstechnieken testen met het echte productiewater.
Dergelijk projecten kunnen in aanmerking komen voor subsidie via bestaande regelingen in de Topsector Water & Maritiem mits dat past in de programmering van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Watertechnologie. Deze programmering is uitgewerkt in de Kennis- en Innovatieagenda Watertechnologie5.
Heeft de NAM de zorg om te werken aan betere oplossingen voor afvalwater? Zo ja, in hoeverre?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het proces waaraan de NAM refereert in het artikel van RTV-Oost uit gesprekken in het kader van het topsectorenbeleid om te komen tot een verbeterde techniek van zuivering, zoals u suggereerde bij het plenair debat over mijnbouw van 15 februari 2017? Zo nee, bent u bereid om dit proces inhoud te geven in het topsectorenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de onrust in Rossum over de injectie van afvalwater in de diepe ondergrond in Twente en het uitblijven van vorderingen ten aanzien van zuivering? Zo ja, hoe ervaart u die?
Een aantal jaar geleden was er onrust onder de bevolking in Twente over het injectie van afvalwater. Dit heeft geleid tot het vervroegd uitvoeren van de verplichte zes jaarlijkse evaluatie. Bij deze evaluatie zijn ook de vragen, zorgen en de aangereikte alternatieven van de bewoners betrokken.6 Uit de evaluatie is gebleken dat het injecteren van het productiewater op dit moment de meest geschikte wijze van verwerking is. NAM is gevraagd om relevante ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering in de gaten te houden. Zoals hiervoor aangegeven, is NAM bereid om nieuwe technieken te laten testen. De resultaten hiervan zullen worden gepubliceerd op de website.
Kunt u aangeven of de NAM zich houdt aan de vergunningsvereisten van de afvalwaterinjectie en kunt u dit toelichten met de monitoringsgegevens?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de waterinjectie van NAM. SodM heeft aangegeven dat NAM zich houdt aan de vereisten in de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en de ontheffingen Lozingenbesluit voor de waterinjectie in de Twentevelden.
NAM heeft jaarlijks de jaarrapportages aangeleverd en de vereiste onderdelen beschreven. NAM laat in de rapportages zien dat de waterinjectie binnen de vergunde injectievolumes en drukbereik blijft. In april 2017 heeft NAM een technisch evaluatierapport ingediend dat door SodM is beoordeeld. NAM heeft inmiddels op opmerkingen en vragen van SodM gereageerd en deze reactie wordt door de toezichthouder nader geanalyseerd. Deze analyse zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.
In tabel 1 zijn de vergunning voor de waterinjectie weergegeven. De vergunningen zijn door de provincie Overijssel in 2010 afgegeven.
Vergunning
Locatie
Putten
2010/0040943
Rossum-Weerselo 2
ROW2 (& ROW7)
2010/0040956
Rossum-Weerselo 3
ROW3 en ROW4
2010/0040951
Rossum-Weerselo 5
ROW5
2010/0054507
Rossum-Weerselo 6
ROW6 & ROW9
2010/0022101
Tubbergen Mander 1
TUM1
2010/0022426
Tubbergen Mander 2
TUM2 en TUM3
2010/0022101
Tubbergen 7
TUB7 en TUB10
In tabel 2 zijn de voor SodM relevante voorwaarden voor het toezicht weergegeven.
Jaarrapportageverplichting volgens voorwaarde 2.1.1 uit de vergunningen
Vergunninghouder moet jaarlijks binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar een rapportage
opstellen waarin tenminste de volgende Informatie is opgenomen:
a. de hoeveelheid injectiewater dat In het reservoir is geïnjecteerd;
b. de kwaliteit van het injectiewater overeenkomstig de parameters in tabel 6 van de aanvraag;
c. de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de loop van het jaar;
d. de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen;
e. een vergelijking met de onder a. t/m c. genoemde resultaten van de voorgaande jaren; ontwikkelingen In de resultaten als bedoeld onder c. moeten worden toegelicht.
Handhaving injectie- en reservoirdrukken & integriteitsbeheersing van afsluitende laag
6-jaarlijkse technische evaluatie verplichting volgens voorwaarde 3.1.1 uit vergunningen
«Vergunninghouder rapporteert over put ROW-2 elke 6 jaar en put ROW-7 na drie jaar de resultaten van een
a. uitgebreide evaluatie van de waterinjectie-activiteiten en de effecten daarvan op de boven het reservoir gelegen afsluitende lagen;
b. onderzoek conform de CE-afwegingsmethodiek of gelijkwaardig, of het injecteren van Injectiewater dat vrijkomt bij de productie van olie, nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode Is;
c. een onderzoek naar de mogelijkheden om de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen verder te minimaliseren, aan het bevoegd gezag.»
NAM heeft op haar website7 de jaarverslagen van de waterinjectie gepubliceerd.
In hoeverre is het mogelijk om middelen uit het topsectorenbeleid en middelen van de NAM in te zetten voor een pilot voor afvalwaterzuivering?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Bedrijven kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland8 (RVO.NL) en bespreken welke specifieke regeling voor een bepaald project het meest geschikt is.
Gezien de grote zorgen in de regio over de afvalwaterinjectie in de diepe ondergrond, bent u bereid om hierover met de NAM en een mogelijke partij voor het zuiveren van afvalwater in gesprek te gaan?
Recentelijk is er door mijn ministerie gesproken met de Stichting Stop Afvalwater Twente. Afgesproken is om dit gesprek voort te zetten en ook NAM uit te nodigen. Ook vinden met NAM gesprekken plaats over de testfaciliteit.
Op welke andere mogelijke manieren kunt u eraan bijdragen dat het mogelijk wordt om afvalwater te zuiveren in plaats van het te injecteren in de diepe ondergrond?
Ik vind het gewenst dat het afvalwater volgens de meest geschikte manier wordt verwerkt, onder andere als het gaat om energieverbruik en reststoffen. NAM is via de vergunning verplicht om iedere zes jaar te evalueren of de gebruikte verwerkingsmethode nog het meest geschikt is.
Met de huidige waterzuiveringstechnologieën zou het zuiveren van het afvalwater leiden tot een hoog energieverbruik (milieubelastend) en zorgen voor een grote hoeveelheid niet bruikbare reststoffen die opgeslagen moeten worden. Op de aangekondigde testlocatie van NAM zal men nieuwe zuiveringstechnologieën kunnen onderzoeken ten aanzien van energieverbruik en reststoffen.
Het bericht 'Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kopers in de kou – Lang wachten op energieaansluiting in nieuwbouwwoning»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kopers die hun gloednieuwe nieuwbouwwoning willen betrekken, vaak wekenlang moeten wachten op hun energieaansluiting? Wat heb je in ’s hemelsnaam aan een nieuwbouwwoning zonder energieaansluiting?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat het heel vervelend is dat iemand zijn nieuwbouwwoning nog niet kan betrekken, omdat er nog geen energieaansluiting is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat voortaan de deadline van achttien weken voor aansluiting op het energienet voor alle nieuwbouwwoningen wordt gehaald?
De wettelijke termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten voor elektriciteit wordt in de praktijk regelmatig wordt overschreden (artikel 23, derde lid, Elektriciteitswet 1998). Deze wettelijke termijn geldt overigens niet voor een aansluiting op aardgas en andere nutsvoorzieningen.
Voor het niet halen van de termijn voor het aansluiten van elektriciteit zijn meerdere oorzaken. Een deel van de klanten doet een aanvraag voor een aansluiting die verder dan 18 weken vooruit ligt of er wordt met de klant een andere termijn overeengekomen. Daarnaast kan het zijn dat de netbeheerder niet in staat is om de termijn van 18 weken te halen. Dat kan veel oorzaken hebben, bijvoorbeeld dat er sprake is van een complexe aansluiting of ingewikkelde vergunningprocedures, of het achterliggende net is ontoereikend om de nieuwe capaciteit te transporteren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder en geeft aan dat de nood hoog is en er op alle (creatieve) manieren gekeken moet worden hoe deze situaties praktisch zo snel mogelijk opgelost kunnen worden.
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van de leden Rudmer Heerema en Koerhuis (beiden VVD) is de Minister van Economische Zaken en Klimaat in overleg met de netbeheerders over deze problematiek in het bredere perspectief van een toenemend aantal nieuwbouwprojecten door economische groei, de verantwoordelijkheden van de netbeheerders en het tekort aan technisch personeel bij zowel netbeheerders als hun aannemers (Kamerstuk 2018/2019 nr. 386). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 7.
Hoe en door wie worden benadeelde kopers van nieuwbouwwoningen, die letterlijk in het donker en de kou zitten, gecompenseerd?
Het gaat hier om een contract tussen koper en aannemer/bouwer. Een eventuele compensatie hangt af van wat in het contract over de oplevertermijn is overeengekomen tussen koper en aannemer. In de praktijk is de oplevertermijn vaak dermate ruim gesteld dat er niet snel sprake zal zijn van compensatie.
Weet u dat u bekend staat als een Minister die veel praat, veel overlegt, veel vergadert, maar concreet weinig doet? Herinnert u zich dat u ontelbaar vaak hebt gezegd dat u de woningbouw wilt «versnellen»? Hoe gaat u dan het tekort aan installateurs «versneld» oplossen?
Ik herken mij niet in het door u geschetste beeld. Zie verder het antwoord bij vraag 6.
Deelt u de mening dat er van die zogenaamde «versnelde woningbouw» in de praktijk niets terechtkomt? Zo nee, waarom niet?
Voor het aanpakken van het woningtekort bestaat geen «quick fix», zoals ook de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) aangeeft in haar advies «Versnellen woningbouwproductie, met behoud van kwaliteit». Het plannen en realiseren van nieuwe woningbouw kent veel stappen, en er zijn veel partijen bij betrokken. De enige manier om tot die versnelling te komen, is dus met alle partijen gezamenlijk. Daarom wil ik gezamenlijk met die partijen knelpunten identificeren en afspraken maken over hoe we dit aanpakken.
Dat heeft al tot mooie concrete resultaten geleid, zoals de afspraken die in de BO’s MIRT zijn gemaakt over investeringen in de bereikbaarheid van specifieke locaties. Die afspraken zijn onderdeel van de woondeals die ik begin 2019 met de meest gespannen regio’s beoog te sluiten. Onderdeel van die deals zijn aanvullende afspraken over versnelling van de woningbouw en de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit. Ik bied daarbij ondersteuning door bijvoorbeeld de inzet van de Crisis- en herstelwet en bijdrages aan flexibele arbeidspools voor gemeentelijke capaciteit.
Daarnaast is de versnelling van de woningbouw ook simpelweg een kwestie van het opnieuw opbouwen van capaciteit in de sector, waarvan in de crisis veel verloren is gegaan. We zien dit overal in de bouw, en dus ook bij installateurs die nieuwbouwwoningen aansluiten op nutsvoorzieningen. Het aanpakken van capaciteitstekorten is primair een verantwoordelijkheid van de sector. Als ik een faciliterende rol kan spelen om slimmer en efficiënter werken in de bouwsector te stimuleren, dan doe ik dat natuurlijk graag. Vanuit die rol ben ik dan ook betrokken bij de Bouwagenda, waarbinnen betrokken partijen gezamenlijk via de Human Capital Agenda capaciteitstekorten willen aanpakken.
Versnelling van de woningbouw biedt echter pas op de langere termijn een oplossing voor het woningtekort. Daarom bevatten de woondeals ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de krappe woningmarkt, zoals huisjesmelkerij. Ik bied ondersteuning door extra ruimte te bieden in wet- en regelgeving en ook regionaal door ondersteuning van handhaving op zaken als huisjesmelkerij.
Als er nu al een gierend tekort aan installateurs is, hoe rampzalig zal de uitvoering van die vreselijke, onbetaalbare, zinloze energietransitie dan zijn, waarbij elk huishouden van het gas af moet worden gehaald? Bent u bereid een streep te zetten door de energietransitie en nieuwbouwwoningen gewoon op het gasnet aan te sluiten indien kopers dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Aan de behoefte aan voldoende goed geschoold personeel wordt ook aan de overlegtafels over het klimaatakkoord aandacht besteed. Deze behoefte bestaat breder dan alleen voor de energiesector. In de antwoorden aan de leden Van der Lee en Smeulders (beiden Groen Links) is ook ingegaan op de bredere aanpak van het kabinet met betrekking tot het tekort aan technische personeel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 655). Ik zie daarom geen reden een streep te zetten door de energietransitie.
Het bericht dat banken financiering van fossiele energie niet hebben teruggebracht |
|
Joost Sneller (D66), Mahir Alkaya (SP), Bart Snels (GL), Eppo Bruins (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie» over het rapport «Still undermining our future» van de Eerlijke Geldwijzer?1 Wat is uw reactie op deze bevindingen?
Ik ben bekend met deze bevindingen. In de antwoorden hieronder geef ik een reactie.
Kunt u bevestigen dat banken meer zijn gaan investeren in duurzame energie sinds 2014, maar met 29 miljard euro nog steeds veel meer investeren in fossiele energie? Is u gedetailleerdere informatie bekend dan die op bedrijfsniveau waar dit rapport op gebaseerd is?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vragen van de leden Van den Hul en Nijboer (beiden PvdA) heeft DNB in kaart gebracht wat de uitzettingen van de verschillende onderdelen van de financiële sector zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, het leeuwendeel van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn de sectoren fossiele brandstof (inclusief toeleveranciers), energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn uitzettingen een stuk lager (4,5 procent).2 Voor 2019 heeft DNB eenzelfde uitvraag ingepland. Ik heb DNB, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller3, gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Dit kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid geformuleerd. Nederland streeft naar 49% CO2-reductie in 2030 ten opzichte van de uitstoot van Nederland in 1990. Dit zal ertoe leiden dat de Nederlandse energiemix substantieel zal wijzigen en in bepaalde sectoren krimp zal plaatsvinden. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb gemeld, ben ik van mening dat financiële instellingen hier tijdig op moeten anticiperen, in lijn met de doelstellingen van het Akkoord van Parijs.4 Dit geldt in het bijzonder voor financiële instellingen die een relatief groter deel van hun portefeuille in fossiele energie hebben. Voor hen is het risico van de transitie naar een CO2-neutrale energievoorziening het grootst. Deze risico’s hebben ook de aandacht van toezichthouders. Zo kijkt DNB hoe zij duurzaamheidsrisico’s meer kan verankeren in het toezicht. Recent heeft DNB een eerste stresstest uitgevoerd waarin zij de mogelijke gevolgen van verschillende disruptieve transitiescenario’s doorrekent voor de financiële stabiliteit in Nederland. Ook maken duurzaamheidsrisico’s en verdergaande transparantievereisten voor banken onderdeel uit van de herziening van het Europese kapitaaleisenraamwerk waarop de Raad en het Europees Parlement een akkoord op hoofdlijnen hebben bereikt.5 Een groot deel van de financiële sector heeft daarnaast ook het initiatief genomen om binnen het klimaatakkoord een commitment aan te gaan om hun investeringen in lijn te brengen met het Akkoord van Parijs.6 Zie ook de antwoorden op de vragen 5, 6 en 7.
Herkent u het beeld dat verzekeraars twaalf keer meer investeren in fossiele energie dan in duurzame energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de reactie van de Nederlandse Vereniging van Banken dat de kwaliteit van de Eerlijke Bankenwijzer onvoldoende is?2
Voorafgaand aan het besluit van de banken om hun medewerking aan de onderzoeken van de Eerlijke Bankwijzer («EBW») op te zeggen, hebben de banken en EBW een uitgebreide dialoog gevoerd onder leiding van een onafhankelijk wetenschapper. In dit proces is getracht om de uiteenlopende standpunten van de partijen dichterbij elkaar te brengen. Hierbij stond vooral de methodologie zoals die door de EBW wordt gehanteerd centraal. Helaas heeft dit proces niet geresulteerd in overeenstemming waardoor banken helaas niet meer meewerken aan de onderzoeken.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn als banken en verzekeraars op een betrouwbare en verifieerbare manier transparant zijn over hun investeringen in klimaatrelevante sectoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (wettelijke) verplichtingen bestaan hier momenteel voor?
Zoals aangegeven in beantwoording op de vragen van de leden Van den Hul en Nijboer onderschrijft het kabinet het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt samen met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2019 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. De Minister van EZK en ik hebben dit initiatief verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.9
Indien u van mening bent dat banken en verzekeraars transparant dienen te zijn over deze investeringen, kunt u aangeven of thans voldoende tegemoet wordt gekomen aan die wens? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke verbeteringen zouden banken en verzekeraars wat u betreft nog zouden moeten doorvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de vergelijkbaarheid van de meetmethodes die banken en verzekeraars op dit moment gebruiken, zoals die in de Spitsbergen ambitie waarin Platform Carbon Accounting Financials (PCAF), 2Dii en/of soortgelijke meetmethoden worden genoemd?4
Er bestaan verschillende manieren om de klimaatimpact van een financiële instelling te meten en inzichtelijk te maken. Ik ben van mening dat het aan instellingen zelf is om een meetmethode te kiezen die past bij de balans of bij het type investering. Ik vind het tegelijkertijd van belang dat instellingen ernaar streven om resultaten waar mogelijk onderling vergelijkbaar te maken. Ik ben daarom blij dat de financiële sector, als onderdeel van het bovengenoemde commitment, zich verbindt aan een proces om onderling ervaringen te delen, resultaten vergelijkbaar te maken en stappen te zetten om de meting te verbeteren en te verdiepen. Het beter vergelijkbaar maken van resultaten helpt consumenten en beleggers om financiële instellingen onderling te vergelijken. Het vergelijkbaar maken van meetmethodes kan instellingen tevens prikkelen om hun balans te verduurzamen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als banken en verzekeraars dezelfde systematiek hanteren, zodat dit voor consumenten en investeerders onderling vergelijkbaar is? Heeft u zelf een voorkeur voor een specifieke meetmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met de maatschappelijke organisaties en de financiële sector te komen tot gedragen en controleerbare maatstaven of «Key Performance Indicators» voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Ik vind het belangrijk dat in de financiële sector meer aandacht komt voor duurzaamheidscriteria en dat instellingen beter vergelijkbaar worden. Het vergroten van transparantie door financiële instellingen heeft ook prioriteit van de Europese Commissie. Als onderdeel van het actieplan «duurzame groei financieren» probeert de Commissie op verschillende manieren transparantie, alsmede aandacht voor duurzaamheid, in de financiële sector te vergroten. Gelet op de grensoverschrijdende activiteiten van financiële instellingen zie ik een gemeenschappelijk beleid in Europa op dat vlak als wenselijk. Zo lopen op dit moment onderhandelingen over het opzetten van een raamwerk voor duurzame economische activiteiten. De Commissie wil alle aspecten die van belang zijn voor duurzaamheid de komende jaren onderbrengen in dit raamwerk («taxonomie»). Daarbij wil de Commissie beginnen met activiteiten die een effect hebben op klimaat en milieu. De Commissie zal in een later stadium een voorstel uitwerken voor de bijdrage van economische activiteiten aan sociale doelstellingen. Ik ben van mening dat deze op te zetten taxonomie kan bijdragen aan meer eenduidige standaarden over wat een duurzame investering is en wat niet. Ik zet daarbij in op het bewaken van een breed duurzaamheidsbegrip, zodat alle relevante ESG-criteria worden meegewogen.
Ook nu al dienen financiële instellingen op verschillende wijze transparant te zijn over hun investeringen. Op dit moment verwacht de overheid van financiële instellingen, waaronder banken en verzekeraars, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Openbaarheid van gegevens en transparantie over risicomanagement, naleving van wetten, normen en gedragscodes zijn onderdeel van deze richtlijnen. Ook dienen grote beursgenoteerde ondernemingen, banken en verzekeraars met meer dan 500 werknemers vanaf boekjaar 2017 in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring openbaar te maken over, in ieder geval, milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en bestrijding van corruptie en omkoping. Ook pensioenfondsen dienen in hun bestuursverslag inzicht te geven in de wijze waarop in het beleggingsbeleid rekening wordt gehouden met ESG-criteria. Verder is de overheid met de financiële sector en maatschappelijke organisaties partij in IMVO-convenanten waarin ook aandacht is voor ESG-criteria. Hierin zijn onder andere afspraken gemaakt over de publicatie van investeringskeuzes, stemgedrag op aandeelhoudersvergaderingen en over de dialoog die plaatsvindt met bedrijven waarin wordt belegd of met bedrijven die worden gefinancierd. Deze initiatieven kunnen bijdragen aan het beter vergelijkbaar maken van financiële instellingen.
Deelt u de mening dat het, zeker omdat Nederland uitsluitend «fractional reserve» banken kent, wenselijk is dat klanten en beleggers goed geïnformeerd moeten worden over waar hun geld in wordt geïnvesteerd wanneer zij een spaarrekening openen of een financieel product aanschaffen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer nader informeren over de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over het voorstel van de Europese Commissie (COM(2018) 354 d.d. 24 mei 2018) voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met duurzame beleggingen en duurzaamheidsrisico's en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341?5
Op 19 december 2018 is in de Raad overeenstemming bereikt over het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende informatieverschaffing in verband met beleggingen en duurzaamheidsrisico’s en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/2341. De onderhandelingen tussen de Raad, Europese Commissie en het Europees Parlement zijn gestart.
Het bericht 'Experts boos over soepeler BENG-eisen' |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts boos over soepeler BENG-eisen?1
Ja.
Waarom is besloten de eisen voor bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) veel soepeler te maken dan eerder voorgenomen? Wie heeft hier baat bij?
Dat de getalswaarde hoger is dan in de eerder voorgenomen eisen betekent niet dat de BENG-eisen die binnenkort voor consultatie worden voorgelegd veel soepeler zijn dan de eerder voorgenomen eisen. Belangrijke reden voor de hogere getalswaarde is dat een nieuwe berekeningsmethode is toegepast die beter aansluit op het werkelijke gemiddelde energiegebruik van een gebouw. Uit de praktijk is gebleken dat de eerder voorgenomen eisen belemmeringen opleveren voor de bouw van bepaalde gebouwtypen, zoals vrijstaande huizen en hoogbouw in binnenstedelijk gebied. Dit is vanuit oogpunt van de woningbouwopgave ongewenst. Verder zijn van invloed de actualisatie van de primaire factor elektriciteit en de kosten die gemoeid zijn met de eis om nieuwbouw aardgasvrij op te leveren. Elektriciteit wordt in de nieuwe methode beter gewaardeerd en de kosten en terugverdientijden van alternatieven, zoals een warmtepomp, wegen mee in de hoogte van de eisen.
Welke partijen zijn betrokken geweest in het besluitvormingstraject om te komen tot soepelere BENG-eisen? Welke partijen hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen?
De partijen die betrokken zijn geweest bij het besluitvormingstraject om te komen tot concept geadviseerde BENG-eisen zijn de BENG-begeleidingscommissie, de Juridisch Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving. Hierin zijn de volgende organisaties vertegenwoordigd: de Dutch Heat Pump Association (DHPA), de Nederlandse Vereniging van Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM), Bouwend Nederland, het Nederlands Verbond Toelevering Bouw (NVTB), de Nederlandse Isolatie Industrie (NII), de Vereniging Leveranciers van Luchttechnische Apparaten (VLA), de Vereniging van Nederlandse Fabrieken van Ketels voor Centrale Verwarming (VFK), de Bond van Nederlandse Architecten (BNA), de Unie van Elektrotechnische ondernemers en Vereniging Nederlandse Installatiebedrijven (UNETO-VNI), het Rijksvastgoedbedrijf, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VNSU), de Mineral Wool Association (MWA), de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed (IVBN), de Nederlandse vereniging van Biomassa Ketelleveranciers (NBKL), Holland Solar, Aedes, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Woonbond, VacpuntWonen, de Vereniging Eigen Huis (VEH), Brandveilig Bouwen Nederland (BBN), de Brancheorganisaties Zorg (BOZ), de Federatie ruimtelijke kwaliteit, NL Ingenieurs, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), de Koninklijke Nederlandse Metaalunie (KMU), de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en Onderhoud NL.
Bij de totstandkoming van de conceptgeadviseerde eisen zijn er geen partijen geweest die hebben gelobbyd voor het versoepelen van de BENG-eisen.
Klopt het dat in veel gevallen met het huidige Bouwbesluit al wordt voldaan aan de voorgestelde BENG-eisen?
Nee, dit is niet juist. De huidige nieuwbouweis, de EPC, en de daarbij behorende huidige energieprestatie, de NEN 7120, zijn niet te vergelijken met de concept geadviseerde BENG-eisen en de nieuwe energieprestatiemethode NTA8800. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen van de betrokken experts over het gebrek aan ambitie? Deelt u de mening dat de nieuwe BENG-eisen een achteruitgang zijn en een tegenslag voor de energietransitie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze eisen aan te passen en ambitieuzer te maken dan de huidige eisen?
Nee, ik deel deze zorgen niet vanwege de onvergelijkbaarheid van de getallen.
Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om BENG-3 op te hogen waardoor het aandeel duurzame energie omhoog moet? Zo nee, waarom niet?
Het aandeel hernieuwbare energie, BENG 3, staat niet op zichzelf. Indien deze eis wordt aangescherpt, dan kan dit een negatief effect hebben op de kostenoptimaliteit van alle maatregelen die bijdragen aan het primaire fossiele energiegebruik, BENG 2. De kostenoptimaliteit wordt bepaald op basis van BENG 2. De waarden zijn nu zo gekozen dat deze kostenoptimaal zijn en dat voldaan wordt aan onder andere het uitgangspunt dat in heel Nederland op een duurzame wijze gebouwd moet kunnen blijven worden, onafhankelijk van de locatie of het soort gebouw. Een aanscherping van de BENG 3 eis zou betekenen dat hier niet meer aan wordt voldaan. Concreet zou dit bijvoorbeeld betekenen dat een deel van de nieuwbouwprojecten niet meer kan voldoen aan de BENG 3 eis als gevolg van een beperkt dakoppervlak.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor het verduurzamen van de gebouwde omgeving?
Zoals onder vraag 2 aangegeven, kan uit de hogere getalswaarde niet 1-op-1 de conclusie worden getrokken dat de BENG-eisen zijn verlaagd.
Wat betekent het verlagen van de BENG-eisen precies voor de energierekening van huishoudens?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bancaire investeringen in fossiele energie |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken investeren veel meer in fossiele dan in duurzame energie»?1
Ja.
Vindt u dat het tempo van banken om meer in groene energie te investeren omhoog moet, ook gezien het feit dat bij de ING het aantal afgegeven leningen met betrekking tot fossiele brandstoffen met slechts vier procent is afgenomen?
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in kaart gebracht wat de uitzettingen van financiële instellingen zijn op CO2-intensieve sectoren. DNB heeft daarbij gekeken naar uitzettingen op sectoren die, tezamen met het vastgoed, de bulk van de uitstoot van CO2 veroorzaken. Dit zijn achtereenvolgens de sectoren fossiele brandstof, inclusief toeleveranciers, energieopwekking, zware industrie (chemie, staalproductie, mijnbouw, papier- en cementindustrie), transport en landbouw. Dit is dus breder dan fossiele energie alleen. Deze uitzettingen zijn het grootst voor pensioenfondsen (12,4 procent van het balanstotaal) en banken (11 procent). Bij verzekeraars zijn deze uitzettingen een stuk lager (4,5 procent). Ik heb, mede naar aanleiding van een motie van de leden Snels en Sneller2, DNB gevraagd de uitzettingen van de Nederlandse financiële sector op CO2-intensieve sectoren te blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het Akkoord van Parijs. De financiële sector zal de financiële middelen moeten leveren om de transitie mogelijk te maken. Daarom heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) de sector eerder uitgenodigd om actief deel te nemen aan het Klimaatakkoord, in het bijzonder aan de taakgroep financiering. Deze taakgroep werkt met de sectortafels voorstellen uit om de energietransitie te financieren en hindernissen weg te nemen. De resultaten hiervan zijn op 21 december 2018 gepubliceerd. De Nederlandse financiële sector heeft daarnaast het initiatief genomen om zich te verbinden aan de doelstellingen uit het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Ik heb dit initiatief samen met de Minister van EZK verwelkomd. De sector heeft in dat kader afgesproken om het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen te meten. Vanaf het boekjaar 2020 rapporteren zij daarover publiekelijk. Uiterlijk in 2022 maken de partijen hun actieplannen inclusief reductiedoelstellingen voor 2030 bekend, voor al hun relevante financieringen en beleggingen. Het is uniek dat de gehele Nederlandse financiële sector voornemens is om klimaatdoelstellingen te gaan stellen. De financiële sector kan hiermee een belangrijke bijdrage leveren aan de transitie. Ik ga dit Nederlandse initiatief ook in Europees verband op de kaart zetten. Daarmee is tevens opvolging gegeven aan de motie-Dik-Faber/Van Veldhoven.3
Op welke wijze monitort u, ook in het licht van het Klimaatakkoord, de mate waarin banken investeren in fossiele versus hernieuwbare energie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de ketenanalyse van de olie- en gassector binnen het convenant in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO-convenant) van de bankensector?
Nee, er is naar aanleiding van het onderzoek van de Eerlijke Bankwijzer geen klacht ingediend bij het Nationaal Contact Punt (NCP) voor de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Wanneer maatschappelijke organisaties van mening zijn dat banken hun gepaste zorgvuldigheid bij financiering van bedrijven niet op orde hebben kunnen zij dit via het klachtenmechanisme van de desbetreffende bank kenbaar maken, of een melding doen bij het NCP indien sprake is van een mogelijke schending van de OESO-richtlijnen.
De overheid is samen met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), vakbonden en maatschappelijke organisaties partij bij het IMVO-convenant voor de bancaire sector. Binnen het convenant hebben banken zich gecommitteerd aan het verder in lijn brengen van hun gepaste zorgvuldigheid met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en is afgesproken dat partijen elkaar kunnen aanspreken wanneer er onvoldoende stappen worden gezet in het behalen van de vastgestelde doelen. De aangekondigde analyse van de olie- en gaswaardeketen binnen dit IMVO-convenant is in voorbereiding. De overheid zal de bevindingen van het Eerlijke Bankwijzer onderzoek over de leningen aan olie- en gasbedrijven en mensenrechten betrekken bij de voorbereiding van deze analyse.
Kunt u aangeven of naar aanleiding van eerdere verdenkingen van een aantal Nederlandse banken ten aanzien van mensenrechten2, er inmiddels een klacht is ingediend bij het Nationaal Contactpunt van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)? Zo nee, acht u het wenselijk dat hier alsnog een klacht wordt ingediend en op welke wijze is opvolging gegeven aan deze verdenkingen binnen het IMVO-convenant?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op - alleen jammer van dat subsidiefoutje' |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drijvende zonnepanelen wekken de meeste stroom op – alleen jammer van dat subsidiefoutje»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat dit project met drijvende zonnepanelen een opbrengst heef van ruim 22,4 Terawattuur (TWh) en dat dit ruim anderhalf keer de hoeveelheid stroom is die de vijf Noordzee-windparken gaan opleveren?
Ik ben ermee bekend dat in het artikel een idee wordt gepresenteerd om «een zesde deel van het IJsselmeer te bestemmen tot «zonnemeer»».
In welke mate ziet u kansen voor dergelijke projecten met drijvende zonnepanelen? Onderschrijft u de potentie aan opbrengst?
Ik zie kansen voor de productie van hernieuwbare energie door middels van zonne-energie op water. Het Rijk onderzoekt de mogelijkheden voor de inzet van Rijksgronden voor de opwek van hernieuwbare energie, onder andere door de potentie voor de opwek van hernieuwbare elektriciteit op deze gronden in kaart te brengen. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar de potentie van opwek op binnenwateren die in beheer zijn bij Rijkswaterstaat zoals het IJsselmeer. Uiteindelijk zal de beschikbare ruimte worden ingebracht bij de uitwerking van de Regionale Energie Strategie (RES). Ik wil nog niet op dit onderzoek vooruitlopen.
Klopt het dat in de SDE+-regeling nu geen rekening wordt gehouden met de verhoogde opbrengst van zonvolgende systemen in vergelijking tot reguliere zonnepanelen?
Ja.
Bent u bereid het advies van het Planbureau voor de Leefomgeving, dat u heeft geadviseerd 25 procent meer subsidie aan zonvolgende systemen te leveren, op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, vanaf de SDE+ 2019 kunnen installaties op veld of water groter dan 1 MWp met een zonvolgsystemen (op basis van een aangeleverde energieopbrengstberekening) voor meer vollasturen subsidie in aanmerking komen. Dit zal ik nader toelichten in mijn kamerbrief over de openstelling van de SDE+ 2019.
De primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit |
|
Paul Smeulders (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het u beiden in samenspraak de primaire energiefactor hebben gewijzigd naar 1,45?
Ja, dat klopt. Vanaf 2020 zijn de BENG-eisen voor nieuwbouw van toepassing (bijna energie-neutrale gebouwen). Hiervoor is een nieuwe energieprestatie-bepalingsmethode ontwikkeld: NTA 8800. In dat kader heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om advies gevraagd van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de bepaling van de primaire energiefactor (PEF) voor elektriciteit. Dit advies is verwerkt in de NTA 8800.
Klopt het dat hiermee is besloten om voor energieprestatie van elektriciteitsopwekking uit te gaan van de prognose in de Nationale Energieverkenning 2017 voor het jaar 2020? Klopt het dat dit een beleidswijziging is ten opzichte van de aanpak tot nu toe waarbij de PEF wordt gebaseerd op basis van feitelijk gerealiseerde prestaties?
De primaire energiefactor is gebaseerd op het fossiele aandeel van de energieproductie. Als het aandeel hernieuwbare elektriciteit toeneemt, neemt de primaire energiefactor af. De te hanteren PEF is gebaseerd op de steeds meer duurzaam geworden elektriciteitsvoorziening de afgelopen jaren. Deze verduurzaming zal in de komende jaren verder toenemen. Bij de bepaling wordt uitgegaan van de prognose in de NEV 2017 voor het jaar 2020. Op deze wijze wordt in de normstelling zo nauw mogelijk aangesloten bij het moment dat de BENG-eisen zullen ingaan. De verwachting is dat de te hanteren PEF daadwerkelijk is gerealiseerd per 2020.
Kunt u onderbouwen waarom besloten is om de PEF en haar bepalingswijze te veranderen? Staat u achter deze wijziging? Zo ja, waarom?
De invoering van een nieuwe energieprestatiebepalingsmethode en de BENG-eisen maken het mogelijk om deze stap te maken. De waarde van de primaire energiefactor voor elektriciteit van 2,56, zoals toegepast in de huidige energieprestatie-berekeningen, is gebaseerd op de situatie in 1995 en loopt daarmee achter op het werkelijk gerealiseerde rendement op elektriciteitsopwekking. De herziene PEF van 1,45 is vastgesteld op basis van realistische verwachtingen ten aanzien van het aandeel hernieuwbare elektriciteit in 2020. Ook na 2020 zal het aandeel hernieuwbare elektriciteit verder toenemen. Met deze herziening sluit de normering (beter) aan bij de feitelijke situatie op het moment van invoering van de BENG-eisen in 2020. Dit sluit aan bij het kabinetsbesluit dat gericht is op het realiseren van een bijna klimaat-neutrale gebouwde omgeving in 2050.
Bent u bekend met het feit dat de nieuwe PEF van 1,45 zich vertaalt naar een rendement op elektriciteitsopwekking van 69%, terwijl dat nu 39% is gezien de huidige PEF van 2,56? Deelt u de mening dat dit onrealistisch is, gezien de benodigde hoeveelheid hernieuwbare energie die er in 2020 voor nodig is om deze PEF te realiseren? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het niet juist is om de PEF te baseren op onzekere toekomstprognoses? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat de beoogde wijziging ertoe kan leiden dat elektrische systemen met een in de praktijk zeer laag rendement voldoen aan in de bouwregelgeving gestelde eisen met betrekking tot energieprestatie van een gebouw en dit in de praktijk zal leiden tot een grotere toename dan verwacht in elektriciteitsverbruik? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse deel ik niet. Bij het doorrekenen van de hoogte van de BENG-eisen is rekening gehouden met deze PEF. Elektrische systemen met een laag rendement scoren slechter dan systemen met een hoog rendement. Het zal moeilijk zijn om aan de BENG-eisen te voldoen met een laag-renderend elektrisch systeem. Het uitfaseren van aardgas en de toenemende elektrificatie van de warmtesystemen in de gebouwde omgeving zullen overigens naar verwachting tot gevolg hebben dat het elektriciteitsgebruik zal stijgen.
Wordt de nieuwe PEF gebruikt in de doorrekening van het klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Zo ja, welke invloed heeft de wijziging van de PEF in de berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) en PBL op het behalen van de doelstellingen van het Klimaatakkoord en weet u wat de gevolgen zijn als het rendement van 69% in januari 2020 niet waar gemaakt wordt, terwijl hier in de doorrekeningen wel mee gerekend wordt?
De PEF van 1,45 is gebaseerd op de NEV die door PBL is opgesteld. Voor de doorrekening van het Klimaatakkoord zal het PBL uitgaan van dezelfde gegevens. Ook na 2020 is een verdere daling van de PEF te voorzien volgens de NEV2017. Deze ontwikkeling zal afhangen van de uitvoering van de afspraken die in het klimaatakkoord gemaakt worden.