De ontwikkelingen omtrent de strategische partnerschappen tussen de Europese Unie en Jordanië, Libië, Polen en Griekenland |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Welke formele rol speelt de nieuw aangestelde Commissioner for the Mediterranean, Dubravka Šuica, bij het strategisch partnerschap? Welke relatie is er tussen dit partnerschap en het New Pact for the Mediterranean?
Kunt u inzage geven hoeveel financiële steun naar (samenwerking rondom) grensmanagement, mensensmokkel en mensenhandel gaat vanuit de Europese Unie? Worden er ook andere vormen van ondersteuning gebieden rondom deze onderwerpen vanuit de Europese Unie? Welke vormen zijn dit?
Kunt u inzage geven in de rol van Europese agentschappen, specifiek EASO, Frontex en Europol, bij het partnerschap?
Welke rol ligt er voor Nederland in de «implementation roadmap under the Jordan-EU Association Agreement framework» waarover de Europese Commissie communiceert? Wat is de inzet van Nederland hierin?
Kunt u met de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Nederland spant zich er in Europees verband voor in om de toetsing en monitoring van de mensenrechtensituatie te versterken en dat eventuele zorgen op dit vlak onderdeel zijn van de dialoog met partnerlanden») in het achterhoofd terugkomen op de toezegging om huidige monitoring te delen met de Kamer zoals is gecommuniceerd rondom de motie van het lid Boomsma, Kamerstuk 36 600 XX, nr. 24?
Kunt u inzage geven in welke voorwaarden Nederland inzet binnen het EU-Jordanië partnerschap, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Ook bepleit Nederland dat macro-financiële bijstand dient te voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden, waaronder mensenrechten, de rechtstaat, effectieve democratische mechanismen, een hervormingsagenda en een link met het IMF-programma»)?
Naast het partnerschap met Jordanie is er afgelopen jaar een partnerschap opgezet tussen de Europese Unie en Libanon. Kunt u inzage geven in de huidige invulling van het partnerschap tussen de Europese Unie en Libanon en de inzet van Nederland?
Bent u op de hoogte van de recente ontdekking van een massagraf met de lichamen van ten minste 28 migranten uit Sub-Sahara Afrika in het zuidoosten van Libië?
Kunt u in VN-verband een oproep doen om een nieuwe Fact-Finding Mission on Libya te starten?
Hoe beoordeelt u het recente advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel over de versterking van de governance aanpak mensenhandel, en hoe zal dit worden geïmplementeerd in het huidige beleid?
Welke maatregelen neemt de regering om de identificatie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel onder migranten en asielzoekers in Nederland te verbeteren, met name degenen die via Libië zijn gereisd?
Is deze assessment reeds afgerond en, zo ja, kan deze openbaar worden gemaakt? Zo nee, wat is de reden voor eventuele vertraging?
Op welke wijze wordt in deze review getoetst of EUBAM Libya effectief bijdraagt aan stabiliteit, grensbeheer en rechtsstatelijkheid in Libië?
Wordt in de beoordeling van EUBAM Libya ook rekening gehouden met recente berichten over de vondst van massagraven in Libië en de mogelijke betrokkenheid van gewapende groepen?
Kunt u aangeven wanneer het actieplan dat volgens de procedure rondom het Schengenevaluatiemechanisme volgt op de evaluatie wordt gepubliceerd?1 Bespreekt Nederland met Polen de concrete verbeterpunten zoals genoemd in de samenvatting van de Schengenevaluatie, specifiek aanbeveling 13, 14, 15 en 16? Kunt u hierop reflecteren, met in het achterhoofd de beantwoording van de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («De Europese Commissie heeft een belangrijke rol en verantwoordelijkheid ten aanzien van monitoring en naleving van geldende wet- en regelgeving, dit gebeurt onder meer aan de hand van het Schengenevaluatiemechanisme»)?
Kunt u aangeven welke mogelijkheden er zijn voor Frontex om dergelijke signalen te onderzoeken aangezien er geen Frontex medewerkers werkzaam zijn aan de Pools-Belarussische grens, met in het achterhoofd de eerdere reactie op de schriftelijke vragen ter voorbereiding van de informele JBZ raad van afgelopen januari («Daarnaast kunnen eventuele signalen van pushbacks via het klachtenmechanisme bij het Fundamental Rights Bureau van Frontex aangekaart worden. Deze signalen worden dan onderzocht en de conclusies worden geadresseerd in de Management Board waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn.»)?
Kunt u aangeven welke signalen van pushbacks over de gehele Europese Unie wel zijn besproken tijdens het Frontex Management Board van 22 en 23 januari («Tijdens de Management Board van 22 en 23 januari 2025 zijn geen signalen van pushbacks aan de Poolse buitengrens geagendeerd»)?
Wanneer zal de Kamer geïnformeerd worden over de opvolging van het rapport zoals gevraagd in de schriftelijke vragen ter voorbereiding op de informele JBZ raad van afgelopen januari? Wordt hierin meegenomen welke concrete stappen het Ministerie van Asiel en Migratie zal ondernemen naar aanleiding van dit feitenonderzoek? Wanneer wordt er een beslissing verwacht over de verlenging van het moratorium op terugkeer naar Griekenland?2
Het aan de Tweede Kamer doen toekomen van bij de overheid berustende documenten |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bereid de «map bekende Nederlanders» van 29 november 2022 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met kenmerk 3911183 en 3916812 met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een goede informatiepositie is voor de Minister van Justitie en Veiligheid noodzakelijk om handen en voeten te kunnen geven aan zijn politieke verantwoordelijkheid voor het Openbaar Ministerie (OM). Artikel 129 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dan ook dat het College van Procureurs-Generaal van het OM de Minister de inlichtingen verstrekt «die deze nodig heeft». Het komt er in de praktijk op neer dat het OM de Minister van Justitie en Veiligheid gevraagd en ongevraagd op de hoogte houdt van ontwikkelingen in gevoelige strafzaken. De verkregen informatie stelt de Minister van Justitie en Veiligheid in staat om een afweging te maken of hij het handelen van het OM – als politiek verantwoordelijke bewindspersoon – voor zijn rekening kan nemen en om daarover verantwoording af te leggen.
De van het OM aldus verkregen informatie moet vervolgens conform de Archiefwet gearchiveerd worden op een manier waardoor de informatie eenvoudig teruggevonden kan worden. De map «Bekende Nederlanders» is onderdeel van een mappenstructuur om deze informatie van het OM te archiveren. Deze map is beperkt toegankelijk en wordt geactualiseerd. U vraagt de inhoud van deze map met uw Kamer te delen. Dat kan ik niet doen. Uw verzoek ziet op stukken die figureren in strafrechtelijke onderzoeken of dat hebben gedaan en die de persoonlijke levenssfeer raken. Openbaarmaking van gegevens die een rol spelen in de opsporing en vervolging van strafbare feiten kan die opsporing en vervolging frustreren en acht ik om die reden niet geschikt om met uw Kamer te delen.1
Wordt de «map bekende Nederlanders», waarnaar in de vorige vraag wordt verwezen, nog steeds geactualiseerd? Zo ja, wat is hiervoor de grondslag?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 18 maart 2022 met onderwerp «Actualiteitenoverzicht JBOZ week 11 (14-18 maart)» alsook de ongelakte versie van de gelijknamige bijlage, van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De documenten waarnaar u vraagt zijn reeds gedeeltelijk openbaar gemaakt bij besluit van 29 november 2022.2 Enkele passages zijn verwijderd op grond van de persoonlijke levenssfeer of omdat ze buiten het bereik van het Woo verzoek vielen. Dat laatste betreft informatie over individuele strafzaken en ziet niet op de strafrechtelijke aangelegenheid waarop het Woo verzoek dat aan het besluit van mijn voorganger van 29 november 2022 ten grondslag lag. Gelet op het feit dat het informatie betreft over strafrechtelijke onderzoeken, kan ik – onder verwijzing naar mijn vorige antwoord – deze informatie niet verstrekken.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «FW: 05-04-2022 14:00: Mondelinge vraag van het lid VAN MEIJEREN (FvD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht (zwartgelakt)» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «DetailRapport.docx», van BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De documenten waarnaar u vraagt zijn reeds gedeeltelijk openbaar gemaakt bij besluit van 29 november 2022. Enkele passages zijn verwijderd op grond van de persoonlijke levenssfeer, deze bevatten namelijk gegevens zoals e-mailadressen van ambtenaren of persoonsgegevens van betrokkenen. Eveneens is de naamgeving van een gedeelde e-mailbox verwijderd omdat het openbaar maken van deze naamgeving ertoe zou kunnen leiden dat derden deze e-mailbox voor oneigenlijke doeleinden gaan gebruiken. De verwijderde passages raken daarmee het belang van de Staat en verstrek ik om die reden niet aan uw Kamer.
Het document «achtergrondinformatie digitaal 20220304.docx» betreft krantenartikelen die openbaar toegankelijk zijn waardoor openbaarmaking geen meerwaarde heeft.
De Q&A heeft betrekking op een aangekondigde mondelinge Kamervraag die het wekelijkse Vragenuur niet heeft bereikt. Dat betekent dat de bewindspersoon dit conceptdocument niet heeft ingezien en dat er ook geen besluitvorming over heeft plaatsgevonden om de mogelijke vragen op de voorgestelde wijze te beantwoorden. Het betreft daarom geen voldragen document, maar slechts een concepttekst die op het niveau van ambtelijke voorbereiding is gebleven. Met het oog op het belang van vrije ambtelijke meningsvorming en de bescherming van het interne besluitvormingsproces leent het document zich niet voor openbaarmaking.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «FW: Achtergrondinformatie bij mondelinge vraag van het lid VAN MEIJEREN (FvD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht (zwartgelakt)» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «Achtergrondinformatie digitaal 20220304.docx», van DGRR Parlementair – DGRR/BJZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 4 april 2022 met onderwerp «concept Q&A (zwartgelakt) (input DGPenV volgt)», van (zwartgelakt), BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de ongelakte versie van de mail van 5 april 2022 met onderwerp «FW: stukken zijn aangepast in de werkstroom» alsook de ongelakte versie van de bijlage met titel «concept Q en A (zwartgelakt) nieuw 05042022.docx», van (zwartgelakt), (zwartgelakt), – BD/DJOA/JBOZ met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid toelichting te geven op het besluit om aan Officier van Justitie M.G. Vreugdenhil de zaak tegen de heer W.C. Engel (parketnummer: 22-0002930-23) toe te kennen, alsook het besluit om haar per 16 maart 2022 van deze zaak af te halen? Zo nee, waarom niet?
U vraagt mij in te gaan op een individuele lopende strafzaak en de verdeling van zaken binnen het OM. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik niet over de verdeling van zaken binnen het OM. Ik ben dan ook niet betrokken bij afwegingen over de inzet van officieren van justitie. Die afwegingen maakt het OM zelfstandig.
Ik hecht eraan hieraan toe te voegen dat ik het uit eerbied voor de persoonlijke levenssfeer van officieren van justitie niet vind passen dat zij met naam en toenaam in Kamerstukken worden genoemd.
Bent u bereid alle communicatie met en van Officier van Justitie M.G. Vreugdenhil in relatie tot de de heer W.C. Engel, VirusWaarheid, VirusWaanzin alsook de communicatie in relatie tot het onderwerp «desinformatie» met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet over dit soort stukken beschik, vind ik het ook onwenselijk dergelijke informatie met de Kamer te delen, gezien het feit dat deze zien op een individuele strafzaak.
Bent u bereid de publicaties «Veiligheidsbeelden CTER» (ContraTerrorisme, Extremisme en Radicalisering) van 2019, 2020, 2021, 2022, 2023 en 2024 met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De Veiligheidsbeelden CTER worden door de politie opgesteld voor analysedoeleinden. Dit betreft gerubriceerde informatie van de politie. Ik heb op 17 december 2024 het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) naar uw Kamer gestuurd.3 Het DTN heeft als doel om partners en publiek bewust te maken van de actuele dreiging. Graag verwijs ik u naar deze rapportages.
Erkent u dat de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geen bevoegdheid heeft om herleidbare persoonsgegevens te publiceren?
Ten aanzien van het verwerken van persoonsgegevens door de NCTV geldt dat hierover op verschillende momenten met uw Kamer is gecommuniceerd.4 Dit heeft geleid tot de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid, waarin de coördinatietaak van de NCTV is afgebakend en vastgelegd. Onlangs heeft de Raad van State advies uitgebracht over het Besluit coördinatie terrorismebestrijding en nationale veiligheid. Op dit moment wordt het advies bestudeerd.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat de NCTV in interne publicaties herleidbare persoonsgegevens heeft gebruikt? Indien u deze vraag bevestigend beantwoordt, kunt u toelichten waarom de NCTV hiertoe besloten heeft?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid de ongelakte versie van de interne publicatie van de NCTV van 6 april 2022 met onderwerp «Signalement terrorisme en radicalisering 3/2022» met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Bijgaand treft u het Signalement terrorisme en radicalisering 3/2022, behoudens zoals gebruikelijk persoonsgegevens van niet publieke personen, overleden mensen en bronvermelding.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er in de periode van 2019 tot heden vanuit de Minister, het parket of Hoofdofficier van Justitie, formele of informele, directe of indirecte, aanwijzingen tot vervolging of juist zodanige aanwijzingen tot niet-vervolging ondanks dat (mogelijk) sprake was van strafbare feiten, zijn gegeven? Indien sprake is geweest van zodanige aanwijzingen, bent u bereid deze – desnoods geanonimiseerd – met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan u bevestigen dat ik op geen enkele wijze het verloop van een strafrechtelijk onderzoek heb getracht te beïnvloeden. Of er in een bepaalde zaak vervolging wordt ingesteld is aan het OM; meer in het bijzonder aan de desbetreffende officier van justitie. Ik meng mij niet in de vervolgingsbeslissingen van het OM en er is geen aanleiding om te vermoeden dat dit voor mijn ambtsvoorgangers anders was in de door u genoemde periode.
Bent u bereid om, voor zover het belang van de staat zich verzet tegen het aan de Kamer doen toekomen van de hiervoor bedoelde documenten of delen daarvan, de belangenafweging zo volledig en zorgvuldig mogelijk toe te lichten?
Ik heb bij de beantwoording van de vragen steeds geprobeerd mijn belangenafweging op zorgvuldige wijze weer te geven.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'De impact van vervuilende industrie op burgers en overheden' |
|
Ilana Rooderkerk (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Ziet u net zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat klimaatverandering een effect zal hebben op de gezondheid van Nederlanders en wat zijn volgens u de grootste risico's voor de gezondheid van Nederlanders als het gaat om klimaatverandering?1
De effecten van klimaatverandering op onze gezondheid, die het RIVM in beeld heeft gebracht, zijn mij bekend. De grootste risico’s voor de gezondheid in Nederland zitten in een toename in hitte, met onder andere meer risico op hart- en vaataandoeningen als gevolg. Daarnaast zijn er risico’s voor de gezondheid door meer blootstelling aan UV-straling, door een langer seizoen met meer pollen in de lucht, door meer en andere infectieziekten vanuit de leefomgeving en door de effecten van klimaatverandering op mentale gezondheid.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen een gezonde leefomgeving steeds verder wordt aangetast, zoals een gebrek aan schone lucht of schoon drinkwater?
Ik deel de zorgen dat een gezonde leefomgeving steeds meer onder druk komt te staan. De Wereldgezondheidsorganisatie noemde dat eerder de «triple crisis» van klimaatverandering, milieuvervuiling en verlies aan biodiversiteit. Een voor de mens gezonde leefomgeving is afhankelijk van een balans in de uitstoot in onze leefomgeving en wat onze planeet daarvan kan compenseren. Te veel uitstoot kan ons klimaat verstoren, heeft impact op de luchtkwaliteit en impact op de beschikbaarheid van veilig drinkwater.
Wat zijn de effecten van de grootste CO2 uitstoters in de grootste industrieclusters, te weten Rotterdam-Moerdijk, Groningen, Limburg, Noord-Holland en Zeeland/West-Brabant?
De uitstoot van CO2 geldt op zich niet als een gezondheidsrisico. Uitstoot van CO2 wordt als maat gehanteerd voor de bijdrage aan klimaatverandering. Andere uitstoot van de industrie en zaken als geluidsoverlast en trillingen kunnen echter wel gezondheidseffecten hebben. Dat varieert per industrieel complex en is ook afhankelijk van de lokale omstandigheden, zoals wind en de hoeveelheid mensen die dagelijks wordt blootgesteld aan uitstoot. In zijn algemeenheid is er daardoor geen uitspraak te doen over de effecten van deze industrieclusters. De vergunningverlening, handhaving en toezicht op de grote industrieclusters zijn regionaal georganiseerd bij de provincies en omgevingsdiensten en advisering over gezondheidsrisico’s aan de gemeenten wordt regionaal gedaan door de GGD’en. Daarnaast heeft het RIVM recent een rapport gepubliceerd over de gezondheidsgevolgen van Tata Steel Nederland in Noord-Holland2 en in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden laat het kabinet ook onderzoek doen naar de situatie rond Chemelot in Limburg.3
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Klimaat en Groene Groei en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om ervoor te zorgen dat omwonenden van de grote uitstoters kunnen rekenen op een gezonde leefomgeving?
De Minister van KGG is inderdaad verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verantwoordelijk voor het milieubeleid, waaronder de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Conform het verzoek van de Tweede Kamer neemt VWS deel aan de besprekingen over de maatwerkafspraken voor verduurzaming van Tata Steel Nederland. Daarnaast werkt VWS mee aan de Actieagenda Industrie en Omwonenden, onder andere door te verkennen of de rol van de GGD’en bij besluitvorming in de leefomgeving versterkt kan worden. Met de Actieagenda Industrie en Omwonenden brengen we acties in kaart die kunnen zorgen dat omwonenden van industriële gebieden zich beter gehoord voelen, dat gezondheidszorgen beter geadresseerd worden en dat dit eventueel op gepaste wijze verankerd wordt in wet- en regelgeving. Deze agenda, gebaseerd op aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV), richt zich op het laten meewegen van gezondheid in beslissingen rondom industrie en gezonde leefomgeving. Zo werken we aan een gezondere en veiligere leefomgeving voor iedereen, waarin ook economische activiteiten op groene en schone wijze kunnen plaatsvinden.
Wat zijn de gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen met veel uitstoot? Wat zijn de gezondheidseffecten van zero-emissie zones?
Er zijn verschillende negatieve gezondheidseffecten van langdurig verblijven of wonen in de buurt van drukke wegen. De hogere concentraties van luchtvervuiling (fijnstof, stikstofdioxide) afkomstig van het wegverkeer kunnen leiden tot luchtwegaandoeningen zoals COPD en astma, (long)kanker en hart- en vaatziekten. Daarnaast kan de geluidshinder van het verkeer ook leiden tot verhoogde bloeddruk, stress en slaapverstoring. Daarom adviseert de GGD gemeenten om in hun ruimtelijke ordening extra afstand te houden tussen (drukke) wegen en locaties waar hooggevoelige groepen, zoals kinderen en ouderen, langdurig verblijven.4 Ook moeten gemeenten die verbonden zijn aan het Schone Lucht Akkoord beleid maken ter bescherming van gevoelige groepen.5
In 2019 is onderzocht wat de kosten en baten van nul-emissiezones voor stadslogistiek kunnen zijn. Daaruit is gebleken dat dankzij deze zones de emissies van fijnstof en stikstofdioxide met 44% zouden dalen ten opzichte van de uitstoot in 2030. Uit hetzelfde onderzoek bleek dat de geluidshinder zou afnemen (–0,5 tot –2,0 dB). De maatschappelijke waarde gepaard aan de reducties loopt op in de tientallen miljoen euro’s volgens het onderzoek6. Later dit jaar zal het Ministerie van IenW een actualisatie van dit onderzoek uitbrengen met de recentste cijfers.
Welke acties onderneemt u richting de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat om de leefomgeving van mensen te verbeteren?
De bewindslieden van IenW zijn onder andere verantwoordelijk voor het landelijke beleid ten aanzien van weg-, water- en luchtverkeer en het milieu. Als ik gezondheidsvragen heb over die onderwerpen, neem ik contact met hen op.
Wat zijn volgens u de gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting, bijvoorbeeld door een slecht geïsoleerd en/of gebouwd huis?
Er is voor zover bij mij bekend geen algemeen cijfer beschikbaar voor gezondheidseffecten als gevolg van slechte huisvesting. In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van 2024 heeft het RIVM berekend dat 0,6 procent van de ziektelast in Nederland veroorzaakt wordt door het binnenmilieu.7 Dat gaat echter ook over factoren die niet gerekend kunnen worden tot slechte huisvesting. Verschillende zaken in huis, op school en op het werk kunnen gezondheidsgevolgen hebben, zoals slechte luchtkwaliteit, straling, loden leidingen, huismijt, hitte en schimmel. Zorgen over de kwaliteit van de huisvesting kunnen ook stress en bijbehorende gezondheidsklachten veroorzaken. In een deel van de gevallen zijn dat soort factoren toe te rekenen aan de kwaliteit van de huisvesting, maar het wordt ook beïnvloed door gedrag van de bewoners, zoals onjuist of onvoldoende gebruik van ventilatie, zonwering en verwarming, roken in huis, schoonmaken, houtstook en het gebruik van vervuilende apparatuur en chemische stoffen in huis.
Welke acties onderneemt u richting uw collega-Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om de leefomgeving van mensen in slechte woningen te verbeteren?
De Minister van VRO is onder andere verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende woningen en de bouwregelgeving. Als er gezondheidsvragen zijn die gerelateerd zijn aan de bouwregelgeving of de kwaliteit van de bestaande gebouwde omgeving bespreek ik die met mijn collega.
Deelt u de zorgen dat door klimaatveranderingen er steeds grotere kans is op zoönose en andere overdraagbare aandoeningen?
Ja, ik deel deze zorgen. In het rapport Zoönosen in het vizier van de Expertgroep zoönosen maar ook door het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) wordt vastgesteld dat door klimaatverandering bestaande infectieziekten kunnen verergeren en nieuwe infectieziekten kunnen opkomen.8 Dit hangt samen met het feit dat veel ziekteverwekkers klimaatgevoelig zijn, maar ook met bepaalde risicofactoren, zoals hittegolven of overstromingen, die door klimaatverandering vaker gaan voorkomen. Daarnaast kan klimaatverandering leiden tot verandering van gedrag van mensen. Als er bijvoorbeeld vaker sprake is van warm weer, kan het zo zijn dat mensen verkoeling zoeken in (met ziekteverwekkers) verontreinigd water. In Nederland is nog weinig onderzoek gedaan naar infectieziekten in de context van klimaatverandering. Voor veel infectieziekten is het dus moeilijk om te zeggen wat hier het effect van klimaatverandering zal zijn. Wel weten we dat klimaatverandering niet op alle infectieziekten of blootstellingsroutes een even groot effect zal hebben. Met de acties uit het Nationaal Actieplan versterken zoönosenbeleid9 en de evaluatie en de aanpassing van de Nationale Adaptatiestrategie10 werken we aan kennis en handvatten om die nieuwe risico’s in kaart te brengen en waar nodig te beperken.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland is voorbereid op een nieuwe pandemie en hoe dit strookt met de voorgenomen bezuinigingen op pandemische paraatheid?
Er is in de afgelopen jaren hard gewerkt aan het verbeteren van onze pandemische paraatheid. Denk aan de oprichting van de Landelijke Functie Opschaling Infectieziektebestrijding (de LFI), de initiatieven om de GGD’en en het RIVM te versterken en het ICT-landschap te verbeteren en de verschillende kennis- en onderzoeksprogramma’s die zijn opgezet. We zijn dus goed op weg, maar we zijn er nog niet. We moeten paraat staan voor allerlei crises die op ons afkomen, zoals hybride conflicten, pandemieën of een natuurramp. Deze dreigingen vragen om versterking van de weerbaarheid van onze zorg. Het kabinetsbrede weerbaarheidsbeleid wordt in de komende maanden verder uitgewerkt onder regie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en het Ministerie van Defensie. De maatregelen die bijdragen aan pandemische paraatheid, waaronder het versterken van de GGD’en, fungeren als fundament voor basisnoodzorg bij crisis en conflict en zullen hier dan ook bij worden betrokken. Zoals ik eerder heb aangegeven wordt gezocht naar middelen hiervoor. Daar is tijd voor nodig en ik kan u dan ook nu niet meer informatie geven dan dat ik verwacht medio 2025 meer duidelijkheid te hebben over de middelen voor 2026 en verder.
Welke plannen heeft u om op Europees vlak samen te werken om gezondheidsschade door klimaatveranderingen aan te pakken?
Het kabinet werkt op meerdere manieren internationaal samen om gezondheidsschade door klimaatverandering te beperken. Op Europees niveau gebeurt dat met name met de Europese Unie en met WHO Europe, de Europese afdeling van de Wereldgezondheidsorganisatie. Zoals u ongetwijfeld weet, zijn op Europees niveau afspraken gemaakt over de inzet van de lidstaten om verdere klimaatverandering zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de ondersteuning vanuit de EU en de samenwerking tussen lidstaten bij de omgang met gevolgen van klimaatverandering, waaronder gezondheidsgevolgen.11 Hierbij gaat het mede over het versterken van het «Early Warning and Response System» voor klimaatgerelateerde gezondheidsdreigingen, om adequaat te kunnen reageren op grensoverschrijdende gezondheidsdreigingen.12 Veel kennis over klimaatverandering en gezondheid wordt verzameld bij de European Climate and Health Observatory, waar Nederland ook gebruik van maakt.13 Ook werken we op Europees niveau samen aan de implementatie van de resolutie over klimaatverandering en gezondheid die is aangenomen op de World Health Assembly in 2024 en het bijbehorende wereldwijde actieplan.14 Met WHO Europe heeft Nederland in 2023 de zogenoemde Boedapest-verklaring ondertekend, waarin ook afspraken zijn opgenomen over de inzet van lidstaten voor klimaat en gezondheid.15 Daarbij is ook een partnership gestart met Europese landen voor Health Sector Climate Action, waarin Nederland kennis uitwisselt met andere Europese landen over de aanpak.
Zit u aan tafel bij de totstandkoming van het klimaatpakket van Minister Hermans? Welke acties onderneemt u verder interdepartementaal om ervoor te zorgen dat de luchtkwaliteit zal verbeteren voor de gezondheid van mensen?
Ja. VWS is, net als andere ministeries, betrokken bij totstandkoming van het klimaatbeleid, dat vanuit het kabinet wordt gecoördineerd door de Minister van Klimaat en Groene Groei. Bij de totstandkoming van klimaatbeleid heeft VWS drie aandachtspunten. Ten eerste dat het beleid ondersteunend is aan het verduurzamen van de (publieke) zorg en welzijn. De zorg in Nederland is goed voor 7% van de nationale broeikasgasuitstoot en er liggen veel kansen om efficiënter en spaarzamer met grondstoffen en energie om te gaan. Bijvoorbeeld door verspilling aan te pakken. Dat draagt ook bij aan de betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede dat klimaatbeleid de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van (publieke) zorg en welzijn niet onbedoeld onder druk zet. Ten derde dat zowel kansen als risico’s voor volksgezondheid worden meegewogen in het beleid. Zo is in het Regeerprogramma afgesproken dat de maatwerkaanpak voor verduurzamen van de industrie niet alleen moet bijdragen aan verduurzamen en extra CO2-reductie, maar ook aan een gezondere leefomgeving.
De luchtkwaliteit in Nederland wordt steeds beter, wat ervoor zorgt dat mensen in Nederland langer leven én in goede gezondheid. Maar luchtvervuiling blijft een van de grootste negatieve risicofactoren voor de gezondheid van mensen in Nederland. De kwaliteit van de buitenlucht in Nederland is een beleidsverantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voert daar veel activiteiten voor uit, waaronder de vaststelling van Europese normen voor buitenluchtkwaliteit, het Schone Lucht Akkoord en specifieke programma’s om bijvoorbeeld de blootstelling aan chemische stoffen terug te dringen. Het Ministerie van VWS werkt aan veel van die programma’s mee.
Kunt u toelichten hoe alle bovenstaande omschreven acties stroken met de bezuinigingen op de GGD en preventiemaatregelen?
Voor een deel van de onderwerpen die in uw vragen worden genoemd geldt dat beleid niet wordt gefinancierd vanuit het budget van publieke gezondheid, maar vanuit de begrotingen van andere ministeries. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat SPUK-gelden worden overgeheveld naar het gemeentefonds met een algemene korting en dat er een algemene korting op subsidies plaatsvindt. Dat betekent dat er een herprioritering op preventie heeft plaatsgevonden. Daartegenover staat dat mensen in de komende jaren minder geld kwijt zullen zijn voor hun eigen risico als zij gebruik maken van zorg. Voor pandemische paraatheid verwijs ik naar het antwoord op vraag 10.
De klimaataanpak van de minister |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Hoeveel CO2-equivalent stootte de sector gebouwde omgeving in 2024 uit? Hoeveel is dat verwijderd van het restemissiedoel 11,2 megaton van 2030? Ligt u op koers om klimaatdoelen in de gebouwde omgeving te halen?
De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2024 laat zien dat de CO2-uitstoot in de gebouwde omgeving in 2023 is gedaald van 19,6 naar 17,3 megaton. Dit komt door een forse besparing op aardgas in de afgelopen jaren, als gevolg van energiebesparende maatregelen, zuinig stookgedrag en relatief warme winters. Voor 2024 moeten de CO2-emissiecijfers nog beschikbaar komen. De KEV2024 raamt de CO2-emissie van de gebouwde omgeving binnen een bandbreedte van 12,6 tot 18,2 Mton, inclusief geagendeerd beleid is die bandbreedte 11,6 tot 17,3 MTon. Het gestelde doel in 2030 is 13,2 Mton restemissie.
Kunt u een schatting geven van het gemiddelde verschil in energiekosten voor mensen tussen een woning met energielabel A++++ ten opzichte van een woning met energielabel G?
Het energieverbruik per woning is afhankelijk van het type woning en het stookgedrag van de bewoner. Op basis van gemiddeld gebruik is echter wel een beeld te geven wat het verschil is tussen woningen met een verschillend energielabel. In onderstaande tabel is in beeld gebracht wat het verschil is in energiekosten van een tussenwoning met label A+++ en label G. Voor A++++ woningen is momenteel nog onvoldoende data beschikbaar om te komen tot een betrouwbaar beeld van het werkelijke energieverbruik en daarmee de energiekosten.
Voor de woning met het A+++ label is uitgegaan van elektrisch verwarmen met een warmtepomp. Voor de woning met het G label is uitgegaan van verwarmen door middel van een cv-ketel. Het verbruik (inclusief verwarming) per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.1 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.2
Gasverbruik (m3)
1.060
Elektraverbruik (kWh)
3.690
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 0
€ 684
Energiebelasting gas
€ 0
€ 742
€ 492
Waarvan:
Leveringskosten
€ 584
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 453
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 0
€ 248
Leveringskosten gas
€ 0
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
Enkele aandachtspunten bij bovenstaande tabel
Hoeveel mensen wonen in een woning met een energielabel onder B? Hoeveel scheelt dat deze mensen in totaal per jaar aan kosten?
In 2024 was de labelverdeling voor de 8 miljoen woningen in de gebouwde omgeving als in de volgende tabel verdeeld. Dit is een inschatting gebaseerd op cijfers van Kadaster uit de Monitor Verduurzaming Gebouwde omgeving3.
Aantal
2.080.000
880.000
560.000
400.000
400.000
Onderstaand overzicht geeft de verwachte energiekosten weer bij een gemiddeld gebruik in tussenwoningen met een label B tot en met G. Voor de vergelijkbaarheid gaan we uit van verwarming met een CV-ketel. Het verbruik per label is gebaseerd op voorlopige cijfers uit 2023 van het CBS.4 De leveringskosten, vaste kosten en energiebelasting voor gas en elektra zijn gebaseerd op cijfers van CBS over de energietarieven van februari 2025.5
Gasverbruik (m3)
830
920
1.000
1.040
1.080
1.060
Elektraverbruik (kWh)
2.210
2.170
2.090
1.980
1.930
1.750
Waarvan:
Leveringskosten
€ 536
€ 594
€ 645
€ 671
€ 697
€ 684
Energiebelasting gas
€ 581
€ 644
€ 700
€ 728
€ 756
€ 742
Waarvan:
Leveringskosten
€ 350
€ 344
€ 331
€ 314
€ 306
€ 277
Energiebelasting elektriciteit
€ 272
€ 267
€ 257
€ 243
€ 237
€ 215
Netbeheerkosten gas
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
€ 248
Leveringskosten gas
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
€ 88
Netbeheerkosten elektriciteit
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
€ 467
Leveringskosten elektriciteit
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
€ 106
Belastingvermindering
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
€ – 635
N.B. Op basis van deze getallen lijkt een woning met een label F een hoger verbruik te hebben dan een woning met een label G. Dit kan worden verklaard doordat dit cijfers zijn van echte woningen, die niet gecorrigeerd zijn voor de verschillen in oppervlakte tussen verschillende type woningen. Als het verbruik wel gecorrigeerd wordt voor de totale oppervlakte, dan blijkt het verbruik van een woning met label G per m2 oppervlak hoger dan voor een woning met label F.
Hoe staat het met de verduurzaming van publieke gebouwde omgeving, in ieder geval de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf, onderwijs, zorg, politie, provincies en gemeenten? Hoeveel structurele energiebesparing is mogelijk bij verduurzaming?
De stand van zaken met betrekking tot energielabel C voor kantoren binnen het Rijk is dat het gemiddelde ligt op een energielabel B. (zie ook de brief van 2 oktober 2024, Kamerstuk II 30 196, nr. 831).
Zorg, onderwijs, provincies en gemeenten zijn dus bezig om hun vastgoed te verduurzamen. Vanuit het Rijk zijn verschillende instrumenten beschikbaar om ze hierbij te stimuleren en te ondersteunen en zo invulling te geven aan de verduurzamingsopgave. Zo is er onder andere subsidie beschikbaar via de Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA) regeling waar de sectoren, gemeenten en provincies gebruik van kunnen maken.6 Daarnaast is er ook een ontzorgingsprogramma maatschappelijk vastgoed waarbij vanuit de provincies met onder andere kleine gemeenten, schoolbesturen, zorgaanbieders, stichtingen en culturele instellingen advies, kennis en expertise wordt geboden in hoe deze kleine eigenaren van vastgoed hun vastgoed het beste kunnen verduurzamen.7
Op grond van de EPBD IV wordt gestuurd op verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugdringen van de energievraag, ook in publieke gebouwen. De verschillende sectoren in de publieke gebouwde omgeving hebben sectorale routekaarten opgesteld die inzicht bieden in de opgave en handelingsperspectief bieden om tot zeer energiezuinige en fossielvrije gebouwen in 2050 te komen. De sectorale routekaarten worden in elke sector vertaald naar individuele portefeuille-routekaarten of Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplannen van vastgoedeigenaren. Er vindt nu een herijking plaats van de routekaarten. Als deze herijking gereed is, zal uw Kamer hierover geïnformeerd worden. Specifiek voor de verduurzaming van de portefeuille van het Rijksvastgoedbedrijf en Politie geldt dat deze meedoen aan de portefeuilleaanpak. Dit is een aanpak met de looptijd tot eind 2026 waarbij een bedrijf of instelling 20 of meer gebouwen bezit in Nederland, verspreid over minstens twee omgevingsdiensten. Met deze aanpak wordt gestimuleerd tot een bovenwettelijke prestatie op het gebied van energiebesparing, namelijk een finale energiereductie (14%) en fossiele energiereductie (22%) op portefeuilleniveau.
Voor de publieke gebouwde omgeving geldt bovendien de energiebesparingsplicht waarbij bepaalde maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of korter genomen dienen te worden zodat gebouwen verduurzaamd worden.8 De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) werkt aan verbetering van deze plicht, waarbij onder meer de Erkende Maatregelenlijst wordt geactualiseerd en de terugverdientijd naar zeven jaar gaat. Daarnaast werkt het kabinet aan de implementatie van de Europese Energie Efficiëntie Richtlijn (EED), waarbij specifiek twee doelstellingen gelden voor overheidsinstanties. Ten eerste, een gezamenlijk een finale energiereductie van 1,9% per jaar ten opzichte van 2021. Ten tweede, een gezamenlijke, jaarlijkse renovatieverplichting van 3% naar Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG). De Minister van KGG heeft uw Kamer hier eerder over geïnformeerd en zal uw Kamer op de hoogte houden over de voortgang.
Hoeveel bouwprojecten liggen op dit moment stil of zijn niet gerealiseerd door de netcongestie? Hoeveel toekomstige woningen gaat dat over?
Netcongestie, ofwel drukte op het elektriciteitsnet, is in toenemende mate een uitdaging voor de woningbouw. Mede daarom heb ik op de Woontop afspraken gemaakt met vertegenwoordigers uit de woningbouw- en technieksector, netbeheerders en provincies om netbewust bouwen te stimuleren. Ook werkt het kabinet via het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) samen met mede-overheden, netbeheerders en marktpartijen hard aan het zoveel mogelijk beperken van netcongestie.
Er is op dit moment nog geen formele wachtrij voor kleinverbruikaansluitingen. Dit betekent dat nieuwbouwwoningen met een kleinverbruikaansluiting in principe aangesloten kunnen worden. Maar ook als er geen formele wachtrij is, kunnen projecten in de praktijk al te maken krijgen met oplopende wachttijden. Bijvoorbeeld omdat er onvoldoende personeel is om aansluitingen te realiseren, maar soms ook omdat partijen niet vroegtijdig de netbeheerder in de planning hebben betrokken.
Voor grootverbruikaansluitingen geldt vrijwel overal in Nederland wel een wachtrij. Het prioriteringskader van de ACM regelt dat grootverbruikaansluitingen die nodig zijn voor collectieve voorzieningen die inherent verbonden zijn aan de woonvoorziening, of functies in de plint van een wooncomplex die noodzakelijk zijn om de business case sluitend te maken, voorrang kunnen krijgen. Dit speelt met name bij grootschalige woningbouwlocaties.
Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De concrete impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen is namelijk nu niet goed inzichtelijk. In algemene zin geldt dat er veel factoren een rol spelen in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden. Bij netcongestie zal soms een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar is dat het met een slimme aanpassing toch wel. Via de versnellingstafels Woningbouw en op projectniveau houdt het Ministerie van VRO vinger aan de pols en schakelt waar nodig experts in om tot oplossingen te komen.
Hoeveel verduurzamingsprojecten liggen op dit moment stil door gebrek aan technisch geschoold personeel voor de energietransitie?
In Nederland hebben we te maken met tekorten op de arbeidsmarkt. In het laatste kwartaal van 2024 stonden er 404.000 onvervulde vacatures open (CBS). Dit heeft zijn weerslag op alle sectoren, in sterke mate ook op het technisch geschoold personeel voor de energietransitie. Uit een onderzoek van ABN Amro bleek eerder dat ongeveer 40 procent van alle vacatures in de energietransitie niet vervuld konden worden. Hierin zit echter wel een sterke regionale variatie, waardoor het betekent dat het in sommige regio’s een groter probleem is dan in anderen. Het is aannemelijk om te zeggen dat dit ook consequenties heeft voor een aantal duurzaamheidsprojecten. Echter zijn hier geen verdiepende cijfers over bekend.
Echter bestaat er wel de verwachting dat de arbeidsproductiviteit lichtelijk zal stijgen in de komende jaren. Technologische ontwikkelingen, processtandaardisatie en het door ontwikkelen van HR-beleid bieden kansen om de mensen die we hebben efficiënter in te zetten en minder uitval te bewerkstelligen. Aan arbeidsproductiviteitsverbetering voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving werk ik gericht samen met brancheorganisaties en marktpartijen. Dit doe ik onder meer via de programma’s «Mensen Maken de Transitie» en «Verbouwstromen».
In het programma «Mensen Maken de Transitie» werken we vanuit de wijkaanpak aan technische innovaties in de uitvoering en een effectievere samenwerking in de keten om te zorgen dat de arbeidsproductiviteit wordt vergroot. Ook richt het programma zich op het realiseren van passende opleidingsmogelijkheden voor het om- en bijscholen van vakmensen. Dit doe ik samen met onder meer Techniek Nederland, Bouwend Nederland, Netbeheer Nederland en de koepels van de onderwijsinstellingen.
Via het programma «Verbouwstromen» ondersteun ik opdrachtgevers, aanbieders en medeoverheden bij de industriële en gestandaardiseerde verduurzaming van woningen. Het doel is om samenwerkingsverbanden te laten groeien tot gezamenlijke renovatieprogramma’s waarbinnen op efficiënte wijze grote aantallen woningen worden verduurzaamd.
Hoeveel geld is er op uw beleidsterrein beschikbaar voor de verduurzamingsopgave in de gebouwde omgeving?
De beschikbare middelen zijn niet goed in één getal te vatten, daar het een optelsom is van middelen aan de uitgave kant van de begroting, fiscale stimulering en voor ondersteuning van de uitvoering.
De budgetten aan de uitgavenkant bestaan uit Klimaatfondsmiddelen en reguliere begrotingsbudgetten. Voor de klimaatfondsmiddelen is een overzicht beschikbaar in de meest recente Miljoenennota https://www.rijksfinancien.nl/miljoenennota/2025/bijlage/3096307. Onderstaande Tabel bevat een beeld van het totaal van beschikbare subsidie- en ondersteuningsmiddelen van 2025 t/m 2030 en hoe die zijn verdeeld.
In totaal is er voor de ondersteuning via subsidies en flankerend beleid nog circa 8,6 mld. beschikbaar, waarvan circa 2,1 mld. in het Klimaatfonds gereserveerd. Bij voorjaarsnota wordt over vrijgave van deze middelen besloten. Dit betreft voor een belangrijk deel de budgetten voor de ondersteuning van huishoudens tussen 2028 en 2030. Tevens worden duurzame warmtebronnen via de SDE gestimuleerd. Hiervoor zijn zogenaamde «hekjes» opgenomen. In 2025 gaat het om circa 750 mln., een bedrag dat jaar op jaar wordt vastgesteld.
Door de afschaffing van de verhuurderheffing is er bij corporaties meer ruimte voor investeringen ontstaan ook voor de verduurzaming van woningen zoals de uitfasering van woningen met slechte energielabels (EFG).
Tot slot zijn er uitvoeringsmiddelen via de CDOKE-gelden voor gemeenten beschikbaar, waarvan een significant deel naar verwachting zal worden ingezet voor de verduurzaming van de Gebouwde Omgeving. In totaal is hier nog circa 4.8 mld. voor beschikbaar van 2025 tot en met 2030.
ISDE subsidies (o.a. isolatie, (hybride) warmtepompen, VVE's)
3.250
1.450
Lokale aanpak Nationaal Isolatieprogramma (resterende middelen 2025)
450
SVOH (subsidie particuliere verhuurders)
145
Nationaal Warmtefonds (incl. middelen voor renteloze leningen)2
490
Warmtenetten (o.a. WIS, SAH2, financiering)
1.340
200
Maatschappelijk vastgoed (o.a. DuMaVa, flankerend beleid)
2.400
175
Biobased bouwen
180
100
Divers flankerend beleid (doe-het-zelf, ZonPV op gebouwen, vve's en innovatie)
320
150
Wat is het effect van de verlaging van de subsidie op warmtepompen op de maandelijkse kosten van mensen? Hoeveel meer of minder warmtepompen worden er op dit moment geïnstalleerd door de bezuiniging op deze subsidies? Welk alternatief beleid heeft u voor de uitrol van warmtepompen?
De ISDE streeft naar een subsidiepercentage van gemiddeld 30% voor de aanschaf van een warmtepomp. De wijziging van januari 2025 is bedoeld om overstimulering, waarbij meer dan 30% subsidie wordt ontvangen, te voorkomen. Er is dus geen sprake van een bezuiniging. Deze correctie heeft geen effect op de maandelijkse kosten van mensen, enkel op de netto aanschafkosten (kosten minus subsidie). De aankondiging van de correctie en de overgangsregeling zorgde eind 2024 voor een opleving van de verkoop van warmtepompen. In november werden hierdoor 5% meer warmtepompen verkocht dan 2023 en in december zelfs 30% meer dan een jaar eerder volgens cijfers van de Vereniging Warmtepompen. Hierdoor zijn 10.000 meer warmtepompen verkocht in 2024 dan eerder werd geprognosticeerd. Er is nog geen inzicht in het effect op de verkoop in 2025.
Bent u bereid inzicht te geven welke maatregelen u heeft aangedragen voor het klimaatpakket van de Minister van Klimaat en Groene Groei?
Binnen het kabinet wordt momenteel besluitvorming voorbereid op welke wijze de klimaatdoelen te realiseren zijn, onder leiding van de Minister van Klimaat en Groene Groei samen met alle vakministers voor de klimaatsectoren. tot een pakket maatregelen te komen. Aangezien dit nu in voorbereiding is, kan ik hierop niet verder ingaan.
Overweegt u om de verduurzamingsdoelen los te laten als dat in de uitvoering of financieel lastig blijkt, of is dat geen optie voor u?
In aanvulling op het antwoord op vraag 9 geldt dat de verduurzamingsdoelen onderdeel zijn van de bestaande afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma. De Minister van KGG zal u hierover informeren nadat de besluitvorming, bij voorjaarsnota, is afgerond.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 5 maart aanstaande
Inmiddels is het commissiedebat klimaatakkoord gebouwde omgeving verplaatst naar 26 maart 2025. U heeft de antwoorden vóór het genoemde commissiedebat ontvangen.
Het bericht ‘Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels’ |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Toezichthouders vragen versoepeling Europese bankenregels» in het Financieele Dagblad van 19 februari 2025? Wat vindt u van dit bericht en welke knelpunten ziet u met betrekking tot de bankenregels?1
Ik ben bekend met dit bericht. Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit in de regulering van banken. Ik verwelkom initiatieven om deze regeldruk in kaart te brengen en om te kijken waar we regels eenvoudiger kunnen maken. In de discussies hierover vind ik het belangrijk ook oog te houden voor het belang van een financiële sector die stabiel en robuust is. Samen met proportionele regels zijn dat de randvoorwaarden voor duurzame concurrentie.
Vanuit de sector horen we dat onnodige complexiteit met name zit in de technische standaarden en richtsnoeren. De Nederlandse Vereniging van Banken is de onnodige regeldruk en complexiteit in deze technische standaarden en richtsnoeren nader aan het concretiseren. Ik verwelkom hun input bij deze discussie.
Hoe kijkt u aan tegen deze oproep van de toezichthouders in Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië?
Ik vind het positief dat er aandacht is voor onnodige regeldruk en complexiteit die mogelijk concurrentiebelemmerend kunnen werken. Ik verwelkom objectieve analyses die de knelpunten nader concretiseren.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij Spanje, Duitsland, Frankrijk en Italië om te kijken naar waar het Europese raamwerk onnodig complex is en waar het concurrentieverstoringen op internationaal niveau kan veroorzaken, zonder significante voordelen voor de financiële stabiliteit? Zo nee, waarom niet?
De brief aan de Europese Commissie betreft een oproep van onafhankelijke centrale banken en niet van lidstaten en vraagt om een analyse door de Europese Commissie. Het verminderen van onnodige regeldruk en het bevorderen van het concurrentievermogen van de financiële sector is voor mij een belangrijke prioriteit. Mijn ministerie is nauw betrokken bij de verdere totstandkoming van de opdracht voor de expertgroep die een onderzoek naar de complexiteit van regelgeving moet gaan uitvoeren.
In de ambtelijke studie «Beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector»2 van een jaar geleden is ook gewezen op complexiteit van regelgeving, inclusief de vele technische standaarden, en is stilgestaan bij mogelijkheden voor versimpeling zonder dat dit ten koste gaat van financiële stabiliteit.
Ziet u mogelijkheden om een vereenvoudiging van de Europese bankenregels te combineren met afspraken over een hogere spaarrente en meer ruimte voor bankfinanciering voor het MKB door afspraken met de Nederlandse banken?
Het primaire doel van het toezichtsraamwerk voor banken is om de stabiliteit en robuustheid van het financiële stelsel te waarborgen en consumenten te beschermen. Eventuele aanpassingen in het raamwerk dienen dus ook vanuit dat perspectief te worden gewogen – versimpeling van bankenregelgeving moet prudentieel verantwoord zijn.
Ik zie echter geen rechtstreekse koppeling tussen het aanpassen van regelgeving en bijvoorbeeld de hoogte van de spaarrentes. Dat laat onverlet dat, mochten bepaalde standaarden of (rapportage)eisen disproportioneel blijken en een belemmering vormen voor de betrokken publieke belangen, zoals het verstrekken van bankfinanciering aan het MKB, dan kan versimpeling op dat gebied deze financiering wel vergemakkelijken. Daarnaast blijf ik mij ook op andere vlakken – samen met de Minister van Economische Zaken en de sector – inzetten voor betere toegang tot bancaire én non-bancaire financiering voor ondernemers. Voor wat betreft de spaarrente heb ik in mijn reactie op het ACM-rapport over concurrentie op de spaarmarkt reeds eens combinatie van maatregelen aangekondigd om de concurrentiedruk te verhogen en daarmee een verhoging van de spaarrentes te stimuleren. Ik ben momenteel aan de slag met deze maatregelen en houd de Kamer – zoals toegezegd – op de hoogte over de voortgang.
Bent u bereid om het gesprek aan te gaan met de Nederlandse toezichthouders over hun visie ten aanzien van vereenvoudiging van de Europese bankenregels en de Tweede Kamer daarover voor het zomerreces te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om hierover met de toezichthouders in gesprek te gaan en mijn opgedane inzichten naar aanleiding van deze gesprekken met uw Kamer te delen. Ook DNB geeft aan open te staan voor initiatieven om versimpeling van regulering te onderzoeken.
Hoe kijkt u naar het concurrentievermogen van de Europese banken ten opzichte van de Amerikaanse banken?
De Europese bankensector kenmerkt zich door het feit dat deze gefragmenteerd is en veelal langs nationale grenzen georganiseerd is. Zo werd in het Draghi-rapport geconcludeerd dat Europese banken ten opzichte van Amerikaanse concurrenten minder winstgevend zijn, hogere kosten hebben en een lagere waardering hebben. Ik onderschrijf deze analyse, net als vaststelling dat de incomplete bankenunie bijdraagt aan deze fragmentatie. Overigens wordt in dit rapport het beeld geschetst dat Europese banken aanzienlijk kleiner zijn dan Amerikaanse banken. Dit klopt als wordt gekeken naar de lage marktwaardering, maar is in mindere mate het geval wanneer wordt gekeken naar de balansomvang.
Desalniettemin moeten Europese banken internationaal concurrerender worden ten opzichte van grote concurrenten in de VS en Azië. Ik ben van mening dat Europese consolidatie hierbij een rol kan spelen, net als verdieping van de Europese kapitaalmarktunie. Daarnaast kan vervolmaking van de bankenunie bijdragen aan consolidatie en meer grensoverschrijdende, schaalvergrotende activiteiten. Ik ben er voorstander van om stappen te zetten op dit gebied, bijvoorbeeld voor een Europees depositogarantiestelsel (EDIS). Dat moet hand in hand gaan met verdere risicoreductie in de bankensector, zoals een goede risicoweging van staatsobligaties op bankbalansen.
Welke plannen heeft Trump voor versoepeling dan wel vereenvoudiging van de Amerikaanse banken? Hoe past dit in de internationale Basel-afspraken?
Nog voor het aantreden van president Trump werd de voorgestelde regelgeving voor de implementatie van de finale Bazel III-standaarden geconsulteerd door de federale toezichthouders.3 Daaruit kwamen kritische geluiden van de bankensector en het Congres. Een nieuw voorstel is nog niet gedaan, maar het ligt in de lijn der verwachting dat dit voorstel een lichter prudentieel regime zal bevatten dan in de vorige consultatie.
In de VS maken de federale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor toezicht vaak ook de regels. Het Congres kan deze regels achteraf herzien. Sinds het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering zijn de hoofden van deze agentschappen vervangen. Ook wordt de regelgevende bevoegdheid verder ingeperkt door het Witte Huis en het Congres. Vanuit het Congres is aandacht voor het terugdraaien van sommige regels. Wij volgen deze ontwikkelingen, ook met het oog op stabiliteit en integriteit van het financieel systeem.
Ik zet mij in voor een getrouwe wereldwijde implementatie van de Bazel-standaarden. Dat is belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld en de internationale stabiliteit. Hoe een toekomstig voorstel voor bankregelgeving in de VS zich zal verhouden tot de Bazel-standaarden kan ik pas beoordelen wanneer dit voorstel gepubliceerd is.
Hoe verschillen de bankenregels in Europa van die in Amerika? In hoeverre is er sprake van een ongelijk speelveld? En wat zijn daarvan de gevolgen?
De regelgeving van banken in de VS en in Europa is deels vergelijkbaar, maar er zijn ook verschillen. Zo hebben de VS op diverse onderdelen strengere regels dan de Bazel-standaarden voorschrijven, bijvoorbeeld ten aanzien van de hefboomratio (leverage ratio, ongewogen kapitaaleisen). Uit analyses van de ECB – waarin de implementatie van de finale Bazel III-standaarden nog niet is meegenomen – blijkt dat met name Europese grootbanken méér kapitaal zouden moeten aanhouden als zij onder Amerikaanse bankregelgeving zouden vallen.4 Voor kleinere en middelgrote banken zou dit anders zijn, omdat in Europa voor kleine en middelgrote banken strengere eisen van toepassing zijn dan in de VS. De VS past eigen standaarden toe op zulke banken in plaats van de Bazelstandaarden.
In bepaalde gevallen kunnen specifieke verschillen in regelgeving leiden tot een ongelijk speelveld. De invoering van het marktrisicoraamwerk (Fundamental Review of the Trading Book, FRTB) is een voorbeeld van regelgeving waarbij een gelijk speelveld van groot belang is voor een aantal internationale banken die direct met elkaar kunnen concurreren. Dit raamwerk bevat regels om risico’s te adresseren die voortkomen uit handelsactiviteiten van banken, een zeer geglobaliseerd onderdeel van de bancaire sector. Omdat verschillen in regelgeving tussen jurisdicties tot een ongelijk speelveld kunnen leiden, zijn er Bazel-standaarden afgesproken voor de invoering van de FRTB. De implementatie van de FRTB heeft in verschillende jurisdicties al plaatsgevonden, maar in onder meer de VS en het VK nog niet. Dit heeft de Europese Commissie er dan ook toe bewogen de implementatie van FRTB vooralsnog met één jaar uit te stellen, tot 1 januari 2026. Overigens brengt uitstel ook operationele kosten met zich mee voor banken. Momenteel overweegt de Commissie vervolgstappen.
Hoe wijken de Europese bankenregels af van de internationale Basel-afspraken?
Bij de implementatie van de Bazelstandaarden in Europa zijn enkele afzwakkingen of afwijkingen voorgesteld en ingevoerd, die maken dat de Europese bankenregels niet op alle vlakken gelijk zijn aan de internationale Bazelstandaarden. Zo worden in Europese regelgeving lagere risicogewichten toegekend voor blootstellingen aan het midden- en kleinbedrijf (MKB) en aan investeringen in infrastructuur. Als gevolg hiervan hoeven banken voor deze blootstellingen minder kapitaal aan te houden dan passend zou zijn op basis van de Bazelstandaarden, wat banken moet stimuleren om aan het MKB en infrastructurele projecten geld uit te lenen. Ook rond de infasering en berekening van de kapitaalvloer – het belangrijkste onderdeel van de finale Bazel III-standaarden – zijn in Europese regelgeving (tijdelijke) transitiemaatregelen opgenomen die niet in lijn zijn met de standaarden. Daarentegen kent EU-regelgeving voor bepaalde risico’s ook eigenheden of concretiseringen die niet rechtstreeks voortvloeien uit de Bazelstandaarden. Ook heeft de EU soms nationale opties en discreties die het gevolg zijn van onderhandelingen tussen lidstaten en worden bepaalde elementen uit regelgeving nader gespecificeerd in technische standaarden of richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit (EBA).
De Bazelstandaarden worden in de EU – met enige mate van proportionaliteit – toegepast op alle banken, niet alleen op de internationaal actieve banken. Hoewel Europese banken zonder internationale activiteiten niet noodzakelijk onderdeel zijn van de doelgroep van de Bazelstandaarden, moet er ook voor deze kleinere banken adequate en accurate prudentiële regelgeving zijn. De bankenonrust in maart 2023 kwam onder meer voort uit versoepeling van het toezichtsregime voor niet-systemische regionale banken in de VS, wat laat zien dat ook op nationaal en regionaal niveau de bankregulering en het bijbehorende toezicht adequaat moeten functioneren.
In het ambtelijke rapport «beleidsrichtingen voor een weerbare bankensector» wordt de mogelijkheid genoemd om te verkennen om voor kleinere banken «simpele maar robuuste standaarden» te ontwikkelen, in aanvulling op de al geboden proportionaliteit voor kleine en niet-complexe instellingen. Dit in navolging van de «strong and simple»-benadering in het Verenigd Koninkrijk.5 Ik ga bekijken of het de moeite waard is om deze benadering verder te verkennen, waarbij dan moet worden gezocht naar standaarden voor banken die niet voor lagere kapitaaleisen zorgen, maar wel simpeler en voorspelbaarder zijn.
Het rapport-Draghi geeft in het kader van het concurrentievermogen aan dat EU-banken te maken hebben met enkele specifieke regelgevende obstakels die hun vermogen om leningen te verstrekken bepreken, in het bijzonder regelgeving rondom securitisatie (ook het rapport-Letta pleit op dit punt voor versoepeling), en dat de kapitaaleisen voor bepaalde eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde categorieën waarvoor de eisen de werkelijke risico’s niet weerspiegelen moeten worden verlaagd; wat vindt u daarvan? Hoe denkt u een versoepeling van de regelgeving rondom securitisatie zorgvuldig te kunnen vormgeven?
Ik herken dat securitisatie kan bijdragen aan het creëren van meer (bancaire) financieringsruimte en daarmee het vermogen van banken om leningen te verstrekken. De Europese Commissie onderzoekt momenteel hoe het functioneren van de EU-securitisatiemarkt kan worden verbeterd en zal naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 met een voorstel komen voor herziening van het securitisatieraamwerk. Ik steun deze verkenning en vind het daarbij belangrijk dat de risico’s en lessen van de financiële crisis niet uit het oog worden verloren. Ik zet in op herziening van het raamwerk voor securitisaties om de barrières te verlagen, zeker voor een bredere doelgroep van institutionele beleggers, met name door meer proportionele due diligence regelgeving. Na publicatie van het commissievoorstel zal ik een BNC-fiche opstellen en delen met uw Kamer, waarin ik mijn appreciatie uiteenzet.
Hoe kan de vereenvoudiging van de bankenregels worden geagendeerd voor de Bazel-akkoorden waarin internationaal afspraken worden gemaakt over de bankenregels ten behoeve van de financiële stabiliteit?
Het Bazels comité heeft op dit moment met name aandacht voor de implementatie van de finale Bazel-III standaarden. Nieuwe herzieningen van de standaarden voor bankenregulering staan op dit moment niet op de agenda. Het Bazels comité gaat over de eigen agenda, die wordt bepaald op basis van relevante ontwikkelingen in financiële markten, adviezen van nationale toezichthouders en aanbevelingen van internationale financiële instellingen en gremia, zoals de Financial Stability Board.
Het bericht 'Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: Herstel van historisch onrecht' |
|
Chris Stoffer (SGP), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland geeft roofkunst terug aan Nigeria: «Herstel van historisch onrecht»»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland 113 beelden teruggeeft aan de Nigeriaanse overheid, maar dat onbekend is waar de kunst naartoe gaat? Kunt u uitleggen waarom er bij zulke kostbare kunstobjecten niet meer door u gestuurd wordt op de bestemming van deze objecten?
Het klopt dat vanuit de Rijkscollectie 113 objecten zijn teruggegeven aan de Federale Republiek van Nigeria. Deze objecten zijn door Britse militairen geroofd tijdens de plundering van Benin City in 1897, vervolgens verkocht en onderdeel van de Rijkscollectie geworden. Conform het eerder met de Kamer gedeelde beleidskader en het advies van de Adviescommissie teruggave cultuurgoederen uit koloniale context (Commissie Koloniale Collecties) worden geroofde objecten onvoorwaardelijk teruggeven. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te besluiten waar deze objecten na de fysieke overdracht zullen worden bewaard en tentoongesteld.
De Nigeriaanse overheid heeft aangegeven dat de objecten onder beheer van de National Commission for Museums and Monuments (NCMM) zullen worden bewaard in een nieuw collectiedepot en dat het voornemen bestaat de objecten tentoon te stellen. De NCMM is een federale organisatie onder het Nigeriaanse Ministerie van Kunst, Cultuur, Toerisme en Creatieve Economie en beheert onder meer 52 musea door het hele land.
Klopt het dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index?2 In hoeverre vindt u het verantwoord om kunst, zonder te weten wat de exacte bestemming is, terug te geven aan een regering met die reputatie?
Het klopt dat Nigeria op plaats 140 van de 180 staat op de Transparency International corruptions perceptions index van 2024. Zoals hierboven aangegeven acht ik het, in lijn met het beleidskader en het specifieke advies van de onafhankelijke Commissie Koloniale Collecties, niet passend om voorwaarden te stellen bij de teruggave van objecten die geroofd zijn. Bij de teruggave van deze objecten is het herstel van historisch onrecht het uitgangspunt.
In hoeverre houdt het beleidskader «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» bij een teruggaveverzoek rekening met de manier waarop de kunst correct wordt geconserveerd of dat er sprake is van een stabiel landsbestuur?
In de «Beleidsvisie collecties uit een koloniale context» wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën.
In het geval van geroofde of anderszins onvrijwillig verloren objecten is onvoorwaardelijke teruggave het uitgangspunt. Door het tegen hun wil in bezit nemen van cultuurgoederen, is de bevolking van koloniale gebieden onrecht aangedaan. Met het oog op het herstel van dit historisch onrecht is bij deze objecten het afwegen van belangen en het stellen van voorwaarden bij teruggave niet passend. Dit is vergelijkbaar met het beoordelingskader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog. Ook in dit kader is het uitgangspunt neergelegd dat op de vaststelling van onvrijwillig bezitsverlies onvoorwaardelijke teruggave moet volgen. Wel kan in het beleid rond koloniale collecties in gesprekken met landen van herkomst het belang van brede toegankelijkheid en duurzaam beheer en behoud van de cultuurgoederen worden benadrukt. In dit gesprek kan ook worden bekeken hoe Nederland en het land van herkomst op dit terrein kunnen samenwerken, zoals dat ook nu vaak al gebeurt. Het Wereldmuseum heeft aangegeven de samenwerking met de NCMM rond collectieonderzoek en -beheer ook na teruggave voort te zetten.
In het geval van objecten die niet geroofd zijn maar waarover op basis van een belangenafweging toch is besloten tot teruggave, kunnen eventueel wel voorwaarden aan de teruggave worden verbonden. Gezien de roof van de Benin Bronzen is dat hier niet aan de orde.
Welke garanties tot goede conservering van deze kunstobjecten heeft Nederland gekregen alvorens te besluiten tot restitutie? In hoeverre klopt het dat andere landen restitutie in toenemende mate weigeren op grond van slechte tot geen garanties tot goede conservering?
Garanties over het beheer van de objecten hebben geen rol gespeeld in de besluitvorming over de teruggave.
Er is een internationale beweging richting teruggave van objecten die zijn geroofd in de koloniale periode. Landen maken verschillende afwegingen over de omgang met geroofde objecten in de museale collecties in die landen. Voor de Rijkscollectie draag ik verantwoordelijkheid. Ik sta daarbij voor een rechtvaardige omgang met deze collectie. Daarnaast stimuleer ik de museale samenwerking en kennisuitwisseling tussen instellingen in landen van herkomst en Nederland op het terrein van behoud en beheer.
Klopt het dat Nederland internationaal voorop loopt in het teruggeven van kunstobjecten, terwijl andere landen zoals Engeland daar veel behoudender in optreden? Kunt u uitleggen waarom Nederland daarin volgens u een gidsland zou moeten zijn?
Nederland loopt in de pas met een lange internationale ontwikkeling. In de ministeriële verklaring van Mondiacult 2022, de UNESCO World Conference on Cultural Policies and Sustainable Development, is opgeroepen tot een open en inclusieve internationale dialoog over de teruggave en restitutie van cultureel erfgoed. Musea kijken in toenemende mate kritisch naar de herkomst van de collecties en voeren herkomstonderzoek uit. Veel landen, zoals Duitsland, Frankrijk en België, en instellingen wereldwijd hebben reeds objecten teruggegeven of hebben beleid geformuleerd op dit terrein. Het Verenigd Koninkrijk is hierin tot nu toe inderdaad behoudender.
Ten aanzien van de Benin Bronzen bestaat al bijna twee decennia internationaal overleg en samenwerking tussen vertegenwoordigers uit Nigeria en Europese musea, de zogenaamde Benin Dialogue Group. Nederland is niet het eerste land dat Benin Bronzen teruggeeft aan Nigeria. Zo heeft Duitsland in 2022 reeds besloten tot teruggave van 1130 objecten aan Nigeria en waren er teruggaven door verschillende Britse instellingen, zoals 72 objecten van het Horniman Museum and Gardensin Londen, en 116 objecten van het Cambridge Museum of Archaeology and Anthropology.
In welke mate wijkt uw beleid af of is het een continuering van het restitutiebeleid van uw voorgangers? Klopt het dat de Kamer onder uw voorgangers actief werd geïnformeerd dan wel om instemming werd gevraagd bij restitutie van kunstobjecten? Kunt u aangeven waarom u daar nu van afwijkt?
Het beleid over de omgang met koloniale collecties in Nederland en het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog is ingezet door mijn voorgangers en heb ik ongewijzigd voortgezet.
De Kamer is en wordt geïnformeerd over het beleid en wijzigingen daarvan. Bij besluiten over specifieke casuïstiek in het kader van het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog of het teruggavebeleid koloniale collecties is het niet gangbaar de Kamer hierover te informeren. Deze besluiten betreffen immers specifieke casuïstiek binnen de vastgestelde beleidskaders. Mijn voorganger Staatssecretaris cultuur en media Gunay Uslu heeft de Kamer op 6 juli 2023 daarentegen wel geïnformeerd over het besluit tot teruggave van objecten aan Indonesië en Sri Lanka, om, zoals is aangegeven in deze brief, de eerste teruggave binnen het nieuwe beleid op basis van de eerste adviezen van de nieuwe ingestelde Commissie Koloniale Collecties te markeren (Kamerstukken II 22–23, 32 820, nr. 509). Bij hiernavolgende teruggaven van objecten uit een koloniale context is, net als bij de teruggave van objecten die zijn geroofd in de Tweede Wereldoorlog, de Kamer niet geïnformeerd, omdat dit uitvoering binnen de met de Kamer gedeelde beleidskaders betrof. Wel zijn de besluiten tot vervreemding gepubliceerd in de Staatscourant.
Kunt u aangeven welke restituties op dit moment op de planning staan? Kunt u de Kamer in de toekomst actief informeren over voornemens tot restitutie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment behandelt de Commissie Koloniale Collecties verzoeken tot teruggave van Indonesië, Sri Lanka en India. Of deze verzoeken leiden tot teruggave van objecten, hangt af van de advisering van de Commissie Koloniale Collecties. Daarnaast loopt de behandeling van meerdere verzoeken tot teruggave van objecten in de context van de het restitutiebeleid Tweede Wereldoorlog door de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog.
Ik heb niet het voornemen de Kamer te informeren over voornemens tot restitutie bij de behandeling van specifieke casuïstiek. Een besluit tot teruggave is gebaseerd op zorgvuldige en onafhankelijke expertadviezen van de Commissie Koloniale Collecties en de Restitutiecommissie Tweede Wereldoorlog op basis van de met uw Kamer gedeelde beleidskaders. De vervreemding van objecten uit de Rijkscollectie wordt conform de Erfgoedwet gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal uw Kamer uiteraard informeren in het geval van wijzigingen van het beleid omtrent restitutie.
De fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Vanaf welk moment bent u op de hoogte geraakt van de fundamentele koerswijziging van het Openbaar Ministerie (OM) om veel meer strafzaken zelf af te gaan doen met OM-strafbeschikkingen?1
In uw vraag wordt gerefereerd aan het – binnen de huidige wettelijke grenzen – ruimere toepassen van de strafbeschikking door het OM, zoals vastgelegd in de Tijdelijke instructie intensivering strafbeschikking bij veelvoorkomende vermogensdelicten die per 1 februari 2025 in werking is getreden. Ik ben enkele weken voorafgaand aan 1 februari in algemene zin mondeling op de hoogte gesteld dat het OM voornemens was de toepassing van de strafbeschikking uit te breiden.
Klop het dat het OM zelf de ruimte heeft om deze koerswijziging in te zetten? Klopt het ook dat dit reeds sinds 1 februari van kracht is? Waarom is er voor gekozen te beginnen met alle vermogensdelicten?
Het OM heeft sinds 1 januari 2008 de bevoegdheid om een strafbeschikking op te leggen, via de Wet OM-afdoening. Door middel van een strafbeschikking kan een officier van justitie een overtreding of misdrijf zelfstandig afdoen. De officier van justitie heeft de wettelijke bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen bij overtredingen of misdrijven waarvoor maximaal 6 jaar gevangenisstraf kan worden opgelegd en heeft binnen dat wettelijke kader ruimte om de inzet van de strafbeschikking te vergroten (artikel a tot en met h Wetboek van Strafvordering). Van deze ruimte wordt vanaf 1 februari vaker gebruik gemaakt als het gaat om een aantal veelvoorkomende vermogensdelicten gepleegd door meerderjarigen.
De instructie is de start van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor alle strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het doel hiervan is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken te kunnen afhandelen. Dit leidt er dus toe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Er is begonnen met een beperkt aantal vermogensdelicten (diefstal, verduistering, oplichting en heling) vanwege hun eenvoudige aard, in het bijzonder ten aanzien van de bewijsbaarheid.
Wat vindt u er van dat het OM nagenoeg álle strafzaken waar een maximale gevangenisstraf van zes jaar op staat in de nabije toekomst zelfstandig wil afhandelen, «totdat het doel van zo min mogelijk dagvaardingen voor feiten met een strafmaximum van zes jaar of minder is bereikt,» aldus het OM?
Het doel van het vaker toepassen van de strafbeschikking is om de doorlooptijden van strafzaken te verkorten, de rechtspraak te ontlasten en voorraden af te bouwen. Door vaker een strafbeschikking uit te vaardigen kan de strafrechter worden ontlast en de rechterlijke capaciteit worden benut voor de zwaardere strafzaken waarover de strafrechter een oordeel dient uit te spreken. Daarnaast streeft het OM ernaar om hiermee meer strafzaken af te kunnen handelen. Dit leidt ertoe dat meer criminaliteit sneller kan worden aangepakt. Dit is in het belang van de slachtoffers. Ik steun in algemene zin het doel om doorlooptijden van strafzaken te verkorten en meer criminaliteit aan te pakken. Als de overtreding of misdrijf hiertoe aanleiding geven, kan de officier nog steeds tot dagvaarding overgaan en bij de rechter een vrijheidsstraf eisen. Vanzelfsprekend worden alle wettelijke waarborgen – zoals het taakstrafverbod – rondom de uitvaardiging van strafbeschikkingen in acht genomen, terwijl ook de rechten van de verdachten en rechten en belangen van slachtoffers gewaarborgd blijven (zie antwoorden op de vragen 10 en 11). In gevallen waarin de officier van justitie het noodzakelijk vindt dat het desbetreffende feit met een vrijheidsstraf wordt bestraft, kan nog steeds tot dagvaarding worden overgegaan en vervolgens door de rechter een vrijheidsstraf worden opgelegd.
Het OM heeft in de tijdelijke instructie laten weten dat de instructie de start is van een traject gericht op het vaker uitvaardigen van strafbeschikkingen voor strafbare feiten waarvoor dat wettelijk gezien mogelijk is. Het OM heeft mij geïnformeerd dat, mede gelet op de ontstane vragen, ruim de tijd wordt genomen voor een zorgvuldige monitoring van de huidige uitbreiding en voorbereiding van mogelijke toekomstige uitbreidingen. Dit betekent dat pas in de loop van het najaar een volgende stap wordt overwogen door het OM. Ik ben en blijf hierover met het OM in overleg.
Hoe verhoudt dit zich tot beloftes van deze regering om juist zwaarder te gaan straffen? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Het OM kan dus, binnen de wettelijke kaders van artikel 257 van het Wetboek van Strafvordering, de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Dit staat los van het feit dat in het regeerprogramma wordt aangekondigd dat voor enkele specifieke misdrijven de maximale wettelijke strafmaat zal worden verhoogd. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang, uw Kamer zal in de loop van 2025 nader worden geïnformeerd over de verdere uitwerking en de planning hiervan. Als de wettelijke maximumstraf op een misdrijf wordt verhoogd, dan zal het OM hiermee rekening houden in de vervolging. De genoemde voornemens uit het regeerprogramma betreffen overigens niet de veelvoorkomende vermogensmisdrijven waarop de tijdelijke instructie van het OM betrekking heeft.
Verdient deze koerswijziging volgens u geen fundamenteel debat, ook vanwege de principiële kant van de zaak dat een rechter onafhankelijk kijkt naar de zaak?
Het OM past de bevoegdheid om een strafbeschikking uit te vaardigen binnen de kaders van de wet toe. Ten tijde van de behandeling van het wetsvoorstel voor de invoering van de strafbeschikking (Wet OM-afdoening) in 2005 en 2006 heeft het fundamentele debat over die kaders in beide Kamers plaatsgevonden. Het vaker toepassen van de strafbeschikking door het OM gebeurt dan ook op basis van een wettelijke bevoegdheid die al geruime tijd bestaat. Uw Kamer heeft inmiddels een ronde tafel over dit onderwerp aangekondigd welke op 26 maart aanstaande zal plaatsvinden. Het debat hierover staat op 8 april gepland.
Zoals aangekondigd zal het WODC de komende periode onderzoek verrichten naar de ervaringen van procesdeelnemers met de wijze waarop de strafbeschikking in de praktijk wordt ingezet.2 Het onderzoek zal naar verwachting in 2026 zijn afgerond. Na afronding van dit onderzoek komt het kabinet met een reactie over mogelijke vervolgstappen. Op basis daarvan kan het debat over de inzet van de strafbeschikking verder worden gevoerd.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Het OM maakt gebruik van een sinds 1 januari 2008 bestaande wettelijke bevoegdheid en past deze toe binnen de kaders van de wet. Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk en kan binnen de kaders van zijn wettelijke bevoegdheid de toepassing van de OM-strafbeschikking verruimen.
Waarom is dit niet in goed overleg met alle ketenpartners, zoals in ieder geval de rechtspraak, vormgegeven? Wat is uw reactie op de kritiek vanuit de rechtspraak die ongelukkig is met dit nieuwe beleid?2
Het OM heeft de ruimere toepassing van de strafbeschikking van tevoren aangekondigd bij de betrokken ketenorganisaties. Ik heb met de voorzitter van het College van procureurs-generaal besproken dat hij hierover de Raad voor de Rechtspraak nader zal spreken. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden.
Met betrekking tot de kritiek van de Rechtspraak op de toepassing van de strafbeschikking wil ik benadrukken dat het OM niet anders doet dan een ruimer gebruik maken van dit instrument binnen de grenzen van zijn wettelijke bevoegdheid. Het debat over (de grenzen van) die bevoegdheid heeft ten tijde van de behandeling van de wet OM-afdoening plaatsgevonden. De ruimere toepassing is mede ingegeven door de beperkte rechterlijke capaciteit en de daarmee samenhangende doorlooptijden.
Voor wat betreft de kritiek dat de ruimere toepassing van de strafbeschikking niet openbaar is gemaakt kan ik nog opmerken dat het OM de instructie (waarin de ruimere toepassing van de strafbeschikking is toegelicht) op 24 februari jl. openbaar heeft gemaakt door middel van publicatie op de website van het OM.
Daarnaast is de impact van de ruimere toepassing van de strafbeschikking vooralsnog beperkt gezien de reikwijdte van de instructie. In 2024 werden door de arrondissementsparketten circa 21.500 misdrijfzaken met een strafbeschikking afgedaan, afgezet tegen een totaal van 139.500 misdrijfzaken. Een eerste inschatting van het OM is dat de tijdelijke werkinstructie zorgt voor een toename van 2.500 zaken die via een strafbeschikking worden afgedaan.
Wat betekent deze nieuwe werkwijze voor de ontwikkelingen met betrekking tot wijkrechtspraak?
De impact op de wijkrechtspraak is beperkt, mede omdat wijkrechtspraak niet alleen strafzaken betreft, maar ook schulden-, schoolverzuim- en familiezaken.
Wat betekent deze nieuwe aanpak van het OM voor de ZSM-werkwijze?
De strafbeschikking is een van de modaliteiten waarmee een zaak via de ZSM-werkwijze kan worden afgedaan. De impact op de ZSM-werkwijze is hiermee beperkt.
Hoe is volgens u de rechtsbescherming gewaarborgd in de praktijk van de OM-strafbeschikking, nu de mogelijkheid van verzet maar kort open staat, daarna het oordeel onherroepelijk is en een strafblad het gevolg kan zijn? Wordt dit niet problematischer als dit de regel wordt in plaats van de uitzondering?
De rechtsbescherming voor personen tegen wie een strafbeschikking wordt uitgevaardigd, blijft gelijk (artikelen 257 c tot en met h, Wetboek van Strafvordering). Voor zwaardere strafbeschikkingen, waarin bijvoorbeeld een taakstraf wordt opgelegd of een geldboete van meer dan € 2.000, geldt dat de verdachte voorafgaand aan het uitvaardigen daarvan moet worden gehoord door de officier van justitie, waarbij hij kan worden bijgestaan door een raadsman. In het wetsvoorstel versterking rechtsbijstand in het strafproces dat aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd, wordt het recht van verdachten op rechtsbijstand bij OM-strafbeschikking zoals dat in de praktijk al geldt, ook wettelijk vastgelegd. In dit wetsvoorstel wordt – kort samengevat – geregeld dat verdachten wier zaak met een OM-strafbeschikking wordt afgedaan desgewenst gebruik kunnen maken van kosteloze rechtsbijstand (als zij zijn aangehouden en/of een hoorgesprek zullen hebben in verband met de strafbeschikking) of (in overige gevallen, als zij worden verdacht van een misdrijf) een kosteloos informatief gesprek met een raadsman kunnen hebben. De verdachte wordt op deze manier voldoende geïnformeerd; niet alleen over de straf en de gevolgen daarvan zoals een strafblad, maar ook over de wenselijkheid en de mogelijkheden om tijdig verzet tegen de strafbeschikking aan te tekenen. Zo kan de verdachte met behulp van zijn raadsman een afgewogen beslissing nemen of hij zich bij de strafbeschikking zal neerleggen of daartegen verzet zal instellen. In het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt overigens voorzien in het wettelijk vastleggen van een aantal in de praktijk al geldende, aanvullende waarborgen rondom het instellen van verzet en het doen van afstand daarvan.
Hoe is de rechtsbescherming van verdachten geregeld die geen gebruik maken van een advocaat?
Zoals in antwoord op vraag 10 is aangegeven, is laagdrempelige en kosteloze rechtsbijstand bij OM-strafbeschikkingen in ruime mate voorzien, met als doel dat zoveel mogelijk verdachten daar gebruik van kunnen maken. Verdachten worden in de schriftelijke communicatie door de officier van justitie gewezen op hun recht op kosteloze rechtsbijstand. In de gevallen waarbij de officier van justitie voorafgaand aan de uitvaardiging van de OM-strafbeschikking een gesprek zal voeren met de verdachte zal hij de verdachte daarbij wijzen op de mogelijkheid om een raadsman te spreken.
Het bovenstaande staat los van het recht van de verdachte om tegen de strafbeschikking in verzet te gaan. Ook verdachten die ervoor kiezen om geen gebruik te maken van een raadsman hebben een kosteloos recht op toegang tot de rechter.
Hoe is met alle belangen van slachtoffers rekening gehouden bij dit nieuwe beleid?
Bij de toepassing van de strafbeschikking houdt het OM rekening met de belangen van slachtoffers. Hierover heeft de Minister voor Rechtsbescherming u uitgebreid geïnformeerd per brief van 9 november 20224 en vervolgens in de tweede5 en derde6 voortgangsbrief meerjarenagenda. Zo worden slachtoffers er expliciet op gewezen dat zij een schriftelijke slachtofferverklaring kunnen indienen, zodat hun belangen door de officier van justitie kunnen worden meegewogen bij het uitvaardigen van een strafbeschikking. Ook kunnen slachtoffers stukken indienen ter onderbouwing van het verhalen van hun schade op de dader. Daarnaast geldt er op grond van de Aanwijzing OM-strafbeschikking (2022A003) een contra-indicatie voor ernstige spreekrechtwaardige feiten, waardoor er in beginsel geen strafbeschikking zal worden uitgevaardigd voor die feiten indien het slachtoffer van het spreekrecht gebruik wenst te maken. De tijdelijke instructie van het OM ziet niet op spreekrechtwaardige feiten en de betreffende contra-indicatie wordt daarin niet opgeschort. Verder bepaalt deze instructie dat bij elk veelvoorkomend vermogensdelict in de strafbeschikking een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd als het slachtoffer heeft laten weten dat een schadevergoeding gewenst is. Slachtoffers die van mening zijn dat de zaak toch voor de rechter moet worden gebracht, kunnen op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering een beklagprocedure starten.
Hoe weegt u het feit dat deze zaken die door het OM worden afgedaan niet openbaar zijn en de beslissingen niet worden gepubliceerd, terwijl openbaarheid van rechtspraak juist een groot goed is?
Er is bij het maken van de wet OM-afdoening bewust gekozen voor een werkwijze waarbij relatief eenvoudige en minder ernstige strafbare feiten snel door het OM kunnen worden afgedaan. Dit heeft als consequentie dat deze zaken in beginsel alleen in de openbaarheid komen als de verdachte in verzet gaat. De voordelen die dit oplevert, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 (korte doorlooptijden, ontlasting rechtspraak en de aanpak van meer criminaliteit) vind ik groter dan dit nadeel. Opmerking verdient nog dat de officier van justitie desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking verstrekt aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman (artikel 257h Wetboek van Strafvordering), tenzij er sprake is van een wettelijke weigeringsgrond. In dat laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift verstrekken. Indien geen afschrift wordt verstrekt kan de verzoeker een klaagschrift indienen. Op die wijze is ook bij de strafbeschikking voorzien in een vorm van openbaarheid.
Als het de uitzondering wordt om zaken van veelvoorkomende criminaliteit, en in de toekomst alle zaken waar tot zes jaar gevangenisstraf op staat, voor de rechter te brengen, is het dan geen groot gemis dat het brede pakket aan straffen en maatregelen dat rechters ter beschikking hebben niet gebruikt kan worden? Hoe is dan maatwerk verzekerd?
De instructie is alleen van toepassing op de afdoening van een beperkt aantal vermogensdelicten op het gebied van veelvoorkomende criminaliteit. Er kunnen met een strafbeschikking ook verschillende straffen en maatregelen worden opgelegd, zoals een taakstraf, een geldboete, een schadevergoeding en/of een gedragsaanwijzing. Daarmee heeft de officier van justitie voldoende mogelijkheden om in concrete gevallen maatwerk te leveren. Dit sanctiepakket is afgestemd op de aard van de feiten die met een strafbeschikking kunnen worden afgedaan. In een strafbeschikking kunnen geen vrijheidsstraffen worden opgelegd. Die laatste mogelijkheid is volgens de Grondwet (artikel 113) voorbehouden aan de rechter. Vermelding verdient nog dat de officier van justitie in het nieuwe Wetboek van Strafvordering ook de bevoegdheid krijgt om voorwaardelijke straffen op te leggen. Daarmee krijgt hij nog meer mogelijkheden om maatwerk toe te passen. Dit betekent niet dat de officier niet meer tot dagvaarding over kan gaan en bij de rechter geen vrijheidsstraf meer kan eisen. Die mogelijkheid is er nog altijd.
Bent u bereid deze vragen op zo kort mogelijke termijn te beantwoorden?
Mijn streven is altijd om Kamervragen op zo’n kort mogelijke termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Boeren, bedrijven en milieuclubs: kabinet, kom snel met stabiel klimaatbeleid' |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
![]() |
Gaat u dit voorjaar een klimaatpakket maken? Zo ja, mikt u op 24 megaton extra CO2-reductie in 2030 of op een andere grootte?1
Het kabinet werkt ten behoeve van de voorjaarsbesluitvorming aan alternatieve klimaat- en energiemaatregelen zoals aangegeven in de Klimaatnota. Daarbij richt het kabinet zich op een pakket waarmee de klimaat- en energiedoelen weer binnen bereik worden gebracht.
Welke financiële middelen heeft u tot uw beschikking voor het aanvullend klimaatbeleid? Is dat meer dan het resterende budget in het Klimaatfonds?
Het kabinet heeft veel maatschappelijke opgaven die financiële consequenties hebben. Daarom is het de insteek van het kabinet om het alternatieve klimaat- en energiebeleid dit voorjaar zoveel mogelijk uit de bestaande middelen te financieren. Daarvoor heb ik het Klimaatfonds tot mijn beschikking. Daarin resteert na Prinsjesdag 2024 nog € 26 miljard, waarvan € 10,9 miljard reeds is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het Meerjarenprogramma 2026. In totaal is EUR 15,1 miljard, waarvan 14,1 miljard in het perceel kernenergie, nog niet bestemd voor specifieke maatregelen. Het kabinet informeert de Kamer bij Voorjaarsnota over de verdeling van middelen, onder andere via het Ontwerp-Meerjarenprogramma van het Klimaatfonds voor 2026.
Welk proces doorloopt u met uw collega’s van andere departementen om te komen tot een klimaatpakket voor de gebouwde omgeving, industrie, landelijk gebied, mobiliteit en elektriciteit?
Na de Klimaatnota die op 24 oktober aan de Kamer is aangeboden, heb ik diverse overleggen gehad met de sectorale bewindspersonen om alternatief beleid uit te werken om de klimaat- en energiedoelen binnen bereik te brengen in samenhang met de voorstellen voor het Klimaatfonds.
De besluitvorming over het integrale pakket loopt mee met de Voorjaarsnota, en betreft ook de subsidies in het ontwerp-Meerjarenprogramma Klimaatfonds 2026.
Deelt u de opvatting van de Maatschappelijke Alliantie dat het noodzakelijk is om te komen met stabiel klimaatbeleid?
Ja, die opvatting deelt het kabinet. Zie ook de brief die het kabinet hierover naar de Kamer heeft gestuurd op 10 maart 2025.
Waarom heeft u er niet voor gekozen een ministeriële commissie klimaat op te richten, zoals wel is gedaan bij stikstof?
De huidige overleggremia voor energie- en klimaatbeleid, in aanvulling op de overleggen die nu apart worden georganiseerd, voldoen om tot besluitvorming te komen.
Is het voor u een optie om de klimaatdoelen los te laten als er geen financiële dekking is voor een toereikend pakket?
De afspraken uit het hoofdlijnenakkoord zijn duidelijk. We houden vast aan de doelen en indien we de klimaatdoelen niet halen, maken we alternatief beleid. Zeker gelet op de geopolitieke situatie is het belangrijk door te gaan om energieonafhankelijk te worden.
Het bericht ‘Onlogische, lange en onnodige ritten: misbruik taxivervoer asielzoekers blootgelegd’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Diederik van Dijk (SGP), Boomsma |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onlogische, lange en onnodige ritten: misbruik taxivervoer asielzoekers blootgelegd»?1
Wanneer werd hierover een Woo-verzoek ingediend, en klopt het dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers op verzoek van GZA weigerde om die stukken openbaar te maken? Op welke wettelijke grondslag werd openbaarmaking aanvankelijk afgewezen?
Hoeveel kosten heeft het COA in 2023 en in 2024 gemaakt aan taxiritten voor asielzoekers met een medische indicatie (graag uitsplitsen per jaar)?
Klopt het dat in 2023 11.000 asielzoekers een taxi-indicatie kregen? Zo nee, hoeveel wel?
Hoeveel asielzoekers vielen in 2023 onder de verantwoordelijkheid van het COA en welk percentage hiervan heeft een taxi-indicatie gekregen?
Met welke medische indicaties kan een asielzoeker een taxi-indicatie krijgen?
Op welke manier controleert het COA dat een taxirit daadwerkelijk wordt ingezet voor een medische afspraak?
Klopt het dat er niet standaard wordt gecontroleerd of asielzoekers met een taxi-indicatie daadwerkelijk een medische afspraak hebben? Zo ja, waarom vindt er geen check plaats?
Hoeveel vermoedens van fraude met taxiritten door asielzoekers met een taxi-indicatie heeft het COA in 2023 en in 2024 onderzocht?
Klopt het dat er regelmatig sprake is van «spookritten»: ritten die zijn aangevraagd door taxichauffeurs die zich voordoen als asielzoeker? Zo ja, hoe vaak kwam dit in 2023 en 2024 voor en welk bedrag is hiermee gemoeid?
Controleert het COA of taxichauffeurs bonafide zijn? Zo ja, hoe vindt deze controle plaats? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit te regelen?
Hoeveel vermoedens van spookritten heeft het COA in 2023 en 2024 onderzocht?
Heeft het boeken van spookritten door taxichauffeurs bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke consequenties?
Hoe vaak heeft het COA in 2023 en in 2024 aangifte gedaan tegen taxichauffeurs voor het aanvragen van spookritten?
Deelt u de mening dat een taxi-indicatie alleen bedoeld is voor asielzoekers die vanwege medische redenen onder geen enkele andere voorwaarde gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen zodat er beter gecontroleerd wordt op de taxi-indicatie?
Schijnzelfstandigheid bij de UHT |
|
Thierry Aartsen (VVD), Wendy van Eijk-Nagel (VVD) |
|
Sandra Palmen (NSC), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) heeft besloten om per 1 april 2025 niet meer met zelfstandigen te werken voor het herstel toeslagen? Zo ja, wanneer is dat besluit genomen en waarom is de Kamer daar nog niet over geïnformeerd?
Nee, dat klopt niet. De gehele herstelorganisatie kinderopvangtoeslag (UHT, Commissie Werkelijke Schade en programma directoraat-generaal (DG) Herstel) blijft bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is, ook na 1 april 2025. In een eerdere fase werd gebruik gemaakt van een opgesteld afbouwplan van potentieel schijnzelfstandigen. Bij een inhuuraanvraag maakt de hersteloperatie in de nieuwe fase net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, dat op 25 oktober 2024 openbaar is gemaakt.1 Bij een inhuuraanvraag legt de herstelorganisatie een ingevuld afwegingskader ter beoordeling voor aan een organisatieonderdeel buiten de herstelorganisatie dat verantwoordelijk is voor de fiscale bedrijfsvoering. Wanneer uit die toetsing blijkt dat het risico op schijnzelfstandigheid bestaat, dan huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandige meer in. Zoals beschreven staat in de aanbiedingsbrief van de voortgangsrapportage2, zet de hersteloperatie zich continu en nadrukkelijk in op de volledige afbouw van schijnzelfstandigheid. Het doel is het aantal schijnzelfstandigen in 2025 zo snel mogelijk naar nul af te bouwen.
Klopt het dat UHT het eerdere aanbod om de boetes te betalen voor mantelpartijen die UHT voorzien van zelfstandigen heeft ingetrokken? Zo ja, waarom is dat besloten en op basis van welke argumenten? Waren die argumenten niet beschikbaar op het moment dat UHT besloot om de boetes wel te betalen en op het moment dat de Kamer hier schriftelijke vragen over stelde? Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Deze toezegging is ingetrokken door Dienst Toeslagen. Zoals bekend heeft uw Kamer de regering gevraagd om zo goed mogelijk uitvoering te geven aan de Kamermotie van 1 oktober 2024 van het lid Boon (PVV).3 In deze motie is de regering verzocht alles in het werk te stellen om ervoor te zorgen dat per 1 januari 2025 geen schijnzelfstandigen meer werkzaam zijn binnen de rijksdienst en hierbij te waarborgen dat de voortgang en afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag niet wordt belemmerd.
Dit was en is een dilemma in de huidige context tussen enerzijds de afwikkeling van de hersteloperatie en anderzijds mogelijke non-compliance met wet- en regelgeving als gevolg van de inzet van potentieel schijnzelfstandigen. Omdat de hersteloperatie al onder druk stond, was de inschatting in 2024 dat het volledig afbouwen van de inhuur van potentieel schijnzelfstandigen niet haalbaar zou zijn zonder de hersteloperatie te hinderen. Ook gaven de brokers in die periode aan dat zij onzeker waren of zij als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium voor de loonheffingen vanaf 1 januari 2025 nog schijnzelfstandigen konden inzetten. Om de continuïteit te waarborgen naar de gedupeerde ouders heeft Dienst Toeslagen met de brief van 15 november 2024 de brokers uiteindelijk het aanbod gedaan om de kosten van naheffingsaanslagen premies werknemersverzekeringen en boetes van brokers over te nemen, voor zover deze het gevolg zijn van de inzet van zelfstandigen bij de herstelorganisatie die achteraf als schijnzelfstandige zijn aangemerkt. Dit aanbod is herhaald met de brief van 3 december 2024 maar toen met het nadrukkelijke verzoek aan de brokers de fiscale compliance – indien nodig – te bespreken met de eigen belastinginspecteur.
Hierna heeft contact tussen het Ministerie van Financiën als belastingplichtige en de belastinginspecteur geleid tot het voortschrijdende inzicht over hoe met genoemd dilemma om te gaan. Doorslaggevend werd dat de toezeggingen van Dienst Toeslagen aan de brokers kunnen leiden tot een fiscale non-compliance en dat dat niet strookt met de voorbeeldfunctie van het Ministerie van Financiën. De uiteindelijke consequentie daarvan was nog niet bepaald bij de beantwoording van de vragen van uw Kamer van 13 januari 2025.4
Het contact met de belastinginspecteur heeft bij Dienst Toeslagen geleid tot een heroverweging van de ingeslagen weg met als gevolg dat begin februari 2025 besloten is tot de intrekking van de eerder gedane toezegging. In die periode was ook bij meerdere brokers sprake van een toenemende twijfel over de ingeslagen weg. Dit zorgde voor een verminderd aanbod van zelfstandigen en een toename van de detachering van medewerkers in dienst van de brokers zelf. Bij brief van 10 februari 2025 is voor bestaande contracten met brokers waarin de toezegging tot compensatie was gedaan, deze toezegging ingetrokken met ingang van 1 april 2025 (contractueel het vroegst mogelijke moment). Daarnaast is medegedeeld dat voor nieuwe contracten of verlengingen deze toezegging per direct niet meer gedaan wordt. Naar aanleiding van de ontwikkelingen omtrent het dilemma heeft de belastinginspecteur besloten het convenant Horizontaal Toezicht (HT) met het Ministerie van Financiën in te trekken per 31 januari 2025.
Over bovengenoemde ontwikkelingen hebben we uw Kamer op 21 februari 2025 geïnformeerd in de aanbiedingsbrief bij de meest recente voortgangsrapportage over de Hersteloperatie toeslagen.5
Kan alle communicatie met de «brokers» die bemiddelen tussen zelfstandigen en de Dienst Toeslagen hieromtrent openbaar gemaakt worden? Kunnen interne documenten waaruit dit besluit is voortgevloeid openbaar gemaakt worden?
De brieven van 15 november en 3 december 2024 zijn reeds openbaar gemaakt bij de beantwoording van de Kamervragen leden Aartsen, Van Eijk (beiden VVD) en Flach (SGP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretarissen van Financiën. Deze Kamervragen betroffen het bericht dat de Belastingdienst zelf zich niet gaat houden aan de wet DBA en van belastinggeld ook de boetes en naheffingen gaat betalen. Ik heb de brief aan de brokers van 10 februari 2025 waarmee Dienst Toeslagen de toezeggingen terugtrekt en de bijbehorende beslisnota toegevoegd aan de beantwoording van de huidige Kamervragen.
Om hoeveel zelfstandigen (en welk percentage) gaat het bij de afhandeling van de toeslagenaffaire? Wat zijn de voorziene gevolgen voor de afhandeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag?
Per 28 februari 2025 zijn er 627 potentiële schijnzelfstandigen werkzaam voor de herstelorganisatie (ongeveer 25% van de totale bezetting). Op het hoogtepunt in maart 2024 waren dit er 824. Naar aanleiding van alle ontwikkelingen is er in feite sprake van een versnelde afbouw van potentieel schijnzelfstandigen mede doordat ook brokers potentieel schijnzelfstandigen terugtrekken. De totale uitstroom van potentieel schijnzelfstandigen bij UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, tot en met februari 2025 is 119 (t.o.v. de 735 potentieel schijnzelfstandigen ultimo december 2024), waarvan er 28 in vaste dienst zijn gekomen, 46 nu via detacherings- of uitzendconstructie werkzaam zijn bij UHT en 42 UHT hebben verlaten. De herstelorganisatie probeert waar mogelijk vrijgevallen plekken in te vullen met vast personeel of externen in loondienst, zoals uitzendkrachten en detacheringsmedewerkers. Dit betekent dat er risico bestaat op vertraging van de hersteloperatie.
Erkent het kabinet de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er 9 gezichtspunten (geen criteria) zijn die álle 9 gelijkwaardig zijn én in samenhang holistisch gewogen dienen te worden?1 Zo ja, erkent het kabinet dan ook dat een gezichtspunt zoals «gezag» even zwaar weegt als het gezichtspunt «extern ondernemerschap»? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet erkent de uitspraak van de Hoge Raad in het Deliveroo-arrest dat er bij de beoordeling van arbeidsrelatie negen gezichtspunten zijn die alle gelijkwaardig zijn en in samenhang holistisch gewogen dienen te worden. De Hoge Raad heeft op 21 februari 2025 bevestigd dat alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest, waaronder «extern ondernemerschap», in dezelfde mate van belang zijn bij het beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst.7 Uiteraard erkent het kabinet ook deze uitspraak. Zoals in het afwegingskader8 en de Toelichting beoordeling arbeidsrelaties, die op de website van de Belastingdienst zijn gepubliceerd9, is uitgelegd zijn bij de beoordeling van een arbeidsrelatie alle feiten en omstandigheden van belang (holistische toets).10
Hoe verhoudt het besluit van de UHT om niet meer met zelfstandigen te werken zich tot uw antwoorden op Kamervragen2 waarin het kabinet stelde dat «de hersteloperatie kinderopvangtoeslag een tijdelijke organisatie is [...] Het is daarom niet vreemd dat bij de hersteloperatie veel externe ingehuurde krachten werken»? In die antwoorden verwees het kabinet naar de zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) als «potentieel schijnzelfstandigen», is het kabinet van mening veranderd en vindt het kabinet nu dat de tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie allemaal schijnzelfstandigen zijn?
Zoals aangegeven in antwoord 1, blijft UHT, als onderdeel van de herstelorganisatie, bereid om met zelfstandigen te werken wanneer op basis van de wet- en regelgeving inzet van een zelfstandige mogelijk is. De herstelorganisatie maakt echter net zoals de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Bij een inhuuraanvraag wordt aan de hand van het afwegingskader getoetst of bij een inhuur sprake is van een risico op schijnzelfstandigheid. Als er een vermoeden is van schijnzelfstandigheid, huurt de herstelorganisatie op de betreffende inhuuraanvraag geen zelfstandigen in. De herstelorganisatie is hier niet van mening veranderd en vindt dus ook niet dat tijdelijk ingehuurde zzp’ers per definitie als schijnzelfstandige moeten worden aangemerkt, maar beoordeelt dit op basis van het eerder genoemde ingevulde interne afwegingskader, gebaseerd op de Deliveroo-gezichtspunten.
Wordt er bij het wegen van de overeenkomst tussen iedere werkzame zelfstandige en het UHT aan de hand van de Deliveroo-gezichtspunten holistisch gewogen of er sprake is van zelfstandigheid of werknemerschap? Zo niet, waarom dit generieke besluit?
Zoals bij vraag 1 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader. Hierbij wordt op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag bepaald of een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft de herstelorganisatie vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die categorie inhuuraanvragen groot is. Als het risico op schijnzelfstandigheid voor een dergelijke categorie inhuuraanvragen als groot wordt beoordeeld, dan kiest de herstelorganisatie er omwille van het tegengaan van schijnzelfstandigheid voor om voor die categorie inhuuraanvragen geen zelfstandigen in te huren.
Klopt het dat UHT op functieniveau categorisch en niet op arbeidsrelatieniveau besluit of een functie wel of niet schijnzelfstandigheid is? Zo ja, kan het kabinet uitleggen wat daar holistisch aan is en hoe er dan rekening gehouden kan worden met het extern ondernemerschap van een zelfstandige? Hoe verhoudt deze houding zich met de gedane uitspraak door de rechter in Rotterdam?3
Ja, zoals ook bij vraag 7 aangegeven klopt het dat UHT voor bepaalde categorieën inhuuraanvragen heeft vastgesteld dat beoordeling van de Deliveroo-gezichtspunten aan de voorkant al een dusdanige indicatie geeft van werken in loondienst dat het risico op schijnzelfstandigheid bij de inhuur van zelfstandigen op die inhuuraanvragen groot is. Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 5, heeft de Belastingdienst een afwegingskader gepubliceerd. Met dit afwegingskader is het mogelijk een arbeidsrelatie op basis van alle feiten en omstandigheden te beoordelen (holistische toets) aan de hand van de gezichtspunten van Deliveroo. De Hoge Raad heeft bevestigd dat het externe ondernemerschap als gezichtspunt in de onderlinge verhouding niet van zwaarder of minder zwaar gewicht is dan de andere gezichtspunten. Dat is ook in lijn met de uitspraak van de rechtbank Rotterdam.
De herstelorganisatie is verantwoordelijk voor de eigen inhuur van medewerkers en dus ook voor het tegengaan van schijnzelfstandigheid. Zoals bij vraag 1 en vraag 7 aangegeven, maakt de herstelorganisatie, net als de andere uitvoeringsorganisaties van het Ministerie van Financiën gebruik van een voor de eigen bedrijfsvoering opgesteld afwegingskader, waarbij op grond van een «risico-inventarisatie» per inhuuraanvraag wordt bepaald of voor die inhuuraanvraag een nadrukkelijk risico bestaat op schijnzelfstandigheid wanneer deze zou worden uitgevoerd door een zelfstandige. Als voor een bepaalde categorie inhuuraanvragen het risico op schijnzelfstandigheid als groot wordt beoordeeld, kiest de herstelorganisatie er aan de voorkant voor om voor die specifieke categorie inhuuraanvragen geen zzp’ers in te huren. Het is mogelijk dat bij een (potentiële) inhuuraanvraag bijvoorbeeld bijna alle gezichtspunten een indicatie zijn van werken in loondienst. Zelfs als het externe ondernemerschap van een individuele werkende een contra-indicatie van werken in loondienst zou opleveren, kan er voor deze inhuuraanvraag dus nog altijd een nadrukkelijk risico op schijnzelfstandigheid zijn. De uitspraak van de Hoge Raad op 21 februari 2025 geeft geen aanleiding om een dergelijke werkwijze aan te passen.
Hebben zelfstandigen of brokers de gelegenheid om het besluit van de UHT bij de rechter aan te vechten? Zijn er al zelfstandigen of brokers naar de rechter gestapt?
Zelfstandigen en/of brokers hebben de gelegenheid om naar de rechter te stappen. Dat is tot nu toe nog niet gebeurd. Wel heeft één broker aangegeven juridische stappen te overwegen naar aanleiding van de intrekking van de gedane toezeggingen, zoals verwoord in de brief van 10 februari 2025.
Is het kabinet het ermee eens dat het een aantasting van de rechtszekerheid is om als handhavende of toepassende partij vooruit te lopen op nog niet aangenomen wetgeving zoals de concept-wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen van de advocaat generaal De Bock?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, is de huidige wet- en regelgeving leidend. Alle gezichtspunten uit het Deliveroo-arrest zijn hiervoor het uitgangspunt, waarbij er geen rangorde geldt tussen de gezichtspunten in de beoordeling. Er wordt dus niet vooruitgelopen op nog niet aangenomen wetgeving of nog niet door een rechter bestendigde opvattingen. Het kabinet vindt dan ook niet dat er sprake is van een aantasting van de rechtszekerheid. Los hiervan, staat het een opdrachtgever uiteraard vrij om – met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving – bijvoorbeeld omwille van eigen bedrijfseconomische redenen aanvullende voorwaarden te stellen in een overeenkomst voor opdracht bij de inhuur van zzp’ers. De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hanteert tot op heden geen aanvullende voorwaarden.
Waarom kiest UHT ervoor om de jurisprudentie strenger te interpreteren dan vereist? Welke gevolgen heeft dit op de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire?
De herstelorganisatie kinderopvangtoeslag kiest niet voor een strengere interpretatie van de jurisprudentie. Bij het bepalen van de inzet van zzp’ers door UHT wordt niet een strengere afweging van de relevante feiten en omstandigheden gemaakt dan wordt voorgeschreven door wetgeving en jurisprudentie. Dit heeft daarom geen gevolgen voor de afhandeling van de kinderopvangtoeslagaffaire.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden voor het commissiedebat Zzp van 12 maart aanstaande?
Het commissiedebat Zzp van 12 maart is verplaatst naar 3 april. Ik heb de antwoorden apart van elkaar beantwoord en zorg voor tijdige beantwoording.
Het bericht 'Patiënten moeten uren wachten tot taxi komt: 'Ziekenhuisafspraak gemist'' |
|
Rikkers-Oosterkamp |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Patiënten moeten uren wachten tot taxi komt: «Ziekenhuisafspraak gemist»»?1 Bent u bekend met deze signalen?
Ja.
Bent u zich bewust van de levensgevaarlijke gevolgen van deze situatie?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze problemen zich niet meer voordoen? En hoe gaat u ervoor zorgen dat alle regio's gelijke toegang tot tijdig vervoer hebben?
Hoe ziet u de verantwoordelijkheid van Zorgvervoercentrale Nederland (ZCN) en de zorgverzekeraars bij patiënten die belangrijke afspraken hebben moeten verzetten doordat hun taxi niet kwam opdagen? Hoe kunnen deze partijen aansprakelijk worden gesteld voor de gemiste zorg?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ZCN de juiste zorg en middelen biedt voor het vervoer van kwetsbare patiënten in bijvoorbeeld een rolstoel?
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vertragingen, waar patiënten in het ziekenhuis moeten wachten, leiden tot onnodige ziekenhuisopnames en extra kosten voor zowel patiënten als zorginstellingen?
Wat bent u van plan te doen om ervoor te zorgen dat problemen rondom machtigingen voor het ziekenvervoer snel en structureel worden opgelost, zodat patiënten niet langer in onzekerheid verkeren en onterecht problemen ondervinden met hun vervoer naar verschillende ziekenhuizen?
Hoe gaat u de samenwerking en communicatie tussen zorgverzekeraars, vervoerders en patiënten verbeteren om herhaling van dit soort problemen in de toekomst te voorkomen?
Hoe verklaart u het dat, ondanks de belofte van CZ dat de problemen met het patiëntentaxi-vervoer binnen een maand zouden zijn opgelost, er nog steeds vertraging en miscommunicatie optreden?
Bent u op de hoogte van het bericht «Taxibedrijven vrezen voor faillissementen door lage tarieven ziekenvervoer»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over de lage tarieven en hun impact op het taxivervoer?
Is het waar dat zorgverzekeraars hebben bijgedragen aan de lage tarieven voor taxibedrijven door een lager maximumtarief vast te stellen voor 2025? Zo ja, wat is uw standpunt over deze tarieven en de gevolgen voor de kwaliteit van het vervoer?
Klopt het dat ZCN tien procent van de kosten rekent? Zo ja, over hoeveel omzet gaat dit?
Wat vindt u van het feit dat taxibedrijven geen controle meer hebben over de planning van ritten, aangezien ZCN deze taak heeft overgenomen? In hoeverre heeft deze verandering de bedrijven in hun bedrijfsvoering beïnvloed?
Hoe ziet u de rol van taxibedrijven in de begeleiding van patiënten? Vindt u dat het tarief in verhouding staat tot de service die wordt verwacht, aangezien door het lage tarief taxibedrijven niet langer in staat zijn om patiënten tot op de afdeling te begeleiden, wat voor veel patiënten als onmenselijk wordt ervaren?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een betere dialoog komt tussen ZCN, zorgverzekeraars en de taxibedrijven om tot een werkbare oplossing te komen die zowel de belangen van de taxibedrijven als de kwaliteit van het ziekenvervoer waarborgt?
Wat vindt u van het feit dat taxibedrijven vanwege de lage tarieven nu genoodzaakt zijn om busjes met meer patiënten te vullen, wat leidt tot langere reistijden, met name voor kwetsbare patiënten? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de reistijd voor patiënten niet onaanvaardbaar wordt?
Vindt u dat er voldoende onafhankelijke controle is op de werkwijze van ZCN, met name wat betreft het op tijd vinden van vervoerders en het naleven van de gemaakte afspraken over de tarieven en de kwaliteit van het vervoer?
Zoals hiervoor aangegeven hebben zorgverzekeraars zorgplicht. Via de contracten die zij sluiten met de zorgaanbieders kunnen zij voldoen aan deze zorgplicht. Als blijkt dat de zorgaanbieder niet de zorg levert conform het contract, dan spreekt de zorgverzekeraar de zorgaanbieder daarop aan. Indien nodig wordt gezamenlijk naar een oplossing gezocht. Uit navraag bij zorgverzekeraars CZ en Menzis is naar voren gekomen dat zij beide te maken hebben gehad met aanloopproblemen bij het ziekenvervoer door ZCN. Door aanvullende afspraken zijn deze problemen grotendeels verholpen.
Hoe gaat u voorkomen dat patiënten zonder vervoerder komen te zitten, zoals nu het geval blijkt te zijn, en wat wordt er gedaan om deze patiënten snel en adequaat te helpen?
Zie antwoord vraag 18.
Het rapport 'Gaza and West Bank Interim Rapid Damage and Needs Assessment’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Gaza and West Bank Interim Rapid Damage and Needs Assessment», uitgevoerd door de Wereldbank, de Europese Unie en de Verenigde Naties?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de oorlog in Gaza sinds 7 oktober 2023 heeft geleid tot ten minste 47.000 doden, waaronder minstens 13.000 kinderen en 7.200 vrouwen, en erkent u dat er oorlogsmisdaden zijn gepleegd door Israël tegen de bevolking van Gaza waardoor zij nu kampen met ernstige tekorten aan basisbehoeften? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet betreurt het groot menselijk lijden, de zeer vele burgerslachtoffers en de zeer ernstige humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder de tekorten aan basisvoorzieningen. In elk conflict worden schendingen van het humanitair oorlogsrecht begaan. Dit conflict is daar helaas geen uitzondering op. Het is van groot belang dat feitenonderzoek wordt gedaan naar de vermeende schendingen zodat de rechter deze schendingen kan vaststellen. Nederland veroordeelt schendingen van het internationaal recht, ongeacht wie de schending begaat. Sinds het uitbreken van de oorlog heeft Nederland zich naar vermogen ingezet om die situatie te verbeteren en partijen opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Over deze inspanningen heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd via een brief.2
Wat is uw reactie op het feit dat de totale fysieke schade in Gaza wordt geschat op ongeveer $ 29,9 miljard, de economische en sociale verliezen worden geschat op $ 19,1 miljard, en dat de benodigde middelen voor de wederopbouw van Gaza op $ 53,2 miljard worden geschat, gelet op het feit dat de Nederlandse overheid slechts € 15,2 miljoen heeft vrijgemaakt voor humanitaire hulp in 2024 voor Gaza en de Westelijke Jordaanoever?
Financieel heeft Nederland, sinds 7 oktober 2023, EUR 82 miljoen additioneel bijgedragen aan humanitaire hulp in de Gazastrook. Deze bijdragen dienen om de allerhoogste noden te lenigen en voorzien niet in herstel en wederopbouw van de Gazastrook. Het geraamde bedrag voor de wederopbouw van de gehele Gazastrook is zeer hoog. Hiervoor zal een beroep moeten worden gedaan op de solidariteit van de internationale gemeenschap, waaronder internationale financiële instellingen, landen in de regio, en Israël zelf. Zo is op 4 maart in Caïro een Arab Recovery and Reconstruction Plan for Gaza gepresenteerd. Egypte heeft aangekondigd een conferentie te organiseren om het wederopbouwplan en de financiering daarvan te bespreken. Het kabinet heeft voor 2025 een bedrag van EUR 20 miljoen voor herstel en wederopbouw gereserveerd. Er wordt op basis van de noden in de Gazastrook en de expertise van Nederland gekeken hoe dit bedrag het effectiefst in kan worden gezet.
Erkent u dat het herstelproces in Gaza ernstig wordt belemmerd door de huidige beperkingen op de toegang tot humanitaire hulp door Israël? Zo ja, hoe gaat u de druk op Israël opvoeren om zo een onbelemmerde humanitaire toegang tot Gaza te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de eerste fase van het staakt-het-vuren is de hoeveelheid humanitaire hulp die mensen in nood in de Gazastrook bereikte, eindelijk toegenomen. Israël heeft echter sinds 2 maart jl. de toevoer van humanitaire hulp stopgezet. Als de toevoer van hulp niet snel wordt hervat, dan zal dat grote humanitaire gevolgen hebben. In aanvulling is op 9 maart jl. de toevoer van elektriciteit stopgezet, hetgeen ook direct van invloed is op de watertoevoer naar de Gazastrook. Blokkeren van humanitaire hulp en basisvoorzieningen als elektriciteit druist in tegen het internationaal recht. Nederland heeft deze blokkade veroordeeld en roept Israël op om deze blokkade per ommegaande op te heffen.
Daarnaast zijn de beperkingen op de invoer van bepaalde essentiële goederen die Israël als dual usebestempelt, niet bevorderlijk voor de humanitaire respons en voor een volgende fase van herstel en wederopbouw. Nederland is hierover met Israël in gesprek, net als gelijkgezinde landen. Recent heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dit punt opgebracht bij de EU Associatieraad met Israël op 24 februari 2025.
Erkent u dat de grootschalige en doelmatige vernietiging van infrastructuur door Israël in Gaza heeft geleid tot een diepe humanitaire crisis, waaronder een hongersnood en ziekte-uitbraken? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat de gewelddadigheden en het conflict in de Gazastrook hebben geleid tot een diepe humanitaire crisis. Het kabinet betreurt de recente grootschalige militaire aanvallen op 18 maart op de Gazastrook, waarmee een duurzame wapenstilstand verder op afstand wordt gezet.
Gaat Nederland ten opzichte van haar huidige humanitaire hulp extra directe humanitaire hulp bieden aan Gaza, gezien het feit dat 91% van de bevolking in Gaza acute voedselonzekerheid verkeert en 40% van de bevolking geen toegang heeft tot voldoende drinkwater? Zo ja, welke directe humanitaire hulp zal Nederland bieden? Zo niet, waarom niet?
Zoals in vraag drie aangegeven heeft Nederland sinds de start van de crisis EUR 82 miljoen extra middelen vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden. Over de Nederlandse humanitaire hulp voor 2025 is uw Kamer geïnformeerd middels de Kamerbrief Humanitaire Hulp. Nederland biedt overigens in de regel geen directe humanitaire hulp, maar werkt via de vertrouwde humanitaire partners die uw Kamer bekend zijn.
Hoe gaat u bijdragen aan het verlenen van onmiddellijke hulp om de meest basale voorzieningen en diensten in Gaza te herstellen, gelet op de bevindingen uit het rapport?
Nederland zet zich in voor het herstel van basisvoorzieningen in de Gazastrook. Samen met een aantal gelijkgezinde landen voert Nederland gesprekken met Israël en de Palestijnse Autoriteit over het herstel van de infrastructuur voor water, energie en telecommunicatie in de Gazastrook. Nederland neemt hierbij het voortouw op het gebied van water.
Het kabinet heeft daarnaast voor herstel en wederopbouw van de Gazastrook voor 2025 een bedrag van EUR 20 miljoen gereserveerd. Er wordt op basis van de noden in de Gazastrook en de expertise van Nederland gekeken hoe dit bedrag het effectiefst in kan worden gezet.
Wat kan Nederland specifiek doen om de voorziening voor drinkwater te verbeteren, gelet op de Nederlandse expertise op dit gebied?
Nederland zet zich al jaren in voor de verbetering van de drinkwatervoorziening in de Palestijnse Gebieden. Daarbij gaat het zowel om diplomatieke inzet (zie ook beantwoording vraag3, als om financiering van infrastructuur en het bevorderen van kennisuitwisseling tussen de Palestijnse watersector en Nederlandse waterpartners, onder andere via het Blue Deal-programma. Dankzij de jarenlange ervaring van Nederland in de Palestijnse watersector kan deze expertise ook bijdragen aan het herstel van de watervoorziening in de Gazastrook. Nederland is momenteel actief in een project, in samenwerking met UNICEF, dat gericht is op het herstel van de watervoorziening in de Gazastrook. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoe beoordeelt u de bevinding van de verwoestende impact van de oorlog op de economie in Gaza?
De impact van de oorlog op de economische situatie is, zoals dit rapport beschrijft, groot. Volgens het assessment is het BNP van de Gazastrook met 86% gedaald, 88% van de private sector is verwoest of beschadigd en de werkloosheid is met 80% in de recente geschiedenis nog nooit zo hoog geweest.
Wat kan Nederland specifiek doen om de impact op de economie in Gaza door de oorlog te verlichten?
Het kabinet draagt voor de periode 2024–2025 4 miljoen euro bij aan het Emergency Response Programmevan de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO). Dit programma voorziet in inkomenssteun voor Gazaanse werknemers die hun baan in Israël hebben verloren, gegevensverzameling over de impact van het conflict op werk en bedrijven, en herstel van levensonderhoud door fatsoenlijk werk en steun voor kleine bedrijven.
Hoe beoordeelt u de constatering dat meer dan 1 miljoen kinderen behoefte hebben aan geestelijke gezondheidszorg?
De gebeurtenissen in de Gazastrook hebben een grote impact op het mentale welzijn van kinderen. Het is van belang dat hier adequaat op wordt gereageerd, ook door de humanitaire organisaties die door Nederland worden gefinancierd en die expertise hebben op dit gebied (zie ook het antwoord op vraag4.
Wat kan Nederland specifiek doen om deze 1 miljoen kinderen met behoefte aan geestelijke gezondheidszorg te helpen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe beoordeelt u de constatering dat 1,2 miljoen Palestijnen in Gaza hun huis hebben verloren?
Dat is een trieste constatering. Het niveau van verwoesting, waaronder de huizen van Palestijnen in de Gazastrook, is zeer hoog.
Wat kan Nederland specifiek doen om deze 1,2 miljoen Palestijnen op een humane manier te huisvesten?
Noodhuisvesting maakt onderdeel uit van de humanitaire hulp die Nederland financiert, maar huisvesting zal een van de elementen zijn van het herstel en de wederopbouw van de Gazastrook. Daarvoor is in eerste instantie een duurzaam bestand en een realistisch en internationaal gesteund plan voor wederopbouw nodig. Het kabinet verwelkomt in dat kader het Arab Recovery and Reconstruction Plan for Gaza dat is gepresenteerd in Cairo op 4 maart 2025. Daarnaast is de toegang van goederen, zoals bouwmaterialen, ook belangrijk voor herstel en wederopbouw. Hierop dringt het kabinet in bilateraal en multilateraal verband aan. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Hoeveel geld is er op dit moment gecommitteerd door de internationale gemeenschap voor de wederopbouw van Gaza?
Het kabinet heeft geen overzicht van financiële steun door andere landen voor de wederopbouw van de Gazastrook. Zeker is dat er voor de financiering van de wederopbouw van de Gazastrook een groot beroep zal moeten worden gedaan op brede internationale solidariteit. Op 4 maart 2025 is tijdens de Top van de Arabische Liga aangekondigd om op korte termijn een conferentie te organiseren voor de financiering van het herstel en de wederopbouw van de Gazastrook. Hierbij is ook aangekondigd dat er een nieuw internationaal fonds wordt opgericht voor de wederopbouw van de Gazastrook.
Bent u bereid om internationaal te pleiten voor een uitvoeringsplan om de wederopbouw van Gaza substantieel en langdurig financieel te ondersteunen en om te inventariseren welke organisaties in Nederland hier een aanvullende (praktische) bijdrage aan kunnen leveren, gelet op de bevindingen uit het rapport, gelet op de slechts € 20 miljoen die begroot is voor de wederopbouw van Gaza en gelet op mijn recent aangenomen motie die hierom vraagt? Zo ja, hoe zal u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft steun uitgesproken voor het Arab Recovery and Reconstruction Plan for Gaza dat is gepresenteerd in Cairo op 4 maart 2025. Dit plan vormt een goede basis voor verdere discussies over de toekomst van Gaza met onder andere de opstellers van het plan, de VS, Israël en EU partners. Daarnaast wordt er in andere gremia door de internationale gemeenschap ook gesproken over de toekomst van de Gazastrook. Nederland neemt hieraan deel, waaronder in G7+ en EU-verband. Zo benadrukte Nederland tijdens de EU-Associatieraad met Israël op 24 februari jl. het belang van concrete plannen voor bestuur, herstel en wederopbouw van de Gazastrook. Hiervoor is allereerst een duurzaam bestand nodig. Verder hangt de wederopbouw van de Gazastrook en de financiering daarvan nauw samen met het toekomstig bestuur van de Gazastrook. In dat kader neemt Nederland actief deel aan de Global Alliance for the Implementation of the Two State Solution, waar over een duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict wordt gesproken.
Bent u bereid om deze bevindingen te bespreken met uw Europese en internationale partners om tot een concrete wederopbouwstrategie voor Gaza te komen?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe beoordeelt u de constatering dat Israëlische militaire operaties, een toename in geweld van kolonisten, beperkingen op verplaatsingen en economische beperkingen hebben geleid tot grote economische verliezen, sterk verminderde toegang tot basisvoorzieningen en 828 dodelijke slachtoffers in de West Bank?
Het kabinet maakt zich zorgen over deze ontwikkelingen op de Westelijke Jordaanoever. De Minister van Buitenlandse Zaken brengt deze zorgen over in bilateraal en multilateraal verband. Onder andere is dit richting de Israëlische autoriteiten opgebracht tijdens de Associatieraad tussen de EU en Israël op 24 februari 2025, in het bilateraal gesprek met de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken een dag later, alsook in diverse andere contacten van de Minister met de Israëlische autoriteiten.
Verbindt u aanvullende diplomatieke gevolgen aan de onmenselijke situatie waarin Palestijnen leven in de West Bank, naast de huidige sancties tegen gewelddadige kolonisten? Zo ja, hoe zal u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Wat kunt u specifiek doen om de huidige onmenselijke situatie van Palestijnse kinderen in zowel Gaza als de West Bank sterk te verbeteren?
Nederland geeft in 2025 financiële ondersteuning aan diverse organisaties die hulp leveren in de Gazastrook en op de Westelijke Jordaanoever, waaronder hulp specifiek gericht op het welzijn van kinderen zoals op het gebied van mentale gezondheid en onderwijs. Dat betreft bijdragen aan onder meer UNRWA, UNICEF, de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging. Ook de Nederlandse bijdrage aan de Dutch Relief Alliance (DRA) is relevant: DRA startte eind januari, onder leiding van War Child, een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierd noodhulpproject in de Gazastrook voor een periode van 6 maanden.
Voor de komende periode is het cruciaal dat er een duurzaam bestand komt en dat de situatie in de Westelijke Jordaanoever wordt gede-escaleerd. Uiteindelijk is een duurzaam bestand de enige manier om de situatie voor Palestijnen, onder wie Palestijnse kinderen, op de lange termijn te verbeteren. Het kabinet blijft het belang hiervan benadrukken, waarbij wordt gestreefd naar een duurzame oplossing die door beide partijen wordt gedragen, waarbij het uitgangspunt de tweestaten-oplossing blijft.
Bent u bereid voor de aanvang van het commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 10 april jl. antwoord te geven op deze vragen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht ‘Koning klaagt er op los: vaak file na loos alarm’ |
|
Olger van Dijk (NSC) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 20 februari jl. getiteld «Koning klaagt er op los: vaak file na loos alarm» in De Gelderlander?1
Deelt u de mening dat de Schipholtunnel te vaak wordt afgesloten wegens vals-positieve meldingen van te hoge vrachtwagens?
Hoeveel meldingen waren er in 2024 in heel Nederland van te hoge vrachtwagens waarna het verkeer werd stilgelegd? Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen en afsluitingen per locatie, alsook de gemiddelde afhandeltijd?
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen het een fout-positieve melding betrof?
Hoeveel extra filedruk werd veroorzaakt door meldingen van te hoge vrachtwagens in 2024, uitgedrukt in extra reistijdminuten? Kunt u dit uitsplitsen naar positieve meldingen en fout-positieve meldingen?
Welke marge van de wettelijke laadhoogte van vier meter wordt nu gehanteerd bij hoogtedetectie van vrachtwagens voor tunnels?
Worden er verschillende marges gehanteerd bij verschillende tunnelhoogtes? Indien nee, is hier een meer risicogerichte benadering mogelijk?
Kunt u een update geven van het onderzoek naar het voorkomen van fout-positieve meldingen en het sneller openstellen van de tunnel na zo’n melding, dat is toegezegd tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in oktober 2024? Zijn de resultaten hiervan inmiddels bekend? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen?
Overweegt u nu om linescancamera’s te combineren met een AI-model zodat vrachtwagens rijdend gecontroleerd kunnen worden?
Welke andere maatregelen worden er genomen, mede gericht op de transportsector, om meldingen tegen te gaan?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commissiedebat Auto op 20 maart 2025?
Christenvervolging in de Democratische Republiek Congo |
|
Don Ceder (CU), Henk Vermeer (BBB), Derk Boswijk (CDA), Isa Kahraman (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «70 mensen onthoofd gevonden in kerk Congo»1 en «D.R. Congo: 70 mensen onthoofd gevonden in Kerk in Kasanga»2?
Ja.
Spreekt u met ons uw afschuw uit over deze bloedige aanval?
Ja. Het kabinet veroordeelt geweld tegen religieuze minderheden. Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 24 februari jl. heb ik aandacht gevraagd voor deze vreselijke gewelddaad.
De Democratische Republiek Congo staat op nummer 35 van de Open Doors Ranglijst, welke inzet heeft u en heeft de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging om daar christenvervolging tegen te gaan?
In de Democratische Republiek Congo (DRC) worden christenen niet door de overheid gediscrimineerd en spelen de verschillende kerken een grote rol in het openbare leven. Bovengenoemd geweld komt voort uit de activiteiten van gewapende groepen in Oost-Congo. Zodoende ziet het kabinet het bereiken van een duurzame vrede in Oost-Congo als belangrijkste uitdaging om geweld tegen christenen te voorkomen. Inzet van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging in de DRC heeft naar mening van het kabinet vanuit dit perspectief op dit moment niet meteen toegevoegde waarde. Wel wordt er op ambtelijk niveau gesproken over dit thema met belangrijke religieuze en politieke leiders in de DRC. Het kabinet blijft de ontwikkelingen scherp volgen en zal indien nuttig en nodig de inzet van de Speciaal Gezant in de toekomst niet schromen.
Staan de Allied Democratic Forces (ADF) reeds op de Europese terreurlijst? Zo nee, bent u bereid daarvoor te pleiten, zeker gezien hun registratie in de kennisbank terroristische organisaties3?
De Allied Democratic Forces staan niet op de Europese terrorisme-sanctielijst. Ik ben bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om deze groep op de Europese terrorisme-sanctielijst of de Europese ISIS/Al-Qaida sanctielijst te plaatsen. De groep is zeer versplinterd en ADF-leiders zien streng toe op de informatie die over de organisatie naar buiten komt, zoals de Kennisbank Terroristische Organisaties van de NCTV ook aangeeft.
Is bekend of er buitenlandse steun of steun van andere landen is voor de ADF? Zo ja, welke landen en bent u bereid die landen aan te spreken?
Hierover is op dit moment geen informatie bekend. Ook hiervoor geldt dat het ADF leiderschap streng toeziet op de informatie die naar buiten komt.
Welke steun kan Nederland of de Europese Unie (EU) in de Democratische Republiek Congo leveren om straffeloosheid tegen te gaan, zowel bij deze aanval als bij vele andere mensenrechtenschendingen?
De Congolese staat oefent beperkte controle uit over de regio’s waar de ADF actief zijn. Het herstellen van het staatsgezag zal een cruciale voorwaarde zijn om de straffeloosheid te bestrijden die op dit moment in deze regio’s plaatsvindt. Nederland en de EU roepen op tot steun voor de vredesprocessen die erop gericht zijn de gewapende groepen in Oost-Congo de wapens neer te laten leggen.
Sinds 2015 draagt Nederland middels programma’s bij aan het versterken van het staatsgezag door middel van het verbeteren van veiligheidsbeleid op lokaal niveau in Oost-DRC en de bredere regio.
Nederland zetelt in de Verenigde Naties mensenrechtenraad, ziet u de mogelijkheid om christenvervolging in de VN aan te kaarten? Ziet u ook de mogelijkheid om de gewelddadige opmars van M23 en mensenrechtenschendingen daar te adresseren?
Nederland steunde op 7 februari jl. de speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad over DRC, waarbij een tweetraps-onderzoeksmechanisme werd opgezet voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen en schendingen van internationaal humanitair recht in de periode vanaf januari 2025 in de provincies Noord- en Zuid-Kivu. Het VN Kantoor voor de Mensenrechten zal onmiddellijk van start gaan met dit onderzoek, gevolgd door een aanvullend onderzoek door een onafhankelijke Fact Finding Mission. Tijdens de zitting sprak de EU een verklaring uit waarin het de mensenrechtendingen in de DRC veroordeelde. Deze verklaring werd door Nederland gesteund.
Hoe kijkt u naar een speciale VN-resolutie op het gebied van religie in conflict en vrede, zoals er een landmark VN-resolutie 1325 is rond Women, Peace and Security?
Een nieuwe resolutie via de VN Veiligheidsraad, zoals de VN-resolutie 1325 (Women, Peace and Security), vereist de benodigde steun van de leden van de VN Veiligheidsraad. Mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen en de polarisatie binnen de VN Veiligheidsraad, acht ik een dergelijke overeenstemming weinig waarschijnlijk.
Tijdens de 58ste zitting van de Mensenrechtenraad dit jaar heeft de EU opnieuw een resolutie ingediend over vrijheid van religie en levensovertuiging, waarin religieuze haat, discriminatie en geweld worden veroordeeld. Ook de Organisation of Islamic Cooperation (OIC) dient regelmatig een resolutie in op het gebied van religie en levensovertuiging. Terwijl de EU in haar resolutie nadruk legt op het individuele recht op vrijheid van religie, richt de OIC zich op bescherming van religies, soms ten koste van vrijheid van meningsuiting. Hoewel de EU en de OIC elkaars visie niet volledig onderschrijven, bestaat er een evenwicht dat ervoor zorgt dat beide resoluties meestal unaniem worden aangenomen. Een aanvullende resolutie over religie in conflict en vrede zou dit evenwicht kunnen verstoren en mogelijk kunnen leiden tot een minder gewenst eindresultaat voor Nederland en de EU.
De premiestelling en fondsen van werknemersverzekeringen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de systematiek rondom de premiestelling van de verschillende werknemersverzekeringen en bijbehorende fondsen uitleggen?
De werknemersverzekeringen worden geadministreerd via diverse door UWV beheerde fondsen. Vier van deze fondsen worden gevoed door vier verschillende premies.
Arbeidsongeschiktheidsfonds (Aof)
inkomsten
Aof-premie
25.100
uitgaven
WAO, WIA, WAZO, ZW
19.066
Werkhervattingskas (whk)
inkomsten
Whk-premie
2.338
uitgaven
WIA (Wga 1e 10 jaar), ZW
2.820
Algemeen Werkloosheidsfonds (Awf)
inkomsten
Awf-premie
10.357
uitgaven
WW, ZW
5.866
Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo)
inkomsten
Ufo-premie
509
uitgaven
WW, ZW
– Ý53
Toeslagenfonds (Tf)
inkomsten
Rijksbijdrage
874
uitgaven
TW, AO-tegemoetkoming
874
Het UWV stelt de hoogte van de Whk-premie vast. Het kabinet stelt de hoogte van de andere drie premies vast. Sinds 1994 doet het kabinet dat binnen de begrotingsregels rondom het inkomstenkader. In het inkomstenkader kijkt het kabinet niet alleen naar premies maar naar alle collectieve inkomsten van het Rijk en de sociale fondsen. De beheersing via het inkomstenkader heeft, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het uitgavenplafond, dus geen betrekking op het niveau van de inkomsten. Het niveau van de inkomsten kan hierdoor meebewegen met de conjunctuur. Tijdens een recessie kunnen bijvoorbeeld de premie-inkomsten dalen doordat er minder mensen aan het werk zijn. Het kabinet hoeft daarvoor dan niet te bezuinigen of de lasten te verzwaren. In economisch goede tijden stijgen de inkomsten en mogen deze ook niet worden besteed aan extra overheidsuitgaven of lastenverlichtingen. Het inkomstenkader helpt daardoor om het begrotingsbeleid anticyclisch te maken.
Binnen het inkomstenkader moeten alle beleidsmatige aanpassingen van belastingen en premies elkaar tijdens de kabinetsperiode compenseren, zodat de beleidsmatige lastenontwikkeling voor burgers en bedrijven gelijk blijft aan wat er bij de start van het kabinet was afgesproken.
Voor de premies werknemersverzekeringen betekent het inkomstenkader in feite dat er geen koppeling meer is tussen de uitgaven uit een fonds en de premie-inkomsten van het fonds. Als tijdens een recessie de uitgaven aan werkloosheidsuitkeringen stijgen dan hoeft de premie niet omhoog. Ook kan het voorkomen dat de premie-inkomsten hoger zijn dan de uitgaven die uit het fonds worden gedaan. Binnen het inkomstenkader zijn de premies van de werknemersverzekeringen een van de vele belasting- en premietarieven die het kabinet jaarlijks moet vaststellen. Dat betekent ook dat de premies gebruikt kunnen worden om andere beleidsmatige lastenmutaties te compenseren. Als tijdens de kabinetsperiode bijvoorbeeld blijkt dat de zorgpremies minder stijgen dan verwacht, dan is dat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven (bedrijven betalen de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW over het loon). Om die lastenverlichting te compenseren wordt dan vaak gekozen voor het verhogen van een van de premies van de werknemersverzekeringen. Hiervoor wordt vaak gekozen omdat deze premies dezelfde grondslag hebben (het loon), en daarmee kan dus het meest gericht worden gecompenseerd.
Op welke manier worden de premies voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid vastgesteld?
Voor het antwoord op deze vraag moet een onderscheid gemaakt worden tussen de Whk-premie enerzijds en de Aof, Awf en Ufo premie anderzijds.
De premie voor de Whk wordt door UWV vastgesteld. Dat doet het UWV elk jaar in juli. De premie voor de Whk moet UWV lastendekkend vaststellen. Dat doet UWV voor zowel het ziektewet (Zw)-deel van de premie en het Wga-deel van de premie. Voor beide onderdelen kunnen werkgevers apart besluiten om zich niet publiek te verzekeren en dus eigenrisicodrager te zijn. Eigenrisicodragers hoeven dus een of beide onderdelen van de Whk-premie niet te betalen. In plaats daarvan betalen ze de uitkeringslasten van hun werknemers zelf, of ze verzekeren zich bij een private aanbieder.
Voor de Whk is er dus sprake van zowel een publieke verzekering als een private markt, samen vaak de «hybride markt» genoemd. De publieke premie moet daarom ook in lijn zijn met wat een private verzekeraar aan premie zou vragen. Doordat de gemiddelde Whk-premie lastendekkend wordt vastgesteld blijven de publieke en private premies in evenwicht. Bovenop de gemiddelde premie komt voor een werkgever nog een opslag of korting die gebaseerd is op zijn instroom in eerdere jaren (het werkgeversrisico). Werkgevers met in het verleden veel instroom in de Zw of Wga betalen dus een hoger dan gemiddelde premie en werkgevers met weinig instroom een lager dan gemiddelde premie. Voor grote werkgevers hangt deze opslag of korting alleen af van de eigen instroom. Voor kleine werkgevers hangt de opslag of korting af van de instroom vanuit de betreffende sector. Middelgrote werkgevers betalen een combinatie van het sectorale percentage en hun individuele percentage.
Het tarief voor de Aof-premie, de Awf-premie en de Ufo-premie wordt jaarlijks door het kabinet vastgesteld. In principe is het premietarief voor komend jaar gelijk aan het tarief in het huidige jaar plus de wijzigingen waartoe het kabinet heeft besloten. Het kabinet kan verschillende redenen hebben om de premietarieven te wijzigen, hieronder wordt een aantal redenen toegelicht.
De meest voorkomende reden om een premietarief te wijzigen is om binnen de afspraken van het inkomstenkader een andere lastenverzwaring of lastenverlichting te compenseren. Een voorbeeld daarvan is als de zorgpremies meer of juist minder stijgen dan verwacht. De lastenverlichting of lastenverzwaring die daardoor ontstaat voor bedrijven wordt meestal gecompenseerd door de Aof-premie in tegengestelde richting aan te passen. Sinds 2015 heeft dat bijna elk jaar gezorgd voor een stijging van de Aof-premie, wat een van de redenen is dat de Aof-premie tegenwoordig op een hoger dan lastendekkend niveau ligt1. Dezelfde systematiek vindt plaats bij de Whk-premie. Als deze door UWV hoger wordt vastgesteld, dan wordt dat gecompenseerd door de Aof-premie iets lager vast te stellen.
Een andere reden om premietarieven te wijzigen is als het kabinet expliciet de lasten van bedrijven wil verzwaren of verlichten. Zo is er bijvoorbeeld sinds 2022 het lagere Aof-tarief voor kleine bedrijven, waardoor er per saldo minder premie-inkomsten worden opgehaald. In tegenovergestelde richting is de Aof-premie bijvoorbeeld verhoogd voor de invoering van het aanvullend geboorteverlof en het betaald ouderschapsverlof. Dit is omdat de uitkeringen voor deze verlofvormen ook uit het Aof worden betaald. Daarnaast is de Awf-premie verhoogd voor de invoering van de compensatieregeling voor betaalde transitievergoedingen. Dit soort mutaties waarbij zowel de uitgaven als de inkomsten van een fonds stijgen worden meestal afgesproken in een regeerakkoord. Tijdens de kabinetsperiode geldt immers de scheiding tussen inkomsten en uitgaven waarmee wordt voorkomen dat nieuw beleid wordt gefinancierd met hogere collectieve lasten. Als hogere uitgaven uit een fonds volledig gefinancierd worden door hogere premies dan is er geen effect op het exploitatiesaldo van een fonds, en dus ook niet op het fondsvermogen. Dit geldt echter alleen op het moment dat over de wijzigingen wordt besloten. Als na verloop van tijd blijkt dat de uitgaven toch anders uitvallen dan moet dat worden opgelost onder het uitgavenplafond, en niet door de premie nog een keer aan te passen. Tegelijkertijd wordt er ook niet gekeken of de doorgevoerde tariefmutatie net zo veel oplevert als werd verwacht omdat de inkomsten mogen meebewegen met de conjunctuur.
Een laatste reden om premietarieven te wijzigen is omdat er iets verandert aan de indeling van de sociale fondsen. Zo is de Awf-premie verhoogd met het gemiddelde tarief van de sectorfondsen toen deze laatste werden opgeheven. Voor alle bedrijven samen is dat dus geen lastenverzwaring of lastenverlichting. Soms verschuift een uitgavenregeling naar een ander fonds, en worden beide premies daarop aangepast. Dat is bijvoorbeeld gebeurd bij de compensatieregeling voor de transitievergoeding, die van het Awf naar het Aof is verplaatst omdat ook overheidswerkgevers recht kregen op de compensatie (overheidswerkgevers betalen geen Awf-premie, dus door de Awf-premie te verlagen en de Aof-premie te verhogen betalen overheidswerkgevers nu mee voor deze uitgaven).
Klopt het dat er een verschil is in de manier waarop de premie voor het Algemeen werkloosheidsfonds en het Arbeidsongeschiktheidsfonds enerzijds en anderzijds het Werkhervattingsfonds worden vastgesteld?
Dat klopt. De premies voor het Awf (en het Ufo) en het Aof worden door het kabinet vastgesteld. De Whk-premies worden door UWV vastgesteld (zie ook het antwoord op vraag 2).
Deelt u de opvatting dat de loonruimte daalt als de premies stijgen? En dat de loonruimte stijgt als de premies dalen?
Als er in andere belasting- of premietarieven niets verandert, dan betekent verlaging van de premies voor de werknemersverzekering inderdaad dat werkgevers minder geld kwijt zijn aan loonkosten.
Hoe is de premiestelling en het vullen van de fondsen voor werknemersverzekeringen historisch gegroeid? Welke keuzes zijn daarin gemaakt en waarom?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Kunt u aangeven hoe de relatie tussen premie en de lasten over de tijd is veranderd? Kunt u dit ook kwantitatief uiteenzetten?
De ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven van de verschillende UWV-fondsen is weergegeven in de onderstaande figuren. Onder elke grafiek wordt ingegaan op de relatie tussen premie en lasten.
Figuur: baten en lasten per jaar werkloosheidsfondsen, miljard euro, lopende prijzen
Bij de werkloosheidsfondsen2 hebben de uitgaven een sterke samenhang met het werkloosheidspercentage en dus met de conjunctuur. Tijdens de financiële crisis lopen de uitgaven snel op, om daarna weer langzaam te dalen. De uitgaven aan de NOW-regeling tijdens de coronacrisis zijn niet ten laste gekomen van de werkloosheidsfondsen. Bij de inkomsten valt op dat deze dalen in 2009 (vanwege het afschaffen van het werknemersdeel van de WW-premie) en in 2021 (in dat jaar is het Awf-premietarief vanaf augustus verlaagd naar nul).
Bij de werkloosheidsfondsen is er geen duidelijke relatie tussen de hoogte van de uitgaven en de hoogte van de premie-inkomsten. De uitgaven bewegen mee met de conjunctuur, en dragen op die manier bij aan de stabiliserende werking van het begrotingsbeleid. De inkomsten stijgen mee met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (loonontwikkeling en arbeidsdeelname).
Figuur: baten en lasten per jaar Arbeidsongeschiktheidsfonds, miljard euro, lopende prijzen
Bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds3 hebben de uitgaven vrijwel geen samenhang met de conjunctuur. Tot ongeveer 2013 nemen de uitgaven vanuit het Aof af. Dit hangt samen met de invoering van de WIA in 2007. Hierdoor verschuift een deel van de uitgaven naar de Whk. Vanaf 2014 stijgen de premie-inkomsten harder dan de uitgaven. In 2023 en 2024 zorgt de hoge loonontwikkeling (en de beleidsmatige verhoging van het minimumloon) voor een flinke toename van zowel de uitgaven (indexatie van uitkeringen) en de inkomsten (er wordt over een hogere loonsom premies afgedragen).
Ook bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds is er geen duidelijke relatie tussen de hoogte van de uitgaven en de hoogte van de premie-inkomsten. Dat de premie-inkomsten sinds 2015 hoger zijn dan de uitgaven komt voornamelijk doordat het tarief van de Aof-premie beleidsmatig is verhoogd.
Figuur: baten en lasten per jaar Werkhervattingskas, miljard euro, lopende prijzen
Bij de Werkhervattingskas hebben de inkomsten een sterke samenhang met de uitgaven. Het UWV moet de premie voor de werkhervattingskas namelijk lastendekkend vaststellen. Hierdoor liggen de inkomsten en uitgaven van de Werkhervattingskas altijd vrij dicht bij elkaar. In 2014 stijgen zowel de inkomsten en de uitgaven omdat vanaf dat moment ook WGA-uitkeringen voor flexwerkers uit de werkhervattingskast worden betaald (eerder was dat uit de sectorfondsen).
Klopt het dat er gedurende de tijd steeds meer doelen voor de premies zijn bijgekomen, die los staan van het lastendekkend ophalen van de benodigde middelen voor het gebruik van de werknemersverzekeringen?
Het klopt dat in het recente verleden voor zowel de Awf-premie als de Aof-premie een vorm van premiedifferentiatie is ingevoerd. Met deze premiedifferentiatie streeft het kabinet doelen na die los staan van het ophalen van inkomsten.
Dat wil niet zeggen dat met het verloop der jaren steeds meer doelen bijkomen. Binnen de werkloosheidspremies was tot 2020 sprake van differentiatie naar instroomrisico (per sector), en vanaf 2020 is er differentiatie naar contractvorm. Het aantal aanvullende doelen is daar dus niet gestegen.
Er zijn binnen de premieheffing ook doelen weggevallen. Vanaf 2002 was er bijvoorbeeld sprake van verschillende premiekortingen voor bijvoorbeeld het in dienst hebben van oudere of arbeidsgehandicapte werknemers of voor het in dienst nemen van iemand vanuit een werkloosheidsuitkering. Deze premiekortingen zijn vanaf 2018 vervallen, waardoor de premieheffing (en het betalen ervan) eenvoudiger is geworden.
Welke doelen zijn dit? Kunt u deze beschrijven?
Bij de Awf-premie is sinds 2020 sprake van differentiatie naar contractvorm. Werkgevers betalen hierdoor meer premie over «niet-vaste» contracten. Het doel hiervan is om het voor werkgevers aantrekkelijker te maken om iemand in vaste dienst te nemen vergeleken met het geven van een tijdelijk contract.
Bij de Aof-premie is sinds 2022 sprake van differentiatie naar werkgeversgrootte. Het doel hiervan is om kleine werkgevers, tot ongeveer 25 werknemers, minder premie te laten betalen.
Kunt u kwantificeren uit welke onderdelen de premies voor werkloosheid en arbeidsongeschiktheid bestaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welk deel van de premie gaat naar het dekken van feitelijke lasten voor de instroom in de regeling en welk deel naar het beprijzen van instroomverschillen (bijvoorbeeld bij de hoge en lage Werkloosheidswet (WW-)premie)?
Welk deel van de premie bestemd is voor beleidsdoelen anders dan het ophalen van voldoende middelen is lastig aan te geven. Hieronder staan drie verschillende manieren om hiernaar te kijken.
Bij bijvoorbeeld de Awf-premie is er een vast verschil van 5 procentpunt tussen het hoge tarief (voor niet-vaste contracten) en het lage tarief (voor vaste contracten). In 2024 was de totale loonsom van niet-vaste contracten ongeveer 44 miljard euro, dus via de premie-opslag van 5 procentpunt werd ongeveer 2,2 miljard euro aan inkomsten opgehaald. Dat komt neer op iets minder dan een derde van de premieopbrengsten.
Tegelijkertijd was extra geld ophalen niet het doel van de premiedifferentiatie in de Awf-premie4. Het voorgenomen Awf-premietarief van 4,19 procent in 2020 werd omgezet in een hoog tarief van 7,94 procent en een laag tarief van 2,94 procent. De verwachting was dat een kwart van de loonsom een niet-vast contract betrof, waarmee het gemiddelde Awf-tarief dus dezelfde 4,19 procent zou zijn5. Hoewel de differentiatie van de tarieven dus een beleidsmatig doel dient komt dat niet tot uitdrukking in meer of minder premie-inkomsten. Er is dan dus ook geen «deel van de premieopbrengsten» dat naar beleidsdoelen gaat.
Tot slot kan gekeken worden naar de daadwerkelijk betaalde premies. In 2024 werd over ongeveer 22 procent van de loonsom de hoge Awf-premie betaald, terwijl het kabinet bij de invoering van de premiedifferentiatie uitging van 25 procent6. Dit komt neer op een loonsom voor de hoge Awf-premie die ongeveer 7 miljard euro lager is dan waar het kabinet van uitging. Daarmee hebben werkgevers zich dan dus 350 miljoen aan premies bespaard. Er dan dus beredeneerd worden dat in werkelijkheid de overheid in 2024 ongeveer 5 procent van de Awf-premieopbrengst is «misgelopen» via een daling van het aantal niet-vaste contracten.
Naar de premiedifferentiatie bij het Arbeidsongeschiktheidsfonds kan op dezelfde manieren gekeken worden. Bij de Aof-premie was er bij de invoering echter wel sprake van een gewenste lastenverlichting voor kleine werkgevers. Daarvoor was een budget van 450 miljoen euro per jaar beschikbaar. Bij de behandeling van het Belastingplan 2023 in de Tweede Kamer is daar nog een extra bedrag bij gekomen (het exacte bedrag wisselt per jaar).
In 2024 werd over ongeveer 50 miljard euro aan loonkosten de lage Aof-premie afgedragen (dus door kleine werkgevers). Het Aof-tarief voor kleine werkgevers was 1,36 procentpunt lager dan het tarief voor niet-kleine werkgevers. Per saldo betaalden kleine werkgevers daardoor dus ongeveer 650 miljoen euro minder Aof-premie dan ze zonder de premiedifferentiatie hadden gedaan. Dat komt neer op ongeveer 3 à 4 procent van de totale Aof-premieopbrengsten.
Welk deel van de premie bestaat uit het stimuleren van andere beleidsdoelen, zoals het aanbieden van vaste contracten?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat de inkomsten en uitgaven van de fondsen collectieve inkomsten en uitgaven zijn en daarmee Economische en Monetaire Unie (EMU-)relevant?
Dat klopt. Alle inkomsten ten bate van de sociale fondsen en de uitgaven ten laste van de sociale fondsen tellen mee voor het EMU-saldo. In de Miljoenennota en het Financieel Jaarverslag Rijk wordt het EMU-saldo ook uitgesplitst naar de verschillende onderdelen van de overheid (centrale overheid, sociale fondsen en de decentrale overheden). Schulden van de sociale fondsen tellen mee in de EMU-schuld, en vermogens van de sociale fondsen zorgen (via het schatkistbankieren) voor een lagere EMU-schuld.
Bestaat er een norm voor hoe hoog de buffers in fondsen moeten zijn voor zwaardere tijden? Welk deel van de premie wordt hiervoor gebruikt?
Nee, er is geen norm voor hoe positief of negatief een fondsvermogen maximaal mag zijn. Er is geen eenvoudige manier om een fondsvermogen te vergelijken met de premie die wordt betaald. Het fondsvermogen is, simpel gezegd, de optelsom van alle jaarlijkse exploitatiesaldi van het fonds. Dat zou dus moeten worden vergeleken met alle premiebaten uit de geschiedenis van het fonds. Voor het Awf, dat bestaat sinds 1952, is het huidige fondsvermogen van ongeveer 7 miljard euro slechts een fractie van alle premies die ooit zijn afgedragen. Voor de periode 2002–2024 is het huidige fondsvermogen ongeveer 4 procent van alle premiebaten. Voor alleen 2024 is het fondsvermogen ongeveer twee derde van de premiebaten.
Figuur: fondsvermogens UWV-fondsen, miljard euro, lopende prijzen
Hoe kijkt u naar deze relatie tussen de premie en de lasten? Hoe beoordeelt u de nieuwe doelen die er bij zijn gekomen?
Op de nieuwe doelen binnen het heffen van de premies werknemersverzekeringen (beprijzen van niet-vaste contracten en lastenverlichting voor kleine werkgevers) wordt ingegaan in het antwoord op vragen 7, 8, 10 en 11. De premiedifferentiatie in de Awf-premie had niet als doel meer of minder premies op te halen, en beïnvloedt dus ook niet de relatie tussen de Awf-premies en de Awf-uitgaven. De korting op de Aof-premie voor kleine bedrijven had wel als doel om iets minder Aof-premie op te halen. De premie-inkomsten van het Aof werden daardoor dus iets lager, en daarmee werd het verschil tussen inkomsten en uitgaven ook iets kleiner.
Over de fondsensystematiek, het ontstaan van de (werknemers)verzekeringen en de daarbij horende premies heeft de 17e studiegroep begrotingsruimte in 2023 een uitgebreide analyse gepubliceerd.7
Een belangrijk aspect van de werknemersverzekering is dat we het een verzekering noemen. Dat is een groot verschil met bijvoorbeeld een voorziening, zoals de bijstand. Een voorziening is in principe een vangnet dat na toetsing van omstandigheden, en eigen middelen (zoals inkomen, spaargeld, en sociaal netwerk) een aanvullende prestatie regelt tot een bepaald minimumniveau. Een verzekering daarentegen levert geen vangnet, maar een individueel toekenbaar en afdwingbaar recht. Voor zowel de solidariteit als het draagvlak van de werknemersverzekering is dat van belang.
Een verzekering kenmerkt zich door financiering via premie-ontvangsten vanuit de groep verzekerden. De verzekering voorziet in het leveren van prestaties aan dezelfde afgebakende groep. Bij de werknemersverzekeringen wordt de premie (tegenwoordig) volledig door werkgevers betaald, terwijl het de werknemers zijn die aanspraak kunnen maken op de prestaties. Werkgevers en werknemers samen kunnen worden gezien als de kring van solidariteit binnen de werknemersverzekeringen. Deze solidariteit is wezenlijk anders dan bij voorzieningen als de bijstand. Bij voorzieningen is de solidariteit eenzijdig; alle ingezetenen komen in principe in aanmerking voor een inkomensaanvulling. Bij een private verzekering beperkt de solidariteit zich alleen tot de klanten die vrijwillig de verzekering afsluiten. Bij de werknemersverzekeringen zijn zowel de werknemers als de werkgevers onderling solidair. Enerzijds omdat de verzekeringen risico’s afdekken waar zowel de werkgever als de werknemer baat bij hebben en anderzijds doordat de kosten door beide partijen worden gedragen (als er geen premies zouden zijn dan is er meer ruimte voor winst, loonstijging of andere arbeidsvoorwaarden).
De term verzekering impliceert ook een zekere mate van equivalentie. Equivalentie betekent dat de hoogte van de premie, de kans dat het verzekerde risico zich voordoet, en de waarde van de te leveren prestatie met elkaar in evenwicht zijn. Bij een private verzekering is per definitie sprake van equivalentie, anders werd de verzekering niet aangeboden. Bij een voorziening is per definitie geen sprake van equivalentie, er is immers geen individuele bijdrage. Bij de werknemersverzekeringen is sprake van equivalentie omdat een hoger loon leidt tot een hogere premie en een hogere uitkering als het risico zich voordoet. Bovendien zijn zowel de premiebetalingen als de (grondslag voor de) uitkeringen gemaximeerd op hetzelfde bedrag.
Bekeken vanuit de verzekeringsgedachte geldt dat het wenselijk is indien er enige balans is tussen de betaalde premies en de verzekerde risico’s. Als de premie structureel hoger is dan de uitgaven dan kan het draagvlak voor de betreffende verzekering afnemen, met als risico dat mensen zich aan de verzekering onttrekken door bijvoorbeeld zelfstandigen in te huren of als zelfstandige aan de slag te gaan. Tegelijkertijd zorgen de begrotingsregels zoals die sinds 1994 van kracht zijn ervoor dat het kabinet minder kijkt naar de samenhang tussen premiehoogtes en uitgaven. De premies van de werknemersverzekeringen zijn samen met alle andere collectieve lasten onderdeel van het inkomstenkader, en worden ook gebruikt om de lasten van het bedrijfsleven te verlichten of te verzwaren als compensatie voor ontwikkelingen buiten de werknemersverzekeringen. De Aof-premie is daardoor al ruime tijd meer dan lastendekkend waardoor er in het fonds een vermogen wordt opgebouwd. Dat dit verwarring oproept is begrijpelijk. Een overschot binnen een fonds, bijvoorbeeld door hogere premieontvangsten dan geraamd, wordt al snel gezien als geld dat spreekwoordelijk op de plank blijft liggen. Maar vanuit het perspectief van de overheidsfinanciën is niet het exploitatiesaldo of het vermogen van individuele sociale fondsen relevant, maar het begrotingstekort en de staatsschuld van de overheid als geheel. De premies kunnen niet omlaag en de uitgaven uit de fondsen niet omhoog zonder dat het begrotingstekort van de overheid verslechtert.
Ziet u een verband tussen de relatie tussen premie en verzekerd risico enerzijds en anderzijds zeggenschap over, solidariteit binnen of draagvlak voor werknemersverzekeringen?
Zie antwoord vraag 14.
Één- of tweevakkigheid van de tweedegraads lerarenopleidingen |
|
Anita Pijpelink (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Wat waren in 1968 bij de invoering van de Mammoetwet de overwegingen op grond waarvan de geprofessionaliseerde nieuwe lerarenopleidingen (nlo’s) voor het voortgezet onderwijs in vierenhalf jaar voor twee vakken voor het tweedegraadsgebied opleidden en wat waren in 1989 de overwegingen op grond waarvan deze zogenoemde tweevakkigheid werd opgeheven en de tweedegraads lerarenopleidingen voortaan nog maar opleidden voor onderwijsbevoegdheid voor één vak?
De Mammoetwet ambieerde betere doorstroommogelijkheden in het onderwijs, talentontwikkeling en gelijke kansen; onderwijs met een emancipatoire functie. Deze onderwijsvernieuwing leidde tot andere lesinhouden en werkwijzen, die de leerling centraler beoogden te zetten. Onderwijsvernieuwers waren er destijds van overtuigd dat dit nieuwe onderwijs niet waargemaakt kon worden door leraren die voornamelijk vakinhoudelijk gericht waren.
Daarom werd in 1970 gestart met de invoering van de Nieuwe Leraren Opleiding (NLO). De NLO had een vernieuwend en experimenteel karakter en moest meer ruimte bieden aan pedagogische en didactische ontwikkeling en minder aan vakinhoud. Doordat de structuur van de opleiding werd aangepast ontstond binnen de NLO ruimte om op te leiden tot een tweedegraads bevoegdheid in één vak (het hoofdvak) en een derdegraads bevoegdheid in een tweede vak (het bijvak). Overigens bleven tegelijkertijd ook de zogenoemde MO-akten1 bestaan en groeiden zelfs. Er bleven dus twee systemen naast elkaar bestaan.2
In 1988 kwam de «Commissie Structuur van de NLO-opleidingen» met het advies terug te keren naar de «eenvakkigheid». De commissie noemde hiervoor meerdere redenen:
Het systeem voldeed daarmee niet aan de eigen vernieuwende doelstelling. In 1989 leidde dit tot het tweebevoegdhedenstelsel.3
Klopt het beeld dat in sommige andere Europese landen, zoals Duitsland, leraren nog altijd worden opgeleid voor het onderwijzen van twee vakken?
Het klopt dat er landen in Europa zijn die studenten opleiden voor een bevoegdheid in twee vakken, bijvoorbeeld in Duitsland, Denemarken en in België. De verschillen tussen de inrichting van de onderwijsstelsels in de landen in Europa zijn echter groot en dit geldt tevens voor de inrichting van de lerarenopleidingen in die landen.
Hoe beoordeelt u in het licht van de aanhoudende kwantitatieve en kwalitatieve lerarentekorten voor het schoolvak Duits de oplossing die de Hogeschool Utrecht heeft bedacht: een dubbele bevoegdheid voor studenten geschiedenis en Duits?1
Ik sta positief tegenover initiatieven die – binnen de wettelijke kaders en met inachtneming van het waarborgen van de kwaliteit – bijdragen aan het terugdringen van het lerarentekort. Het huidige tweebevoegdhedenstelsel biedt mogelijkheden voor het opleiden tot een dubbele bevoegdheid. Zoals de «Commissie Structuur van de NLO-opleidingen» al constateerde, past dit alleen niet in een vierjarig programma. Dit betekent in de praktijk dat opleidingen en studenten geconfronteerd worden met extra kosten, omdat opleiden voor een dubbele bevoegdheid voor beide partijen een aanvullende inspanning vereist. Studenten staan langer ingeschreven om een tweede bevoegdheid te kunnen halen en betalen langer collegegeld. Onderwijsinstellingen krijgen in veel gevallen geen extra bekostiging voor de langere inschrijvingsduur, maar vangen de extra kosten op in hun begroting.
Het vormgeven van opleidingstrajecten die voldoen aan de bekwaamheidseisen en de kennisbasis én opleiden tot een dubbele bevoegdheid kan een bijdrage leveren aan terugdringen van tekorten, met name voor de tekortvakken.
Daarom waardeer ik het feit dat de Hogeschool Utrecht anderhalf jaar lang heeft gewerkt aan het vormgeven van deze opleiding, die leidt tot een dubbele bevoegdheid. Er zijn overigens ook andere instellingen die opleidingen verzorgen tot een dubbele bevoegdheid, met name voor de tekortvakken (wiskunde en Nederlands).
Bent u bereid om de mogelijkheid van tweevakkigheid van tweedegraads lerarenopleidingen te betrekken bij de uitvoering van de motie van het lid Pijpelink, waarmee de Kamer de regering verzocht om het voortdurend nijpende lerarentekort het hoofd te bieden met een noodplan voor de duur van minstens vijftien jaren?2 Zo ja, op welke termijn gaat u hieraan gestalte geven? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet zet alles op alles om de tekorten in het onderwijs aan te pakken. Samen met het onderwijsveld komen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik daarom tot een «Herstelplan Kwaliteit Onderwijs», waarmee we inzetten op:
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf is tweevakkig opleiden al mogelijk. Het is aan de instellingen om te beslissen of ze deze opleidingsmogelijkheid willen bieden en er instellingsbudget voor vrijgemaakt wordt. Ik ben mij er daarbij van bewust dat opleidingen en studenten dan geconfronteerd kunnen worden met hogere kosten. In het algemeen is het voor hogescholen en universiteiten financieel ingewikkeld om dit type vaak kleinschalige opleidingsroutes te ontwikkelen en te behouden.
Het bericht dat het aantal gemeentelijke meldpunten (kliklijnen) voor uitkeringsfraude blijft stijgen. |
|
Merlien Welzijn (NSC), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Nobel |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal gemeentelijke kliklijnen voor uitkeringsfraude gestegen is en dat inmiddels 208 gemeenten gebruik maken van een kliklijn?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat na de evaluatie van de huidige Participatiewet en de nodige vernietigende rapporten over de uitvoeringspraktijk, de overheid vanuit een ander mensbeeld moet opereren en dat met de invoering van nieuwe wetgeving uitgegaan moet worden van vertrouwen in plaats van wantrouwen en van een reëel mensbeeld?
In de probleemanalyse van de Participatiewet die het kabinet op 16 december jl met uw Kamer heeft gedeeld, wordt inderdaad geconstateerd dat de Participatiewet niet aansluit bij wat mensen nodig hebben en bij wat we van mensen kunnen verwachten. Het kabinet wil mensen niet vanuit wantrouwen, maar vanuit vertrouwen tegemoet treden. Deze insteek heeft het wetsvoorstel Participatiewet in balans, en ook het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Er moet ruimte zijn om de mens achter de uitkering te zien en die niet af te rekenen op een enkele fout. Met de genoemde wetsvoorstellen krijgen bestuursorganen de mogelijkheden en ruimte om op deze manier te werken.
Welk mensbeeld schuilt er achter de groei van deze anonieme kliklijnen en hoe verhoudt zich dit met de lessen die geleerd zijn uit de evaluatie van de huidige Participatiewet?
Uit onderzoek blijkt dat verreweg de meeste mensen de regels en verplichtingen van wet- en regelgeving willen naleven. Met Participatiewet in balans en het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is, wordt meer uitgegaan van vertrouwen. Dat betekent echter niet dat misbruik in het geheel niet voorkomt. Voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid is het van belang dat mensen die een uitkering nodig hebben deze kunnen ontvangen, maar ook dat misbruik van de sociale zekerheid wordt voorkomen en bestreden. Als iemand misbruik maakt van het socialezekerheidsstelsel, verwacht de maatschappij dat de overheid responsief optreedt. Handhaving is dus noodzakelijk.
Dat wil niet zeggen dat bij handhaving geen oog kan zijn voor de mens achter de uitkering. In het nieuwe handhavingsstelsel is er meer begrip en aandacht voor de realiteit dat mensen (al dan niet tijdelijk) in de problemen kunnen komen. De ingewikkelde wet- en regelgeving, de zelfredzaamheid die van mensen wordt verwacht en de mate waarin zij daaraan kunnen voldoen, worden daarbij steeds meer belicht. Hoewel er nog steeds breed draagvlak is voor handhaving van misbruik van uitkeringen, vinden de meeste mensen ook dat daar waar een foutje gemaakt is, hier in de sanctionering rekening mee moet worden gehouden. Het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is geeft hier uiting aan.
Wat betreft meldpunten zijn gemeenten (deels) verantwoordelijk voor het invullen van hun eigen handhavingsbeleid. Het gebruik van een meldpunt, waarbij dus gebruik wordt gemaakt van signalen vanuit de eigen inwoners, kan door een gemeente worden gezien als een effectief handhavingsmiddel. Zoals ik aangeef in de beantwoording van de vragen van de Kamerleden Van Kent en Van Nispen is er geen brede ervaring dat het hebben van een meldpunt de werking heeft dat mensen elkaar met meer wantrouwen of minder vertrouwen tegemoet treden en dat mensen actief op zoek gaan naar signalen van misbruik en/of oneigenlijk gebruik van sociale regelingen2. Het bestaan van meldpunten is enkel en alleen een handhavingsmiddel en doet dus niets af aan de lessen die geleerd zijn uit de evaluatie van de huidige Participatiewet, namelijk uitgaan van meer vertrouwen in de burger en een positief mensbeeld.
Wat vindt u van het voorbeeld van een stad als Rotterdam, waar 710 fraudemeldingen binnen zijn gekomen via een anonieme kliklijn, waarvan meer dan driekwart op geen enkele manier fraude blijkt te zijn en ruim 532 mensen valselijk zijn beticht van fraude?
Gemeenten mogen deels hun eigen handhavingsbeleid invullen. Zij bepalen dus zelf of een meldpunt wenselijk is en beoordelen ook zelf of het een doelmatig instrument is. Ik vind het hierbij belangrijk te benadrukken dat gemeenten na een melding bezien of de melding onderzoekswaardig is. Op het moment dat een onrechtmatigheid vermoed of geconstateerd wordt, doet een gemeente aanvullend onderzoek, waarbij zorgvuldigheid en proportionaliteit voorop staan. Indien uit onderzoek blijkt dat er niets aan de hand is geweest heeft de melding uiteraard geen gevolgen voor de betrokkene.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat we in de praktijk nog mijlenver af staan van het mensbeeld dat uitgangspunt moet zijn van de nieuwe Participatiewet? Kunt u hierop reflecteren en aangeven hoe u gaat zorgen voor een cultuurverandering bij de uitvoerende organisaties?
De basis van de Participatiewet en ons sociale stelsel is solidariteit met elkaar en het is belangrijk dat het maatschappelijk draagvlak blijft bestaan. Voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid is het van belang dat mensen die een uitkering nodig hebben deze kunnen ontvangen, maar ook dat misbruik van de sociale zekerheid wordt voorkomen en bestreden. Handhaving gaat over het controleren of aan de verplichtingen binnen een uitkering voldaan wordt, en of mensen op rechtmatige basis een uitkering ontvangen.
In het programma Participatiewet in Balans en het nieuwe handhavingsstelsel dat in de maak is, staan vertrouwen, menselijke maat en eenvoud centraal. Het wetsvoorstel Participatiewet in balans is eind 2024 naar de Tweede Kamer gestuurd. Dit wetsvoorstel bevat meer dan 20 maatregelen die de uitvoering helpen om de regels en ondersteuning van de Participatiewet beter te laten aansluiten op wat mensen nodig hebben (Spoor3. Het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid ligt momenteel bij de Raad van State. Door deze wettelijke wijzigingen wordt een cultuurverandering bij uitvoerende organisaties mogelijk gemaakt.
Gelijktijdig is in 2024 gestart met het faciliteren van gemeenten bij de beweging richting uitvoering vanuit vertrouwen, menselijke maat en eenvoud zodat inwoners zich gehoord, begrepen en geholpen voelen (Spoor4. Dit doe ik samen met de VNG, Divosa, SAM, EAPN, de LCR en individuele gemeenten. Een belangrijk onderdeel van spoor 3 is het oprichten van leernetwerken voor en door uitvoerend professionals, leidinggevenden en bestuurders. In deze netwerken worden onder andere goede voorbeelden gedeeld.
Hoe ziet u deze inefficiënte inzet van ambtenaren in het licht van gemeenten die aangeven dat zij teveel taken hebben? Is dit niet een taak waar ze per direct mee moeten stoppen?
Handhaving is van belang in de sociale zekerheid. Ik onderschrijf volmondig dat we mensen met vertrouwen tegemoet moeten treden: we gaan ervan uit dat mensen een uitkering aanvragen omdat zij die nodig hebben en niet om misbruik te maken van de sociale zekerheid. Tegelijk blijven we alert op misbruik en treden we op als hier sprake van is met passende handhaving. Hierbij moet er ook oog zijn voor de mens achter de uitkering. Ik zie handhaving daarom niet als een inefficiënte inzet van ambtenaren, maar als een kerntaak die van belang is voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid. Meldpunten vormen een van vele instrumenten die gemeenten inzetten om die handhavingstaak vorm te geven.
Kunt u de Kamer informeren over het precieze aantal anonieme kliklijnen en hoeveel meldingen van vermoedens van fraude zijn binnengekomen en hoeveel daarvan net als in Rotterdam een wantrouwende, inefficiënte taakverrichting betreft en hoeveel deze activiteit de gemeenten in kwestie heeft gekost?
Ik beschik niet over de gevraagde gegevens. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 2, 4, 5 en 6 van set 2025Z03090.
Wilt u deze vragen volledig en één voor één beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Beljaarts |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving waaruit blijkt dat PostNL vanaf februari de post al vanaf 09.00 uur wil ophalen in plaats van na 17.00 uur?1, 2
Ja.
Klopt het dat het hierbij zal gaan om ongeveer 75% van alle brievenbussen in Nederland?
Dat klopt. PostNL geeft aan vanaf februari 2025 75% van de brievenbussen overdag te gaan legen.
Welke gevolgen heeft dit voor mensen die niet bij de resterende 25% van de brievenbussen in de buurt wonen?
PostNL geeft aan dat er altijd een brievenbus in de buurt is waar consumenten brieven voor bezorging de volgende dag kunnen posten. De brievenbussen die na 17:00 worden geleegd staan op plekken waar mensen regelmatig komen, zoals winkelgebieden. Het postbedrijf benadrukt dat 98% van de Nederlanders op niet meer dan 5 kilometer afstand van zo’n winkelgebied woont. Op de brievenbus en in de locatiewijzer op de website van PostNL kunnen consumenten zien of een desbetreffende brievenbus na 09:00 of na 17:00 wordt geleegd.
Kunt u gedetailleerd toelichten hoe de stap van PostNL verenigbaar is met de eis uit het Postbesluit dat PostNL er voor moet zorgen dat de brieven die binnen de Universele Postdienst (UPD) verzonden worden, ten minste in 95% van de gevallen binnen 24 uur bezorgd moeten worden? Is dat ook haalbaar als de brievenbussen massaal eerder geleegd worden zoals PostNL beoogt? Zo nee, bent u voornemens te handhaven op de afgesproken bezorgnorm van 95% binnen 24 uur of bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om daarop te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het wettelijk kader. In dat wettelijk kader zijn geen regels over de precieze lichtingstijden van brievenbussen vastgelegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. De ACM bepaalt daarbij als onafhankelijke toezichthouder haar eigen prioriterings- en handhavingsbeleid.
Is de stap die PostNL zette niet een feitelijke teruggang van 24-uurs- naar 48-uursbezorging van post binnen de UPD? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe apprecieert u de stap van PostNL in het licht van de expliciete wens van de Kamer om niet af te schalen op de 24-uursbezorging en de bijbehorende norm van 95% voor UPD-poststukken?
Deze maatregel past in het beeld dat de financiële houdbaarheid van het huidige postnetwerk onder toenemende druk staat. Zolang de dienstverlening van PostNL voldoet aan het wettelijk kader staat het PostNL vrij om haar dienstverlening aan te passen. Ik vind het hoe dan ook belangrijk dat PostNL transparant is over de lichtingstijden van brievenbussen zodat consumenten weten waar ze aan toe zijn.
Om aan de zorgen van de Kamer tegemoet te komen heb ik inderdaad toegezegd om geen onomkeerbare stappen te zetten terwijl het onderzoek naar de postmarkt van de ACM nog gaande is. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik dit in het voorjaar verwachte onderzoek en de daaruit volgende bouwstenen meenemen richting mijn toekomstvisie op de postmarkt. Dit betekent dat het vervolgproces is dat ik na de oplevering van het ACM-onderzoek aan uw Kamer een appreciatie wil sturen van het ACM-onderzoek samen met de nota van wijziging, aan de hand waarvan uw Kamer vervolgens de afweging kan maken om het proces van behandeling van de Postwet te starten.
Klopt het zoals de verantwoordelijk directeur van PostNL zei in genoemde publicaties, dat voor deze stap geen aanpassing van relevante wet- en regelgeving nodig is? Hoe verhoudt zich dat tot de genoemde eisen uit het Postbesluit en overige eisen?3, 4
De huidige Postwet en lagere regelgeving bevatten geen bepalingen over de exacte lichtingstijden waarop brievenbussen moeten worden geleegd. Daarom heeft PostNL de wettelijke ruimte om tijdstippen van lichting zelf te bepalen en is dit geen norm waar de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op houdt. Als zou blijken dat PostNL door het nemen van deze maatregel niet meer voldoet aan de overige eisen die voortvloeien uit de regelgeving voor de UPD, dan kan de ACM beslissen om hierop te handhaven. Op basis van het Postbesluit stelt PostNL zelf de voorwaarden vast waaraan verzenders van poststukken moeten voldoen.
Heeft PostNL haar voornemen om 75% van de brievenbussen eerder op de dag te legen voorafgaand met het Ministerie van Economische Zaken besproken? Zo ja, heeft het Ministerie van Economische Zaken daarvoor voorafgaand toestemming gegeven? Kunt u toelichten hoe dat verlopen is en waarom er, als er wel toestemming is gegeven, de Kamer daarover niet geïnformeerd is nu zij zich juist keerde tegen het voornemen om de postbezorging te verruimen naar 48 uur?
Nee, PostNL heeft bij het Ministerie van Economische Zaken geen toestemming gevraagd voor de aangekondigde maatregel. Zolang een interne maatregel binnen het bestaand wettelijk kader past hoeft dit ook niet en staat het PostNL vrij om haar dienstverlening zelfstandig aan te passen.
Welke gevolgen heeft de stap van PostNL voor de andere postbedrijven in de markt die van het netwerk van PostNL afhankelijk zijn? Kunt u toelichten hoe die consequenties door PostNL en/of het Ministerie van Economische Zaken meegewogen zijn bij de stap die PostNL besloot te zetten en welke eventuele reparatiestappen u van PostNL eist om te voorkomen dat andere postbedrijven gedupeerd raken?
Zoals hierboven toegelicht is dit niet met EZ afgestemd. Postbedrijven die onder het toegangsregime gebruikmaken van het netwerk van PostNL leveren hun poststukken direct aan bij PostNL en niet via brievenbussen. Hiervoor gelden afspraken tussen PostNL en andere postvervoerders. Deze zakelijke markt is niet gereguleerd. Het is aan PostNL en de postvervoerders onderling om eventuele wijzigingen te bespreken.
Het bericht dat een van de belangrijkste opleidings- en toetsingsinstituten voor Tolken is overgenomen door een Tolkenbemiddelaar |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tolkenbemiddelaar Global Talk een belangrijk opleidings- en toetsingsinstituut heeft overgenomen?1
Ik heb kennis genomen van het bericht dat Global Talk één van de opleidings- en toetsingsinstituten, KTV Kennisnet en KTV Toetsing (hierna KTV), heeft overgenomen. Dit is eveneens een onderwerp dat met de beroepsvertegenwoordigers van de tolken en vertalers wordt besproken. Begin februari van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van de tolkdienstverlening in 2024 en in dezelfde brief is ook de communicatie met beroepsvertegenwoordigers en de tolk- en vertaalbureaus toegelicht.
In algemene zin is het van belang dat er voldoende gekwalificeerde opleidingsmogelijkheden beschikbaar zijn zodat zelfstandig ondernemende tolken en vertalers een bewuste keuze kunnen maken voor hun professionele ontwikkeling. Binnen de kaders van de Mededingingswet heeft de markt de ruimte om zelfstandig invulling te geven aan haar eigen bedrijfsvoering, waaronder het overnemen of afstoten van bedrijven of onderdelen daarvan.
Klopt het dat in feite met deze overname de toetsing van tolken nu in handen komt van Global Talk zelf, en daarmee een slager die zijn eigen vlees keurt?
Naar mijn beoordeling is er geen sprake van een slager die zijn eigen vlees keurt. Ondanks de overname door Global Talk blijft KTV, zover ik uit de media heb begrepen, een zelfstandig opleidingsinstituut. Daarmee blijft KTV, net als alle andere opleidingsinstituten, toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook kunnen personen, die tolk of vertaler willen worden of bijscholing willen doen, bij andere opleidingsinstituten dan KTV terecht.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is omdat Global Talk ook al de marktleider is en hiermee de marktpositie nog sterker wordt?
Ik ben bekend met de bezorgde signalen vanuit de sector maar zie op dit moment nog geen aanleiding om de overname van KTV door Global Talk als een zorgwekkende ontwikkeling te beschouwen. Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2 blijft KTV toegankelijk voor alle zelfstandig ondernemende tolken en vertalers, evenals voor degenen die zich in het vak willen laten opleiden. Ook de komende jaren en in de voorwaarden van nieuwe aanbestedingen zal ik er aandacht voor houden dat er voldoende opleidings- en toetsingscapaciteit beschikbaar zullen zijn.
Op welke manier vindt er toetsing plaats op de kwaliteit van de opleidingen tot tolk op het moment dat Global Talk zelf deze opleidingscentra in handen heeft?
Het Bureau Wet beëdigde tolken en vertalers (Bureau Wbtv) voert namens de Minister van Justitie en Veiligheid de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) uit. De kwaliteit van de toetsen en opleidingen binnen de Wbtv wordt gewaarborgd door een zorgvuldig erkenningsproces. Toetsen worden door Bureau Wbtv erkend op basis van een beleidskader, dat is opgesteld met inbreng van adviescommissies, toetsdeskundigen en experts uit de tolk- en vertaalsector. Voor erkenning van toetsen moet een kwaliteitsplan worden ingediend waarin de borging van de kwaliteit, uniformiteit en validiteit van de toetsing wordt onderbouwd. De Commissie beëdigde tolken en vertalers adviseert voorafgaand aan de erkenning, en door middel van audits wordt achteraf gecontroleerd of de kwaliteit gewaarborgd blijft. Door deze erkennings- en toezichtmechanismen blijft de kwaliteit van toetsing en bijscholing gewaarborgd, ongeacht de overname van KTV door Global Talk.
Klopt het dat er nog steeds geen onafhankelijk klachtenorgaan is waar ook tolken en afnemers terecht kunnen?
Ja, dit klopt gedeeltelijk. Eind 2024 is op de website van het Ministerie van Justitie en Veiligheid een overzicht gepubliceerd met informatie van bestaande meldpunten waar tolken en afnemers in eerste instantie met klachten terecht kunnen.2 Op dit moment wil ik eerst inzicht krijgen in welke klachten er zijn binnen de beroepsgroep en welke bestaande routes bewandeld kunnen worden om deze klachten kenbaar te maken.
Hoe ziet u deze overname in het licht van het nieuws dat vorig jaar de opleider voor gerechtstolken en -vertalers SIGV failliet is gegaan, na eerder te zijn overgenomen door vertaalbureau WCS?
Het faillissement van een partij kan verschillende oorzaken hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden. In het geval van SIGV werd het faillissement veroorzaakt door mislukte strategische investeringen, verlies van belangrijke contracten, interne problemen en financiële moeilijkheden, zoals blijkt uit het openbare faillissementsverslag.
Uit uw vraag concludeer ik dat er zorgen zijn of hetgeen eerder is gebeurd, het faillissement van SIGV na overname door WCS, ook een potentieel risico vormt voor KTV nu zij is overgenomen door Global Talk. Ik kan niet in de toekomst kijken maar hetgeen een partij in het verleden is overkomen hoeft niet te betekenen dat dit ook voor andere partijen zal gelden. Zoals toegezegd bij het antwoord op vraag 3 zal ik de opleidings- en toetsingscapaciteit in de gaten houden.
Hoe ziet u deze ontwikkeling met de kennis dat ook recent bekend is geworden dat een andere opleiding, ITV, Hogeschool voor Tolken en Vertalen, haar zelfstandigheid is kwijtgeraakt?
Voldoende beschikbaarheid van tolken en vertalers begint bij het opleiden hiervan. Het is dan ook van belang om de toekomstbestendigheid van het opleidingsaanbod te waarborgen. De samenvoeging van twee opleidingsorganisaties kan hieraan bijdragen door middelen en expertise te bundelen. Dit kan niet alleen helpen om de impact van verdere afname van het opleidingsaanbod te beperken, maar ook de continuïteit en kwaliteit van de opleidingen te versterken, waardoor de sector weerbaarder wordt voor toekomstige ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat door de opleidingen, en met name de toetsing, bij de bemiddelaars onder te brengen, de overheid een grotere afhankelijkheidssituatie creëert ten aanzien van de bemiddelaars?
Er zijn aan elke marktontwikkeling in potentie risico’s verbonden, en het is niet mogelijk om met zekerheid in de toekomst te kijken. Tegelijkertijd zie ik op dit moment geen aanwijzingen dat door een dergelijke overname een grotere afhankelijkheidssituatie ontstaat.
Naast het bestaande, reguliere opleidings- en toetsingsaanbod op de markt, bieden tolk- en vertaalbureaus al langere tijd in-house ontwikkelprogramma’s aan om te voorzien in de vraag naar gekwalificeerde tolken en vertalers. Een dergelijke ontwikkeling is dus niet nieuw.
Tolk- en vertaalbureaus blijven van groot belang voor de leveringszekerheid van tolk- en vertaaldiensten aan zowel de overheid als het bedrijfsleven, zowel nationaal als internationaal. Zij beschikken over de capaciteit om in een breed scala van talen diensten te leveren, aangepast aan de verschillende uitvoeringswijzen die nodig zijn voor het continueren van de primaire processen binnen zowel de overheid als het bedrijfsleven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toetsing van de kwaliteit op de tolken op onafhankelijke basis plaats zal vinden en de kwaliteit geborgd zal blijven?
Zie de beantwoording op vraag vier.
Klopt de constatering in het Financieel Dagblad dat het tarief van de tolk en bemiddelaar in één zit?
Ja, dit klopt. Sinds 2020 betaalt de overheid een integrale vergoeding voor de totale tolkdienstverlening aan de tolkbureaus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van een nieuwe werkwijze kreeg SEO Economisch Onderzoek in 2018 de opdracht om verschillende scenario’s uit te werken met betrekking tot de tarieven voor de inzet van tolken door overheidsorganisaties. Op basis van de uitkomsten3 van dit onderzoek en de overleggen met de betrokken stakeholders is besloten om over te gaan op een integrale vergoeding aan de tolkbureaus voor de totale tolkdienstverlening.
Wat is uw reactie op de opmerking van Astrid van Rossum van Global Talk dat de overheid dit zou moeten losknippen zodat de tolk wordt betaald voor het werk en de bemiddelaar voor de toegevoegde waarde van ontzorgen? Kunt u dit antwoord toelichten?
Het besluit voor het hanteren van een integrale vergoeding onderschrijf ik nog steeds. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 10 heeft er een zorgvuldige procedure plaatsgevonden en is gebruik gemaakt van de uitkomsten van het eerder genoemde SEO onderzoek. Dit heeft geleid tot de huidige werkwijze voor een integrale vergoeding van de totale tolkdienstverlening.
Het bericht ‘OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur’ |
|
Hidde Heutink (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
van Weel , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «OM vervolgt niemand na aangifte om mishandeling NS-conducteur»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het niet aan slachtoffers van geweld uit te leggen valt dat er na zo’n zwaar incident niet tot vervolging wordt overgegaan?
Het OM (Openbaar Ministerie) kan alleen tot vervolging overgaan als er voldoende bewijs is dat er een strafbaar feit is gepleegd. Het OM heeft laten weten dat er in deze zaak onvoldoende bewijs was. De officier van justitie heeft dit in een gesprek met aangeefster en een vertegenwoordiger van NS toegelicht. Het past mij niet om een oordeel te vellen over een beslissing van het OM in een specifiek onderzoek.
Wordt aan geweldplegers in het OV, ongeacht of zij strafrechtelijk vervolgd kunnen worden of niet, hoe dan ook een reisverbod opgelegd? Zo ja, hoe gaat dit in zijn werk? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een reisverbod staat los van eventuele strafrechtelijke vervolging. Bij veel soorten delicten is er sprake van zowel een «reis- en/of verblijfsverbod» als een aangifte met als gevolg mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een vervoerder kan – naast de situaties met geweld tegen personeel – ook een reis- of verblijfsverbod opleggen wanneer sprake is van structurele overlast of bij veelvuldig reizen zonder geldig vervoersbewijs. Voor het opleggen van reis- of verblijfsverboden geldt de eis dat het verbod in enige vorm wordt beperkt in tijd, omvang of plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het OM in samenspraak met vervoerders en de politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven.2 Vervoerders leggen conform de leidraad verboden op aan gewelds- en/of overlastgevers. Indien het verbod overtreden wordt kunnen OV-boa’s de persoon in kwestie staande houden en deze overdragen aan de politie. Het overtreden van reis- of verblijfsverboden kan vervolgens leiden tot strafrechtelijke vervolging.
Hoe denkt u overlast en agressie in het openbaar vervoer te kunnen stoppen nu blijkt dat daders gewoon hun gang kunnen gaan en niet eens vervolgd worden?
Medewerkers in het OV zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving. Daarom vallen ze onder de groep van werknemers met een «veilige publieke taak». Als werknemers in deze beroepsgroepen slachtoffer worden van delicten als mishandeling, bedreiging, belediging, doxing en openlijke geweldpleging, raakt dat niet alleen het individu, maar onze samenleving als geheel. Daarom is de afgelopen decennia vanuit de Rijksoverheid en vanuit werkgevers specifiek beleid ontwikkeld met als doel om werknemers met een publieke taak veilig te laten werken. Dit brede overheidsbeleid ziet onder andere op het voorkomen van agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak, het versterken van de weerbaarheid van deze beroepsgroepen en de strafrechtelijke vervolging van de geweldpleger als belangrijk sluitstuk.
Het beleid van het OM voor de strafrechtelijke vervolging van geweld of agressie tegen werknemers met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen. In deze aanwijzing staat opgenomen dat het uitgangspunt is dat de sanctie in de richtlijn van een specifiek delict (zoals mishandeling) met 200% wordt verhoogd, wanneer het delict is gepleegd tegen een werknemer met een publieke taak.
Daarnaast is een repressieve aanpak van geweld en agressie nodig. Dit is onder andere vormgegeven door middel van de Eenduidig Landelijke Afspraken (ELA). ELA is een set afspraken tussen de politie en het OM, om te komen tot een eenduidige, effectieve en snelle afhandeling van agressie- en geweldszaken tegen werknemers met een publieke taak.
Het beeld dat daders van overlast, agressie of vernielingen hun gang kunnen gaan in het OV deel ik daarom niet. In al deze situaties wordt waar mogelijk door de OV-sector aangifte gedaan en komt het vaak voor dat de schade wordt verhaald op de daders. Daarnaast leidt aangifte in veel gevallen wel tot een veroordeling. De OV-sector heeft daarnaast verschillende instrumenten om overlast en agressie tegen te gaan. Het grootste deel van de overlast in het OV heeft betalingsproblematiek als aanleiding. In dat kader hebben de incheckpoortjes op de stations een goede preventieve werking. Daarnaast hebben vervoersbedrijven buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) in dienst met een geweldsbevoegdheid en handboeien. Deze specialistische medewerkers met een handhavingstaak dragen veelal bodycams wat enerzijds een preventieve werking kan hebben tegen agressiviteit en anderzijds een aangifte voorziet van extra bewijsmateriaal. Verdere veiligheidsinstrumenten zijn onder andere agressietrainingen voor personeel, reis- en verblijfsverboden en de live monitoring van camera’s. Daarnaast wordt lokaal waar nodig nauw samengewerkt tussen vervoerders en politie.
Het beeld is dat de OV-sector door zijn inzet veel onveilige of onwenselijke situaties weet te voorkomen of daar op adequate wijze op weet te reageren. Omdat de veiligheidssituatie in het openbaar vervoer blijft veranderen, zal de OV-sector moeten blijven variëren in zijn aanpak. Daarnaast voert het Ministerie van IenW doorlopend gesprekken met de OV-sector, de veiligheidspartners en het Ministerie van JenV om de ontwikkelingen te volgen en waar nodig en mogelijk extra veiligheidsinstrumenten te realiseren. Zo wordt door de ministeries momenteel gewerkt aan de zelfstandige toegang tot de pasfoto’s uit het rijbewijzenregister voor (OV-)boa’s. Met dit instrument kunnen boa’s eigenstandiger optreden, waardoor minder vaak een beroep op de politie wordt gedaan. De OV-boa’s hebben naar verwachting volgend jaar toegang tot dit register.3
Uw Kamer is op 11 februari jl. per brief door mij geïnformeerd over deze andere maatregelen om het OV veiliger te maken.4
Daarnaast worden door IenW periodieke overleggen georganiseerd binnen het kader van het Landelijk convenant sociale veiligheid in het OV waarin IenW, JenV, de OV-sector en de veiligheidspartners met elkaar in gesprek gaan over actualiteiten en maatregelen.
Kunt u aangeven wat er sinds dit incident interdepartementaal gedaan is om het geweld in het OV terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen teneinde reizigers en personeel beter te beschermen heeft NS genomen sinds deze mishandeling in april 2024?
NS heeft op 5 maart 2025 het jaarverslag gepubliceerd.5 In dit jaarverslag noemt de vervoerder verschillende maatregelen die in 2024 zijn genomen. NS laat weten dat de maatregelen om de sociale veiligheid te verbeteren zich vooral richten op stations en trajecten met relatief veel meldingen en incidenten. Zo heeft NS in 2024 op die plekken ingezet op onder andere extra medewerkers van veiligheid en service (boa’s) en veiligheidsacties met beveiliging – soms met honden – op stations en in treinen. In het jaarverslag laat NS ook weten dat de bodycam pilot van afgelopen zomer positief is geëvalueerd en momenteel de mogelijkheid om hoofdconducteurs uit te rusten met bodycams verder wordt onderzocht. NS laat weten daarnaast ook andere extra maatregelen en acties te hebben genomen. Zo is er op station Utrecht Centraal en op Rotterdam Centraal als pilot een interventiemedewerker onbegrepen gedrag begonnen. Ook is er door de vervoerder een pilot gestart met een operationeel en regionaal coördinator Veiligheid & Service. NS concludeert verder dat de #wijstaanstil-actie effectief was in het aandacht vragen voor het maatschappelijke probleem van agressie in het openbaar vervoer. Ik hecht eraan om te benadrukken dat NS naast deze individuele activiteiten ook zeer betrokken is in de landelijke samenwerking met sector- en veiligheidspartijen. Binnen deze samenwerking wordt gezamenlijk gewerkt aan het verbeteren van de veiligheid in het OV. Nadere toelichting daarop is gegeven in de brief van 11 februari jl.6 Voor wat betreft de jaarverantwoording van NS zal deze – zoals gebruikelijk – in het voorjaar per brief aan uw Kamer worden aangeboden voorzien van een reactie en duiding.
Kunt u aangeven of, indien het bewijs voor mishandeling niet rond te krijgen is, het OM niet kan vervolgen voor minder zware delictsomschrijvingen, zoals openbare geweldpleging, verstoring van de openbare orde etc.?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van plan om extra veiligheidsmaatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat toekomstige mishandelingen in de trein geseponeerd worden vanwege een gebrek aan bewijs? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
De OV-sector zet uiteraard bij voorkeur in op preventieve maatregelen. Denk aan fysieke maatregelen als het plaatsen van poortjes, het plaatsen van camera’s, het optimaliseren van zichtlijnen, verbeteren van verlichting, extra groenvoorziening en andere belevingsaspecten. Daarnaast werkt de OV-sector aan het vergroten van de betaalmoraal onder reizigers7, het data-gestuurd inzetten van veiligheidspersoneel daar waar dat nodig is en de inzet van bodycams. In de brief van 11 februari jl. worden diverse korte en lange termijn maatregelen genoemd om overlast en geweld in het OV tegen te gaan.
In het antwoord op vraag 4 en 5 is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan de toegang tot het rijbewijzenregister. Door camerabewaking kan bewijsmateriaal bij aangiftes worden verkregen. ProRail laat weten dat er in Nederland op 105 van de 400 stations zo’n 6.500 camera’s aanwezig zijn. Sommige winkels en servicebalies hebben daarnaast ook zelf nog camera’s. Afhankelijk van de situatie wordt er in sommige gevallen voor gekozen om tijdelijke camera’s te plaatsen. De ontwikkelingen in het openbaar vervoer worden voortdurend gevolgd en samen met vervoerders en ProRail wordt daarbij ook gekeken naar het plaatsen van extra’s camera’s. Het liefst hebben we elke centimeter van een station in beeld, maar daarbij moet ook rekening gehouden worden met de kans op een incident en de financiële mogelijkheden. In de brief van 11 februari jl. aan de Kamer is toegelicht dat ProRail een subsidie ontvangt voor extra camera’s en maatwerkmaatregelen voor de 58 stations die op sociale veiligheid onvoldoende scoren.8 Het is van belang dat een deel van deze slecht scorende stations beter in beeld wordt gebracht. Deze maatregel moet in de eerste plaats een preventief effect hebben, maar de beelden kunnen ook gebruikt worden bij strafrechtelijke vervolging.
Bent u het eens met de stelling dat nu, wegens het gebrek bewijsmateriaal, het OM tandeloos blijkt, de tijd van afwachten en onderzoeken voorbij is en dat NS en de ministeries per direct met aanvullende maatregelen moeten komen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan het dat er geen camerabeelden zijn van het incident, terwijl er al voldoende mogelijkheden zijn, zoals het op vrijwillige basis uitrusten van het personeel met een bodycam?
NS heeft in meer dan 80 procent van de treinen camera's. Bij een deel daarvan kan de vervoerder live meekijken via de meldkamer. NS laat weten dat van het incident van vorig jaar helaas geen beelden in de trein beschikbaar zijn omdat dit plaatsvond in één van de oudere treinen waar nog geen camera's aanwezig waren.
Alle nieuwe treinen en treinen die worden gereviseerd worden voorzien van camerabewaking en zo werkt het bedrijf er dus naartoe om in alle treinen camera's te hebben. Verder dragen alle NS-boa’s al bodycams. Over de uitrol van bodycams voor ander personeel zal NS naar verwachting medio 2025 een besluit nemen.
Draagt iedere werknemer van NS, die dat vrijwillig wil, al een bodycam? Zo nee, waarom moet dat zo lang duren en wanneer is deze uitrol volledig?
Zoals hierboven vermeld dragen alle NS-boa’s al een bodycam. NS heeft het afgelopen jaar een proef gedraaid. Een half jaar lang droegen 100 hoofdconducteurs en 20 collega’s van Service Stations een bodycam op hun uniform. De proef is door de vervoerder positief ervaren. NS werkt nu aan de voorbereidingen om tot een definitief besluit te komen. De brede uitrol van de bodycams vergt een flinke investering. Het Ministerie van IenW is daarover in gesprek met NS.