Het bericht ‘Waarschuwing en bewustwording over incident in Harskamp’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Waarschuwing en bewustwording over incident in Harskamp»?1
Bent u het eens dat islamhaat een van de verschijningsvormen, dan wel een van de indicatoren van rechts-extremisme is in Nederland?
Vindt u de uitspraak «Wat doe je hier in ons dorp, kanker zwarte?» tegen iemand van een halalcertificeringsbureau ook zorgwekkend? Deelt u de mening dat de uitspraak racisme en islamhaat veronderstelt?
Deelt u de mening dat de islam als religie in alle regio’s in Nederland welkom is? Geldt dat in het bijzonder ook voor Harskamp waar mensen van halalcertificeringsbureaus zijn bedreigd? Zo ja, bent u bereid dit naar de bestuurlijke autoriteiten in Harskamp uit te dragen gezien de zorgelijke signalen van georganiseerd islamhaat aldaar?
Heeft u al vernomen of het OM onderzoek gaat doen naar deze gevaarlijke achtervolging? Zo ja, weet u of discriminatie als een apart strafbaar feit zal worden onderzocht?
Hoe verhoudt dit incident zich tot het bredere dreigingsbeeld van toenemend rechts-extremisme in Nederland? Deelt u de mening dat dit incident onderdeel is van een structurele ontwikkeling?
Is uw departement bekend met andere appgroepen waarin racistische criminelen zich organiseren? Bent u bereid het specifieke verschijnsel van racistische appgroepen in Nederland breder in kaart te brengen en te onderzoeken wat ertegen ondernomen zou kunnen worden op zowel strafrechtelijk als politiek en maatschappelijk vlak?
Bent u bereid om in gesprek te treden met social mediabedrijven om te onderzoeken of de toegang tot de platforms geblokkeerd kan worden voor degenen die door de rechter veroordeeld zijn voor racisme en discriminatie via social media?
Bent u bekend met het feit dat veel voorvallen van racisme en discriminatie niet worden gerapporteerd omdat mensen geen vertrouwen hebben dat er iets met hun melding of aangifte wordt gedaan? Zo ja, hoe zou dit verholpen kunnen worden? Kunnen meldingen via social mediabedrijven daar bijvoorbeeld een oplossing in bieden en bent u bereid dat met ze te gaan onderzoeken?
Ben u ervan doordrongen dat er onder veel moslims zorgen bestaan over toenemende islamhaat naar aanleiding van het aantreden van het huidig kabinet? Zo ja, hoe bent u voornemens om die zorgen actief weg te nemen? Is een landelijke bewustwordingscampagne tegen islamhaat bijvoorbeeld een optie? Zo nee, wat acht u dan voldoende in het aangezicht van de structurele toename van rechts-extremisme in Nederland wat zich met name ook richt tegen de islam?
De problemen met communicatieapparatuur aan boord van bussen bij Qbuzz |
|
Bart van Kent |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
Is het u bekend dat er (nog steeds) problemen zijn met het noodsysteem aan boord van bussen bij Qbuzz en dat chauffeurs hiervan melding hebben gemaakt op onder meer 16 januari 2024 en 20 juni 2024?
De vragen hebben betrekking op de concessie Groningen-Drenthe (GD) die het stads- en streekvervoer in de provincies Groningen en Drenthe omvat. Het OV-bureau Groningen-Drenthe is de opdrachtgever voor deze concessie. Qbuzz is de opdrachtnemer. Het OV-bureau Groningen-Drenthe en Qbuzz hebben mij desgevraagd informatie aangeleverd voor de beantwoording van uw vragen.
Uit navraag bij het OV-bureau Groningen Drenthe en Qbuzz blijkt dat de storing in juni is veroorzaakt door een storing in een nachtelijk dataverwerkingsproces. Dit heeft geleid tot een onderbreking van de dienstregeling op 20 juni tussen 5:30 en 7:30 uur. Uitsluitend in het concessiegebied Groningen-Drenthe. Om 5:30 uur leek deze storing als gevolg te hebben dat er geen noodoproep door buschauffeurs mogelijk was. Hierdoor is er besloten te stoppen met rijden. Om 7:20 uur bleek dat de noodoproep nooit in het geding is geweest. Kort hierna is de dienstregeling hervat.
OV-bureau Groningen Drenthe geeft aan dat de storing op 20 juni geen relatie heeft met de storingen waarover uw Kamer in januari vragen heeft gesteld.1
Is het u bekend dat het noodsysteem niet kan functioneren als de IVU-box (communicatieapparaat) buiten werking is?
Zoals is aangegeven in de beantwoording op eerdere vragen is dit niet het geval.1
Is het u bekend dat het betaalsysteem onderdeel uitmaakt van de IVU-box en het dus geen apart systeem betreft zoals u in uw eerdere beantwoording aangaf?
Qbuzz geeft aan dat het betaalsysteem een apart systeem is. Er is mij geen andere informatie bekend.
Kunt u zich voorstellen dat het haperen van aanwezige boordsystemen zorgt voor frustratie onder reizigers vanwege het niet kunnen uitchecken en het ontbreken van actuele reisinformatie?
Het is voor reizigers evenals alle medewerkers van het openbaar vervoer vervelend wanneer er vertraging optreedt als gevolg van een storing. Op 20 juni is de volledige dienstregeling stilgelegd vanwege de veronderstelling dat er geen noodoproep mogelijk zou zijn. Over de problemen die speelden begin dit jaar geeft Qbuzz aan er volle aandacht voor te hebben dat storingen voorkomen worden en benadrukt daarbij dat de veiligheid niet in het geding is. Daarnaast heeft Qbuzz in 2023 een onderzoek laten uitvoeren waaruit blijkt dat reizigers doorgaans erg tevreden zijn over het in- en uitcheckproces.
Kunt u zich voorstellen dat dit leidt tot agressie in de richting van chauffeurs en daarmee onveilige situaties aan boord?
Uit de informatie van Qbuzz leid ik af dat veiligheid voor chauffeurs en reizigers leidend is in het ondernemen van acties om onverhoopte storingssituaties op te lossen. Om die reden is 20 juni ook tijdelijk de dienstregeling stilgelegd. Er is mij niet bekend dat de storing van 20 juni heeft geleid tot agressie richting personeel van Qbuzz.
Bent u bereid om opnieuw bij Qbuzz en het OV-bureau Groningen-Drenthe na te gaan of chauffeurs zich hebben gemeld met klachten ten aanzien van de IVU-box en de gekoppelde noodsystemen en kunt u over dit antwoord rapporteren aan de Kamer?
De werking van technische systemen in de bussen van Qbuzz is onderdeel van de afspraken tussen de concessieverlener en concessiehouder. Het OV-bureau Groningen-Drenthe kan Qbuzz hierop aanspreken en kan op basis van de concessie prestaties afdwingen. Qbuzz heeft aangegeven te handelen vanuit het veiligheidsperspectief en heeft bij de van elkaar losstaande storingen in januari en juni direct verbeteracties ondernomen.
Kunt u een overzicht geven van de verbeteringen die Qbuzz met haar chauffeurs heeft afgesproken over de aanwezige boordsystemen?
Qbuzz geeft bij navraag aan dat zij:
Extreem hoge ticketprijzen voor vliegreizen naar Suriname |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de vaak extreem hoge ticketprijzen voor vliegreizen naar Suriname?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft geen concrete indicaties dat er onredelijk hoge tarieven worden gehanteerd op de route Amsterdam-Paramaribo, waarop vooral Visiting Friends and Relatives (VFR)-reizigers reizen.
Marktwerking kan er toe leiden dat op die route opererende luchtvaartmaatschappijen in piekperiodes, zoals vakanties, hogere tarieven hanteren dan gedurende de rest van het jaar.
Kunt u aangeven waarom een vlucht naar Suriname twee tot vier keer duurder is dan een vergelijkbare vlucht naar Aruba of een andere bestemming in het Caribisch gebied?
Het staat luchtvaartmaatschappijen op grond van onze luchtvaartafspraken met onder meer het Caribisch deel van het Koninkrijk en Suriname vrij om hun tarieven vast te stellen op grond van commerciële afwegingen. De afspraken zijn voor Suriname en Nederland vastgelegd in het bilateraal luchtvaartverdrag tussen beide landen.1 De luchtvaartafspraken met Aruba staan in het Multilateraal luchtvaartprotocol dat op grond van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden voor het Caribisch deel van het Koninkrijk geldt.2
Het ministerie heeft KLM om toelichting gevraagd. KLM geeft aan dat haar gemiddelde ticketprijs voor vluchten naar Paramaribo niet veel verschilt van die van vluchten naar bestemmingen in het Caribisch deel van het Koninkrijk zoals Aruba. Er kunnen per vlucht, dag en moment van boeken wel grote verschillen zijn tussen de prijzen van individuele tickets.
Zijn er extra kosten die de hoge prijs rechtvaardigen of is er sprake van kartelvorming? Bent u bereid hier onderzoek naar te (laten) doen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd wordt de hoogte van de tarieven door luchtvaartmaatschappijen op grond van commerciële afwegingen vastgesteld.
Indien er mogelijk sprake zou zijn van bijvoorbeeld kartelvorming of misbruik van een economische machtspositie door luchtvaartmaatschappijen is de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op grond van het mededingingsrecht de bevoegde instantie om hier, zelfstandig of op basis van klachten van consumenten, onderzoek naar te doen.
Uit eerder onderzoek in 2006 en 2013 van de ACM naar aanleiding van een klacht van de Vereniging van Reizigers (VVR) over de tarieven van KLM en SLM op de route Amsterdam-Paramaribo bleek dat deze niet excessief waren en dat er geen sprake was van misbruik van een economische machtspositie.3
Bent u bereid om in te grijpen als er sprake is van extreem hoge tarieven, zoals geantwoord op eerdere vragen van het lid Kuiken1 ?
De mogelijkheden van het ministerie om op tarieven in te grijpen zijn op grond van het luchtvaartverdrag met Suriname beperkt tot gevallen waarbij luchtvaartmaatschappijen tarieven hanteren die onredelijk hoog of beperkend zijn als gevolg van misbruik van een dominante positie. Daar is op dit moment geen indicatie voor.
Deelt u de mening dat marktwerking uit zichzelf niet het bestemmingennetwerk oplevert dat Nederland nodig heeft?
Een goede verbondenheid van Nederland is een publiek belang. Nederland streeft dat na met een systeem van bilaterale en EU-luchtvaartverdragen die met de meeste landen in de wereld zijn gesloten. Marktwerking is daarin een essentieel onderdeel. Eind 2022 stuurde het kabinet het beleidskader netwerkkwaliteit aan de Kamer, waarmee de sterkte van het netwerk van verbindingen wordt gemonitord.5
Het beleidskader netwerkkwaliteit gaat uit van voor Nederland preferente bestemmingen gebaseerd op de zogenaamde Globalization and World Cities-index (GaWC index), een lijst met voor Nederland belangrijke bestemmingen,
Uit de monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties van 2023, zoals aan de Kamer toegezonden op 20 juni 2024, blijkt dat Schiphol 159 GaWC-steden bedient, waaronder de top-10 van de GaWC-lijst.6 Schiphol kent daarmee een hoge netwerkkwaliteit.
De bilaterale en EU-luchtvaartverdragen dekken het grootste gedeelte van de voor Nederland op basis van het beleidskader preferente bestemmingen af.
Voor zover dit nog niet het geval is, kan hier door Nederland in bilateraal of EU verband over worden onderhandeld met de desbetreffende landen om verbondenheid met die bestemmingen te trachten te verkrijgen en de mate van netwerkkwaliteit van Schiphol nog meer te verbeteren.
Deelt u de mening dat bestemmingen waar veel Nederlanders een sterke band mee hebben van grotere maatschappelijke waarde zijn, dan een bestemming waar alleen overstappers worden opgepikt?
Bestemmingen waar veel Nederlanders een sterke band mee hebben zijn inderdaad van belang. In dit kader kan worden gewezen op het in het antwoord op vraag 5 genoemd beleidskader netwerkkwaliteit dat de mate van beschikbaarheid van directe verbindingen naar preferente bestemmingen monitort. Preferente bestemmingen zijn steden die een aanzienlijk economisch belang voor Nederland vertegenwoordigen alsmede bestemmingen die een bijzondere staatkundige/historische relatie met Nederland hebben. Ook het Caribisch deel van het Koninkrijk en Paramaribo zijn hierin opgenomen.
Daarnaast is van belang dat op een commerciële vlucht nagenoeg altijd sprake is van een mix van passagiers die de bestemming als eindpunt hebben en passagiers die overstappen. Deze mix kan per dag en seizoen variëren.
Bovendien zijn ook overstappende passagiers van belang voor instandhouding van de kwaliteit van het netwerk van luchtverbindingen.
Bent u bereid om verder te gaan met het ontwikkelen van sturingsinstrumenten, waar uw voorganger aan is begonnen?
Ja. Het ministerie zal zich inzetten voor meer sturing op publieke belangen, zoals netwerkkwaliteit, bij de herziening van de hiervoor relevante EU wet- en regelgeving, zoals de EU slotverordening.
Indien deze inzet leidt tot meer nationale sturingsmogelijkheden op publieke belangen zoals netwerkkwaliteit, dan kan het beleidskader netwerkkwaliteit worden gebruikt voor de nadere invulling van die sturing.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende commissiedebat Luchtvaart (24 oktober 2024)?
Ja.
Bent u bekend met de berichten dat ING1 en eerder de Volksbank2 stoppen met het ondersteunen van contactloze betalingen via hun eigen apps en klanten met een Android-toestel in plaats daarvan enkel Google Pay aanbieden?
Ja.
Bent u in gesprek geweest met deze banken? Is u bekend of ook andere Nederlandse banken deze overstap overwegen?
Banken voeren hun eigen beleid en bepalen zelf of zij contactloos betalen aanbieden via een eigen app of op een andere manier. Ik heb vooraf geen contact met deze banken gehad over de beslissing om te stoppen met het aanbieden van contactloos betalen via de eigen NFC-betaalapp. Navraag bij de Betaalvereniging Nederland wijst uit dat er geen andere Nederlandse banken meer zijn met een eigen NFC-betaalapp voor Android. Drie andere grote banken hebben de overstap naar Google Pay op Android eerder al gemaakt, te beginnen in januari 2020. ING is de laatste bank die voor Android overstapt naar Google Pay.
Wat is de impact op de privacy van Nederlandse gebruikers indien hun betaalverkeer via een softwareoplossing van Google of Apple loopt? Is er effectief toezicht op welke gegevens van gebruikers door deze partijen verzameld, opgeslagen en gedeeld worden? Hoe verhoudt dat zich tot het toezicht op de Nederlandse banken?
Partijen die in Nederland hun diensten aanbieden dienen zich te houden aan de geldende privacywetgeving, de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit geldt dus zowel voor de Nederlandse banken, als voor partijen zoals Google en Apple. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet erop toe dat partijen zich aan deze wetgeving houden.
Wat betekent deze trend voor de digitale soevereiniteit van Nederland? Hoe gaat de regering voorkomen dat Nederland op het gebied van contactloos betalen op termijn de facto afhankelijk wordt van twee Amerikaanse techreuzen?
Zoals staat geschetst in de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) van 17 oktober jl.3 nemen de afhankelijkheden van partijen buiten de EU toe in het digitale domein. De trend dat Nederlandse banken gebruik maken van diensten van Amerikaanse technologiebedrijven ter ondersteuning van contactloos betalen sluit aan bij deze geschetste probleemanalyse. Tegelijkertijd is niet iedere afhankelijkheid problematisch. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Een vorm van overheidsingrijpen kan echter nodig zijn voor bijvoorbeeld strategische afhankelijkheden waarop een hoog risico bestaat voor leveringsonderbrekingen.4
Om de concurrentie op digitale markten te bevorderen, is de Europese Digital Markets Act (DMA) relevant. Deze verordening, die vanaf mei 2023 van kracht is, richt zich op de allergrootste wereldwijd opererende platforms waar consumenten en ondernemers niet omheen kunnen. Deze platforms worden poortwachters genoemd. De DMA bevat verboden en verplichtingen voor poortwachters die zorgen voor eerlijke marktomstandigheden en meer concurrentie. Een van deze verplichtingen zorgt ervoor dat poortwachters contactloze betalingen mogelijk moeten maken buiten haar eigen digitale portemonnee. Bijvoorbeeld via alternatieve betaalapps van derde partijen. Deze verplichting biedt andere aanbieders de kans om te concurreren met de betaaldienst van de poortwachters. Concurrentie tussen deze diensten komt ten goede aan de keuzevrijheid en prijzen voor consumenten. Het kabinet is daarom blij dat deze verplichting in de DMA is opgenomen.
Daarnaast geldt nog steeds dat consumenten ook contactloos kunnen betalen zonder gebruik te maken van Apple Pay of Google Pay. Dit kunnen zij doen door gebruik te maken van de betaalpassen die banken standaard aan hun klanten verstrekken, of via andere betaalmethoden zoals iDeal, waarvan sommige winkeliers ook gebruik maken.
Ten slotte zijn er twee andere initiatieven om het Europese betalingsverkeer verder te ontwikkelen en afhankelijkheden van niet-EU-landen te verminderen. Allereerst wordt er gewerkt aan de mogelijke introductie van een digitale euro. Het doel van de digitale euro is om tot een pan-Europees publiek betaalmiddel te komen, dat zoveel mogelijk gestoeld is op Europese partijen en technologieën. Indachtig de oproep van uw Kamer, zet ik mij tijdens de Europese onderhandelingen voortdurend in voor een duidelijke geopolitieke strategie bij het ontwerp van een mogelijke digitale euro. Daarnaast werkt de sector samen binnen het European Payments Initiative (EPI), waarin een aantal Europese banken, waaronder ook Nederlandse banken, nieuwe private betaalmethodes ontwikkelen. Voorbeelden daarvan zijn de verdere uitrol van iDeal in Europa en de introductie van een EPI digitale wallet voor klanten (Wero). Ook hier speelt het afbouwen van afhankelijkheden een rol.
Deelt u de mening dat nu het ook voor iPhone-gebruikers mogelijk gaat zijn om contactloos te betalen zonder Apple Pay te gebruiken3 , consumenten zo veel mogelijk in staat gesteld moeten worden om contactloos te kunnen betalen middels de software van hun eigen bank?
Het bieden van keuzevrijheid aan consumenten door concurrentie te bevorderen is één van de hoofddoelen van de DMA. Apple moet ervoor zorgen dat iPhone-gebruikers ook buiten haar eigen betaaldienst hun betalingen kunnen doen. Apple is namelijk aangewezen als poortwachter en de DMA bevat de verplichting tot het mogelijk maken van contactloze betalingen via alternatieve apps. Dit zet de deur open voor andere aanbieders van betaaldiensten. Dat kunnen applicaties van banken zelf zijn, maar ook van derde partijen. Of derde partijen ook gebruik gaan maken van deze mogelijkheid, is een keuze die zij zelf maken. Het kabinet verwelkomt meer concurrentie, omdat het zorgt voor meer keuzevrijheid en lagere prijzen voor consumenten.
Ziet u in het licht hiervan het nut van de adoptie van een algemeen (open) contactloos betaalprotocol voor banken op Nederlands of Europees niveau? Zo ja, hoe gaat u hierop inzetten?
Zoals hiervoor aangegeven hebben consumenten de mogelijkheid om ook zonder Google Pay of Apple Pay contactloos te betalen via hun betaalpas en hebben derde partijen met de komst van de Digital Markets Act de mogelijkheid gekregen om deze betaaldienst ook aan te gaan bieden. Daarnaast heb ik hiervoor geschetst dat er al wordt gewerkt aan nieuwe betaaloplossingen via een mogelijke digitale euro en het European Payments Initiative. Daarom zie ik op dit moment geen noodzaak voor een algemeen contactloos betaalprotocol voor banken.
Slachtoffers bangalijsten op Telegram |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eppo Bruins (CU), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouders van slachtoffers bangalijsten starten stichting: «Gedragsregels gaan niet ver genoeg»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat naast gedragsregels ook duidelijke maatregelen en sancties moeten worden opgelegd aan de makers en verspreiders van bangalijsten omdat goede voornemens alleen niet voldoende zijn om de vrouwen die hier slachtoffer van worden te beschermen? Zo ja, welke acties onderneemt u daartoe?
Het is verschrikkelijk voor getroffen vrouwen dat er dergelijke lijsten worden gemaakt en verspreid. Dat is onacceptabel. Gevallen als deze laten zien dat er een cultuurverandering nodig is naar een situatie waarin iedereen op een respectvolle manier met elkaar omgaat niet alleen bij studenten en verenigingen maar in de hele samenleving.
In beginsel is het de verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en de studentenverenigingen zelf om te zorgen voor een veilige omgeving, met bijpassende gedragsregels en bijbehorende mogelijkheden voor handhaving en sanctieoplegging. In het geval van een studentenvereniging kan de vereniging maatregelen nemen. Wanneer er een financiële relatie is met een onderwijsinstelling kan de onderwijsinstelling besluiten sancties op te leggen. Het is goed om te zien dat onderwijsinstellingen vanuit deze verantwoordelijkheid dergelijke mogelijkheden ook hebben benut. Eerder is gesproken met de onderwijsinstellingen over de rol die zij hebben in hun relatie met studenten- en studieverenigingen. Deze gesprekken zullen worden voortgezet.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: OCW) ondersteunt GELIJKSPEL, een stichting die voorlichting geeft aan studentenorganisaties en verenigingen over omgangsvormen rond seks en het creëren van een positieve seksuele cultuur. Ook ondersteunt de Staatssecretaris van OCW de campagne «Ben je oké?» van Rutgers die zich specifiek richt op het voorkomen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij studentenverenigingen. Daarnaast omvat de integrale aanpak sociale veiligheid van het Ministerie van OCW maatregelen zoals een landelijk programma, waarbij instellingen en studenten initiatieven en activiteiten kunnen organiseren om sociale veiligheid te verbeteren. Dit programma is tevens opengesteld voor studie- en studentenverenigingen.
Ook zijn er strafrechtelijke mogelijkheden, voor de gevallen waarin sprake is van strafbare feiten. In dat kader wijs ik op de bestaande mogelijkheden voor het opsporen en vervolgen van belediging, smaad of laster en doxing.2
Deelt u de mening dat het pact dat studentenverenigingen samen met de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld recent hebben gesloten tegen seksueel geweld een eerste stap is, maar nog te vrijblijvend? Bent u bereid, zeker als verbetering uitblijft, om met de universiteiten en hogescholen afspraken te maken over sancties en handhavingsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van het pact is een cruciale stap. Tegelijkertijd kost cultuurverandering tijd en vergt het interventies op verschillende niveaus. Met de integrale aanpak sociale veiligheid is vorig jaar door het Ministerie van OCW een pakket aan maatregelen aangekondigd dat momenteel in gang wordt gezet. Voorbeelden zijn een onderzoek naar de verbetering van klacht- en meldvoorzieningen en een landelijk programma, waarbij instellingen en studenten (verenigingen) initiatieven en activiteiten kunnen organiseren om sociale veiligheid te verbeteren.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is eerder gesproken met de onderwijsinstellingen over de rol en verantwoordelijkheid die zij hebben in hun relatie met studenten- en studieverenigingen. De Minister van OCW vindt het een goede zaak als instellingen besluiten voorwaarden te stellen rond veiligheid bij het verstrekken van een subsidie aan een organisatie. Instellingen hebben hem laten weten dat ze niet schuwen een financiële relatie stop te zetten als er sprake is van een ernstig incident. In het geval van Utrecht is dit dan ook gebeurd.
De Minister van OCW blijft in gesprek met de instellingen over de verschillende aspecten van grensoverschrijdend gedrag en ook over hun relatie met studenten- en studieverenigingen in dit kader. Er is vanuit het Ministerie van OCW met de «integrale aanpak sociale veiligheid» een pakket aan maatregelen in gang gezet om de sociale veiligheid te verbeteren. Uw kamer is daarover recent geïnformeerd in de voortgangsbrief integrale aanpak sociale veiligheid hoger onderwijs en wetenschap.3 De Minister van OCW wil de uitwerking daarvan echter eerst afwachten. Als verbetering evenwel uitblijft, zal in overleg met de onderwijsinstellingen en andere stakeholders worden bezien welke aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen, bijvoorbeeld de toepassing van sancties en handhavingsbeleid.
Wat vindt u ervan dat slachtoffers van bangalijsten nu zelf moeten opdraaien voor de gemaakte kosten voor bijvoorbeeld een psycholoog, advocaat, verhuizing of kosten in verband met het voortijdig afbreken van een opleiding? Hoe gaat u deze slachtoffers beter ondersteunen?
Voor slachtoffers bestaan al diverse algemene voorzieningen om hen te ondersteunen en op weg te helpen in hun herstel. Zo kunnen slachtoffers, indien zij dit wensen, gebruik maken van gratis hulp en ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland (Direct hulp voor slachtoffers - Slachtofferhulp Nederland; hierna: SHN). Dat kan op zowel praktisch als emotioneel gebied en tevens kan, in geval van een strafzaak, juridische ondersteuning worden geboden. Indien meer gespecialiseerde hulp nodig is, wordt een slachtoffer doorverwezen door SHN naar gespecialiseerde instanties.
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de bangalijsten duurt nog voort. Zodra het onderzoek is afgerond zal het OM beoordelen of en zo ja welke strafbare feiten zijn gepleegd en welke afdoening hiervoor passend is. Als er een strafzaak volgt, kunnen de slachtoffers de zich voegen als benadeelde partij om hun schade te verhalen op de daders.
Daarnaast kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, het plaatsen van persoonsgegevens op bangalijsten en het verspreiden van dergelijke lijsten ook civielrechtelijk worden aangepakt. Slachtoffers kunnen in zo'n geval via de civiele rechter een schadevergoeding vorderen op grond van onrechtmatige daad. Ook zal een deel van de (medische) kosten mogelijk vergoed kunnen worden via bijvoorbeeld een zorgverzekering.
Wat vindt u ervan dat ouders van slachtoffers zich genoodzaakt voelden stichting Stop Bangalijsten op te richten om de collectieve belangen van de slachtoffers te behartigen, mede in verband met het feit dat slachtoffers anoniem willen blijven?
Ik betreur het dat de slachtoffers van deze lijsten uit angst voor meer schade zich genoodzaakt voelen anoniem te blijven, maar ik begrijp deze wens. Het is daarom van belang dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten aangifte doen bij de politie. In dat geval zijn er een aantal voorzieningen waar slachtoffers die anoniem willen blijven een beroep op kunnen doen bij politie, officier van justitie en rechter. Zo is het mogelijk dat het adres van een slachtoffer niet in de aangifte komt te staan. Verder kan de politie in bijzondere gevallen een nummer in plaats van de naam van een slachtoffer vermelden in het dossier. Ook is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om anoniem te getuigen en kan een locatie- gebieds- of benaderverbod worden opgelegd ter bescherming van een slachtoffer. In de rechtszaal kunnen slachtoffers vragen om een speciale plaats voor slachtoffers en kan een slachtofferverklaring door iemand anders worden voorgelezen.
Dit alles laat onverlet dat het iedereen vrij staat om een stichting op te richten met het oog op de collectieve belangen van slachtoffers.
Is het u bekend dat rechtsbijstandsverzekeringen van de slachtoffers tot nu toe collectieve acties als deze niet willen vergoeden? Bent u bereid om hier met de rechtsbijstandsverzekeringen een gesprek te voeren teneinde maatwerk te leveren bij online shaming? Zo ja, wanneer kunnen we daar een terugkoppeling van ontvangen?
In principe gaan verzekeraars zelf over hun producten en diensten, en over aan wie zij deze aanbieden. Dat laat onverlet dat ik naar aanleiding van deze vragen navraag heb gedaan bij het Verbond van Verzekeraars. Het Verbond gaf aan dat zij zich niet herkent in het beeld dat rechtsbijstandsverzekeraars collectieve acties, waaronder acties van stichting Stop Bangalijsten, op voorhand niet vergoeden. Rechtsbijstandverzekeraars bieden naturaverzekeringen aan en zorgen voor rechtshulp; in beginsel door hun eigen juristen of advocaten. In zaken met meerdere belanghebbenden voeren rechtsbijstandverzekeraars waar mogelijk een collectieve actie samen met andere belangenbehartigers. Die aanpak vraagt om maatwerk en daar hebben zij oog voor. De rechtsbijstandverzekeraars ondersteunen de acties van de stichting Stop Bangalijsten. Hiervoor geldt echter wel dat een verzoek om rechtshulp onder de polisdekking van de rechtsbijstandverzekering moet vallen en dit is niet altijd het geval. De rechtsbijstandverzekeraars zijn kortom zeker bereid om dit soort collectieve acties te ondersteunen, mits dit verenigbaar is met de polisvoorwaarden.
Bent u bereid stichting Stop Bangalijsten te ondersteunen en een gesprek hierover met hen aan te gaan?
Vanzelfsprekend is er, in aanvulling op het reeds bestaande contact, de mogelijkheid voor de stichting om met onze ministeries in gesprek te gaan. Daar staan wij voor open. Daarnaast wil ik de stichting er via deze weg al op wijzen dat zij kan verkennen of ze samen met een onderwijsinstelling en/of studentenvereniging een subsidieaanvraag kan indienen via het landelijk programma sociale veiligheid van OCW, voor een initiatief. Overige financiële middelen zijn niet beschikbaar.
Waarom is er in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen van het lid Mutluer over bangalijsten over Telegram niet verwezen naar de ernstige schending ingevolge de AVG en de handhavingsmogelijkheden van de toezichthouders, zowel in Belgie als in Nederland, de Autoriteit Persoonsgegevens in deze? Is hierover contact geweest tussen het ministerie en de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten van? Zo nee, waarom niet?2
De eerdere vragen en de antwoorden daarop zagen op de mogelijkheden die het strafrecht biedt tegen de verspreiding van bangalijsten. De Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP) is aangewezen5 als de toezichthoudende autoriteit op de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). In het kader daarvan kan de AP weliswaar bestuurlijke boetes opleggen, maar zij is geen strafrechtelijke autoriteit. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die per geval – uit eigen beweging of op verzoek – beoordeelt of wordt voldaan aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG). Om dat te kunnen doen, heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van een gegevensverwerkingen. Het is de AP zelf die bepaalt of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Over handhaving in voorkomende gevallen, noch over het handhavingsbeleid in brede zin onderhoudt de AP in het licht van voornoemde onafhankelijkheid contact met mijn departement.
Welke parallellen ziet u tussen organisaties als het Amsterdamse ziekenhuis OLVG en het Haga Ziekenhuis aan wie de Autoriteit Persoonsgegevens een stevig boetebesluit oplegde vanwege onvoldoende beveiliging van medische dossiers en Telegram die nog veel verder gaat en zelf bijzondere persoonsgegevens van studentes op het platform plaatst. Kunnen uit deze rechtspraak lessen getrokken worden als het gaat om het bestrijden van de verspreiding van bangalijsten? En zo ja, wilt u die dan inzetten?3
Ik zie geen parallellen. In de genoemde boetebesluiten stond namelijk niet de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens als zodanig centraal, maar de vraag of er voldoende technische en organisatorische maatregelen waren getroffen om een passend beveiligingsniveau te waarborgen (artikel 32, eerste lid, AVG). Voordat aan deze vraag wordt toegekomen, zal altijd eerst moeten vaststaan dat de gegevensverwerking op zichzelf rechtmatig is. Wanneer de AVG op een verwerking van persoonsgegevens van toepassing is, is altijd vereist dat een geldige grondslag voor die verwerking bestaat. In artikel 6 van de AVG staan de zes mogelijke grondslagen voor het verwerken van persoonsgegevens, zoals toestemming van betrokkene of gerechtvaardigd belang. Het is aan de AP als onafhankelijke toezichthouder die bevoegd is om te beoordelen of sprake is van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Het indienen van een klacht of verzoek bij de AP kan een dergelijke beoordeling in gang zetten.
Kunt u aangeven wat het kabinet wil bereiken met het verhogen van de btw op kranten, lectuur, kinderboeken, studieboeken, musea, podiumkunsten, musicals, logies, sportwedstrijden en sportabonnementen?
Om het begrotingstekort niet verder te laten oplopen en maatregelen van dekking te voorzien is onder andere besloten tot het verhogen van het btw-tarief op bepaalde goederen en diensten. De tariefswijziging levert een structurele opbrengst van € 2.331 miljoen op.
De tariefswijziging draagt daarnaast bij aan een vereenvoudiging van het belastingstelsel.1 Het kabinet geeft daarmee ook vervolg aan de evaluatie van de verlaagde btw-tarieven van Dialogic innovatie & interactie en Significant Public.2 Hieruit volgde dat het verlaagd btw-tarief deels doeltreffend, maar in het algemeen geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Voor de culturele goederen en diensten kon de doelmatigheid niet worden vastgesteld. Dit kabinet heeft onder meer om die reden ervoor gekozen om een aantal fiscale regelingen af te schaffen en het algemene btw-tarief toe te passen in plaats van het verlaagd btw-tarief.
Is er een impactanalyse gedaan om de gevolgen van de btw-verhogingen op cultuur, sport en logies, zoals opgenomen in het hoofdlijnenakkoord, voor mensen en ondernemers in kaart te brengen? Zo ja, kunt u deze impactanalyse met de Kamer delen?
Voor de voorgenomen btw-verhoging is geen specifieke impactanalyse verricht.
Zo nee, kunt u toezeggen om – met het oog op zorgvuldig beleid en de bestaanszekerheid van Nederlanders – een dergelijke impactanalyse alsnog uit te voeren? Kunt u toezeggen deze vóór de behandeling van het belastingplan 2025 met de Kamer te delen?
Bij het vaststellen van het hoofdlijnenakkoord is een afweging gemaakt over het voortzetten van de verlaagde btw-tarieven en is besloten deze fiscale subsidie in een aantal gevallen te beëindigen. Het kabinet is zich ervan bewust dat het afschaffen van het verlaagde btw-tarief met zich meebrengt dat de kosten voor bepaalde ondernemers en/of consumenten kunnen toenemen. Het voorstel van het kabinet voorziet voor de betreffende sectoren in een jaar voorbereidingstijd om te kunnen anticiperen op de maatregel. Ook geldt dat het kabinet een aantal andere maatregelen zal uitwerken op het gebied van bestaanszekerheid en ten behoeve van de koopkracht van huishoudens, zoals een voorgenomen verhoging van toeslagen en generieke lastenverlichting voor werkenden en maatregelen ten gunste van ondernemers. Over de exacte invulling van de maatregelen wordt richting Prinsjesdag besloten. Ik ben niet voornemens om een nadere impactanalyse uit te voeren, wel zal het effect van de tariefsverhoging worden gemonitord.
Heeft u financiële onderbouwing die rechtvaardigt dat voor bioscopen en dagrecreatie een ander btw-tarief zou gaan gelden dan voor andere vormen van cultuur en vermaak, zoals sport? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, kunt u, met het oog op goed bestuur en om willekeur te voorkomen, beargumenteren waarom gekozen is voor deze uitzondering?
In het hoofdlijnenakkoord is ervoor gekozen om het verlaagd btw-tarief voor het geven van gelegenheid tot kamperen te laten bestaan. Ook blijft het verlaagd btw-tarief behouden voor het verlenen van toegang tot attractieparken, speel- en siertuinen en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen. Voor circussen, dierentuinen en bioscopen blijft het verlaagd btw-tarief eveneens gelden. Deze afweging is gemaakt omdat het kabinet het wenselijk vindt om voor deze activiteiten de fiscale subsidiëring te behouden. Naar de mening van het kabinet is geen sprake van willekeur.
Heeft u een onderbouwing geredeneerd vanuit het streven naar brede welvaart dat voor dagrecreatie, bioscopen en kampeerterreinen een btw-verhoging niet goed zou zijn, maar voor cultuur, sport en logies wel? Dragen dagrecreatie, bioscopen en kampeerterreinen meer bij aan de brede welvaart in Nederland dan cultuur, sport en logies?
Zoals toegelicht bij vraag 4, laat het kabinet bij de heroverweging van het verlaagd btw-tarief voor een aantal gevallen het verlaagd btw-tarief in stand. Dit onderscheid is op basis van bredere overwegingen binnen het hoofdlijnenakkoord, onder meer ten behoeve van de mogelijkheid om diverse andere maatregelen te financieren.
Kunt u een inschatting maken van de uitvoerbaarheid van de btw-verhogingen en in hoeverre de uitzonderingen impact hebben op de uitvoering? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de grensgevallen, zoals het Eftelingtheater, waarvan niet duidelijk is of het onder culturele instellingen of dagrecreatie valt? Gelden filmconcerten, waarbij een filmvertoning begeleid wordt door een orkest, voor de btw als een bioscoop of als klassieke muziek?
Discussies over grensgevallen zijn onvermijdelijk en doen zich ook onder de huidige regels al regelmatig voor. Naar verwachting zullen deze niet noodzakelijkerwijs toenemen omdat (en mits) binnen de posten die vervallen geen uitzonderingen zijn gemaakt. Aangezien de Belastingdienst ook nu al in de uitvoering van de verlaagde btw-tarieven ervaart dat over allerlei grensgevallen gediscussieerd kan worden, zullen door het afschaffen van een aantal verlaagde btw-tarieven ook bepaalde discussies verdwijnen. Wel valt te verwachten dat door het handhaven van het verlaagd btw-tarief op het gelegenheid geven tot kamperen nieuwe afbakeningsgeschillen zullen ontstaan in relatie tot de tariefverhoging voor het verstrekken van logies. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2025 zal hierop worden ingegaan.
De afbakeningsproblematiek waar met de genoemde grensgevallen op wordt gedoeld, betreft oordelen van feitelijke aard. Die oordelen zijn van geval tot geval voorbehouden aan de bevoegde belastinginspecteur en daarna – eventueel – de rechter.
Wat is uw inschatting van de juridische haalbaarheid van de uitzonderingen op de btw-verhogingen? Verwacht u hierover rechtszaken vanuit de desbetreffende sectoren?
De ervaring leert dat zowel nieuwe als bestaande afbakeningen in de btw aanleiding geven tot discussies. Tegelijkertijd wil ik ook benadrukken dat het kabinet geen nieuwe definities introduceert, maar een aantal reeds bestaande (sub)categorieën binnen het verlaagd btw-tarief in stand houdt. Het kabinet zal in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2025 nader ingaan op de juridische aspecten van het afschaffen van de verlaagde btw-tarieven.
Kunt u aangeven wat het effect van de btw-verhoging op boeken, kranten, cultuur, sport en logies is op de portemonnee van Nederlanders? Kunt u voor deze maatregelen per inkomensgroepen, conform de definitie van het CPB, aangeven wat het effect op de koopkracht is voor het jaar 2025 en voor latere jaren?
Uit de bij vraag 1 genoemde evaluatie van het verlaagd btw-tarief blijkt dat het verlaagd btw-tarief een ondoelmatig instrument is voor inkomensondersteuning. Uit de evaluatie blijkt dat huishoudens in de lagere inkomensdecielen in absolute termen minder uitgeven aan boeken, kranten, cultuur, sport en logies waardoor zij minder van het verlaagd btw-tarief profiteren dan andere inkomensgroepen. Echter, het is niet mogelijk om de exacte koopkrachteffecten te berekenen, omdat daarvoor in de dataset gegevens beschikbaar zouden moeten zijn over wie er wel en niet culturele goederen en diensten/logies consumeren en welk deel van hun bestedingen hiernaartoe gaat. In de dataset die gebruikt wordt in de koopkrachtberekeningen is dit niet bekend en zijn hier geen gegevens over beschikbaar.
Door het verlaagd btw-tarief op de eerdergenoemde posten af te schaffen kunnen de vrijgekomen middelen elders ingezet worden. Daarnaast heeft dit kabinet middelen beschikbaar gesteld voor de verbetering van de koopkracht voor met name werkende middeninkomens. Deze invulling wordt bij Prinsjesdag bekend gemaakt.
Kunt u aangeven wat de effecten van de btw-verhogingen zullen zijn op ondernemers en werknemers in de desbetreffende sectoren? Kunt u per sector aangeven welke businessmodellen door deze btw-verhoging onder druk zullen komen staan? Welke inkomstenderving verwacht u voor ondernemers?
In de ambtelijke fichebundel naar aanleiding van de evaluatie van het verlaagd btw-tarief zijn in brede zin uitspraken gedaan over het mogelijke omzetverlies.3 Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over individuele businessmodellen en het is aannemelijk dat er binnen een sector verschillen zullen zijn. In hoeverre een btw-verhoging tot inkomstenderving voor individuele ondernemers leidt, is in grote mate afhankelijk van het antwoord op de vraag of de ondernemer deze stijging kan doorberekenen aan zijn afnemer en, daarmee, van de prijselasticiteit van de vraag.
Kunt u aangeven wat de financiële effecten zullen zijn in het onderwijs? Hoeveel kost deze maatregel voor afzonderlijk basisscholen, middelbare scholen, mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten jaarlijks extra? Wat betekent dat effect op de begroting voor de instellingen in de verschillende sectoren?
Onderwijsinstellingen zijn doorgaans niet btw-plichtig. Dit betekent dat zij de door hen betaalde btw niet in aftrek kunnen nemen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor schoolboeken en digitale educatieve informatie. Onderwijsinstellingen in het primair en voortgezet onderwijs zijn verplicht om de schoolboeken en digitale leermiddelen te verstrekken aan leerlingen. De btw-verhoging hiervoor leidt daardoor in het primair en voortgezet onderwijs tot een lastenverhoging van circa € 50 miljoen per jaar.4
Naast noodzakelijke uitgaven voor leermiddelen kunnen onderwijsinstellingen er ook voor kiezen om extra-curriculaire activiteiten te organiseren, bijvoorbeeld een bezoek brengen aan een culturele instelling zoals een museum. Bij MBO-, HBO- en WO-instellingen kan de tariefsverhoging ook leiden tot extra lasten bij extra-curriculaire activiteiten, maar de mate waarin deze instellingen hier gebruik van maken varieert sterk, waardoor er geen eenduidig beeld geschetst kan worden. De lastenverhoging met betrekking tot de kostenstijging van boeken zal voor een deel landen bij studenten.
Kunt u aangeven hoeveel deze maatregel studenten jaarlijks extra kost? In hoeverre verschilt dat per studierichting en of onderwijsrichting?
Het effect van de tariefsverhoging op de lasten van studenten is afhankelijk van het consumptiepatroon van individuele studenten. Het is daarom niet mogelijk om dit in kaart te brengen. Afschaffing van het verlaagd btw-tarief op (zowel fysieke als digitale) boeken/educatieve leermiddelen zal wel leiden tot een kostenstijging voor studenten in het vervolgonderwijs.
Kunt u aangeven wat de effecten van de btw-verhoging op cultuur en sport zullen zijn voor het aanbod en de toegankelijkheid van deze twee sectoren?
De sportvrijstelling in de btw blijft bestaan. Dit betekent dat bijvoorbeeld diensten van sportorganisaties en sportclubs die geen winstoogmerk hebben, vrijgesteld blijven van btw op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Voor ondernemers met een winstoogmerk zal het verlaagd btw-tarief worden afgeschaft. De verwachting is dat de afschaffing effect zal hebben op de toegankelijkheid. De mate waarin het afschaffen van het verlaagd btw-tarief effect heeft op de toegankelijkheid van sport en cultuur is afhankelijk van de mate van doorberekening, welke kan leiden tot hogere consumentenprijzen en een lagere afzet.
Kunt u de regionale effecten van de btw-verhoging op cultuur en sport in kaart brengen? Heeft de btw-verhoging een disproportioneel effect op cultuur- en sportinstellingen buiten de randstad?
Doorgaans wordt er bij aanpassingen in de btw niet gekeken naar regionale effecten. Het kabinet verwacht overigens dat er geen grote verschillen tussen regio’s zullen optreden naar aanleiding van deze tariefsverhoging. Het kabinet heeft in het bijzonder oog voor de positie van de regio. In het hoofdlijnenakkoord zijn daarom meerdere maatregelen opgenomen om de positie van de regio te versterken op terreinen zoals de arbeidsmarkt en openbaar vervoer.
Kunt u aangeven wat de btw-verhogingen op cultuur en sport betekenen voor gemeentelijke en provinciale financiën? Zullen zij moeten opdraaien voor de verhoogde kosten om cultuur- en sportinstellingen toegankelijk te houden?
Gemeenten en provincies voeren hun eigen beleid op cultuur en sport en bepalen daarin hun eigen prioriteiten. De voorgenomen maatregel kan mogelijk effect hebben op het beleid van gemeenten en provincies. De reikwijdte en omvang van de huidige ondersteuning verschilt echter sterk.
Kunt u in beeld brengen wat de gevolgen van de btw-verhogingen zijn voor de toekomstige kansen van Nederlandse topsporters?
De gevolgen van deze btw-verhoging voor Nederlandse topsport zijn niet op voorhand in kaart te brengen maar lijken klein. Bij de btw-verhoging op sport gaat het om de verhoging van btw op diensten van commerciële sportaanbieders (dit raakt aan de basis van topsport) en het bijwonen van sportevenementen en wedstrijden (dit raakt aan de manier waarop topsport gefinancierd is).
Nederland heeft een uitstekend topsportklimaat. De basis van de Nederlandse topsport ligt in de breedtesport. In de verenigingsstructuur worden talenten ontdekt en krijgen zij de mogelijkheid om door te groeien. In het antwoord op vraag 12 is reeds toegelicht dat de zogenoemde sportvrijstelling als zodanig ongewijzigd blijft bestaan, alleen sporten die commercieel zijn georganiseerd ondervinden hinder van de afschaffing van het verlaagde btw-tarief. Dat zou effect kunnen hebben op de instroom van sporters in die takken van sport.
Mogelijk kan er een effect zijn op het aantal topsportevenementen dat in Nederland wordt georganiseerd en de hoeveelheid publiek dat evenementen en wedstrijden bezoekt. Mocht dit effect optreden, dan zou dit zowel financieel (minder inkomsten) als sportief consequenties kunnen hebben op de Nederlandse topsport. Het aantal evenementen en het aantal bezoekers bij topsportevenementen hangt echter van meer factoren af dan enkel de hoogte van het btw-tarief. Denk aan de aanwezigheid van sponsoren, de populariteit van een bepaalde sport en de verwachte economische impact van het evenement. Voor eventuele doorwerking op de kansen van Nederlandse topsporters van de btw-verhoging op sportbeoefening bij commerciële aanbieders en sportevenementen is nog geen enkel empirisch bewijs.
Kunt u een analyse delen van effecten van deze maatregelen voor (horeca-)ondernemers en Nederlanders in de grensregio’s?
Btw-verhogingen hebben doorgaans een prijsopdrijvend effect. Dit effect is echter moeilijk vast te stellen omdat veel factoren bijdragen aan de totstandkoming van een prijs. Als gevolg van eventuele prijsverhogingen zijn eventuele grenseffecten niet uit te sluiten. De omvang en impact hiervan zijn echter niet te kwantificeren vanwege de veelheid aan factoren die dergelijke beslissingen van consumenten beïnvloeden.
Kunt u de gestapelde effecten van de btw-verhogingen voor sommige bedrijven inzichtelijk maken, bijvoorbeeld voor ondernemers die zowel cultuur of sport als logies aanbieden?
Ondernemers die zowel activiteiten ontplooien op het terrein van cultuur, sport en logies zullen op al deze activiteiten een tariefverhoging ervaren. Het effect op de bedrijfsvoering voor een dergelijk bedrijf is niet anders dan voor ondernemers die uitsluitend één van deze activiteiten aanbieden.
Kunt u reageren op de oproep en de aangehaalde cijfers van de bijna veertig organisaties uit de sport-, horeca- en cultuurwereld die op 3 juli 2024 het kabinet verzochten om de btw-verhoging te heroverwegen?1
Het is evident dat deze maatregelen, met een budgettaire opbrengst van (structureel vanaf 2026): € 1.221 miljoen (cultuur/sport) en € 1.110 miljoen (logies), effect zullen hebben op de betreffende sectoren. Zoals opgemerkt bij het antwoord op vraag 1 is het verlaagd btw-tarief vorig jaar geëvalueerd door Dialogic innovatie & interactie en Significant Public. Uit die evaluatie blijkt dat het in het algemeen het verlaagd btw-tarief deels doeltreffend is, maar in het algemeen geen doelmatig instrument is om de beoogde doelen te bereiken. Dat betekent dat de financiële middelen die met deze fiscale regelingen zijn genoemd, deels niet efficiënt worden besteed. Het kabinet kiest er met deze maatregel voor deze middelen op andere wijze in te zetten. Deze keuze sluit ook aan bij de wens voor een simpeler en meer doeltreffend en doelmatig belastingstelsel. Daar staat tegenover dat deze maatregel, zoals opgemerkt, evident impact zal hebben op de betreffende sectoren. De omvang van dat effect is afhankelijk van veel factoren waaronder economische ontwikkelingen, de prijselasticiteit van de vraag naar de betreffende producten en diensten en de andere maatregelen die het kabinet nu en in de toekomst treft (ook ten gunste van het ondernemingsklimaat).
Het bericht “Topman Franse centrale bank slaat alarm: ‘Zeer negatieve schok’” |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Topman Franse centrale bank slaat alarm: «Zeer negatieve schok»»1? Wat is uw reactie op dit artikel?
Ik ben bekend met dit artikel. Ik deel de zorgen van de heer Villeroy de Galhau met betrekking tot de hoogte van het begrotingstekort in Frankrijk. Het is momenteel onbekend welk beleid Frankrijk gaat voeren na de recente parlementsverkiezingen. Monitoring van het Franse begrotingsbeleid zal binnen de Europese Unie plaatsvinden in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.
Bent u eveneens bezorgd over de begrotingstekorten en staatsschuld in een aantal Europese landen, met name ook in grote landen als Frankrijk en Italië? Wat vindt u van deze zorgelijke situatie die grote impact kan hebben op de eurozone en Nederland?
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet erkent dat de Europese begrotingsregels in het verleden onvoldoende hebben geleid tot schuldafbouw door lidstaten met hoge schulden en dat lidstaten onvoldoende financiële buffers hebben opgebouwd om economische en financiële schokken op te vangen. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor ambitieuze schuldafbouw, structurele hervormingen en dat de regels investeringen stimuleren om de economie te versterken en handhaving van de regels versterken. Het kabinet zal zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.2
Wat zijn de gevolgen voor de euro en de financiële markten, want met name voor de stabiliteit en toekomstbestendigheid van de euro is het van groot belang dat alle landen in de Europese Unie een deugdelijk begrotingsbeleid hebben? Wat zijn de gevolgen voor de rente en de inflatie?
Het uitroepen van de parlementsverkiezingen in Frankrijk is gepaard gegaan met een negatieve reactie op financiële markten, waarbij het renteverschil (spread) tussen Frankrijk en Duitsland is opgelopen tot het hoogste niveau sinds 2017. Inmiddels zijn financiële markten gestabiliseerd en is de spread tussen Frankrijk en Duitsland afgenomen, alhoewel deze wel hoger blijft dan voor het uitroepen van de parlementsverkiezingen. Derhalve lijken de risico’s voor de financiële stabiliteit momenteel beperkt.
Expansief begrotingsbeleid in de huidige macro-economische context leidt ertoe dat het begrotingsbeleid geen ondersteunende rol speelt in het streven van de ECB om de inflatie terug naar haar 2%-doelstelling te brengen. In dit kader heeft het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) ook opgeroepen om in de eurozone als geheel verkrappend begrotingsbeleid te voeren.3 De noodzaak voor een geleidelijke en aanhoudende begrotingsconsolidatie in de eurozone, gezien de noodzaak om de hoge tekorten en schulden terug te dringen, is op 15 juli jl. onderschreven door de Eurogroep.4 De begrotingsopgave die volgt uit het herziene Stabiliteits- en Groeipact en die in het najaar door de Raad aan de lidstaten aanbevolen zal worden sluit hier naar verwachting ook bij aan.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor Nederland als begrotingstekorten in de eurozone te hoog blijven? Wat zijn daarnaast de effecten voor Nederland als staatsschulden blijvend te hoog zijn?
Lidstaten binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) zijn nauw verweven. De EMU beslaat de gehele EU en de begrotingsregels zijn van toepassing op alle lidstaten. Deze nauwe verwevenheid in combinatie met hoge schulden in een aantal lidstaten maakt dat de EMU kwetsbaar is voor schokken. Hoge schulden maken overheden kwetsbaar voor mogelijke renteschokken en kan leiden tot twijfel bij financiële markten of overheden in de toekomst kunnen voldoen aan hun financiële verplichtingen. Daarnaast beperken hoge schulden de ruimte voor overheden om te reageren op een crisis. Een asymmetrische schok in een lidstaat kan door de verwevenheid binnen de EMU financiële en economische gevolgen hebben voor andere lidstaten, waaronder Nederland, bijvoorbeeld via onderlinge kapitaal- en handelsstromen, onderlinge blootstellingen van financiële instellingen en regelingen voor financiële steun en risicodeling binnen de EU en de eurozone.
Op welke manier zorgen de hernieuwde afspraken in het Stabiliteits- en Groeipact ervoor dat landen meer gaan doen om het begrotingstekort terug te dringen? Zijn deze afspraken nu voldoende afdwingbaar? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels aanknopingspunten bieden voor verbeterde naleving en handhaving. Ten eerste zijn de herziene begrotingsregels landspecifiek, risicogebaseerd en anticyclisch, wat het nationaal eigenaarschap van lidstaten moet bevorderen. Ten tweede bevatten de regels waarborgen voor ambitieuze schuldafbouw en tekortreductie. Deze waarborgen gelden als ondergrens voor de ambitie van het raamwerk. Ten derde bevatten de herziene begrotingsregels prikkels voor structurele hervormingen en investeringen, wat ook kan bijdragen aan schuldhoudbaarheid. Ten vierde is de handhaving van de regels versterkt in de herziene begrotingsregels. Zo worden jaarlijkse en cumulatieve afwijkingen van het door de Raad vastgestelde uitgavenpad bijgehouden in een controlerekening. Daarnaast is de rol voor het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) versterkt en verankerd in wetgeving. Ook wordt de schulduitdaging van lidstaten als verzwarende relevante factor meegewogen bij het vaststellen en corrigeren van buitensporige tekorten.
Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels. In dat kader verwelkomt het kabinet dat de Ecofinraad op 16 juli jl. buitensporige tekorten heeft vastgesteld in zeven lidstaten. De Commissie publiceert in het najaar voorstellen voor Raadsaanbevelingen voor de correctie van deze buitensporige tekorten.
Besluiten binnen het Stabiliteits- en Groeipact worden conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie genomen door de Europese Commissie en de Raad van de Europese Unie. Dat betekent dat geen sprake is van automatisme bij de implementatie van de herziene afspraken. De effectiviteit van de herziening zal zich de komende tijd in de praktijk moeten bewijzen. Nederland zal zich vanzelfsprekend inzetten voor een gedegen implementatie van de herziene begrotingsregels door de Commissie en de Raad.
In hoeverre deelt u de twee «gouden regels» van de topman van de Franse centrale bank dat bedrijven moeten kunnen blijven concurreren en dat tekorten niet op kunnen blijven lopen?
Het kabinet deelt deze uitgangspunten van dhr. Villeroy de Galhau. Het kabinet blijft zich inzetten voor een gedegen implementatie en handhaving van de herziene begrotingsregels. Verder deelt het kabinet het belang van het versterken van het concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en de EU. Hierbij deelt het kabinet de uitspraak van dhr. Villeroy de Galhau om te vertrouwen in werk en innovatie, welke in Europees verband kunnen worden ondersteund door middel van verdere verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, en door verstandig nationaal economisch beleid dat in de EU gecoördineerd wordt via het Europees Semester.
Op welke manier agendeert dit kabinet in de Europese Unie het belang van gezonde overheidsfinanciën en concurrentie?
Gezonde overheidsfinanciën en concurrentievermogen zijn volgens het kabinet essentieel voor duurzame economische groei en stabiliteit. Het kabinet agendeert doorlopend het belang van gezonde overheidsfinanciën. Daarmee zet dit kabinet de lange Nederlandse traditie voort. Bijvoorbeeld in de recent afgeronde onderhandelingen over de herziene begrotingsregels en de implementatie van die regels en bij de recente bespreking over het begrotingsbeleid voor 2025 in de Eurogroep. In de verschillende Europese gremia zet het kabinet onder andere in op versterking van het EU concurrentievermogen door gebruik te maken van het gehele EU-beleidsinstrumentarium. Het is van belang om binnen de overeengekomen financiële kaders de juiste randvoorwaarden te bieden voor versterking van het concurrentievermogen. Zo dient er onder meer aandacht te zijn voor verdieping van de interne markt en kapitaalmarktunie, structurele hervormingen, voldoende gekwalificeerd personeel en vermindering van administratieve bedrijfslasten.
Welke stappen onderneemt het kabinet om ook in Nederland het begrotingstekort terug te dringen en om te zorgen dat bedrijven kunnen blijven concurreren?
Het kabinet erkent in het Hoofdlijnenakkoord het belang van solide begrotingsbeleid. Het kabinet respecteert de referentiewaarden voor tekort en schuld zoals vastgelegd in het Europese Stabiliteits- en Groeipact en de Wet Hof. Om gezonde overheidsfinanciën te realiseren wil het kabinet de overheidsuitgaven en -inkomsten beheersen. Dit betekent onder andere dat de budgettaire reeksen uit het Hoofdlijnenakkoord leidend zijn voor het realiseren van de afspraken uit het akkoord. Volgens de doorrekening van het CPB leiden de maatregelen zoals gepresenteerd in het Hoofdlijnenakkoord tot een saldoverbetering van 0,6% bbp in 2028. Hiermee komt het saldo naar verwachting uit op –2,7% bbp in 2028. De schuld blijft naar verwachting ruim onder de 60% bbp, met 51,8% bbp in 2028. De ramingen van het kabinet zullen in de Miljoenennota op Prinsjesdag worden gepresenteerd.
Naast gezonde overheidsfinanciën erkent het kabinet ook het belang van een sterke concurrentiepositie, zowel van Nederland als Europa, voor onze welvaart. De Nederlandse economie staat er goed voor. Tegelijkertijd ziet dit kabinet uitdagingen, waaronder op het vlak van geopolitieke spanningen en productiviteit. Het kabinet wil daarom verschillende stappen ondernemen om het verdienvermogen te verbeteren. Zo zet het kabinet in op een stabiel ondernemingsklimaat, een sterke Europese interne markt en een succesvolle energietransitie. In het regeerprogramma zal het kabinet hier nader op ingaan.
In het licht van het artikel dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat de Franse en Nederlandse overheidsfinanciën bepaald niet één op één met elkaar te vergelijken zijn. Ter illustratie: de Europese Commissie raamt voor Frankrijk een EMU-saldo van –5,3% bbp en een EMU-schuld van 112,4% bbp in 2024, terwijl het saldo en de schuld in 2024 voor Nederland, volgens de raming van de Europese Commissie, –2,0% bbp en 47,1% bbp (respectievelijk) bedragen. Ook de structuur van de Franse en Nederlandse economieën zijn verschillend. Zo ligt in Nederland de werkloosheid in 2024 naar verwachting op 3,9%, terwijl deze in Frankrijk 7,7% bedraagt.5 Het bruto nationaal product per hoofd van de bevolking was in Nederland in 2023 31% hoger dan in Frankrijk6.
De vertraging in de rechtszaak rondom Tent of Nations |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Help Palestijnse boeren op de Westbank. Landroof is het paradepaardje van deze regering-Netanyahu?»1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat Israëlische autoriteiten de rechtsgang opnieuw hebben vertraagd door de zitting op 2 juli uit te stellen?
Ja.
Is een nieuwe datum voor de zitting reeds gepland? Zo nee, kunt u dit bij de Israëlische autoriteiten aankaarten?
Een nieuwe zitting van de rechtszaak is voorzien op 12 september 2024. Nederland heeft recentelijk zijn zorgen uitgesproken bij de Israëlische autoriteiten over de duur van het juridische proces en het uitblijven van een besluit. Nederland blijft hier onder andere via de Nederlandse ambassade in Tel Aviv en de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah aandacht voor vragen.
Betreft uw «minder uitgesproken» koers jegens de Israëlische regering ook een wijziging van de langjarige Nederlandse steun voor het eigendomsrecht van de familie Nassar en andere Palestijnse boeren in Area C?
Berichten als zou ik «minder uitgesproken» zijn ten opzichte van de Israëlische regering dan mijn voorgangster zijn onjuist. De Nederlandse positie ten opzichte van het Israëlische nederzettingenbeleid is helder. Nederzettingen zijn in strijd met internationaal recht en het kabinet spreekt Israël hierop consequent aan, zowel bilateraal als in breder verband. Dat zal ik blijven doen. Berichten als zou ik de Nederlandse positie hebben afgezwakt zijn onjuist.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe uw «minder uitgesproken» koers gaat leiden tot een koerswijziging van de regering Netanyahu ten aanzien van de nederzettingen en de confiscatie van land van Palestijnse boeren?
Zie het antwoord op vraag 4.
Zo nee, op welke manier gaat u de steun van uw voorganger aan Tent of Nations voortzetten?
Het kabinet zet het beleid van het voorgaande kabinet voort inzake Tent of Nations. Nederland vraagt, al dan niet samen met gelijkgezinde landen, via de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en de ambassade in Tel Aviv regelmatig aandacht bij de Israëlische autoriteiten voor de situatie bij Tent of Nations en zal dit blijven doen. Ook is er nauw contact met de familie Nassar. Zo is op 14 augustus jl. een gezamenlijk bezoek aan Tent of Nations gebracht door de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en ambassade Tel Aviv.
Daarbij heeft het kabinet aandacht voor het onderliggende probleem: confiscatie van particulier bezit door de bezettende mogendheid is ingevolge het humanitair oorlogsrecht niet toegestaan. Nederland neemt in bilateraal en in EU-verband stelling tegen landonteigening en het nederzettingenbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden. Dit zal het kabinet blijven doen.
Bent u bereid om uw Israëlische ambtsgenoot en de Israëlische Minister van Defensie op het uitstel van de rechtsgang aan te spreken?
Er is inmiddels een nieuwe zittingsdatum vastgesteld. Het kabinet zal stelling blijven nemen tegen het Israëlische nederzettingenbeleid en blijft zich op verschillende niveaus inzetten voor Tent of Nations.
Het bericht dat de Nederlandse Kustwacht de sancties tegen Rusland niet uitvoert |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Barry Madlener (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse Kustwacht al ruim een jaar weigert nieuwe Europese sancties tegen Rusland te handhaven?1
Er is geen sprake van weigering door de Kustwacht. Met de Kustwacht is afgesproken om prioriteit te geven aan een zo goed als mogelijke uitvoering van de eerste tien sanctiepakketten voor zover de maatregelen op hun terrein liggen, dit in het licht van de beperkte beschikbare capaciteit. Het kabinet hecht waarde aan een strikte naleving van alle sancties en in het bijzonder die tegen Rusland. Daarom is er bij de opvolgende pakketten steeds naar oplossingen gezocht voor het capaciteitsprobleem bij de Kustwacht. Voor wat betreft het 11e sanctiepakket met betrekking tot het tegengaan van de schaduwvloot zijn beheersmaatregelen genomen door taken te beleggen bij het maritieme sanctieteam en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
In de uitvoeringspraktijk bleken deze sanctiemaatregelen uit het 11e sanctiepakket lastig uitvoerbaar, omdat een havenverbod is opgelegd aan schepen, waarvan instanties «redelijkerwijs vermoeden» dat zij illegale «ship-to-ship» transfers hebben uitgevoerd met Russische olie. De bewijslast om deze vermoedens te staven vergt veel capaciteit. Mede daarom is ingezet op nieuwe en effectievere sanctiemaatregelen in de aanpak van de Russische schaduwvloot, waarbij tijdens het ontwerp zo goed mogelijk rekening is gehouden met de uitvoerbaarheid. Nederland heeft, conform ook de motie van 20 maart 2024 van de Tweede Kamerleden Koekoek en Dassen (Volt)2, zich ingespannen om in de sanctiepakketten effectievere maatregelen te treffen tegen de Russische schaduwvloot in de vorm van een lijst met schepen die de toegang tot Europese havens wordt ontzegd door te gaan werken met gesanctioneerde schepenlijsten. Deze maatregel vormt een onderdeel van het 14e sanctiepakket van afgelopen juni.
Door Europa-breed te werken met een eenduidige lijst met gesanctioneerde schepen, die geen toelating krijgen tot de Europese havens, is de implementatie van de sanctiemaatregelen eenvoudiger. Deze gesanctioneerde schaduwvloot-schepen worden door de Nederlandse zeehavens opgenomen in de haveninformatiesystemen en op deze wijze kunnen deze schepen per direct de toegang tot de haven worden ontzegd. Deze lijst bestaat nu uit 27 schepen en er wordt door de lidstaten gewerkt aan een verdere uitbreiding van deze lijst van gesanctioneerde schaduwvlootschepen.
Sanctiepakketten 12 en 13 bevatten in essentie geen nieuw te implementeren maritieme maatregelen.
Deelt u de mening dat wanneer een lidstaat besluit bepaalde sancties niet te handhaven, dit het geheel aan Europese sanctiepakketten ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Een adequate naleving van sanctiemaatregelen is cruciaal voor de effectiviteit en het draagvlak van sancties. Alle toezichts- en handhavingsautoriteiten in Nederland die bij de sanctienaleving betrokken zijn, hebben sinds 2022 forse inspanningen geleverd door de verschillende sanctiemaatregelen zowel te implementeren als te handhaven. Dit vraagt – bij elk nieuw aangenomen sanctiepakket weer – om capaciteit (op een krappe arbeidsmarkt) én om middelen. Begrijpelijkerwijs moeten er door de betreffende autoriteiten dan ook in sommige gevallen prioriteiten worden gesteld. Het kabinet herkent zich echter niet in het geschetste beeld dat er sprake zou zijn van een «besluit om niet te handhaven», zie ook het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Kustwacht met u als opdrachtgever heeft afgesproken alleen sanctiepakketten één tot en met tien te handhaven? Zo niet, welke afspraken zijn dan gemaakt met de Kustwacht over het handhaven van de sancties?
In de Raad voor de Kustwacht is afgesproken om met de beperkte beschikbare capaciteit prioriteit te geven aan een zo goed mogelijke uitvoering van de maatregelen uit de sanctiepakketten t/m 10. Voor sanctiepakket 11 is een tijdelijke oplossing gevonden middels ondersteuning door het maritieme sanctieteam van IenW en de ILT. Aan het maritieme sanctieteam worden casussen gemeld en in overleg met o.a. de ILT, Rijkswaterstaat, de Douane en de haven van Rotterdam worden deze casussen opgepakt. Om overbelasting/uitval te voorkomen bij de Kustwacht heeft de Raad voor de Kustwacht besloten dat het Kustwachtcentrum pas aan een informatieproduct voor pakket 11 kan werken zodra er capaciteit bij is gekomen. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het invullen van deze capaciteit ten behoeve van een structurele oplossing. In sanctiepakketten 12 en 13 zitten geen nieuw te implementeren maritieme maatregelen en sanctiepakket 14 wordt momenteel geïmplementeerd. Zie ook de beantwoording onder vraag 1.
Waarom zouden de sancties op verboden vaargedrag, die al een jaar geleden zijn ingesteld, moeilijk te handhaven zijn? Waarom zou bijvoorbeeld de nieuwe aanpak die de Inspectie Leefomgeving en Transport op de Westerschelde heeft ingevoerd om verboden vaargedrag tegen te gaan, niet ook in andere havens ingezet kunnen worden?
Zie ook de beantwoording onder vraag 1. In sanctiepakket 11 is een havenverbod opgelegd aan schepen, waarvan instanties «redelijkerwijs vermoeden» dat zij illegale ship-to-ship transfers hebben uitgevoerd met Russische olie. Het handhaven van dit specifieke havenverbod is in de praktijk lastig uitvoerbaar, omdat de bewijslast om dit aan te kunnen tonen ingewikkeld is.
Daarnaast werkt de ILT aan haar informatiepositie door sneller verdachte schepen in beeld te krijgen. Deze aanpak heeft al resultaat opgeleverd. Door goed, voorafgaand onderzoek van de ILT, konden recent enkele schepen op de Westerschelde geweigerd worden. De specifieke aanpak voor de Westerschelde is ook in samenspraak met de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit (GNA) opgesteld, omdat bij deze ankerpunten in de Westerschelde het lastig is om fysiek aan boord van een schip te komen. In de havens van Rotterdam en Amsterdam kunnen dergelijke controles makkelijker worden uitgevoerd. De havens gaan over het toelatingsbeleid dat gebaseerd is op de informatie die zij ontvangen van onder andere de Kustwacht, douane en het Ministerie IenW.
Bent u bereid met de havenbedrijven van Rotterdam en Amsterdam in gesprek te gaan met als doel om de werkwijze van de Inspectie Leefomgeving en Transport over te kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van IenW is met de Nederlandse havens in overleg over de uitvoering van de sanctiepakketten. De havens van Rotterdam en Amsterdam vallen al onder de reguliere werkwijze van de ILT, om precies te zijn het Port State Control-toezicht. De havenmeester gaat over de toegang tot de haven en benut daarvoor de informatie en het advies van de Kustwacht, Douane en waar nodig van de ILT. Vanuit de Europese sanctieregels mogen Russische gevlagde schepen niet meer de haven aandoen en is er recent een lijst van schaduwschepen opgesteld, die ook geweerd worden. Mocht er toch een schip de haven aandoen, waarover twijfels bestaan, dan kan de ILT een inspectie doen aan boord.
Welke acties worden ondernomen om de capaciteit en de organisatie van de Kustwacht te versterken? Worden hier bijvoorbeeld financiële middelen in het kader van de Strategie bescherming Noordzee infrastructuur voor ingezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn moet dit tot meer capaciteit leiden?
De Kustwacht bevindt zich in een reorganisatie, waarbij nieuwe functies gecreëerd zijn bij de Kustwacht voor het invullen van de (basis) taken op de Noordzee (hieronder vallen niet de taken voor de sanctiemaatregelen in opdracht van IenW). Dit wordt met eigen middelen uit de interdepartementale begrotingen van de opdrachtgevers van de Kustwacht opgelost.
Het Ministerie van IenW is nagegaan of het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur (PBNI) aanknopingspunten kan bieden voor de financiering van de sanctienaleving van zeeschepen door de Kustwacht. De conclusie is dat het PBNI hier geen mogelijkheden toe heeft, enerzijds doordat het PBNI voor de jaren 2024 en 2025 middelen beschikbaar heeft voor financiering van de eigen opgaven ten aanzien van bescherming van de Noordzee infrastructuur en anderzijds omdat de sanctienaleving van zeeschepen geen onderdeel uitmaakt van het programma PBNI. En tevens wordt het vanwege de complexiteit en andersoortige vraagstukken ook onwenselijk geacht om de sanctienaleving van zeeschepen onderdeel uit te laten maken van het PBNI.
Wel gaat IenW via rijkswaterstaat zo snel mogelijk extra sanctieanalisten leveren aan de Kustwacht voor pakketten 1 t/m 10. Zij zullen het Maritieme Informatie Knooppunt (MIK) van de Kustwacht gaan versterken. Ook blijft IenW informatie over schepen geven aan de European Maritime Safety Agency (EMSA) om de schaduwvlootlijst uit te breiden en de handhavingslast daarmee te verkleinen.
Welke andere mogelijkheden ziet u om de handhaving op de sancties te versterken?
Met de betrokken uitvoeringsinstanties kijkt IenW, samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voortdurend naar het implementeren en handhaven van de sanctiepakketten, op alle terreinen, inclusief in dit geval maritiem. Zo is ook de aanpak van ILT op de Westerschelde tot stand gekomen. Daarnaast zet het kabinet vooral in op een Europees geharmoniseerde aanpak. EMSA biedt handhavingstools voor de lidstaten en ontwikkelt deze ook op basis van de ervaringen van de lidstaten.
IenW heeft regelmatig contact met EMSA om hierover informatie uit te wisselen. Zo hoopt IenW de administratieve en analytische last van het handhaven te verminderen. Samen met de extra fte van Rijkswaterstaat, kan het MIK (Kustwacht) hiermee gemakkelijker haar sanctietaken uitvoeren.
Op welk moment heeft u de Kamer geïnformeerd over de problemen met de capaciteit van de Kustwacht, waardoor sancties onvoldoende kunnen worden gehandhaafd?
De Kamer is niet geïnformeerd over de beperkte capaciteit bij de Kustwacht, omdat er tijdelijke oplossingen zijn gevonden bij de andere verantwoordelijke handhavingspartijen. Zie hiervoor ook de antwoorden op vraag 1, 3, 4, 6 en 7.
Klopt het dat de havenbedrijven van Amsterdam en Rotterdam pas op 4 juli jl. geïnformeerd zijn dat de Kustwacht de laatste sancties niet handhaaft?
De stellingname in de vraag dat de sancties niet worden gehandhaafd wordt niet herkend, omdat er beheersmaatregelen zijn getroffen om de Kustwacht te ontlasten bij de uitvoering van de sanctiemaatregelen.
Tweewekelijks vindt onder voorzitterschap van het Ministerie van IenW overleg plaats met de ILT, Rijkswaterstaat, de Douane, de Kustwacht en het Havenbedrijf Rotterdam. In dit overleg is regelmatig gesproken over de beperkte capaciteit van de Kustwacht in relatie tot de uitvoering van de sanctiepakketten.
Is het onvolledig handhaven van de sancties met de Europese Unie afgestemd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt?
De Europese Commissie is ervan op de hoogte dat er extra capaciteitsbehoefte is bij de uitvoeringsinstanties, mede omdat de sanctiepakketten hier zwaar op leunen. Dit is een uitdaging die zich bij meerdere lidstaten voordoet en er wordt samen met o.a. de Commissie en EMSA gekeken naar een goede verdeling van de taken en tools die het werk kunnen verlichten.
De Europese Commissie benut zelf ook het Maritieme Directeuren overleg van de EU om op de hoogte te blijven van vragen en uitdagingen ten opzichte van handhaving en uitvoering van de sanctiepakketten.
Het bericht Burkina Faso volgende Afrikaanse land dat homoseksualiteit strafbaar wil maken |
|
Roelien Kamminga (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Burkina Faso volgende Afrikaanse land dat homoseksualiteit strafbaar wil maken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de voorgestelde wetswijziging waarmee homoseksualiteit strafbaar wordt ongewenst is?
Ja.
Kunt u een nadere specificatie van de implicaties van deze wet geven?
Het verslag van de Burkinese minsterraad verwijst naar de strafbaarstelling van homoseksualiteit. Het door de Burkinese ministerraad goedgekeurde wetsvoorstel betreft echter een wijziging van de personen- en familiewet die bepaalt dat het huwelijk uitsluitend tussen man en vrouw mogelijk is. Deze wetswijziging treedt pas in werking na goedkeuring door het Burkinese transitieparlement.
De juridische gevolgen voor de Burkinese lhbtiq+-gemeenschap zijn nog onduidelijk. Deze hangen grotendeels af van mogelijke codificatie van strafbaarstelling in het strafrecht en de mate van navolging. Desalniettemin is het kabinet bezorgd omdat de goedkeuring in de ministerraad al heeft geleid tot toenemende dreiging tegen de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso.
Op welke wijze draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Burkina Faso, waaronder de fundamentele rechten van lhbti+’ers?
Nederland steunt het beschermen van de maatschappelijke ruimte, inclusief de ruimte om op te komen voor gelijke rechten voor lhbtiq+-personen, en werkt samen met organisaties zoals CIVICUS om deze ruimte te monitoren en activisten en lokale organisaties te versterken. Binnen het beleidskader «Versterking maatschappelijk middenveld», dat is ingezet door het vorige kabinet, zijn er diverse partnerschappen die zich inzetten voor de mensenrechtensituatie in Burkina Faso.
Is het mogelijk voor Nederlandse en internationale hulporganisaties om hulp te verlenen aan de lhbti+-gemeenschap in Burkina Faso? Zo ja, op welke manieren? Zo nee, hoe kan worden gewaarborgd dat deze gemeenschap niet alleen komt te staan?
Nederland bereikt de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso via partnerschappen gericht op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Vanwege de gevoeligheid van het onderwerp wordt de lhbtiq+-gemeenschap op indirecte wijze ondersteund.
Ontvangen organisaties in Burkina Faso, via Nederlandse dan wel Europese gelden voor ontwikkelingshulp, steun voor lhbti+’ers?
Ja, de Nederlandse inzet wordt genoemd in het antwoord op vraag 4 en 5. Ook de EU ondersteunt de lhbtiq+-gemeenschap op indirecte wijze via programma’s op het gebied van tegengaan van ongelijkheid.
Is het kabinet dan wel de ambassade in contact getreden met het regime in Burkina Faso naar aanleiding van de voorgenomen wet? Zo ja, wat is er uit dit contact voortgekomen? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
De Nederlandse ambassade heeft deze kwestie met de Burkinese autoriteiten besproken. Tijdens dit gesprek zijn verschillende inzichten uitgewisseld en heeft de Nederlandse ambassade aandacht gevraagd voor universele rechten zoals vrijheid van seksuele oriëntatie.
De Nederlandse ambassade in Ouagadougou onderhoudt daarnaast contact met verschillende (Burkinese) ngo’s en met de lhbtiq+-gemeenschap en volgt hun advies op om behoudend te reageren.
Bent u voornemens om het regime in Burkina Faso op te roepen om de wetgeving te herzien? Zo ja, op welke termijn en op welke manier zal u dit doen?
Vanwege de kwetsbare positie van lhbtiq+-personen in Burkina Faso, de gevoeligheid van het onderwerp, en het scherpe publieke debat, bekijkt het kabinet voortdurend bij welke steun en benadering de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso het meeste gebaat is. Hierbij staan uiteraard de belangen, de veiligheid en het welzijn van de lhbtiq+-gemeenschap in Burkina Faso voorop.
De huidige inschatting is dat publieke uitspraken door Nederland en andere gelijkgezinde landen (zoals die verenigd in de Equal Rights Coalition) in deze fase van het wetgevingsproces averechtse consequenties zou kunnen hebben.
Hebben vertegenwoordigers namens de Nederlandse overheid contacten met het regime van Burkina Faso en/of parlementsleden die dit beleid hebben geïntroduceerd? Zo ja, bent u het ermee eens dat deze relaties per direct verbroken moeten worden?
Het kabinet maakt zich zorgen over de ontwikkelingen in Burkina Faso. Nederland, en de EU, heeft belangen in het land en de bredere Sahel-regio op het gebied van migratie, veiligheid en het behalen van de SDG’s. Het kabinet verwijst hierbij naar de Kamerbrief over de Nederlandse inzet in de Sahel.
Het onderhouden van relaties met de regimes in de Sahel is in het Nederlands en Europees belang. Nederland blijft daarom in dialoog met de autoriteiten van Burkina Faso om zo gevoelige kwesties, zoals in dit geval deze wetgeving, aan te kaarten.
Kunt u voor 2023 en 2024 inzichtelijk maken hoeveel geld Nederland aan ontwikkelingssteun heeft gegeven aan Burkina Faso en aan welke projecten dit was?
Nederland geeft ontwikkelingshulp vorm met een focus op de bevolking en het maatschappelijk middenveld. Nederland wil aan de bevolking van Burkina Faso laten zien dat Nederland en de EU een aantrekkelijker en meer duurzaam alternatief bieden op de midden en lange termijn dan concurrerende geopolitieke spelers zoals Rusland.
Voor 2023 was het gerealiseerde bedrag aan ontwikkelingssteun (ODA) aan Burkina Faso EUR 51,9 miljoen. Dit bedrag bestaat uit het gedelegeerde budget, waarvoor de ambassade verantwoordelijk is, van EUR 27,1 miljoen en een deel van de centrale budgetten die aan Burkina Faso kunnen worden toegerekend voor een bedrag van EUR 23,8 miljoen. Bij de centrale middelen gaat het om programma’s die vanuit Den Haag worden beheerd. Sommige programma’s zijn bijvoorbeeld bijdragen aan organisaties die wereldwijd actief zijn, waaronder in Burkina Faso. Het is daarom niet mogelijk om precies te zeggen welk gedeelte hiervan in Burkina Faso terecht komt. Voor 2024 is de verwachting op dit moment dat er EUR 61,2 miljoen uitgegeven zal worden in Burkina Faso, waarvan 30,6 miljoen uit het gedelegeerde budget.
Het gaat hierbij met name om projecten op het gebied van voedselzekerheid, SRGR en HIV/Aids, water, private sector ontwikkeling en veiligheid en rechtsorde. Ook gaat er vanuit het Mensenrechtenfonds financiering naar Burkina Faso.
Bent u naar aanleiding van deze berichtgeving voornemens ontwikkelingsgelden aan de overheid van Burkina Faso stop te zetten? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Er gaan geen Nederlandse OS-middelen direct naar de overheid van Burkina Faso. De OS-inzet loopt via ngo’s, multilaterale instellingen, financiële instellingen en fondsen.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende trend is dat Burkina Faso, na Oeganda en Ghana, voornemens is om homoseksualiteit strafbaar te maken? Ziet u ontwikkelingen elders in de wereld die erop wijzen dat de wetgeving daar steeds negatiever is voor lhbtqi+-rechten? Op welke wijze gaat u zich inspannen om deze trend internationaal te keren en invulling te blijven geven aan de voortrekkersrol die Nederland altijd heeft gehad?
Het kabinet deelt de analyse dat gelijke rechten voor iedereen onder druk staan. Er is er een trend zichtbaar waarbij bestaande discriminerende wetgeving wordt aangescherpt. Voorbeelden hiervan zijn het strafbaar stellen van uitingen van zogenaamde «lhbtiq+ propaganda», een verbod op financiering voor mensenrechtenorganisaties die zich inzetten voor lhbtiq+, inperking van familierechten voor niet-heterokoppels, een meldplicht bij verdenkingen dat iemand tot de lhbtiq+-gemeenschap behoort, of een verbod op het zichzelf identificeren als lhbtiq+-persoon. We zien in verschillende landen wereldwijd dat dergelijke anti-lhbtiq+ wetgeving wordt aangenomen, zowel binnen Europa als daarbuiten. Dit is een zorgelijke trend die lijnrecht tegen de gelijke rechten van alle mensen ingaat zoals vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en de Nederlandse Grondwet.
Nederland spant zich met een brede groep gelijkgezinde landen in om weerstand te bieden aan deze trend, bijvoorbeeld via de Equal Rights Coalition.
Ziet u mogelijkheden om (in Europees verband) in gesprek te gaan met bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie nu blijkt dat in maar liefst 32 van de 54 landen in Afrika homoseksualiteit op enige manier is verboden?2 Zo ja, hoe kan hier invulling aan worden gegeven? Zo nee, waarom niet?
De EU en de AU delen veel gemeenschappelijke belangen en prioriteiten, waaronder een gedeelde waardenagenda. Deze werd opnieuw bevestigd tijdens de laatste EU-AU Top in 2022. In de slotverklaring van deze Top werd onder meer naar de bescherming van mensenrechten voor iedereen als centraal onderdeel van het EU-Afrika Partnerschap verwezen. Mede om deze reden houden de EU en AU een reguliere mensenrechtendialoog.
Ten aanzien van de bescherming van mensenrechten, is het relevant om naast de afspraken in VN-kader, te verwijzen naar het Handvest van de Grondrechten in de EU, dat rechtsgeldig werd in 2000, en het Afrikaanse handvest, het African Charter on Human and Peoples» Rights, dat rechtsgeldig werd in 1986. Voor wat betreft die laatste, is de African Commission on Human and Peoples» Rights (ACHPR) het orgaan van de Afrikaanse Unie dat sinds 1987 is belast met de naleving van het Afrikaanse handvest. In 2014 sprak deze commissie zich op basis van het handvest sterk uit tegen de toename van geweld tegen personen op basis van hun (vermeende) seksuele oriëntatie en genderidentiteit, en riep haar lidstaten op dergelijk geweld te voorkomen. Het tegengaan van geweld (op welke grond dan ook) is reeds een gedeelde waarde, het Afrikaanse Charter spreekt echter niet expliciet over vrijheid van vervolging op basis van seksuele oriëntatie en gender identiteit als (mensen)recht.
Gelet op deze achtergrond, en de actuele ontwikkelingen rondom de bescherming van gelijkheid voor lhbtiq+-personen in zowel de EU als in Afrika, zien wij mogelijkheden om hierover in gesprek te gaan met de regeringen van deze landen. Als Nederland brengen we reeds bilateraal onze zorgen over deze ontwikkelingen onder de aandacht bij betreffende landen zowel binnen de EU als in Afrika. Voor wat betreft de Afrikaanse Unie ligt het inderdaad voor de hand om dit in Europees verband te doen, bijvoorbeeld tijdens een van de volgende EU-AU bijeenkomsten, of als onderdeel van de eerstvolgende EU-AU Mensenrechtendialoog. Het kabinet zal zich daarvoor inzetten.
De Sahelregio is ontzettend instabiel waardoor veel vormen van samenwerking vanuit Nederland en de EU in de regio gepauzeerd zijn, hoe neemt het kabinet de verslechterende mensenrechtensituatie in de regio mee binnen de afweging om wel of niet actief te zijn in de regio?
Uiteraard geeft het kabinet de voorkeur aan samenwerking met landen waarmee een inzet op mensenrechten wordt gedeeld, maar Nederland blijft in gesprek met de machthebbers in de Sahel vanwege de eigen Nederlandse en Europese belangen op het gebied van veiligheid, migratie en duurzame ontwikkeling, alsmede om overwegingen van geopolitieke aard, zoals uiteengezet in het Nederlands Sahelbeleid.
Nederland dringt in diplomatieke contacten met de autoriteiten in de Sahel aan op de naleving van mensenrechten en ondersteunt tal van initiatieven op dat gebied.
Hoe kijkt het kabinet naar de groeiende invloed van Rusland in de Sahelregio en in het specifiek naar de grote rol van Rusland binnen de Alliantie van Sahel-landen (Burkina Faso, Mali en Niger)? Op welke manier wil Nederland zich er concreet voor inzetten om de invloed van Wagner en Rusland in de regio tegen te gaan?
Het kabinet maakt zich zorgen over de groeiende invloed van Rusland in Afrika, en met name in de Sahelregio. De inzet van zogenaamde «Private Military Companies» (PMC’s) als de Wagner Group/Africa Corps in gewapende conflicten zorgt in veel gevallen voor buitenproportioneel geweld, wat leidt tot verdere destabilisering en risico’s voor de naleving van mensenrechten en het internationaal humanitair recht. Tevens ziet het kabinet dat Russische PMC’s in deze landen als betaling voor hun diensten toegang krijgen tot grondstoffen zoals goud, die weer gebruikt kunnen worden om onder andere de oorlog in Oekraïne en destabiliseringscampagnes te financieren. De groeiende destabiliserende werking van deze PMC’s heeft ook een averechts effect op het tegengaan van fundamentalisme en jihadisme in de regio.
Dit is een ontwikkeling die moeilijk te keren is. De Nederlandse inzet is er niet op gericht de landen van de Sahel te dwingen een keuze te maken, maar om de EU en Nederland als constructieve samenwerkingspartners te positioneren in de Sahel en te laten zien dat Nederland en de EU een aantrekkelijker en duurzamer alternatief bieden. Daarom zet Nederland in op het aanpakken van grondoorzaken van instabiliteit, het behalen van internationaal erkende ontwikkelingsdoelen en het verlenen van humanitaire hulp. Nederland wil nadrukkelijk ook een betrouwbare partner zijn voor de (jonge) bevolking in de Sahel – 3 van de 4 mensen is jonger dan 34 – en zet daarom onder andere in op jongerenwerkgelegenheid en betekenisvolle jongerenparticipatie.
Het kabinet werkt samen met partners om buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) in de Sahel tegen te gaan. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie via het European Centre of Excellence for Countering Hybrid Threats en het NAVO Strategic Communication Centre of Excellence. Met het recent opstarten van StratCom Task Force Sub-Sahara Africa geeft de EU gehoor aan de oproep van onder meer het kabinet om EU-inzet op het tegengaan van FIMI in Afrika te versterken. Het is belangrijk het lokale bewustzijn over desinformatiecampagnes gericht tegen de EU te vergroten. De EU zet hiertoe in op versterking van de eigen communicatie, en tevens op steun aan professionele en onafhankelijke media in de regio.
De detentie en uitzetting van de familie Babayants |
|
Don Ceder (CU), Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de situatie van de familie Babayants, die samen met hun vier kinderen, waarvan drie minderjarig, in detentie zijn geplaatst om te worden uitgezet naar Oezbekistan?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over en de casus van de familie Babayants. Ik kan niet ingaan op individuele zaken. Voor zover mogelijk worden de overige vragen beantwoord in verwijzing naar het algemeen beleid.
Bent u zich bewust van het feit dat de familie al ruim tien jaar in Nederland is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich bewust van het feit dat twee kinderen in Nederland geboren zijn en één kind drie jaar was toen de familie in Nederland aankwam?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het uitzetten van de familie Babayants naar Oezbekistan, een land dat de kinderen niet of nauwelijks kennen omdat zij al ruim tien jaar in Nederland wonen, in overeenstemming is met de menselijke waardigheid en kinderrechten? Zo ja, waarom?
Er wordt altijd rekening gehouden met het belang van het kind tijdens de asielprocedure. Dit betekent echter niet dat het belang van het kind doorslaggevend is in de beslissing op de asielaanvraag. Omstandigheden die gaan over de persoonlijke ontwikkeling zijn niet of beperkt relevant voor de inhoudelijke asielbeoordeling. Bij die beoordeling staat immers de vraag centraal of internationale bescherming in Nederland nodig is of niet.
Als de conclusie is dat er geen internationale bescherming nodig is, wordt bij een eerste asielaanvraag vervolgens getoetst of het weigeren van verblijf in Nederland zou leiden tot een schending van artikel 8 EVRM, in welk geval een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend. Bij deze toetsing wordt ook een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij alle aangevoerde omstandigheden worden betrokken. In het kader daarvan wordt ook gekeken naar de hechting en integratie van de kinderen in de Nederlandse samenleving. Die afweging leidt niet tot het verlenen van een regulier verblijfsrecht indien de belangen van de staat zwaarder wegen dan de belangen van het kind of de andere aangevoerde belangen van de vreemdeling(en).
Voor zowel terugkeer als uitzetting geldt eveneens dat het belang van het kind altijd wordt betrokken. Het feit dat de belangen van de kinderen altijd dienen te worden betrokken, betekent echter niet per definitie dat het vertrek van kinderen en gezinsleden niet zou mogen plaatsvinden of dat zij een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen.
Op welke manier hebben de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer en Vertrek de hechting en integratie van de kinderen in de Nederlandse samenleving meegenomen in de beslissing om hen uit te zetten naar een land waar ze geen enkele binding mee hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen heeft u genomen om ervoor te zorgen dat het belang van de kinderen van de familie Babayants centraal staat in de besluitvorming omtrent hun uitzetting? Kunt u specifiek toelichten hoe u hun welzijn heeft meegewogen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het besluit om de kinderen van de familie Babayants uit te zetten zich tot artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, dat discriminatie op basis van de status van de ouders verbiedt? Kunt u toelichten hoe u ervoor zorgt dat deze kinderen niet worden gediscrimineerd als gevolg van de verblijfsstatus van hun ouders?
Artikel 2 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind heeft ten doel discriminatie tegen te gaan. Dit artikel heeft niet tot doel het verblijfsrecht van kinderen, al dan niet met hun ouders, te reguleren. Het is niet in strijd met artikel 2 van het IVRK dat wordt getracht uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen, na een of meerdere asielprocedures die ingericht zijn in overeenstemming met het EU acquis, terug te laten keren naar hun land van herkomst.
Bent u zich bewust van de negatieve impact die detentie heeft op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen? Hoe rechtvaardigt u de detentie van de kinderen van de familie Babayants in het licht van deze negatieve effecten?
Detentie, ook wel vreemdelingenbewaring is een ingrijpende maatregel. Zeker voor minderjarigen. Om die reden is de maatregel een ultimum remedium. Wanneer er sprake is van gezinnen met minderjarige kinderen wordt de maatregel nog meer dan gebruikelijk met sterke terughoudendheid toegepast conform artikel A5/2.4. Vreemdelingencirculaire 2000. De maatregel van bewaring wordt door de rechter getoetst. Toch kan het nodig zijn om vreemdelingenbewaring toe te passen om zo het gezin beschikbaar te houden voor het vertrek. Naast de reguliere voorwaarden moet in het geval van een gezin met minderjarigen ook worden voldaan aan aanvullende voorwaarden. Zo moet bijvoorbeeld de vertrekprocedure eerder zijn vermeden of belemmerd waardoor geen medewerking is verleend aan de vertrekprocedure. Daarnaast duurt de bewaring zo kort mogelijk; de uitzetting moet in beginsel binnen twee weken kunnen worden gerealiseerd. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in Justitieel Complex Zeist (JCZ), waar de Gesloten Gezinsvoorziening (GGV) is gevestigd. Deze locatie is speciaal voor gezinnen met minderjarigen ontwikkeld met een minimale detentiebeleving en toegang tot zorg. Zo verblijven de gezinnen in een eigen woning op het terrein, is er volledige bewegingsvrijheid binnen het complex en toegang tot speel- en sportvoorzieningen.
Bent u bereid om, in het licht van deze specifieke situatie en de bredere problematiek rondom detentie van kinderen, uw beleid ten aanzien van het detineren van gezinnen met kinderen te herzien? Welke stappen bent u van plan te ondernemen om de rechten en het welzijn van kinderen beter te waarborgen in toekomstige gevallen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven wordt uiterst terughoudend omgegaan met de inbewaringstelling van gezinnen met minderjarigen. De bewaringsomstandigheden voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. Bovendien wordt de GGV breder in Europa gezien als een best practice ten aanzien van de bewaring van gezinnen met minderjarigen. Ik zie daarom geen reden om het bewaringsbeleid te herzien.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Enkel waar dat de beantwoording ten goede kwam, zijn enkele antwoorden samengevoegd.
Hittestress |
|
Merlien Welzijn (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Trouw van 9 juli «Tien miljoen Nederlanders wonen in huizen die te warm worden»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt?
Het beeld dat in het artikel wordt geschetst, herken ik gedeeltelijk.
Het klopt dat er woningen zijn die in de zomer snel kunnen opwarmen. Met name voor mensen met een zwakke gezondheid kan dit een probleem zijn. Echter kan een groot deel van de mensen, ook senioren, hier zelf iets aan doen. Weten hoe te handelen tijdens hitte is een belangrijke verantwoordelijkheid van zowel eigenaar-bewoners als huurders. Hierbij kan gedacht worden aan het voorkomen dat de zon de woning instraalt door overdag gordijnen te sluiten of schaduwdoeken op te hangen en te ventileren op momenten dat het buiten kouder is dan in de woning.
Als de woning bouwkundig of installatietechnisch niet in staat is om voldoende koel te blijven zal gedrag dit niet kunnen compenseren. Er moeten dan extra maatregelen worden genomen. Als eigenaar-bewoner ben je zelf verantwoordelijk om maatregelen te treffen aan de eigen woning. In het geval van een huurwoning kan een huurder, net als eigenaar-bewoners, overwegen om zelf zwaardere maatregelen te nemen, zoals het aanbrengen van buitenzonwering. Dit heet een Zelf Aangebrachte Voorziening (ZAV). Huurders dienen hiervoor wel toestemming van de verhuurder te krijgen. De kosten zijn voor rekening van de huurder.
Het kan voorkomen dat een woning – ondanks inspanningen en het zelf treffen van maatregelen door de huurder – nog steeds veel opwarmt. Als een huurwoning een gebrek vertoont, kan de huurder met de verhuurder in gesprek over een oplossing. Als de verhuurder weigert een oplossing te bieden, dan kunnen huurders naar de rechter of eventueel de Huurcommissie stappen om de verhuurder te bewegen hier iets aan te doen. Op het moment bestaat er echter geen goed toetsbare norm rondom hittestress voor bestaande woningen. Dit maakt het voor huurders lastig om te bepalen of er sprake is van een gebrek aan de huurwoning.
Het onderzoek dat in het artikel van Trouw wordt aangehaald, is gebaseerd op de afgegeven energielabels en de daarbij geleverde hittescore. Deze hittescore wordt pas sinds 2021 bijgehouden en is dus alleen beschikbaar voor een beperkt aantal woningen die na deze datum een energielabel hebben gekregen. Uit deze al beperkte groep is vervolgens een steekproef genomen om iets te kunnen zeggen over alle huizen in Nederland. Daarnaast is de ervaring van hittestress in een woning erg afhankelijk van de duur, de temperatuur en de persoon die de hitteproblematiek ervaart. Ook het type huis en het bouwjaar van de woning hebben invloed op de opwarming. De conclusie van dit qua methodiek beperkte onderzoek is vervolgens geprojecteerd op heel Nederland. Daarom herken ik de uitkomsten niet.
In het artikel wordt gesteld dat twee miljoen ouderen in een huis wonen dat zo snel opwarmt, dat het nu niet gebouwd zou mogen worden. De eisen die aan het gebouw worden gesteld, liggen over het algemeen lager voor bestaande gebouwen en verbouwingen dan voor nieuw te bouwen gebouwen. Als iemand in het verleden volgens de destijds geldende regels heeft gebouwd, kan die persoon niet zonder meer worden gedwongen om het gebouw aan te passen aan de nieuwe regels.
Is dit beeld nieuw voor u of is er al een aanpak in voorbereiding om hittestress tegen te gaan? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Dit beeld is niet nieuw voor mij. Ik onderschrijf het belang van het beperken van het risico op oververhitting. Voor de gezondheid van bewoners is het van belang dat woningen bij warm weer voldoende koel blijven. Tegelijkertijd is het van belang de verantwoordelijkheden helder uiteen te houden (zie ook het antwoord op vraag 2). Het is aan te bevelen dat eigenaren, wanneer zij gaan isoleren, ook nadenken over maatregelen die hittestress tegengaan, zoals ventilatie en zonwerende maatregelen.
In het regeerprogramma is aangekondigd dat het kabinet in 2026 een nieuwe Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) presenteert en dat er een kabinetsbrede actieagenda hitte komt (2025).
Er loopt al onderzoek, er wordt voorlichting gegeven en kennisdeling gestimuleerd, zowel voor de «gebouwenkant» als de «gezondheidskant»:
Kunt u uiteenzetten of de verwachting klopt dat de helft van alle Nederlanders in een huis woont dat te warm wordt, waarvan 2 miljoen ouderen en binnen die groep 200.000 mensen ouder dan 85 jaar?
Ik kan de verwachting dat de helft van de Nederlanders in een huis woont dat een te hoog risico heeft op oververhitting niet bevestigen. Ik onderken het risico, maar kan het niet kwantificeren. Het aangehaalde onderzoek van Investico spreekt namelijk van 1 op de 2 mensen terwijl het recent gepubliceerde Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)9 onderzoek spreek van 1 op de 3 huishoudens. Omdat het energielabel het risico op oververhitting op gebouwniveau registreert en het label geen gegevens over de bewoners bevat kunnen wij niet aangeven hoeveel ouderen hier tussen zitten. Daarnaast is er ook geen inzicht in het gedrag van de bewoners en op welke wijze zij ook daadwerkelijk hittestress ervaren. Het belevings- en gedragselement komt ook niet voor in het onderzoek van Investico. Daarnaast is niet iedere situatie van oververhitting even urgent. In sommige situaties zullen bewoners met aanpassing van eigen gedrag en het zelf nemen van maatregelen hitte kunnen beperken (zie ook het antwoord op vraag 2).
Voor nieuwbouw zijn er sinds 2021 eisen gesteld aan de kans op oververhitting (TOjuli) en voor bestaande bouw wordt op het energielabel aangegeven of er een hoog of laag risico is op oververhitting. Zonwering werd niet meegenomen bij de opname van bestaande woningen, waardoor een vertekend beeld ontstaat bij de risico-indicatie bij de bestaande bouw. Dit is bij de aanpassing van de energieprestatiebepaling per 1 juli 2024 opgelost. Zonwerende beglazing kon wel opgenomen worden, maar hiervoor moet wel de productinformatie van het glas achterhaald kunnen worden. Onbekend is in hoeveel gevallen dit achterhaald kon worden en zo dus meegenomen kon worden in de energieprestatie-bepaling.
Hierbij is het belangrijk aan te tekenen dat de bepaling van het risico op oververhitting wordt uitgegaan van de woning zelf bij een gemiddeld gebruik en een gemiddeld klimaat (i.c. De Bilt), en verder wordt de invloed van specifieke omgevingsfactoren zoals beschaduwing van gebouwen en/of bomen niet meegenomen.
Kunt u een cijfermatig inzicht leveren van de procentuele oversterfte volgens de CBS-statistieken onder ouderen (indien mogelijk onder 85+) gedurende een hittegolf?
Het CBS berekende dat tijdens de hittegolf in week 30 van 2019 circa 400 personen meer zijn overleden dan een gemiddelde week in de zomerperiode in Nederland. Van die groep was 75% ouder dan 85 jaar. Tijdens deze hittegolf van 2019 werd voor het eerst in Nederland de grens van 40 °C doorbroken. Echter kunnen hittegolven onderling sterk verschillen, waardoor de oversterfte per hittegolf ook sterk varieert. Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt over een hittegolf in Nederland bij een opeenvolging van minimaal vijf zomerse dagen in De Bilt (maximumtemperatuur 25,0 °C of hoger), waarvan er minimaal drie tropische dagen (maximumtemperatuur 30,0 °C of hoger) zijn. Hittegolven kunnen uiteraard ook langer duren en intenser zijn, maar ook bijvoorbeeld de luchtvochtigheid of de luchtkwaliteit beïnvloedt het sterfterisico van een hittegolf. Daarnaast hangt de oversterfte af van hoe groot de risicogroep is, bijvoorbeeld het aantal 85+ers in Nederland.
In elke hittegolf zijn ouderen een belangrijke risicogroep voor hittestress, met name boven de 75 jaar. Dat komt omdat bij ouderen het lichaam minder controle heeft over de lichaamstemperatuur. Hun lichaam koelt daardoor minder goed af. Ook hebben ze minder snel dorst en drinken uit zichzelf vaak niet genoeg water. Ouderen zijn daarnaast vaker afhankelijk van verpleging en mantelzorgers in bijvoorbeeld het beperken van hun blootstelling aan hitte.
Zijn er ook andere groepen mensen kwetsbaar voor hittestress, zoals baby’s of mensen met ademhalingsproblemen, of dergelijke en wat zijn hier de getallen bij?
Er zijn geen getallen over welk van deze groepen in welke soorten huizen wonen.
Behalve sterfte, kunnen er ook gezondheidsklachten optreden bij groepen mensen die kwetsbaarder zijn voor hittestress. Het gaat volgens het RIVM10 dan bijvoorbeeld om de volgende groepen:
Hiermee is niet gezegd dat deze groepen per definitie geen handelingsperspectief hebben om zelf ook maatregelen te nemen.
Hittestress veroorzaakt verschillende klachten zoals concentratieproblemen, of hoofdpijn. Maar er kunnen ook ernstigere effecten zoals oververhitting of bewustzijnsdaling ontstaan. Specifiek geldt voor zwangeren dat hittestress het risico vergroot op een lager geboortegewicht of een vroeggeboorte.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoe vaak tijdens hittegolven bovengenoemde effecten of gezondheidsklachten optreden bij de verschillende risicogroepen in Nederland.
Hoe reflecteert u op de huidige focus op het isoleren van woningen, met name bij woningcorporaties, wat leidt tot meer hittestress doordat de goed geïsoleerde woningen warmte vasthouden?
Het isoleren van woningen moet altijd in samenhang bekeken worden met goede ventilatiemogelijkheden en het beperken van zonintreding in de zomer.
Het goed isoleren van woningen is belangrijk voor het beperken van energiegebruik het gasgebruik, de stookkosten van bewoners en de verduurzaming van de woningvoorraad. Goed geïsoleerde woning in combinatie met goede ventilatie, het beperken van zonintreding in de zomer of het kiezen voor slimme duurzame verwarmingsinstallaties, en het hebben van een geventileerde woningen zorgen voor een gezond binnenklimaat en zijn bovendien comfortabeler om in te wonen in de zomer én de winter.
Op welke manier houdt u de ontwikkelingen van hittestress bij?
Wat bent u voornemens hiertegen te doen?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Als, zoals het artikel stelt, gekeken wordt om hittestress als gebrek aan te merken, wat betekent dit dan precies voor eigenaren en verhuurders van huizen en gebouwen?
Wanneer hittestress zal worden aangemerkt als gebrek heeft dit geen gevolgen voor eigenaar-bewoners. Zij zijn zelf verantwoordelijk om maatregelen te treffen aan hun woning. Het gaat om huurders die voor maatregelen afhankelijk zijn van hun verhuurder. Als een huurwoning een gebrek vertoont – en de verhuurder weigert een oplossing te bieden – dan kunnen huurders naar de rechter stappen om de verhuurder te bewegen hier iets aan te doen. Dit kan leiden tot een huurverlaging en een verplichting tot het reduceren van de hittestress door de verhuurder. Op dit moment zijn er wel al uitspraken van de rechter over hittestress waardoor hitte al een gebrek kan zijn. In afwachting van de lopende verkenning wachten wij met het formeel oormerken van hittestress als gebrek.
Als alle huizen in Nederland voldoen aan bouwregelgeving zoals die gold in het jaar dat de woningen werden gebouwd, maar nu achteraf door ontwikkelingen in het klimaat niet meer afdoende blijken, is het dan niet verstandiger om in samenwerking met verhuurders en woningeigenaren te zoeken naar oplossingen?
Een deel van de mogelijke oplossingen lijkt bekend te zijn. Denk hierbij aan het nemen van kleine maatregelen en het veranderen van het gedrag. Ook zijn er bekende voorzieningen die getroffen kunnen worden aan het gebouw om hittestress te voorkomen, bijvoorbeeld door het plaatsen van zonwering of koeling. Het is dus verstandig als bewoners en eigenaren te investeren in dit type voorzieningen en huurders actief te informeren. Als Rijk ondersteunen we een aantal stappen, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het stellen van wettelijke minimumeisen voor bestaande woningen ligt niet in de rede. In de loop der jaren is er op tal van vlakken nieuw inzicht ontstaan, waarop de minimumeisen voor nieuw te woningen zijn aangepast (constructieve veiligheid, brandveiligheid, ventilatie en dus ook oververhitting). Deze strengere eisen zijn echter niet van toepassing op de al bestaande voorraad. Alle woningen in Nederland dienen te voldoen aan de minimumeisen voor bestaande bouw. Dat is een afkeurniveau, waardoor je die woning niet meer mag gebruiken als je niet aan de eisen voldoet.
Bent u in gesprek met de betreffende sectoren en wat leveren deze gesprekken op?
Zie het antwoord op vraag 8.
Zijn er draaiboeken over hoe te handelen bij hittegolven, die worden opgevolgd bij verpleeghuizen, verzorgingshuizen, geclusterde woningen, etc.?
Zorginstellingen worden niet verplicht om specifieke draaiboeken gericht op het tegengaan van hittestress te ontwikkelen, al zijn er wel instellingen met hitteprotocollen. Zorginstellingen dienen op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) altijd goede zorg te leveren, ook tijdens hittegolven. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht wordt het Nationaal Hitteplan actief. Het Nationaal Hitteplan is in 2007 door het RIVM opgesteld op verzoek van het Ministerie van VWS. Het is enkele malen geactualiseerd, voor het laatst in 2015. Het doel van het Nationaal Hitteplan is organisaties die gericht zijn op zorgverlening aan ouderen en chronisch zieken er tijdig op te attenderen dat een periode van aanhoudend warm weer wordt verwacht. Dat zijn onder andere GGD'en, brancheorganisaties en het Nederlandse Rode Kruis. Zij waarschuwen vervolgens hun achterban en regionale contacten, die via het Hitteplan maatregelen aangereikt krijgen waarmee de gevolgen van de aanhoudende hitte kunnen worden beperkt.
Daarnaast wordt ook naar de rest van de samenleving gecommuniceerd over de risico’s bij kwetsbare groepen en de mogelijkheden om (te helpen met) hittestress verminderen.
De berichten van Follow the Money en Pointer over de jeugdzorgbedrijven op het Hoenderlooterrein |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Gemeenten betalen veel geld, maar weten niet waar «hun» jeugdzorgkinderen wonen»1 en «Overlast jeugdzorgterrein Hoenderloo»2 en «Dorpelingen ontzet over criminaliteit: «Jeugdzorg wordt onze ondergang»»3?
Ja.
Wat is uw reactie op het beeld dat wordt geschetst in deze artikelen? Bent u bekend met de situatie op het Hoenderlooterrein en in de omgeving?
Het beeld dat in deze artikelen wordt geschetst is dat nadat in 2020 Pluryn het terrein met bijbehorend vastgoed heeft verkocht aan De Vos Groep de situatie drastisch is verslechterd. Van deze situatie ben ik sinds het verschijnen van de artikelen op de hoogte. Om deze Kamervragen te kunnen beantwoorden heeft de gemeente Apeldoorn mij desgevraagd nader geïnformeerd over hoe de gemeente heeft gehandeld om de situatie te verbeteren.
Ook in de tijd dat Pluryn gevestigd was op het Hoenderloo terrein kwamen er incidenten met cliënten voor. Toen was de situatie overzichtelijker omdat er één zorgaanbieder was en daarmee één aanspreekpunt voor onder andere inwoners uit het dorp. Bovendien was Pluryn een gecontracteerde aanbieder voor de gemeente Apeldoorn. De situatie is veranderd omdat er inmiddels een twintigtal aanbieders gevestigd is op het terrein met een grotere mix van cliënten met verschillende zorgvragen. Slechts een klein deel van deze zorgaanbieders zijn gecontracteerde aanbieders voor de gemeente Apeldoorn. Incidenten op en om het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep waren in oktober 2023 de aanleiding om onder technisch voorzitterschap van de gemeente Apeldoorn een platform in te stellen. Daaraan nemen deel zorgaanbieders, vertegenwoordigers van bewoners, de wijkagent, De Vos Groep, de regionale welzijnsorganisatie en een inhoudelijke jeugdzorg-expert van de gemeente Apeldoorn. Dit platform is erop gericht om de lijnen tussen de verschillende partijen in het gebied kort te houden om zodoende sneller in te kunnen grijpen bij eventuele incidenten. In de praktijk ziet Apeldoorn dat dit zijn vruchten afwerpt: bij incidenten kan snel worden geschakeld waardoor inmiddels snel ingegrepen wordt. Het platform komt met regelmaat bij elkaar om te zorgen dat de relatieve rust die nu is ontstaan blijvend is.
In 2020 verkocht Pluryn de zorginstelling ondanks groot protest, is in uw oordeel de situatie op het Hoenderlooterrein verbeterd, nu er sinds het vertrek van Pluryn twintig nieuwe zorgbedrijven zijn neergestreken? Wat vindt u ervan dat er momenteel zo’n twintig zorgbedrijven op dit terrein zitten?
De ontwikkelingen die zich de verkoop van het terrein hebben voorgedaan, hebben geleerd dat het belangrijk is dat er een duidelijk aanspreekpunt is als zich bijvoorbeeld incidenten voordoen. Het positieve effect van het oprichten van een platform met betrokken partijen, waaronder zorgaanbieders en vertegenwoordigers van bewoners, onderstreept dat. Het is belangrijk dat daardoor de lijnen tussen de verschillende partijen in het gebied kort zijn en sneller ingegrepen kan worden.
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug op de sluiting van Pluryn op het terrein van Hoenderloo?
Pluryn heeft indertijd de Hoenderloo Groep gesloten vanwege zorgen over de kwaliteit van de hulpverlening, de structureel slechte financiële resultaten en de wens om complexe zorg meer gezinsgericht en in de regio de organiseren. De huidige situatie doet niets af aan deze redenen.
Wat vindt u ervan dat gemeenten niet in beeld hebben waar hun jeugdzorgkinderen wonen? Bent u van mening dat gemeenten beter zicht moeten hebben waar hun jeugdzorgkinderen verblijven? Zo ja, wat gaat u doen om dat te verbeteren? Wat vindt u ervan dat niet bekend is hoeveel jongeren er op het terrein verblijven?
Vanuit het woonplaatsbeginsel, dat sinds 2022 van kracht is, blijft de gemeente van oorsprong financieel verantwoordelijk voor een jeugdige, ook als deze buiten de eigen gemeente geplaatst is. Het is bekend dat niet alle gemeenten in Nederland hun data op orde hebben. Daarom wordt vanuit de Hervormingsagenda onder andere ingezet op betere (landelijke) monitoring en het versterken van datagedreven werken bij gemeenten. Dit laat onverlet dat gemeenten zelf ook verantwoordelijk zijn voor het op orde krijgen en inzichtelijk maken van hun data.
Wat vindt u ervan dat gemeenten niet in de gaten houden of bepaalde zorgbedrijven bij elkaar passen op één terrein? Deelt u de mening dat hier toezicht op moet zijn, zeker als de veiligheid van jongeren hierdoor in het geding komt?
Ik deel de mening dat er toezicht moet zijn. Het is daarom goed dat de gemeente Apeldoorn het initiatief heeft genomen een platform in te stellen waaraan zorgaanbieders, vertegenwoordigers van bewoners, de wijkagent, De Vos Groep, de regionale welzijnsorganisatie en een inhoudelijke jeugdzorg-expert van de gemeente Apeldoorn aan deelnemen. Dit platform is erop gericht om de lijnen tussen de verschillende partijen in het gebied kort te houden om zodoende sneller in te kunnen grijpen bij eventuele incidenten. Daarnaast heeft de IGJ mij laten weten op basis van alle beschikbare informatie toezichtactiviteiten uit te voeren die een bijdrage leveren aan het zicht op en verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg op het terrein. De IGJ betrekt hierbij ook andere partijen. De IGJ neemt alle zorgaanbieders op het terrein, die onder het toezicht van de IGJ vallen, mee in lopende en toekomstige toezichtactiviteiten.
Wat is volgens u de reden dat het zicht op de kwaliteit zo verschilt per gemeente, en is hier zicht op? Wat kan u doen om te zorgen dat controle en toezicht vanuit raadsleden en wethouders beter wordt?
Het toezicht op kwaliteit van de geleverde zorg in de Jeugdwet is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Aangezien op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep zorg vanuit zowel de Jeugdwet als de Wmo geboden wordt, is er een platform gekomen waarin o.a. de gemeente, De Vos Groep, zorgaanbieders, bewoners en de wijkagent deelnemen. In de praktijk ziet Apeldoorn dat bij incidenten nu sneller ingegrepen wordt. De situatie op het Hoenderloo terrein is dermate uniek dat ik geen aanleiding zie bredere maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat kinderen vaak ver buiten de eigen regio in instellingen of bij pleegouders terecht komen? Deelt u de mening dat dit tegen de beweging van «zo thuis mogelijk» in gaat, die de laatste jaren is ingezet? Maakt u hier voor in de nabije toekomst afspraken over met gemeenten, om dit waar mogelijk te voorkomen?
Eén van de opgaven uit de Hervormingsagenda Jeugd is dat als jeugdigen toch uithuisgeplaatst moeten worden, zij toch zo thuis mogelijk op kunnen groeien in de eigen regio. Plaatsingen buiten de eigen regio zijn onwenselijk tenzij dat om zorginhoudelijke en of veiligheidsredenen noodzakelijk is. Ook gemeenten delen deze opgave uit de Hervormingsagenda Jeugd. Ik zie daarom nu geen reden om nieuwe afspraken te maken met gemeenten.
Deelt u de mening dat tot zolang dit niet beter wordt geregeld, ouders, familie en vrienden voor wie de reiskosten te hoog zijn, aanspraak moeten kunnen maken op een vergoeding? Zo ja, hoe gaat u dit regelen als gemeenten niet meewerken?
Kinderen kunnen buiten de regio geplaatst worden, als in de regio zelf passende hulp ontbreekt. Bijvoorbeeld door een tekort aan hulp of in geval de hulp dermate specialistisch is dat dat niet in elke regio georganiseerd kan worden. Als bij een uithuisplaatsing in het kader van de jeugdbescherming de ouders redelijkerwijs zelf niet in staat zijn om de reiskosten naar hun kind te betalen, dan kan dit vergoed worden door de Gecertificeerde Instelling uit de zogenaamde «bijzondere kosten». De gemeente heeft vanuit de Jeugdwet een zorgplicht in dergelijke gevallen waarin een kinderbeschermingsmaatregel speelt en bekostigt de GI voor deze bijzondere kosten.
Ten aanzien van de jeugdhulp in het vrijwillig kader geldt dat het aan gemeenten is om te bepalen of de kosten die ouders moeten maken voor omgang, omdat hun kind buiten de regio verblijft, in aanmerking komen voor een vergoeding.
Bent u ervan op de hoogte dat Jeugdstem, de organisatie van onafhankelijke vertrouwenspersonen, bij verschillende zorgorganisaties in Hoenderloo aan de bel heeft getrokken omdat kinderen zich er onveilig voelen? Wat is er met die melding gedaan? Wat is de rol van het Ministerie van VWS geweest?
Hiervan was ik niet op de hoogte omdat Jeugdstem hiervan geen melding heeft gemaakt aan VWS. Bij navraag is gebleken dat Jeugdstem inderdaad melding heeft gemaakt bij betrokken partijen en dat daarna voornoemd platform is opgericht.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) de afgelopen jaren 32 signalen en meldingen heeft ontvangen over zorgbedrijven op het Hoenderlooterrein? Wat is er met deze meldingen gedaan? Hoeveel zorgbedrijven op het Hoenderlooterrein heeft de IGJ gecontroleerd?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. De IGJ heeft mij laten weten op basis van alle beschikbare informatie toezichtactiviteiten uit te voeren die een bijdrage leveren aan het zicht op en verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg op het terrein. De IGJ betrekt hierbij ook andere partijen. De IGJ neemt alle zorgaanbieders op het terrein, die onder het toezicht van de IGJ vallen, mee in lopende en toekomstige toezichtactiviteiten. Over de precieze inhoud en de afhandeling van meldingen doet de IGJ geen uitspraken.
Op welke manier controleert de IGJ nieuwe zorgbedrijven op kwaliteit? Worden alle nieuwe zorgbedrijven bij of na oprichting gecontroleerd en bezocht?
De IGJ houdt risicogestuurd toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg bij nieuwe zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders. Een nieuwe zorgaanbieder of jeugdhulpaanbieder die zorg verleent via de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) of de Jeugdwet, moet zich conform de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) melden bij het CIBG. De aanmelding ontvangt de IGJ vervolgens ook, waarna de IGJ via een vragenlijst of telefonisch extra informatie opvraagt. Zo maakt de IGJ een inschatting van mogelijke risico’s in de zorg en kan de IGJ besluiten een nieuwe aanbieder te bezoeken. Om zoveel mogelijk nieuwe aanbieders te bereiken, organiseert de IGJ ook (online) voorlichtingsactiviteiten over de wettelijke kwaliteitseisen.
Zitten alle jongeren op het Hoenderlooterrein op een plek die past bij hun hulpbehoefte?
De vraag of alle jeugdigen die op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep verblijven passende hulp ontvangen, kan ik niet beantwoorden. De gemeenten die deze jeugdhulpaanbieders hebben gecontracteerd zijn verantwoordelijk voor passende jeugdhulp.
Zijn alle jongeren op het Hoenderlooterrein veilig? Op welke manier wordt hun veiligheid geborgd?
Op dit moment ziet de IGJ geen aanleiding om direct in te grijpen bij de jeugdhulpaanbieders op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep. De IGJ voert toezichtsactiviteiten uit die een bijdrage leveren aan het zicht op en verbetering van de kwaliteit en veiligheid van de geleverde zorg bij de jeugdhulpaanbieders op het terrein.
Is er onderwijs op maat voor alle kinderen die hier verblijven?
De vraag of alle kinderen die op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep verblijven passend onderwijs krijgen kan ik niet beantwoorden. De verantwoordelijkheid voor het bieden van passend onderwijs ligt bij het onderwijs (artikel 40 lid 4 WPO, artikel 40 lid 5 WEC en artikel 8.9 WVO 2020) met ondersteuning van het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs. Het onderwijs voor deze jeugdigen kan pas starten als de jeugdhulpaanbieder de leerling aanmeldt bij het Apeldoornse onderwijs. Het is de gemeente Apeldoorn bekend dat er kinderen van het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep naar o.a. het VSO in Apeldoorn gaan, maar dat er ook leerlingen zijn die (nog) geen onderwijs volgen. De gemeente Apeldoorn weet niet precies welke en hoeveel jeugdigen woonachtig zijn op het terrein van de voormalige Hoenderloo Groep en daarmee ook niet volledig welke jeugdigen onderwijs volgen.
Deelt u de mening dat wederom duidelijk wordt dat veel van de beoogde doelen van de Jeugdwet nog niet zijn gehaald en dit zorgwekkend is? Op welke manier gaat de Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg situaties zoals deze veranderen?
Het klopt dat de beloften van de decentralisatie onvoldoende zijn waargemaakt. Dat blijkt uit de stijging van het aantal jeugdigen dat gebruik maakt van jeugdzorg, de behandeltijd per jeugdige, de jeugdzorguitgaven, wachtlijsten en het aantal jeugdhulpaanbieders. Het doel van de maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd is daarom het verbeteren van het jeugdzorgstelsel een goed werkend, beter beheersbaar en financieel houdbaar jeugdzorgstelsel. Eén van de maatregelen om dat doel te bereiken is het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg». De regering wil hiermee een belangrijke stap zetten in de regionale samenwerking en inkoop en administratieve lasten. Het wetsvoorstel stelt onder andere regionale samenwerking verplicht voor bepaalde zorgvormen en stelt eisen aan de wijze van uitvoering. Dit draagt op twee manieren bij aan een verbeterde beschikbaarheid van specialistische zorg voor jeugdigen. Enerzijds wordt hiermee voor gemeenten bevorderd dat er voor deze zorg een contractbasis is. Anderzijds wordt voorkomen dat de vraag te versnipperd raakt, waardoor aanbieders te weinig vraag ontvangen om het benodigde aanbod in kwalitatieve zin (verantwoorde hulp) of bedrijfseconomische zin (gezonde bedrijfsvoering) te kunnen blijven leveren. Daarnaast moeten regio’s een regiovisie opstellen. Hierin moeten zij onder meer beschrijven hoe de regionale ingekochte hulp zich verhoudt tot het lokale aanbod en waarin afspraken wordt gemaakt over samenwerking met de aanbieders. Door ook te verplichten dat er op een meer uniforme wijze in de regio administratief wordt samengewerkt verminderen de administratieve lasten voor aanbieders die voor meerder gemeenten werken. Hierdoor verbetert de beschikbaarheid van jeugdzorg voor de meest kwetsbare kinderen. Bovendien regelt het wetsvoorstel dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de taak krijgt inzicht te geven in de ontwikkeling van de beschikbaarheid van jeugdzorg door het uitvoeren van stelselonderzoek. De NZa krijgt ook de taak om onder meer risico’s voor de beschikbaarheid van specialistische jeugdzorg zo vroeg mogelijk te signaleren, zodat deze met hulp van de NZa waar mogelijk worden afgewend.
De nieuwe snelheidsverlaging op de HSL |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de nieuwe snelheidsverlaging op de HSL?1 2
ProRail heeft mij hiervan op de hoogte gesteld. De Kamer is over de stand van zaken geïnformeerd in de Kamerbrief Voortgang HSL-Zuid 20243.
Deelt u de zorgen over deze nieuwe snelheidsverlaging als gevolg van de scheurtjes in de viaducten?
Ik betreur het zeer dat de snelheid opnieuw verlaagd is en het baart mij inderdaad zorgen.
Wat zijn precies de «nieuwe conclusies» die getrokken zijn uit de recente onderzoeken naar de constructieve ontwerpfouten bij tien viaducten?
Ik begrijp van ProRail dat er vanaf het aantreffen van de betonschades in februari 2024 onderzoeken liepen naar de veiligheid om met 120 km/u te blijven rijden op de viaducten met schade. Deze onderzoeken stellen dat de veilige berijdbaarheid gegarandeerd is bij 120 km/u, indien het beton functioneel is. Infraspeed concludeert dat bij de geconstateerde betonschade geen sprake is van functioneel beton en dat daarmee de veilige berijdbaarheid onvoldoende aangetoond kon worden en heeft daarom de snelheid verder verlaagd naar 80 km/u.
Wat is de oorzaak van de constructieve ontwerpfout? Zijn er verkeerde berekeningen gemaakt, zijn de normen veranderd, was er sprake van communicatiefouten tussen betrokken partijen of welke andere oorzaak is er aan te wijzen? Wordt er nader onderzoek gedaan naar de precieze oorzaak?
ProRail voert hier onderzoek naar uit, daarbij wordt samengewerkt met de TU Delft.
Wat moet er concreet gebeuren om deze constructieve ontwerpfouten te herstellen?
ProRail doet op dit moment in samenwerking met Infraspeed en ingenieursbureaus onderzoek naar de oplossingen voor de scheurtjes in de dwarsfixaties en de betonschade bij de dwarsfixaties. Voor het herstel van de constructieve ontwerpfouten is eerst tijdelijk herstel van de betonschade en dwarsfixaties nodig. Tegelijkertijd wordt gezocht naar een definitieve oplossing, wat per viaduct om maatwerk vraagt. Uiteindelijk zullen de foutief ontworpen dwarsfixaties volledig moeten worden vervangen met een nieuw ontwerp. Bij viaduct Zuidweg speelt ook nog de zettingsproblematiek waarvoor ook maatregelen getroffen moeten worden om dit te herstellen.
Wat zijn de te verwachten kosten van het herstel van de constructieve ontwerpfouten?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Voortgang HSL-Zuid 2024 is dit nog niet bekend.
Wie is precies verantwoordelijk en aansprakelijk voor de ontstane constructieve ontwerpfouten? En wie moet de herstelkosten betalen?
Op dit moment wordt nog onderzoek gedaan door ProRail, in samenwerking met de TU Delft, naar de oorzaak van de constructiefouten. Daarom kan hier op dit moment nog niet nader op worden ingegaan. De kosten worden in eerste instantie betaald door de Staat.
Wat is het plan van aanpak en de planning voor het herstel van de constructieve ontwerpfouten en de daardoor ontstane scheurtjes in de viaducten?
Het herstel van viaduct Zuidweg kan op zijn vroegst plaatsvinden in 2026. Aan de planning van de overige viaducten wordt hard gewerkt. ProRail streeft om de benodigde werkzaamheden voor de overige viaducten zo veel mogelijk te laten plaatsvinden tijdens de buitendienststelling die nodig is voor viaduct Zuidweg of tijdens reguliere weekend-buitendienststellingen, zodat hinder voor reizigers zo veel mogelijk wordt beperkt.
Wat doet u concreet om het herstel van de constructieve ontwerpfouten te bespoedigen en om de vertraging voor reizigers zoveel mogelijk te beperken?
Er is hierover intensief contact met ProRail en NS om te kijken wat hierin mogelijk is, zodat het herstel wordt bespoedigd en de vertraging zo veel mogelijk wordt beperkt.
Kunt u aangeven hoeveel minuten vertraging treinen op het traject Schiphol-Rotterdam Centraal oplopen nu zij – opnieuw – te maken krijgen met snelheidsverlagingen? En hoe groot is de totaal opgelopen vertraging van de opeenvolgende snelheidsverlagingen in vergelijking met de oorspronkelijke snelheid van 300 km per uur op dit traject?
Het aanvullende rijtijdverlies, ten opzichte van de eerder ingestelde snelheidsverlaging in februari 20244, is 2 tot 3 minuten. Het totale rijtijdverlies verschilt per richting en per type materieel i.v.m. de snelheid waarmee de verschillende materieeltypes kunnen rijden. Van Schiphol naar Rotterdam is de vertraging 4,5 tot 6,5 minuten. Van Rotterdam naar Schiphol is de vertraging 6,5 tot 9,5 minuten.
Wat zijn de concrete (te verwachten) gevolgen voor de dienstregeling op de HSL? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de frequenties van de Intercity Direct treinen en de internationale treinen die over dit traject rijden?
NS heeft per 5 augustus aanpassingen in de huidige dienstregeling doorgevoerd: om de vertraging deels in te kunnen lopen, zet NS tussen Amsterdam en Breda zo veel als mogelijk ICNG-treinen in over de HSL in plaats van TRAXX-treinen. Ook is waar mogelijk extra reistijd verwerkt in de dienstregeling. NS geeft echter aan dat de treinen die over de HSL rijden desondanks met meer vertraging arriveren op het station. Daarnaast zal de impact van vertragingen groter zijn dan voor de instelling van de snelheidsverlaging op 10 juli. Op dit moment onderzoekt NS nog de impact voor 2025 en 2026.
Wat zijn de concrete gevolgen voor de spreiding van reizigers over de treinen (zowel op de HSL als op de route via Leiden C) mochten er in een aangepaste dienstregeling minder Intercity Direct treinen gaan rijden? Dringt u in dat geval bij NS aan op de inzet van langere treinen, zodat de zitkans voor reizigers gelijk blijft?
NS onderzoekt op dit moment de impact, waarin deze overwegingen altijd meegenomen worden. De wijzigingen in aankomst-, vertrek- en rijtijden van de HSL-treinen zijn beperkt tot enkele minuten. Vooralsnog wijzigt ook de frequentie van de HSL-treinen niet. Daarom verwacht NS dat er geen significante verschuiving plaatsvindt in reizigersstromen van de HSL naar de Oude Lijn (via Leiden) of vice versa. De afspraken voor zitplaatskans wijzigen niet.
Worden alternatieve routes overwogen – bijvoorbeeld door een deel van treinen via het traject Schiphol-Leiden C-Rotterdam C te laten rijden? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zijn de frequenties van de HSL-treinen ongewijzigd. Daarom is er geen aanleiding om alternatieve routes te overwegen. Overigens hebben omleidingen meestal een negatieve impact op andere trajecten.
Klopt het dat reizigers ook na deze nieuwe snelheidsverlaging een toeslag moeten blijven betalen voor het gebruik van de Intercity Direct over de HSL? Vindt u dit nog steeds uit te leggen, nu de vertraging verder toeneemt?
De reden dat NS de HSL-toeslag hanteert is dat de reiziger extra betaalt voor een snellere verbinding Schiphol-Rotterdam. Ook met deze nieuwe, tijdelijke snelheidsverlaging blijft de reistijd over de HSL (veel) korter dan via het conventionele spoor. De toeslag zorgt er voor dat reizigers worden gespreid over deze twee mogelijke routes Schiphol-Rotterdam. Als de toeslag eraf zou worden gehaald, zou dit gevolgen kunnen hebben voor de drukte in de treinen. Bovendien zou NS inkomsten derven terwijl haar kosten voor de HSL gewoon doorlopen. Er zijn geen middelen beschikbaar om NS voor de daardoor gederfde inkomsten te compenseren.
Blijft de vergoeding die NS en de overige vervoerders moeten betalen voor het gebruik van de HSL hetzelfde nu er meer vertraging ontstaat en er mogelijk minder treinen over de HSL gaan rijden?
Ja, deze blijft hetzelfde.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL), Tom van der Lee (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Reinette Klever (PVV), Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van onze schriftelijke vragen over de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique door uw voorganger, waarvan het antwoord ontvangen is op 1 juli jl.?
Ja.
Kunt u in detail uitleggen hoe het herbeoordelingsproces eruitziet vanaf de start van de herbeoordeling tot eventuele goed- of afkeuring? Welke overwegingen spelen momenteel voor de ministeries om het project opnieuw goed- of niet goed te keuren?
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven in zijn brief van 15 december 2023 zullen ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën het project opnieuw integraal beoordelen, waaronder op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en compliance.1 ADSB toetst of het project voldoet aan nationale en internationale standaarden.2 Hiervoor maakt ADSB gebruik van de analyses en adviezen van de onafhankelijke consultants die werken in opdracht van de betrokken internationale exportkredietverzekeraars (ECA’s) en financiers. Daarnaast betrekt ADSB inzichten van de ambassade en ngo’s. Als onderdeel van de herbeoordeling heeft ADSB in februari jl. de projectlocatie bezocht.
Daarnaast zijn de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal opgevolgd. Dat betekent dat deze aanbevelingen volledig onderdeel zijn van de herbeoordeling. Zo heeft ADSB een eigen veiligheidsconsultant ingeschakeld om de onafhankelijke informatiepositie te versterken. Zie voorts ook het antwoord op vraag 23.
Op grond van dit onderzoek adviseert ADSB de ministeries die vervolgens een besluit nemen.
Hoe luidt het eerste advies dat Atradius heeft gegeven op 15 maart jl als startpunt voor de beoordeling door de ministeries? Is er sinds het advies extra onderzoek gedaan door Atradius of de ministeries?
Het herbeoordelingsproces is nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de inhoud daarvan om zo een zorgvuldig proces te borgen. Zowel ADSB als de betrokken ministeries blijven de ontwikkelingen in Mozambique volgen.
Zodra een besluit genomen is, zal ik uw Kamer hierover informeren. In de tussentijd zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Wanneer verwacht u een definitief besluit over de verstrekking van de exportkredietverzekering te nemen?
Het valt op dit moment niet te zeggen wanneer een besluit wordt genomen. Gelet op de complexiteit van het project hecht ik er aan om een zorgvuldig besluitvormingsproces te doorlopen, waarbij aspecten op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance en financiële aangelegenheden grondig worden beoordeeld. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Naar welke externe onafhankelijke bronnen refereert u bij het antwoord op vraag 15, die Atradius helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project? Kunt u de namen van de organisaties specifiek benoemen? Hoe komen die organisaties aan hun informatie?
ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van deze onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT.
Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld. Voorts maakt ADSB gebruik van de diensten van de Nederlandse ambassade in Mozambique. Deze ambassade heeft een breed netwerk van lokale stakeholders, zoals partijen uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (waaronder VN-organisaties), onafhankelijke onderzoeksinstituten, nieuwszenders en journalisten, de private sector en verscheidene ngo’s. ADSB spreekt zelf ook geregeld met (lokale) ngo’s over het project.
Wordt er in de beoordeling door Atradius ook aandacht besteed aan het feit dat Total trainingen en uitrusting voor Mozambikaanse militairen heeft gefinancierd en daardoor betrokken is in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de details daarvan. Wel kan ik bevestigen dat ADSB in haar risicobeoordeling ingaat op de VPSHR trainingen die worden gevolgd door de Mozambikaanse strijdkrachten en het beveiligingspersoneel van de projectlocatie. Total, de projecteigenaar, geeft deze trainingen. VPSHR staat voor «Voluntary Principles on Security and Human Rights». Deze principes zijn opgesteld door een internationaal platform van overheden, bedrijven en ngo’s. Deze principes fungeren als een gedragscode op het gebied van veiligheid en mensenrechten in de context van de uitvoering van industriële en infrastructurele projecten wereldwijd. Het doel van de trainingen is om de kennis en het bewustzijn van de militairen en beveiligers op dit thema te vergroten opdat de schending van rechten van de lokale burgerbevolking (zoveel mogelijk) wordt voorkomen.
ADSB maakt in de risicobeoordeling geen melding van het financieren van uitrustingen door Total. ADSB is hier ook niet mee bekend.
Hoe verifieert u dat de militairen in de regio primair optreden om burgers te beschermen en met respect voor mensenrechten in plaats van om het project van Total te beschermen?
Zoals onder meer aangegeven bij het antwoord op vraag 5, raadplegen ADSB en de ministeries een breed scala aan informatiebronnen. In aanvulling op de informatiebronnen die worden genoemd in het antwoord op vraag 5, brieft de leiding van de EU Trainingsmissie (EUTM) met regelmaat ook een groep EU- lidstaten over hun bevindingen in Mozambique. EUTM ondersteunt de Mozambikaanse strijdkrachten in het beheersen van de situatie in Cabo Delgado in overeenstemming met de mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht.
Hoe zijn de veiligheidsprotocollen van Total verbeterd ten opzichte van 2021 ten tijde van de Palma Attacks?
De toetsing van veiligheidsaspecten, waaronder de veiligheidsprotocollen van projecteigenaar Total, vormen een integraal onderdeel van de herbeoordeling van zowel de projecteigenaar Total als die van ADSB en de Nederlandse staat. Total heeft op verschillende terreinen nieuwe veiligheidsprotocollen ingesteld. Concrete informatie daarover kan ik omwille van veiligheidsredenen niet openbaar delen.
Wat zou er gebeuren met de Nederlandse steun aan het project indien de Franse autoriteiten besluiten Total te vervolgen voor dood door schuld vanwege hun optreden tijdens de Palma Attacks van 2021?
In de herbeoordeling wordt alle beschikbare informatie gewogen. Het kabinet beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek. Het Franse OM moet dit onderzoek in alle onafhankelijkheid kunnen afronden. Daarbij past niet dat de Nederlandse staat al vooruitloopt op mogelijke uitkomsten daarvan.
Kunt u de meest recente informatie delen die de Nederlandse ambassade in Mozambique heeft gegeven over de veiligheidssituatie in het projectgebied?
De ambassade meldt een afname van het aantal geweldsincidenten tussen strijdgroepen en het leger, en geeft aan dat er geen specifieke dreigingen zijn gericht op het project. Het valt op dit moment echter niet uit te sluiten dat dit in de toekomst zal veranderen. Het reisadvies voor de regio Cabo Delgado, waar het project plaatsvindt, blijft ook onverminderd rood.
Daarnaast heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens een bezoek aan Mozambique van 26 mei tot en met 30 mei jl. opgemerkt dat de mensenrechtenwetgeving kwalitatief goed is en dat het land meerdere relevante verdragen heeft geratificeerd. De implementatie en handhaving daarvan door de autoriteiten laat evenwel te wensen over, wat in Cabo Delgado in het bijzonder de mensenrechten- en humanitaire situatie van vrouwen en meisjes parten speelt. De Mensenrechtenambassadeur bezocht in Cabo Delgado Pemba en Metuge en niet het LNG-projectgebied.
Op dit moment is het beoordelingsproces nog niet afgerond. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven daarom alert op de (veiligheids)situatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Naar welke belangengroepen wordt gerefereerd in antwoord 5 als u zegt dat Atradius betrouwbare informatie heeft verzameld van belangengroepen in Mozambique?
Voor de herbeoordeling maakt ADSB gebruik van onafhankelijke partijen. ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van de onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT. Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld.
ADSB spreekt ook zelf met lokale partijen, waaronder het zogenoemde Palma Platform. Hierin zijn lokale belangengroepen en ngo’s verenigd. Ook de Nederlandse ambassade spreekt met lokale partijen en ADSB heeft vervolgens weer regelmatig contact met de ambassade. De ambassade heeft geregeld contact met verschillende lokale ngo’s die onder meer actief zijn in het projectgebied. Ook heeft de ambassade contact met andere relevante instanties die opereren in het projectgebied, zoals bedrijven. ADSB wordt eveneens regelmatig door ngo’s Both Ends en Milieudefensie op de hoogte gehouden van de geluiden die zij uit het veld krijgen via hun partners. Dit gaat via bijeenkomsten en schriftelijke communicatie.
Daarnaast onderzoekt ADSB of de projecteigenaar goede stakeholder engagement uitvoert, conform internationale IFC Performance maatstaven (IFC staat voor International Finance Corporation, onderdeel van de Wereldbank groep). De projecteigenaar heeft regelmatig op diverse manieren contact met lokale vertegenwoordigers. ADSB is in februari jl. ook zelf op bezoek gegaan bij het project. Tijdens dit bezoek heeft ADSB met Total twee projectbijeenkomsten bijgewoond met lokale vertegenwoordigers. Onder deze vertegenwoordigers vanuit het maatschappelijk middenveld waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Kunt u een lijst maken van bijeenkomsten met lokale vertegenwoordigers in Mozambique om hun perspectief te krijgen op de huidige situatie? Kunt u voor elk van die bijeenkomsten ook aangeven of vertegenwoordigers van Atradius aanwezig waren en of vertegenwoordigers van Total aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft Atradius DSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contact onderhouden met deze organisaties? Zijn lokale organisaties geconsulteerd volgens internationale normen voor gedegen consultatie? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier deze zijn toegepast?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 heeft ADSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contacten met lokale organisaties, hetzij direct, hetzij indirect via bijvoorbeeld de lokale ambassade. ADSB toetst daarnaast of het stakeholder management van de projecteigenaar conform de IFC Performance Standards wordt uitgevoerd. Een consultant, die onafhankelijk van de projecteigenaar werkt, is onder meer ingehuurd om dit (ter plekke) te beoordelen. De uitkomsten daarvan waren positief.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Bothends en Milieudefensie1 waarin zij stellen dat er slechts één bijeenkomst is geweest tussen Atradius en maatschappelijke organisaties in Palma? Wat vindt u van het feit dat Total tijdens deze bijeenkomst aanwezig was en bovendien zorgde voor de vertaling? Hoe moeten maatschappelijke organisaties volgens u onbelemmerd hun zorgen over het project van Total uiten in deze samenstelling?
Die verklaring is bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 zijn er in februari van dit jaar twee bijeenkomsten geweest met lokale vertegenwoordigers. Hierbij werd ADSB vergezeld door een onafhankelijke partij die de lokale taal machtig was en de vertaling kon controleren. Onder de lokale vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Wat vindt u van het feit dat maatschappelijke organisaties uit Palma verder aangeven dat zij pas heel kort van tevoren uitgenodigd werden voor deze bijeenkomst, er geen agenda gedeeld was, voor de meesten onduidelijk was met wie de bijeenkomst überhaupt was en vragen van de organisaties niet werden beantwoord? Geeft dit voor u het idee dat hun inbreng serieus werd genomen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Er was volgens ADSB een grote opkomst bij beide bijeenkomsten. Aan het begin van de bijeenkomst is duidelijk uitgelegd wie de deelnemers waren en is het doel van de bijeenkomst uitgelegd. Bij één van de bijeenkomsten was er vanwege de grote inbreng van de lokale partijen geen gelegenheid om op alle vragen te beantwoorden. ADSB heeft het project verzocht dat na afloop alsnog te doen. Tijdens de andere bijeenkomst was er voldoende tijd voor vragen en de beantwoording daarvan. Zowel de internationale deelnemers als de lokale vertegenwoordigers hebben vragen kunnen stellen en antwoorden gekregen. Onder deze vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project. ADSB heeft alle input van de lokale vertegenwoordigers genoteerd en meegenomen in de herbeoordeling.
Erkent u dat het zorgwekkend is dat Total de partij was die de informatie moest aanleveren na twijfels over de veiligheidssituatie, terwijl zij een duidelijk commercieel belang hebben bij goedkeuring?
Nee. Het is aan Total, als projecteigenaar, om bepaalde veiligheidsmaatregelen te nemen. Het is daarom logisch dat Total als een van de betrokken partijen informatie aanlevert.
Is het gebruikelijk dat een bedrijf wat zelf geen verzekeringsaanvraag heeft ingediend, maar wel grote commerciele belangen heeft bij de toekenning ervan, rechtstreeks contact heeft met Atradius kort voor de deadline om erop aan te dringen dat er spoedig een besluit wordt genomen zoals uw voorganger beschrijft in het antwoord op vraag 19? Zo ja, hoe wenselijk vindt u dit?
Rechtstreeks contact tussen een projecteigenaar (in dit geval Total) en de kredietverzekeraar, voorafgaand aan de totstandkoming van de financiering en de afgifte van de verzekering, is gebruikelijk en ook noodzakelijk om de benodigde informatie te verkrijgen.
Werd Total tijdens het lopende herbeoordelingsproces ook door Atradius of door de ministeries om input gevraagd? Zo ja, hoe luidt deze input?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 17. ADSB onderhoudt frequent contact met het project. Het project (in het bijzonder projecteigenaar Total) is een essentiële bron van informatie. Rechtstreeks contact met het project is onontbeerlijk voor de beoordeling van de projectrisico’s en voor de onderhandeling over de voorwaarden van de projectfinanciering. De door Total verstrekte informatie betreft onder meer de technische, contractuele, commerciële, financiële, mvo- en veiligheidsaspecten van het project.
Kunt u bevestigen dat voldoen aan de IFC Performance Standards wel een voorwaarde om de polis opnieuw te activeren?
Ja.
Gegeven de woorden van uw voorganger dat de situatie zich begin 2021 anders heeft ontwikkeld dan uw voorganger had voorzien en met de kennis van nu dit project waarschijnlijk niet zou zijn verzekerd, waarom heeft u nu wel het vertrouwen dat Atradius deze inschatting beter maakt bij de herbeoordeling?
Alle aanbevelingen van het Proximities rapport zijn opgevolgd. Dat betekent onder meer het volgende:
Ik heb vertrouwen dat ADSB de Staat op deze manier van een compleet en goed geïnformeerd advies kan voorzien.
Wanneer is de laatste keer dat onderzoekers van Clingendael in het projectgebied zijn geweest? Hoe komen zij aan inzichten in de meest recente veiligheidssituatie in het gebied als een veldbezoek geen onderdeel uitmaakte van de opdracht die hen gegeven is? Welke aanbevelingen heeft Clingendael gedaan aan Atradius?
Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld bij de uitvoering van de opdracht.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen over de inhoud hiervan.
Bent u het ermee eens dat er een verhoogd risico is dat er in de toekomst geweld in het project gebied zal plaatsvinden? Ziet u ook risico’s dat door een nadruk op de bescherming van het project-gebied, de rest van de regio juist minder bescherming heeft en dat het mogelijk is dat daardoor het geweld juist op andere plekken kan plaatsvinden? Kunt u uw analyse hiervan toelichten?
Op basis van de beschikbare informatie ontstaat niet het beeld dat op dit moment sprake is van een specifieke dreiging gericht op het project. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven alert op de veiligheidssituatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Het herstellen van de veiligheid en stabiliteit in de regio Cabo Delgado is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Mozambikaanse overheid. De situatie rond het projectgebied kan niet los gezien worden van de veiligheidscontext van de regio. De inzet van de Mozambikaanse overheid richt zich daarom op de gehele provincie Cabo Delgado. De overheid acht militaire aanwezigheid, ook van omliggende landen, van belang voor het herstellen en handhaven van de stabiliteit en veiligheid. Recentelijk rondde de regionale troepenmacht SAMIM haar aanwezigheid in Cabo Delgado af. Inmiddels heeft Rwanda extra militairen en politie gestuurd en zijn er afspraken met Tanzania over grensbewaking. De militaire missie van de EU wordt per 1 september a.s. voor twee jaar verlengd onder de noemer EU Military Assistance Mission. Voor stabiliteit en veiligheid op de lange termijn is het ook belangrijk de grondoorzaken van de instabiliteit aan te pakken. Hiervoor is economische ontwikkeling van de provincie en de toegang voor de bewoners tot publieke diensten (zoals gezondheidszorg, onderwijs, water en energie) vereist.
Herinnert u zich het antwoord van 1 juli 2024 dat het kabinet de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal heeft overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces? Kunt u concreet aangeven welke veranderingen er in de procedure van Atradius hebben plaatsgevonden na de aanbevelingen in het Proximities rapport?
Zoals eerder aangegeven zijn alle aanbevelingen uit het Proximities-rapport opgevolgd. Dat betekent concreet onder meer het volgende:
Gegeven het antwoord van uw voorganger op vraag 17 dat er al op 24 maart signalen waren dat er een gewelddadig incident begon in Palma, waarom is er destijds niet gewacht met het activeren van de polis totdat er meer duidelijkheid was over de situatie?
Het besluit om een dekkingstoezegging uit te reiken is in juni 2020 genomen. Met een dekkingstoezegging gaat de Staat een juridische verplichting aan om een verzekeringspolis te verstrekken wanneer onderliggende exportcontracten en/of leningsovereenkomsten definitief worden en er aan de voorwaarden van de dekkingstoezegging voldaan is. Dat was op 24 maart 2021 het geval, waardoor een juridische verplichting ontstond om de dekkingstoezegging om te zetten naar een polis. Zoals aangegeven door mijn voorganger op eerdere Kamervragen hierover, werden de omvang en gevolgen van de aanval pas na het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.
Is er een onafhankelijke toezichthouder die zorg draagt voor de deugdelijke uitvoering door Atradius van de beoordeling van aanvragen voor exportkredietverzekeringen? Zo nee, hoe ziet u de rol van de Kamer hierin?
In de uitvoering van de ekv zijn verschillende controlemechanismen ingebouwd. Zo heeft ADSB een intern Risk Comitéen worden grote of risicovolle transacties altijd voorgelegd aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. ADSB voert de ekv-faciliteit uit in naam en voor rekening van de Nederlandse staat. De uitvoering is daarmee onderdeel van de reguliere begroting- en verantwoordingscyclus en onderdeel van zowel interne- als externe controles door o.a. de Audit Dienst Rijk. Recentelijk is de gehele ekv-faciliteit nog geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van de Financiën begroting.4
Verzekeringsaanvragen dienen te voldoen aan de vooraf vastgestelde beleidskaders, deze zijn onder andere gebaseerd op internationale wet- en regelgeving (waaronder OESO-regelgeving, zoals de Arrangement en Common Approaches). Zo worden aanvragen onder meer getoetst conform het mvo-beleidskader. Wanneer een ekv-aanvraag niet aan de vooraf vastgestelde acceptatiecriteria voldoet, of dit onvoldoende kan onderbouwen, zal deze worden afgewezen. Het beleid voor de ekv wordt daarnaast op specifieke onderdelen regelmatig geëvalueerd door externe, onafhankelijke partijen. Recente evaluaties, waaronder de mvo-beleidsevaluatie uit 2021, onderschrijven dat het mvo-beleid kort gezegd goed functioneert.
Tenslotte informeert het kabinet de Kamer nader over de uitvoering middels brieven, waaronder de jaarlijkse ekv-monitor, de beantwoording van Kamervragen en tijdens debatten. Het kabinet is van mening dat er voldoende controlemechanismen zijn om toe te zien op een ordentelijke uitvoering van de ekv conform de vastgestelde kaders.
Bent u, in tegenstelling tot uw voorganger (zie vraagnummer 2023Z18548), bereid de aangenomen motie Thijssen wel uit te voeren en de beslissing over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project van Total in Mozambique uit te stellen tot de uitkomsten van het herbeoordelingsproces duidelijk zijn en zijn besproken in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wenst vast te houden aan de gangbare procedure waarbij het achteraf parlementaire verantwoording aflegt over uitvoering van de ekv ten einde de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor de gebruikers en overige stakeholders te borgen. Wel zal het kabinet de Kamer, binnen de geldende juridische randvoorwaarden, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Erkent u dat er verschillende Woo-verzoeken zijn gedaan waarbij het u niet lukt uw ministerie aan de afgesproken tijdslijnen te houden doordat er bedrijfsgevoelige informatie is opgevraagd? Erkent u ook dat dit de overheid geld kost aan boetes? Erkent u dat dit onwenselijk is?
Diverse partijen hebben Woo-verzoeken ingediend over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique. Door de omvang en complexiteit van de verzoeken zijn de voorgeschreven termijnen niet haalbaar gebleken en was er meer tijd nodig voor de gedegen en correcte verwerking van deze Woo-verzoeken. De complexiteit zit met name in de hoeveelheid te betrekken (internationale) partijen die om een zienswijze moeten worden gevraagd. De reactie van deze partijen moet vervolgens juridisch getoetst worden.
Er zijn dwangsommen verbeurd doordat de termijnen niet zijn gehaald. Het ministerie streeft naar een verantwoordelijke en zo tijdig mogelijke behandeling van alle Woo-verzoeken. Het verbeuren van dwangsommen vind ik daarom uiteraard onwenselijk. De verantwoordelijke ministeries en het kabinet blijven inzetten op spoedige afronding van deze verzoeken.
Kunt u deze vragen individueel en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Door de benodigde afstemming met betrokken partijen is dat niet gelukt.
Het bericht “Zeker 29 doden bij Russische aanval op Oekraïne, kinderziekenhuis in Kyiv geraakt” |
|
Jan Paternotte (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Zeker 29 doden bij Russische aanval op Oekraïne, kinderziekenhuis in Kyiv geraakt»?1
Ja, dit bericht heeft grote indruk op mij gemaakt.
Kunt u aangeven of en zo ja, hoe Nederland slachtoffers kan helpen?
Nederland heeft zich verbonden aan de Europese gecoördineerde inzet voor het opvangen van Oekraïense medische evacués met een urgente zorgvraag (Medevac Ukraine). Dit gebeurt mede op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming (RTB), die inmiddels verlengd is tot 4 maart 2026. Deze richtlijn biedt Oekraïense ontheemden onder meer toegang tot zorg. De Nederlandse ziekenhuizen ontvangen deze medische evacués, waarbij ook de randvoorwaarden (vervoer, opvang, financiering) zijn geregeld. Inmiddels heeft Nederland 251 medische evacués via de EU-route opgevangen.
Mochten er kinderen zijn voor wie hulp in Oekraïne niet voorhanden is, dan kan via de Medevac-route een beroep gedaan worden op de zorgcapaciteit in onder andere Nederland. Vanwege het ingrijpende karakter van evacuatie uit de eigen omgeving, met name voor kinderen, wordt eerst omgezien naar zorg binnen Oekraïne.
Heeft u gezien dat Duitsland aanbiedt om de zorg van kinderen uit het kinderziekenhuis in Kyiv in Duitsland over te nemen?2
Ik heb het bericht van Minister Prof. Karl Lauterbach op X gezien. Ook Duitsland neemt deel aan Medevac Ukraine.
Bent u bekend met de eerdere hulp die Nederland heeft gegeven aan Oekraïense kinderen met kanker door hen naar het Prinses Máxima Centrum in Nederland te halen?
Ja daarmee ben ik bekend. Indien er nu via de Medevac-route een beroep wordt gedaan op de zorgcapaciteit in Nederland, zal hier worden bezien in welk ziekenhuis een passende behandeling aan de betreffende patiënt kan worden gegeven. Indien passend kan dat bijvoorbeeld in het Prinses Máxima Centrum zijn. Zie ook het antwoord op vraag 5 over de screening en matching van patiënten met de zorgcapaciteit in Nederland.
Bent u bereid om kinderen die door de aanval op het kinderziekenhuis in Kyiv en nu geen toegang hebben tot zorg naar Nederland te halen? Zo ja, kunt u ons informeren over het tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, wordt in eerste instantie gezocht naar een plek in de zorg in Oekraïne zelf. Zodra de Oekraïense regering verzoekt om medische evacuaties, zal het Landelijk Centrum Patiëntenspreiding (LCPS) per omgaande zorgdragen voor screening en matching van patiënten met de zorgcapaciteit in Nederland. Gelet op de intensieve samenwerking tussen alle partijen die sinds twee jaar betrokken zijn bij de medische evacuaties van urgente gewonden uit Oekraïne, is de doorlooptijd beperkt.
Bent u bereid deze vragen, gezien de urgentie, uiterlijk maandag 15 juli te beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht “Steeds meer Twentse scholen vinden Paarse Vrijdag maar gedoe” |
|
Arend Kisteman (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Steeds meer Twentse scholen vinden Paarse Vrijdag maar gedoe»?1
Ja.
Deelt u de mening dat aandacht besteden aan seksuele diversiteit op school belangrijk is en niet voor niets is opgeschreven in de kerndoelen?
Absoluut, want zo leren leerlingen dat iedereen er mag zijn en je verliefd mag worden op wie je wil. Door aandacht te besteden aan seksuele diversiteit op school leren kinderen zelf keuzes te maken op het gebied van hun lichaam, verliefdheid en seksualiteit, worden zij zich bewust van verschillen in normen en waarden en leren zij zelf verantwoorde keuzes te maken en respectvol met elkaar om te gaan. Dit is onderdeel van burgerschapsvorming, waarin leerlingen zich leren verhouden tot de waarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit en van het creëren van een sociaal veilig klimaat voor alle leerlingen. Leerlingen kunnen alleen komen tot leren als zij in vrijheid en veiligheid zichzelf kunnen zijn. Het is daarom erg belangrijk dat scholen en schoolbesturen zich hardmaken voor hun lhbtiq+ leerlingen en vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit uitdragen als onbetwistbare waarden.
Deelt u de mening dat Paarse Vrijdag een prachtig initiatief is waardoor leerlingen samen met docenten kunnen stilstaan bij het feit dat verschillen er mogen zijn, je altijd jezelf mag zijn en mag houden van wie je wil?
Het is belangrijk dat álle jongeren geaccepteerd worden en zichtbaar zichzelf kunnen zijn. We kunnen het niet toestaan dat daarop wordt ingeboet, daarom vind ik het ontzettend belangrijk om op een positieve manier aandacht te besteden aan diversiteit, waaronder seksuele- en genderdiversiteit. Zo laten we namelijk zien dat iedereen erbij hoort. En dat is ontzettend belangrijk. Niemand mag gepest of uitgesloten worden om wie die is. Het staat scholen vrij om dat via Paarse Vrijdag of op een andere manier te doen.
Kunt u met de Kamer delen hoeveel scholen in Nederland meedoen aan het initiatief van Paarse Vrijdag en hoe zij hier richting ouders en leerlingen over communiceren?
Ik heb dit nagevraagd bij COC Nederland, omdat zij dit project coördineren. COC ondersteunt de deelnemende scholen met informatiemateriaal, zowel digitaal als fysiek. COC gaf aan dat bijna 3.000 schoollocaties jaarlijks meedoen aan Paarse Vrijdag. Dit getal is gebaseerd op het aantal Paarse Vrijdag pakketten dat jaarlijks wordt verstuurd op aanvraag van individuele schoollocaties.
Op welke manier ondersteunt uw ministerie initiatieven om de veiligheid van lhbti-leerlingen te bevorderen?
Het ministerie ondersteunt onder andere Stichting School & Veiligheid. Deze organisatie zet zich in voor een sociaal veilig schoolklimaat en ondersteunt scholen bij het bevorderen daarvan. Dat doen ze bijvoorbeeld door het geven van actuele informatie en deskundig advies via de website, conferenties en een adviespunt. Ook onderhoudt SSV de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor leraren, schoolleiders en onderwijspersoneel op het gebied van gender-en seksuele diversiteit in de klas.
Daarnaast subsidieert het ministerie COC Nederland. Zij bieden ondersteuning door onder andere het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s) en het bouwen van een GSA-docentennetwerk.
Is u bekend of en op welke wijze en in welke specifieke regio’s weerstand tegen dit initiatief bestaat vanuit ouders en leerlingen en/of de omgeving van de school en wat daarbij redenen zijn?
Er loopt op dit moment een onderzoek bij de Rijksuniversiteit Groningen, waarbij een vragenlijst is ingevuld door ruim 1.000 lhbtiq+ jongeren. Het onderzoek is nog niet gepubliceerd, maar uit de voorlopige resultaten blijkt dat er een verschil zit in lhbtiq+ acceptatie tussen een school in de stad en een school op het platteland: scholen in de stad doen vaker mee aan Paarse Vrijdag en hebben vaker een GSA.2 Ook heeft het SCP in 2022 een onderzoek gepubliceerd waaruit bleek dat bewoners van stedelijke gebieden over het algemeen positiever over seksuele en genderdiversiteit waren dan bewoners van het platteland.3 Ik hoor ook geluiden dat dit bijvoorbeeld zou komen door de invloed van sociale media en conservatieve (culturele) denkbeelden. Deze en mogelijk andere oorzaken wil ik nader uitgezocht hebben.
Hoe duidt u de weerstand in de Twentse regio?
De resultaten uit het onderzoek zijn verontrustend. Uit de monitor blijkt dat 35% van de jongeren homoseksualiteit (helemaal) niet goed vindt en ook denken 21% van de meisjes en 34% van de jongens dat leerlingen die zich identificeren als lhbtiq+, dit niet eerlijk op school kunnen vertellen. Ook uit de Landelijke Veiligheidsmonitor in het funderend onderwijs (2021/2022) blijkt dat lhbtiq+ leerlingen vaker gepest worden dan leerlingen die dat niet zijn. Leerlingen moeten zichzelf kunnen zijn op school. Ik wil er alles aan doen om de dalende acceptatie onder jongeren tegen te gaan. Daarom wil ik in samenspraak met COC meer inzicht krijgen in mogelijke oorzaken en oplossingen, want iedereen in Nederland mag houden van wie die wil houden en zijn wie die wil zijn.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze berichtgeving in contact te treden met Twentse middelbare scholen over deze zorgwekkende ontwikkeling?
Ja, ik ga hier graag over in gesprek met de Twentse middelbare scholen en het Programma Gezonde School, welke ook in het artikel wordt genoemd.
Wanneer komt de Twentse Gezondheidsmonitor lhbtqi+ uit en kunt u deze met de Kamer delen?
De vragenlijst van de Gezondheidsmonitor Jeugd bestaat uit twee delen: een landelijk gedeelte en een regionaal gedeelte. De onderzoeksresultaten uit het landelijke gedeelte van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 vindt uw Kamer op VZ Info en RIVM Statline. Daarnaast publiceren alle GGD’en deze landelijke resultaten op hun website en dashboards, samen met de resultaten van het regionale gedeelte van de vragenlijst. GGD Twente heeft de resultaten van de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 gepubliceerd op een dashboard. Deze is online te vinden via: https://www.twentsegezondheidsverkenning.nl/dashboard/dashboard-twentse-gezondheidsverkenning/seksuele-gezondheid-3
Welk handvatten ontvangen scholen uit de evaluatie van het Actieplan Veiligheid lhbti 2019–2022 om lhbti-onderwerpen beter bespreekbaar te maken in de klas in plaats van te besluiten de onderwerpen niet of minder te bespreken omdat er weerstand zou spelen?
De evaluatie bevat 14 aanbevelingen. Geen van deze aanbevelingen ziet specifiek op het beter bespreekbaar maken van lhbtiq+ onderwerpen in klas. Wel wordt aangehaald dat in diverse onderzoeken is aangetoond dat de inzet van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s) op scholen effectief is in het verbeteren van het sociale klimaat voor lhbtiq+ jongeren. Ook wordt opgemerkt dat er in Nederland veel interventies bestaan gericht op het vergroten van de zichtbaarheid en verbeteren van de veiligheid van lhbtiq+ leerlingen in het onderwijs. Zoals aangegeven in de brief van de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid van 14 mei jl. (Kamerstukken II, 2023–2024, 20 420, nr. 396) zal uw Kamer na de zomer de inhoudelijke beleidsreactie op de evaluatie ontvangen met de vervolgstappen die genomen gaan worden.
Welke plannen liggen er op het ministerie om de aanbevelingen uit bovengenoemde evaluatie over te nemen en te implementeren?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe kijkt u aan tegen Gender & Sexuality Alliance (GSA) samenwerkingen op scholen waarbij leerlingen zelf zorgen dat lhbti-leerlingen veilig zichzelf kunnen zijn op scholen? Bent u bereid deze initiatieven te ondersteunen en in de toekomst te borgen?
Ik ondersteun deze initiatieven via COC Nederland en hecht groot belang aan de activiteiten van deze organisatie. GSA’s leveren een heel belangrijke en bijzondere bijdrage op school, omdat leerlingen hierbij zelf aan zet zijn. Zo laten ze elkaar zien welke waarden de school heeft ten opzichte van gender en seksualiteit. Uit onderzoek van Movisie en de Universiteit van Amsterdam uit 2018 blijkt dat leerlingen veel baat hebben bij GSA's. Leerlingen ervaren daardoor meer sociale steun van andere leerlingen en het schoolpersoneel waardoor hun zelfvertrouwen groeit en ze beter weten wie ze zijn.4
Oververhitting |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
![]() |
Bent u zich bewust van het extra gezondheidsrisico voor senioren die in dergelijke huizen wonen?
Het kabinet ziet ouderen inderdaad als een van de risicogroepen voor hittestress, met name boven de 75 jaar. Dat komt omdat bij ouderen het lichaam minder controle heeft over de lichaamstemperatuur. Hun lichaam koelt daardoor minder goed af. Ook hebben ze minder snel dorst en drinken uit zichzelf vaak niet genoeg water. Ook hiermee is niet gezegd dat deze groep per definitie geen handelingsperspectief heeft om ook zelf (kleine) maatregelen te nemen.
Kunt u een inschatting geven van het totale aantal woningen dat niet voldoet aan de huidige eisen met betrekking tot oververhitting in de zomer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen om senioren te beschermen tegen de gevaren van oververhitting in hun woningen?
Hier is lokaal het beste zicht op en hebben gemeenten en GGD’en een rol. Op Rijksniveau worden de volgende acties ondernomen:
Zijn er specifieke beleidsplannen om huizen (onder andere van senioren) sneller te verbeteren of aan te passen?
Nee, er zijn geen specifieke beleidsplannen om huizen sneller aan te passen aan hittestress. Wanneer het een huurder betreft kan de huurder met de verhuurder in gesprek gaan over een oplossing.
Wat gebeurt er al om bewoners te informeren over manieren om hun woningen koel te houden tijdens hittegolven?
De aanpassing van ingegane variabele uitkeringen bij verzekeraars en pensioenfondsen |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat verzekeraars en pensioenfondsen sinds de inwerkingtreding van de Wet verbeterde premieregeling in 2016 al variabele uitkeringen kunnen aanbieden?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de standaardmodellen voor de communicatie bij pensioenfondsen en verzekeraars1 die bedoeld zijn om deelnemers te begeleiden bij het maken van een keuze tussen een vast en een variabel pensioen?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven welke risico’s voor de hoogte van de variabele uitkeringen op die standaardmodellen voor verzekeraars worden benoemd?
Het standaardmodel wordt door mij vastgesteld (art. 7d Besluit) en bevat:
Op www.pensioenmodellen.nl is het model terug te vinden: Standaardmodel verbeterde premieregeling – Pensioen Modellen
Bent u bekend met de mogelijkheid om een vaste daling (danwel onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp) een projectierendement in solidaire regeling) in de uitkering aan te bieden, waarmee de uitkering bij aanvang hoger begint?
Ja, ik ben bekend met de mogelijkheden om een vaste daling aan te bieden.
Bent u bekend met de wettelijke maximering op deze vaste daling, danwel het projectierendement (ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente en niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid) en de factsheet van De Nederlandsche Bank (DNB) hierover?2
Ja, ik ben bekend met artikel 63a van de Wet toekomst pensioenen en de factsheet van DNB hierover.
Bent u ermee bekend dat verschillende pensioenfondsen en verzekeraars aangekondigd hebben reeds ingegane variabele pensioenen flink te verlagen, en sommigen dit mogelijk inmiddels al gedaan hebben, omdat zij inmiddels een veel minder hoge vaste daling mogen gebruiken door de gestegen rente?3
Terecht dat het lid Joseph aandacht vraagt voor dit vraagstuk. Na aanleiding van dit signaal heb ik navraag gedaan bij het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie. Hieruit is gebleken dat een aantal pensioenuitvoerders verschillende interpretaties geven aan de wettelijke regels van de vaste daling bij reeds ingegane uitkeringen. Waar nodig zullen pensioenuitvoerders passende maatregelen nemen en de betreffende pensioengerechtigden hierover actief informeren en heldere uitleg geven.
Ter verduidelijking schets ik hieronder het wettelijk kader.
Een verzekeraar (maar ook een pensioenfonds) heeft de mogelijkheid een variabele uitkering aan te bieden. Hierbij wordt de uitkering na de ingangsdatum van het pensioen jaarlijks mogelijk beïnvloed door de verwerking van financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico, de ontwikkeling van het sterfteresultaat of de ontwikkeling van de levensverwachting. Daarnaast wordt de hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst beïnvloed door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. Het samenspel van deze factoren bepaalt of de variabele uitkering verlaagd of verhoogd wordt.
Bij de flexibele premieregeling en de premie-uitkeringsovereenkomst en de reeds lopende regelingen vanuit de wet verbeterde premieregeling kan een al vastgestelde vaste daling ná de ingangsdatum van de variabele uitkering niet worden gewijzigd als de risicovrije rente wijzigt. Een al vastgestelde vaste daling kan na de ingangsdatum wel worden aangepast wanneer deze hoger is dan de maximale vaste daling. De maximale vaste daling kan namelijk wijzigen door een verandering van de parameter voor aandelenrendement.
Daarnaast kan de maximale vaste daling wijzigen door een verandering in de risicohouding van de deelnemers en daaruit volgend het strategische beleggingsbeleid van verzekeraars en pensioenfondsen. Immers, als de mate waarin wordt belegd in aandelen vanuit strategisch oogpunt wijzigt, dan wordt het moeilijker de vaste daling in de uitkering te compenseren met overrendementen. De vaste daling dient dan mogelijk te worden aangepast.
Als een al vastgestelde vaste daling met de nieuwe maximale vaste daling wordt vergeleken, dan wordt daarbij altijd uitgegaan van de risicovrije rente zoals die gold op de ingangsdatum van het pensioen.
Kunt u een overzicht geven bij welke verzekeraars en pensioenfondsen met dalende variabele uitkeringen in het aanbod dit vraagstuk nog meer speelt? Kunt u aangeven hoe zij met dit vraagstuk omgaan? En, indien van toepassing, kunt u aangeven hoeveel de pensioenuitkeringen zijn gedaald gegeven het maximaal aangeboden dalingspercentage bij de aanbieder en de keuze voor een 100% variabele uitkering?
Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Er zijn meerdere verzekeraars en enkele pensioenfondsen die een variabele uitkering met een (optie tot) vaste daling aanbieden. Op de website van verzekeraars staat vermeld welk beleid ze hierop voeren. Daarbij geldt dat de vaste daling nooit hoger is dan het wettelijk maximum, en dat bij verandering van de hoogte van de vaste daling ook de hoogte van de uitkering verandert. Pensioenfondsen die voor een significant deel van hun deelnemers premieovereenkomsten aanbieden, bieden bijna nooit een vaste daling aan. Pensioenfondsen die dat wel doen gaan op een vergelijkbare manier als verzekeraars met dit vraagstuk om.
Als de vaste daling wordt verlaagd heeft dat een negatief effect op de eerstvolgende pensioenuitkering. Wanneer de vaste daling wordt verhoogd heeft dat juist een positief effect op de eerstvolgende pensioenuitkering. Exacte niveaus van dalingen en stijgingen hangen af van onder andere de dan geldende rentetermijnstructuur en regelingsspecifieke kenmerken zoals de hoogte van de vaste daling/stijging. De hoogte van de vaste daling heeft alleen impact op de verdeling van uitkeringen door de tijd heen, en een verandering van de vaste daling leidt daarmee niet tot herverdeling.
Realiseert u zich dat in de standaardpensioencommunicatie niet wordt gewezen op het risico dat het dalingspercentage kan worden aangepast en wat de gevolgen daarvan kunnen zijn voor deelnemers?
In de standaardpensioencommunicatie (het zogenaamde standaardmodel) wordt de vaste daling niet genoemd omdat het een optie betreft die een verzekeraar of pensioenfonds kan aanbieden aan deelnemers, waarbij deelnemers bepalen of zij hiervan gebruik willen maken. Het standaardmodel is gericht op een principekeuze voor een vaste of variabele uitkering. Als een deelnemer vervolgens kiest voor een variabel pensioen dan vindt de verdere invulling van het variabel pensioen -waaronder de optie van de vaste daling- plaats in het offertetraject/keuzetraject, waarbij de verzekeraar of pensioenfonds vanuit zijn zorgplicht de deelnemer informeert over de risico’s van de vaste daling.
Kunt u aangeven of het risico van aanpassingen van lopende variabele uitkeringen, door een wijziging van het dalingspercentage als gevolg van mutaties in de parameters waaronder de marktrente, is beoogd? Of is dit een onbedoeld effect?
Om het risico te beperken dat uitkeringen op hogere leeftijd te zeer kunnen dalen, is ervoor gekozen om bij de vaste daling in flexibele premieregelingen het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op pensioendatum te begrenzen op 35%. Het dalingspercentage van al ingegane variabele uitkeringen wijzigt als de vaste parameter voor aandelenrendement wijzigt. Wijzigingen van deze parameter door de Commissie parameters zorgt voor een actuele inschatting van het overrendement op lange termijn. Wijzigingen in de risicovrije rente leiden na ingang van de variabele uitkering niet tot een aanpassing van het met de deelnemer afgesproken dalingspercentage. Bij een vaste daling wordt de uitkering aan het begin van de uitkeringsfase verhoogd ten koste van de uitkeringen later in de uitkeringsfase.
Indien dit risico niet is beoogd, kunt u daarover duidelijkheid geven en indien nodig daarmee in lijn de wetgeving wijzigen?
Het aanpassen van de vaste daling bij reeds ingegane uitkeringen door wijzigingen in de risicovrije rente is niet beoogd. Wijzigingen van de maximale vaste daling door veranderingen in de parameter voor aandelenrendement is wel een beoogd effect, want met de vaste daling wordt een voorschot genomen op toekomstige overrendementen. Deze worden afgeleid uit de parameter voor aandelenrendement. Om het risico te beperken dat uitkeringen op hogere leeftijd van de deelnemer te zeer zullen moeten dalen(stijgen), moet bij een neerwaartse (opwaartse) aanpassing van deze parameter ook de vaste daling neerwaarts(opwaarts) worden bijgesteld. Een aantal pensioenuitvoerders interpreteren de wet- en regelgeving op een manier die niet beoogd is. Uit overleg met de sector en de toezichthouders zijn de volgende punten gekomen die ik omwille daarvan verduidelijk:
Gezien de twee bovenstaande punten zal DNB nagaan hoe de toelichting op de DNB website5 het best verduidelijkt kan worden.
Indien dit risico wel is beoogd, kunt u ervoor zorgen dat de standaard communicatie over vaste en variabele uitkeringen wordt aangescherpt, zodat deelnemers die willen kiezen voor of te maken krijgen met een variabele uitkering ook op de hoogte zijn van dit risico?
Zoals aangegeven is het risico niet beoogd. Ik heb op dit moment niet het beeld dat verzekeraars en/of pensioenfondsen de deelnemers en gepensioneerden onvoldoende informeren over de mogelijke redenen waarom de variabele uitkering zou kunnen fluctueren, aangezien er wettelijk voorgeschreven informatie bestaat en een vastgesteld model. Op het moment dat ik concrete signalen zal ontvangen vanuit de sector waaruit blijkt dat verbetering van de standaardcommunicatie nodig is, ben ik uiteraard bereid om hier met de sector en toezichthouder over in gesprek te gaan. Uitvoerders kunnen daartoe voorstellen doen.
Kunt u de vragen één voor één binnen 3 weken beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig mogelijk beantwoord. Om de vragen te beantwoorden was nader overleg met de sector en de toezichthouder nodig.
De instandhouding en herbestemming van kerkgebouwen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
![]() |
Welke waarde hecht u aan de instandhouding van kerkelijk erfgoed en de herbestemming van kerken die hun oorspronkelijke functie verliezen?
Ik hecht hier veel waarde aan. Het Nederlands religieus erfgoed is ongekend rijk en divers. Kerkgebouwen zijn dragers van betekenis en zingeving. De herbestemming van kerken die hun oorspronkelijke functie verliezen heeft vaak ook een emotionele lading en gaat gepaard met herinneringen aan vervlogen tijden. De opgave voor de instandhouding van het religieus erfgoed is groot. Daarom ondersteun ik de instandhouding en herbestemming van dit erfgoed via onder meer het samenwerkingsverband Toekomst Religieus Erfgoed (TRE). Ook kunnen kerkeigenaren gebruikmaken van de herbestemmingsregeling. Een belangrijk deel van het budget van de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim) komt ten goede aan kerkgebouwen. Tot slot worden talrijke monumentale kerken ondersteund via de structurele en incidentele restauratieregelingen van rijk en provincies.
Op welke manier wilt u doorgaan met de uitvoering en doorontwikkeling van de nationale kerkenaanpak, zoals deze invulling krijgt in het programma Toekomst religieus erfgoed?
Het samenwerkingsverband TRE bestaat uit overheden, gebedshuiseigenaren en vertegenwoordigers van erfgoedorganisaties. Samen zetten zij zich in voor de toekomst van het religieus erfgoed, onder meer door kennisdeling, het opstellen en uitwerken van kerkenvisies en het uitzetten van onderzoeken, bijvoorbeeld naar beheervormen en de implementatie van kerkenvisies. TRE loopt tot en met 2025 door. De nadruk zal in deze periode liggen op een goede kennisborging en praktische uitwerking van alles wat het TRE in de afgelopen jaren heeft voortgebracht.
Bent u voornemens om het programma Toekomst religieus erfgoed voor de komende jaren te verlengen en met minimaal hetzelfde budget als in 2024 in de begroting op te nemen, zowel in 2025 als daarna? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht waarde aan het programma Toekomst religieus erfgoed. Het programma loopt door tot en met 2025. Over het vervolg zal ik uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren.
Op welke manier wilt u komende jaren gemeenten ondersteunen bij het uitvoeren van de kerkenvisies, zoals in Haarlem met het project «Buurtbakens» gebeurt? Bent u bereid om in het kader van het programma Toekomst religieus erfgoed ook aandacht te geven aan de opvolging van de opgestelde kerkenvisies, waar het project «Buurtbakens» een voorbeeld van is, deze opvolging te monitoren en hierover de Kamer te informeren?
Ik draag de kerkenvisies en de daaruit voortkomende projecten een warm hart toe. Het ondersteunen en monitoren van het uitvoeren van de kerkenvisies is een belangrijke taak binnen het TRE. Of en hoe deze taak wordt voortgezet, is afhankelijk van het besluit dat wordt genomen over het vervolg van het programma. Hierover zal ik de Kamer voor de zomer van 2025 informeren.
Erkent u dat, naast inzetten op het behoud van het gebouw, de oorspronkelijke functie van een kerkgebouw van waarde is? Ziet u dat behoud van functie ervoor kan zorgen dat kerkgebouwen in stand worden gehouden en een goede bestemming hebben voor de toekomst?
De oorspronkelijke functie van een kerkgebouw is van belangrijke emotionele en maatschappelijke waarde. Daar staat tegenover dat steeds minder Nederlanders met regelmaat een kerk of kerkdienst bezoeken. De verwachting is daarom dat in de aankomende jaren honderden kerkgebouwen hun religieuze functie verliezen. Waar mogelijk wordt daarom ook ingezet op nevengebruik van het religieus erfgoed.
Bent u bereid om de mogelijkheid tot het behoud van de oorspronkelijke functie van een kerkgebouw onderdeel te laten zijn het programma Toekomst religieus erfgoed, bijvoorbeeld door gemeenten te vragen de wensen en obstakels van (internationale) christelijke geloofsgemeenschappen die op zoek zijn naar een ruimte mee te nemen?
De toekomst van kerkgebouwen met behoud van de oorspronkelijke functie is al vanaf het begin onderdeel van het programma Toekomst religieus erfgoed. Graag kijk ik in overleg met de partijen binnen het TRE op welke wijze hier nog verder aandacht aan kan worden besteed, bijvoorbeeld als het gaat om de ruimtevraag van geloofsgemeenschappen en hoe dit het beste onder de aandacht van gemeenten gebracht kan worden.
Bent u voornemens om de doelstelling van maximaal tien procent restauratieachterstand bij niet-woonhuis rijksmonumenten binnen tien jaar te halen? Zo ja, op welke manier wilt u deze doelstelling halen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de uitkomsten van de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg van 20 juni 20241 is er een aanvullende financieringsopgave van € 770 miljoen om de restauratieachterstand onder niet-woonhuis rijksmonumenten binnen 10 jaar terug te brengen naar 10 procent. Provincies, gemeenten en eigenaren van niet-woonhuisrijksmonumenten kunnen dit bedrag niet geheel zelf opbrengen. Binnen de huidige budgettaire kaders is het daarom niet mogelijk om invulling te kunnen geven aan deze doelstelling.
Hoe luidt uw reactie op het feit dat voor restauratieopgaven die de provinciale restauratieregelingen qua financiële omvang overstijgen, het huidige financieringsstelsel niet toereikend is, zoals geconcludeerd in het onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureaus Hylkema Erfgoed en Fenicks?1
Uit de verkenning naar het financieringsstelsel voor de monumentenzorg is gebleken dat de financiering van grote restauratieopgaven een belangrijk knelpunt vormt. Reden hiervoor is dat deze categorie opgaven vanwege hun financiële omvang niet in voldoende mate kan worden bediend door de provinciale restauratieregelingen. Komende periode wil ik samen met provincies bekijken op welke wijze deze opgaven in de toekomst beter kunnen worden geadresseerd.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe instandhouding van monumenten (bijvoorbeeld kerkgebouwen) integraal kan worden ondersteund, waarbij restauratie waar nodig samengaat met herbestemming en verduurzaming, zoals geadviseerd in het rapport?
De verdeling van de restauratiemiddelen voor niet-woonhuis rijksmonumenten verloopt via de provincies. Hoe provinciale en landelijke regelingen op elkaar inwerken is onderdeel van het gesprek met de provincies dat ik in de komende periode aanga. De bevindingen van het uitgevoerde onderzoek zal ik bij deze gesprekken betrekken.