De onbetrouwbaarheid van de inschatting van saneringskosten voor de grond van Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV), Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tata Steel heeft tot 2 miljard nodig voor vergroening, blijkt uit geheime cijfers»1?
Ja.
Herkent u het getal van maximaal 12 miljard euro aan saneringskosten voor de grond van Tata Steel die te zien was op de slide die tijdens de presentatie van het rapport van Hans Wijers en Frans Blom op scherm te zien was?
Ja.
Bent u zich bewust van het feit dat in media en onder politici nu veelal het beeld heerst dat het saneren van de grond inderdaad 12 miljard euro zou kosten?
Ja.
Kunt u meer detail geven over de aannames waarop de inschatting is gebaseerd dat dit 12 miljard euro zou kosten?
Het bedrag van maximaal 12 miljard euro is ingeschat door de heren Wijers en Blom als onderdeel van hun onderzoek naar de mogelijke handelingsperspectieven van de staat met betrekking tot de verduurzaming van Tata Steel Nederland (TSN). Wijers en Blom hebben een inschatting gemaakt van de (maximale) saneringskosten van de bodem en het grondwater na beëindiging van de activiteiten door TSN. Deze inschatting gaat uit van het saneren van de grond naar een niveau geschikt voor woningbouw. Verdere details over de aannames zijn aan Wijers en Blom en kan ik u niet verstrekken.
In algemene zin valt op te merken dat de werkelijke kosten van de saneringsopgave afhankelijk zijn van de uiteindelijke functiekeuze en inrichting van het terrein. Wanneer de grond voor industriële doeleinden wordt gebruikt, zijn de saneringskosten aanzienlijk lager. Duidelijk is dat een sanering door de lange historische aanwezigheid van Tata Steel en haar voorgangers, de aard van de staalindustrie en het zeer grote oppervlak van het terrein van Tata Steel een complexe, langdurige en kostbare aangelegenheid zal zijn.
Bent u bereid de onderliggende analyses hiervoor openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Wijers en Blom hebben, ondersteund door BCG, onafhankelijk onderzoek gedaan. Het openbare rapport «Hoe Tata Steel Nederland te verduurzamen» is op 28 maart 2024 gedeeld met de Kamer.2 Op 16 mei 2024 heeft een deels openbare en deels vertrouwelijke technische briefing plaatsgevonden over het rapport met de heren Wijers en Blom. Daarnaast heeft op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat het vertrouwelijke rapport van Wijers/Blom ter inzage gelegen bij de griffie. Daarmee is alle informatie die bij de overheid bekend is met uw kamer gedeeld.
Hoe verhouden de saneringskosten zich ten opzichte van andere saneringsprojecten van ernstig vervuilde terreinen zoals Chemie-Pack in Moerdijk (7 hectare voor circa 5,5 miljoen euro per hectare)2, EMK in Krimpen aan den IJssel (6 hectare voor circa 7 tot 10 miljoen euro per hectare) (Kamerstuk 28 089, nr. 188), Thermphos in Vlissingen (50 hectare voor circa 2,5 miljoen euro per hectare)3 en Olasfa in Olst (3,5 hectare voor circa 3 miljoen euro per hectare)4?
De saneringskosten van verschillende terreinen laten zich niet eenvoudig vergelijken. De kosten zijn enerzijds afhankelijk van het type (welke stoffen) en de mate en omvang van de verontreiniging en de bodemopbouw. Anderzijds hangt de omvang van de benodigde sanering af van de beoogde toekomstige functie van het terrein en de locatie. Vanwege al deze factoren die een rol spelen bij de kosten van sanering, zijn de genoemde saneringsprojecten moeilijk te vergelijken met de geschatte kosten van een eventuele sanering van het TSN-terrein.
Herinnert u zich de opmerking van Staatssecretaris Heijnen in haar brief van 3 april 2024, waar zij over de bodemsanering zegt dat «als het gaat om geheel of gedeeltelijke sluiting – tegelijkertijd op voorhand niet gegarandeerd kan worden dat de kosten daarvan volledig door Tata Steel Nederland zullen worden gedragen» (Kamerstuk 28 089, nr. 275)?
Ja.
Deelt u de mening dat in elk toekomstscenario er een significante saneringsopgave ligt die hoe dan ook moet worden uitgevoerd, onafhankelijk van wie die uiteindelijk uit zal voeren? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van het toekomstscenario kan er een aanzienlijke saneringsopgave liggen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de omvang van de saneringsopgave afhankelijk van de toekomstige functie van de grond.
Bent u zich bewust van het feit dat Tata Steel Ltd (moederbedrijf van Tata Steel Nederland) geen Parent Company Guarantee heeft afgegeven voor de Nederlandse dochtermaatschappij? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor de kans om de kosten voor sanering bij een eventueel faillissement te verhalen op de Indiase moedermaatschappij?
Ja, ik ben me ervan bewust dat Tata Steel Limited (TSL) een dergelijke garantie, ook wel de 403-verklaring genoemd, niet heeft afgegeven. Dit betekent dat TSL op dit moment niet garant staat voor de schulden van TSN en schuldeisers zich in het geval van een eventueel faillissement van TSN niet rechtstreeks kunnen wenden tot TSL. We begrijpen de zorg die voortvloeit uit de Kamervragen dat de staat mogelijk met een significante saneringsopgave achterblijft wanneer een bedrijf failliet gaat.
In de Kamerbrief6 waar u in vraag 7 aan refereert, is al een toelichting opgenomen op de relevante bepalingen uit debodemregelgeving en de Omgevingswet (financiële zekerheidsstelling) die op Tata Steel van toepassing zijn. Het uitgangspunt van de Omgevingswet en de bodemregelgeving is dat de vervuiler betaalt. Dat geldt dus ook voor Tata Steel. In de Omgevingswet in artikel 13.5 is de financiële zekerheidsstelling opgenomen.7 Middels deze wetgeving kunnen in een omgevingsvergunning eisen worden gesteld aan activiteiten met grote nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Bijvoorbeeld een voorschrift dat financiële zekerheid stelt om verplichtingen na te komen of schade te dekken. Als de vergunninghouder deze verplichtingen niet naleeft, kan het bevoegd gezag kosten op die manier alsnog verhalen via de zekerheidsstelling.
Artikel 8.6 van het Omgevingsbesluit wijst gevallen aan waarbij het bevoegd gezag altijd voorschriften voor financiële zekerheid aan de omgevingsvergunning moet verbinden bij IPPC-installaties en voor Seveso-inrichtingen. TSN valt onder deze categorie. Deze verplichte zekerheidsstelling in de Omgevingswet is een nieuw rechtsinstrument. Omgevingsdiensten in heel Nederland zijn op dit moment bezig met het implementeren van deze eis. Daardoor is nu nog geen beleidsevaluatie mogelijk en valt op dit moment niet te zeggen in welke mate het instrument effectief is in het vermijden dat bijvoorbeeld saneringskosten bij een faillissement (deels) voor rekening van de overheid komen.
Zijn de mogelijkheden voor een aansprakelijkheidsprocedure tegen de moedervennootschap van Tata Steel Nederland onderzocht om in te schatten in hoeverre bij een eventueel faillissement de saneringskosten (en/of faillissementstekorten) te verhalen zijn op de Indiase moedermaatschappij? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
De noodzaak om een aansprakelijkheidsprocedure te onderzoeken is er op dit moment niet. In de hoofdregel blijft de aansprakelijkheid van een aandeelhouder beperkt tot (de waarde van) zijn aandeel. Daarbij zijn aandeelhouders in beginsel niet aansprakelijk voor schulden van een besloten vennootschap zoals Tata Steel Nederland b.v.
Het doel van het kabinet is om via een maatwerkafspraak schone en groene staalproductie in de IJmond te realiseren. Hiermee borgen we dat TSN de activiteiten op een schone en duurzame manier voortzet. In deze situatie is er dus ook geen sprake van een noodzaak om de grondsaneringskosten te verhalen op de eigenaar van TSN, Tata Steel Limited.
Is er een scenario denkbaar waarin Tata Steel IJmuiden failliet zou gaan en de Nederlandse overheid op zou draaien voor de saneringskosten van de grond? Zo ja, hoe ziet een dergelijke situatie eruit, wat gebeurt er dan en acht u dat wenselijk?
Het rapport van Wijers en Blom beschrijft een scenario waarin TSN onder economische druk moet sluiten. Bij sluiting in het specifieke geval van een faillissement bestaat er een risico dat TSN in gebreke blijft bij het dekken van de saneringskosten van de grond. Daardoor zouden deze kosten in dat geval mogelijk bij de overheid terecht komen, zie ook het antwoord op vraag 9.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel. De kans op een ongecontroleerd faillissement en een mogelijke saneringsopgave voor de overheid is daarmee kleiner.
Deelt u de mening dat Tata wat er ook gebeurt verantwoordelijk is voor de kosten van bodenvervuiling en voor het oplossen daarvan hoe dan ook moet gaan betalen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 9 gaat de Omgevingswet uit van het principe dat de vervuiler betaalt. TSN is dus verantwoordelijk voor de door het bedrijf veroorzaakte bodemvervuiling en zal daar de kosten voor moeten dragen.
Tegelijkertijd is op dit moment ook al duidelijk dat TSN niet voor alle vormen van bodemverontreiniging op het terrein aansprakelijk kan worden gehouden. Niet alle bodemverontreiniging op het terrein is door TSN of haar rechtsvoorgangers veroorzaakt. Zo is in 1943 een grote verontreiniging ontstaan door een geallieerd bombardement en beperkt de Omgevingswet in art 13.3a de aansprakelijkheid van bedrijven voor historische bodemverontreiniging8. Voor deze vormen van bodemverontreiniging kan TSN niet aansprakelijk worden gehouden.
Bent u bereid een saneringsexpert te vragen een inschatting te maken van de saneringskosten die te verwachten zijn, gezien het belang van de saneringskosten in de discussie rondom Tata? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook benoemd in het antwoord op vraag 11 zet het kabinet in op het sluiten van een maatwerkafspraak met TSN voor groene en schone staalproductie. Daarmee is sanering van het volledige terrein niet aan de orde.
Is er onderzoek gedaan naar de effecten van de bodemvervuiling bij Tata op het milieu (waaronder water), natuur en gezondheid van omwonenden en werkenerms? Zo niet, waarom niet en bent u bereid om alsnog zo'n onderzoek te laten doen?
Ja. Het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland, is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op bodemvervuiling. Deze taken zijn gemandateerd aan de OD NZKG. De OD NZKG doet onderzoek naar de risico’s van de verspreiding van verontreinigingen naar de omgeving. De OD NZKG neemt maatregelen of voert aanvullend onderzoek uit wanneer zij dit noodzakelijk acht.
Inzicht in de bodemkwaliteit op het terrein van TSN is gebaseerd op bodemonderzoeken die worden ingediend door TSN bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG). De OD NZKG registreert deze bodemonderzoeken in haar bodeminformatiesysteem. Dit systeem is openbaar en voor iedereen toegankelijk via de site van de OD NZKG. Dit betreft een overzicht van de bodeminformatie die bekend is bij de OD NZKG. De OD NZKG vult dit systeem continu aan met nieuwe bodeminformatie die bij haar wordt ingediend.
Er zijn al vele honderden onderzoeken over het terrein bekend. Omdat er al veel onderzoek wordt gedaan naar de mate en effecten van de bodemvervuiling op de omgeving zien wij geen noodzaak om zelf verder onderzoek in te stellen.
In hoeverre zou de voorkeur voor scenario 3 kunnen veranderen naar een ander scenario (eventueel een buiten de vier opties die Wijers en Blom opgaven) als blijkt dat de saneringskosten significant lager zijn dan de 12 miljard euro?
De inzet van het kabinet is gericht op een maatwerkafspraak en het realiseren van groene en schone staalproductie in de IJmond en daarmee ook het behoud van de economische en strategische waarde daarvan.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk in februari 2025?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming van de antwoorden op de vragen is het niet gelukt om de vragen in februari 2025 te beantwoorden. De Kamer is hierover geïnformeerd op 20 februari 2025.9
De procedure van de Europese Commissie over het hoofdrailnet |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel «Europese Commissie dreigt met rechter over eenzijdige aanbesteding NS»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie dreigt met een rechtsgang over de onderhandse gunning van de hoofdrailnetconcessie aan de NS?
Voorafgaand aan het ontvangen van het met redenen omkleed advies heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie) twee reacties gegeven op de ingebrekestelling (juli 2023) en de aanvullende ingebrekestelling (maart 2024) die het ministerie heeft ontvangen van de Europese Commissie (hierna: EC). Het ministerie heeft nu twee maanden de tijd om te reageren op het met redenen omkleed advies. Als de EC ook na deze reactie van mening is dat sprake is van een schending van het Europese recht, kan zij een procedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) inleiden. Ik betreur de stap die de EC heeft gezet met het met redenen omkleed advies en het mogelijke vervolg daarvan.
Om welke redenen is de Europese Commissie van mening dat de NS het hoofdrailnet niet zomaar gegund had mogen krijgen?
De inbreukprocedure en het met redenen omkleed advies, dat daar een onderdeel van is, betreft een vertrouwelijke procedure. Wel kan worden gemeld dat de EC, zoals de EC zelf in haar externe berichtgeving heeft gecommuniceerd, onder andere vindt dat Nederland een uitvraag had moeten doen om na te gaan of marktpartijen (een deel van) het vervoer op het hoofdrailnet kunnen uitvoeren.2
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat «gereguleerde competitie bij de spoorwegen essentieel is om passagiers aantrekkelijke en innoverende diensten te kunnen bieden tegen lagere prijzen»?
De EC geeft in haar berichtgeving aan: «Gereguleerde concurrentie op de spoorwegmarkt is van essentieel belang om reizigers tegen lagere kosten aantrekkelijker en innovatiever diensten te bieden, met behoud van de openbaredienstverleningstaak.» 3 De HRN-concessie is vormgegeven als een openbaredienstverleningstaak. Het ministerie zet daarbij het belang van de reiziger altijd voorop. Om dat belang van de reiziger te waarborgen, liggen aan de hoofdrailnetconcessie 2025–2033 een aantal beleidsdoelen ten grondslag: 1) een zo goed mogelijk vervoersproduct, 2) een zo optimaal en drempelloos mogelijke deur-tot-deurreis en 3) maatschappelijk optimale publieke investeringen in het spoorsysteem. Over de HRN-concessie en de beleidsdoelen die daaraan ten grondslag liggen, is uitgebreid het debat gevoerd met de Tweede Kamer4, en hierover is de Kamer daarnaast geïnformeerd per brief.5
Deelt u de mening dat het nog steeds onverstandig is om de marktanalyse niet uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om de concessie voor het gehele hoofdrailnet aan NS onderhands te gunnen heb ik genomen na zorgvuldig en veelvuldig (markt)onderzoek. Daarmee is aangetoond dat de markt niet in staat is een dergelijke integrale en samenhangende prestatie te verrichten en daarmee in een kwalitatief gelijkwaardig vervoersaanbod te voorzien, zoals beoogd met de HRN-concessie. Er bestaat geen verplichting een marktanalyse uit te voeren zoals de EC voorstaat. De conclusie dat het onverstandig is om een marktanalyse niet uit te voeren, deel ik dus niet. Hierover is uitgebreid debat gevoerd met de Tweede Kamer6, en de Kamer is geïnformeerd over de gemaakte keuzes.7
Klopt het dat de brief van de Europese Commissie niet alleen aan Nederland vraagt om te reageren binnen twee maanden, maar ook om maatregelen te treffen die de onrechtmatige situatie herstellen? Zo ja, welke acties moet u dan concreet nemen?
De EC heeft een met redenen omkleed advies aan de Nederlandse autoriteiten uitgebracht. Zij geeft Nederland twee maanden de tijd om hierop te reageren en de nodige maatregelen te treffen. Het antwoord op het met redenen omkleed advies van de EC wordt op dit moment voorbereid.
Hoe schat u de kans in dat de reactie die u binnen twee maanden moet geven op de brief van de Europese Commissie afdoende zal zijn om te voorkomen dat de Europese Commissie naar het Europese Hof van Justitie stapt?
Het Ministerie van IenW blijft in gesprek met de EC. In deze fase heeft Nederland de mogelijkheid te onderbouwen dat de besluitvorming rondom de onderhandse gunning van de concessie zeer zorgvuldig en binnen de grenzen van het Europese recht is geweest. Het Ministerie van IenW hoopt dat de EC, na het lezen van onze reactie op het met redenen omkleed advies, niet naar het Hof zal stappen.
Hoeveel procent van de procedures die de Europese Commissie aanhangig maakt bij het Europese Hof van Justitie worden door de Europese Commissie gewonnen?
In het overgrote deel van de zaken die de EC aanhangig maakt bij het Hof wordt de EC in het gelijk gesteld door het Hof, uitgaande van de cijfers van de afgelopen jaren. Het gaat om zeer uiteenlopende zaken. Ook eenvoudige zaken over niet-tijdige omzetting van richtlijnen vallen hieronder. Dit zijn algemene cijfers die niets zeggen over de uitkomst in individuele zaken.
In geval de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: hoe groot schat u de kans in dat de Europese Commissie een zaak tegen Nederland wint of verliest?
Ik kan daar nu nog niet op vooruitlopen. De eerstvolgende stap is het opstellen van een reactie voor het met redenen omkleed advies.
In het geval dat de Europese Commissie naar het Europese Hof stapt: wat zijn de financiële consequenties als de Nederlandse Staat de zaak zou verliezen?
Het is nog onbekend of de EC naar het Hof stapt, wat de eventuele uitspraak van het Hof zal zijn en wat de Nederlandse Staat dan precies moet doen. Het Hof stelt namelijk vast of er wel of geen inbreuk van het Europese recht is, maar bepaalt – bij vaststelling van een inbreuk – niet concreet wat de lidstaat moet doen om die inbreuk op te heffen. De lidstaat houdt daar bepaalde ruimte. Het Hof kan overigens pas een boete of dwangsom opleggen als een lidstaat inbreuk blijft maken op het Europese recht, ook na de uitspraak waarin een inbreuk werd vastgesteld. Op dit moment kan ik dan ook niet inschatten wat de mogelijke financiële consequenties kunnen zijn.
Wat hebben de rechtszaken rondom de onderhandse gunning van het hoofdrailnet de Nederlandse belastingbetaler tot nu toe gekost?
Rondom de onderhandse gunning van de concessie op het hoofdrailnet hebben verschillende rechtszaken gespeeld. Het gaat zowel om privaatrechtelijke als bestuursrechtelijke zaken, ook in het kader van de verzoeken tot openbaarmaking op grond van de Wet open overheid. Aan al deze dossiers hebben verschillende ambtenaren van het Ministerie van IenW gewerkt, waarbij soms afstemming nodig was met ambtenaren van andere departementen. Daarnaast heeft de Landsadvocaat bijstand verleend. De concrete kosten van dit alles voor de belastingbetaler laten zich lastig kwantificeren.
Intimidatie, agressie en geweld in het openbaar vervoer |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat intimidatie, agressie en geweld onacceptabel zijn en dat hier hard tegen moet worden opgetreden, zodat treinreizigers veilig kunnen reizen en treinpersoneel veilig haar werk kan doen?
Ik ben het helemaal eens dat er in het openbaar vervoer geen plek is voor geweld, intimidatie en agressie en dat daar hard tegen moet worden opgetreden.
Welke acties zijn in gang gezet na de motie Veltman c.s. over een Aanvalsplan voor veiligheid in het OV en op stations?
In 2024 liep een actieprogramma met een geïntensiveerde aanpak op tien prioritaire onderwerpen, om sneller tot resultaten te komen. Zo is er onder andere ingezet op het versnellen van de zelfstandige toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s en het verkorten van de wachttijden bij boa-certificering.2 Over andere resultaten heb ik uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd onder het kopje «Voortgang ingezette maatregelen» in de brief «Stand van zaken en vooruitblik ontwikkelingen OV & Taxi».3 De hierin toegelichte intensivering komt bovenop de gebruikelijke inzet van de OV-sector en veiligheidspartners om het openbaar vervoer dagelijks veilig te houden voor reizigers en personeel.
Bent u van mening dat u voldoende maatregelen heeft ondernomen om de veiligheid in het OV te vergroten?
Naast de extra maatregelen die al genomen zijn, wordt ook aan verdere intensivering gewerkt. Denk daarbij aan bodycams voor NS-conducteurs, de compensatie voor extra beveiliging rondom station Maarheeze, een subsidie aan ProRail voor extra camera’s op een aantal stations en de eerder genoemde toegang tot het rijbewijzenregister voor OV-boa’s. Ik zal in gezamenlijkheid met de Minister van JenV binnenkort ook per brief inhoudelijk reageren op de aanbeveling uit het rapport «Handhaven in het OV». Daarnaast heeft het Ministerie van IenW ook onderzoek laten doen naar zwartrijden en instrumenten om dit tegen te gaan. Een van de aanbevelingen uit dit onderzoek is het boetebedrag voor reizen zonder geldig vervoersbewijs te verhogen. Er loopt momenteel een nadere juridische verkenning, aangezien het boetebedrag is vastgesteld in de Wp2000. Mijn beeld is dat met het realiseren van deze maatregelen een flinke stap wordt gezet in het veilig houden van ons OV. Ik moet ook erkennen dat deze maatregelen – ook al zou ik dat graag willen – niet van de ene op de andere dag gerealiseerd kunnen worden. Ik span mij maximaal in om dit te versnellen.
Deelt u de mening dat het symbolisch twee minuten stilzetten van de treinen in april 2024 heeft geleid tot meer urgentie om werk te maken van minder intimidatie, agressie en geweld in het OV?
Veel partners, binnen en buiten de OV-sector, voelen urgentie om zich extra in te zetten voor veilig openbaar vervoer. Zelf heb ik richting deze samenwerkingspartners, de Tweede Kamer en in de media ook veelvuldig het belang van veilig OV benadrukt en aangegeven dat ik tijdens deze kabinetsperiode vaart wil maken met de maatregelen die daarvoor nodig zijn. Ik geloof zeker dat het drie minuten stilzetten van de treinen en de landelijke aandacht voor de uitdagingen bij dit onderwerp hebben geholpen. Ook als kraakhelder signaal naar overlastgevers: overlast, intimidatie, agressie en geweld in het OV worden niet gepikt.
Bent u het ermee eens dat camerabewaking in stations en in de treinen helpt bij het bewijzen van wat er gebeurd is en dus bij een effectieve opvolging van de aangifte door het OM, en dus bij het kunnen aanpakken van de overlast- en geweldplegers?
De praktijk laat zien dat camera’s een effectief middel zijn voor de opvolging bij aangiftes. De politie komt met enige regelmaat beelden opvragen bij vervoerders en ProRail. Ik ben het daarom in algemene zin eens dat camerabewaking een effectief instrument kan zijn voor bewijs bij een aangifte. Ondanks de goede kwaliteit is de bruikbaarheid van camerabeelden echter afhankelijk van verschillende factoren en verschilt daardoor per keer.
Zijn er nog belemmeringen bij het kunnen gebruiken van de camerabeelden van treinen en stations als bewijsmateriaal?
De politie heeft indien nodig toegang tot camerabeelden van stations en van treinen. Camerabeelden afkomstig uit de OV-sector worden regelmatig gebruikt voor opsporingsonderzoek als bewijsmateriaal. In dat kader is een goede samenwerking tussen de politie en de OV-sector. Helaas zijn er situaties waarin camerabeelden niet bruikbaar zijn bij de opvolging van een aangifte. Bijvoorbeeld wanneer iemand onvoldoende herkenbaar in beeld is. In beginsel zijn er geen belemmeringen voor het gebruik van de beelden die zijn verkregen uit het OV-domein, maar is het aan de rechter om te beoordelen of de camerabeelden als bewijsmateriaal mogen worden gebruikt in een strafzaak.
Welke stations zijn nog niet of onvoldoende uitgerust met camera’s?
ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra camera’s. Daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. Daarom is het niet mogelijk om zwart-wit te spreken van voldoende en onvoldoende camera’s. In de brief van 11 februari jl. heb ik aangegeven ProRail een subsidie te geven voor extra camera’s en maatwerk maatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.4 Met deze subsidie kunnen op zo’n 14 stations camera’s bijgeplaatst worden en op zo’n 26 stations andere fysieke maatregelen genomen worden. Ik vind het van belang dat slecht scorende stations beter in beeld worden gebracht en reizigers daardoor mogelijk een sterker veiligheidsgevoel krijgen.
Wanneer zijn alle treinen toegerust met camera’s?
Alle treinen van regionale vervoerders zijn uitgerust met camera’s. NS laat weten dat op 1 januari 2025 er in totaal zo’n 14.000 camera’s in treinen hangen. Daarmee is 80 procent van de NS-vloot voorzien van camera’s. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. NS laat weten de investeringen zo slim mogelijk te willen plannen, zodat groot onderhoud samenvalt en de vervoerder gedurende de restlevensduur van het materieel een zo goed mogelijk resultaat heeft van de investering in sociale veiligheid. NS hoopt eind 2026 meer dan 90% van de vloot uitgerust te hebben met camera’s.
Wanneer hebben alle medewerkers van de beveiliging en de conducteurs op alle treinen in Nederland een bodycam?
Alle medewerkers in het OV met een specialistische handhavingsstaak hebben de mogelijkheid om een bodycam te dragen. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid om medewerkers zónder specialistische beveiligingstaak – de conducteurs – ook te voorzien van een bodycam. Ik kijk er positief tegenaan dat vervoerders de mogelijkheid onderzoeken om ook personeel zonder een specialistische handhavingsstaak te voorzien van een bodycam. Ik volg deze ontwikkelingen nauwgezet, maar kan daarbij op dit moment nog geen specifieke termijn noemen.
Zijn er bij u cijfers bekend over het veiligheidsgevoel in het OV, voor zowel medewerkers als reizigers? Zo ja, is er een stijging in het veiligheidsgevoel te merken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers te vergaren?
Kennisplatform CROW voert jaarlijks de OV-Klantenbarometer uit. Het veiligheidsgevoel onder reizigers is hierbij jaarlijks een terugkerend onderdeel. In de periode 2021 tot en met 2023 scoorde het OV een 7,9 op het veiligheidsgevoel.5 ProRail en NS meten daarnaast de beleving van reizigers op stations met de Stationsbelevingsmonitor (SBM). Over 2024 was het algemene en landelijke oordeel voor stations ongeveer een 7,2.6 Het thema sociale veiligheid ontving gemiddeld hetzelfde cijfer. Voor de 58 stations die onder de 6.0 scoren op de vraag aan reizigers of ze zich na 19u ’s avonds sociaal veilig voelen, wordt extra aandacht gezet door een verdiepende analyse en mogelijk extra maatregelen te nemen. Daarvoor ontvangt ProRail binnenkort een subsidie.
Het Ministerie van IenW voert verder iedere twee jaar een personeelsmonitor uit, om zo een beeld te krijgen van het veiligheidsgevoel onder het OV-personeel. Op 26 juli 2023 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de laatste personeelsmonitor, waarbij het gemiddelde cijfer over alle respondenten daalt van 6,7 naar 6,1.7 De eerstvolgende personeelsmonitor OV zal gedurende dit jaar plaatsvinden en parallel aan de OV-Klantenbarometer begin 2026 worden gepubliceerd.
Politie inzet tijdens NAVO Top in Den Haag tussen 24-26 juni |
|
Wijen-Nass |
|
van Weel |
|
De NAVO-top zal een zeer grote druk leggen op het Nederlandse politieapparaat; hoe zorgt u ervoor dat de handhaving van de openbare orde op andere plaatsen en in alle regio’s van het land gewaarborgd is?
Een waardig, gastvrij, veilig en ongestoord verloop van de NAVO-top vraagt om forse inzet van de politie. Ook verlenen Defensie, waaronder de Koninklijke Marechaussee, en omliggende landen bijstand aan de politie.
Gedurende de NAVO-top zal het reguliere politiewerk doorgang vinden. Wanneer dat nodig is, zullen eenheden onderling bijstand verlenen.
Worden hiervoor andere middelen en mensen ingezet, zo ja welke, zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zonde zou zijn als lokale (jaarlijkse) events in Nederland zelf hierdoor geen doorgang zouden kunnen vinden door een gebrek aan politie- en veiligheidsmensen?
Ik snap de teleurstelling als evenementen waar mensen lang naar hebben uitgekeken niet doorgaan. Echter, de NAVO-top is een duurzame investering in onze eigen veiligheid, vrede en brede welvaart. Daarom vind ik het een goede zaak dat Nederland de NAVO-top organiseert.
Dit de eerste keer in 76 jaar dat Nederland de NAVO-top organiseert. Door toppen in verschillende landen te organiseren, werken de bondgenoten gezamenlijk aan deze duurzame investering. Als trouwe bondgenoot vindt het kabinet het belangrijk dat Nederland een bijdrage levert.
De NAVO-top vraagt om een grote politie-inzet en heeft daarom gevolgen voor de beschikbare politiecapaciteit voor evenementen. Het lokaal gezag bepaalt mede op basis van de beschikbare politiecapaciteit welke evenementen rondom de NAVO-top doorgang kunnen vinden.
Wat kunt u hen als alternatief bieden om dit toch te laten doorgaan?
De bevoegdheid om te beslissen over de doorgang van evenementen ligt bij het lokaal gezag. Hierbij houdt het lokaal gezag rekening met de benodigde en de beschikbare politiecapaciteit. Wanneer er te weinig politiecapaciteit is, kan een evenement door aanpassingen mogelijk evengoed doorgang vinden met minder politie-inzet.
Is het u bekend dat veel van dit soort events afhankelijk zijn van sponsoren en dat er lopende contracten zijn waarbij het niet kunnen doorgaan van dergelijke events contractbreuk betekent en schade oplevert?
Lokaal en regionaal vinden gesprekken plaats over wat de verminderde beschikbaarheid van politie betekent voor specifieke evenementen. Daarbij vindt ook afstemming plaats met andere betrokken partijen waaronder sponsoren. Ik vertrouw erop dat zij in gezamenlijkheid tot een oplossing komen waarin zo veel mogelijk aan alle belangen recht wordt gedaan.
Wie is volgens u voor deze schade aansprakelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een andere oplossing mogelijk om deze schade te voorkomen en wellicht meer mensen in te zetten van marechaussee en defensie zodat de politie haar reguliere taken in de rest van het land ongestoord kan blijven uitoefenen?
Voor een veilig, waardig, ongestoord en gastvrij verloop van de top werken politie en Defensie intensief samen. Hierbij leveren eenheden van Defensie en specifiek de Koninklijke Marechaussee, naast inzet op de eigen reguliere taken, ook (militaire) bijstand, assistentie en ondersteuning aan de politie. Door het leveren van mensen, middelen en unieke capaciteiten wordt de politie in aanzienlijke mate ontlast.
De verdeelbesluiten Spreidingswet |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Hoeveel gemeenten hebben een taakstelling gekregen die afwijkt van de door de provincie aan u aangeleverde verdeling (hierbij hoeft u de restopgave niet mee te rekenen)?
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen het verdeelbesluit? In hoeveel gevallen ging dit bezwaar over méér opvangplekken en in hoeveel gevallen om mínder opvangplekken dan de gemeente oorspronkelijk had aangedragen via de provinciale tafel?
Klopt het dat gemeenten met een afwijkende taakstelling geen uitleg hebben gekregen over het verschil? Klopt het dat ze deze uitleg ook niet hebben gekregen toen ze hierover contact hebben opgenomen met het ministerie? Waarom is dit?
Klopt het dat er verschillende gemeenten zijn die reeds uitgewerkte plannen hadden die nu in gevaar komen omdat ze een lágere taakstelling hebben gekregen en de opgestelde business case niet passend is voor minder asielzoekers?
Kunt u specifiek ingaan op de volgende casussen van de gemeenten:
Bent u bereid met gemeenten in gesprek te gaan die vrijwillig meer willen doen dan de taakstelling, zodat ze hun plannen wel kunnen uitvoeren?
Bent u bereid om in die gesprekken ook expliciet te kijken naar de financiering van langdurige reguliere plekken, in de wetenschap dat het uiteindelijk vele malen duurder is om kwalitatief slechte plekken in noodopvang te financieren?
De ernstige vogelgriep-situatie |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van EenVandaag en de noodoproep van wildopvangcentra en dierenambulances over het toenemende aantal vogelgriepbesmettingen bij wilde dieren?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat experts spreken over een pandemie bij dieren?2
Ja. Men spreekt van een pandemie als een epidemie wereldwijd veel mensen, of zoals in dit geval, dieren treft.
Bent u ermee bekend dat vogelgriep in de Verenigde Staten op grote schaal rondgaat zowel bij wilde dieren als in de veehouderij en dat daar meer dan 60 mensen vogelgriep hebben opgelopen in het afgelopen jaar, waarvan één persoon is overleden?3
Ja, de situatie in de Verenigde Staten (VS) is zorgelijk. Ik heb uw Kamer daarover op 31 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Inmiddels zijn meer dan 900 melkveebedrijven besmet en 70 mensen. Het sterfgeval in de VS betrof een persoon in Louisiana die besmet raakte na contact met hobbyvogels in zijn tuin. De Minister van VWS en ik volgen de situatie nauwgezet en zullen aan de hand van nieuwe informatie bepalen of verdere acties nodig zijn.
Bent u ermee bekend dat ook in Nederland vogelgriep flink om zich heen grijpt en er veel dode vogels worden aangetroffen?4
Sinds december is er een toename in het aantal wilde vogels met vogelgriep. In Nederland wordt vogelgriep bij levende wilde vogels gemonitord door het Erasmus MC en bij dode wilde vogels door het Dutch Wild Life Health Centre en Wageningen Bioveterinary Research. De resultaten van deze monitoring ontvang ik op regelmatige basis. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023.
Kunt u zich herinneren dat u bij het commissiedebat Zoönosen en dierziekten van donderdag 6 februari 2025 hebt gesteld dat op dit moment het zoönotisch risico vanwege vogelgriep laag is en u daarom geen noodzaak ziet voor financiële ondersteuning van dierenhulporganisaties?
Ja, het klopt dat het risico voor de volksgezondheid laag is. Er is specifiek voor Nederland een risicobeoordeling van de vogelgriep situatie gemaakt, door een, op advies van het Deskundigenberaad Zoönosen (DB-Z) ingestelde, multidisciplinaire expertgroep. De expertgroep heeft het actuele risico van hoogpathogene vogelgriep (HPAI) voor de volksgezondheid in Nederland in hun laatste risicobeoordeling van 16 december jl. voor de algemene bevolking ingeschat op zeer laag en voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld laag tot matig (Kamerstuk 28 807, nr. 306).
Dierenhulporganisaties hebben geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels. Dit is een aangelegenheid van de terreineigenaar zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) en staat uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep5. In deze Kamerbrief heb ik ook aangegeven dat op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties, ik opnieuw zal beoordelen of financiële ondersteuning nodig is. In het Commissiedebat Zoönosen en dierziekten heb ik gezegd dat de situatie nu geen financiële ondersteuning aan dierenhulporganisaties vergt.
Hoe rijmt u deze uitspraak met alle berichten uit binnen- en buitenland over de ernstige vogelgriepsituatie?
Het risiconiveau voor de personen die beroepsmatig worden blootgesteld aan het vogelgriepvirus is laag tot matig. Dit is in lijn met het de risico-inschatting door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC). Daarnaast hebben dierenhulporganisaties geen formele taak bij het opruimen van dode wilde vogels en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken bij het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Financiële ondersteuning acht ik op dit moment niet noodzakelijk. De aantallen besmette wilde vogels met vogelgriep zijn vooralsnog lager dan in 2021 tot en met 2023. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties. Ik blijf in goed overleg met de dierenhulporganisaties en volg de situatie op de voet.
Deelt u de mening dat de inzet van dierenhulporganisaties onmisbaar is, niet alleen vanwege de zorg voor wilde dieren en het voldoen aan de zorgplicht, maar ook vanwege het voorkomen van de verspreiding van vogelgriep en het beschermen van de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik ten aanzien van de aangehaalde zorgplicht een nuance plaatsen. Weliswaar bepaalt artikel 2.1, zesde lid, van de Wet dieren dat eenieder hulpbehoeve dieren de nodige zorg verleent, en is die bepaling ook van toepassing ten aanzien van in het wild levende dieren, maar tegelijkertijd gelden ook de regels ter bescherming van de natuur (Omgevingswet). Die gaan er juist van uit dat het niet is toegestaan om een wild dier te vangen, met welk doel dan ook, zonder een omgevingsvergunning. Dat vergt dus een afweging tussen het belang van het individuele dier en de ecologische belangen. Die afweging kan het best door een deskundige worden gemaakt. In sommige gevallen kan het oordeel zijn dat zorg wel wordt verleend, en andere gevallen niet (zie hiervoor de zienswijze van de Raad voor de Dierenaangelegenheden «Dilemma’s in de wildopvang6»). Het is, concluderend, dus niet zo dat er te allen tijde aan individuele in het wild levende, hulpbehoevende dieren zorg moet worden verleend.
Vervoer en verzorging van zieke vogels met vogelgriep kan risico’s met zich meebrengen voor de dier- en volksgezondheid als er niet voldoende aandacht is voor hygiëne, persoonlijke beschermingsmiddelen en/of als de vogels niet in een quarantaine ruimte worden verzorgd. Om verspreiding van en besmetting met vogelgriep te voorkomen is het belangrijk dat alle betrokken partijen zich houden aan de voorschriften voor het hanteren van zieke en dode dieren, zoals beschreven in de Leidraad.7 Gezien deze risico’s onderzoek ik de mogelijkheden om zieke wilde dieren met vogelgriep op locatie te kunnen euthanaseren. Momenteel wordt door het Centre for Sustainable Animal Stewardship (CenSAS, Faculteit Diergeneeskunde Utrecht) onderzocht welke euthanasiemethoden toepasbaar zijn op wilde dieren door niet-veterinairen in de wildopvanglocaties. Zodra dit onderzoek gereed is, zal ik samen met het Landelijk platform vogelgriep in wilde dieren bespreken of deze methoden geschikt en toepasbaar zijn in het veld. Het rapport verwacht ik op korte termijn en ik zal de Kamer hier vervolgens over informeren.
Bent u bekend met het verzoek van de Kamer om te komen tot een structurele financiële strategie voor het opruimen van de kadavers van wilde vogels en de opvang van mogelijk besmette dieren, en de toezegging van de oud-minister om in gesprek te gaan met dierenhulporganisaties?5
Ja, deze motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) heb ik in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) afgedaan en voer ik uit. Recent heeft in dit kader op beleidsniveau een gesprek plaatsgevonden met Stichting Dierenlot. De Minister van VWS en ik hebben geconcludeerd dat de vogelgriepsituatie nu nog niet zo erg is als in 2021 tot en met 2023.
Door mijn ambtsvoorganger is in 2021 eenmalig 50.000 euro vrijgemaakt voor steun aan dierenhulporganisaties en in 2023, samen met de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, eenmalig 100.000 euro. Daartoe is destijds besloten vanwege de vogelgriepsituatie op dat moment, met grote aantallen dode en zieke wilde vogels. Ook speelde dierenhulporganisaties destijds een rol bij het opruimen van dode wilde vogels. Inmiddels zijn de rollen en verantwoordelijkheden uitgewerkt in de Leidraad omgang met wilde dieren met vogelgriep9. Het opruimen van dode wilde vogels is een aangelegenheid van de terreineigenaar. Verschillende gemeentes in de provincie Friesland zijn hierin een voorbeeld. Zij zorgen zelf voor het opruimen van dode wilde vogels op hun eigen terreinen.
De Minister van VWS en ik blijven de situatie nauwgezet volgen en spreken de dierenhulporganisaties op zeer regelmatige basis.
Hoe vaak bent u persoonlijk in gesprek gegaan met dierenhulporganisaties over vogelgriep en over het gebrek aan financiële ondersteuning sinds u bent aangetreden als Minister?
Beleidsmedewerkers van LVVN en VWS hebben recent gesproken met Stichting Dierenlot en er is vaak contact met vertegenwoordigers van dierenhulporganisaties, onder andere via het Landelijk Platform vogelgriep wilde dieren.
Bent u ermee bekend dat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur in antwoorden op eerdere Kamervragen heeft gesteld dat het ministerie op de hoogte is van de financiële problemen waar veel dierenhulporganisaties mee kampen?6 Kunt u dit bevestigen?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat dierenhulporganisaties op dit moment zelf moeten opdraaien voor de extra kosten die ze maken vanwege vogelgriep?
Dierenhulporganisaties maken extra kosten in tijden van vogelgriep als zij zieke vogels met vogelgriep ophalen en naar een dierenarts brengen om te euthanaseren. Voor deze kosten zijn zij zelf verantwoordelijk.
Klopt het dat dierenhulporganisaties niet eens door de Rijksoverheid worden gecompenseerd voor de kosten die gemaakt worden voor de griepprik en de beschermingsmiddelen, terwijl dit noodzakelijk is voor het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en van de volksgezondheid?
Werkgevers van mensen die voor hun werk in contact komen met wilde, besmette dieren zijn (o.b.v. Arbowetgeving) verantwoordelijk voor het verschaffen van persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit geldt ook voor vrijwilligers van dierenhulporganisaties.
Vindt u het gerechtvaardigd dat uw ministerie geen enkele financiële bijdrage levert, terwijl dierenhulporganisaties onmisbaar werk doen en kampen met financiële problemen?
Op dit moment, waarin de aantallen wilde vogels met vogelgriep niet vergelijkbaar zijn met de jaren 2021 tot en met 2023 en de expertgroep het risico voor personen die beroepsmatig worden blootgesteld ingeschat als laag tot matig, acht ik dit niet noodzakelijk. Vanuit de rijksoverheid zijn we in gesprek met de dierenhulporganisaties en ondersteunt het Ministerie van LVVN de sector op andere vlakken, zoals met onderzoek of het faciliteren van gesprekken met andere ministeries en partijen. Daarnaast zet ik mij in voor een basisopleiding voor medewerkers van dierenambulances en onderzoek ik de mogelijkheden om dit te financieren, mede naar aanleiding van een aangenomen motie hierover (Kamerstuk 28 286, nr. 1368).
Kunt u begrijpen dat uw opmerking bij het commissiedebat over dat de overheid geen pinpas is, pijn kan doen bij veel hardwerkende vrijwilligers en medewerkers bij wildopvangcentra en de dierenambulance, vanwege de ernstige financiële problemen bij deze organisaties, wat gevolgen kan hebben voor hun eigen veiligheid, het kunnen vervullen van de wettelijke zorgplicht en het beschermen van de volksgezondheid?
Ik heb bewondering voor het werk van wildopvangcentra, dierenambulances en dierenhulporganisaties en de dierenliefde die daaruit spreekt en ben op de hoogte van de financiële problemen waar veel van deze organisaties mee kampen. Tegelijkertijd vind ik het belangrijk om aan te geven dat dierenhulporganisaties primair geen rol hebben in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep.
Hoeveel dieren met vogelgriep moet de dierenambulance per week ophalen voordat u overgaat tot financiële ondersteuning? Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie die vraagt om een structurele financiële strategie?7
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 8 zal ik de situatie opnieuw beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en weer om substantiële inzet vraagt van dierenhulporganisaties.
Bent u bereid om alsnog uitvoering te geven aan de aangenomen motie door over te gaan tot een structurele financiële strategie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 15 oktober jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 303) voer ik de motie (Kamerstuk 29 683, nr. 300) uit door de situatie opnieuw te beoordelen op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert en opnieuw om substantiële inzet vraagt. In de beantwoording op vraag 5, 8 en 13 heb ik aangegeven dat ik hier nu geen aanleiding voor zie. Dierenhulporganisaties hebben primair geen rol in het opruimen van dode wilde vogels en zijn zelf verantwoordelijk voor de kosten die zij maken voor het ophalen en laten euthanaseren van zieke wilde vogels met vogelgriep. Ik beoordeel de situatie opnieuw op het moment dat de vogelgriepsituatie verergert, bijvoorbeeld doordat het virus muteert naar een meer zoönotische variant, en om substantiële inzet van dierenhulporganisaties vraagt.
Bent u bereid om aanvullend te kijken of u kunt bijdragen aan het beschermen van de gezondheid van de medewerkers en vrijwilligers bij dierenhulporganisaties, door het leveren van de griepprikken en beschermingsmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Persoonlijke beschermingsmiddelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever, die heeft een zorgplicht voor de werknemers en vrijwilligers. Ook in de reguliere gezondheidszorg staat hiervoor geen overheidsbijdrage ter beschikking.
Voor de seizoensgriepvaccinatie worden werkgevers opgeroepen om de vaccinatie te verstrekken via hun Arbodienst. Als de werkgever dit niet regelt, kunnen werknemers en vrijwilligers de vaccinatie op eigen initiatief halen bij de huisarts. Het advies van het DB-Z en Gezondheidsraad om de seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig aan te bieden aan personen die betrokken zijn bij het opruimen van dode wilde vogels en zoogdieren is en blijft ingewikkeld in de praktische uitvoering. Het is lastig om de doelgroep te identificeren en daarmee mensen gericht uit te nodigen voor vaccinatie. Ook is er weinig bekend over de vaccinatiebereidheid van deze groep. De Minister van VWS wacht op resultaten van onderzoek hiernaar en komt dan met een besluit over of, en zo ja hoe, seizoensgriepvaccinatie laagdrempelig kan worden aangeboden. De resultaten worden voor de zomer verwacht.
Deelt u het inzicht dat we er daarnaast alles aan moeten doen om te voorkomen dat vogelgriep zich verder verspreidt, muteert en overspringt op de mens en we voldoende preventieve maatregelen moeten treffen om de verspreiding van vogelgriep tegen te gaan?
Ten algemene geldt dat het niet mogelijk is om verspreiding van vogelgriep onder wilde vogels te voorkomen. Het beleid is erop gericht om de kans op uitbraken bij gehouden vogels te verlagen en de risico’s voor de dier- en volksgezondheid te beperken. Het vorige kabinet heeft hiertoe het Intensiveringsplan preventie vogelgriep opgesteld, waarin maatregelen staan ten behoeve van de volksgezondheid en de gezondheid van wilde en gehouden dieren (Kamerstuk 28 807, nr. 291).
31 januari jl. is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 306). Daarin is aangegeven dat de maatregelen ten behoeve van preventie van het humane risico van een meer zoönotische variant van vogelgriep voor de volksgezondheid in het intensiveringsplan, vrijwel allemaal opgepakt en geïmplementeerd of lopende zijn. Ook is onder andere de voortgang beschreven met betrekking tot vaccinatie van pluimvee, structuurmaatregelen en de uitrol van het bioveiligheidsplan voor pluimveehouderijen.
De mondiale ontwikkelingen laten zien dat het virus kan muteren, en dat we ons moeten blijven voorbereiden op nieuwe varianten van het virus, die mogelijk ook besmettelijker kunnen zijn dan de huidige variant. Daarom zetten de Minister van VWS en ik in op de uitvoering van de maatregelen uit het Intensiveringsplan, zowel voor de korte als de lange termijn.
Daarnaast wordt snel gehandeld bij verdenkingen van vogelgriep. Pluimveehouders zijn zich erg bewust van de risico’s op vogelgriep, zeker in gebieden met een hoge concentratie van bedrijven. Het algemene beeld is dat pluimveehouders en dierenartsen alert zijn en verdenkingen snel melden. Bij een besmetting wordt direct geruimd door de NVWA. Dit beperkt de risico’s op verspreiding van vogelgriep tussen bedrijven aanzienlijk.
Gaat u invulling geven aan het advies van het Europees Centrum voor Ziektepreventie en Ziektebestrijding (ECDC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) om de dichtheid van pluimvee en pluimveebedrijven, zowel in waterrijke gebieden, als daarbuiten, te verlagen?8 Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
In het Intensiveringsplan preventie vogelgriep (Kamerstuk 28 807, nr. 291) is door het vorige kabinet opgenomen dat een impactanalyse wordt uitgevoerd naar mogelijke structuurmaatregelen: een verbod op nieuwvestiging en/of een verbod op uitbreiding van pluimveebedrijven in pluimveedichte gebieden en in waterrijke gebieden. Experts van Wageningen Economic Research (WEcR) voeren momenteel een analyse uit naar de impact van deze maatregelen op de pluimveesector. Daarna zullen andere experts een inschatting maken van de verwachte impact van deze maatregelen op de volks- en diergezondheid. Dit soort structuurmaatregelen zijn ingrijpend. Met deze impactanalyse en een juridisch- beleidsmatige analyse zal een zorgvuldige weging worden gemaakt op basis van proportionaliteit, geschiktheid en noodzaak.
Daarnaast hebben 245 pluimveehouders zich aangemeld voor de landelijke subsidieregelingen voor vrijwillige bedrijfsbeëindiging (Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv en de Lbv-plus)).13 Dit kan ertoe leiden dat het aantal pluimveebedrijven in deze gebieden afneemt, wat er weer toe kan leiden dat de kans op uitbraken met en verspreiding van vogelgriep afneemt. Het is op voorhand moeilijk te voorspellen hoe groot het effect hiervan zal zijn; dat hangt onder meer af van aan hoeveel en welke pluimveehouders de subsidie wordt verleend.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn individueel beantwoord. De afstemming van deze antwoorden vroeg meer tijd, zoals ik uw Kamer heb laten weten.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er de komende jaren zal worden besteed aan diversiteits-, gender-, en inclusiebeleid?1
Er zijn twee uitvoeringsorganisaties gelieerd aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bevraagd. Dit gaat om de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De twee gevraagde organisaties verschillen wat betreft rechtsvorm en relatie/verantwoordelijkheid naar het Ministerie van OCW. Daarnaast wordt er gevraagd naar de Nationale Publieke Omroep (NPO), maar dat is geen uitvoeringsorganisatie van het ministerie.
DUO is een agentschap. Dat betekent dat DUO een verzelfstandigd onderdeel is van het ministerie. OCW heeft geen specifiek diversiteits- of genderbeleid. Wel is er de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme, om inclusie op de werkvloer te bevorderen. Dit is algemeen OCW beleid en daarmee ook leidend voor DUO. De antwoorden over DUO komen daarom grotendeels overeen met de antwoorden op soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.2 De ambities uit de eerdergenoemde agenda werken door in alle bedrijfsvoeringaspecten van OCW, waardoor het niet mogelijk is er een bedrag aan te koppelen.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan dat wettelijke taken uitvoert. De organisatie heeft een beleidsplan Diversiteit, Inclusie en Gelijkwaardigheid (DIG). NWO werkt in dit plan aan drie ambities:4 NWO streeft ernaar dat het personeelsbestand een representatieve afspiegeling is van de samenleving,5 NWO werkt aan een veilige werkomgeving, waarin iedere medewerker zichzelf kan zijn en gelijkwaardig wordt behandeld,6 NWO wil ervoor zorgen dat de nodige ambities en activiteiten goed geborgd worden in beleid, processen en structuren. Binnen haar budget van 1,5 miljard euro, stelt NWO 10.000 euro per jaar beschikbaar voor de uitvoering van dit beleid.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid de komende jaren wordt vormgegeven? Bent u voornemens dit beleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) te intensiveren of af te bouwen?
DUO volgt het beleid dat voortkomt uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Er zijn geen plannen om het beleid te intensiveren of af te bouwen.
Het beleidsplan wordt op dit moment geëvalueerd, waarna wordt besloten op welke manier het beleid na 2025 wordt voortgezet.
Kunt u voor uw uitvoeringsorganisatie(s) inzichtelijk maken welke diversiteits-, gender-, en inclusiecursussen er worden aangeboden?
Medewerkers van DUO kunnen gebruikmaken van het Rijksbrede opleidingsaanbod op het gebied van inclusie. OCW heeft geen eigen aanbod als het aankomt op diversiteit, gender en inclusie.
NWO biedt een training aan die leidinggevenden kan helpen bij meer objectief en competentiegericht werven en selecteren.
Is er de afgelopen jaren op uw uitvoeringsorganisatie(s) sprake geweest van het weghalen van kunstobjecten, omdat deze bijvoorbeeld «niet meer van deze tijd» zouden zijn?
Nee.
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken in hoeverre uw uitvoeringsorganisatie(s) een gender-en diversiteitsquotum hanteert voor uw personeel?
DUO en NWO hanteren het wettelijke quotum voor de banenafspraak.7
Op welke manier wordt het succes van het diversiteits-, gender- en inclusiebeleid binnen uw uitvoeringsorganisatie(s) gemeten? Welke criteria of key performance indicators (KPI’s) hanteert u om het beleid te beoordelen?
DUO hanteert de Rijksbrede streefcijfers op diversiteit, zoals die worden gerapporteerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast zijn inclusie en sociale veiligheid een vast onderdeel van de vragen die tweejaarlijks terugkomen in het Medewerkersonderzoek (MO).
Medewerkers worden halfjaarlijks (in de periode tussen november 2022 en november 2024) in het medewerker-tevredenheidsonderzoek gevraagd in hoeverre zij het eens zijn met de stelling dat de aandacht voor diversiteit in de werkomgeving bijdraagt aan het succes van de organisatie.
Kunt u inzichtelijk maken welke externe organisaties of consultants zijn ingehuurd om uw uitvoeringsorganisatie(s) te adviseren over diversiteits-, gender- en inclusiebeleid? Wat waren de kosten en uitkomsten van deze adviezen?
De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme is algemeen OCW beleid en is ook leidend voor DUO. Voor het antwoord op deze vraag refereer ik daarom naar de eerdere antwoorden op de soortgelijke Kamervragen die in oktober 2024 naar uw Kamer zijn gezonden.8
De organisatie «Onbeperkt aan de Slag» heeft een toegankelijkheidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek kostte eenmalig 1.500 euro en leverde een rapportage op met verbeterpunten die zijn gebruikt om de NWO-panden toegankelijker te maken voor mensen met een fysieke beperking.
De organisatie Connectify heeft NWO geadviseerd over het werving- en selectieproces. Het resultaat daarvan is de training voor leidinggevenden die hen in staat stelt een werkwijze toe te passen die leidt tot het objectief en competentiegericht selecteren van de meest geschikte kandidaat voor een functie. Dit kostte ongeveer 15.000 euro.
Zou u de beantwoording per uitvoeringsinstantie afzonderlijk kunnen aanleveren?
Ja.
Het bericht ‘Dilemma’s door de doorstroomtoets: scholen doen met tegenzin mee of haken af omdat ze de toets niet meer vertrouwen’ |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dilemma’s door de doorstroomtoets: scholen doen met tegenzin mee of haken af omdat ze de toets niet meer vertrouwen»?1
Ja.
Hoeveel leerlingen doen er dit jaar niet mee aan de doorstroomtoets afgezien van de leerlingen met een wettelijke uitzondering?
Sinds de berichtgeving waar u met deze schriftelijke vragen naar verwijst, is er veelvuldig contact geweest tussen OCW, de Inspectie van het Onderwijs en de desbetreffende scholen. Inmiddels zijn alle vier de scholen waar het om gaat voornemens de doorstroomtoets alsnog af te nemen en daarvoor de inhaalperiode te gebruiken.
Daarmee is de doorstroomtoets in principe door alle leerlingen gemaakt die niet in een van de wettelijke uitzonderingscategorieën vallen.
Klopt het dat er een doorstroomtoets nodig is binnen het kader van de Wet doorstroomtoetsen primair onderwijs voor het vaststellen van een definitief schooladvies, behalve bij wettelijke uitzonderingen zoals leerlingen met een meervoudige handicap? Zo ja, krijgen leerlingen die niet onder een wettelijke uitzondering vallen en geen doorstroomtoets maken geen definitief schooladvies?
Het klopt dat de doorstroomtoets nodig is voor het vaststellen van een definitief schooladvies. Dit volgt uit artikel 45d van de Wet op het primair onderwijs. De doorstroomtoets is een belangrijk aanvullend perspectief op het voorlopig schooladvies van de school. Wanneer een leerling geen doorstroomtoets afneemt, omdat deze binnen een van de wettelijke toegestane uitzonderingscategorieën valt (zoals leerlingen die korter dan vier jaar in Nederland zijn of zeer moeilijk lerende leerlingen), is er geen aanvullend perspectief beschikbaar. Dit betekent in de praktijk dat het voorlopig schooladvies gelijk wordt omgezet in het definitief schooladvies.
Leerlingen krijgen dus altijd een definitief schooladvies, ook als ze, vanwege een wettelijke uitzonderingsgrond, geen doorstroomtoets afleggen. Deze uitzonderingsgronden zijn zeer beperkt omdat het niet wenselijk is een definitief schooladvies zonder doorstroomtoets te krijgen. De doorstroomtoets is een belangrijk objectief, aanvullend perspectief op het schooladvies. Zonder dit perspectief is het risico op onderadvisering groter. Dit is vooral een risico voor leerlingen die te maken hebben met structurele onderadvisering, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Het wegvallen van de doorstroomtoets leidt dus tot kansenongelijkheid.
Kunnen scholen voor kinderen die zonder wettelijke uitzondering de doorstroomtoets niet hebben gemaakt alsnog een definitief schooladvies verstrekken? Zo ja, waaruit bestaat zo’n definitief schooladvies dan en vindt u dat wenselijk?
Het uitgangspunt is dat het resultaat van de doorstroomtoets onderdeel is van het definitieve schooladvies, dat volgt uit artikel 45d van de Wet op het primair onderwijs. De doorstroomtoets biedt een belangrijk aanvullend perspectief op het beeld dat de school heeft van de ontwikkeling van de leerling. Wanneer leerlingen geen doorstroomtoets maken, wordt de kans op dit objectieve, aanvullende perspectief op het schooladvies ontnomen. Dit is vooral een risico voor leerlingen die te maken hebben met structurele onderadvisering, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Het wegvallen van de doorstroomtoets kan dus leiden tot kansenongelijkheid.
Scholen kunnen voor kinderen die geen doorstroomtoets hebben gemaakt alsnog een definitief schooladvies verstrekken. Dat gebeurt in de praktijk bijvoorbeeld als het voor een leerling om medische redenen niet mogelijk is de doorstroomtoets (ook niet in de inhaalperiode) te maken. Dit definitieve schooladvies bestaat dan alleen uit het beeld dat de school zelf heeft van de leerling. Dit is niet wenselijk en dient zoveel mogelijk vermeden te worden. Het is voor elke leerling belangrijk om de kans te krijgen wél de doorstroomtoets te maken en dit perspectief mee te laten tellen bij het definitief schooladvies.
Klopt het dat er een definitief schooladvies nodig is voor de aanmelding voor het voortgezet onderwijs? Zo ja, gaan leerlingen die geen definitief schooladvies hebben moeilijkheden ondervinden bij het aanmelden voor de middelbare school?
Het klopt dat er een definitief schooladvies nodig is voor de aanmelding voor het voortgezet onderwijs. Indien voor een kandidaat-leerling door de basisschool geen definitief schooladvies is vastgesteld, baseert het bevoegd gezag van de middelbare school zijn beslissing over de toelating tot het eerste leerjaar op een doorstroomtoets.
Indien de leerling geen doorstroomtoets heeft afgelegd, baseert het bevoegd gezag zijn beslissing tot toelating op een onderzoek naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling (Uitvoeringsbesluit WVO 2020, artikel 8.3, eerste lid).
Zowel het schooladvies als de doorstroomtoets zijn bedoeld om de school in het voortgezet onderwijs zo goed mogelijk te voorzien van informatie over de leerling, en welk type onderwijs het beste bij die leerling past.
Wat wordt er van ouders en scholen verwacht, wanneer er kinderen zijn zonder doorstroomtoets en zonder wettelijke uitzondering?
Het uitgangspunt is dat de doorstroomtoets wordt gemaakt door alle kinderen die niet onder een wettelijke uitzondering vallen. Van scholen verwachten we dan ook dat zij er zorg voor dragen dat al hun leerlingen de doorstroomtoets maken, tenzij sprake is van een ontheffingsgrond. Van ouders verwachten we dat zij hun kinderen laten deelnemen aan het onderwijsprogramma zoals dat door de school wordt aangeboden, inclusief doorstroomtoets. Daar zijn ook voldoende mogelijkheden voor: eerst al in de drie weken van de reguliere afnameperiode, maar ook nog in de daarop volgende inhaalperiode van drie weken.
Staat voor ouders de mogelijkheid open om hun kind een private toets als vervanger van de doorstroomtoets te laten maken? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
Het staat ouders vrij om weliswaar een van de erkende toetsaanbieders van de doorstroomtoets te vragen of de leerling plaatsonafhankelijk de toets kan maken. Omwille van het feit dat scholen betrouwbare doorstroomtoetsen afnemen, is het wat mij betreft niet nodig om deze extra meting te doen.
Hoe reflecteert u op het wegvallen van de doorstroomtoets in het samenstellen van het definitief schooladvies en de effecten daarvan op de kansengelijkheid voor leerlingen die nu geen doorstroomtoets maken?
Alle leerlingen verdienen een passend schooladvies. Zo kom je terecht op het schooltype dat het beste bij je past en waar je je zo goed mogelijk kan ontwikkelen. De doorstroomtoets is een laatste check bij het schooladvies. Dit biedt een aanvullend perspectief op het voorlopig schooladvies van de school. De school heeft de leerling als het goed is al jaren in beeld en weet veel van de omstandigheden en eigenschappen van de leerling. De doorstroomtoets laat zien waar de leerling op dat moment staat, waarbij de geschiedenis en omstandigheden van de leerling juist niet meespelen. Zo vullen de twee perspectieven elkaar aan.
Het belang van de toets in groep 8 als aanvullend gegeven weten we onder andere door het schooljaar 2019–2020, waarin leerlingen vanwege de coronacrisis geen eindtoets hebben gemaakt. De gemiddelde definitieve schooladviezen waren toen lager dan de jaren daarvoor. Leerlingen konden immers niet op de eindtoets laten zien dat ze meer uitdaging aankonden en kregen dus geen bijstelling van hun schooladvies. Dit trof vooral leerlingen uit financieel kwetsbare gezinnen, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes.
Wanneer leerlingen geen doorstroomtoets maken, wordt de kans op een objectief, aanvullend perspectief op het schooladvies ontnomen. Dit is vooral een risico voor leerlingen die te maken hebben met structurele onderadvisering, zoals leerlingen uit gezinnen die het financieel moeilijk hebben, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Het wegvallen van de doorstroomtoets leidt dus tot kansenongelijkheid. Daarom vind ik het goed dat de scholen waar in eerste instantie sprake was dat leerlingen de doorstroomtoets niet zouden maken, deze alsnog afnemen.
Het is van belang hierbij te benadrukken dat de toets er niet op gericht is alle leerlingen naar een meer theoretisch onderwijstype te krijgen. Het gaat erom dat de leerling onderwijs gaat volgen dat bij die leerling past, zodat de leerling zich optimaal kan ontwikkelen. Omdat de doorstroomtoets laat zien over welke vaardigheden de leerling beschikt, helpt de toets om te komen tot een passend schooladvies. Als een bijstelling van het schooladvies niet in het belang is van de leerling, en dus niet leidt tot een passend schooladvies, mag de school ertoe besluiten om maar gedeeltelijk of helemaal niet bij te stellen.
Kunnen voortgezet onderwijsscholen binnen het kader van de Wet voortgezet onderwijs 2020 leerlingen toelaten zonder die beslissing te baseren op een definitief schooladvies? Zo niet, wat gebeurt er met deze leerlingen?
Indien voor een kandidaat-leerling door de basisschool geen definitief schooladvies is vastgesteld, baseert het bevoegd gezag van de middelbare school zijn beslissing over de toelating tot het eerste leerjaar op een doorstroomtoets. Indien de leerling bovendien geen doorstroomtoets heeft afgelegd, baseert het bevoegd gezag zijn beslissing tot toelating op een onderzoek naar de geschiktheid van de kandidaat-leerling (Uitvoeringsbesluit WVO 2020, artikel 8.3, eerste lid).
Scholen in het voortgezet onderwijs hebben dus de optie om leerlingen toe te laten zonder die beslissing te baseren op een definitief schooladvies. Scholen hebben ook de mogelijkheid om dit te weigeren.
Het is van belang om te benadrukken dat het niet afleggen van een doorstroomtoets niet wenselijk is voor de leerling. Het is in het belang van de leerling om een objectief perspectief tot beschikking te hebben als aanvulling op het schooladvies. Dit perspectief vergroot de kansengelijkheid. Dit is extra belangrijk voor leerlingen die te maken hebben met structurele onderadvisering, zoals leerlingen uit financieel kwetsbare gezinnen, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes.
Vindt er op dit moment contact plaatst tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de scholen die op dit moment weigeren de doorstroomtoets? Kunt u delen wat de beweegredenen zijn van scholen om niet mee te doen?
Er vindt veelvuldig contact plaats tussen mijn ministerie en de besturen van de betreffende scholen. Op 4 februari jl. heb ik ook zelf telefonisch contact gehad met de bestuurders. Ik heb het belang van de doorstroomtoets voor de leerling toegelicht. Ik ben blij dat de scholen de doorstroomtoets alsnog bij alle leerlingen in groep 8 (zonder ontheffingsgrond) afnemen.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid moet komen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over wat het weigeren van de doorstroomtoets betekent voor leerlingen, primair onderwijsscholen en voortgezet onderwijsscholen?
De wet is duidelijk over wat er van scholen wordt verwacht en wat er gebeurt wanneer scholen zich daar niet aan houden. Basisscholen zijn wettelijk verplicht om de doorstroomtoets te laten maken door iedere leerling in het laatste leerjaar die niet onder een van de wettelijke ontheffingsgronden valt. Wanneer basisscholen dit weigeren, benadelen zij daarmee de leerlingen. Zij ontnemen leerlingen namelijk de kans op een objectief tweede gegeven en daarmee de kans op bijstelling van het schooladvies. Dat is kwalijk, want we weten uit onderzoek dat bepaalde kinderen vaak worden onderschat, zoals leerlingen uit financieel kwetsbare gezinnen, leerlingen op het platteland, leerlingen met een migratieachtergrond en meisjes. Voor middelbare scholen betekent het weigeren van de doorstroomtoets door de basisschool dat zij een onvolledig aanmelddossier ontvangen. Om al deze redenen zie ik mij genoodzaakt in te grijpen wanneer een school weigert de doorstroomtoets af te nemen.
Zijn er voornemens om zaken rondom de doorstroomtoets te veranderen voor het nieuwe afnamemoment in 2026, gezien de onrust die er op dit moment is rondom de doorstroomtoets?
Na de eerste afname van de doorstroomtoets in 2024 is een kortetermijnevaluatie uitgevoerd waarmee knelpunten rondom het tijdpad en de aanmelding van leerlingen in het voortgezet onderwijs zijn geïdentificeerd. Daarvoor zijn passende oplossingen gevonden die voorlopig voor de huidige en toekomstige afnamen gelden. De uitwerking van de Wet doorstroomtoetsen po wordt uitgebreider in beeld worden gebracht met de langetermijnevaluatie die in januari is gestart. Hiervan wordt de eerste tussenrapportage in april 2026 verwacht.
Tijdens de behandeling van de Wet doorstroomtoetsen PO is er bewust voor gekozen om de keuzevrijheid voor een doorstroomtoets overeind te laten. Doordat er verschillende doorstroomtoetsen worden aangeboden, kunnen scholen een doorstroomtoets kiezen dat past bij hun eigen onderwijsvisie. Deze keuzevrijheid was destijds een belangrijke wens van de politiek en het onderwijsveld.
Er wordt nu op verzoek van de Kamer een verkenning uitgevoerd naar wat er nodig is om te komen tot één doorstroomtoets en een mogelijk tijdpad voor de invoering daarvan ontwikkeld. De uitkomsten van deze verkenning deel ik met u in het najaar van 2025. Indien een van de rapportages hierboven genoemd aanleiding geeft tot wijzigingen rondom de doorstroomtoets gelden daarvoor de geëigende (wettelijke) procedures.
De doorlooptijd van een wetstraject is gemiddeld twee jaar. In het geval dat er besloten wordt toe te werken naar één doorstroomtoets moet er goed gekeken worden naar de positie van de huidige toetsaanbieders en de afbouw daarvan. Daarnaast moeten we dan zorgen dat de doorstroomtoets die behouden blijft dusdanig is ingericht dat het aan de diverse wensen van scholen voldoet, bijvoorbeeld in afnamevorm of op het gebied van toegankelijkheid voor leerlingen met een ondersteuningsbehoefte. De eisen daarvoor dienen we nog bij wet- en regelgeving vast te stellen.
Bovenstaande acties kunnen deels parallel aan elkaar uitgevoerd worden, maar het is niet realistisch om deze acties te doorlopen voor de afname van 2026. U ontvangt in het najaar van 2025 de eerste uitkomsten van de verkenning «terug naar één doorstroomtoets» en in het voorjaar van 2026 de uitkomsten van de eerste evaluatie van de doorstroomtoetsen onder scholen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de berichtgeving dat er te grote verschillen zijn tussen doorstroomtoetsen en basisscholen die de toets weigeren?
Ja.
Hakenkruizen en antisemitisme op UWC |
|
Chris Stoffer (SGP), Claudia van Zanten (BBB) |
|
van Weel , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hakenkruizen en antisemitisme op UWC»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u de in het artikel beschreven incidenten, zoals het schilderen van hakenkruizen en het dwingen van een zesjarig meisje tot bepaalde handelingen, bevestigen?
In betreffend artikel (en andere publicaties) wordt een aantal incidenten genoemd. Hierover is navraag gedaan bij het bevoegd gezag. Daarbij is per incident de feitelijke situatie en hoe daarop gehandeld is, beschreven. De school heeft sinds 2022 zes meldingen ontvangen van hakenkruizen die zijn aangetroffen. Daarnaast hebben ongewenste situaties plaatsgevonden rondom een gastlezing en e-mails van en tussen medeleerlingen. Er hebben zich geen incidenten voorgedaan waar leerlingen jonger dan 11 jaar bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u het feit dat Joodse ouders bij de directie van het United World Colleges (UWC) aan de bel hebben getrokken omdat ze het niet meer veilig vinden hun kinderen naar de internationale school te sturen?
Ik vind het verschrikkelijk dat Joodse ouders en leerlingen zich onveilig voelen op de school. Dit is zorgwekkend en onderstreept het belang van een veilige leeromgeving. Scholen hebben ook een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid van leerlingen. Er is in het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme of welke andere vorm van discriminatie ook. Pesten, bedreigen of buitensluiten op grond van afkomst of andere identiteitskenmerken is volstrekt onacceptabel. Daarom is het essentieel dat de school direct en adequaat optreedt wanneer dit voorkomt en dat de inspectie hier toezicht op houdt.
Het UWC Maastricht heeft benadrukt dat antisemitisme en racisme absoluut onaanvaardbaar zijn en dat elk gemeld incident zorgvuldig onderzocht wordt. De inspectie heeft direct contact opgenomen met het betrokken bestuur en is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat een gastspreker tijdens een bijeenkomst in het bijzijn van personeel antisemitische uitspraken doet? Welke verantwoordelijkheid heeft het bevoegd gezag hierin volgens u?
Ja. Antisemitische uitspraken, waar of door wie ook gedaan, zijn onacceptabel. Onderwijsinstellingen hebben de primaire verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving. Dit betekent dat zij grenzen moeten stellen en bewaken. Zowel binnen het kader van de wet (zoals vastgelegd in de Grondwet en het strafrecht), als in het belang van de veiligheid van de leerlingen en studenten en het personeel.
De school erkent dat de gastspreker zich tijdens de betreffende gastles negatief heeft uitgelaten over de staat Israël. Dit was aanleiding voor de school om na afloop gesprekken hierover te voeren met zowel Joodse ouders van leerlingen als met de docenten. Dit heeft ertoe geleid dat er inmiddels een protocol is opgesteld voor gastsprekers. Dat laat zien dat de school direct actie ondernomen heeft. De inspectie heeft aan mij bevestigd dat de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt. Met het opgestelde protocol voor gastsprekers ga ik ervan uit dat in het vervolg een veilige leeromgeving tijdens gastlessen gewaarborgd kan worden.
Kunt u bevestigen dat er door het Committee of The Islamic Society of UWC Maastricht een mail is verstuurd aan de leerlingen van de school, die het officiële standpunt over de oorlog zou moeten weergeven? Wat vindt u ervan dat leerlingen op deze manier worden benaderd?
Eind januari 2025 hebben enkele leerlingen, verenigd in de «Islamic Society of UWC Maastricht», een e-mail gestuurd naar medeleerlingen in de leeftijdscategorie tussen de 15 en 18 jaar. De school heeft gesproken met betrokken leerlingen en bezorgde ouders. Hierbij heeft de school een duidelijke grens getrokken dat groepsmailaccounts van de school niet gebruikt dienen te worden voor politieke discussies, maar dat debatten in het klaslokaal gevoerd dienen te worden onder begeleiding van docenten.
Naar aanleiding van dit incident heeft de school een e-mailetiquette ingevoerd met striktere regels en betere monitoring. Daarnaast wordt er extra aandacht besteed aan het voeren van verbindende gesprekken onder leiding van de docenten, om zo een veilige en constructieve dialoog te waarborgen.
Is bij het bevoegd gezag een adequate registratie van incidenten aanwezig ter uitwerking van de zorg voor leerlingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre blijkt daaruit dat al langere tijd sprake is van pesten en antisemitisme?
De school houdt een registratie bij van alle incidenten. Sinds 2022 zijn er acht incidenten geweest die raken aan antisemitisme. De inspectie heeft vastgesteld dat de school een structurele aanpak van het antisemitisme- en algemeen veiligheidsbeleid hanteert.
Hoe beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen van het United World College in Maastricht, en hoe vaak heeft de onderwijsinspectie contact gehad met het UWC?
UWC Maastricht wordt eens in de vijf jaar geaccrediteerd door de Council of International Schools en het International Baccalaureate, waarbij wordt voldaan aan de strenge normen die voor internationale scholen gelden. De meest recente accreditatie is in 2023 succesvol afgerond.
Daarnaast valt het UWC Maastricht onder het reguliere toezicht van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). In 2023 heeft de inspectie een vierjaarlijks bestuursonderzoek gedaan bij Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO), het bestuur van de vo-poot van UWC. In 2024 volgde een vierjaarlijks bestuursonderzoek bij MosaLira, het bestuur van de po-poot van UWC, waarbij ook verificatieactiviteiten op de school zelf zijn uitgevoerd. Eerder, in 2022, is UWC bevraagd in het kader van een themaonderzoek.
Mede op basis van deze onderzoeken en andere contacten met de betrokken besturen – ook recent, naar aanleiding van het bericht waar betreffende Kamervragen over zijn gesteld – is de inspectie van oordeel dat de besturen hun zaken op orde hebben en over een actief veiligheidsbeleid beschikken. Dit beeld wordt bevestigd door interne audits die laten zien dat besturen en scholen actief werken aan goed onderwijs en een veilige leeromgeving.
Kunt u aangeven hoe de school de verantwoordelijkheid voor de sociale veiligheid van leerlingen invult? Welke maatregelen zijn ondernomen bij misstanden?
Net als iedere andere onderwijsinstelling heeft het UWC Maastricht een wettelijke zorgplicht voor de veiligheid op school. De inspectie houdt hier toezicht op. Zij constateert dat de school een proactief veiligheidsbeleid voert met onder andere gedrags- en veiligheidsprotocollen. Daarnaast heeft de school aanvullende zaken geregeld, zoals duidelijke gedragsrichtlijnen, regelmatige training voor medewerkers, vastgelegde meldingskanalen en een uitgebreid mentor- en welzijnsprogramma. Deze structuren zorgen ervoor dat leerlingen de nodige ondersteuning krijgen en dat eventuele zorgen op een adequate manier worden aangepakt. Wanneer er incidenten plaatsvinden, voert de school grondige onderzoeken uit. Indien nodig kunnen disciplinaire maatregelen worden genomen in overeenstemming met het geldende schoolbeleid.
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 4 en 5, heeft de school naar aanleiding van de incidenten specifieke maatregelen genomen en bestaande protocollen aangescherpt.
Hoe beoordeelt u het feit dat ouders van Joodse leerlingen spreken van een jarenlang, groeiend antisemitisme op het UWC Maastricht? Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid in deze situaties?
Onderwijsinstellingen zijn primair verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving. Wat de overheidsrol betreft, houdt de inspectie toezicht op dit handelen. Tot op heden heeft de inspectie geen eerdere signalen van antisemitisme op het UWC ontvangen. Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie is van oordeel dat het bestuur en de school de situatie zeer serieus oppakken. De school hanteert een proactief veiligheidsbeleid, er zijn gesprekken met leerlingen, ouders en leraren, de veiligheidsprotocollen zijn aangescherpt, er is een conflictenmodule gestart en er is externe deskundigheid ingeschakeld.
Hebben de problemen er inmiddels toe geleid dat leerlingen daadwerkelijk verzuimen vanwege het onveilige schoolklimaat? Zo ja, om hoeveel leerlingen gaat het en welke inspanningen zijn verricht om dit te kunnen beëindigen?
UWC hanteert een strikt aanwezigheids- en afwezigheidssysteem. Er zijn geen meldingen van absentie vanwege een vermeend onveilig schoolklimaat.
Bent u bereid in contact te treden met de school en waar nodig ondersteuning aan te bieden om deze problematiek aan te pakken? Zo ja, op welke manier?
Bij signalen over de veiligheid op een school, zoals hier het geval is, neemt de inspectie doorgaans contact op met het betrokken bestuur om te kunnen komen tot een eerste duiding. Dat is hier ook gebeurd. De inspectie ziet op dit moment geen reden voor vervolgstappen. Wel is de inspectie uiteraard alert op eventuele nieuwe signalen. Indien nodig kan mijn ministerie de school in contact brengen met organisaties, zoals Stichting School & Veiligheid, die de school desgewenst kunnen ondersteunen.
Welke maatregelen uit de vorig jaar gepresenteerde Strategie Bestrijding Antisemitisme kunnen worden ingezet om de ontstane situatie op het UWC Maastricht aan te pakken?
Allereerst ondersteunt de handreiking «omgaan met antisemitische incidenten op scholen», ontwikkeld door het Ministerie van OCW in samenwerking met de NCAB en het CIDI, de school bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.2
Daarnaast omvat de kabinetsbrede strategie een hoofdstuk «onderwijs en preventie» en «wegnemen van voedingsbodem voor antisemitisme».3 Het UWC Maastricht geeft aan actief bij te dragen aan het vergroten van kennis over het Joodse leven en de Joodse geschiedenis. Door leerlingen met diverse achtergronden samen te brengen en hen de ruimte te geven om hun persoonlijke verhalen, overtuigingen en tradities te delen, faciliteert de school wederzijds begrip en de interculturele en interreligieuze dialoog. Een concreet voorbeeld hiervan is het samen vieren van Chanoeka met leerlingen van diverse achtergronden. Ook organiseert de school lessen over en bezoeken aan gedenktekens en authentieke locaties.
Ter ondersteuning van leraren bij invulling van de burgerschapsopdracht volgen alle leraren van het UWC Maastricht trainingen voor het voeren van gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s in de klas. Tevens is er een uitgebreid programma waarin mentoren zich met hun leerlingen richten op onderwerpen zoals relaties, omgaan met conflict en het voeren van dialogen op respectvolle wijze.
Volgens de inspectie handelt de school, op basis van recent contact, in lijn met de nationale actiepunten om antisemitisme in het onderwijs en/of onder jongeren te bestrijden en een cultuur van respect en diversiteit te bevorderen.
Tot slot verwijs ik naar de oprichting van de Taskforce Bestrijding Antisemitisme. Deze Taskforce gaat het komend jaar op hoog niveau aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Hier valt ook de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten onder.
Het bericht dat westerse scheepseigenaren miljarden verdienden met de verkoop van olietankers aan de Russische schaduwvloot |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van onder andere Follow the Money waaruit blijkt dat westerse scheepseigenaren miljarden verdiend hebben met de verkoop van oude, roestige olietankers aan de Russische schaduwvloot?1
Het is bijzonder zorgelijk dat Westerse scheepseigenaren miljarden hebben verdiend met de verkoop van olietankers aan de Russische schaduwvloot. Daartoe geldt sinds het 12e sanctiepakket tegen Rusland van december 2023 een verbod. De schaduwvloot ondermijnt de effectiviteit van sancties en het kabinet zet hard in op de bestrijding daarvan, daarom neem ik de inhoud van dit artikel zeer serieus en zal ik binnen de EU pleiten voor aanvullende maatregelen om deze verkoop te stoppen.
Klopt het dat momenteel slechts 68 van de naar schatting meer dan 600 olietankers van de Russische schaduwlijst op de Europese sanctielijst staan? Kunt u aangeven waarom er niet meer schepen van de schaduwvloot in de Europese Unie (EU) gesanctioneerd zijn?
Met de aanname van het 16e sanctiepakket tegen Rusland op 24 februari 2025 heeft de EU in totaal 153 schepen gesanctioneerd. 130 hiervan zijn olietankers die tot de schaduwvloot worden gerekend. De overige twintig betreffen onder andere schepen die betrokken zijn bij wapenleveranties aan Rusland uit Noord-Korea of de export van gestolen Oekraïens graan. Voor ieder schip geldt dat er een gedegen bewijspakket moet worden samengesteld dat ook stand kan houden bij de rechter. Nederland geldt binnen de EU als aanjager door bewijspakketten te leveren, kennis en ervaring te delen met andere lidstaten en te coördineren met G7-partners. Mede dankzij de inspanningen van Nederland zal er naar verwachting in het zeventiende pakket weer een stap in de goede richting wordt gezet.
Kunt u aangeven hoeveel van de 230 schepen die door westerse scheepseigenaren verkocht zijn momenteel gesanctioneerd zijn?
Op dit moment zijn 19 van deze schepen door de EU gesanctioneerd.
Bent u van mening dat westerse bedrijven die olietankers verkocht hebben, die uiteindelijk onderdeel van de schaduwvloot zijn geworden, voorafgaand aan de verkoop afdoende due-dilligence onderzoek hebben uitgevoerd? Zo niet, welke sanctie staat hierop?
De EU-sanctieverordening tegen Rusland bevat sinds het 12e sanctiepakket van december 2023 een duidelijk verbod om tankers te verkopen als bekend is dat die gebruikt gaan worden in Rusland. In de praktijk blijkt het lastig om dit vooraf te bewijzen, mede omdat de schaduwvloot gebruikt maakt van complexe eigendomsstructuren. Het is aan de relevante handhavingsentiteiten om vast te stellen of bedrijven voldoende due-dilligence hebben uitgevoerd.
Het niet voldoen aan deze verplichting staat gelijk aan het overtreden van de EU-sanctieverordening en betreft daarmee een economisch delict. Strafmaat hiervoor is vastgelegd in de Wet economische delicten, en omvat een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Onder bepaalde omstandigheden kan ook een geldboete van de zesde categorie worden opgelegd. Daarnaast kan wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen.
Het kabinet wil dat er EU-breed meer tegen wordt gedaan en roept daar ook toe op. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om lidstaten aan te spreken op de nationale naleving van de sanctiemaatregelen.
Sinds wanneer zijn verkopers verplicht om te controleren of hun schepen niet gebruikt zullen worden om sancties te omzeilen? Welke sanctie kan er opgelegd worden als een verkoper dit onvoldoende controleert?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich binnen de EU in te zetten voor het sanctioneren van in ieder geval alle olietankers die door de Verenigde Staten gesanctioneerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inzet is om de lijst met gesanctioneerde schepen van de schaduwvloot voortdurend te updaten en hier actief aan bij te dragen. Voor Nederland is het leidend dat de schepen die aangedragen worden veel impact hebben, juridische houdbaar zijn en dat er consensus over bereikt kan worden onder EU lidstaten. Binnen de kaders van deze principes zet Nederland zich – conform de motie Dassen c.s. (21 501-02, nr. 3010) in voor het synchroniseren van gesanctioneerde schepen van de schaduwvloot met G7-partners.
Bent u bereid zich in te zetten voor het bestraffen van westerse bedrijven die olietankers hebben verkocht die bij de Russische schaduwvloot terecht zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Indien er signalen zijn dat bedrijven sancties overtreden wordt hier altijd onderzoek naar gedaan en waar nodig wordt er handhavend opgetreden. Dergelijk optreden is aan het OM.
Bent u bereid met de Griekse regering te overleggen over hun aanpak van dit probleem, nu de verkoop van de olietankers zich blijkens het artikel in grote mate daar heeft voorgedaan?
Het kabinet voert over het verder bestrijden van de Russische schaduwvloot een voortdurende dialoog met EU-instellingen en -lidstaten en blijft dit met volle inzet doen.
De dure importcontroles bij groente en fruit |
|
Cor Pierik (BBB), Thom van Campen (VVD), Dion Graus (PVV), André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek vanuit de groente- en fruitsector op de dure residucontroles?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke testen het nationaal referentielaboratorium Wageningen Food Safety Research (WFSR) verplicht is te doen bij import van groente en fruit?
De Europese lidstaten zijn verplicht om officiële controles uit voeren wanneer sprake is van import van hoog risico producten. In Nederland voert de NVWA deze controles uit. De vereiste analyses voor de producten zijn opgenomen in de bijlagen bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1793. Zendingen van bepaalde levensmiddelen (en diervoeders) uit bepaalde derde landen worden met een vastgestelde frequentie bemonsterd en geanalyseerd. Voorbeelden van stoffen waarvan de concentraties worden onderzocht zijn aflatoxinen, residuen van bestrijdingsmiddelen, Salmonella, ochratoxine A, cyanide. WFSR is aangewezen als officieel laboratorium en voert laboratorium analyses uit in opdracht van de NVWA op de door de NVWA genomen toezichtmonsters als onderdeel van de officiële controles.
Wordt geïmporteerd groente en fruit door WFSR alleen getest op de voor voedselveiligheid volgens Europese regelgeving verplichte zaken? Zo nee, welke testen worden nog meer gedaan en waarom?
Enkel de door de NVWA opgelegde screeningsanalyses worden uitgevoerd op de monsters die door de NVWA conform Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1793 worden genomen. Er worden dus alleen voedselveiligheid screeningsanalyses uitgevoerd op volgens Europese regelgeving verplichte zaken.
Klopt het dat alleen de kosten verbonden aan de wettelijk vereiste residucontroles voor voedselveiligheid worden geretribueerd aan het bedrijfsleven?
Ja dat klopt. Op grond van artikel 79 van de Europese controle verordening moeten lidstaten vergoedingen vragen of heffingen innen om de kosten te dekken die zij maken voor de controles van deze hoog risicoproducten. Hiervoor is gekozen om de afhankelijkheid van het systeem van officiële controles van de overheidsfinanciën te beperken. Hierbij wordt vanzelfsprekend ook rekening gehouden met het kabinetsbeleid «Maat houden 2014». In het tarief dat voor deze specifieke controles aan het bedrijfsleven in rekening wordt gebracht zijn dus zowel de kosten voor de monstername, transport en afhandeling door de NVWA, als ook de analyse van het officiële laboratorium verwerkt. De NVWA publiceert jaarlijks de onderbouwing van de tarieven die voor het bedrijfsleven zijn berekend.
Kunt u een verklaring geven voor het grote verschil in tarieven tussen WFSR en private laboratoria, die wel de wettelijk verplichte residucontroles voor Belgische importeurs mogen doen?
De verklaring voor het verschil ligt mogelijk in de verschillende stelsels van innen van retributies tussen de verschillende landen. In Nederland is sprake van een kostendekkend NVWA tarief voor het gehele proces, dus voor zowel kosten voor monstername, transport en afhandeling door de NVWA als voor de laboratorium analyse. Het bedrijfsleven, de NVWA en de Ministeries van LVVN en VWS zijn op dit moment hierover met elkaar in overleg. Hierbij wordt gekeken naar het verschil in kosten tussen WFSR en private laboratoria en naar een eventuele verklaring hiervoor. Ook zal ik een onderzoeksbureau opdracht geven om dit nader uit te zoeken. Uw Kamer zal hier voor de zomer over worden geïnformeerd. Zie ook het antwoord bij vraag 6.
Hoe waardeert u het grote verschil in genoemde tarieven tussen WFSR en private laboratoria?
In Nederland is sprake van een kostendekkend NVWA-tarief voor het gehele proces, dus voor zowel kosten voor monstername, transport en afhandeling door de NVWA als voor de laboratorium analyse. Zoals ook in het antwoord op vraag 5 is aangegeven zijn het bedrijfsleven, de NVWA en de Ministeries van LVVN en VWS hierover met elkaar in overleg en zal ik dit nader laten onderzoeken.
Hoe voorkomt u dat de monopoliepositie van WFSR bij residucontroles leidt tot onnodige kosten voor het bedrijfsleven?
WFSR als onderdeel van Stichting Wageningen Research heeft geen winstoogmerk. WFSR brengt alleen de daadwerkelijk gemaakte laboratoriumkosten in rekening bij de NVWA, conform de subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek. Voorts is voor de doelmatigheid recent een evaluatie van de WOT Voedselveiligheid Handhaving uitgevoerd en aan uw Kamer aangeboden. In de evaluatie is het volgende beschreven «Wij concluderen een effectieve en efficiënte opzet (aansturing, besluitvorming en verantwoording) en uitvoering van de WOT-VV Handhaving, en een effectieve en efficiënte samenwerking met andere kennisinstellingen. Ook concluderen wij dat er voldoende sprake is van een borging van de kwaliteit en onafhankelijke uitvoering van het WOT-VV Handhavingsprogramma. Dit concluderen wij over het hier en nu, en de wijze waarop de WOT-VV Handhaving in de periode 2019–2023 is uitgevoerd.»
Op welke wijze wordt in afspraken met WFSR gestuurd op transparantie over uitgevoerde testen, doelmatigheid en kostenefficiëntie?
De NVWA stuurt op het zo snel en efficiënt mogelijk uitvoeren van werkzaamheden door WFSR. Dit is een continue proces waarbij WFSR aan de NVWA rapporteert. Alle analyseresultaten worden conform jaarplan en de ISO17025 gerapporteerd aan de NVWA. Kosten worden jaarlijks met de accountantscontrole conform Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek geëvalueerd. Indexaties doorgevoerd in tariefstellingen worden afgestemd met Ministeries en de NVWA en dienen ook conform deze Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek een accountantsverklaring te hebben. Zie ook het antwoord bij vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat door de sterke stijging van retributietarieven bedrijven hun handelsstromen (dreigen te) verleggen?
Het bedrijfsleven heeft dit inderdaad aan de Ministeries van LVVN en VWS aangegeven. Het bedrijfsleven, de NVWA en de Ministeries van LVVN en VWS zijn op dit moment met elkaar in overleg om hier in meer detail op in te gaan.
Deelt u de analyse dat in het belang van het voorkomen van verschuiving van importstromen naar andere Europese havens de tarieven voor residucontroles zo laag mogelijk moeten worden gehouden?
Ja dat deel ik. De overheid streeft naar kostendekkende tarieven. Uiteraard wordt daarbij gestuurd op de doelmatigheid van de WFSR en de NVWA. De kosten van WFSR worden door de accountant gecontroleerd conform Subsidieregeling instituten voor toegepast onderzoek. Verder dienen de activiteiten die WFSR als officieel laboratorium uitvoert te voldoen aan de Europese controle verordening. Analyseresultaten dienen van een goede kwaliteit te zijn en te voldoen aan de gestelde wettelijke normen en ISO17025 accreditatie.
Waarom is er niet voor gekozen ruimte te geven aan private laboratoria om de wettelijk vereiste residucontroles uit te voeren?
WFSR is hèt laboratorium voor voedselveiligheid. Het is voor Nederland van belang dat er voor deze EU-verplichting een laboratorium van goede kwaliteit is. Ook vraagt EU-regelgeving om garanties en borgingen. Zo mag de onafhankelijkheid van het officiële laboratorium nooit ter discussie komen te staan. Belangenverstrengeling met werk voor derden is zeer onwenselijk. Ook de Europese controle verordening vereist deze onafhankelijkheid. Als overheid staan wij voor gezond èn veilig voedsel conform de EU wettelijke eisen. Op dit moment is onduidelijk of een privaat laboratorium aan al deze eisen kan voldoen. Ook is onduidelijk hoe groot de effecten van het eventueel moeten voldoen aan meer eisen zijn, voor de tarieven van private laboratoria.
Het bedrijfsleven, de NVWA en de Ministeries van LVVN en VWS zijn op dit moment met elkaar in overleg om uit te zoeken waar het prijsverschil tussen private laboratoria en de WFSR vandaan komt. In dit overleg wordt ook gekeken naar de prijsverschillen tussen Nederland en België en de oorzaken hiervan. Daarnaast zal ik ook een onderzoeksbureau opdracht geven om deze punten nader uit te zoeken. De vraagstelling aan het onderzoeksbureau zal worden afgestemd met het bedrijfsleven. Het kabinet staat welwillend tegenover het verzoek van de indieners om ook het gebruik van private laboratoria te onderzoeken.
Bent u bereid, met het oog op verbetering van de concurrentiepositie van Nederlandse importeurs van groente en fruit en het betaalbaarder maken van gezond groente en fruit, te kijken naar de mogelijkheid om private laboratoria, net zoals in buurland België, ruimte te geven de wettelijk vereiste residucontroles uit te voeren?
Zie antwoord vraag 11.
Ziet u mogelijkheden om de residucontroles dichter bij de havens uit te voeren, zodat de doorlooptijd voor deze controles (met bijbehorende kosten en risico’s voor de voedselkwaliteit) kan worden verkort?
WFSR is gehuisvest in Wageningen. De reistijd naar Wageningen is een verwaarloosbaar component in de doorlooptijd. Zie verder het antwoord op vraag
Het bericht ‘Politie en defensie worstelen met 'soevereine' collega's die overheid niet erkennen’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel , Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie en defensie worstelen met «soevereine» collega’s die overheid niet erkennen»1? Wat is uw reactie op het bericht?
Ja. Als Ministers van Justitie en Veiligheid en Defensie nemen we het signaal van de Politie, Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) zeer serieus en houden we de ontwikkelingen nauwgezet in de gaten.
Wanneer soevereinen die bij de Rijksoverheid werkzaam zouden zijn zich niet meer aan geldende wet- en regelgeving houden en/of wanneer er structureel feitelijk onjuiste informatie wordt verspreid, wordt het vertrouwen in de overheid aangetast. Hiermee wordt de legitimiteit van overheidsorganisaties ondermijnd.
Bij hoeveel Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers zijn signalen bekend dat zij zich in enige mate «soeverein gedachtegoed» aanhangen of zich verwant voelen met «soevereinen»? Hoeveel daarvan zijn geplaatst op een vertrouwensfunctie in de zin van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Bij de politie zijn, sinds 2023, vijf politiemedewerkers bekend die uiting hebben gegeven aan het soevereine gedachtegoed. Na een intern onderzoek is bij twee van deze politiemedewerkers vastgesteld dat er geen sprake is van plichtsverzuim. Het onderzoek naar de andere drie politiemedewerkers loopt nog. In het algemeen kan niet worden ingegaan op het screeningsniveau van deze betreffende politiemedewerkers.
De MIVD heeft in 2024 onderkend dat enkele defensiemedewerkers dit gedachtegoed aanhangen. De MIVD gaat gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding, niet in op haar bronnen, het actuele kennisniveau en/of de modus operandi van de dienst. Daarom doet de MIVD geen specifieke uitspraken over de hoeveelheid, aard en ontwikkeling van bepaalde onderzoeken dan wel individuele casuïstiek.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Politie en Defensie voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Het zich «soeverein verklaren» kan erop wijzen dat deze medewerker de overtuiging heeft dat de Nederlandse wet- en regelgeving niet geldig is. Deze overtuiging is zeer onwenselijk bij ambtenaren die juist Nederland als democratische rechtsstaat dienen, haar beschermen en naar burgers toe vertegenwoordigen. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat overheidsinstanties hun taken naar behoren en met respect voor de geldende wet- en regelgeving uitvoeren. Wanneer een medewerker vervolgens daadwerkelijk handelt vanuit het soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en zich niet als een goed ambtenaar gedraagt, wordt dit problematisch. Hetzelfde geldt wanneer een medewerker dergelijk gedachtegoed actief naar buiten uitdraagt en daarmee zijn functioneren of het functioneren van de overheidsinstantie belemmert. Dergelijk gedrag kan ernstige afbreuk doen aan het vertrouwen in de overheid en tevens de democratische rechtsorde. Dit geldt zeker voor organisaties als de politie en Defensie, waar het beschermen van burgers, de (internationale) rechtsorde en de rechtsstaat, alsook rechtshandhaving en het verlenen van hulp tot de kerntaken behoren. Het uitdragen van en handelen naar soeverein of anti-institutioneel gedachtegoed en het werken bij de Rijksoverheid, meer in het bijzonder bij politie en Defensie, staan in de basis dan ook op gespannen voet met elkaar.
Op grond van de Ambtenarenwet moeten rijksambtenaren hun uit de wet en uit de functie voorvloeiende verplichtingen vervullen en zich als een goed ambtenaar gedragen (artikel 6, eerste lid Ambtenarenwet 2017). Ook mogen zij geen uitingen doen waardoor een goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst niet langer in redelijkheid is verzekerd (artikel 10 Ambtenarenwet 2017). Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient elke rijksambtenaar zich te houden aan de Gedragscode Integriteit Rijk. Bovendien legt de rijksambtenaar bij indiensttreding de eed of belofte af. Wanneer een ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen handelt, treedt de werkgever hiertegen op. BZK
Voor politiemedewerkers zijn de beginselen van een goed politieambtenaar vervat in de beroepscode die zij krijgen uitgereikt bij het afleggen van de eed of belofte. De Minister van Justitie en Veiligheid steunt het feit dat de korpsleiding de signalen serieus neemt en onderzoek instelt bij een vermoeden van plichtverzuim van politiemedewerkers die zich soeverein verklaren.
Dit plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van een voorschrift, als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daar waar wordt gehandeld in strijd met die verplichtingen, kunnen leidinggevenden op basis van artikel 76 en artikel 77 Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) disciplinaire maatregelen opleggen.
Defensiemedewerkers die, met een verklaring van geen bezwaar (VGB), werkzaam zijn op een vertrouwensfunctie, moeten de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk volbrengen, waaronder het in de ambtseed beloofde, respecteren van de democratische rechtsorde. Ook is het binnen Defensie mogelijk om rechtspositionele maatregelen te treffen, op basis van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR) en het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie (BARD). Wanneer defensiemedewerkers gedrag vertonen dat niet verenigbaar is met hun functie zullen leidinggevenden hierop actie ondernemen. Indien de MIVD aanleiding ziet, zoals vermeld in het antwoord op vraag 6, kan de Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) worden ingetrokken. Ook kan de MIVD een ambtsbericht uitbrengen met betrekking tot de defensiemedewerker. Een ambtsbericht is een waarschuwing aan de reguliere Defensieorganisatie dat er binnen de organisatie een groot risico bestaat, waarop actie dient te worden genomen.
Deelt u de mening dat een medewerker van de Politie of Defensie die zich «soeverein verklaart» een groot risico vormt voor een goede taakuitoefening en het aanzien schaadt van de organisatie? Welke arbeidsrechtelijke consequenties (kunnen) worden getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen Politiemedewerkers en Defensiemedewerkers terecht als zij zorgen hebben over collega’s die mogelijk soeverein gedachtegoed aanhangen en gedrag zien bij hen dat indruist tegen de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Als werkgever van de politie vind ik als Minister van Justitie en Veiligheid het belangrijk dat politiemedewerkers op een laagdrempelige wijze meldingen kunnen doen. Voor politiemedewerkers geldt dat zij allereerst het gesprek met de direct leidinggevende aangaan in het geval zij vragen of zorgen hebben omtrent een mogelijke misstand. Daarnaast kent de politieorganisatie ook andere loketten waartoe politiemedewerkers zich kunnen wenden, zoals de vertrouwenspersoon, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het klokkenluidersmeldpunt politie (KMP) of de Ombudsfunctionaris politie. Hierbij fungeert het Sociaal Loket als voorportaal om vragen of meldingen van mogelijke misstanden door te geleiden naar het juiste loket. Politiemedewerkers kunnen zich ook rechtstreeks bij een loket melden.
Ook vindt Defensie het belangrijk dat defensiemedewerkers weten hoe en waar zij meldingen kunnen doen wanneer zij zich zorgen maken over mogelijk soeverein gedachtengoed bij collega’s. Dit kan bij vermoedens van integriteitsschendingen, misstanden of (beveiligings)incidenten. Defensiemedewerkers kunnen eerst bij hun leidinggevende terecht, die een speciale verantwoordelijkheid heeft om ongewenst gedrag tegen te gaan en als voorbeeld te fungeren. Bij een melding worden leidinggevenden ondersteund door het Centrum Organisatie Integriteit Defensie (COID). Na een melding, bijvoorbeeld via e-mail, telefoon of een digitaal formulier, komt het COID zo snel mogelijk in actie om de situatie te beoordelen en advies te geven. Meldingen kunnen ook via het onafhankelijk ingerichte Meldpunt Integriteit Defensie (MID) worden gedaan, dat direct onder de Secretaris-Generaal valt. Indien nodig kan een melding bij de Unit Veiligheidsonderzoeken (UVO) van de AIVD of de MIVD worden gedaan, of kan de Koninklijke Marechaussee worden ingeschakeld.
Onder welke omstandigheden kunnen signalen van het aanhangen van anti-institutioneel gedachtegoed of soeverein gedachtegoed aanleiding zijn om een hernieuwd onderzoek in te stellen op grond van de Wet Veiligheidsonderzoeken?
Per 1 januari 2023 is de Wijzigingswet Politiewet 2012, de Wet op de medische keuringen en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen van kracht. Het doel van deze wetten is de kans op integriteitsschendingen te verminderen door middel van het screeningsbeleid. Iedereen die bij of voor de politie gaat werken krijgt vóór de aanstelling een initieel screeningsonderzoek. Hierbij gelden dezelfde regels voor zowel politiemedewerkers als externen die voor de politie gaan werken. In de wet is opgenomen dat, afhankelijk van het type screening, na vijf of acht jaar een periodiek herhaalonderzoek wordt uitgevoerd. Daarnaast is er een wettelijk vastgelegde meldplicht, waardoor politiemedewerkers veranderingen in hun persoonlijke situatie, zoals financiële problemen, dienen te melden bij hun leidinggevende. Bij veranderingen in de persoonlijke situatie van een politiemedewerker kan ook een incidenteel hernieuwd onderzoek plaatsvinden. Ook vindt er continue controle plaats op wijzigingen in het strafregister in relatie tot politiemedewerkers. De wijzigingen die verband houden met een misdrijf worden automatisch doorgegeven aan de politie. Deze aanpassingen van wetten zorgt ervoor dat de screening niet langer een eenmalige controle is voor de start van het politiewerk, maar dat de betrouwbaarheid en integriteit van politiemedewerkers ook tijdens hun werkzaamheden voortdurend wordt gecontroleerd.
Indien er sprake is van een (mogelijk) vermoeden van plichtsverzuim, kan een leidinggevende melding maken bij Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Vervolgens wordt de opvolging van de melding bepaald, namelijk het al dan niet instellen van een oriënterend-, disciplinair- of lijnonderzoek, een andere afdoening, of doorgeleiding naar het OM. VIK start alleen een onderzoek in opdracht van het bevoegd gezag.
Het overgrote deel van de defensiemedewerkers vervult een vertrouwensfunctie en ondergaat daarom een veiligheidsonderzoek. Dit omvat een zorgvuldig onderzoek door de UVO, een gezamenlijke eenheid van de AIVD en MIVD. Waarna een VGB wordt afgegeven of geweigerd. Vertrouwensfuncties zijn belangrijke functies, omdat personen in die functies over de mogelijkheid beschikken om de nationale veiligheid en die van de krijgsmacht te schaden. Om die reden moet gewaarborgd worden dat de persoon in deze positie de uit de vertrouwensfunctie voorvloeiende verplichtingen getrouw zal blijven vervullen. Wanneer er feiten en omstandigheden zijn die aanleiding vormen tot zorg over deze waarborging, is dit reden voor een hernieuwd veiligheidsonderzoek, op grond van artikel 9 van de Wet veiligheidsonderzoeken, waarna, indien nodig, de VGB ingetrokken kan worden. Dit betekent dat de medewerker niet langer deze functie of andere vertrouwensfunctie kan vervullen, hetgeen aanleiding geeft tot herplaatsing of ontslag.
Deelt u het standpunt dat er geen plaats is bij de Rijksoverheid voor medewerkers die het gezag van de overheid cq de wetten niet erkennen en in strijd handelen met de ambtseed die zij hebben afgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke taken en verantwoordelijkheden hebben de Ministers van BZK, SZW, J&V en Defensie bij de aanpak van anti-institutioneel gedachtegoed?
Zoals het artikel aangaf wees de MIVD in haar jaarverslag van 2023 al op de dreiging die anti-institutioneel extremisme kan vormen voor de krijgsmacht. Defensie wil risico’s van gezagsondermijnende en anderszins onwenselijke activiteiten, vanuit welke achtergrond dan ook, tegengaan. Hiervoor bestaat een stelsel van beveiligings- en rechtspositionele maatregelen gericht op het weren van personen die een risico vormen voor de nationale veiligheid of de veiligheid van de krijgsmacht. Maatregelen die defensie hiertoe neemt zijn in het antwoord op vraag 5 en 6 beschreven.
De Minister van Justitie en Veiligheid gaat over de aanpak van strafbare feiten en het tegengaan van extremistische uitwassen. De bestaande aanpak op extremisme is toepasbaar op alle vormen van extremisme, zo ook anti-institutioneel extremisme. Hierbij wordt onder andere ingezet op het vergroten van kennis en bewustwording over mogelijke signalen en het bieden van handelingsperspectief. Zo zijn er diverse kennisproducten ontwikkeld, zoals de gezamenlijke publicatie van de AIVD, de politie en de NCTV «Met de rug naar de samenleving – Een analyse van de soevereinenbeweging in Nederland» en het «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland», waar in een apart hoofdstuk wordt ingegaan op de ontwikkeling van het anti-institutionele gedachtegoed binnen Nederland2. Daarnaast faciliteren de NCTV en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trainingen voor lokale professionals en bestuurders bij het Rijksopleidingsinstituut tegengaan radicalisering over anti-institutioneel extremisme en gesprekstechnieken. Daarnaast gaat aandacht uit naar het regionaal overstijgend uitwisselen van uitdagingen en good practices.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de coördinerende verantwoordelijkheid voor de rijksdienst en stelt vanuit die verantwoordelijkheid kaders en richtlijnen voor de rijksdienst, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Het is aan de individuele werkgevers binnen de rijksdienst om dit te implementeren en, voor zover van toepassing, hierop te handhaven. Daarnaast heeft de Minister van BZK een bredere, overkoepelende verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) heeft afspraken gemaakt met de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) om samen te werken op het thema anti-institutionele tendensen (inclusief soevereinen). Doel is om met name het lokaal bestuur te ondersteunen bij het opzetten van een preventieve benadering waarin aandacht is voor de perspectieven van mensen die wantrouwen ontwikkelen richting de overheid. Vanuit BZK is er een handelingskader opgesteld voor gemeenten waarin ook aandacht is voor het omgaan met escalatie en geweld, ook wanneer de agressie afkomstig is van soevereinen.
De ESS gaat daarnaast expertise en advisering aanbieden aan gemeenten en professionals. Ook zal ESS onder andere kennis- en netwerkbijeenkomsten organiseren met gemeenten en professionals en wordt er een handreiking uitgebracht om te ondersteunen bij het herkennen van en het omgaan met anti-institutionele tendensen. Verder investeert de ESS in netwerken rondom dit thema. Hierbij zet de ESS onder andere in op een versterking van de verbinding van overheden met mensen die zich aangetrokken voelen tot het anti-institutioneel gedachtegoed.
Welke Minister is eindverantwoordelijk voor het ontwikkelen van beleid bij het signaleren, tegengaan en opvolgen van anti-institutioneel gedachtegoed bij medewerkers?
De Ministers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid. Dit omvat het vergroten van de meldingsbereidheid, het informeren en opleiden van ambtenaren over hun rol in de rechtsstaat en samenleving, en, in gevallen van strafbare feiten, het doen van aangifte.
Is er voldoende strafrechtelijk instrumentarium beschikbaar om aanbieders van «soevereinverklaringen» te vervolgen en te berechten, bijvoorbeeld op basis van oplichting? Heeft er een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden of loopt er een dergelijk onderzoek naar een medewerker die zich soeverein verklaarde?
Of het aanbieden van een soevereinverklaring kan worden gezien als oplichting is afhankelijk van de feiten en omstandigheden. Zo moet de aanbieder het oogmerk hebben om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De opsporing en vervolging is aan het Openbaar Ministerie.
Het bericht ‘Oezbeekse trucker staakt bij truckstop in Venlo: “ik vrees voor m’n leven”’ |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA), Barry Madlener (PVV) |
|
Welke stappen gaat u nemen om deze stakende werknemer te ondersteunen en beschermen tegen illegale dwangmiddelen die de werkgever inzet om de werknemer te straffen?
Vooropgesteld moet worden dat dit kabinet staat voor een veilige en eerlijke transportsector. Onderbetaling en intimidatie van welke aard dan ook zijn volstrekt onacceptabel. Mijn ministerie heeft van de Nederlandse Arbeidsinspectie vernomen dat zij via haar eigen kanalen al signalen heeft ontvangen over de situatie van de Oezbeekse chauffeur. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van deze signalen nog dezelfde dag ter plaatse een onderzoek uitgevoerd. Over lopende onderzoeken kan ik geen mededelingen doen.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat meneer Khudayberdiev zijn volledige loon krijgt uitbetaald door de werkgever?
Ik deel de zorgen over deze vrachtwagenchauffeur. De Arbeidsinspectie onderzoekt of de Nederlandse Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) in dit geval van toepassing is en of deze wet is nageleefd. Over lopende onderzoeken kan ik geen mededelingen doen.
In algemene zin is het niet acceptabel als vrachtwagenchauffeurs via schijnconstructies in Nederland werken en niet de juiste arbeidsvoorwaarden ontvangen. Tegelijkertijd is er sprake van een complex internationaal juridisch kader dat de naleving en het toezicht significant bemoeilijkt. Eerst moet vastgesteld worden of er sprake is van detachering in Nederland, en er een voldoende nauwe band bestaat tussen de chauffeur en Nederland. In de transportsector, die naar haar aard internationaal en mobiel is, is het lastig vast te stellen wanneer iemand gedetacheerd is. Dit maakt naleving van en toezicht op de arbeidsvoorwaarden zeer complex. Daarom is per 1 juni 2023 in Nederland de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU inzake detachering in de wegvervoersector in werking getreden. De richtlijn beoogt om te verduidelijken wanneer er sprake is van detachering. Volgens deze richtlijn is er sprake van detachering als de chauffeur cabotage en cross-trade uitvoert, maar niet als hij een bilaterale rit rijdt. De ervaring leert dat het ondanks de bedoelingen van de richtlijn nog steeds ingewikkeld is om vast te stellen over welke delen van een vervoersdienst sprake is van detachering.
Als er sprake is van detachering heeft de chauffeur volgens de Europese juridische kaders recht op de Nederlandse wettelijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden (bijvoorbeeld het wettelijke minimumloon), en op de harde kern van arbeidsvoorwaarden uit algemeen verbindend verklaarde cao’s. Als de chauffeur in dienst is bij een bedrijf dat in een andere lidstaat is gevestigd, en wel in Nederland rijdt maar niet gedetacheerd is, dan zijn meestal het recht en de arbeidsvoorwaarden van het land van vestiging van toepassing. De autoriteiten van dat land zijn dan verantwoordelijk voor het toezicht hierop.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de tijdelijke verblijfsvergunning van meneer Khudayberdiev op illegale wijze wordt ingetrokken door zijn werkgever?
In de berichtgeving staat dat de tijdelijke verblijfsvergunning is ingetrokken door de werkgever. In de regel kan een door een officiële instantie afgegeven verblijfsvergunning alleen door die instantie zelf worden ingetrokken. Dat is niet aan de werkgever.
Bent u het ermee eens dat er een onderzoek moet plaatsvinden of het Litouwse bedrijf Baltic Transline de Europese Cabotagerichtlijnen overtreedt? Zo nee, waarom niet?
De ILT verricht in Nederland wegcontroles en handhaaft onder andere op regels omtrent cabotage. Cabotage is vervoer binnen een EU-lidstaat door een vervoerder die gevestigd is in een andere EU-lidstaat. Een voorbeeld: de in Litouwen gevestigde vervoerder die goederen laadt in Lille en lost in Parijs, verricht cabotage. De in het artikel beschreven rit van Frankrijk naar Denemarken door Nederland is dus geen cabotage, waardoor van overtreding van de voorschriften voor cabotage bij deze rit geen sprake kan zijn.
Bedrijfsonderzoek naar aanleiding van signalen kan worden verricht door de autoriteiten in de lidstaat waar het bedrijf is gevestigd. Als er sprake is van overtredingen waar de ILT zelf niet bevoegd voor is dan wordt dit gedeeld met autoriteiten in de betreffende lidstaat. In het onderhavige geval heeft de ILT geen aanwijzingen dat de Litouwse vervoerder de regels voor cabotage heeft overtreden.
Welke verdere maatregelen gaat u nemen om de werkgever Baltic Transline te straffen voor zijn illegale activiteiten?
Vooropgesteld moet worden dat niet onafhankelijk vastgesteld is dat genoemde onderneming zich schuldig heeft gemaakt aan illegale activiteiten in Nederland. De Arbeidsinspectie doet op dit moment onderzoek. Bij constatering van een bestuursrechtelijke overtreding van de arbeidswetgeving wordt een boeterapport opgemaakt en kan een boete worden opgelegd. Bij aanwijzingen voor een strafbaar feit kan de bijzondere opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie strafrechtelijk onderzoek doen onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden van vrachtwagenchauffeurs om te achterhalen in hoeverre deze illegale praktijken de norm zijn binnen de transportsector?
In opdracht van de Minister van SZW loopt er al een onderzoek naar de toepassing van de Implementatiewet Richtlijn 2020/1057/EU. De richtlijn beoogt om te verduidelijken wanneer er sprake is van detachering, en dus wanneer de Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing zijn.
Als een vrachtwagenchauffeur uit een derde land rechtmatig in dienst is bij een Nederlands bedrijf heeft hij recht op alle Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Als de chauffeur in dienst is bij een bedrijf dat in een andere lidstaat is gevestigd, en wel in Nederland rijdt maar niet gedetacheerd is, dan zijn meestal het recht en de arbeidsvoorwaarden van het land van vestiging van toepassing. De autoriteiten van dat land zijn verantwoordelijk voor het toezicht hierop. In de transportsector, die naar haar aard internationaal en mobiel is, is het echter lastig vast te stellen wanneer een chauffeur gedetacheerd is. Dit maakt naleving van en toezicht op de arbeidsvoorwaarden zeer complex. Volgens Richtlijn 2020/1057/EU is er sprake van detachering als de chauffeur cabotage en cross-trade uitvoert, maar niet als hij een bilaterale rit rijdt.
De ervaring leert dat het ondanks de bedoelingen van de richtlijn nog steeds ingewikkeld is om vast te stellen over welke delen van een vervoersdienst sprake is van detachering. Dit kan ertoe leiden dat vrachtwagenchauffeurs niet de juiste arbeidsvoorwaarden ontvangen. Daarom heeft de Minister van SZW opdracht gegeven om een invoeringstoets te doen. Met de invoeringstoets wordt onder andere onderzocht in hoeverre de richtlijn bijdraagt aan de correcte toepassing van de juiste arbeidsomstandigheden in de transportsector. Naar aanleiding van de conclusies van het onderzoek wordt er waar mogelijk op nationaal niveau bijgestuurd. Als de knelpunten niet op nationaal niveau opgelost kunnen worden, geeft de invoeringstoets mogelijk aanleiding om dit op Europees niveau te signaleren. De uitkomsten van de invoeringstoets worden eind 2025 verwacht. De uitkomsten zullen in het eerste kwartaal van 2026 met uw Kamer gedeeld worden.
Deelt u de mening dat de transportsector misbruik maakt van goedkope arbeidskrachten uit Azië en Afrika door arbeidswetgeving en de cabotageregels te overtreden, en dat dit keihard moet worden aangepakt?
Ik deel de mening dat transportondernemers moeten worden aangepakt die de Europese en nationale regels overtreden, waaronder regels ter bescherming van werknemers tegen onderbetaling, uitbuiting, en onveiligheid en regels ter bevordering van een gelijk speelveld.
Om een veilige, efficiënte en sociaal verantwoordelijke internationale goederen- en personen vervoersector te bevorderen zijn hierover regels vastgelegd in Europese en Nederlandse regelgeving. De Europese Commissie is vanuit haar beleidsverantwoordelijkheid ook actief betrokken bij de situatie rond chauffeurs uit niet-EU-landen. In opdracht van de Commissie onderzoekt de International Road Union (IRU) op dit moment hoeveel chauffeurs er precies vanuit derde landen de EU binnenkomen, uit welke landen ze komen en welke voorwaarden de verschillende lidstaten daarbij hanteren. Daarnaast wordt in het onderzoek bekeken hoe groot het verschil is dat moet worden overbrugd van hun nationale eisen naar de EU-eisen, bijvoorbeeld bij examens of nascholing. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kunnen er aanvullende maatregelen worden voorgesteld. Het onderzoek wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 opgeleverd.
De ILT en de Nederlandse Arbeidsinspectie houden in Nederland toezicht op de naleving van de diverse (Europese) regels in het internationaal wegtransport. Toezicht in deze mobiele sector is om juridische en praktische redenen complex.
De ILT is belast met het toezicht op de naleving van de cabotageregels en de regels voor rij- en rusttijden, waaronder het verbod op de normale wekelijkse rust in het voertuig door te laten brengen. De Arbeidsinspectie houdt bestuurlijk toezicht op eerlijke en fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. De inspectiediensten hebben elk hun eigen risicogerichte programma’s, gericht op het aanpakken van misstanden in deze sector. De bijzondere opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie kan strafrechtelijk onderzoek doen op verschillende beleidsterreinen van de Ministers van SZW en VWS, zoals arbeidsuitbuiting, fraude in de sociale zekerheid, fraude met subsidies, illegale tewerkstelling en zorgfraude. Opsporingsonderzoeken vinden plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.
De ILT en de Arbeidsinspectie werken nauw samen, bijvoorbeeld in het Transport Informatie- en Expertisecentrum (TIEC) en bij administratieve controles op cabotage en detachering. Er worden onder meer gegevens uitgewisseld, risicoanalyses gedaan en gezamenlijke controles uitgevoerd. Daarnaast wordt internationaal samengewerkt met andere landen, veelal met ondersteuning van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA). Ze zorgt ervoor dat de autoriteiten van de verschillende landen snel met elkaar in contact komen en dat er gezamenlijk kan worden opgetreden bij grensoverschrijdende misstanden.
De MLT ramingen (tekort en schuldquote) na ieder regeerakkkoord |
|
Folkert Idsinga (VVD), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in de aangepaste MLT-raming van het Centraal Planbureau (CPB), waarin de effecten van het regeerakkoord van 2012 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming (tot ongeveer 2017)?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2013
2014
2015
2016
2017
EMU-saldo raming Startnota
– 2,6
– 2,7
– 2,0
– 1,9
– 1,4
EMU-schuld raming Startnota
70,3
70,9
70,7
70,4
69,5
Realisatie EMU-saldo FJR
– 2,5
– 2,3
– 1,8
0,4
1,1
Realisatie EMU-schuld FJR
73,5
68,8
65,1
62,3
56,7
Voor kabinet-Rutte II zijn de jaren 2013 t/m 2017 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het regeerakkoord van 2017 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming (tot ongeveer 2025)?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2017
2018
2019
2020
2021
EMU-saldo raming Startnota
0,6
0,5
0,7
0,3
0,3
EMU-schuld raming Startnota
57,1
54,0
51,0
48,8
46,9
Realisatie EMU-saldo FJR
1,1
1,5
1,7
– 4,3
– 2,5
Realisatie EMU-schuld FJR
56,7
52,4
48,6
54,5
52,1
Voor kabinet-Rutte III zijn de jaren 2017 t/m 2021 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het regeerakkoord van 2021 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het Financieel Jaarverslag Rijk (FJR). Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2022
2023
2024
2025
2026
2027
EMU-saldo raming Startnota
– 5 en 63,4
– 5 en 62,5
– 5 en 62,6
– 5 en 63,0
– 5 en 62,7
– 5 en 62,7
EMU-schuld raming Startnota
52,9
53,2
53,8
54,9
55,9
56,8
Realisatie EMU-saldo FJR
0,0
–0,3
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Realisatie EMU-schuld FJR
51,0
46,5
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
Bij kabinet-Rutte IV is bij Voorjaarsnota 2022 het EMU-saldo en de EMU-schuld definitief vastgesteld en zijn de jaren 2022 t/m 2027 opgenomen in bovenstaande tabel.
Kunt u in een tabel en een in grafiek de ramingen vergelijken met de werkelijke uitkomsten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het EMU-tekort en de EMU-schuld zouden zijn in aangepaste MLT-raming van het CPB, waarin de effecten van het hoofdlijnenakkoord van 2024 zijn meegenomen, voor alle jaren in die raming?
Wij interpreteren de vraag als een verzoek om de raming van het kabinet bij Startnota na verwerking regeerakkoord, die is gebaseerd op de macro-economische cijfers van het CPB, te vergelijken met de uitkomst van het FJR. Zie hieronder de raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld van het kabinet bij Startnota en bij het FJR.
in procenten bbp1
2024
2025
2026
2027
2028
2029
EMU-saldo raming Startnota
– 1,6%
– 2,8%
– 3,7%
– 2,4%
– 2,4%
– 2,5%
EMU-schuld raming Startnota
44,2%
46,6%
50,1%
50,7%
51,6%
52,5%
Realisatie EMU-saldo FJR
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
n.v.t.
Realisatie EMU-schuld FJR
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t
n.v.t.
n.v.t.
Bij kabinet-Schoof is in Miljoenennota 2025 het EMU-saldo en EMU-schuld definitief vastgesteld en zijn de jaren 2024 t/m 2029 opgenomen in bovenstaande tabel
Kunt u aangeven of u een structurele afwijking ziet in de ramingen of niet en of dat u de ramingen trefzeker vindt?
In zijn algemeenheid geldt dat de MLT raming vier jaar vooruit kijkt en daarmee de onzekerheid van de raming toeneemt. Tussen het moment van de raming van de MLT en de feitelijke realisaties van de betreffende jaren kan veel gebeuren. Het verloop van de grafieken is met name het gevolg van het feit dat de economie zich gedurende kabinetsperiodes vaak anders ontwikkelt dan verwacht. Ook is gedurende kabinetsperiodes vaak beleid gevoerd dat bij formatie niet was voorzien, zoals bijvoorbeeld de coronasteunmaatregelen of aanvullende bezuinigingen ten tijde van de financiële crisis. Dit werkt vervolgens door in de overheidsfinanciën. De trefzekerheid van ramingen wordt op dit moment onderzocht door de onafhankelijke expertgroep realistisch ramen, waarbij ook specifiek wordt gekeken naar de onderliggende macro-economische ramingen en het effect van beleid. Het rapport van de expertgroep zal medio maart naar het parlement worden gestuurd. Het kabinet wacht de conclusies van de expertgroep af.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren: «pensioen-noodrem» NSC dreigt miljarden te kosten»?2
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt en kunt u onderliggend memo openbaar maken?
Het klopt dat er een document is opgesteld door de ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de budgettaire gevolgen van het amendement Joseph c.s. Het onderliggend memo is als bijlage bijgevoegd.
Bent u bekend met de reactie van NSC-Kamerlid Joseph op dit desbetreffende artikel?3
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat dit Kamerlid toegang heeft gehad tot kabinetsinterne stukken? Indien dit klopt, hoe verhoudt zich dat volgens u tot de afspraak dat alle Kamerleden binnen een commissie gelijkelijk geïnformeerd worden?4
Tijdens de procedurevergadering van 23 januari 2025 is door de indieners aangegeven dat zij nog enkele wijzigingen willen doorvoeren in het amendement, en dat zij het gewijzigde amendement op 27 januari zouden indienen. Er is vanuit partijen en indieners technische informatie gevraagd en ontvangen ten aanzien van de budgettaire effecten. Het is, om deze reden, geen kabinetsintern stuk waarin de indieners inzicht hebben gekregen. Ik ben op de hoogte gebracht over de inhoud van het stuk, net als de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Fiscaliteit, Belastingdienst en Douane. Het stuk is niet breder binnen het Kabinet gedeeld of besproken.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) openbaar willen maken die gerelateerd zijn aan de door de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgevraagde appreciatie van het amendement Joseph c.s., en alle stukken die gerelateerd zijn aan de voorlichting die aan de Raad van State gevraagd zal worden over hetzelfde amendement?
Zoals door de vaste Kamercommissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd, wordt het gewijzigde amendement voorzien van een kabinetsappreciatie, advies van de Raad van State, en zienswijzen van onder andere de toezichthouders, Belastingdienst, pensioenuitvoerders en sociale partners. Ik heb dit proces beschreven in de brief van 24 januari 2025.5 Alle relevante stukken die hieraan ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig met de kabinetsappreciatie openbaar worden gemaakt.
De eerdere versies van het budgettair memo en de bijbehorende nota’s en e-mailcorrespondentie doe ik u bij de beantwoording op deze vragen toekomen.
Zou u alle overige stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk openbaar willen maken?
Zie antwoord vraag 5.
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken vóór het weekeinde openbaar willen maken?
Ja.
Mijnbouwherstel in Limburg |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Wat is er tussen 2020 en 2024 ondernomen om de openstelling van de schadeafhandeling mogelijk te maken?
Vanaf 2020 zijn met rechtsopvolgers van voormalige mijnbouwbedrijven gesprekken gevoerd. Helaas lukte het niet om met de rechtsopvolgers tot een passende oplossing te komen voor de afhandeling van schade door voormalige steenkoolwinning. Vanaf 2022 zijn er gesprekken gevoerd met de regio over de vormgeving van een regeling waarbij het uitgangspunt een onverplichte tegemoetkoming vanuit de overheid was voor mijnbouwschade aan woningen van particuliere huiseigenaren. In mei 2023 heeft het kabinet samen met de regio gezamenlijke uitgangspunten vastgesteld en in oktober 2023 is dit verder uitgewerkt tot de zogenoemde inrichtingsprincipes.
Vervolgens is geprobeerd om de uitvoering van de beoogde regeling bij een bestaande organisatie te beleggen. Dit bleek helaas niet mogelijk. Hierbij is ook gekeken naar regionale oplossingen. Omdat het twee tot drie jaar kan duren voordat er een nieuwe organisatie met een wettelijke taak is opgericht en ingericht, is er nu voor gekozen om eerst een tijdelijke organisatie in te richten die vervolgens over kan vloeien in een definitieve organisatie. De implementatie hiervan vergt tijd. Ook voor een tijdelijke organisatie geldt bijvoorbeeld dat er een ICT-systeem moet worden ingericht en mensen moeten worden geworven. Het streven is om de tijdelijke organisatie zo spoedig mogelijk te laten starten met de afhandeling van schades. De schadeafhandeling zal eind 2025 worden gestart.
Kunt u nu bevestigen dat u alles scherp op de radar heeft zodat het gerechtvaardigd is te zeggen dat het Rijk kan garanderen dat de regeling op 2 januari 2026 uiterlijk voor burgers opengaat?
Ja, het kabinet heeft de benodigde stappen scherp op de radar. De grootste stap is het inrichten van de tijdelijke organisatie. Deze zal bemenst worden vanuit RVO en werken onder de vlag van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei. Parallel hieraan zal begonnen worden met het inrichten van een definitieve organisatie. Dit traject zal twee tot drie jaar duren. Ik zal mij maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat de regeling, en als eerste het digitale loket, eind 2025 open kan.
Op welke wijze kunt u versnelling organiseren binnen het voorbereidingsproces, zodat zorgvuldigheid en daadkracht worden gecombineerd en de regeling mogelijk al in 2025 open kan voor de gedupeerde eigenaren?
De huidige planning voor het inrichten van de tijdelijke organisatie is ambitieus, maar haalbaar. Het kabinet begrijpt dat u daadkracht wil zien. De kennis en ervaring die is opgedaan bij de oprichting van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), de voorganger van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG), zal worden gebruikt om de uitvoering van de regeling via de tijdelijke organisatie in te richten. Die ervaring leert ook dat het juist in deze fase belangrijk is om zorgvuldig te zijn, om te zorgen voor een soepele implementatie en uitvoering van de regeling. Het kabinet zal de regeling eind 2025 openstellen.
Welke zwaarwegende redenen zouden er kunnen zijn om eventueel van een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) af te zien? Zijn er alternatieve rechtsvormen die voor de betrokken burgers sneller of betere uitkomsten kunnen bieden?
Het kabinet heeft in het voorjaar van 2024 aan het adviesbureau AEF gevraagd om mogelijke organisatievormen te onderzoeken. Uit het advies kan geconcludeerd worden dat een Rijksdienst de meest haalbare optie is. In juni 2024 zijn twee kwartiermakers aan de slag gegaan. Zij hebben in december 2024 geadviseerd om een zelfstandig bestuursorgaan in te richten.
Het kabinet werkt nu, naar het advies van de kwartiermakers, verder uit hoe de uitvoering kan worden vormgegeven. Dit moet gebeuren in lijn met het kabinetsbeleid inzake verzelfstandiging1 en in een wet.2 Dit beleid vereist terughoudendheid bij het opzetten van (nieuwe) zelfstandige bestuursorganen. Om die reden vergt dit instemming van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als verantwoordelijk Minister voor de organisatie van het openbaar bestuur. Ook worden de aanbevelingen van de Nationale ombudsman gevolgd om de lessen uit andere hersteloperaties te benutten.3
Kunt u toelichten welke processen parallel geschakeld zijn of worden teneinde de burgers niet nodeloos te laten wachten op openstelling, in het licht van de oprichting van een Tijdelijke Organisatie (TO)?
Een operationele Tijdelijke Organisatie is nodig om de regeling open te kunnen stellen. Hier zit straks de menskracht, de systemen en het fysieke loket om – samen met de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade – de aanvragen te kunnen behandelen. Conform planning zal de regeling eind 2025 open gaan. Een projectteam vanuit KGG-RVO zal tot en met medio december werken aan de volgende parallelle trajecten. Dit zijn:
Deelt u dat de burgers die schade hebben niet nodeloos in schadetoerekeningformules betrokken moeten worden? Als het aannemelijk is dat de aangetroffen schade voortkomt uit de mijnbouw, is dat dan afdoende?
Ja, dat deelt het kabinet. Het kabinet wil dat de schadeafhandeling laagdrempelig en transparant is. Het kabinet deelt ook dat het criterium «voldoende aannemelijk» voor deze schade afhandeling zal worden gebruikt. Fysieke schade aan woningen van particuliere huiseigenaren waarvan het voldoende aannemelijk is dat deze is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van de voormalige steenkoolwinning zal worden vergoed. Wat voldoende aannemelijk is, zal objectief en op eenduidige en begrijpelijke wijze moeten worden vastgesteld. Zo moet bijvoorbeeld worden vastgesteld of de schade geen andere autonome oorzaak heeft. De Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade (hierna: commissie) heeft de definitie van «voldoende aannemelijk» nader uitgewerkt in de werkgroep «Aannemelijkheid». De commissie wordt gevraagd om advies uit te brengen over aanvragen op grond van de regeling, doet in dat kader onderzoek en geeft een advies over het schadebedrag. De commissie zal in de komende maanden via een pilot project bekijken hoe het criterium «voldoende aannemelijk» in de praktijk werkt.
De besluiten op basis van de adviezen van de commissie worden ten tijde van de Tijdelijke Organisatie genomen door de Minister, en later door Instituut Mijnbouwschade Limburg (IML) op het moment dat het IML daartoe wordt gemandateerd.
De regeling zal ook gaan gelden voor particuliere huiseigenaren die lid zijn van een Vereniging van Eigenaren.
Is het volgen van een medezeggenschapstraject een vereiste voor het oprichten van een Tijdelijke Organisatie? Is het noodzakelijk dat de selectie van directeur en bestuur via de Algemene Bestuursdienst verloopt, of is dit een keuze die u zelf kunt maken?
Het kabinet verwacht dat het medezeggenschaptraject voor de tijdelijke organisatie nodig zal zijn. Het functieniveau van de bestuurlijke en de leidinggevende functies van de tijdelijke organisatie en een definitieve organisatie vereisen dat de werving via de Algemene Bestuursdienst verloopt. De regio zal betrokken worden bij het opstellen van de functieprofielen en bij de selectie van de kandidaten.
Is de gehele post «Schadeafhandeling Mijnbouw Limburg» in de begroting van Klimaat en Groene Groei bedoeld voor schade-uitkeringen aan gedupeerde burgers, of worden hier ook andere kosten uit gefinancierd?
De post «Schadeafhandeling Mijnbouw Limburg» is bedoeld voor de schadevergoedingen, onderzoekskosten en uitvoeringskosten. Voor de periode 2025 tot 2029 zijn de volgende bedragen beschikbaar: € 5,7 mln. (2025), € 2,2 mln. (2026), € 4,0 mln. (2027), € 4,0 mln. (2028), € 4,0 mln. (2029). Vanaf 2030 is structureel € 1,0 mln. beschikbaar.4 De inzet van het kabinet is om de kosten te verhalen op de rechtsopvolgers van de voormalige mijnbouwbedrijven.
Is de begrotingspost van 19,5 miljoen euro bedoeld als een eerste aanzet, en is voorzien dat deze wordt aangevuld zolang dat nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u toezeggen dat in de nieuwe structuur die nu wordt ingericht, de samenwerking tussen de drie overheidslagen geborgd blijft? Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de nieuwe organisaties onafhankelijk kunnen adviseren, terwijl er tegelijkertijd voldoende draagvlak in de regio blijft bestaan?
De betrokkenheid van de regio bij deze regeling is heel belangrijk en daarmee een sleutel voor succes. Uiteraard zal op bestuurlijk niveau in een adequate overlegstructuur worden voorzien. In de komende maanden zal met de regio verder worden verkend op welke wijze haar rol bij de afhandeling van schade door de uitvoeringsorganisatie kan worden vormgegeven. Dat dit de vorm krijgt van een adviesrecht voor de regio deelt het kabinet echter niet op voorhand. Het is bijvoorbeeld onduidelijk wat de status van zo’n advies zou zijn op het moment dat de schadeafhandeling wordt uitgevoerd door een zelfstandige uitvoeringsorganisatie.
Deelt u de zienswijze dat het opteren voor een adviesrecht door de regio een sleutel voor succes is, en bent u bereid zich maximaal in te spannen om dit te realiseren?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toezeggen dat de Commissie Mijnbouwschade aan de slag gaat met de 10 pilotgevallen, en dat de Kamer op de hoogte wordt gehouden van het verloop van deze pilots?
Ja, de Limburg Kamer van de Commissie Mijnbouwschade (hierna: commissie) heeft hiervoor onlangs een opdracht gekregen. Via deze pilot kan de commissie onder meer testen hoe het uitgangspunt voldoende aannemelijkheid in de praktijk werkt. De commissie heeft op 21 maart jl. met de tien bewoners gesproken en heeft hen geïnformeerd over de planning van de pilot. De commissie zal over de pilot een rapport opstellen. Het rapport zal naar verwachting na de zomer gereed zijn. Het zal in de stuurgroep I3ML worden besproken en naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Kunt u toelichten hoe een samenwerking met het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) concreet zal worden ingevuld en welke voordelen dit oplevert voor de schadeafhandeling in Limburg?
Zijn er mogelijkheden om een digitaal loket eerder te openen dan december 2025, bijvoorbeeld in een beperkte vorm, zodat burgers zich tijdig kunnen melden en voorbereiden op de aanvraagprocedure?
Kunt u aangeven hoe dit adviesloket wordt ingericht, welke diensten het biedt en op welke termijn het operationeel zal zijn?
Kunt u aangeven hoe deze pilotgevallen met kleine schadegevallen worden geselecteerd en of de lessen hieruit direct worden meegenomen in de verdere uitrol van de regeling?
Het bericht ‘Mode-industrie maakt nog nauwelijks begin met verplicht recyclen’ |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat, ondanks de wet uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV), het recyclepercentage van de kledingindustrie blijft steken op 0,3%?1
In de jaarlijkse monitor van ons beleidsprogramma circulair textiel is inderdaad terug te zien dat er de afgelopen jaren nog nauwelijks ingezameld textiel vezel-tot-vezel wordt gerecycled. Het stimuleren van vezel-tot-vezel recycling is daarom een belangrijk aandachtspunt in het nieuwe beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030.2 Het kabinet stimuleert dit op twee manieren. Allereerst is er bij de invoering van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) textiel een doelstelling voor vezel-tot-vezel recycling opgenomen, naast de doelstellingen voor hergebruik en recycling. De doelstellingen zijn per 2025 ingegaan en vanaf 2026 moeten producenten hierover rapporteren. Het is nu dus nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de effecten van de invoering van de UPV. Daarnaast pleit Nederland voor een verplicht percentage recyclaat bij de uitwerking van de Ecodesign voor Duurzame Productenverordening (ESPR) voor textiel.
Herkent u zich in het beeld dat het systeem van inzameling, sortering en recycling van afgedankt textiel in Nederland «nou eenmaal tijd kost»?2
De uitvoering van de UPV textiel is de verantwoordelijkheid van producenten. Tegelijkertijd zijn er ook vele andere partijen betrokken die zich nu al bezig houden met het inzamelen, sorteren en recyclen van textiel. Het is belangrijk dat producenten hier goede afspraken over maken met deze partijen. Het kost tijd om daar onderling uit te komen en het inzamelsysteem te organiseren. Daarom is ervoor gekozen om de doelstellingen later in te laten gaan, zodat producenten voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden. Inmiddels heeft Stichting UPV Textiel een samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor 2025 met de koepelorganisaties VHT, NVRD en BKN. Ook de andere producentenorganisaties, Collectief Circulair Textiel en European Recycling Netwerk, hebben afspraken gemaakt met partijen.
Vindt u dat Stichting UPV Textiel genoeg tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op haar wettelijke verantwoordelijkheid om de helft van de kleding te hergebruiken of recyclen in 2025?
Ja. Bij de invoering van de UPV textiel in 2023 is gekozen om de doelstellingen per 2025 in te laten gaan, zodat producenten voldoende tijd zouden hebben om zich voor te bereiden op de uitvoering van hun verplichtingen. Daarnaast zijn de partijen uit de textielsector vroegtijdig betrokken bij de voorbereiding van de wetgeving.
Bent u het met de directeur van Stichting Sympany eens dat de Stichting UPV Textiel niet genoeg verantwoordelijkheid neemt?
Producenten zijn met de invoering van de UPV textiel organisatorisch en financieel verantwoordelijk voor het inzamelen, voorbereiden voor hergebruik en recyclen van het textiel dat ze in de handel brengen. Producenten kunnen individueel of collectief (via een producentenorganisatie) invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. De brancheverenigingen Modint en INretail hebben rond de invoering van de UPV textiel initiatief genomen om collectief uitvoering te geven aan deze verplichtingen door een producentenorganisatie op te richten. Zij doen dat nu namens een groot gedeelte van de markt. Stichting UPV Textiel is een van de drie producentenorganisaties die is opgericht. Dat er inmiddels een samenwerkingsovereenkomst getekend is voor 2025 is een belangrijke stap voor de verdere uitvoering van de UPV textiel. Uiteindelijk worden de producentenorganisaties beoordeeld op het halen van de doelstellingen van de UPV.
Hoe kan het dat Stichting UPV Textiel te weinig betaalt om de recycling op orde te brengen?
Het is aan producenten(organisaties) om financiële afspraken te maken met partijen in de textielsector. De overheid is geen partij in deze gesprekken. Het is aan partijen zelf om te beoordelen of de overeengekomen vergoedingen voldoende zijn om de kosten voor het inzamelsysteem te dekken. De ILT handhaaft vanaf 2026 op het naleven van de doelstellingen. Indien er te weinig geld beschikbaar wordt gesteld voor het inzamelen, hergebruiken en recyclen van textiel, kan dat zich vertalen in het niet behalen van de gestelde doelen.
Bent u het met de CEO van Bright.Fiber en de indiener eens dat de UPV ambitieuzer kan, aangezien dat bedrijf in nieuwe grondstoffen 40–70% gerecyclede kleding kan verwerken? Zo ja, wanneer zal u de UPV aanscherpen en het percentage van 7,5% verhogen?
De doelstellingen zoals geformuleerd in het Besluit UPV textiel zijn gebaseerd op een onafhankelijk onderzoeksrapport en op basis van beschikbare monitoringsrapportages. Op basis van dit rapport is geconcludeerd dat de vastgestelde doelen haalbaar, ambitieus en realistisch zijn. Op het moment van invoering werd ongeveer 15 procent van het ingezamelde textiel gerecycled en werd er nauwelijks textiel vezel-tot-vezel gerecycled.
De doelstellingen voor voorbereiding voor hergebruik en recycling zijn een gecombineerde doelstelling. In 2025 moet ten minste 50 procent van het in de handel gebrachte textiel worden voorbereid voor hergebruik of gerecycled. Minimaal 20 procent daarvan moet ingevuld worden met voorbereiding voor hergebruik. De overige 30 procent kan worden ingevuld met voorbereiding voor hergebruik of recycling. Als dit volledig wordt ingevuld met recycling, zou dit dus een verdubbeling zijn van de hoeveelheid gerecycled textiel (van 15 procent naar 30 procent). Binnen de recyclingdoelstelling moet per 2025 25 procent van de totale gerecyclede hoeveelheid vezel-tot-vezel worden gerecycled. Ook dat zou een flinke toename zijn aangezien er momenteel nog nauwelijks vezel-tot-vezel recycling plaatsvindt. De doelstellingen lopen daarnaast vanaf 2025 jaarlijks op. Uit de rapportage die producenten in 2026 moeten aanleveren over 2025 moet blijken in hoeverre de doelstellingen behaald worden. De UPV wordt uiterlijk in 2028 geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat niet alleen de recycling beter gaat, maar dat er ook minder kleding wordt weggegooid?
De UPV ziet toe op de afvalfase van textiel, namelijk dat er meer wordt ingezameld, voorbereid voor hergebruik en (vezel-tot-vezel)gerecycled. Om ervoor te zorgen dat er minder kleding wordt weggegooid, is er aanvullend beleid nodig. Dit staat uitgewerkt in het beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030 dat in december 2024 naar de Kamer is gestuurd.4 Het beleidsprogramma richt zich bijvoorbeeld op maatregelen om consumenten te helpen om duurzame keuzes te maken. Ook pleit Nederland in Europa onder de ESPR voor ambitieuze ontwerpeisen voor textiel om te zorgen dat de kwaliteit van textiel wordt verbeterd zodat consumenten langer met hun kleding kunnen doen. Daarnaast wordt de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen (KRA) herzien. Hieruit volgt een aantal aanscherpingen voor de UPV textiel die naar verwachting in 2027 nationaal worden ingevoerd. Het wordt bijvoorbeeld verplicht om tarieven van producenten te differentiëren op basis van de duurzaamheidseisen die onder de ESPR worden vastgesteld. Bedrijven die duurzame keuzes maken in het ontwerp van hun textiel worden daarvoor beloond in de vorm van een lagere bijdrage aan de UPV.
Bent u het met de indiener eens dat het onacceptabel is dat kledingproducenten de markt overspoelen met goedkope kleding van lage kwaliteit, om vervolgens niet hun verantwoordelijkheid te nemen, wanneer deze kleding weer wordt afgedankt? Zo ja, hoe kan het dat het recyclesysteem al faalt, voordat het goed begonnen is?
De problemen die ontstaan in de keten als gevolg van kleding van lage kwaliteit worden ook in het beleidsprogramma circulair textiel 2025–2030 benadrukt. Met de invoering van de UPV worden producenten verplicht om hun verantwoordelijkheid te nemen en de afvalfase van hun producten te organiseren en financieren. Omdat het tijd kost om dit goed te organiseren met alle betrokken partijen is er zoals eerder aangegeven voor gekozen om de doelstellingen per 2025 in te laten gaan. Vanaf 2026 kan de ILT handhaven op het al dan niet behalen van deze doelstellingen op basis van de ingediende rapportages.
Bent u het met de directeur van Stichting Sympany eens dat «er vaart gemaakt moet worden en de overheid zou moeten ingrijpen»? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het recycleniveau op het gewenste niveau komt en welke dwingende maatregelen overweegt u?
Met de invoering van de UPV textiel heeft de Nederlandse overheid ingegrepen door producenten verantwoordelijk te maken voor de afvalfase van hun producten. De verplichtingen en doelstellingen uit de UPV die rusten op producenten zijn juridisch bindend. De effecten van de invoering van deze maatregel moeten de komende jaren blijken op basis van de rapportage over de doelstellingen die producenten moeten indienen. De ILT onderneemt nu al actie om producenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Zie daarvoor het antwoord op vraag 10. Uiterlijk in 2028 wordt de UPV geëvalueerd en waar nodig aangescherpt. Ook volgen er vanuit de herziening van de Europese Kaderrichtlijn (KRA) aanvullende eisen voor producenten, zoals verplicht differentiëren van tarieven op basis van duurzaamheidseisen en uitbreiding naar schoenen.
Op welke manier zal de ILT de de naleving van de wet gaan controleren?
Vanaf 2025 gelden de doelstellingen en vanaf 2026 zijn producenten verplicht om te rapporteren over het behalen van deze doelstellingen. Het verslag over 2025 van producenten of producentenorganisaties moet voor 1 augustus 2026 bij Rijkswaterstaat worden ingediend. De ILT voert controles uit op de ingediende rapportages en houdt toezicht op het voldoen aan de verplichtingen, waaronder het behalen van de doelstellingen. Als er niet wordt voldaan aan de verplichtingen handhaaft de ILT volgens de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op dit moment voert de ILT al gesprekken met de verschillende producentenorganisaties.
De ILT houdt op dit moment toezicht op de meldingsplicht die geldt sinds het Besluit UPV textiel is ingegaan. In het kader van de meldplicht moeten producenten/importeurs zich melden bij Rijkswaterstaat (RWS), direct of via een producentenorganisatie. De ILT neemt contact op met producenten/importeurs die zich nog niet, individueel of via een producentenorganisatie, hebben gemeld bij Rijkswaterstaat. De ILT wijst hen dan op de meldplicht en neemt indien nodig maatregelen.
Op de website van de ILT kan ook worden doorgegeven als er vermoedens zijn van producenten die textiel op de Nederlandse markt brengen zonder te voldoen aan de wettelijke eisen van de meldplicht. Deze meldingen gebruikt de ILT ook voor de handhaving.
Verwacht u dat de controle van de ILT de naleving zal vergroten?
Ja, ik verwacht dat de controle van de ILT de naleving zal vergroten. Hier is nu al sprake van omdat de ILT producenten/importeurs aanspreekt op hun meldplicht. Producenten die nog niet voldoen aan de meldplicht melden zich daardoor alsnog bij Rijkswaterstaat. De controle door de ILT wordt uitgebreid wanneer de ILT vanaf 2026 zal handhaven op de ingediende verslaglegging over de doelstellingen. De handhaving van de ILT is gebaseerd op de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Op basis van de overtreding wordt een passende interventie ingezet.5
Bent u het met de indiener eens dat de controle van de ILT niet het gewenste – namelijk het wettelijk verplichte – recycleniveau van plastic en blik heeft bewerkstelligd, waar Verpact verantwoordelijk voor is? Zo ja, denkt u dat de controle van de ILT een ander effect gaat hebben op textielreclycling?
Het gaat hier om verschillend beleid en regelgeving en om verschillende productgroepen, die niet één op één vergeleken kunnen worden.
Voor verpakkingen is de producentenorganisatie Verpact verantwoordelijk voor het behalen van recycle- en hergebruikdoelstellingen voor verpakkingen op materialenstromen zoals plastic. Deze doelstellingen worden vrijwel allemaal behaald. Daarnaast is Verpact verantwoordelijk voor de inzameldoelstelling in het kader van statiegeld. De inzameldoelstelling voor flessen is de afgelopen jaren niet behaald. Om die reden loopt er een handhavingstraject vanuit de ILT, waarover eerder Kamervragen zijn beantwoord.6
Ten aanzien van textiel verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11 voor het verwachte effect van het toezicht door de ILT op de naleving van de doelstellingen.
Bent u het met de indiener eens dat niet of slecht werkende recyclesystemen het vertrouwen in, en bereidwilligheid om bij te dragen aan, een circulaire economie doet afnemen bij de consument? Zo ja, vindt u dan niet dat u als systeemverantwoordelijke harder dient op te treden tegen bedrijven die het systeem frustreren?
Negatieve berichten over de textielsector helpen uiteraard niet om de bereidheid van consumenten te vergroten voor circulair gedrag. Producenten hebben met de UPV textiel de verplichting om de consument onder andere te informeren over hoe en waar ze hun textiel kunnen inleveren voor hergebruik of recyclen. Het betrekken van consumenten en het transparant informeren over wat er na inzameling met het textiel gebeurt, is belangrijk om mensen mee te krijgen. Gedrag van burgers wordt beïnvloed door acties van bedrijven en overheid. Daarom richt het kabinet zich in het beleidsprogramma niet alleen op de rol van de consument, maar juist ook op die van bedrijven en overheid. Handhaving op wetgeving zoals de UPV textiel hoort hier ook bij. Zie hiervoor het antwoord op vraag 10. Daarnaast staan er in het beleidsprogramma circulair textiel maatregelen die mensen helpen met het maken van duurzame keuzes, zoals de campagne «Mijn Stijl ID» door Milieu Centraal.
Kunt u toezeggen om voor de begroting van 2025 met een plan van aanpak te komen om producenten verantwoordelijk te houden voor hun wettelijke recycleverplichting – bovenop en zwaarder dan de huidige inzet – als er de komende maanden geen verbetering plaatsvindt?
Het is nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de effectiviteit van de UPV textiel en de noodzaak voor zwaardere inzet. Daarvoor moet eerst de rapportage over de doelstellingen plaatsvinden in 2026, zodat de ILT daarop kan handhaven.
De komst van omstreden predikers naar de Ramadan Expo in de Jaarbeurs |
|
Bente Becker (VVD), Ingrid Michon (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat op de Ramadan Expo, 22-23 februari in de Jaarbeurs Utrecht drie omstreden buitenlandse predikers zijn uitgenodigd, waaronder Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud, die in het verleden antisemitische, homofobe en extremistische uitspraken hebben gedaan?
Ja.
Klopt het dat Stichting Dawah Groep samen met Moslim Jongeren Almere, de Hadiethshop en Stichting Rizq de organisatoren zijn van dit evenement? Heeft u zicht op de activiteiten van deze organisaties en hun banden met extremistische netwerken?
Volgens berichtgeving van de Stichting Dawah groep zijn de organisatoren van de Ramadan Expo in de Jaarbeurs de Stichting Dawah-Groep, HadiethShop en MJA.
Organisaties zijn zelf verantwoordelijkheid voor de inhoud van hun activiteiten en kunnen deze vrijelijk organiseren binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving. In beginsel vindt er dan ook geen toezicht plaats op organisaties tenzij er daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld bij overtreding van de wet.
Welke juridische mogelijkheden heeft u om deze predikers uit Nederland te weren of, indien ze al op Nederlands grondgebied zijn, hen uit te zetten?
Voor alle vreemdelingen geldt dat, als zij naar Nederland willen komen, zij moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden, ongeacht of personen visumplichtig zijn of niet. Hierin speelt de Schengengrenscode een belangrijke rol. Zo kunnen visum- of grensautoriteiten vreemdelingen weren als zij niet voldoen aan de eisen voor doel, duur of middelen ten aanzien van hun bezoek aan Nederland. Lidstaten kunnen vreemdelingen ook weigeren als zij een dreiging vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid van Nederland. Indien de vreemdeling een bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid vormt is het mogelijk om de betrokkene ongewenst te verklaren en/of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS III). De toegangsvoorwaarden gelden ook in de periode dat vreemdelingen op Nederlands grondgebied verblijven. Indien zij hier niet meer aan voldoen, dienen zij Nederland te verlaten. Als zij weigeren om Nederland zelfstandig te verlaten, kan het gevolg zijn dat zij gedwongen worden uitgezet.
Kunt u aangeven of de drie predikers een visum hebben aangevraagd of reeds hebben verkregen voor hun komst naar Nederland? Bent u bereid deze personen een visum te weigeren?
Het kabinet is er alles aan gelegen om personen die naar Nederland komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden, te weren. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed. Hierin mag het ook best schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. De drie sprekers die zijn uitgenodigd voor het evenement hebben in het verleden verwerpelijke uitspraken gedaan, waaronder over homoseksualiteit, geslachtsgemeenschap met minderjarigen en het bagatelliseren en vergoelijken van daden van terrorisme. Dit kan bijdragen aan een klimaat van haat, vijandigheid en het vergoelijken van geweld, waar in Nederland geen plek voor is. Dit heeft ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, op 19 februari 2025 besloten heeft om de drie sprekers uit Nederland te weren door hen te signaleren in het Schengeninformatiesysteem. Hiermee is tevens invulling gegeven aan de motie van de leden Eerdmans (JA21) en Rajkowski (VVD).1 Op 20 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter deze besluiten geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met als gevolg dat de signaleringen in het Schengeninformatiesysteem verwijderd zijn en personen Nederland in kunnen reizen.
Gelet op de verwerpelijke uitspraken van deze omstreden sprekers, die bij kunnen dragen aan een klimaat van haat en vijandigheid, is het teleurstellend dat deze sprekers naar Nederland hebben kunnen afreizen en een podium hebben gekregen. Voor haatzaaien en het vergoelijken van geweld is in Nederland geen plek. Het lokaal bevoegd gezag heeft aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, kan het Openbaar Ministerie besluiten om hen te vervolgen.
Bent u bereid te bezien of genoemde predikers door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ongewenst kunnen worden verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de uitspraken van deze predikers een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Ali Hammuda, Mohammed Hijab en Abu Bakr Zoud de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te spreken op een groot publiek evenement? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kan de gemeente Utrecht doen om te voorkomen dat extremistische predikers op een publiek evenement in een gemeentelijke instelling als de Jaarbeurs een platform krijgen?
Ik heb kennisgenomen van de brief van burgemeester en wethouders van Utrecht welke zij aan de gemeenteraad hebben gestuurd over de samenwerking met de Stichting Dawah Groep. Ik deel de zorgen die zij daarin uiten. Het is verwerpelijk dat omstreden sprekers herhaaldelijk een podium wordt geboden. De burgemeester is verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dat kader een beoordeling maken. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De gemeente Utrecht heeft in oktober 2024 de samenwerking met Stichting Dawah Groep beëindigd wegens herhaalde uitnodigingen van omstreden sprekers; bent u het ermee eens dat deze stichting zich herhaaldelijk niet houdt aan de gemaakte afspraken en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Zie antwoord vraag 8.
Welke juridische en bestuurlijke maatregelen kunnen worden genomen tegen organisaties zoals Stichting Dawah Groep die herhaaldelijk extremistische sprekers uitnodigen, ondanks waarschuwingen van de overheid en de gemeente?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet u om te voorkomen dat anti-integratieve en haatzaaiende boodschappen worden verspreid via religieuze evenementen? Bent u bereid de regels rondom visumverstrekking voor dit soort sprekers aan te scherpen?
De EU-regelgeving rondom kort verblijf visumverlening biedt nu reeds alle ruimte om visumaanvragen af te wijzen als een aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid van EU-landen. In het kader van visumverlening wordt interdepartementaal nauw samengewerkt om te achterhalen of voorgenomen activiteiten van visumplichtige sprekers een bedreiging van de openbare orde of binnenlandse veiligheid met zich meebrengen.
Kunt u garanderen dat de veiligheid en openbare orde in Utrecht gewaarborgd blijven tijdens dit evenement en dat er geen sprake zal zijn van haatzaaiende toespraken? Kunt u garanderen dat er wordt ingegrepen en het evenement wordt beëindigd zodra er haatzaaiende toespraken plaatsvinden?
Het lokaal bestuur is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde en maakt daarin een eigen afweging. Zij hebben aangegeven uiteraard alert te zijn op ongeregeldheden rondom het evenement. Het Openbaar Ministerie kan, indien blijkt dat er mogelijk strafbare uitlatingen zijn gedaan, besluiten om sprekers te vervolgen die dergelijke boodschappen uiten.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor aanvang van het evenement?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De toegankelijkheid van het OV |
|
Lisa Westerveld (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vicky Maeijer (PVV), Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() |
Vindt u ook dat het doel dat «mensen met een beperking zelfstandig hun weg kunnen vinden» nog steeds het uitgangspunt moet zijn van beleid?
Ja, voor wat betreft het zelfstandig gebruik van het openbaar vervoer is dit het uitgangspunt van het beleid.
Kunt u aangeven of uw beleidsvoornemen om in 2030 toegankelijk openbaar vervoer te hebben, op schema ligt? Gaat dit lukken?
In het Toekomstbeeld OV en de Nationale Strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap is 2040 aangegeven als een streefdatum om te zorgen dat het openbaar vervoer toegankelijk is of dat een passend alternatief beschikbaar is.1 Het verwezenlijken van volledig toegankelijk openbaar vervoer in 2030 is niet haalbaar, maar de sector spant zich al geruime tijd in om die doelstelling steeds dichter bij te brengen. Enkele belangrijke doelstellingen worden al voor 2030 verwezenlijkt. Zo worden de laatste perrons uiterlijk in 2029 op hoogte gebracht door ProRail waardoor alle treinstations in Nederland toegankelijk zullen zijn en in 2028 worden toiletten in alle treinen gerealiseerd. Voor alle stations waar NS halteert is er per eind 2023 reisassistentie beschikbaar. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–2032 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is afgesproken dat voor eind 2025 ook reisassistentie wordt aangeboden op die treinstations waar alleen regionale treinen halteren.2
Voor enkele grote resterende opgaves, zoals bijvoorbeeld het toegankelijk maken van alle bus- en tramhaltes, is uw Kamer op 20 november 2023 schriftelijk geïnformeerd dat daar meer tijd voor nodig is.3 Het ministerie blijft zich, samen met andere partijen in de ov-sector, inzetten om te zorgen dat het doel van 2040 wel bereikt wordt.
Herkent u de kritiek van het VN-comité Handicap uit het rapport over de bevindingen van de toegankelijkheid in Nederland1? Erkent u dan ook dat er meer moet gebeuren om het Nederlandse openbaar vervoer toegankelijker te maken? Zo ja, wat gaat u dan bovenop de bestaande plannen, zoals beschreven in het MIRT, over toegankelijkheid doen?
Op 23 oktober 2024 heeft de Kamer een reactie ontvangen vanuit VWS op het rapport met concluding observations van het VN-comité voor de Rechten van Personen met een Handicap (hierna: het Comité).5 Daarin is een reactie gegeven met betrekking tot toegankelijk openbaar vervoer. Het Comité geeft ten aanzien van openbaar vervoer met name aan dat de volledige toegankelijkheid van al het openbaar vervoer sneller gerealiseerd moet worden. Wij wijzen erop dat er al veel werk is en wordt verricht om de toegankelijkheid van het openbaar vervoer verder te verbeteren. Daarnaast werkt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) actief mee aan het ontwikkelen van een werkagenda voor de komende jaren in het levensdomein vervoer en mobiliteit dat deel uitmaakt van de Nationale Strategie ter implementatie van het VN Verdrag Handicap. In dit proces wordt samen met ervaringsdeskundigen en belangenorganisaties gekeken naar wat er, naast bestaand beleid, nog moet gebeuren om te zorgen dat het openbaar vervoer beter toegankelijk wordt.
Herkent u de frustratie van mensen met een beperking als op het station blijkt dat een lift het niet doet, zodat ze onverhoopt niet met het OV verder kunnen reizen? Beseft u dat dit behalve vervelend, ook consequenties kan hebben voor school, werk, sociale contacten en afspraken om medische zorg/hulp te krijgen?
Ja. Ik begrijp dat toegankelijk openbaar vervoer voor mensen met een beperking ook toegang biedt tot de samenleving, en als één schakel van het openbaar vervoer uitvalt deze bredere toegang ook wegvalt daardoor. In het geval van liftstoringen biedt ProRail, via de NS-klantenservice, een alternatief als de reiziger door een defecte lift niet verder kan reizen. Wanneer actuele liftstoringsinformatie beschikbaar gesteld wordt in reisplanners zullen reizigers die afhankelijk zijn van werkende liften ook beter inzicht krijgen om hun reis zelfstandig te kunnen plannen (zie ook antwoord 7).
Wat kunt u doen om te zorgen dat defecte liften en roltrappen sneller gerepareerd worden? Bent u bereid opnieuw dit gesprek aan te gaan met ProRail?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Bamenga (D66), over de situatie op station Maarssen over een langdurig defecte lift6, zijn er al maatregelen getroffen waardoor het aantal defecte liften en roltrappen beperkt blijft. Hierover heeft het Ministerie van IenW de afgelopen jaren veel contact met ProRail gehad. Verbeteringen zijn zichtbaar. Zo is het gemiddeld aantal langdurige storingen (een week of langer) van liften afgenomen van 15 à 20 per maand in de zomer van 2022 naar 7 per maand eind 2024. ProRail plaatst sensoren die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. ProRail is verder samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften begonnen met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Het ministerie blijft in gesprek met ProRail over de getroffen maatregelen en wat de reiziger hiervan merkt. Mede naar aanleiding van een motie van het Kamerlid Grinwis (ChristenUnie) c.s.7 heeft IenW ProRail gevraagd om vanaf 2025 in de halfjaarverantwoording te rapporteren over de werking van liften. De Kamer wordt op deze manier periodiek geïnformeerd over dit vraagstuk.
Hebben mensen met een beperking die door defecte apparatuur niet kunnen reizen, net als andere reizigers die niet meer met de trein hun bestemming kunnen bereiken, recht op taxi-vervoer op kosten van de vervoersorganisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze worden zij hierover geïnformeerd?
Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord is deze afspraak formeel vastgelegd.
Bent u bereid om afspraken te maken over de informatievoorziening van kapotte liften en roltrappen, zodat deze verbetert? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat mensen die aangeven van deze informatie afhankelijk te kunnen zijn, hierover een waarschuwing krijgen in bijvoorbeeld de apps voor reizigers? Zo ja, kunt u dit op korte termijn regelen? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen van leden Van der Plas en Pierik (beiden BBB) op 20 maart 20248 is de kamer geïnformeerd over acties die destijds plaatsvonden en voorgenomen zijn met betrekking tot de informatievoorziening van kapotte liften. Er wordt veel vooruitgang geboekt op het gebied van actuele liftstoringsinformatie. Er was al inzicht in de langdurige liftstoringen in reisplanners; wekelijks wordt in de NS-reisplanner gemeld welke liften langdurig in storing zijn. Sinds begin 2025 deelt ProRail ook actuele liftstoringsinformatie die door reisinformatie-aanbieders in hun reisplanners kan worden verwerkt. Wanneer deze informatie in reisplanners is verwerkt, zullen reizigers beter in staat zijn hun reis zelfstandig te plannen. Dit is een belangrijke stap die een groot verschil kan maken bij het plannen van een reis.
Hoe staat het met toegankelijke informatievoorzieningen, zoals afgesproken in het Bestuursakkoord Toegankelijk OV? Is alle informatie, ook ín treinen, bussen en trams, ook toegankelijk voor mensen met een audio en/of visuele beperking? Zo nee, hoe kan het dat dit nog niet is geregeld en kunt u een concreet plan met tijdspad leveren om dit alsnog op orde te krijgen?
De toegankelijkheid van reisinformatievoorzieningen in het openbaar vervoer is nog niet volledig gerealiseerd, maar er wordt aan gewerkt conform de afspraken in het Bestuursakkoord. Het Ministerie van IenW heeft vertrouwen in de voortgang en verwacht dat de doelstellingen voor toegankelijke reisinformatie binnen de looptijd van het Bestuursakkoord worden behaald. In de Staat van het Openbaar Vervoer 20239 is gerapporteerd dat vrijwel alle trams en metro’s voorzien zijn van lichtkranten of schermen met reisinformatie over de volgende halte(s) en eventueel overstapmogelijkheden. Ook wordt de eerstvolgende halte automatisch omgeroepen. Op haltes met een elektronisch display bestaat vaak de mogelijkheid om de informatie op het scherm te laten voorlezen door een druk op de knop. Vervoerders en concessieverleners nemen actief maatregelen om de toegankelijkheid van reisinformatie in bussen, trams en treinen te verbeteren. Hoewel er al vooruitgang is geboekt, zoals visueel telefonische bereikbaarheid voor doven, slechthorenden en mensen met een spraakbeperking via tolken, zijn er nog enkele stappen nodig om te zorgen dat alle voertuigen voldoen aan de volledige toegankelijkheidseisen. Voor de resterende stappen, zoals de implementatie van visuele en auditieve informatie in alle voertuigen, wordt door concessieverleners toezicht gehouden op de voortgang. De betrokken partijen werken samen om te zorgen dat de toegankelijkheid tijdig en volledig gerealiseerd wordt.
Welke toegankelijkheidseisen gelden er voor nieuwe treinen? Bent u het met ons eens dat ook mensen met een beperking zoveel mogelijk thuishoren in een coupé in plaats van in de tussenliggende delen bij het toilet?
De EU-richtlijn voor de technische specificaties voor interoperabiliteit voor mensen met beperkte mobiliteit (TSI PRM)10 bevat veel eisen om de toegankelijkheid van rijdend materieel te waarborgen. In deze specificaties wordt gesteld dat een universeel toilet vanaf de rolstoelplaats bereikbaar moet zijn. Dit heeft als gevolg dat reizigers die gebruik maken van een rolstoel, voornamelijk in dubbeldekker treinen, nabij een toilet komen te reizen. Bij volledig lagevloer materieel kunnen rolstoelgebruikers het toilet vanaf elke plaats in de trein bereiken. Voor nieuwe treinen wordt dan ook geëist dat minimaal 10% van de zitplaatsen gereserveerd moet worden voor personen met een handicap of beperkte mobiliteit. Deze plaatsen moeten onderdeel van de coupés uitmaken. Dit zorgt er dus voor dat mensen met een beperking zo veel mogelijk in de coupés plaats kunnen nemen.
Het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit artikel?1
Ja.
Klopt het dat in 2024 het laagste aantal woningen gesplitst is sinds 2018?
Precieze cijfers over het aantal splitsingen zijn niet bekend. De CBS-cijfers betreffen de optelsom van twee aspecten: hoe vaak woningen gesplitst worden, maar ook hoe vaak woningen samengevoegd worden. Het cijfer is daarom geen directe weerspiegeling van het aantal woningsplitsingen. De volledige cijfers over 2024 zijn nog niet beschikbaar, dus of het (saldo) woningsplitsingen (en samenvoegingen) het laagste is sinds 2018, is niet bekend. De huidige stand van zaken is dat het saldo splitsingen en samenvoegingen in 2020 het laagst is – waarbij het saldo van het totaal aan overige toevoegingen in 2023 en 2020 ongeveer gelijk was.
In de tabel hieronder zijn deze cijfers sinds 2018 weergegeven. De nieuwbouwcijfers hebben betrekking op nieuwe gebouwen met een woonbestemming. Het saldo van de overige toevoegingen gaat om bestaande gebouwen die (na verbouw) van functie wijzigen zoals transformaties of om bestaande woningen die gesplitst worden. Het kan ook gaan om «optopwoningen». Deze laatste categorie kan door het CBS niet afzonderlijk worden onderscheiden, maar is onderdeel van de categorie «overige verbouw». Het CBS geeft verder aan dat het mogelijk is dat een deel van de optoppingen abusievelijk als woningsplitsing wordt geboekt, omdat dit niet altijd goed van elkaar onderscheiden kan worden.
De post overige toevoegingen en onttrekkingen betreft een saldo. Er worden woningen gesplitst, maar er worden ook woningen samengevoegd. Gebouwen die voorheen een andere bestemming hadden krijgen een woonfunctie, maar dat geldt andersom ook. Vandaar dat het hier altijd om een saldo gaat.
2018
82.680
66.585
16.095
12.210
1.105
3.265
– 485
2019
87.556
71.548
16.008
12.480
1.270
2.910
– 652
2020
84.788
69.985
14.805
10.215
1.020
4.215
– 640
2021
89.175
71.221
17.955
10.480
1.550
5.120
+ 850
2022
90.208
74.560
15.650
9.565
1.430
4.310
+ 345
2023
87.886
73.368
14.520
8.755
1.040
4.970
– 245
2024
82.171
68.995
13.176
–
–
–
–
Bron: CBS BAG en CBS Overige toevoegingen en onttrekkingen in detail
De cijfers betreffen deels voorlopige cijfer.
Zo ja, kunt u verklaren wat de oorzaak is van het lage aantal woningsplitsingen dat plaatsgevonden heeft in 2024?
Zoals bovenstaand beschreven zijn de volledige cijfers over 2024 nog niet bekend, waardoor we deze nog niet kunnen duiden. Zoals onder antwoord 2 gesteld, betreffen de cijfers m.b.t. splitsingen een saldo. Dat betekent dat het cijfer een optelsom is van twee aspecten: hoe vaak woningen gesplitst worden maar ook hoe vaak woningen samengevoegd worden. Het cijfer is daarom geen directe weerspiegeling van het aantal woningsplitsingen. Precieze cijfers over het aantal splitsingen zijn niet bekend. Ook is het saldo al jarenlang beperkt van omvang. Een verklaring zoeken voor schommelingen van minder dan 500 woningen die daarbovenop ook nog de trend volgen van de afgelopen jaren lijkt daarmee niet opportuun. Ik zie wel een sterke potentie voor het verhogen van het saldo door het splitsen van woningen verder te stimuleren. Gemeenten erkennen vaak al de voordelen van woningsplitsing als een oplossing voor woningtekorten, maar stellen ook voorwaarden om overlast te voorkomen en om de negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het woonklimaat en de sociale leefbaarheid te verminderen. Dit beperkt de mogelijkheden tot woningsplitsen.
Deelt u de mening dat voor de woningzoekende een perspectiefloze situatie ontstaat door het achterblijven van realisatie van woningen uit zowel de nieuwbouw als bestaande voorraad en kunt u uw antwoord verklaren?
Ik ben van mening dat het tekort aan woningen ingrijpend is voor woningenzoekenden en dat het terugdringen daarvan urgent is.
Hoe ver bent u bereid te gaan om een doorbraak te forceren waarmee 100.000 woningen gerealiseerd worden?
Ik ben bereid om daarvoor alles op alles te zetten met inzet van alle partijen die nodig zijn om dit te realiseren. Daarom is het belangrijk dat bij de Woontop is afgesproken dat het Rijk, overheden, corporaties en marktpartijen de handen ineen slaan om de woningnood op te lossen. Om de woningbouwproductie te verhogen wordt meer grond beschikbaar gesteld, worden nieuwe gebieden aangewezen voor grootschalige woningbouw, worden procedures voor de bouw van woningen versneld en heeft dit kabinet € 5 miljard beschikbaar gesteld voor de financiële ondersteuning van woningbouwprojecten. Daarnaast investeert het kabinet € 2,5 miljard in infrastructuur ten behoeve van woningbouwlocaties. Ook ga ik met het programma STOER inzetten op aanpassen van regelgeving om te versnellen en meer woningen te bouwen met minder kosten.
Welke concrete doorbraken heeft u de afgelopen zes maanden geforceerd en hoeveel woningen worden er daardoor naar verwachting in 2025 extra opgeleverd?
Onlangs is de tweede nota van wijziging voor het wetsvoorstel «versterking regie volkshuisvesting» ingediend. Met het wetsvoorstel versnellen we de behandeling van beroepszaken over woningbouw bij de rechter. Zo wordt sneller duidelijk of een project door kan gaan. De tijdswinst daarvan is ongeveer een jaar. Vooruitlopend op deze wet heeft de Raad van State een andere werkwijze ingevoerd waardoor voor 65.000 woningen dit jaar duidelijkheid komt of ze kunnen doorgaan. Ook het realiseren van mantelzorgwoningen en familiewoningen op eigen erf wordt versneld in dit wetsvoorstel. MantelzorgersNL heeft berekend dat er behoefte is aan 100.000 van deze kleine woningen op eigen erf voor mantelzorg. Ik schat in dat het potentieel voor woningen op het erf voor familiewoningen eveneens groot is. Met het wetsvoorstel kunnen deze voortaan vergunningvrij worden gerealiseerd. Daarnaast maken we afspraken met provincies en gemeenten over hoeveel, voor wie en waar we bouwen. Met het Wetsvoorstel «versterking regie volkshuisvesting» zijn deze afspraken niet vrijblijvend: deze afspraken worden door provincies en gemeenten doorvertaald naar lokaal niveau en onderdeel van het volkshuisvestingsprogramma. Zo is voor iedereen duidelijk wat er wordt verwacht. Dus ook het aantal betaalbare woningen: sociale huur en middensegment. Wanneer een gemeente achterblijft of bij een impasse over een woningbouwlocatie kunnen Rijk of provincie via een instructiebesluit – op grond van de Omgevingswet – waar nodig een opdracht geven om in het omgevingsplan te voorzien in voldoende locaties voor betaalbare woningen.
Ik zet ook in op doorbraken op concrete locaties, groot en klein. Dat gebeurt onder meer via publiek private samenwerking in de versnellingstafels, maar ook via bestuurlijke interventies. Ik noem daarbij Kronenburg, waar ik op 16 januari 2024 afspraken heb gemaakt met de gemeente Amstelveen. Er wordt in Kronenburg een plan opgesteld voor de ontwikkeling van circa 438 woningen, en een verbetering van de leefomgevingskwaliteit, als eerste fase van ontwikkeling van dit gebied. Ook in de Gnephoekpolder worden woningen gerealiseerd. In september 2024 verstrekte ik een toekenningsbeschikking aan de gemeente Alphen aan de Rijn. In de brief deelde ik hen mee dat zij een rijksbijdrage van € 50 mln. exclusief btw (€ 60,5 mln. inclusief btw) zouden ontvangen. Met die rijksbijdrage wordt de gemeente in staat gesteld om vanaf 2029 5.500 woningen te realiseren, waarvan 60% procent betaalbaar en minimaal 30% in het sociale huursegment. Een soortgelijke doorbraak is gerealiseerd in Bleizo (5.000 woningen) en Lisserbroek en Nieuw Vennep West (tenminste 6.500 woningen).
Kunt u per bouwmethode aangeven hoeveel woningen er gerealiseerd zijn in 2024 door woningen te splitsen, op te toppen en leegstaande panden te transformeren?
De (in eerste instantie voorlopige) realisatiecijfers van het CBS komen maandelijks beschikbaar met een vertraging van iets meer dan een maand. Deze cijfers zijn uitgesplitst in nieuwbouw en de overige toevoegingen en onttrekkingen. De verder uitgesplitste cijfers zoals die zijn weergegeven in tabel 2 komen met een grotere vertraging beschikbaar. Op dit moment is het saldo van splitsingen en samenvoegingen voor de eerste twee kwartalen van 2024 bekend. Dit betreft (per saldo) 555 woningen. De post overige verbouw waaronder optoppen bedraagt voor de eerste twee kwartalen 1.220 woningen. Voor transformaties zijn cijfers beschikbaar over de eerste drie kwartalen. Dit cijfer bedraagt 5.765 woningen. Bij deze aantallen gaat het om voorlopige cijfers.
Deelt u de mening dat er veel meer moet gebeuren om een doorbraak te forceren, in acht nemend dat de potentie van woning splitsen alleen al rond de 12.000 woningen per jaar ligt waar er buiten nieuwbouw om in totaal circa 14.500 woningen gerealiseerd zijn?
Ja. Ik zie veel potentie in het splitsen van grotere woningen in het koopsegment, daar ligt namelijk 60% van de potentie. Corporaties hebben, met ongeveer 25% van de potentie, ook bezit dat geschikt is om te splitsen. En gemeenten kunnen maatregelen nemen om via beleid het woningsplitsen te stimuleren. Om deze drie doelgroepen de juiste handvatten te geven voor het splitsen van woningen, ontwikkel ik een Splitsgids. Ook heb ik op 20 februari een handreiking gepubliceerd voor gemeenten over woningdelen en splitsen. Gemeenten hebben namelijk een sleutelrol: zij kunnen woningsplitsen juridisch zowel mogelijk als gemakkelijker maken, zodat woningcorporaties en particulieren aan de slag kunnen. Daarom ga ik ook bezien of eenvoudige woningsplitsingen onder voorwaarden vergunningvrij kunnen worden. Verder ga ik gemeenten in staat stellen om de potentie voor woningsplitsen in hun gebied in kaart te brengen door hen te assisteren bij het uitvoeren van potentiescans die de integrale potentie voor verschillende vormen van beter benutten analyseren.
Kunt u aangeven welke concrete stappen er gezet worden door het kabinet om het splitsen van woningen ook fiscaal aantrekkelijker te maken?
Het kabinet neemt maatregelen om investeringen in huurwoningen aantrekkelijker te maken. Zo wordt de overdrachtsbelasting voor investeerders in woningen verlaagd naar 8% per 1 januari 2026 en is de maximale renteaftrek in de vennootschapsbelasting verhoogd van 20% naar 24,5% van de gecorrigeerde winst (EBITDA). Deze maatregelen maken indirect het splitsen van woningen met als doel om deze te verhuren aantrekkelijker.
Kunt u de vragen één voor één en binnen 3 weken beantwoorden?
Vanwege interne afstemming is beantwoording binnen drie weken niet mogelijk geweest.