Een nieuw uitgesproken fatwa. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zeer recente nieuwe fatwa tegen mij, uitgegeven door de al eerder in Nederland door de rechtbank Den Haag veroordeelde Pakistaanse emir Hafiz Saad Hussain Rizvi, waarin hij ook moslims die in Nederland wonen opdraagt «de vervloekte Wilders» te doden? Wat is uw oordeel daarover?
Ja. Het kabinet keurt fatwa’s en bedreigingen nadrukkelijk af. Bedreigingen, in het bijzonder gericht tegen volksvertegenwoordigers, hebben absoluut geen plaats in onze samenleving. Democratisch gekozen politici moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen.
Heeft u ook kennisgenomen van de vele reacties daarop zoals het publiekelijk verbranden van mijn foto door islamitische extremisten in Pakistan, vele filmpjes van moslims die zeggen en oproepen mij te vermoorden alsmede talrijke andere doodsbedreigingen in woord en beeld? Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Welke actie heeft of zal het kabinet en het OM hierover politiek en juridisch ondernemen jegens de autoriteiten van Pakistan en de dader?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 februari jl. zijn ernstige afkeuring uitgesproken van de tweet van de heer Rizvi, waarin hij opriep tot het doden van de heer Wilders. De opvatting van het kabinet over de betreffende tweet is overgebracht aan de Pakistaanse autoriteiten.
De Minister van Justitie en Veiligheid treedt niet in individuele zaken. In algemene zin kan worden aangegeven dat wanneer personen die verdacht worden van strafbare feiten of daarvoor veroordeeld zijn zich in het buitenland bevinden, de Nederlandse autoriteiten afhankelijk van de medewerking van andere staten zijn. Wij verwijzen in dat verband ook naar de brief aan uw Kamer van 2 september jl., waarin het kader van internationale strafrechtelijke samenwerking wordt beschreven.1
Bent u het eens dat de maat onderhand wel een keer vol is en dat het onaanvaardbaar is dat de Pakistaanse autoriteiten niet meewerken aan de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis en evenmin optreden tegen de persoon die een Nederlandse parlementariër met de dood blijft bedreigen en middels een fatwa moslims – ook uit Nederland – oproept mij te vermoorden? Zo ja, welke actie gaat u nu ondernemen, zo nee, waarom niet?
Wij zijn ons ervan bewust dat het lid Wilders al jarenlang wordt geconfronteerd met ernstige bedreigingen. Zoals ook aangegeven bij antwoord op vragen 1 en 2, keurt het kabinet fatwa’s en bedreigingen nadrukkelijk af. Bedreigingen tegen politieke ambtsdragers door of vanuit andere landen die niet meewerken aan opsporing, vervolging of berechting hiervan, worden niet geaccepteerd en hierop wordt geacteerd. Dit uitgangspunt staat buiten kijf.
Zoals gemeld in de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Wilders, spant het kabinet zich maximaal in om de Pakistaanse autoriteiten te laten meewerken aan de verzoeken met betrekking tot de in Nederland veroordeelde personen.2 Nederland brengt de verzoeken op alle geëigende niveaus nadrukkelijk onder de aandacht van de Pakistaanse autoriteiten.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 18 maart beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Gemeente checkt of huurders niet te veel betalen; ‘Het is bij de beesten af’' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS-artikel?1
Ja.
Wat vindt u van situaties waarin huurders naast de huur die ze betalen daarboven op een bedrag onder de radar af moeten staan aan de verhuurder?
Verhuurders dienen zich aan de wet- en regelgeving te houden. Zij dienen bij het aanbieden en verhuren van woon- of verblijfsruimte een wettelijk toegestane huurprijs te hanteren. Hoewel de meeste verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houden, zijn er helaas ook verhuurders die misbruik maken van hun positie en de grenzen opzoeken. De situaties zoals geschetst in het NOS-artikel waar uw vraag naar verwijst, zijn in strijd met de wet en ontoelaatbaar. Om dit soort excessen tegen te gaan speelt de bestaande wetgeving zoals Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur een essentiële rol. Met deze wetten kunnen gemeenten optreden tegen dergelijke misstanden en het gedrag van verhuurders (bij)sturen.
Kunt u aangeven in welke mate deze situaties, waarbij huurders onder de radar een extra bedrag betalen aan de verhuurders, zich ontwikkelen c.q. zijn verergerd?
Er zijn geen exacte gegevens beschikbaar over de omvang en ontwikkeling van deze specifieke praktijken. Er is geen wettelijke verplichting om de meldingen bij te houden en bovendien melden helaas niet alle huurders dergelijke wanpraktijken. Signalen van handhavers en gemeenten, zoals bijvoorbeeld de Haagse pandbrigade in het nieuwsartikel, zijn daarom van grote waarde. Ik onderhoud hiervoor contact met gemeenten, handhavers en de VNG om dergelijke signalen en ontwikkelingen mee te krijgen. Verder ben ik momenteel bezig in samenwerking met de VNG een beeld te vorm wat voor meldingen erbinnen komen bij het gemeentelijke meldpunt Goed verhuurderschap. Ik streef ernaar uw Kamer hierover eind dit jaar te informeren. Ondertussen roep ik alle huurders op om dergelijke misstanden te melden. Dat kan ook anoniem.
Deelt u de zorgen over wat er in de praktijk met huurders gebeurt, ondanks de beschermende werking die uit moet gaan van wetten als de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur en kunt u uw antwoord onderbouwen?
Verhuurders dienen zich aan de wet te houden en zich te onthouden van dergelijke praktijken. Het merendeel van de verhuurders houdt zich gelukkig aan de geldende wet- en regelgeving waarbij misstanden tot de excessen behoren. Hoewel veel verhuurders met de juiste intenties en normconform verhuren, zijn er helaas ook gevallen waarin dat niet gebeurt. Dat zulke excessen, zoals geschetst in het nieuwsartikel, plaatsvinden acht ik natuurlijk zorgelijk. Juist om deze misstanden aan te pakken, zijn wetten zoals de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur ingevoerd. Deze wetgeving biedt gemeenten de instrumenten om op te treden. Aangezien deze regelgeving relatief recent in werking is getreden, is het verklaarbaar dat nog niet alle malafide verhuurders zich conform de normen gedragen. De meldingsbereidheid, handhaving en naleving van de wetten blijven een belangrijk aandachtspunt.
Kunt u aangeven welke concrete resultaten er geboekt zijn met het ingaan van de Wet goed verhuurderschap op 1 juli 2023?
Gemeenten werken hard aan de invoering van de Wet goed verhuurderschap. Slechts twee gemeenten hebben nog geen meldpunt ingesteld. Alle andere gemeenten dus wel. Er zijn 10 gemeenten die een verhuurvergunning hebben ingevoerd. Navraag wijst uit dat het aantal meldingen dat binnenkomt verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten die al tientallen meldingen hebben ontvangen, maar er zijn ook gemeenten die slechts een handjevol of zelfs geen meldingen hebben ontvangen. De aard van de meldingen loopt sterk uiteen. Het aantal meldingen bij gemeentelijke meldpunten en het aantal handhavingsacties wordt niet centraal geregistreerd, waardoor precieze cijfers hierover niet beschikbaar zijn. Wel werk ik, als gezegd, momenteel aan een inventarisatie van de hoeveelheid en aard van de meldingen dat bij een meldpunt binnenkomt. Ik hoop hiermee inzicht te krijgen in de meldingenstroom bij gemeentelijke meldpunten en de bestuurlijke handhaving in het kader van de Wet goed verhuurderschap en de Wet betaalbare huur.
Bent u bereid om de Wet goed verhuurderschap na twee jaar te evalueren in plaats van na vijf jaar, zoals in de evaluatiebepaling van de wet staat en kunt u uw antwoord onderbouwen?
De termijn van vijf jaar berust op een misverstand. De Wet goed verhuurderschap heeft een evaluatietermijn van drie jaar en wordt in juli 2026 geëvalueerd. Daarnaast zal ik, zoals afgesproken met de VNG, al in dit jaar een financiële evaluatie van de Wet goed verhuurderschap uitvoeren.
Kunt u aangeven waarom u wel of niet tevreden bent met de geboekte resultaten van de Wet goed verhuurderschap?
Zoals reeds bij vraag 5 aangegeven, wordt niet centraal geregistreerd hoeveel meldingen er bij de gemeentelijke meldpunten binnenkomen en hoe vaak gemeenten tot handhaving overgaan. Daarom zijn precieze cijfers hierover niet bekend. Via monitoring probeer ik in de komende periode beter zicht te krijgen op deze gegevens. Het is voor mij van belang dat gemeenten het instrumentarium dat hen ter beschikking staat effectief inzetten om misstanden tegen te gaan. Mijn ministerie ondersteunt gemeenten hierbij onder meer door middel van kennissessies, communicatiematerialen, handreikingen en financiële middelen.
Kunt u aangeven in hoeverre alle gemeenten in Nederland voorzien zijn van een meldpunt waar huurders bij terecht kunnen?
Gemeenten zijn sinds de invoering van de Wet goed verhuurderschap hard aan de slag gegaan met de invoering van de wet. Sinds 1 januari 2024 dienen zij een meldpunt te hebben ingericht. Zoals aangegeven bij vraag 5 hebben slechts twee gemeenten momenteel nog geen meldpunt ingesteld.
Kunt u aangeven hoeveel huurders zich gemeld hebben bij gemeenten en in hoeveel gevallen er actief opgetreden is tegen verhuurders die te hoge huren van hun huurders verlangden?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5. Het aantal meldingen en handhavingsacties worden niet centraal geregistreerd. Ik streef ernaar om in de komende maanden via monitoring een globaal beeld te krijgen van de meldingenstoom en de daaropvolgende handhavingsmaatregelen en de resultaten hiervan eind dit jaar met uw Kamer te delen.
Welke bestuursrechtelijke instrumenten staan gemeenten precies ter beschikking om op te kunnen treden tegen verhuurders die te hoge (woeker)huren vragen c.q. huren die niet in overeenstemming zijn met het puntensysteem van het woningwaarderingsstelsel?
Voor de handhaving op de maximale huurprijzen en het maximale huurverhogingspercentage volgens het WWS is aangesloten bij het bestuursrechtelijke instrumentarium dat al voorzien was in de Wet goed verhuurderschap. Wanneer gemeenten tot handhaving overgaan doorlopen zij de bestuursrechtelijke escalatieladder, waarbij eerst een waarschuwing wordt gegeven, gevolgd door een last onder bestuursdwang of dwangsom, een bestuurlijke boete, bij recidive nog een bestuurlijke boete en uiteindelijk, als uiterste maatregel, de inbeheername van de woning.
Hoe ziet u de relatie tussen enerzijds de gemeente waarvan het college geacht wordt in voorkomend geval op te treden op grond van de Wet betaalbare huur en anderzijds de bestaande huurcommissies die daarin eveneens een taak hebben?
Een huurder kan zich voor een geschil rondom de huurprijs tot zowel de Huurcommissie als de gemeente richten. De Huurcommissie en de gemeente hebben echter elk andere bevoegdheden op het gebied van ongewenste verhuurpraktijken. De Huurcommissie opereert sinds 2010 als één landelijke organisatie, en kan als privaatrechtelijke geschilbeslechter in het contract tussen huurder en verhuurder treden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de Huurcommissie bij uitspraak de huurprijs kan verlagen, waarmee de huurder direct resultaat heeft. De gemeente kan de verhuurder daarentegen met bestuursrechtelijke handhaving bewegen om de huurprijs aan te passen, maar kan niet zelf de huur verlagen. Het grootste verschil is dus dat de Huurcommissie geen sanctie aan een verhuurder kan opleggen (wat de gemeente wel kan) en de gemeente de huurprijs niet zelf kan verlagen (wat de Huurcommissie wel kan). De rol van de gemeente is daarbij tweeledig: de huurder beschermen en het sanctioneren van verhuurders die zich niet houden aan de norm.
Wat vindt u van het gegeven dat huurders, zolang de gewenste bouwopgaven van 100.000 woningen per jaar niet gerealiseerd worden, afhankelijk zijn van handhaving?
Het is van belang om te benadrukken dat – ondanks de schaarste op de woningmarkt – het merendeel van de verhuurders zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt en misstanden tot de excessen behoren. Ik ben mij er daarnaast ook van bewust dat de huidige woningschaarste misstanden in de huursector in de hand kan werken. Huurders zijn bij misstanden van hun verhuurder echter niet enkel afhankelijk van handhaving. Indien een verhuurder zich niet aan wet- en regelgeving houdt, hebben huurders diverse mogelijkheden om hun recht te halen. Denk aan een procedure bij de kantonrechter of, voor een aantal zaken, de Huurcommissie. Naast deze privaatrechtelijke mogelijkheden, bestaan ook bestuursrechtelijke instrumenten als bijvoorbeeld de Wet goed verhuurderschap. Huurders kunnen ongewenst verhuurgedrag melden bij het meldpunt van de gemeente, of gemeenten kunnen zelf proactief handhaven.
Hebben de gemeenten de capaciteit om te (blijven) handhaven en huurders die nu ten onrechte uitgeknepen worden te beschermen tegenover verhuurders met kwade bedoelingen?
Met het in werking treden van de Wet goed verhuurderschap en Wet betaalbare huur hebben gemeenten handhavende taken gekregen. Het succes van het beleid om de huurbescherming en huurprijsbescherming te verbeteren, valt of staat bij een goede rolinvulling van gemeenten. Ik hecht er dan ook groot belang aan gemeenten in staat te stellen hun taken op een goede manier uit te kunnen voeren. Ervoor zorgen dat gemeenten voldoende financiële middelen hebben is daarvan een belangrijk onderdeel. Om de kosten voor gemeenten in kaart te brengen is ten behoeve van de taken uit de Wet goed verhuurderschap in 2022 een artikel 2 onderzoek volgens de Financiële verhoudingswet uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft het Rijk voor de handhaving financiële middelen beschikbaar gesteld. Ten behoeve van de Wet betaalbare huur is begin 2023 een artikel 2 onderzoek uitgevoerd. Ook voor de uitvoering van deze wettelijke taken heeft het Rijk vervolgens financiële middelen beschikbaar gesteld aan gemeenten. Dit jaar wordt de Wet goed verhuurderschap geëvalueerd. Op die manier kan ik bezien of gemeenten voldoende financiële ondersteuning ontvangen. Ik verwacht de resultaten dit najaar te ontvangen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Geweld tegen klimaatdemonstranten |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Struycken , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de beelden van het feit dat een Statenlid een vreedzame demonstrant van Extinction Rebellion bij het Provinciehuis van Noord-Holland heeft aangereden?1 2
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Statenlid heeft bekend dat hij zonder te remmen doorgereden is, dat hij daarmee dus bewust risico’s heeft genomen en dat hij daarbij een demonstrant met zijn auto raakte, maar dat hij geen excuses daarvoor wil aanbieden?
Ja.
Wat vindt u van het optreden en reactie van het betreffende Statenlid, in het kader van veiligheid en rechten van demonstranten?
Van het Openbaar Ministerie (OM) heb ik vernomen dat aangifte is gedaan tegen het Statenlid. Het OM is de zaak aan het onderzoeken om deze vervolgens te beoordelen. Mocht het daartoe komen, is het vervolgens aan de rechter om hierover te oordelen. Het is niet aan mij, als Minister van Justitie en Veiligheid, om uitspraken te doen over individuele en lopende zaken.
Bent u bereid om bij dezen de actie van het Statenlid onomwonden te veroordelen, ook om de kans te verlagen dat meer mensen zulk geweld in de toekomst gaan gebruiken? Zo nee, bent u zich ervan bewust dat u dan geweld tegen demonstraten legitimeert?
Zie antwoord vraag 3.
Welke acties gaat u naar aanleiding van dit ernstige feit ondernemen om demonstraten in de toekomst te beschermen?
Het lokaal bestuur – waarbij ook afstemming plaatsvindt binnen de lokale driehoek – is verantwoordelijk voor het faciliteren van demonstraties, en daarmee ook voor de veiligheid. Het is dan ook niet aan mij om in deze beoordeling te treden.
Bent u zich bewust van het feit dat online en in programma’s zoals Vandaag Inside steeds meer oproepen worden gedaan om vreedzame demonstraten van onder andere Extinction Rebellion met geweld te bejegenen?3 Wat vindt u daarvan?
Een ieder heeft het recht om te demonstreren. Iedere suggestie om geweld te gebruiken tegen demonstranten vind ik onacceptabel.
Ziet u ook dat oproepen om demonstranten met geweld te bejegenen (zoals bij Vandaag Inside toen iemand aan tafel opriep om met tanks over XR-demonstranten te rijden) gevaarlijk zijn, het demonstratierecht bedreigen en tot meer geweld tegen demonstranten kunnen leiden? Zo, ja wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u alle bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Gezien de mate waarin de gestelde vragen samenhangen vind ik bovenstaande manier van antwoorden passend.
Het bericht 'Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-artikel «Gemeenten willen kwetsbare jongeren leefgeld geven, maar botsen met de wet»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Ik vind het positief en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in kwetsbare posities te helpen en zo ook zorgen dat zij niet van de radar verdwijnen. Het zijn vaak jongeren waarbij het leven zacht gezegd niet heeft meegezeten en die al heel jong voor zichzelf moeten zorgen. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van tijdelijk (extra) ondersteuning voor deze doelgroep, om hen zo te helpen werken aan de toekomst richting werk of studie. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Erkent u dat er op dit moment een enorm maatschappelijk probleem is van 350.000 jongeren die serieuze problemen ondervinden op weg naar volwassenheid?
Uit de Toolkit 16–272 blijkt dat naar schatting 15% van de jongeren, ca. 350.000 zich in meer of mindere mate in een kwetsbare positie bevindt. Zij hebben meer ondersteuning nodig bij de overgang van jeugd naar volwassenheid. Daar heeft het Rijk aandacht voor. Bijvoorbeeld door het aanbieden van financiële educatie op scholen met de meest kwetsbare kinderen. Hiermee wordt beoogd geldzorgen op latere leeftijd te voorkomen.
Het Ministerie van VWS werkt aan de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd waarin gemeenten en jeugdhulpaanbieders zich committeren om samen met jongeren een tijdig toekomstsperspectief te formuleren over alle leefgebieden (Big five: wonen, werk/school, inkomen, zorg en support). Hier wordt in samenwerking met de VNG, gemeenten en betrokken partijen in het veld uitvoering aan gegeven. Ook in het Nationaal Actieplan Dakloosheid: Eerst een Thuis (2013–2030) zijn jongeren een speciale aandachtsgroep.
In december 2024 heeft de Staatssecretaris van VWS, mede namens de ministeries van SZW en VRO, de actie-agenda Voorkomen van jongerendakloosheid (16–27) met de Kamer gedeeld, als addendum bij het Nationaal Actieplan Dakloosheid.
De actie-agenda is een oproep aan iedere partner, van woningcorporatie tot uitvoerende professional, en van gemeente tot Rijk om op verschillende leefgebieden en domeinen tot actie te komen om dakloosheid onder jongeren te voorkomen en terug te dringen3.
Vanuit het Ministerie van SZW is de kostendelersnorm in de Participatiewet, Toeslagenwet en Anw per 1 januari 2023 gewijzigd, waardoor jongeren tot 27 jaar niet meer als kostendelers worden aangemerkt voor hun huisgenoten. Met deze maatregel is onder andere beoogd jongerendakloosheid te verminderen. Verder wil ik met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans4 gemeenten meer ruimte geven om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Bijvoorbeeld door de aanvulling op de bijstandsnorm die geldt voor jongeren vanaf 18 tot 21 jaar (jongerennorm) te harmoniseren. De gemeente kan dan, in aanvulling op de jongerennorm, 701 euro per maand aan extra algemene bijstand toekennen wanneer een bijstandsgerechtigde jongere redelijkerwijs geen beroep kan doen op de onderhoudsplicht van de ouders. Wanneer blijkt dat dit bedrag niet voldoende is, kan de gemeente het bedrag verhogen. Ook voorziet het wetsvoorstel in het opnemen van een «kan»-bepaling bij de vierwekenzoektermijn voor jongeren tot 27 jaar, waarmee de gemeente de mogelijkheid krijgt om in knellende situaties zoals (dreigende) dakloosheid af te zien van toepassing van de vierwekenzoektermijn. En de vrijlating van inkomen uit bijverdiensten wordt deels mogelijk voor jongeren tot 27 jaar. Met spoor 2 van het traject Participatiewet in balans werk ik aan het eenvoudiger en toegankelijker maken van inkomensondersteuning in de Participatiewet, waarbij ook specifiek aandacht is voor de doelgroep jongeren in een kwetsbare positie.
Ziet u dat deze interventie van het Bouwdepot een oplossing kan zijn voor een deel van deze doelgroep kijkend naar de resultaten van pilots?
Onderzoeken naar de evaluatie van de pilots in Eindhoven laten zien dat een deel van de aan de pilot Bouwdepot deelnemende jongeren op diverse leefgebieden stappen hebben gezet, en dat is natuurlijk positief. De resultaten zijn echter gebaseerd op een zeer beperkt aantal jongeren en de veranderingen in de levens van de jongeren zijn niet direct toe te schrijven aan het Bouwdepot5. Het bieden van een periode van financiële rust kan met begeleiding bijdragen aan het creëren van mentale ruimte voor de verwerking van trauma’s en het op orde brengen van levens. Ik vind het daarom belangrijk dat gemeenten, binnen de wettelijke kaders, zoeken naar mogelijkheden om jongeren in een kwetsbare positie zo goed mogelijk te ondersteunen. De Participatiewet biedt hiertoe al veel ruimte. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet.
Een voorbeeld is de gemeente Zwolle; zij bieden jongeren in een te starten pilot financiële rust en ruimte, binnen de regels van de Participatiewet.
Samen met Divosa en de VNG werk ik dan ook aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. De handreiking stelt gemeenten nog beter in staat om de ruimte die de wet al biedt te benutten. Hierover zal ik uw Kamer en gemeenten voor het einde van de zomer in Gemeentenieuws SZW informeren.
Kunt u uitleggen waarom u een initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld ontmoedigt die bewezen effectief is en waar gemeenten, hulpverleners en jongeren enthousiast over zijn? Waarom kiest u er niet voor om er juist alles aan te doen om deze interventie op te schalen, ook gelet op de eenvoud en uitvoerbaarheid van de interventie?
Ik vind het goed en belangrijk dat gemeenten naar manieren zoeken om jongeren in een kwetsbare positie extra te ondersteunen wanneer zij dit nodig hebben. Ik onderstreep dan ook het belang en ondersteun het doel van de gemeenten van ondersteuning voor deze zeer kwetsbare doelgroep, om hen zo te helpen werken aan hun toekomst. Maar dit moet wel binnen de kaders van de wet.
Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. De mogelijkheden die de Participatiewet biedt worden (nog) niet altijd volledig door gemeenten benut. Samen met Divosa en de VNG werk ik aan een handreiking voor gemeenten bij de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie, gevolgd door te organiseren informatiebijeenkomsten. Via spoor 3 van het traject Participatiewet in balans wordt daarnaast ook gewerkt aan het versterken van het vakmanschap in de uitvoering van de Participatiewet.
Daar waar signalen erop wijzen dat het vangnet van de Participatiewet ontoereikend is, of sprake is van disbalans tussen rechten en plichten, werken we aan verbeteringen. Bijvoorbeeld met het wetsvoorstel Participatiewet in balans (spoor 1) en met de herziening van de Participatiewet (spoor 2).
De Participatiewet geeft de kaders voor de wijze waarop een gemeente financiële ondersteuning kan en mag bieden. Financiële ondersteuning voor het levensonderhoud door gemeenten buiten de kaders van de Participatiewet is doorkruising van het rijksinkomensbeleid. Ook wanneer dit gebeurt via een derde. Indien een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld aangestuurd en gefinancierd wordt met gelden van de betreffende gemeenten, leidt dit tot de conclusie dat er sprake is van het lokaal toepassen van inkomenspolitiek die het rijksinkomensbeleid doorkruist.
De gemeente heeft een zekere mate van autonomie bij de invulling van het eigen beleid, maar dat gaat voor wat betreft het voeren van inkomensbeleid niet verder dan de ruimte die in formele wetgeving wordt geboden: de Participatiewet (als laatste vangnet). Het lokaal toepassen van inkomenspolitiek creëert een loterij wie wel of niet geholpen wordt binnen een gemeente. Ook kan er rechtsongelijkheid tussen gemeenten ontstaan. In 2021 nam SZW het standpunt reeds in dat gemeenten de ondersteuning door een dergelijk initiatief vanuit het maatschappelijk middenveld niet mogen financieren en uitvoeren. Dit standpunt was mede gebaseerd op een juridische analyse van de landsadvocaat. De analyse is als bijlage bijgevoegd.
In het belang van de jongeren die al deelnamen aan de gemeentelijke pilots, hebben deze pilots doorgang gevonden. In Gemeentenieuws SZW 2024–56 heb ik gemeenten opgeroepen door te gaan met de ondersteuning, maar deze nu wel vorm te gaan geven binnen de kaders van de wet. En nieuwe initiatieven moeten worden vormgegeven binnen de kaders van de wet. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte. Hierover heeft het ministerie met de Stichting, en met diverse deelnemende en in de aanpak geïnteresseerde gemeenten, gesproken en er vinden nog steeds gesprekken plaats.
Past dit initiatief niet juist bij het streven van het kabinet, om meer maatwerk en vertrouwen toe te passen binnen de sociale zekerheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via (betaald) werk, want werk is meer dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet lukt, dan is er een vangnet nodig waar je op kunt terugvallen. Dat geldt bij uitstek voor de Participatiewet: dit is het vangnet van ons stelsel van sociale zekerheid en daarmee van groot belang voor mensen die anders niet in de kosten van het bestaan kunnen voorzien. Dat geldt dus zeker ook voor jongeren in een kwetsbare positie. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om deze jongeren te ondersteunen. Door het toepassen van maatwerk binnen deze wettelijke kaders voorkomen we bovendien te grote verschillen in de manier waarop mensen geholpen worden. Er zijn ook gemeenten die ondersteuning bieden, lijkend op deze interventie, maar dan binnen de kaders van de wet. Eerder noemde ik de gemeente Zwolle al als voorbeeld.
De rijksbrede beweging richting vertrouwen, eenvoud en menselijke maat moet nog beter worden verankerd in de Participatiewet. Daarom werk ik in spoor 2 van Participatiewet in balans aan beleidsopties om de wet fundamenteel te herzien. Daarbij is ook aandacht voor de ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen van de bouwdepot-aanpak bezie ik in dit kader.
Tijdens het debat over de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei u over dit initiatief dat u het een heel sympathiek idee vindt. Waarom roept u de gemeenten op het matje in plaats van hen te helpen deze interventie mogelijk te maken?
Ik heb inderdaad sympathie voor de doelstelling om jongeren in een kwetsbare positie te helpen, die gemeenten en de Stichting met haar aanpak nastreven. Het is belangrijk om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen en hen te helpen werken aan de toekomst. Maar, zoals ik al eerder in de beantwoording van vraag 4 heb aangegeven, de hulp moet wel passen binnen de kaders van de wet en rekening houden met het vangnetprincipe van de bijstand. Hierover is ook met diverse gemeenten gesproken en vinden nog gesprekken plaats. Ook met gemeenten die ervoor kiezen op een eigen wijze binnen wettelijke bestaande kaders jongeren te ondersteunen en te helpen, ook gericht op duurzaam werk. Binnen de Participatiewet zijn er op basis van individueel maatwerk al veel mogelijkheden om alle jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen.
Gemeenten kunnen per individueel geval algemene bijstand en, als de omstandigheden dat vergen, aanvullende bijzondere bijstand verstrekken. Ook kunnen gemeenten de jongeren tijdelijk een ontheffing verlenen van de arbeidsverplichtingen. Wat echter echt niet kan is het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Niemand mag onbeperkt bijverdienen naast de bijstand – dat past niet bij het vangnetkarakter. Wel vind ik het belangrijk dat er een vorm van vrijlating van inkomen uit bijverdiensten mogelijk wordt voor jongeren tot 27 jaar. Dit wordt beoogd met het Wetsvoorstel Participatiewet in Balans (spoor 1).
Door ondersteuning binnen de kaders van de wet vorm te geven kan in principe iedere jongere die deze of vergelijkbare hulp nodig heeft hiervoor in aanmerking komen. Daarnaast kunnen ook andere mensen in een zeer kwetsbare positie op deze manier geholpen worden. Dit gelijkheidsbeginsel vormt samen met het beginsel van rechtszekerheid een belangrijk principe binnen de sociale zekerheid. Een voordeel van het leveren van maatwerk binnen de wettelijke kaders, is dat ook beter kan worden bepaald wat jongeren nodig hebben. Zo hoeft niet vast te worden gehouden aan een vast bedrag of vooraf bepaalde duur van de ondersteuning, zoals bij de bouwdepot-aanpak het geval is.
In het bericht zegt u dat er aanpassingen nodig zijn voor het project van stichting Bouwdepot en dat u dit landelijk wil regelen.2 Bent u bereid om de wet aan te passen zodat het zonder ontmoedigingsbeleid kan worden voortgezet?
Zoals gezegd ben ik met verschillende gemeenten in gesprek. Als blijkt dat er specifieke beperkingen zijn waarin de wet niet voorziet, dan ben ik bereid om te kijken naar mogelijkheden. Deze heb ik nog niet gehoord. Op sommige onderdelen ben ik echter niet bereid om de wet aan te passen om de bouwdepot-aanpak in deze huidige vorm mogelijk te maken. Het afwijkend behandelen van een van een specifieke groep, zowel wat de norm als wat verplichtingen betreft, ten opzichte van andere (kwetsbare) groepen die binnen de Participatiewet vallen en zonder verder een individuele beoordeling, is in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Ik heb aangegeven dat gemeenten deze interventie moeten aanpassen, omdat de huidige vormgeving van de aanpak niet past binnen de kaders van de wet. Een onderdeel van de Bouwdepot-aanpak is bijvoorbeeld het «onbeperkt» bijverdienen naast een uitkering. Dit ondermijnt het vangnetkarakter van de Participatiewet. Als de aanpak op dit punt wordt aangepast, kan deze worden vormgegeven binnen de kaders van de Participatiewet. Dit gebeurt al bij een aantal gemeenten. Deze vorm van ondersteuning, maatwerk in de Participatiewet, juich ik van harte toe. SZW is ook bereid hier met gemeenten over door te praten en hierover mee te denken. De Participatiewet hoeft hiervoor niet te worden aangepast. Gemeenten kunnen de stichting het Bouwdepot inschakelen voor advies bij alle aanvullende ondersteuning, zorg en hulp die de jongeren nodig hebben of om de begeleiders van deze jongeren te ondersteunen.
Kunt u aangeven hoe de interventie van het Bouwdepot wel in de herziene P-wet (Participatiewet) kan worden ingepast? Wat is hiervoor nodig?
In spoor 2 wordt fundamenteler gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de wijze waarop de wet vanaf de basis opnieuw kan worden opgebouwd. Daarbij is ook aandacht voor de normensystematiek en voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie. De ervaringen en geleerde lessen uit de verschillende initiatieven die gemeenten nemen om jongeren in een kwetsbare positie te ondersteunen zal ik in dit kader bezien. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording op de vorige vraag, waarin ik heb aangegeven dat bij aanpassing van de interventie de wet niet hoeft te worden aangepast.
Bent u bereid om het voortouw te nemen om deze wettelijke ruimte te creëren voor zulke maatschappelijke interventies vanuit het maatschappelijk middenveld?
Zoals gezegd ben ik met gemeenten in gesprek en ook leg ik regelmatig in het land werkbezoeken af waar ik verschillende aanpakken hoor hoe gemeenten mensen ondersteunen. Daarbij sta ik altijd open voor signalen hoe het ook beter kan. Maar ik zie geen mogelijkheden om wettelijke ruimte te creëren voor maatschappelijke interventies die haaks staan op het rijksinkomensbeleid. En ook niet voor interventies die het vangnetprincipe van de bijstand ondermijnen; «onbeperkt» bijverdienen naast een bijstandsuitkering vind ik in dit kader bijvoorbeeld onwenselijk. Op basis van de huidige wet is maatwerk mogelijk om jongeren te ondersteunen. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans vergroot de mogelijkheid voor gemeenten om jongeren te kunnen ondersteunen. Ik kijk met deelnemende gemeenten naar opties om binnen wettelijke kaders verdere mogelijkheden te bieden voor ondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie.
Kunt u de bovenstaande vragen een voor een beantwoorden voor de plenaire behandeling van Participatiewet in balans.3
Ja.
De antwoorden op eerder gestelde vragen over het bericht ‘Woningsplitsing levert nog weinig extra huizen op’ |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Wat is de onderliggende databron waar cijfers over onder andere woningsplitsen vandaan komen?1 2
Wij baseren ons hiervoor op de cijfers van het CBS. Het CBS leidt de cijfers over splitsingen af uit de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG).
Wat is de rol van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bij het verkrijgen van data, aangezien ook de status van verblijfsobjecten, verleende vergunningen, etc. daarin worden bijgehouden?
De gemeente is de bronhouder van de BAG en het Kadaster beheert de Landelijke Voorziening (LV) BAG, waar alle gemeentelijke Basisregistraties Adressen en Gebouwen bij elkaar komen. De gemeente is verantwoordelijk om de lokale BAG op orde te houden. Het CBS haalt gegevens van typen realisaties uit de LV BAG op basis van zogenoemde beslisregels.
Woningen komen in de BAG («worden gevormd») op het moment waarop de gemeente de vergunning registreert (status «vergunning verleend») in de BAG en daarbij aangeeft dat het gaat om een verblijfsobject (vbo) met de verblijfsfunctie wonen. Een verblijfobject met woonfunctie (woning) is vervolgens gerealiseerd wanneer het de status «in gebruik» heeft. Deze status krijgt het verblijfsobject wanneer de bouwvergunning aanvrager heeft gemeld bij de gemeente dat de bouw voltooid is of wanneer de gemeente constateert dat het verblijfsobject feitelijk in gebruik is genomen.
Is er een probleem met het hanteren van de definities waardoor u aangeeft dat het verschil niet altijd gemaakt kan worden tussen optoppen en splitsen?
Het probleem ligt niet in de definities, maar in de registratie. De kwestie is of het CBS in staat is bepaalde type toevoegingen uit de BAG af te leiden. Splitsingen worden in de BAG namelijk niet afzonderlijk geregistreerd, maar worden door het CBS afgeleid op basis van beslisregels. Eén pand kan meerdere verblijfsobjecten bevatten met ook andere verblijfsfuncties dan de woonfunctie. Het kan zo zijn dat er een combinatie van splitsen en transformatie toegepast wordt bij de verbouw van dergelijke panden. Het is voor het CBS dan niet duidelijk welk verblijfsobject door welke soort verbouw erbij is gekomen. De gerealiseerde woningen door verbouw waarvan het CBS zelfs na realisatie niet kan vaststellen tot welke soort verbouw deze horen, worden door het CBS geclassificeerd als «overige toevoegingen door verbouw». Optoppen valt hier ook onder.
Wat is de oplossing voor het geconstateerde probleem rond definities en hoe snel kan dit worden opgelost?
Als het CBS bepaalde informatie die niet uitgevraagd wordt via de BAG en als het CBS die ook niet via beslisregels kan afleiden, dan zou de manier om deze informatie toch te verkrijgen het toevoegen van een extra uitvraag in de BAG zijn.
De BAG is een basisregistratie waarbij, zoals dat in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet BAG verwoord werd, bewust is gekozen tot een beperkt aantal gegevens die informatief zijn voor meerdere sectoren/ beleidsopgaven tegelijk. Gegevens die enkel van belang zijn voor één specifiek doel passen naar hun aard niet goed bij deze basisregistratie. Het ligt daarom niet voor de hand de BAG uit te breiden met extra gegevens die het CBS wel in staat stellen exact splitsingen en optoppingen van elkaar te onderscheiden. Daarbij moet bedacht worden dat de bijhoudingslast van de basisregistratie bij gemeenten ligt en de gemeenten steken nu reeds een enorme werklast in het actueel houden van de BAG en deze last zou toenemen wanneer er extra verplichtingen via een wijziging van de regelgeving m.b.t. de BAG zouden worden toegevoegd. Dit laatste zou ook het geval zijn wanneer buiten de BAG om dergelijke gegevens uitgevraagd zouden worden bij gemeenten. En ook dan zou nog steeds gelden dat het voor een gemeente niet altijd op voorhand duidelijk zal zijn tot hoeveel nieuwe woningen door splitsen of door andere type overige toevoegingen een verbouwing van een pand leidt.
Wanneer zijn de volledige cijfers over 2024 wel beschikbaar?
Het CBS weet (nog) niet hoeveel woningen er door welk type verbouw zijn onttrokken en toegevoegd in 2024. Deze cijfers komen gebruikelijk rond juli beschikbaar over het afgelopen jaar. Het totaal aan toevoegingen en onttrekkingen is wel reeds bekend. Ik hecht er daarbij aan te benadrukken dat het totaal aantal nieuwe woningen dus volledig bekend is bij het CBS en dat in die zin geen informatie wordt gemist.
Hoe komt het dat er op 7 maart 2025 alleen cijfers beschikbaar zijn over de eerste twee kwartalen van 2024?
Het CBS benadert deze gegevens over transformaties en splitsingen op basis van de wijzigingen aan panden en vbo’s. Dit vraagt om een zorgvuldig proces wat tijd kost.
Wat moet er, indachtig de aangenomen motie van het lid Welzijn over sturingsinformatie per kwartaal, gebeuren om aan sturingsinformatie op kwartaalbasis te komen voor nieuwbouw, transformatie, splitsen en optoppen?
Maandelijks komt via het CBS er sturingsinformatie beschikbaar over de gerealiseerde nieuwbouwwoningen en de overige toevoegingen door verbouw waar transformatie, splitsingen en optoppen deel van uit maken. Wat pas later (gebruikelijk na zes maanden) beschikbaar komt is welke specifiekere vorm van overige toevoeging door verbouw dit is geweest. Er is dus niet direct duidelijk welke exacte vorm van verbouw er heeft plaatsgevonden, maar wel dát het heeft plaatsgevonden.
Op dit moment werk ik aan een Kamerbrief waarin ik nader inga op welke wijze ik sturing geef aan de woningbouw en specifiek welke rol monitoringsinformatie daarin speelt. Dit voorjaar zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat is de startbouw en de verwachtte oplevering van de projecten waarvan u aangeeft dat u er doorbraken heeft geforceerd (Kronenburg, 438 woningen, Gnephoekpolder 5.500 woningen, Bleizo 5.000 woningen, Lisserbroek/Nieuw Vennep tenminste 6.500 woningen)?
Naar verwachting is de startdatum van de genoemde locaties als volgt:
De verwachte oplevering van de woningen op deze locaties ken ik momenteel helaas niet.
Naast deze locaties werk ik met NEPROM en Aedes gezamenlijk aan een structurele doorbraakaanpak, naar aanleiding van de Woontopafspraak daarover. Ik informeer uw Kamer daar op korte termijn nader over. En zoals bekend gaan op de woondealtafels marktpartijen, corporaties en overheden constructief met elkaar in gesprek over lopende woningbouwprojecten, indien een project vastloopt of er vertraging optreedt gaan de partijen samen met elkaar op zoek naar oplossingen of eventuele alternatieve locaties. Die versnellingstafels leveren steeds meer concrete resultaten op.
Wanneer is de scan naar splitspotentie in gemeenten afgerond?
Ik werk momenteel aan een scan waarmee de potentie voor verschillende vormen van beter benutten inzichtelijk wordt gemaakt voor gemeenten, woningcorporaties en marktpartijen. Partijen krijgen inzicht in de kansrijkheid van alle vormen beter benutten in een gebied. Dit is per gebied inzichtelijk en dus niet alleen voor splitsen. Ik verwacht dit in Q4 aan te kunnen bieden aan gemeenten. Zij kunnen het inzicht gebruiken bij hun lokale inzet op het beter benutten van bestaande gebouwen en bijbehorende omgeving.
Hoe gaat het programma Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Eisen en Regelgeving (STOER) invloed hebben op het realiseren van meer woningen door splitsen?
Ik ontving op 2 april jl. het conceptadvies voor het programma STOER. Na bestudering en weging van het advies kan ik de invloed van STOER op het realiseren van meer woningen door woningsplitsing nader invullen.
Hoe gaat u erop toezien dat gemeenten de verschillende handvaten die u aanreikt zoals de splitsgids en de mogelijkheid om in sommige gevallen vergunningsvrij te splitsen, ook actief gebruiken om woningen te realiseren middels splitsen?
Met de introductie van het volkshuisvestingsprogramma wordt gemeenten gevraagd inzicht te geven in in hoeverre zij de bestaande voorraad beter benutten. Dat geldt dus ook voor splitsen. Hoe de inzet op het beter benutten van de bestaande voorraad precies wordt vormgegeven is afhankelijk van de lokale mogelijkheden en aan gemeenten zelf. Ik ben ook met verschillende gemeenten actief aan de slag om het beter benutten van bestaande gebouwen gebiedsgericht uit te voeren. De Splitsgids is een handvat voor één van de manieren waarop een gemeente woningen kan toevoegen met beter benutten. Ook andere vormen van beter benutten worden toegepast.
Kunt u deze vragen binnen drie weken één voor één beantwoorden?
Vanwege benodigd uitzoekwerk heeft beantwoording van de vragen iets meer dan drie weken tijd gekost.
De ontwikkelingen van hypotheken in 2024 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de bestaande bouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
De gemiddelde verkoopprijs bij bestaande woningen in 2024 was € 450.985, zo blijkt uit de cijfers van het CBS. In de tabel hieronder is de gemiddelde verkoopprijs per kwartaal in 2024 weergegeven.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
416.153
Q1 2024
432.061
Q2 2024
441.018
Q3 2024
463.375
Q4 2024
461.797
Kunt u inzichtelijk maken wat de gemiddelde koopprijs van woningen in de nieuwbouw in 2024 was en hoe deze prijs gedurende de kwartalen ontwikkelde?
Het CBS heeft de gegevens van de gemiddelde verkoopprijs van nieuwbouwwoningen beschikbaar tot en met het derde kwartaal van 2024. Het vierde kwartaal komt beschikbaar in de maand april.
gemiddelde verkoopprijs in euro’s
2023
501.947
Q1 2024
494.220
Q2 2024
482.789
Q3 2024
475.700
Kunt u voor zowel de bestaande bouw als nieuwbouw inzichtelijk maken hoeveel woningen er gekocht werden met een koopprijs tot en met € 200.000, tussen de € 200.000 en € 250.000, tussen de € 250.000 en € 300.000, tussen de € 300.000 en € 350.000, tussen de € 350.000 en € 400.000, tussen de € 400.000 en € 450.000 en vanaf € 450.000 in 2024 en hoe deze gegevens zich per kwartaal van 2024 ontwikkelden?
Het ministerie beschikt niet over een onderverdeling in prijssegmenten per kwartaal van de verkoopprijzen bij bestaande en nieuwbouwwoningen. De cijfers over nieuwbouwwoningen bij vraag 2 zijn gebaseerd op een enquête van het CBS onder gemeenten met een hoge dekkingsgraad. Deze is niet 100% dekkend waardoor de gevraagde aantallen niet geleverd kunnen worden. In opdracht van het ministerie onderzoekt CBS momenteel de mogelijkheid om de verkoopprijzen van nieuwbouwkoopwoningen wel landelijk dekkend te kunnen achterhalen. Wanneer de resultaten van dat onderzoek beschikbaar zijn, zal ik dit met uw Kamer delen.
Op basis van cijfers van het Kadaster kan wel een onderverdeling in prijssegmenten worden gegeven van de verkoopprijzen van bestaande woningen over de afgelopen 10 jaar. Deze zijn hieronder weergegeven.
* Eerste drie kwartalen van 2024.
In hoeveel gevallen van het totaal aantal afgesloten hypotheken ging het om het oversluiten van een hypotheek en wat was de gemiddelde hoogte?
In 2024 werden er in totaal ongeveer 484.000 hypotheekaanvragen verstuurd via het Hypotheek Data Netwerk (HDN). Daarvan waren 31.500 aanvragen oversluitingen, zo’n 6,5% van het aantal hypotheekaanvragen. Het gemiddelde hypotheekbedrag bij oversluitingen in 2024 is € 244.500.
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor verduurzaming van de woning?
Uit de cijfers van HDN blijkt dat in 2024 in ongeveer 15% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd, waarbij gemiddeld € 16.800 wordt besteed aan energiebesparende maatregelen. In 2023 werd bij ongeveer 14% van de aanvragen van hypotheken energiebesparende maatregelen meegefinancierd. In onderstaande tabel wordt de ontwikkeling in het meefinancieren van energiebesparende maatregelen per kwartaal weergegeven voor 2023 en 2024.
2023
2024
Q1
14,9%
16,8%
Q2
14,7%
16,1%
Q3
13,5%
13,6%
Q4
13,1%
13,5%
Welk deel van de afgesloten hypotheken in de bestaande voorraad is bestemd voor funderingsherstel van de woning?
Er zijn slechts beperkt data beschikbaar over de financiering van funderingsherstel. Een lening voor funderingsherstel bij een reguliere hypotheekverstrekker wordt over het algemeen verstrekt via een gewoon bouwdepot en daarmee in de reguliere hypotheek. Er zijn geen specifieke hypotheekproducten voor funderingsherstel. De hypotheekverstrekker heeft daardoor geen inzicht of en zo ja welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel.
Wat we wel weten is, dat op jaarbasis ongeveer 1.000 funderingen hersteld worden1, waarbij niet is aangegeven of deze in particulier of bijvoorbeeld corporatiebezit zijn. Bij het Fonds Duurzaam Funderingsherstel zijn in de periode 2018–2024 in totaal 94 Funderingsleningen en Funderingsleningen Maatwerk afgesloten, waarvan in totaal 13 Funderingsleningen en 81 Funderingsleningen Maatwerk. In 2024 zijn 8 Funderingsleningen Maatwerk afgesloten. Maatwerkhypotheken worden verstrekt aan woningeigenaren die voor funderingsherstel vanwege een niet toereikend inkomen bij de bank niet in aanmerking komen voor een ophoging van de hypotheek. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat voor funderingsherstel over het algemeen gebruik wordt gemaakt van andere financieringsmiddelen dan het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, zoals bijvoorbeeld een ophoging van de hypotheek en/of eigen middelen. Bovendien kunnen op dit moment bewoners uit slechts 7 gemeenten gebruik maken van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel. Zoals aangegeven in de brief van 3 december 20242 en met u besproken in het debat van 13 februari jl., streef ik ernaar dit fonds per 1 juli a.s. landelijke werking te geven.
In welke mate is er een effect zichtbaar op de hoogte van de hypotheken door opgaven als verduurzamen en funderingsherstel?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangeven, werd in 2024 bij 15% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddeld bedrag dat wordt besteed aan energiebesparende maatregelen is € 16.800, wat op een gemiddeld hypotheekbedrag van € 268.000 ongeveer 6% is. Het effect van energiebesparende maatregelen op de hoogte van de hypotheeksom is dus ongeveer 1% (15% * 6%). In 2023 werd bij 14% van de aanvragen energiebesparende maatregelen meegefinancierd. Het gemiddelde bedrag is niet bekend, maar in 2023 kon maximaal € 9.000 extra geleend worden voor energiebesparende maatregelen3. Gezien het gemiddelde hypotheekbedrag uit 2023 van € 251.973 betekent dit een effect van 0,5% (14% * 3,6%) op de hypotheeksom4.
Zoals bij antwoord 6 is weergegeven is er geen inzicht of en welk deel van de hypotheek wordt gebruikt voor funderingsherstel. Er is daarom ook geen inzicht in een mogelijk effect op de hoogte van hypotheken door funderingsherstel.
In welke mate zaten de opgaven verduurzamen en funderingsherstel in de jaren voor 2024 in de hypotheken?
Voor het antwoord over de mate waarin funderingsherstel in de hypotheken zat verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6. Onderstaand de mate waarin verduurzaming in de jaren 2020–2024 in de hypotheken zat op basis van cijfers van HDN.
Jaartal
Hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
Afgesloten hypotheken
Aantal hypotheken waarin energiebesparende maatregelen zijn meegefinancierd
2020
5,1%
535.375
27.304
2021
8,0%
562.655
45.012
2022
11,2%
521.433
58.400
2023
14,1%
368.442
51.950
2024
15,0%
483.922
72.588
Naast het directe effect van extra leningen voor deze opgaven, is er ook een indirect effect op de hypotheken. In het algemeen is men bereid meer te betalen voor een energiezuinige woning, vanwege lagere energielasten en hoger wooncomfort. Kopers zullen bereid zijn om voor een energiezuinige woning een hogere prijs te betalen en een hogere hypotheek af te sluiten5.
Kunt u aan de hand van de verleende gegevens een reflectie geven op de ontwikkelingen?
De huizenprijzen zijn de afgelopen tien jaar hard gestegen, ook in 2024. De druk op de woningmarkt, renteontwikkelingen en loonstijgingen hebben de afgelopen jaren voor stijgende woningprijzen gezorgd6. Hierdoor is het voor veel starters en middeninkomens lastig om een woning te kopen of te huren. Er moeten meer woningen bijkomen en deze woningen moeten voldoende betaalbaar zijn. Daarom is de inzet dat tweederde van de te realiseren woningen betaalbaar moet zijn en bestaat uit sociale huur, middenhuur en betaalbare koop. Hierop is de laatste jaren al ingezet. Het is daarom goed om te zien dat de gemiddelde huizenprijzen van nieuwbouwwoningen in 2024 zijn gedaald en het prijsverschil tussen de bestaande voorraad en de nieuwbouw afneemt.
Investeringen in verduurzaming en funderingsherstel zijn onlosmakelijk verbonden met de hele context binnen de woningmarkt. Is de rente relatief laag dan wordt bijvoorbeeld meer in de eigen woning geïnvesteerd. Andere invloeden die meespelen zijn onder andere; de economische ontwikkelingen, het sentiment en de energieprijzen. Positief vind ik dat woningeigenaren financiering kunnen vinden voor het verduurzamen van hun woning. Ook wordt in steeds meer hypotheken verduurzaming meegenomen, zo blijkt uit het langjarig gemiddelde (zie de tabel bij antwoord 8). Van de mensen die in de afgelopen tien jaar hun huis hebben verduurzaamd, gebruikten de meesten spaargeld om dit te betalen (80%). Er zijn echter meer mogelijkheden, met onder meer hypotheken en renteloze leningen van het Nationaal Warmtefonds, in combinatie met subsidies.7 Ik vind het belangrijk dat er voldoende financiële mogelijkheden zijn om de eigen woning te verduurzamen.
Voor mensen die schade hebben aan de fundering van hun woning is de impact mogelijk groot. Het Rijk werkt samen met de belangrijkste stakeholders aan een nationale aanpak funderingsproblematiek. Daarin wordt onder meer gewerkt aan het landelijke werking geven van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, waar ik in het antwoord op vraag 6 op ben ingegaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De structurele gedragscrisis in het Nederlandse onderwijs |
|
Nico Uppelschoten (PVV) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse klas scoort wereldwijd slecht op discipline. «Beleid is dringend nodig»»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie dat Nederland op het gebied van klassikale discipline een van de slechtst presterende landen van Europa is en dat dit naar alle waarschijnlijkheid direct bijdraagt aan dalende onderwijsopbrengsten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het gezag van de leraar te herstellen en orde in de klas te garanderen?
De onderzoekers benadrukken dat er een samenhang wordt geconstateerd, maar dat het niet mogelijk is om op basis van de PISA cijfers harde causale relaties vast te stellen.2
Tegelijkertijd weten we dat een gezond en veilig pedagogisch klimaat essentieel is om tot goed leren te komen. Daarom werkt dit kabinet samen met het onderwijsveld aan het Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs. In het plan wordt met drie pijlers ingezet op een integrale aanpak om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren: het borgen van voldoende en kwalitatief goed onderwijspersoneel, het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de resultaten op lezen, schrijven en rekenen en het verbeteren van de school als een vertrouwde en veilige leeromgeving voor leerlingen én personeel. In het debat over onderwijskansen heb ik toegezegd in de uitwerking van dit plan ook aandacht te hebben voor het orde houden en klassenmanagement.3
Bent u bereid om een zero-tolerance beleid in te voeren voor leerlingen die structureel overlast veroorzaken, zodat de leeromgeving niet langer wordt gesaboteerd? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rechten van gemotiveerde leerlingen niet langer ondergeschikt worden gemaakt aan de verstorende invloed van leerlingen die niet willen?
Structurele overlast voor personeel en leerlingen is uiteraard zeer onwenselijk. Scholen en medewerkers in het onderwijs hebben namelijk de verantwoordelijkheid om te werken aan een positief pedagogisch klimaat waarin leerlingen tot leren kunnen komen. Daar horen ook heldere en gedragen gedragsnormen bij. Ik ben met het onderwijsveld en ouderorganisaties in gesprek hoe wij dit kunnen verbeteren.
Deelt u de mening dat het gebrek aan klassikale orde niet alleen de leerbaarheid van leerlingen aantast, maar ook de aantrekkelijkheid van het leraarschap ernstig schaadt, met als gevolg een versterking van het lerarentekort? Welke concrete beleidsmaatregelen gaat u nemen om docenten te beschermen tegen structurele ordeproblemen en hen te ondersteunen in het handhaven van discipline?
Het houden van orde is een complexe vaardigheid waar leraren in spé vanuit hun opleiding zo goed mogelijk op worden toegerust. Hierbij is bijvoorbeeld nadrukkelijk aandacht voor de pedagogische aspecten van het beroep en het creëren van een goede leeromgeving in de klas.
Het ontwikkelen van deze vaardigheid gebeurt ook in de praktijk. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het begeleiden van startende leraren en hierbij is ook volop aandacht voor klassenmanagement. Werkgevers worden hiertoe gestimuleerd onder andere via samenwerking op dit punt binnen onderwijsregio’s en het uitwisselen van kennis en ervaringen tussen onderwijsregio’s. Daarnaast is de begeleiding van startende leraren een belangrijk speerpunt bij de Nationale Aanpak Professionalisering Leraren (NAPL). Vanuit de werkagenda leraren zetten we stevig in op het aantrekkelijker maken van het beroep, bijvoorbeeld door goede arbeidsvoorwaarden, tijd voor professionalisering en goed personeelsbeleid, onder andere op het gebied van sociale veiligheid.
Deelt u de opvatting dat de wanorde en chaos in de klas niet alleen het leerklimaat ondermijnen, maar ook de sociale veiligheid binnen scholen ernstig aantasten? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om scholen te ondersteunen bij het herstellen van een veilige en ordelijke leeromgeving?
Ja, die opvatting deel ik. Daarom is het stimuleren van een veilig en positief pedagogisch klimaat ook een van mijn prioriteiten.
Hierbij is het sowieso belangrijk om de wettelijke kaders te verduidelijken om de veiligheid op school te borgen. Dat doet het kabinet onder andere met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs waarin scholen worden verplicht de veiligheid van leerlingen én personeel te monitoren, incidenten te registreren, een interne en externe vertrouwenspersoon aan te wijzen en jaarlijks het veiligheidsbeleid te evalueren. Daarnaast ondersteunt Stichting School & Veiligheid scholen bij het bevorderen van een sociaal veilig en positief pedagogisch klimaat.
Een Amerikaanse ‘kill switch’ in de F-35 straaljagers |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Bild1 en het bericht van Financial Times2 over zorgen over een Amerikaanse «kill switch» in de F-35 straaljagers?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van Joachim Schranzhofer, hoofd communicatie van het bedrijf Hensoldt, (dat een technische samenwerkingspartner is van de F-35-fabrikant Lockheed Martin) dat de zogenaamde «kill switch» in de F-35 «meer dan alleen een gerucht» is? Deelt u de zorgen over een dergelijke «kill switch»?
Defensie is niet op de hoogte van het bestaan van een «kill switch» in de F-35. Wij delen dan ook niet de zorgen hierover.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van een dergelijke «kill switch» in de F-35 of andere Amerikaanse wapensystemen? Kunt u dit antwoord onderbouwen?
Door het F-35 Joint Program Office (JPO) is uitdrukkelijk bevestigd dat er geen sprake is van een «kill switch» in de F-35. De F-35 wordt ontwikkeld, ingezet en onderhouden als een gemeenschappelijk platform dat rust op een sterk partnerschap met de VS en andere landen over de gehele wereld. De F-35 is daarmee een gemeenschappelijke inspanning die de expertise en bijdragen van alle deelnemende landen integreert. Het F-35 programma is gebaseerd op afspraken met alle F-35 landen op basis waarvan alle F-35 gebruikers de noodzakelijke capaciteiten hebben om de F-35 effectief in te zetten en te onderhouden.
Welke Amerikaanse wapensystemen zijn er momenteel in gebruik bij Defensie?
Naast de F-35’s zijn onder meer de volgende Amerikaanse wapensystemen in gebruik bij Defensie: Chinooks, Apaches, Reaper, Patriot en Stinger.
Heeft Defensie toegang tot de broncodes van alle in gebruik genomen Amerikaanse wapensystemen?
Nee.
Kunt u garanderen dat Nederland volledige operationele soevereiniteit heeft over onze wapensystemen van Amerikaanse origine of behoudt Amerika controle over de inzet van Amerikaans geproduceerd wapentuig? Kunt u aangeven op basis waarvan u deze garantie wel of niet kan geven?
Ja. Nederland heeft operationele soevereiniteit over van oorsprong Amerikaanse wapensystemen. Van controle van de VS over de inzet van deze wapensystemen is geen sprake. Alleen wanneer de VS besluit de aanvoer van reserveonderdelen te blokkeren, heeft dat implicaties voor de inzet en het voortzettingsvermogen van door Nederland gebruikte wapensystemen die van oorsprong Amerikaans zijn.
Zijn u voorbeelden bekend van hoe de VS in het verleden door hun geleverde wapensystemen hebben beperkt, bijvoorbeeld door softwaresloten, geofencing of afhankelijkheid van de Amerikaanse toeleveringsketen?
Nee.
Welke consequenties zou het voor Nederland, of andere Europese bondgenoten, hebben als de VS van oorsprong Amerikaanse wapensystemen zouden beperken of uitschakelen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zijn er voldoende voorraden van onderdelen om in het geval van een hiaat in ondersteuning de afhankelijkheid van de Amerikaanse toeleveringsketen tijdelijk te ondervangen? Zo ja, met wat voor periode wordt rekening gehouden bij het aanleggen van dergelijke voorraden?
De huidige voorraden van de krijgsmachtsdelen zijn ingericht om de gereedstelling te ondersteunen. Deze ondersteuning is gebaseerd op jarenlange ervaring met de leveranciers. Dit geldt dus ook voor de hoogte van de voorraden. Per wapensysteem zijn contracten afgesloten om deze ondersteuning aan de gereedstelling mogelijk te maken.
Deelt u de mening dat Defensie in principe toegang zou moeten hebben tot de broncode van al ons materieel om afhankelijkheden in software-ondersteuning te verminderen en dat er anders geen sprake kan zijn van operationele soevereiniteit?
Nee. Om toegang tot de broncode te krijgen zou Defensie hiervoor een licentie moeten verkrijgen. Hier zijn hoge kosten aan verbonden omdat de betrokken bedrijven hun investering in de ontwikkeling van deze software gecompenseerd willen zien. In dat geval moet Defensie bij de aanschaf en instandhouding van wapensystemen rekening houden met aanzienlijke kostenstijgingen. Verder legt de Amerikaanse wet- en regelgeving beperkingen op aan de verspreiding van en toegang tot Amerikaanse technologie. Tenslotte heeft Defensie in veel gevallen niet de technische kennis om dergelijke software zelf te onderhouden.
Bij ieder investeringsproject wordt vooraf nagedacht over de instandhouding en onderhoud gedurende de levensduur. Daarbij kunnen afhankelijkheden optreden van andere landen en/of bedrijven. Op basis van een risicoanalyse wordt per project bekeken welke afhankelijkheden aanvaardbaar zijn en welke risico-mitigerende maatregelen getroffen moeten worden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór het commissiedebat Informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie, te houden op 25 maart 2025, beantwoorden?
Ja.
Steun van het kabinet aan maatschappelijke initiatieven voor levensreddende steun en de wederopbouw in Oekraïne |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie van het lid Piri c.s. over steun van het kabinet aan maatschappelijke initiatieven voor levensreddende steun en de wederopbouw in Oekraïne? (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2029)
Ter uitvoering van de motie van het lid Piri c.s. zijn door het kabinet EUR 2,5 miljoen additionele middelen vanuit het decentrale algemene ODA-budget beschikbaar gesteld ter ondersteuning van drie projecten voor wederopbouw en sociale steun in Oekraïne. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief van 7 juni jl. over de invulling van BHOS-middelen van de Voorjaarsnota Oekraïne 2024. Hiermee zijn via de Nederlandse ambassade in Kyiv drie projecten gefinancierd, die zich richten op voedselzekerheid aan de frontlijn, op mentale gezondheidszorg voor veteranen en op steun aan opvang van kinderen die terugkeren uit tijdelijk door Rusland bezet gebied, met een focus op kinderen met een verstandelijke beperking.
Heeft het onderzoek inmiddels geleid tot actievere steun van dergelijke maatschappelijke initiatieven in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie is geïnventariseerd welke initiatieven, die aansluiten bij de Oekraïense prioriteiten, op korte termijn konden worden ondersteund en zouden passen binnen de bredere agenda die Nederland heeft op het gebied van herstel, wederopbouw en humanitaire hulp. Dit heeft geresulteerd in de bovengenoemde projecten via de Nederlandse ambassade.
Nederland ondersteunt reeds verschillende maatschappelijke initiatieven die bijdragen aan de wederopbouw in Oekraïne via onder meer de Ukraine Partnership Facility (UPF) en het budget van de ambassade in Kyiv. Daarnaast ondersteunt het kabinet Nederlandse bedrijven om een waardevolle bijdrage te leveren bij de wederopbouw van Oekraïne. Hiervoor verleent Nederland exportkredietverzekeringen om financiële risico’s voor bedrijven te mitigeren en heeft het financiële instrumenten bij Invest International en RVO beschikbaar gesteld, waaronder het UPF valt. De UPF heeft als doelstelling het vormen van partnerschappen tussen Nederlandse bedrijven/kennisinstellingen/NGO’s en Oekraïense partners te bevorderen. De inzet hiervan is gericht op de prioritaire sectoren voedselzekerheid, water en gezondheid.
Is er in het onderzoek ook rekening gehouden met maatschappelijke drone-initiatieven, zoals het DroneAid collective, gezien het belang van deze technologie voor Oekraïne?
In opvolging van Motie Piri (21 501-20, nr. 2029) heeft het kabinet onderzocht hoe kon worden bijgedragen aan maatschappelijke initiatieven om levensreddende steun en wederopbouw te leveren. In dit onderzoek zijn maatschappelijke drone-initiatieven niet meegewogen, maar is de focus primair gericht geweest op humanitaire hulp en wederopbouw. Tegelijkertijd blijven drones, in het bijzonder gezien het belang van deze technologie voor Oekraïne, een prioriteit van dit kabinet in de steunverlening aan Oekraïne. Zo is Nederland actief betrokken bij de internationale drone coalitie en heeft Nederland in oktober vorig jaar het actieplan drones opgericht waarin Oekraïne en Nederland samen geavanceerde drones ontwikkelen. Op 5 maart jl. kondigde Nederland tevens aan € 700 miljoen uit te gaan geven voor de aankoop van drones ten behoeve van Oekraïne.
Kunt u nader uitleggen wat u bedoelt met «binnen de Nederlandse procedures en auditing regels is dit de snelste manier om militaire productie in Oekraïne tot stand te brengen», in uw brief van 17 februari 2025? (Kamerstuk 36 045, nr. 190)
De Nederlandse procedures en auditing regels zien toe op de rechtmatige en doelmatige besteding van de beschikbaar gestelde middelen voor steun aan Oekraïne. Deze regels en procedures nemen tijd in beslag en vereisen toegang tot informatie over bijvoorbeeld de prijsopbouw en winstmarges van de voorgenomen verwerving. Bij het Nederlandse model van directe samenwerking met de Oekraïense industrie, is Nederland zelf verantwoordelijk voor het uitonderhandelen en overeenkomen van een contract met een Oekraïense leverancier. Bij het Deense model ligt deze verantwoordelijkheid bij de Oekraïense overheid waarvan een contract wordt overgenomen op basis van eisen die door Oekraïne worden gehanteerd. Dit verschil vergt een vertalingsproces om te voldoen aan de Nederlandse eisen, daar Nederland niet de contracterende partij is. Andere landen hebben uiteraard eigen nationale procedures, vereisten en situatie-specifieke afwegingen voor wat betreft investeringen in de Oekraïense defensie-industrie. Voor Nederland geldt dat inmiddels de nodige maatregelen zijn getroffen om directe verwerving bij de Oekraïense industrie te bewerkstelligen, waardoor het Nederlandse model op dit moment de snelste mogelijkheid biedt om productie bij Oekraïense bedrijven te realiseren.
Kunt u aangeven of de Nederlandse auditing regels verhinderen dat Nederland overgaat tot andere vormen van steun dan waarvan nu sprake is, zoals bijvoorbeeld het Deense model?
De Nederlandse auditprocedures zien toe dat beschikbaar gestelde middelen doelmatig en rechtmatig worden besteed. Uiteraard wordt bij de steunverlening ook ingezet op snelheid van levering wat van levensbelang is voor Oekraïne. Om de snelheid van het proces te optimaliseren, daarbij rekening houdend met uitvoeringscapaciteit en auditprocedures, wordt op dit moment voorkeur gegeven aan directe verwerving bij de Oekraïense defensie-industrie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het voorgenomen staatsbezoek aan Kenia en schendingen van de mensenrechten |
|
Jan Paternotte (D66), Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat er reeds 22.458 mensen de petitie tegen het staatsbezoek aan Kenia op 18 maart hebben ondertekend?1
Ja.
Hoe reageert u op de zorg van veel (veelal jonge) Kenianen dat het staatsbezoek van het koningspaar en de Ministers zal worden gezien als steunbetuiging aan president Ruto, die onderworpen is aan hevige kritiek vanwege mensenrechtenschendingen in Kenia?
Een staatsbezoek is geen persoonlijke steunbetuiging aan een staatshoofd, maar een bezoek van Nederland – met de Koning als hoogste vertegenwoordiger – aan een ander land en zijn inwoners. Met dit bezoek markeerden Nederland en Kenia 60 jaar nauwe en goede diplomatieke betrekkingen, en gingen beide landen in dialoog over zowel de lichtpunten als de zorgpunten. Zo ben ik samen met het Koninklijk Paar onder meer in gesprek gegaan met jongeren over de huidige situatie in Kenia. Ook heeft het Koninklijk Paar een bezoek gebracht aan het Keniaanse Hooggerechtshof, waarbij een ontmoeting plaatsvond met de Chief Justice, mw. M. Koome.
Deelt u deze zorgen over de ernstige schendingen van mensenrechten in Kenia sinds de grootschalige protesten in de zomer 2024 en het hardhandige optreden daartegen door het regime van Ruto, waarbij meer dan 40 jonge Kenianen om het leven kwamen?
Ja, deze zorgen deel ik en die zijn tijdens het bezoek overgebracht aan de Keniaanse autoriteiten en besproken met het maatschappelijk middenveld.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat het staatsbezoek extra legitimiteit geeft aan een regering die zich recent schuldig heeft gemaakt aan dergelijke repressie?
De Keniaanse regering is democratisch gekozen en het Hooggerechtshof heeft de verkiezingsuitslag bevestigd. Het bezoek heeft geen extra legitimiteit aan deze regering gegeven.
Hoe ziet u de betrokkenheid van president Ruto bij het verkiezingsgeweld in Kenia in 2007–2008, waarbij meer dan 1000 Kenianen om het leven kwamen, en waarvoor Ruto is aangeklaagd door het ICC voor misdaden tegen de mensheid?
In 2016 heeft het Internationaal Strafhof besloten dat de zaak tegen president Ruto moest worden beëindigd, omdat de aanklager onvoldoende bewijs had gepresenteerd op basis waarvan de verdachte zou kunnen worden veroordeeld. De Nederlandse regering respecteert de uitspraken van de rechters van het Internationaal Strafhof.
Bent u bereid om zich in Kenia krachtig uit te spreken tegen het regime van president Ruto, en ook een signaal af te geven richting de Keniaanse jongeren dat de internationale gemeenschap toekijkt? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek heb ik mijn zorgen over de mensenrechtensituatie overgebracht in de gesprekken met mijn ambtsgenoot. Daarnaast heeft Nederland zich al meermaals uitgesproken over de situatie, zowel in 2024 ten tijde van de demonstraties, als later in gesprekken met Keniaanse autoriteiten, bijvoorbeeld tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Kenia in februari jl.
De persverklaring van de Koning bij aanvang van het bezoek en het gesprek dat het Koninklijk Paar en ikzelf hebben gevoerd met jongeren zie ik ook als belangrijke signalen richting de Keniaanse jongeren: de internationale gemeenschap hoort jullie zorgen.
Kunt u aangeven of en hoe mensenrechten centraal staan in de diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Kenia, en hoe dit tot uiting zal komen tijdens het staatsbezoek?
Nederland heeft een brede relatie met Kenia. Deze relatie omvat onder meer handel en investeringen, veiligheidssamenwerking, ontwikkelingshulp en multilaterale samenwerking. Kenia speelt een leidende rol in Oost-Afrika, zowel economisch als politiek. Het land biedt toegang tot snelgroeiende markten. Daarnaast fungeert het als een belangrijk knooppunt voor handel en investeringen. Kenia is daarom voor Nederland, net als voor veel andere landen, een sleutelspeler in de regio en daarbuiten.
Mensenrechten komen regelmatig aan de orde in de betrekkingen tussen Nederland en Kenia. De Nederlandse inzet in Kenia op dit gebied richt zich op: vrijheid van meningsuiting, internetvrijheid en onafhankelijke journalistiek; vrijheid van religie en levensovertuiging; gelijke rechten voor vrouwen en meisjes; mensenrechtenverdedigers; gelijke rechten voor de LHBTIQ+ gemeenschap; bevorderen van internationale rechtsorde en strijd tegen straffeloosheid. Verder zijn zowel Nederland als Kenia op dit moment lid van de VN mensenrechtenraad.
De ambassade ondersteunt een aantal organisaties die zich inzetten voor medische- en juridische ondersteuning van slachtoffers van (politie)geweld en organisaties die zich inzetten voor mensenrechtenverdedigers. Nederland ondersteunt ook programma’s die zich richten op het bevorderen van jongerenparticipatie in de politiek.
Mensenrechten en de rechtsstaat kwamen daarnaast terug in de politieke consultaties die ik met mijn Keniaanse ambtgenoot heb gevoerd. Verder kwam het onderwerp terug in de persverklaring van de Koning en tijdens zijn toespraak bij het staatsbanket op de eerste dag, in een groepsgesprek met jongeren, en tijdens een bezoek aan het Hooggerechtshof en andere ontmoetingen.
Bent u bereid om in overleg met andere EU-lidstaten en internationale partners gezamenlijk op te treden tegen mensenrechtenschendingen in Kenia en hierover publiekelijk stelling te nemen?
Ja, dit zal Nederland blijven doen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ten tijde van de protesten samen met een aantal gelijkgezinde landen een verklaring uitgebracht over het buitensporige geweld.
Kunt u deze vragen, elk afzonderlijk, zo snel mogelijk beantwoorden, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat over de Raad Buitenlandse Zaken op donderdag 13 maart aanstaande?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Een onderzoek naar misstanden bij NPO |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Raad van Toezicht van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) door tussenkomst van de ondernemingsraad de afgelopen twee jaar aanhoudend klachten over intimidatie en onveilig en onvoorspelbaar gedrag, verbaal geweld en het negeren van medewerkers heeft ontvangen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Heeft naar uw oordeel de Raad van Toezicht bijtijds en adequaat gehandeld op deze signalen?
Desgevraagd heeft de Raad van Toezicht mij laten weten dat er naar aanleiding van signalen gesprekken zijn gevoerd met de (centrale) ondernemingsraad. In algemene zin vind ik het belangrijk dat signalen over sociale veiligheid op een goede manier worden opgevolgd. Dit is in het belang van iedereen die werkzaam is bij de NPO. Dat is altijd in eerste instantie een zaak van de werkgever en daar past mij als Minister terughoudendheid.
Vindt u het handelen van de Raad van Toezicht passend bij de urgentie die zou moeten worden gevoeld bij de constatering van de onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen (de onderzoekscommissie-Van Rijn) dat NPO-ers ontevredener over hun directie waren dan de andere ondervraagden?
Zie mijn antwoord op vraag 2. In algemene zin heb ik eerder aangegeven dat ik het van belang vind dat signalen worden opgevolgd en dat een veilige werkomgeving overal binnen de publieke omroep de norm zou moeten zijn. Bestuurders en toezichthouders dragen daar verantwoordelijkheid voor. Hiertoe zijn al verschillende zaken in gang gezet door de NPO, onder andere als onderdeel van het overkoepelende plan van aanpak voor de NPO en de omroepen. Zo is in het afgelopen jaar een nieuwe directeur HR en Cultuur gestart bij de NPO en is er gewerkt aan een gezamenlijke klachtenregeling voor ongewenste omgangsvormen. Dit laat onverlet dat er nog veel gedaan moet worden.
Had de Raad van Toezicht niet eerder kunnen en moeten besluiten tot een onderzoek naar de mogelijke misstanden? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer ontving uw departement voor het eerst signalen van een onveilig werkklimaat bij NPO?
Mijn departement heeft in oktober 2024 één signaal ontvangen over de bestuursstijl van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. Het betrof een signaal in zeer algemene bewoordingen waardoor dit, na overleg met degene die het signaal had afgegeven, geen aanleiding gaf tot opvolging.
Wat waren de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de Raad van Toezicht van de NPO?
Ik heb in mijn gesprek met de heer Joustra nadrukkelijk gewezen op zijn rol en zijn verantwoordelijkheid voor een sociaal veilige omgeving. Ik reken erop dat de Raad van Toezicht, samen met de Raad van Bestuur, reflecteert op gebeurtenissen en concrete stappen zet om daar duidelijke lessen uit te trekken en dat met het juiste gevoel voor urgentie doet. Zij hebben mij inmiddels laten weten steviger en met meer prioriteit dan eerder te zullen toezien op de sociale veiligheid en de uitvoering van het in 2024 opgestelde plan van aanpak. Daarnaast moet de focus van de Raad van Toezicht nu liggen op de continuïteit van het bestuur en de organisatie op de korte termijn. Ik blijf met de Raad van Toezicht in gesprek en zal hen blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid.
Wat is uw indruk van de wijze waarop de Raad van Toezicht gevolg heeft gegeven aan uw indringende gesprek?
De Raad van Toezicht heeft snel maatregelen getroffen om de continuïteit van het bestuur van de NPO te waarborgen. Zo is Lucien Brouwer aangesteld als interim-voorzitter. In mijn eerdere gesprek met de heer Joustra heb ik benadrukt dat het belangrijk is om de continuïteit van de NPO te waarborgen. Het is cruciaal dat er in overleg met de bestuurder snel verdere concrete stappen worden gezet om stabiliteit binnen de NPO te verzekeren. Ik heb afgesproken dat mijn ministerie en ik op de hoogte worden gehouden van de maatregelen die genomen worden. Als er signalen zijn dat een sociaal veilige omgeving in het geding is, vind ik het belangrijk dat duidelijk wordt wat er aan de hand is, wat ieders rol daarin is geweest en dat dit door bestuur en toezichthouder wordt aangepakt.
Welke lessen moeten de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van de NPO uit de recente gebeurtenissen trekken en welke concrete stappen zouden naar uw oordeel gezet moeten worden om snel te komen tot een veilig werkklimaat bij NPO?
Zoals ik eerder al aangaf verwacht ik dat de Raad van Toezicht een helder beeld heeft van de recente gebeurtenissen en ieders rol daarin. Dit is noodzakelijk voor een reflectie op het eigen handelen en een effectieve opvolging. Primair is nu van belang dat de bestuurlijke continuïteit binnen de NPO gewaarborgd wordt en daarin heeft de Raad van Toezicht in elk geval voorzien in de benoeming van een interim-bestuursvoorzitter. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, gaat de Raad van Toezicht nadrukkelijker toezien op de uitvoering van het plan van aanpak sociale veiligheid.
Ik heb richting de heer Joustra herhaald dat ik van een goed functionerende Raad van Toezicht verwacht dat hij toeziet op de werkzaamheden van de raad van bestuur en de gang van zaken binnen de NPO en dat hij gepaste maatregelen neemt om de stabiliteit van de NPO te waarborgen. Een sociaal veilige werkomgeving is daar een belangrijk onderdeel van. Sociale veiligheid binnen de publieke omroep is van groot belang en ik verwacht van toezichthouders en bestuurders dat zij daar prioriteit aan geven.
In hoeverre gaat u bij de hervorming van de publieke omroep het realiseren van stabiliteit en structurele goede werkverhoudingen betrekken?
Goed bestuur en een goede governance zijn belangrijke uitgangspunten voor de hervorming van de publieke omroep die ik voorsta. Daarom werk ik aan voorstellen die daarin moeten voorzien. Ik ben doordrongen van de noodzaak de publieke omroep ook op dit punt te hervormen.
Helpt het daarbij dat de aangekondigde taakstellingen ten koste gaan van de programmering? Zo nee, waarom niet?
NPO en omroepen zijn aan zet om de taakstelling in te vullen. Die taakstelling gaat overigens al in vanaf 2027, terwijl de hervorming op zijn vroegst vanaf 2029 ingaat. Ik ben ervan doordrongen dat deze taakstelling tot moeilijke keuzes zal leiden, die ook de programmering gaan raken.
Komt er nog een onafhankelijk onderzoek naar deze gang van zaken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aangegeven het van belang te vinden dat duidelijk wordt wat er aan de hand is en wat ieders rol daarin is geweest. Het Commissariaat voor de Media kan nog besluiten tot onderzoek over te gaan. Ook de Raad van Toezicht kan daar eigenstandig toe besluiten.
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het Notaoverleg Media d.d. 14 april 2025 te beantwoorden?
Ja.
Holocausteducatie |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Herinnert u zich de afspraak in het Hoofdlijnenakkoord dat inburgering kennis over de Holocaust en de slachtoffers daarvan moet omvatten en de uitwerking hiervan in het regeerprogramma, namelijk «kennis over de Holocaust wordt een vast onderdeel van inburgering»?
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de gewijzigde motie-Diederik van Dijk c.s. waarin de regering wordt verzocht bij de uitwerking van het Hoofdlijnenakkoord en/of het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie te betrekken dat nieuwkomers een bezoek brengen aan een locatie zoals het Nationaal Holocaustmuseum in het kader van hun inburgering?1
Holocausteducatie in de inburgering en meer specifiek het mogelijk maken van een bezoek door inburgeraars aan instellingen, zoals het Nationaal Holocaustmuseum, is conform de betreffende motie opgenomen in het Nationaal Plan Versterking Holocausteducatie (NPVHE). Dit plan is op 24 juni 2024 aan de kamer aangeboden2. Om goed zicht te krijgen op de uitvoerbaarheid en haalbaarheid van de uitvoering van de motie is een verkenning uitgezet naar de inhoudelijke en financiële consequenties voor instellingen en musea van een dergelijk bezoek.
In deze verkenning wordt in het kader van het NPVHE tegelijkertijd gekeken naar de consequenties voor de instellingen en musea om meer scholieren een bezoek te laten brengen aan dergelijke locaties. Daarom voer ik deze verkenning samen met mijn collega’s van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) uit. De uitkomsten van de verkenning worden in de eerste helft van 2025 opgeleverd. De uitkomsten van de verkenning zijn belangrijk voor het bepalen van de vervolgstappen voor de uitvoering van de betreffende motie van Dijk.
Klopt het dat u nog geen stappen heeft gezet om Holocausteducatie zo spoedig mogelijk onderdeel te maken van de inburgering van nieuwkomers? Zo ja of nee, waarom?
Nee. Holocausteducatie wordt conform het Hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma onderdeel van de inburgering. Recent zijn hiervoor de zogenaamde eindtermen (dat wat inburgeraars moeten kennen en weten) van het inburgeringsexamen Kennis Nederlandse Maatschappij (KNM) aangepast. In het nieuwe examen is expliciet aandacht voor de Holocaust en de betekenis hiervan. Inburgeraars worden op deze kennis getoetst. De nieuwe eindtermen treden per 1 juli 2025 in werking. In het kader van het NPVHE is in opdracht van het Ministerie van OCW een brede peiling uitgezet onder docenten in het voortgezet onderwijs naar hoe docenten lesgeven over de Holocaust en welke bevorderende en belemmerende factoren daarbij ervaren worden. Hierin loopt ook Holocausteducatie in het nieuwkomersonderwijs mee. Naar verwachting komen de uitkomsten van de peiling in de eerste helft van 2025 beschikbaar. Lessen uit de peiling kunnen worden meegenomen in het versterken van de Holocausteducatie in de inburgering. Daarnaast loopt de onder vraag 2 genoemde verkenning naar de inhoudelijke en financiële consequenties voor de instellingen en musea van een bezoek door inburgeraars. In het tweede kwartaal van 2025 start de evaluatie van de participatieverklaring. Hierin zal in het kader van de motie Flach3 tevens worden verkend hoe meer aandacht voor de geschiedenis van de Holocaust en de betekenis hiervan daarvan onderdeel kan worden van de participatieverklaring. De evaluatie van de participatieverklaring is onderdeel van de tussenevaluatie van de Wi2021.
In hoeverre beseft u dat bij het tegengaan van antisemitisme, inburgering een belangrijke rol speelt?
Inburgering en meer specifiek de overdracht van kennis over de fundamentele vrijheden van de Nederlandse samenleving, zoals het vrijheidsrecht en gelijkwaardigheid, kunnen bijdragen aan het voorkomen van discriminatie en antisemitisme. De overdracht van normen, waarden en rechten is een belangrijk onderdeel van de inburgering. Het is belangrijk dat iedereen en ook inburgeringsplichtige nieuwkomers weten dat er geen plaats is voor antisemitisme in Nederland.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat kennis over de Holocaust een vast onderdeel van inburgering wordt en binnen welke termijn kan de Kamer een voorstel hiertoe verwachten?
Zie antwoord vraag 2 en 3. Holocausteducatie wordt conform het Hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma onderdeel van de inburgering. Per 1 juli 2025 is kennis over de Holocaust een expliciet onderdeel van het inburgeringsexamen. Ik verwacht de Kamer in het derde kwartaal van 2025 verder te informeren over het versterken van Holocausteducatie in de inburgering en de vervolgstappen. Hierbij betrek ik de uitkomsten van de verkenning onder instellingen en musea en de peiling onder docenten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Nee. Ik heb hiervoor iets meer tijd nodig gehad.
De problemen met de Scania Gryphus |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Eerst kopen, dan kijken: Defensie komt in de knel met nieuwe vrachtwagens» van Follow the Money?1
Ja.
Welke doctrine lag ten grondslag aan de keuze om de Scania Gryphus aan te schaffen?
Defensie heeft binnen het programma «Defensiebrede Vervanging Operationele Wielvoertuigen (DVOW)» met het deelproject «Voertuigen 50kN, 100kN, 150kN» ruim 3.000 Scania Gryphus vrachtwagens besteld voor operationele inzet in het kader van de eerste en tweede hoofdtaak. Op 18 augustus 2008 heeft uw Kamer de behoeftestelling voor dit project ontvangen (Kamerstuk 26 396, nr. 72).
Defensie heeft uw Kamer vervolgens op 9 juni 2017 over haar keuze voor de Scania Gryphus geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 201). Defensie heeft met de Scania Gryphus gekozen voor een robuuste vrachtwagen, die zowel in het expeditionair optreden als in gebieden zonder dreiging kan worden ingezet. De Gryphus-voertuigen zijn aangeschaft als transportmiddel om het materieel en de uitrusting van operationele eenheden zelfstandig te vervoeren. Een deel van de voertuigen is bedoeld voor vervoer van personeel of goederen tijdens militaire inzet. Een ander deel van de voertuigen is bedoeld om in combinatie met de container tijdens militaire inzet als werkplaats of kantoor te fungeren, voor bijvoorbeeld commandovoering.
Hoe groot is de impact van minder lucht in de banden op het laadvermogen?
In 2021 is een hoogte-overschrijding geconstateerd bij de Scania Gryphus High Operational (HO) inclusief de ISO-standaard 8-voets container. Op 7 september 2021 heeft Defensie uw Kamer over deze overschrijding geïnformeerd (Kamerstuk 26 396, nr. 116). De leverancier heeft de hoogte-overschrijding eind 2022 verholpen door de bandenspanning te verlagen van een maximale naar een gemiddelde banenspanning. Dit is mogelijk omdat het voertuig in de praktijk minder zwaar wordt beladen en zonder pantsercabine rijdt.
Het verlagen van de bandenspanning heeft geen impact op het laadvermogen van deze voertuigen. Voor zwaardere belading wordt de bandenspanning verhoogd. Doordat bij een hoger gewicht de vering van het voertuig inzakt, is geen sprake van een hoogte-overschrijding. Met deze aanpassingen voldoen alle varianten van de Scania Gryphus aan de geldende Nederlandse en Europese wet- en regelgeving voor de toegestane lengte, breedte, hoogte en het maximum gewicht.
Waarom zijn de mariniers in Noorwegen verkeerd geïnformeerd over de ontheffing door hun korpsleiding?
Het klopt dat in Noorwegen additionele eisen zijn gesteld aan het gebruik van winterbanden. Defensie vraagt een ontheffing aan voor de landen waar met defensievoertuigen niet kan worden voldaan aan de geldende civiele eisen voor winterbanden. In Noorwegen maakt Defensie gebruik van een vrijstelling voor militaire voertuigen, waardoor de Scania Gryphus met de huidige banden mag worden gebruikt op de openbare weg en het militair oefenterrein. Deze informatie is bekend bij de gebruikers.
Vindt u het ook onverteerbaar dat er geen geschikte winterbanden zijn voor de Scania Gryphus terwijl de behoefte aan inzet in winterse omstandigheden alleen maar toeneemt gezien de hernieuwde focus op hoofdtaak 1 en de spanning aan de NAVO-oostflank?
De Scania Gryphus is voorzien van zogenaamde Professional Off-Road (POR) banden, waarmee de inzet in winterse omstandigheden mogelijk is. Voor extreme winterse omstandigheden zijn spijkerbanden en sneeuwkettingen beschikbaar. Daarnaast is sinds kort een band met hogere grip beschikbaar, die in extreme winterse omstandigheden ook kan worden gespijkerd. Deze band wordt op korte termijn verworven.
Waarom moesten er eerst ongelukken gebeuren en een integriteitsmelding gemaakt worden voordat de veiligheidszorgen, die mariniers al langer uitten, serieus werden genomen? Waarom duurde het zo lang voordat deze veiligheidsrisico’s met andere krijgsmachtsonderdelen werden gedeeld? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke meldingen in de toekomst sneller opgepakt worden en gedeeld worden met alle onderdelen?
Defensie neemt elke melding serieus. In 2022 ontving Defensie een melding van het vermoeden van een misstand bij het verwerven van operationele wielvoertuigen binnen het DVOW-programma. Naar aanleiding van deze melding heeft de secretaris-generaal een onderzoek laten instellen dat begin 2024 is afgerond. Op basis van dit onderzoek is geconcludeerd dat van een misstand geen sprake was. Het onderzoeken van een melding van (het vermoeden van) een misstand moet op zorgvuldige wijze plaatsvinden, vanwege de ernst van dergelijke meldingen en de bescherming van de belangen van de melder. Dit kost vanzelfsprekend tijd.
Voor systemen zoals de Scania Gryphus geldt dat binnen de materieelorganisatie potentiële risico’s en beperkingen doorlopend worden besproken en wanneer relevant gecommuniceerd aan gebruikers. Eind 2022 is aan gebruikers gecommuniceerd dat de huidige banden veilig zijn om mee te verplaatsen over de openbare weg onder winterse omstandigheden. Ook is beproefd dat een alternatief geen significante verbeteringen liet zien. In 2023 volgden een aantal incidentmeldingen in relatie tot het gebruik van de Gryphus in winterse omstandigheden, waaronder één waar sprake was van beperkte materiële schade. Defensie heeft deze meldingen serieus bekeken, maar dit leidde niet tot een ander beeld.
Meldingen van gevaarlijke situaties helpen Defensie om het werk van onze mensen veiliger te maken. Defensie werkt daarom voortdurend aan een positieve meldcultuur waarin het melden van onveilige situaties zo makkelijk mogelijk wordt gemaakt, en meldingen adequaat worden opgepakt. Zo werkt Defensie aan een sterke just culture, het verhogen van de meldingsbereidheid en een verdere verbetering van het stelsel van vertrouwenspersonen (Kamerstuk 36 410 X, nr. 82).
Wat vindt u ervan dat krijgsmachtonderdelen gedwongen worden om om de beperkingen van de Scania Gryphus heen te werken? Het «nieuwe werkpaard van de krijgsmacht' zou toch een solide ruggengraat moeten vormen in plaats van beperking op te leggen?
De Scania Gryphus is toegerust voor zijn taken en gebruiksprofiel en voldoet aan alle gestelde operationele en veiligheidseisen en de geldende wet- en regelgeving. Er wordt dus niet om beperkingen heen gewerkt. Het is voor Defensie namelijk te allen tijde van belang dat het materieel voldoet aan de gestelde eisen, de geldende wet- en regelgeving en dat het materieel veilig is voor de gebruikers en anderen.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van aangehaalde interne bronnen die stellen dat de doctrinewijziging van het Korps Mariniers (deels) is ingegeven door de aanschaf van vrachtwagens die lastig op hun schepen passen? Dit is toch de verkeerde volgorde? Deelt u de mening dat materieel aangeschaft dient te worden op basis van een doctrine en niet een doctrine moet worden bedacht op basis van nieuw materieel?
Doctrines worden doorlopend aangepast. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn, waaronder een veranderende veiligheidssituatie en de opkomst van moderne technologieën. De doctrinewijziging van het Korps Mariniers is ingegeven door de geopolitieke ontwikkelingen en gebaseerd op de toekomstvisie van het CZSK en het toekomstig operationeel optreden van het Korps Mariniers. Deze wijziging is dus niet het gevolg van de aanschaf van een bepaalde type vrachtwagens.
Wat is volgens u het nut van een logistiek voertuig dat niet geschikt is voor Europese infrastructuur zoals tunnels? Wat voor problemen brengt dit met zich mee voor eventuele mobilisatie richting de NAVO-oostflank?
Na aanpassing van de bandenspanning zijn alle varianten van de Scania Gryphus geschikt voor de Europese infrastructuur. Het kan in uitzonderlijk geval voorkomen dat de dimensies van de infrastructuur afwijken, bijvoorbeeld bij smalle bruggen of tunnels die niet hoog genoeg zijn. Defensie houdt bij de planning van verplaatsingen standaard rekening met eventuele afwijkende infrastructuur op de route. Tevens zet Defensie zich binnen het PESCO-project «Militaire Mobiliteit» in om obstakels in de verkeersinfrastructuur te verwijderen, met als doel om militaire bewegingen binnen Europa te versnellen. Daarnaast is het vergroten van de militaire mobiliteit ook één van de actielijnen in het Witboek Toekomst Europese Defensie van 19 maart 2025.
Verminderen de problemen van de Scania Gryphus volgens u de gereedheid en inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmachtsonderdelen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. De Scania Gryphus voldoet aan de gestelde operationele en technische eisen. Zoals bij meerdere systemen zijn ook bij de Gryphus-voertuigen soms problemen. Eventuele tekortkomingen in het ontwerp van de Scania Gryphus zijn en worden door Defensie samen met de leverancier opgelost. De leverancier is contractueel verplicht tot levering van het in de overeenkomst en bijbehorend programma van eisen overeengekomen product. Defensie ziet daarom geen beperkingen voor de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht door de inzet van de Gryphus-voertuigen.
Is volgens u de keuze voor het ombouwen van een in beginsel civiel product achteraf de juiste gebleken voor militair gebruik? Kunt u uw antwoord motiveren?
De Scania Gryphus is ontwikkeld voor militair gebruik op basis van de door Defensie opgestelde functionele eisen. Daar waar mogelijk is de Gryphus voorzien van onderdelen die ook op civiele Scania voertuigen in gebruik zijn en hun deugdelijkheid hebben bewezen. Er is daarom geen sprake van een omgebouwd civiel product.
Is Scania Gryphus achteraf een miskoop gebleken? Kunt u uw antwoord motiveren?
Nee. De Scania Gryphus voldoet aan alle eisen van Defensie en is hiermee geschikt voor de taakstelling en het gebruiksprofiel waar het voertuig voor is aangeschaft. Defensie beschikt met de Scania Gryphus over een robuuste vrachtwagen die in uiteenlopende omstandigheden en in verschillende terreinen effectief kan worden ingezet.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Extra klimaatmaatregelen naar aanleiding van de Klimaat- en Energieverkenning 2024 |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken rondom het opstellen van extra klimaatmaatregelen? Is er al sprake van een concept-klimaatpakket? Welke omvang (in megatonnen CO2) heeft dit pakket?
In de Klimaatnota heeft het kabinet in reactie op de KEV aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma, binnen bereik komen. Het kabinet zit op dit moment midden in dit proces en zal de Kamer over de uitkomsten hiervan, zoals voorgaande jaren ook het geval was, informeren bij de Voorjaarsnota.
Zijn er maatregelen in beeld die niet in het IBO-rapport «Scherpe doelen, scherpe keuzes: IBO aanvullend normerend en beprijzend nationaal klimaatbeleid voor 2030 en 2050» stonden? Zo ja, wat voor soort maatregelen?
Het kabinet maakt zo goed mogelijk gebruik van alle bestaande rapporten die de afgelopen jaren zijn gepubliceerd waaronder het IBO. Daarnaast zijn er ook veel partijen uit de maatschappij die suggesties hebben aangedragen, waaronder de partijen die zich verbonden hebben in de maatschappelijke alliantie en de inbreng van jongeren in het Jongerenakkoord. Tot slot voert het Ministerie van Financiën op dit moment nog een beprijzingsonderzoek uit.
Zijn er, net zoals vorig jaar, fiches vanuit de ministeries opgesteld voor het Meerjarenprogramma 2026? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) (ingepland op dinsdag 11 maart 2025) naar de Kamer worden gestuurd?
Voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds zijn dit jaar, net als vorig jaar, fiches opgesteld. Deze fiches zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Zijn er vanuit het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en TNO al reflecties over deze fiches? Zo ja, kunnen die voor het plenaire debat over de KEV naar de Kamer worden gestuurd?
Op de fiches die worden gebruikt voor het Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds stellen het PBL en TNO ook dit jaar weer een reflectie op. Deze reflecties zal het kabinet bij het aanbieden van het concept-Meerjarenprogramma met de Kamer delen.
Kunt u deze vragen voor het plenaire debat over de KEV beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft marktverstoring en klimaatrisico’s' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel «Beleid staatsdeelnemingen kan beter wat betreft markt-verstoring en klimaatrisico’s»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij staatsdeelnemingen zoals de NS en Holland Casino geen duidelijke boekhoudkundige scheiding bestaat tussen publieke taken en commerciële activiteiten?
NS kent een strikte boekhoudkundige scheiding tussen haar publieke taken en commerciële activiteiten. Dit is, op grond van de PSO-verordening2, verplicht bij de uitvoering van de hoofdrailnetconcessie om zo mogelijke kruissubsidiering tussen de publieke en commerciële taken en daarmee mogelijke marktverstoring te voorkomen. NS rapporteert hierover aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Vanwege concurrentiegevoelige informatie wordt deze scheiding in het publieke jaarverslag van NS niet inzichtelijk gemaakt. Wel wordt in het jaarverslag een onderscheid gemaakt tussen de omzet uit treinvervoer-gerelateerde activiteiten en de omzet uit station-gerelateerde activiteiten.
Holland Casino heeft, net als veel andere staatsdeelnemingen, geen dergelijke strikte boekhoudkundige scheiding. Vaak is er geen strikte scheiding tussen commerciële en publieke activiteiten, maar is er sprake van commerciële activiteiten waarbij een publiek belang gediend wordt. Met de keuze voor een deelneming beoogt de staat immers op een doelmatige, zakelijke manier de activiteiten die bijdragen aan de borging van publieke belangen te organiseren. Staatsdeelnemingen krijgen daarbij de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de klant en maatschappij. Daarbij ben ik, zoals ook uiteengezet in de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022, kritisch op het ondernemen van brede activiteiten door staatsdeelnemingen, die niet het publieke belang dienen.
Omdat bij staatsdeelnemingen vaak geen scheiding valt aan te brengen tussen publieke en commerciële activiteiten en de financiering daarvan, is het veelal ook niet mogelijk om hier boekhoudkundig een scheiding in aan te brengen en hier verdere stappen op te zetten.
Waarom worden de kosten gerelateerd aan commerciële en publieke activiteiten nu nog niet verplicht apart gerapporteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om een dergelijke scheiding te implementeren bij deze en andere staatsdeelnemingen om transparantie te kunnen waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat er momenteel voldoende inzicht is in de klimaatrisico's en de daarmee samenhangende kosten binnen de gehele portefeuille van staatsdeelnemingen?
Het bestuur van een deelneming is verantwoordelijk voor het identificeren en beheersen van de risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de vennootschap. Ik verwacht van staatsdeelnemingen dat zij in lijn met de Nederlandse Corporate Governance Code 2022 beschikken over een adequaat risicobeheersing- en controlesysteem, waarin klimaatrisico’s ook worden meegenomen.
Ik word als aandeelhouder regulier geïnformeerd door het bestuur van de staatsdeelnemingen over deze verschillende risico’s en de mitigerende maatregelen. Daarnaast beoordeel ik (de beheersing van) klimaatrisico’s bij de beoordeling van de ondernemingsstrategie en investeringen van staatsdeelnemingen.
Welke stappen zou u kunnen ondernemen om beter te anticiperen op hoge kosten van staatsdeelnemingen als gevolg van de ontwikkelingen die samenhangen met het klimaat, zoals de recente lening die verstrekt is aan Tennet voor het uitbreiden van het elektriciteitsnet?2
Er is een verschil tussen enerzijds het adequaat identificeren en beheersen van de (klimaat)risico’s verbonden aan de strategie en de activiteiten van de onderneming en anderzijds de financiering van de (energie)transitie als gevolg van klimaatverandering en de beleidskeuzes die daarmee verband houden.
Met betrekking tot het elektriciteitsnet zijn er in het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 een aantal aanbevelingen gedaan om het besluitvormingsproces rondom de vereiste investeringen in elektriciteitsinfrastructuur te stroomlijnen. Een van die aanbevelingen ziet op het jaarlijks delen van investeringsprognoses van de netbeheerders, de verwachtte nettarieven en financieringsbehoeftes van netbeheerders. Ook wordt voorgesteld een netwerktoets uit te voeren, voordat besluitvorming plaatsvindt over beleidsvoorstellen die naar verwachting grote impact hebben op het elektriciteitsnet. De verwachting is dat hiermee beter en eerder inzicht wordt verkregen op de kosten van de uitbereiding van elektriciteitsnet. Het kabinet zal een reactie op het IBO dit voorjaar met u delen.
Overweegt u het uitvoeren en publiceren van periodieke klimaatrisicoanalyses, bijvoorbeeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen, om zo beter te kunnen anticiperen op investeringsbehoeften en klimaatdoelen?
In het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen wordt jaarlijks inzicht gegeven in de voortgang van de deelnemingen in het behalen van hun klimaatdoelen. Deze kunnen op portefeuilleniveau met elkaar vergeleken worden. Ik verwijs ook graag naar het antwoord op vraag 6 voor het onderscheid tussen (het behalen van) klimaatdoelen en klimaatrisico’s.
Daarnaast loopt momenteel bij de OESO een onderzoek naar hoe de klimaatrisicoanalyses effectief en doelmatig vorm te geven. Ik volg dit met interesse en aanbevelingen zal ik meenemen in de periodieke beleidsdoorlichting van het deelnemingenbeleid die uiterlijk in 2027 zal plaatsvinden.
Op welke manier kan het Noorse of het Zweedse beleid als voorbeeld dienen om de rapportages ook in Nederland te verbeteren en bij te laten dragen aan het beter beheersen van klimaatrisico’s?
Bij de totstandkoming de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is gekeken naar de invulling van het aandeelhouderschap van de Noorse overheid, net als dat van de Franse en Duitse overheden. Bij de volgende periodieke beleidsdoorlichting van de Nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 zal ook weer gekeken worden naar hoe andere landen hun rol als aandeelhouder invullen, om daar de belangrijkste inzichten uit mee te nemen. Daarbij zal ik in ieder geval onderzoeken of het Noorse en Zweedse beleid relevante inzichten bieden.
Hoe beoordeelt u de recente aanscherpingen in de OESO-richtlijnen met betrekking tot het tegengaan van klimaatrisico's door staatsdeelnemingen?
Ik volg de ontwikkelingen en aanbevelingen op het gebied van staatsdeelnemingen vanuit de OESO met veel interesse, zoals eerder aangegeven bij vraag 7 en 8. Deze aanbevelingen zullen bij de periodieke beleidsdoorlichting worden meegenomen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om deze richtlijnen te integreren in het Nederlandse beleid voor staatsdeelnemingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het omzeilen van de wet door webwinkels die medicijnen verkopen |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Webwinkels die medicijnen verkopen omzeilen met gemak de Nederlandse wet»1?
Ja, dat ben ik.
Waren deze signalen bij u bekend? Zo ja, op welke schaal komt dit voor?
Ja, ik zie de laatste tijd een toename van het aantal bedrijven dat in samenwerking met apotheken deze diensten aanbiedt. Dit zijn zogenaamde receptenservices: artsen die online recepten schrijven op verzoek van klanten/patiënten. Op dit moment heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tien bedrijven in beeld die online recepten aanbieden. Het gaat mogelijk om een paar duizend recepten per maand.
Hoe beoordeelt u het feit dat diverse medicijnen waar volgens Nederlandse wetgeving een doktersrecept voor nodig is, eenvoudig en zonder recept via internet besteld kunnen worden?
Het is wenselijk dat patiënten de mogelijkheid hebben om online recept-geneesmiddelen te kunnen bestellen. Bijvoorbeeld bij herhaalrecepten of na een e-consult met de huisarts. Deze online zorg moet aan dezelfde standaarden en richtlijnen voldoen als fysieke zorg, en de patiënt moet hierop kunnen vertrouwen. Dat is iets anders dan receptplichtige geneesmiddelen online zonder recept beschikbaar stellen, wat illegaal is. De consument loopt hierbij de nodige risico’s (denk hierbij aan: oplichting, onveilige of verontreinigde geneesmiddelen, onjuiste doseringen en geen zicht op bijwerkingen, gebruik in combinatie met andere geneesmiddelen, of invloed op je rijvaardigheid). De IGJ treedt handhavend op wanneer zij dergelijke situaties tegenkomt.
Deelt u de zorgen over de mogelijk grote gevolgen van verkeerd medicijngebruik, bijvoorbeeld in het geval van PrEP, anticonceptie of schildklierhormonen, doordat buitenlandse artsen die via deze webwinkels medicijnen voorschrijven geen persoonlijk medisch advies geven en de betreffende patiënt niet kennen?
Ja, ik deel deze zorgen. Voorschrijvers moeten hun verantwoordelijkheid op een juiste manier invullen. Ze moeten toegang hebben tot de geactualiseerde medicatiehistorie van de patiënt en hun patiënt indien nodig fysiek hebben onderzocht. Er wordt geen goede zorg geleverd wanneer buitenlandse voorschrijvers zich niet aan deze regels houden. De IGJ doet hier momenteel onderzoek naar. Wanneer blijkt dat de kwaliteit en veiligheid onvoldoende zijn zal de IGJ hiertegen optreden.
Hoe beziet u de tegenstelling dat deze praktijken enerzijds legaal zijn, maar anderzijds in strijd zijn met artikel 62 van de Nederlandse Geneesmiddelenwet?
Praktijken waarbij zorgverleners zich niet aan de wet en de beroepsnormen houden zijn niet legaal. Als buitenlandse artsen online geneesmiddelen aan patiënten in Nederland voorschrijven zijn zij nog steeds gebonden aan het leveren van goede zorg. De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) bepaalt dat wie aan patiënten in Nederland zorg verleent, goede zorg moet verlenen. Goede zorg is zorg van goede kwaliteit en van goed niveau. Deze zorg wordt geleverd in overeenstemming met professionele normen, richtlijnen en standaarden. Dat betekent dat wanneer een apotheker vermoedt dat de voorschrijver bij het voorschrijven geen goede zorg verleent, die apotheker de voorgeschreven medicatie niet mag verstrekken. Dit is ook opgenomen in de beroepsnormen voor apothekers. Mogelijk kan een aanscherping van de beroepsnormen verduidelijking bieden voor hoe apothekers hiermee in de praktijk moeten en mogen omgaan. Ik roep hierbij de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dan ook op om dit op te pakken.
Artikel 62 van de Geneesmiddelenwet gaat uitsluitend over niet-receptplichtige geneesmiddelen en is niet relevant voor deze praktijken waarbij het gaat om receptplichtige geneesmiddelen.
Klopt het dat buitenlandse artsen die recepten uitschrijven voor patiënten in Nederland zich niet aan de Nederlandse wet hoeven te houden? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijke effecten heeft? Door welke lacune in de Nederlandse Geneesmiddelenwet zijn deze praktijken juridisch mogelijk?
Nee, dat klopt niet. De Wkkgz is van toepassing op zorgverlening aan alle patiënten in Nederland, ook als die zorg wordt verleend vanuit het buitenland door een buitenlandse arts. Daarnaast moeten zorgverleners die vanuit het buitenland zorg verlenen zich houden aan de normen die in hun eigen land gelden. Eisen zoals dat een voorschrijver beschikt over de geactualiseerde medicatiehistorie van de patiënt en de patiënt fysiek onderzoekt als dat nodig is, zijn universele basiseisen bij het voorschrijven. De kans is klein dat voorschrijvers in het buitenland zich niet aan die eisen hoeven te houden volgens de daar geldende wetgeving.
Klopt het dat in 2010 een Delftse apotheker werd geroyeerd omdat hij jaarlijks tienduizenden pillen verstrekte voor de webshop Dokteronline.com, en dat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) toen al aandrong op aanpassing van de Geneesmiddelenwet zodat hiertegen kon worden opgetreden? Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat er in de tussentijd niets is veranderd waardoor deze wanpraktijken nog steeds doorgang vinden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 1 vind ik het wenselijk dat de mogelijkheid bestaat om online receptplichtige geneesmiddelen te verkrijgen, mits de voorschrijvers en apotheken goede zorg leveren. Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 5 is het in strijd met de wet wanneer geen goede zorg wordt geleverd. Juridisch bestaan er voldoende mogelijkheden om hier tegen op te treden. Naast de royering heeft IGJ destijds bestuursrechtelijk opgetreden door het opleggen van een boete voor overtreding van meerdere artikelen in de Geneesmiddelenwet.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in een reactie op het NRC-artikel op de verantwoordelijkheid van de consument wijst, die «voor medisch advies naar de eigen (huis-)arts of apotheker» zou moeten gaan? Bij wie ligt die verantwoordelijkheid wat u betreft? Deelt u de mening dat het lastig is voor consumenten om deze verantwoordelijkheid te nemen wanneer webwinkels op eenvoudige en toegankelijke wijze medicijnen verstrekken?
De kwaliteit en veiligheid van ons zorgstelsel waaronder de geneesmiddelen is van hoog niveau. Als mensen buiten dit systeem om op zoek gaan naar bijvoorbeeld geneesmiddelen, lopen zij als consument de nodige risico’s. Het is goed om hierop te wijzen. Mede daarom onderstreept de IGJ het belang dat als mensen medisch advies willen hebben zij daarvoor naar hun reguliere arts en voor geneesmiddelen naar hun reguliere apotheker moeten gaan.
Samen met hostingpartijen heeft de IGJ zo’n 20 websites laten sluiten waarop receptgeneesmiddelen zonder recept werden aangeboden. In 2023 waren dit er tien. Daarnaast zijn honderden advertenties voor receptgeneesmiddelen zonder recept verwijderd in afstemming met verschillende internetplatforms. Ook heeft de IGJ een aantal besloten groepen laten sluiten waarin geneesmiddelen werden verhandeld.
Hoe kijkt u naar apotheken zoals Apotheek Life B.V., die niet fungeren als reguliere apotheek met loket maar als magazijn van waaruit medicijnen per post naar patiënten worden gestuurd? Hoeveel van deze apotheken zijn er in Nederland? Deelt u de zorgen over de werkwijze van dergelijke apotheken, die hun patiënten nauwelijks informeren over het gebruik, de bijwerkingen of het bewaren van medicatie? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan?
Zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 1 vind ik het wenselijk dat de mogelijkheid bestaat om online receptplichtige geneesmiddelen te verkrijgen, mits de voorschrijvers en apotheken goede zorg leveren. In principe kan een online apotheek hier goed aan voldoen. Voor zover de IGJ tot nu toe heeft beoordeeld, verstrekken online apotheken bijsluiters, gebruiksadviezen en bewaaradviezen. Ook wordt de medicatie volgens de wettelijke eisen geëtiketteerd. De IGJ heeft op dit moment zes online apotheken in Nederland in beeld. Daarnaast kunnen apotheken in het buitenland geneesmiddelen naar Nederlandse patiënten sturen. Wanneer er geen goede zorg wordt geleverd treedt de IGJ op. De IGJ houdt online apotheken nauwlettend in de gaten.
Hoe kan het controlesysteem bij apotheken, waarbij de verstrekkend apotheek de recepten van de voorschrijvend arts controleert, wat u betreft versterkt worden?
Het controlesysteem waarbij de verstrekkend apotheker de recepten van de voorschrijvend arts controleert werkt goed. In het NCR-artikel wordt een casus aangehaald waarbij de apotheker samenwerkt met de voorschrijver en zij zich bewust niet aan hun verantwoordelijkheden houden.
Klopt het dat de IGJ in 2024 ongeveer twee keer zoveel meldingen heeft gekregen over websites die reclame maken voor receptplichtige medicijnen dan in het jaar daarvoor? Hoe verklaart u deze stijging? Heeft de IGJ voldoende capaciteit om hierop te handhaven?
Er is een duidelijke toename te zien in het aantal meldingen over websites waar receptplichtige geneesmiddelen met of zonder recept worden aangeboden. In 2023 ontving de IGJ ruim 100 meldingen; over 2024 is dat ongeveer het dubbele. Mede gezien de publieke belangstelling om buiten het reguliere systeem aan bijvoorbeeld afslankmiddelen te komen, zie ik een toename van dit soort websites. Door de toename van zulke websites ontvangt de IGJ vaker meldingen. Daarnaast geeft de IGJ vaker publieke voorlichting over de risico’s van het kopen van geneesmiddelen zonder recept op zulke websites, waardoor mensen ook vaker meldingen doen. De IGJ heeft voldoende capaciteit voor risicogestuurd toezicht.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja.
De stijging van jongeren en mannen in de bijstand |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer jongeren in de bijstand, ook stijging onder mannen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat er een toename is van jongeren onder de 27 in de bijstand?
Het kabinet wil zoveel mogelijk mensen die kunnen werken aan het werk helpen. Vooral voor jongeren is het van belang dat zij niet te lang aan de kant blijven staan in een vormende levensfase. Sinds begin 2023 is er sprake van een lichte stijging van het totale aantal mensen in de bijstand. Jongeren onder de 27 zijn de kleinste groep in de bijstand maar de stijging is relatief het grootst.
Om mensen naar werk te ondersteunen worden er verschillende stappen gezet. Binnen het traject Participatiewet in balans is er aandacht voor betere ondersteuning aan groepen die nog niet aan het werk (kunnen) komen. Zo bevat het wetsvoorstel Participatiewet in balans2 een verruiming van de vrijlating van arbeidsinkomsten als er sprake is van een bijstandsuitkering; deze vrijlating gaat ook gelden voor jongeren onder de 27 jaar. Voor jongeren specifiek werkt het kabinet aan betere begeleiding bij de overgang van school naar werk en bij het behouden van werk via het wetsvoorstel «Van school naar duurzaam werk»3. Ook wordt ingezet op sectorale Ontwikkelpaden om werkzoekenden betere kansen te bieden in kraptesectoren. Met de hervorming van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur wordt daarnaast gewerkt aan betere samenwerking tussen gemeenten, UWV, sociale partners en onderwijs, zodat betere dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers tot stand komt. Tot slot wil het kabinet dat nieuwkomers sneller aan het werk gaan, bijvoorbeeld door hen startbanen aan te bieden en door eisen te stellen aan de taalbeheersing.
Wat is uw reactie op de verwachting die in het artikel geschetst wordt dat deze toename kan zijn ontstaan door een mismatch op de arbeidsmarkt?
Er zijn meerdere mogelijke oorzaken aan te wijzen, waarvan de mismatch op de arbeidsmarkt er één kan zijn. Andere mogelijke verklaringen zijn een toename van het beroep op bijstand door statushouders, een lichte afkoeling van de economie sinds 2023 die als eerste effect heeft op jongeren (die vaker een flexibel contract hebben) en de verslechterde mentale gezondheid van jongeren.4 Daarnaast zijn gemeenten met de komst van de Participatiewet in 2015 verantwoordelijk voor een jonggehandicapten die niet meer onder de Wajong vallen.
Kunt u een kwantitatief beeld schetsen van deze mismatch en dus op welke specifieke sectoren van de arbeidsmarkt arbeidsoverschotten en arbeidstekorten van welke grootte bestaan? Zo nee, bent u bereid deze cijfers in kaart te brengen zodat gericht beleid kan worden gevoerd om alle jongeren aan het werk te kunnen helpen?
UWV publiceert veel arbeidsmarktinformatie over bijvoorbeeld kansrijke beroepen en moeilijk vervulbare vacatures5. Deze informatie dient ter ondersteuning van de beleidsvorming, zowel op landelijk als regionaal niveau. Zo wordt door UWV onder andere uitgesplitst naar specifieke (tekort) sectoren met langdurig kansrijke beroepen, zoals de ICT, het onderwijs, de techniek en de zorg. Daarnaast biedt UWV ook arbeidsinformatie over specifieke groepen, zoals jongeren6 waarmee onder andere de baankansen per beroepsgroep inzichtelijk worden gemaakt. In een recent artikel l7 wordt bijvoorbeeld ingegaan op de krapte op de arbeidsmarkt voor jongeren met een mbo-diploma. Hieruit blijkt dat er sprake is van grote verschillen per regio en per sector. De algemene verwachting is dat de krapte de komende jaren toeneemt.
Welke acties onderneemt u om actiever te sturen op het beter aansluiten van onderwijs op gebieden waar arbeidstekorten bestaan?
Met het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk werken gemeenten, scholen en doorstroompunten samen om zoveel mogelijk kwetsbare jongeren naar school of werk te begeleiden. In regionale programma’s worden afspraken gemaakt over benodigde inzet in een regio en aansluiting van het onderwijs op de regionale arbeidsmarkt. Ook is het verplicht om afspraken te maken over het combineren van werken en leren na uitstroom uit het onderwijs, onder meer door instroom en verdere ontwikkeling op functies uit sectorale Ontwikkelpaden. SZW werkt samen met tekortsectoren om Ontwikkelpaden te maken en te implementeren om zo ook personeelstekorten aan te pakken. Een Ontwikkelpad laat zien hoe een (nieuwe) werknemer zich stapsgewijs via verschillende functies of specialisaties kan ontwikkelen. Ook instapfuncties, waaraan geen kwalificatie-eisen zijn verbonden, maken onderdeel uit van Ontwikkelpaden. Zo wordt het gemakkelijker voor mensen, ook als zij geen startkwalificatie hebben, om in of door te stromen in een sector of over te stappen van de ene naar de andere sector. Naast formele, door de overheid erkende opleidingen, maken ook non-formele door de branche gewaardeerde opleidingen onderdeel uit van de Ontwikkelpaden. Met de hervorming van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur wordt daarnaast gewerkt aan betere samenwerking tussen gemeenten, UWV, sociale partners en onderwijs, zodat betere dienstverlening aan werkzoekenden, waaronder jongeren, en aan werkgevers tot stand komt.
In hoeverre is het beleid om het aantal jongeren in de bijstand te verminderen afhankelijk van gemeenten en hoe denkt u te gaan zorgen dat de grote bezuiniging op het gemeentefonds in 2026 (het Ravijnjaar) niet ten koste gaat van de inspanning om jongeren aan een baan te helpen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsontvangers, en daarmee dus ook voor re-integratie van jongeren die in de bijstand zitten. Hiertoe ontvangen zij budget via de algemene uitkering van het gemeentefonds. Gemeenten maken zelf keuzes hoe en waaraan zij de financiële middelen vanuit het gemeentefonds besteden. Voorwaarde daarbij is dat gemeenten een sluitende begroting dienen op te leveren. De komende ontwikkelingen in het gemeentefonds dienen gemeenten dan ook in hun begrotingen te verwerken. Dit kan invloed hebben op de gemeentelijke inzet op re-integratie. Tegelijkertijd is in het budget voor de bijstand en loonkostensubsidies een prikkel ingebouwd die gemeenten stimuleert om mensen vanuit de bijstand naar werk te begeleiden.
Hoe kijkt u aan tegen het advies van commissie Borstlap uit 2020, waarin aandacht is voor de continue ontwikkeling van de beroepsbevolking door bijvoorbeeld een persoonlijk leerbudget, onder andere om de krapte op de arbeidsmarkt te verminderen?
De continue ontwikkeling van de beroepsbevolking acht ik heel belangrijk voor werkzekerheid en bestaanszekerheid. Voor mensen zelf, om inzetbaar te blijven en loopbaanstappen te kunnen zetten. Voor de bedrijven om productief en concurrerend te blijven. En voor Nederland als geheel, voor een goed werkende arbeidsmarkt en een competitieve economie. Het advies van de commissie Borstlap bevat interessante ideeën over de ontwikkeling van de beroepsbevolking, waaronder het instellen van een persoonlijk leerbudget. Samen met mijn collega’s van OCW en EZ komen we rond de zomer met een brief aan de Kamer met een gezamenlijke LLO-beleidsagenda, ter uitwerking van het Regeerprogramma.
Op welke wijze wilt u verder invulling geven aan deze adviezen om het aantal mensen in de bijstand te verlagen?
Naast bovengenoemde adviezen over de continue ontwikkeling van de beroepsbevolking heeft de commissie Borstlap in brede zin geconstateerd dat fundamentele aanpassingen van wet- en regelgeving nodig waren om op langere termijn economische en sociale vooruitgang te waarborgen. Eén van de adviezen had betrekking op de noodzaak van een meer activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid. In de kabinetsreactie (TK 29 544, nr. 1028) is destijds onder meer gewezen op de ontwikkeling van ondersteuning via de regionale mobiliteitsteams die sindsdien gestalte heeft gekregen in de versterking van de arbeidsmarktinfrastructuur.
Het toenmalige kabinet onderschreef ook de noodzaak van een adequaat niveau van dienstverlening met als uitgangspunt dat alle uitkeringsgerechtigden passende ondersteuning krijgen, maar verwees voor uitwerking hiervan naar een volgend kabinet. Als een beroep wordt gedaan op de Participatiewet moet je kunnen rekenen op goede ondersteuning. Zowel als het gaat om werk en participatie, als om inkomen. Dit wil ik met het programma Participatiewet in balans bereiken. In de herziening van de Participatiewet staan vertrouwen, menselijke maat, vereenvoudiging en passende ondersteuning naar werk en participatie centraal. In december 2024 heb ik met de Kamer de laatste stand van zaken gedeeld. Het wetsvoorstel dat reeds in uw Kamer in behandeling is, is hierin de eerste stap. Maar ik beoog ook een meer fundamentele herziening. Hiervoor werk ik op dit moment beleidsopties uit. De planning is erop gericht om deze beleidsopties voor het zomerreces aan uw Kamer te sturen en deze met u te bespreken. Aan de hand daarvan kunnen we met elkaar keuzes maken en verdere stappen zetten in de herziening van de Participatiewet.
Bent u het ermee eens dat het invoeren van leerrechten zoals onderzocht door SEO een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verminderen van de mismatch en daarmee meer jongeren aan een baan kan helpen?
De ideeën over persoonlijke leerbudgetten en leerrechten zijn zeker interessant om verder te onderzoeken, zoals hierboven ook al aangegeven. Waar het gaat om het verminderen van de mismatch op de arbeidsmarkt en het aan werk helpen van jongeren zijn natuurlijk ook nog andere beleidsinstrumenten relevant. In het antwoord op vraag 5 is ingegaan op andere acties om de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt voor kwetsbare jongeren te verbeteren. Daarbij speelt scholing en ontwikkelen een belangrijke rol.
Het vertrek van rijksdiensten uit Roermond |
|
Marieke Wijen-Nas (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over het vertrek van rijksdiensten uit Roermond en de brief van de gemeente Roermond gericht aan u van 18 februari jongsleden over de ongelijke spreiding van rijksbanen?1
Ja, de stand van de rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg is vaker onder mijn aandacht gebracht. De brief van de gemeente Roermond waar het lid Wijen-Nass naar verwijst, refereert onder meer aan mijn Kamerbrief van 25 oktober 2024.2 In de brief heb ik uiteengezet dat de wisselende ontwikkeling in rijkswerkgelegenheid over het land, met in 2023 zelfs een afname van rijkswerkgelegenheid in de provincie Limburg, de noodzaak onderstreept kabinetsbreed een extra inspanning te leveren. Ik merk hierbij wel op dat een bijzondere, eenmalige omstandigheid ten grondslag lag aan de afname in de provincie Limburg in 2023. Dit licht ik in het antwoord op vraag 7 toe.
In de brief van de gemeente Roermond wordt het aanbod gedaan om samen te kijken naar de kansen die de gemeente biedt om bij te dragen aan een betere spreiding van rijkswerkgelegenheid over Nederland. Ik ga graag, middels een ambtelijke verkenning, het gesprek met de gemeente aan. Ik hecht aan dergelijke signalen uit het land. Deze worden gebruikt bij het concretiseren van de kabinetsaanpak. Momenteel vindt een ronde langs alle provincies plaats. Naast gesprekken met Commissarissen van de Koning, wordt gesproken met burgemeesters en vindt ambtelijk overleg plaats. Hierbij wordt stilgestaan bij verschuivingen in de huisvesting van en de werkgelegenheid bij nieuwe en uitbreidende rijksdiensten. De reacties van provincies en gemeenten zijn soms kritisch, maar er is ook begrip voor de bredere opgave van het Rijk.
Zijn er bij u andere gemeenten bekend die, net zoals Roermond, een veelheid aan rijkdiensten en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en enorme aantallen banen zijn kwijtgeraakt? En zo ja, welke gemeenten zijn dat dan?
De lijst van rijksdiensten die sinds 2005 zijn gegroeid, gekrompen, opgericht, opgeheven of verplaatst, en het aantal banen dat hiermee is gemoeid, is aanzienlijk. Dit onderstreept dat de rijksoverheid sterk in beweging is. Ik heb oog voor de consequenties hiervan, zoals in het geval van Roermond. Het algehele beeld is dat in meerdere gemeenten sprake was van verlies van rijkswerkgelegenheid, terwijl elders juist groei plaatsvond. Daar lagen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Zo was in opeenvolgende kabinetten Balkenende en Rutte verhoging van de efficiency van de rijksoverheid een van de hoofdprioriteiten. Voor de rijkshuisvesting leidde dit tot concentratie op minder locaties in het land. Dit vraagstuk kent een lange historie en is met enige regelmaat met uw Kamer besproken, als het over het functioneren van het Rijk als organisatie ging of – uitgewerkt in concrete plannen – de masterplannen voor de rijkskantoorhuisvesting betrof.
Ik zet samen met regionale partners in op het verbeteren van de kwaliteit van het wonen, werken en leven in de regio, zoals recentelijk toegelicht in mijn brief van 20 december 2024.3 Onderdeel hiervan is het toewerken naar een betere spreiding van rijksdiensten over het land, in het belang van een rijksdienst en tegelijkertijd in het belang van heel Nederland. In het kabinet zijn daarom afspraken gemaakt waarmee ik als Minister van Binnenlandse Zaken een sterkere coördinerende en adviserende rol heb gekregen.4 Centraal staat dat alle Ministers werken aan een betere spreiding van hun organisatie. De afspraken in het kabinet zijn een breuk met hoe tot nu toe locatiekeuzes door ministeries worden gemaakt. Het kabinet wil hiermee borgen dat in de komende periode stappen worden gezet. In mijn adviezen aan collega-bewindspersonen betrek ik de effecten op de regionale economie en werkgelegenheid als gevolg van krimp, opheffing of verplaatsing van een rijksdienst.
Hoe beoordeelt u de gevolgen voor de regionale economie en werkgelegenheid in situaties zoals zich in Roermond hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat, in situaties zoals die in Roermond, een vorm van compensatie ter demping van het vertrek van dergelijke aantallen rijksdiensten en de gevolgen hiervan voor de regionale economie en werkgelegenheid gerechtvaardigd is? En zo ja, hoe zou die compensatie er dan uit kunnen zien?
In de brief van de gemeente Roermond wordt de periode 2005–2025 als referentie genomen, een periode waarin bij de rijksoverheid efficiency leidend was. Voor de rijkshuisvesting lag de focus op doelmatigheid, het terugdringen van leegstand en het beheersen van kosten. Inzoomend op de rijkskantoorhuisvesting, vond in die jaren, in overleg met de Tweede Kamer, een ingrijpende herschikking van de vastgoedportefeuille plaats. Overigens kon daarmee ook een kwaliteitsverhoging in rijkskantoren worden doorgevoerd. Zoals ik in het antwoord op vragen 2 en 3 aangeef, heeft deze herschikking in meerdere gemeenten tot vertrek van rijksdiensten en verlies van rijkswerkgelegenheid geleid. Ik acht een structurele compensatie niet wenselijk en niet werkbaar. De samenleving verandert voortdurend, en de rijksoverheid, provincies en gemeenten moeten zich aanpassen aan ontwikkelingen. Wel acht ik het van belang met een bredere blik te kijken naar regio’s waar de kwaliteit van het wonen, werken en leven achterblijft, om daar gezamenlijk en met gerichte maatregelen in te zetten op verbetering.
In de periode 2005–2025 was er in Roermond, naast krimp en vertrek, wel degelijk ook sprake van groei en nieuwe vestigingen. Ik noem als voorbeeld de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een samenvoeging destijds van diverse onderdelen van de voormalige ministeries van EZ en LNV. Een deel van deze onderdelen is juist naar Roermond gekomen, zoals Agentschap NL in 2014. Inmiddels werken 307 fte (stand eind februari 2025) bij RVO in Roermond.
Wat is uw reactie op het voorstel van de gemeente Roermond om het leegstaande voormalig belastingkantoor in Roermond te benutten voor nieuwe rijksdiensten? Bent u bereid hierover op korte termijn in gesprek te gaan met het gemeentebestuur?
Binnen het Rijkshuisvestingsstelsel voor kantoren en specialties verstrek ik opdracht aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om te zorgen voor locaties om te voldoen aan de behoefte van ministeries aan kantoorruimte. Hiertoe worden om de vijf jaar nieuwe masterplannen voor de rijkskantoorhuisvesting opgesteld. De huidige masterplannen, met een looptijd tot en met 2028, zijn in uw Kamer besproken in het commissiedebat Rijksvastgoed en renovatie Binnenhof van 29 mei 2024. Vervolgens zijn de masterplannen door de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken vastgesteld. Daarmee liggen in beginsel de mutaties in de rijkskantorenportefeuille voor de komende jaren vast. Voor Roermond is besloten het huidige rijkskantoor, dat huisvesting biedt aan RVO en Rijkswaterstaat, intensiever te benutten met andere diensten. Tezamen met het hybride werken, digitale ontwikkelingen en het landelijk netwerk van rijksontmoetingspleinen, krijgen medewerkers zo meer mogelijkheden om op afstand te werken. Rijksmedewerkers kunnen hierdoor in Roermond (blijven) wonen.
In de loop van het jaar stuur ik uw Kamer het jaarlijkse overzicht van de spreiding van rijkswerkgelegenheid. In de brief zal ik rapporteren over de casussen die ik oppak om tot een betere spreiding over het land te komen. Daar zijn voorbeelden bij voor de rijkskantoorhuisvesting, waarvoor ik een opdrachtgevende rol heb, en voorbeelden voor andere onderdelen van de rijkshuisvesting waar collega-bewindspersonen de opdrachtgevende rol hebben en mijn rol adviserend is. Ik kan hier niet op vooruitlopen, noch voor Roermond, noch voor andere gemeenten. Het nu aankondigen van een eventueel gesprek met het gemeentebestuur van Roermond acht ik dan ook niet opportuun. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, zal het Ministerie van BZK met de gemeente Roermond wel een ambtelijke verkenning uitvoeren naar mogelijkheden en kansen.
Roermond ligt in Midden-Limburg, een van de regio’s die is geselecteerd in het kader van de nadere uitwerking van «Elke regio telt!». Bent u van mening dat, in lijn met de uitgangspunten van «Elke Regio Telt!», binnen afzienbare tijd een rijksdienst of zbo moet worden gevestigd in Roermond om negatieve gevolgen voor Roermond en regio te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Het toewerken naar een betere spreiding is een proces van de lange adem. Daar werk ik aan, samen met mijn collega’s in het kabinet. Het van tevoren noemen van concrete resultaten, i.c. regio’s of rijksdiensten, is niet wenselijk. Waar het mij om gaat is dat de rijksoverheid en regio’s elkaar versterken. Dit vraagt om een secuur proces. Om de kansen hiervoor inzichtelijk te krijgen, worden onder meer gesprekken gevoerd met Commissarissen van de Koning en burgemeesters. Daar ben ik met een langetermijnblik mee bezig. Mede aan de hand van de opgehaalde informatie, kunnen matches worden gemaakt tussen een rijksdienst en een regio. Op dit moment werken de regio’s uit het Nationaal Programma Vitale Regio’s (NPVR) aan hun plannen voor de regio. Hierin schetsen zij een toekomstbeeld voor hun regio, waaraan gewerkt zal worden binnen het NPVR. In voorkomende gevallen, zullen de plannen voor de regio worden meegenomen in de vastgoedopgave van het Rijk voor de komende jaren.
In uw brief aan de Tweede Kamer van 25 oktober 2024 rapporteert u dat alleen de provincie Limburg een daling in rijkswerkgelegenheid heeft gekend.2 In het rapport «Elke Regio Telt!» wordt benadrukt dat de spreiding van werkgelegenheid bijdraagt aan regionale economische ontwikkeling en brede welvaart. Hoe verklaart u dat Limburg, ondanks deze aanbevelingen, de afgelopen jaren juist rijksbanen is verloren? Welke concrete maatregelen heeft u sindsdien genomen om dit recht te zetten?
Als enige van de twaalf provincies liet de provincie Limburg in 2023 een afname van rijkswerkgelegenheid zien: min 108 fte, zijnde een daling met 0,9 procent voor de provincie. De afname kwam grotendeels door minder werkgelegenheid bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, als gevolg van verplaatsing van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) van Horst aan de Maas naar Zeist.
Er zullen altijd gevallen zijn van politieke keuzes, organisatieontwikkelingen of anderszins met een impact op de huisvesting en rijkswerkgelegenheid. Dit kan van interne aard zijn, maar ook van externe aard. Zo was in het geval van de RJJI sprake van een gebouw dat niet meer in gebruik genomen kon worden als gevolg van weersomstandigheden. Dergelijke ontwikkelingen en de daarbij behorende verplaatsingen zullen zich altijd voordoen binnen het grotere geheel van de rijksoverheid.
Welke verdere plannen heeft het kabinet om te zorgen voor een eerlijkere verdeling van rijksbanen, specifiek in Limburg?
Vanuit mijn coördinerende en adviserende rol bij de spreiding van rijkswerkgelegenheid verzamel ik bij ministeries informatie over organisatieontwikkelingen en wijzigingen in de huisvestingsbehoefte. Ik probeer de regionale effecten voor de komende jaren, bijvoorbeeld door daling van het aantal fte bij een rijksdienst, naar de beste kennis van nu in te schatten. Er is geen vast stramien voor hoe de kabinetsaanpak vervolgens vorm krijgt. Mochten meerdere ontwikkelingen tezamen tot een ongewenste uitkomst voor een regio leiden, dan zal ik daar in het kabinet aandacht voor vragen. Overigens kan er ook sprake zijn van beleidsintensiveringen die het effect van een krimp, opheffing of verplaatsing dempen.
Verspreid over het land zijn initiatieven rond de thema’s arbeidsmarkt en werkgelegenheid. Als voorbeeld van hoe onderling tussen overheden, regionale partners en bedrijven zorg wordt gedragen dat lokale werkgelegenheid en kennis niet verloren gaat, noem ik de recent gelanceerde samenwerking in Fryslân onder de naam «Platform zakelijke dienstverlening Leeuwarden». Twintig bedrijven in de zakelijke dienstverlening, onderwijsinstellingen en overheden slaan de handen ineen en werken samen aan de uitdagingen op de arbeidsmarkt in Leeuwarden. Daarbij gaat het om behoud van talent in de regio en behoud en het aantrekken van werkgelegenheid. Rijksdiensten participeren in het traject.
Bent u bereid om een actieplan op te stellen om de ongelijkheid in rijkswerkgelegenheid recht te trekken? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 25 oktober 2024 heb ik een reactie gegeven op de door uw Kamer aangenomen motie-Flach/Zeedijk (verzoek om een actieplan met concrete doelstellingen om te komen tot een meer evenredige verdeling van rijkswerkgelegenheid over de provincies).6 In de Kamerbrief licht ik toe welke acties worden opgepakt. Het gepresenteerde actieplan behelst een overzicht van maatregelen. Per maatregel is omschreven welk doel wordt beoogd en welke stappen worden gezet om dit te bereiken. Concrete resultaten zijn iets van de lange adem. Dit betekent overigens niet dat ik een afwachtende houding aanneem. Ik adviseer collega-bewindspersonen over vestigingslocaties daar waar zij de opdrachtgevende rol hebben, en ik zoek oplossingen die bijdragen aan een betere spreiding. Daar heb ik wel, naast alle Ministers, ook de provincies bij nodig.
Bent u bereid om bij de herverdeling van rijkswerkgelegenheid voorrang te geven aan de in het kader van «Elke regio telt!» aangewezen regio’s? Zo nee, waarom niet?
Bij nieuwe rijksdiensten of bij uitbreiding van een rijksdienst wordt als eerste gekeken naar locaties buiten de Randstad. Hieronder vallen zeer zeker ook de regio’s die zijn opgenomen in het NPVR. Het uitgangspunt bij het vestigen van een rijksdienst moet zijn de meerwaarde voor rijksdienst én regio. Dat is het startpunt van waaruit ik adviseer aan collega’s over vestigingslocaties. Verder vind ik het van belang dat mensen uit het hele land bij het Rijk kunnen werken en hun perspectieven kunnen inbrengen bij de vorming en uitwerking van beleid. Dit kan alleen als in het hele land goede werkplekken worden gecreëerd. Dit komt een duurzame samenwerkingsrelatie tussen Rijk en regio ten goede.
Welke concrete stappen heeft u sinds juli 2024 ondernomen om invulling te geven aan de afspraak in het hoofdlijnenakkoord over het onderzoek naar nadere vereisten aan de representativiteit van belangenorganisaties met een ideëel doel onder artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek?1
Momenteel loopt de evaluatie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (WAMCA). Deze evaluatie is na de zomer van 2024 gestart. In de wetsevaluatie worden onder andere de eisen die worden gesteld aan de representativiteit van belangenorganisaties met een ideëel doel onderzocht. Als onderdeel van de wetsevaluatie wordt een rechtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de toegang tot de rechter voor belangenorganisaties in algemeenbelangacties tegen de overheid. De focus ligt hierbij op de eisen die de ons omringende landen stellen aan de representativiteit en ontvankelijkheid van belangenorganisaties met een ideëel doel. Het Utrecht Centre for Accountability and Liability Law (UCALL) van de Universiteit Utrecht, de Radboud Universiteit en de Erasmus Universiteit Rotterdam voeren het onderzoek uit.
Is er reeds een onderzoeksopzet of -planning vastgesteld voor dit vraagstuk en, zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoeksopzet maakt deel uit van het onderzoek. Het rechtsvergelijkend onderdeel wordt volgens de huidige planning eind april 2025 opgeleverd. Ik kan u de onderzoeksopzet daarom nu niet toesturen. Het evaluatieonderzoek volgt naar verwachting in de zomer van 2025. Elk van de onderzoeken wordt binnen zes weken na zijn oplevering openbaar gemaakt.
Hoe verhoudt het genoemde onderzoek zich tot de geplande evaluatie van de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie in 2025 en bestaat het risico dat deze evaluatie de voortgang van het onderzoek en het nakomen van de gemaakte afspraak vertraagt? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het rechtsvergelijkend onderzoek naar algemeenbelangacties vormt onderdeel van de evaluatie. Met het oog op het voortvarend uitvoeren van de afspraak uit het regeerprogramma en de moties van de leden Van Dijk c.s.2 en Stoffer c.s.3 is in de planning voorrang gegeven aan het rechtsvergelijkend onderzoek.
Kunt u een tussentijdse update geven over de bevindingen of knelpunten die tot nu toe zijn geïdentificeerd met betrekking tot de representativiteit van ideële belangenorganisaties?
Nee, het evaluatieonderzoek is nog gaande.
Gezien het toenemende aantal rechtszaken dat belangenorganisaties tegen de Nederlandse staat voeren en de signalen van mogelijk misbruik daarvan, bent u bereid het onderzoek naar strengere eisen voor representativiteit te versnellen en de Kamer vóór september 2025 een tussentijds resultaat voor te leggen?
Het rechtsvergelijkend onderdeel zal volgens de planning eind april worden opgeleverd en het evaluatieonderzoek in de zomer van 2025. Het onderzoek wordt uiterlijk zes weken na oplevering openbaar. Ik verwacht dus te kunnen voldoen aan het verzoek om het onderzoek vóór september 2025 aan uw Kamer voor te leggen. Overigens zijn er uit het Centraal register voor collectieve vorderingen4 geen aanwijzingen te halen dat het aantal collectieve acties bij de burgerlijke rechter ex artikel 3:305a BW tegen de Staat sinds 2020 toeneemt. Ook zijn uit gesprekken die met deskundigen over de WAMCA zijn gevoerd, tot nu toe geen signalen gekomen dat sprake is van mogelijk misbruik van deze procedures.
De (dreigende) afhankelijkheid van de Nederlandse krijgsmacht van Starlink |
|
Derk Boswijk (CDA), Hanneke van der Werf (D66), Laurens Dassen (Volt), Olger van Dijk (NSC), Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Europese Commissie bezig is om Oekraïne te helpen om van de afhankelijkheid van Starlink, het satellietcommunicatienetwerk van SpaceX, af te komen?1
De Europese Commissie beschouwt alle mogelijkheden om Oekraïne te ondersteunen, ook op het gebied van satellietcommunicatiesystemen (SATCOM)2. Om strategische afhankelijkheden op de korte termijn te beperken, zet de Europese Commissie in op de verbreding naar commerciële SATCOM aanbieders op de Europese markt. Deze diensten zullen dan ook aan Oekraïne beschikbaar gesteld worden. Daarnaast, op de langere termijn (vanaf 2030), werkt de Europese Commissie onder het Europees Ruimtevaartprogramma aan het ontwikkelen van autonome satellietcommunicatie voor overheidsinstellingen (of GOVSATCOM) capaciteiten die tevens voor militair gebruik zijn bestemd.
Onderschrijft u dat het gebruik van Starlink gelet op de recente uitlatingen van Trump en Musk tot operationele risico’s kan leiden voor zowel Oekraïne alsook Nederlandse troepen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Defensie is niet afhankelijk van Starlink. Starlink terminals zijn in gebruik, maar Defensie beschikt over andere systemen om primair in de SATCOM behoefte te voorzien.
In de beantwoording van deze vragen gaat Defensie niet in op de operationele risico’s voor Oekraïne omdat dit aan Oekraïne is.
Hoe ziet u in dit licht de oproep van diverse deskundigen dat ook de Nederlandse krijgsmacht niet afhankelijk moet worden van het gebruik van een bedrijf met commercieel winstoogmerk zoals Starlink?2
Defensie onderschrijft het belang om niet volledig afhankelijk te zijn van één partij. Dit waarborgen we door diensten te spreiden, NAVO en EU ontwikkelingen te steunen en ten slotte zelf in te zetten op (Nederlandse) ontwikkelingen die bijdragen aan vergrootte open strategische autonomie. Zo zorgen we ervoor dat we niet afhankelijk zijn van één bedrijf of één land voor satellietcommunicatie. Er wordt samengewerkt met verschillende commerciële bedrijven en overheden (zoals Luxemburg, Noorwegen of het Verenigd Koninkrijk), zodat er altijd een alternatief is. Tevens werkt de NAVO momenteel aan de NATO Commercial Space Strategy om op verantwoorde wijze gebruik te kunnen maken van commerciële satellietdiensten omdat deze bedrijven vaak sneller nieuwe technologieën ontwikkelen en gebruiken. Defensie is actief betrokken bij het opstellen van de strategie en ziet de meerwaarde ervan.
Door zelf satellieten en sensoren te ontwikkelen en te investeren in nieuwe technologieën zoals lasersatellietcommunicatie en die in de ruimte te (laten) brengen, wordt Defensie minder afhankelijk van commerciële partijen en/of landen voor capaciteiten die essentieel zijn voor het optreden van onze krijgsmacht. Hiermee kunnen we ook een bijdrage leveren aan bondgenootschappelijk optreden.
Kunt u garanderen dat alle onderdelen van de Nederlandse krijgsmacht per direct over zouden kunnen schakelen naar een Europees systeem met dezelfde mogelijkheden, service/kwaliteit en technische specificaties als bijvoorbeeld toegang tot Starlink zou worden afgesloten?
De Nederlandse krijgsmacht is voor het uitvoeren van haar operaties niet afhankelijk van Starlink; primair worden de satellietcapaciteiten afgenomen van andere satellietproviders van partnerlanden en commerciële partijen.
Over specifieke alternatieven voor Defensie worden geen uitspraken gedaan in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Kunt u aangeven welke beschikbare systemen er zijn voor de operationele ondersteuning van de krijgsmacht voor de volgende taken: command en control, communicatie, positionering en Intelligence/Surveillance/Reconnaissance (ISR). Kunt u daarbij aangeven welke van deze beschikbare systemen Europees zijn en of die voldoende capaciteit hebben?
Welke systemen Defensie precies gebruikt betreft grotendeels gerubriceerde informatie, ten dele omdat er wordt samengewerkt in internationaal verband.
Met de A-brief «Project Opbouw Operationele Satelliet Capaciteit» (Kamerstuk 27 830, nr. 405) zijn de eerste stappen gezet ten behoeve van het opzetten van een initiële soevereine ISR capaciteit voor Defensie. Deze capaciteit wordt waar mogelijk met de Nederlandse industrie ontwikkeld.
Om minder afhankelijk te zijn van satellietnavigatie werkt Defensie aan een open en modulaire Positioning, Navigation and Timing (PNT) architectuur om (toekomstige) alternatieve PNT-technologieën te integreren en fuseren in ontvangstapparatuur. Een element hierbij is dat Defensie conform het kabinetsbeleid beziet op welke manier en in welke gevallen het Europese Galileo, en dan met name de beveiligde dienst Public Regulated Service (PRS), kan worden gebruikt voor plaats- en tijdsbepaling ter aanvulling van het Amerikaanse GPS.
Deelt u de mening dat Europa moet inzetten op de mogelijkheid om deze capaciteiten autonoom in te kunnen richten en te kunnen exploiteren? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit wel of niet verstandig is?
Het is belangrijk dat Nederland invulling geeft aan het (verder) versterken en ontwikkelen van (militaire) capaciteiten voor defensie en veiligheid en open strategische autonomie van Nederland, de Europese Unie en haar lidstaten. In dat verband verwijzen we daarvoor naar de Kabinetsreactie op de Lange-termijn Ruimtevaartagenda (LTR) (Kamerstuk 24 446, nr. 90). Per capaciteit wordt een afweging gemaakt om deze al dan niet autonoom in te richten en te exploiteren, danwel door het aanbrengen van spreiding in de leveranciers van bepaalde diensten óf een combinatie hiervan. De mate waarin capaciteiten direct beschikbaar moeten zijn en de risico’s indien dit niet het geval is, zijn hierin leidend.
Welke knelpunten zijn er wat u betreft als het gaat om het autonoom inrichten en exploiteren op het gebied van communicatie, positionering en ISR?
Defensie zoekt vooral naar strategische samenwerking binnen de EU. De programma’s voor het ruimtedomein van de Europese Commissie kunnen in beginsel ook militair gebruik ondersteunen. Voor het kabinet is het van belang dat bij een eventuele inzet de autonomie en/of gegarandeerde toegang gewaarborgd is binnen deze EU capaciteiten.
Autonome capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie en PNT zijn complex en kostbaar. Om die redenen is er voor gekozen om op Europees niveau met elkaar samen te werken binnen programma’s als GOVSATCOM, IRIS2 en Galileo. Defensie is voornemens het robuuste en beveiligde Galileo (PRS) te gaan gebruiken naast het Amerikaanse MILGPS. Op dit moment wordt op Europees niveau hard gewerkt aan het volledig operationeel maken van PRS. Voor het gebruik van PRS zijnl speciale ontvangers nodig.
In de kabinetsreactie op de LTR is aangegeven dat in deze kabinetsperiode een besluit zal worden genomen over het eventueel ontwikkelen van een nationale PRS ontvanger.
Het inrichten van autonome ISR capaciteit is beter bereikbaar dan de hiervoor geschetste capaciteiten, maar hiervoor is een grote dekkingsgraad met diverse middelen en veel satellietcapaciteit benodigd, waarbij samenwerking met strategische partners en commerciële partijen essentieel blijft. Een knelpunt dat in de komende tijd zal worden geadresseerd is het versterken van de exploitatieketen van satellietdata. Ook de in de Defensienota 2024 benoemde investering in het vermogen van de MIVD om gebruik te maken van zelfstandige satellietcapaciteit draagt bij aan het mitigeren van dit knelpunt.
Zie verder vraag 11 inzake IRIS2.
Kunt u aangeven hoe het zit met de toegang tot NAVO-satellieten zonder toestemming van de VS? Over welke type satellieten kan Nederland en/of de NAVO beschikken zonder Amerikaanse inmenging (optisch, Synthetic Aperture Radar (SAR), Hyper Spectral Imaging (HSI))?
De NAVO heeft nog geen eigen satellietcapaciteit. NAVO coördineert wel de inbreng van satellietcapaciteiten door bondgenoten. Ook zonder de inbreng vanuit de VS blijft de NAVO over ingebrachte capaciteiten beschikken. Deze in te brengen capaciteiten behelzen zowel optische als SAR beelden. Verder kan via het APSS (Alliance Persistent Surveillance from Space) Memorandum of Understanding satellietdata van partnerlanden en eventueel commerciële partijen worden gedeeld met de NAVO.
Defensie wil met de ontwikkelingen van zelfstandige capaciteiten met het space ecosysteem in Nederland bijdragen aan een meer autonome informatiepositie van Nederland en de EU. Defensie heeft in de nabije toekomst bijvoorbeeld ook de beschikking over eigen SAR capaciteiten en is voornemens deze data te delen in internationale verbanden.
Kunt u aangeven in hoeverre informatie uit EU-systemen zoals Syracuse, Skynet en SICRAL met Oekraïne gedeeld kan worden?
Syracuse, Skynet en SICRAL zijn geen EU systemen, maar nationale militaire satellietconstellaties van respectievelijk Frankrijk, het VK en Italië. Deze landen gaan zelf over het gebruik (en delen van informatie) van deze satellietconstellaties.
Klopt het dat bijvoorbeeld het Europese Eutelsat Oneweb-systeem gekoppeld kan worden aan het door Oekraïne ontwikkelde Delta-systeem? Ziet u hierin mogelijkheden om een Europees commandovoeringssysteem op te zetten waarmee alle afzonderlijke Europese eenheden aangestuurd zouden kunnen worden? Zo nee, waarom niet?3
Eutelsat Oneweb is een relatief eenvoudig te gebruiken commerciële Low Earth Orbit constellatie net als Starlink. Dit systeem en het Delta-systeem hebben in principe soortgelijke functionaliteit en mogelijkheden. Het opzetten van een eigen Europees commandovoeringssysteem is een grote uitdaging, zeker als daarmee grote militaire operaties worden aangestuurd. Over commandovoeringssystemen verstrekt Defensie geen informatie in verband met operationele belangen en de nationale veiligheid.
Klopt het dat de Europese Unie aan een eigen satellietconstellatie IRIS2 werkt die diensten zal gaan leveren vergelijkbaar met die van Starlink? Kunt u bevestigen dat Nederland deze ontwikkeling enthousiast steunt? Kunt u uitsluiten dat het Nederlandse kabinet, zoals in Italië niet het geval lijkt, besluit in zee te gaan met Starlink in plaats van IRIS2?
Het klopt inderdaad dat de EU het Infrastructure for Resilience, Interconnectivity and Security by Satellite (IRIS2) ontwikkelt. De ambitie van IRIS2 is om een eigen communicatienetwerk te ontwikkelen voor civiele en militaire gebruikers, welke vanaf 2030 communicatiediensten kan leveren. IRIS2 zet in op verbeterde communicatiecapaciteit en internetbreedband met een hoge snelheid. Nederland zoekt samen met EU partners naar een architectuur en oplossingen voor satellietcapaciteit. IRIS2 kan op termijn (na 2030) gedeeltelijk invulling hieraan geven, maar op dit moment kunnen we niet met zekerheid zeggen of IRIS2 voor de krijgsmacht in alle gevallen toereikend is. Defensie is op dit moment niet voornemens Starlink te verkiezen boven IRIS2.
Deelt u de mening dat als de Primary de satellietcommunicatie is en we hier niet meer op kunnen vertrouwen, dat dan het Alternate en de Contingency er moeten staan? Bent u bereid te investeren in een tweede spoor in de overige letters van PACE, zoals bijvoorbeeld in landlijnlocaties voor militaire Commandoposten door Europa heen? Zo nee, waarom niet?
Er wordt altijd gewerkt met een Primary, Alternate, Contingency, Emergency (PACE) concept als het gaat om verbindingen zodat er altijd alternatieven zijn voor de primaire verbinding. Hierbij is een landlijn niet altijd mogelijk (denk aan maritieme operaties), maar andere communicatie mogelijkheden (buiten satellietcommunicatie) worden in dit concept meegenomen en door de verschillende krijgsmachtsdelen beoefend. Bijvoorbeeld in oefeningen met een scenario waarbij geen satellietcommunicatie of PNT signaal beschikbaar is.