Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
Het artikel 'Vrijwillig dienjaar' is succes, zegt Defensie: bijna driekwart wil blijven’ |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Gijs Tuinman (BBB) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Gijs Tuinman (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vrijwillig dienjaar» is succes, zegt Defensie: bijna driekwart wil blijven?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel vacatures er op dit moment openstaan bij het Ministerie van Defensie die door jongeren, die het vrijwillige dienjaar hebben gevolgd, zouden kunnen worden ingevuld?
Op 1 juli 2024 waren er 10.559 vacatures voor beroepsmilitairen en 1.089 vacatures voor burgers (totaal 11.648 vacatures). Dienjaarmilitairen hebben een relatief korte opleiding genoten en zijn derhalve (nog) niet gekwalificeerd voor het vervullen van vacatures waarvoor specialistische kennis en/of vaardigheden vereist zijn. Niet elke vacature is daarmee geschikt. In de praktijk wordt wel gekeken op welke manier functies geschikt gemaakt kunnen worden voor dienjaarmilitairen.
Deelt u de mening dat het aantal vacatures bij Defensie zo spoedig mogelijk moet worden ingevuld, om daarmee de veiligheid en weerbaarheid van Nederland te garanderen?
Ja.
Om welke redenen worden de ruim 2000 overige aanmeldingen primair afgewezen om aan te sluiten bij de tweede lichting van het vrijwillig dienjaar, aangezien in het artikel wordt geschreven dat zich rond de 3000 deelnemers hadden aangemeld voor de tweede lichting van het vrijwillig dienjaar, waar slechts 500 à 600 deelnemers worden toegelaten?
Alle sollicitanten wordt de mogelijkheid geboden om in latere lichtingen te starten, als zij het selectie- en keuringstraject positief hebben doorlopen. Inmiddels zijn de beschikbare plekken voor 2024 nagenoeg gevuld en worden de opkomsten van begin 2025 gevuld.
De redenen dat kandidaten afvallen gedurende het traject zijn divers. Een derde van de kandidaten valt uit tijdens het militaire selectie- en keuringstraject en een deel van de kandidaten trekt zich terug gedurende het aannametraject. Een deel van de kandidaten solliciteert bewust voor een bepaalde periode en wil niet op een ander moment opkomen. Op dit moment zitten van de ruim 4.000 sollicitanten nog ongeveer 1.000 kandidaten in het aannametraject.
Welke acties onderneemt u om de jongeren die zijn afgewezen voor het vrijwillig dienjaar gemotiveerd te houden voor een volgende lichting?
Er is regelmatig contact met de kandidaten die het selectie- en keuringstraject positief hebben doorlopen, tot aan de start van hun dienjaar. Er zijn meerdere opkomsten per jaar. Kandidaten kunnen deelnemen aan een aantal activiteiten, zoals een bivak te velde of een vaartocht op een opleidingsschip. Deze moeten hen enthousiast houden en ook een realistisch beeld geven voordat zij starten met het dienjaar. Dit najaar wordt een online portaal gelanceerd dat de kandidaten zal begeleiden gedurende het aannametraject en hen moet ondersteunen in hun voorbereiding. Tot slot wordt onderzocht welke (civiele) competenties ontwikkeld en/of opleidingen aangeboden kunnen worden in de aanloop naar het dienjaar, zoals bijvoorbeeld een groot rijbewijs. Dit zal tevens hun inzetbaarheid bij het dienjaar vergroten.
Kunt u aangeven welke financiële, technische, organisatorische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van het uitbreiden van het aantal beschikbare plaatsen in het vrijwillig dienjaar voor volgende lichtingen?
Om snel te kunnen starten met het dienjaar is gebruik gemaakt van de niet benutte capaciteiten en middelen als gevolg van de personele ondervulling. Op dit moment zijn de beschikbare instructeurs en opleidingsfaciliteiten het grootste knelpunt in de dienjaarketen vanwege de geplande groei van de instroom van nieuwe militairen. Ook is er aandacht voor voldoende ruimte om te oefenen en aantrekkelijke werk-, opleidings- en verblijfsomstandigheden op de kazernes. Tenslotte moeten voldoende werkplekken geïdentificeerd worden waarop dienjaarmilitairen met een relatief korte opleiding hun werkzaamheden verantwoord kunnen vervullen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Welke maatregelen neemt u om deze knelpunten weg te nemen?
Defensie investeert de komende jaren in uitbreiding van opleidings- en trainingscapaciteit, extra ruimte voor Defensie om te oefenen, verhoging van munitievoorraden en vastgoed dat past bij een moderne en toekomstbestendige krijgsmacht. Deze investeringen zijn ook nodig voor de uitbreiding van het dienjaar. Daarnaast is het dienjaar onderdeel van de plannen voor een schaalbare krijgsmacht zoals uiteengezet in de brief «Een dienmodel dat past bij een schaalbare krijgsmacht» (36 124, nr. 45).
Zijn er al mogelijkheden verkend om voor het vrijwillig dienjaar samen te werken met grote werkgevers in Nederland in de publieke en private sector? Zo nee, waarom niet?
Gedurende het eerste jaar heeft de focus gelegen op het inrichten van het dienjaar. Bij de doorontwikkeling van het dienjaar naar een dienmodel zal worden bekeken hoe de samenwerking met werkgevers in de publieke en private sector kan worden versterkt. Bijvoorbeeld door afspraken te maken met civiele werkgevers over de doorstroom van dienjaarmilitairen naar bedrijven en publieke organisaties bij gelijktijdige beschikbaarheid en inzetbaarheid als reservist voor Defensie.
Ziet u mogelijkheden, zoals beschreven in het hoofdlijnenakkoord, om het aantal plaatsen voor het vrijwillig dienjaar versneld uit te breiden? Zo ja, hoeveel plaatsen acht u in de nabije toekomst haalbaar?
Ja, die mogelijkheden zien wij. De uitbreiding van het aantal dienjaarmilitairen vormt onderdeel van het plan om op te schalen naar een instroom van circa 9.000 nieuwe militairen per jaar vanaf 2029, waarvan 4.000 dienjaarmilitairen. Voor 2025 is een uitbreiding voorzien naar 1.000 dienjaarmilitairen. We verwachten in 2025 boven dit aantal te kunnen realiseren. In de jaren daarna gaan we het aantal dienjaarmilitairen verder opschalen, waarbij de ontwikkeling van de animo onder jongeren, de vulling met beroepsmilitairen en het absorptievermogen bij de krijgsmachtdelen belangrijke variabelen zullen zijn voor deze opschaling.
Deelt u de mening dat een versnelde uitbreiding van het vrijwillig dienjaar een grote bijdrage kan leveren aan de versterking van onze defensie?
De dreiging in de wereld is reëel en maakt dat we Defensie moeten versterken. Dat is geen keus. Met de eerste positieve resultaten van het dienjaar concludeer ik inderdaad dat de uitbreiding van het dienjaar hieraan een belangrijke bijdrage kan en moet leveren. Zowel de bijdrage gedurende het jaar als het aantal dienjaarmilitairen dat na het dienjaar doorstroomt binnen Defensie. Hiermee wordt namelijk een structurele bijdrage geleverd aan de vulling en bezetting van de krijgsmacht. De in de komende jaren geplande uitbreiding van het aantal dienjaarmilitairen is het afgelopen jaar al versneld ten opzichte van de initiële plannen. We onderzoeken nu de mogelijkheden om nog sneller op te schalen, rekening houdend met het absorptievermogen van de krijgsmacht. Negatieve ervaringen door bijvoorbeeld verveling, risicovolle werksituaties of het niet beschikbaar zijn van uitrusting of munitie zullen de animo voor het dienjaar dan doen afnemen. Defensie wil dienjaarmilitairen juist een positieve, relevante ervaring meegeven en een helder en reëel beeld van de toekomstmogelijkheden om bij te kunnen dragen aan de versterking van onze defensie.
Btw-teruggave consumenten |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het vonnis van 24 juli 2024 waarbij een niet-Europees ingezetene consument, in een rechtszaak tegen de ANWB in het ongelijk is gesteld door de rechtbank inzake zijn recht op teruggave btw, waar geen hoger beroep tegen mogelijk is?1
Ja.
Bent u bekend dat bij de beoordeling onder rechtsoverweging 3.5, de rechter zich mede baseert op uw antwoorden op mijn kamervragen?2
Ja.
Bent u het eens met de advocaat-generaal, verbonden aan de Hoge Raad, met zijn advies uit 2013 in een eerdere btw-kwestie waarbij hij zich uitgesproken heeft over de uitleg van de btw-richtlijn, in het bijzonder als het gaat over de tekst van de Uitvoeringsbeschikking waarbij hij het volgende hierover zegt: «In de tekst van artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking valt op dat de leverancier gerechtigd is het nultarief toe te passen. Dit suggereert dat de leverancier daartoe niet verplicht is. Die conclusie zou ik echter niet willen trekken. Uit de richtlijntekst (zie punt 5.4 van deze conclusie) volgt een dergelijke vrijblijvendheid namelijk geenszins. De richtlijn schrijft de toepassing van de vrijstelling simpelweg voor. Mits aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan uiteraard.»?3
Waar de advocaat-generaal in de bedoelde conclusie4 aangeeft dat de btw-richtlijn5 een vrijstelling voorschrijft voor, kort gezegd, de levering van goederen die door een niet in (i.c.) Nederland gevestigde afnemer worden vervoerd naar een plaats buiten de Europese Unie (EU), ben ik het met haar eens. In de Nederlandse wet- en regelgeving is die (uitvoer-)vrijstelling vorm gegeven door toepassing van een zogenoemd btw-nultarief6. Ik ben het ook eens met haar constatering dat voor eventuele toepassing van die vrijstelling op de levering van goederen aan natuurlijke personen die buiten de EU wonen (niet-EU reizigers) en de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen, uiteraard aan de daaraan gestelde voorwaarden moet worden voldaan. In de betreffende bepaling van de btw-richtlijn wordt dat ook uitdrukkelijk aangegeven7.
Eén van die voorwaarden is dat de niet-EU reiziger bewijst dat de gekochte goederen de EU daadwerkelijk in zijn persoonlijke bagage hebben verlaten. Zo’n bewijs van uitvoer wordt geleverd door middel van de factuur, of van een in de plaats daarvan komend bewijsstuk, voorzien van het visum van het douanekantoor van uitgang uit de EU. Zoals de advocaat-generaal in haar conclusie aangeeft kan (cursief door de advocaat-generaal) een winkelier/leverancier op het moment van verkoop aan de niet-EU reiziger niet aan (onder andere) deze voorwaarde voldoen, simpelweg omdat de goederen op dat moment (nog) niet zijn of worden uitgevoerd. Op grond van de btw-richtlijn zal de winkelier bij de verkoop dan ook op reguliere wijze btw berekenen aan de niet-EU reiziger. Van een onverschuldigde betaling van btw is in deze geenszins sprake. Pas nadat de winkelier het bewijs van uitvoer heeft ontvangen van de niet-EU reiziger (of van een betrokken intermediair), dus nadat de goederen de grens over zijn gegaan, kan hij alsnog overgaan tot het toepassen van het btw-nultarief zodat hij de btw, eventueel onder verrekening van de fee van een (veelal) betrokken tussenpersoon, aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Binnen de Nederlandse wet- en regelgeving is de toepassing van onderhavig btw-nultarief door de winkelier en de teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers gebaseerd op de relevante bepalingen van de btw-richtlijn en de daarin gestelde voorwaarden.
Indien u het hiermee eens bent, hoe rijmt u dit met het antwoord dat u gegeven heeft op vraag 3 van mijn kamervragen: «Daarbij merk ik op dat een winkelier niet kan worden verplicht om het btw-nultarief toe te passen respectievelijk de teruggave van btw aan de niet-EU-reiziger te faciliteren.»?4
Zoals ook in mijn bovenstaande antwoord op vraag 3 uiteengezet kan toepassing van het btw-nultarief door de winkelier, op grond van de daaraan in de btw-richtlijn gestelde voorwaarden, noodzakelijkerwijs pas plaatsvinden nadat de betreffende goederen en de niet-EU reiziger Nederland en de EU hebben verlaten. Op het moment van aankoop van de goederen moet de niet-EU reiziger aan de winkelier kenbaar maken dat hij in aanmerking wil komen voor teruggaaf van de in de aankoopprijs opgenomen btw die hij aan de winkelier betaalt. De winkelier moet dat weten omdat medewerking daaraan de nodige (administratieve) handelingen van hem vergt en om te voorkomen dat hij in dat opzicht een risico loopt op het niet voldoen aan de formele vereisten voor toepassing van het btw-nultarief waardoor hij, indien hij de btw teruggeeft aan de niet-EU reiziger, financiële schade op zou lopen.
Om een eventuele teruggaaf van btw te kunnen bewerkstelligen moet de winkelier, achteraf, de aanspraak op toepassing van het btw-nultarief aantonen aan de hand van boeken en bescheiden. Als bewijs dat de betreffende goederen de EU daadwerkelijk met de niet-EU reiziger hebben verlaten dient de winkelier in dat verband te beschikken over een door de Douane geviseerde (kopie-)aankoopfactuur (of een daarmee gelijk te stellen bescheid) die op naam is gesteld van de niet-EU reiziger en waarop het nummer van diens legitimatiebewijs is vermeld. Immers, een teruggaaf van btw kan uitsluitend plaatsvinden aan een niet-EU reiziger die de goederen zelf heeft gekocht en in zijn persoonlijke bagage meeneemt naar een bestemming buiten de EU. De gebruikelijke woon- of verblijfplaats dient de niet-EU reiziger met een legitimatiebewijs aan te tonen.
Gezien de voorwaarden die de btw-richtlijn stelt aan een eventuele teruggaaf van btw aan een niet-EU reiziger én gezien de systematiek van de btw, verloopt dat proces noodzakelijkerwijs via de winkelier (al dan niet door tussenkomst van een intermediair). Hij is immers degene die de goederen aan de niet-EU reiziger verkoopt en daarbij in eerste instantie btw in rekening brengt. Bovendien werkt het btw-systeem, in de hele EU, zo dat de winkelier de belastingplichtige is. Waar vervolgens blijkt dat aan de voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief is voldaan, is de winkelier dan ook de enige die de door hem afgedragen btw via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst kan terugvragen en die btw aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Aldus vraagt het proces van het (achteraf) toepassen van het btw-nultarief en de teruggaaf van btw aan de niet-EU reiziger een aanzienlijke administratieve inspanning van de winkelier, waartoe deze niet kan worden verplicht. De winkelier wordt daartoe natuurlijk wel aangemoedigd omdat hij zijn goederen aantrekkelijker maakt door medewerking te verlenen aan een btw-teruggaaf aan niet-EU reizigers. Dit rijmt in die zin met mijn bovenstaande antwoord op vraag 3, dat ik daar heb aangegeven het eens te zijn met de constatering van de advocaat-generaal dat voor eventuele toepassing van de vrijstelling (btw-nultarief) op de levering van goederen aan niet-EU reizigers die de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen, uiteraard aan de daaraan gestelde voorwaarden moet worden voldaan. Gezien de vormgeving van die voorwaarden kan de winkelier niet tot medewerking worden verplicht als hij zich daar op het moment van verkoop van de goederen niet aan heeft gecommitteerd door de daartoe vereiste (administratieve) handelingen te verrichten. Daar staat uiteraard tegenover dat het voor een niet-EU reiziger aantrekkelijk kan zijn in voorkomend geval de goederen bij een andere winkelier te kopen die wel zijn medewerking aan btw-teruggaaf aanbiedt.
Bent u bekend met het feit dat Directoraat-Generaal Interne Markt (GROW) en Directoraat-Generaal Belasting en Douane-unie (TAXUD) van de Europese Commissie (EC) oordelen dat btw-teruggaaf een recht is, mits aan de voorwaarden is voldaan en dat in 24 talen op de website van de Europese Unie dit is weergegeven en dat de lidstaten zich hier aan moeten houden?
Een recht op teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers die de betreffende goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar een bestemming buiten de EU kan inderdaad alleen ontstaan als aan alle daaraan door de btw-richtlijn gestelde voorwaarden is voldaan. De betreffende Nederlandse wet- en regelgeving is op dit uitgangspunt gebaseerd.
Deelt u de zienswijze zoals deze verwoord is op de website www.europa.eu: «Als u ingezetene buiten de EU bent, kunt u aanspraak maken op btw-teruggave voor goederen die u tijdens uw verblijf in de EU hebt gekocht. U moet daarvoor bij vertrek de goederen binnen drie maanden na de aankoop ervan samen met de documenten voor btw-teruggave aan de douane laten zien. De procedure zelf (d.w.z. de aanvraag en de terugbetaling) is niet geharmoniseerd op EU-niveau. Dit betekent dat de EU-landen verschillende procedures kunnen toepassen, afhankelijk van de vraag of de verkoper van het product en/of een derde («tax-refund-intermediair») erbij betrokken zijn (op het moment van aankoop of daarna). Alle aanvragen moeten door de douaneautoriteit (digitaal of fysiek) worden gevalideerd voordat u de EU verlaat. Hou er rekening mee dat u in sommige landen voor een bepaald minimumbedrag moet hebben besteed of aan andere criteria moet voldoen om aanspraak te kunnen maken op teruggave.»?5
Ja. Deze mededeling op www.europa.eu is in lijn met mijn bovenstaande antwoorden. De opmerking dat «de procedure zelf» niet op EU-niveau is geharmoniseerd impliceert overigens dat lidstaten, binnen de grenzen en voorwaarden van de btw-richtlijn, het proces zodanig kunnen inrichten dat een juiste inning van de btw is gewaarborgd en fraude kan worden voorkomen.10
Kan een niet-EU ingezetene zich rechtstreeks, al dan niet met een intermediair, wenden tot de Belastingdienst als een retailer niet wenst mee te werken aan btw-teruggave mits hij/zij aan alle voorwaarden voldoet?
Zoals ik gemotiveerd heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 moet onderhavige teruggaaf van btw, gezien de daaraan in de btw-richtlijn en de daarop gebaseerde Nederlandse wet- en regelgeving gestelde voorwaarden, noodzakelijkerwijs via de winkelier dan wel een betrokken intermediair verlopen. De winkelier is immers de belastingplichtige volgens de btw. De Belastingdienst kan niet zelfstandig en rechtstreeks btw teruggeven aan niet-EU reizigers zonder dat de winkelier zijn aanspraak op het btw-nultarief heeft aangetoond. Als de winkelier daarin slaagt kan hij de btw onder toepassing van het nultarief via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst terugvragen, waarna de winkelier die btw aan de niet-EU reiziger kan teruggeven.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, hoe kan de consument dan zijn btw terug krijgen als de retailer niet meewerkt?
Als een retailer/winkelier ten tijde van de verkoop aan de consument/niet-EU reiziger kenbaar maakt dat hij (achteraf) niet het btw-nultarief zal toepassen en de btw niet zal teruggeven, kan die consument/niet-EU reiziger ervoor kiezen zijn aankoop te doen bij een retailer/winkelier die aangeeft daar wel in te faciliteren.
In de ANWB-zaak (zie vraag 1) is geen hoger beroep en cassatie mogelijk conform artikel 332 lid 1 Rv, zodat de uitspraak nu gezien moet worden als vaste rechtspraak. Bent u van mening dat deze uitspraak haaks staat op de Europese Richtlijnen 146 en 147 en dat Nederland zich niet houdt aan de Europese Richtlijnen met deze rechtspraak?
Nee. In bedoelde uitspraak bevestigt Rechtbank Gelderland dat de gememoreerde artikelen 146 en 147 van de Europese btw-richtlijn zijn geïmplementeerd in de Nederlandse wet- en regelgeving11. In bovenstaande antwoorden heb ik gemotiveerd aangegeven dat de Nederlandse wet- en regelgeving in deze is gebaseerd op en in lijn is met de btw-richtlijn en de daarin opgenomen voorwaarden voor toepassing van het btw-nultarief respectievelijk de onderhavige teruggaaf van btw aan niet-EU reizigers.
Bent u het eens met dat de Uitvoeringsbeschikking artikel 23A, als onderdeel Wet Omzetbelasting 1968 toeziet op de rechtsverhouding tussen de ondernemer en Belastingdienst en niet op de rechtsverhouding tussen ondernemer en consument, zo ook door uw voorganger bevestigd in de Staatscourant waar hij zegt: «Overigens is de terugbetaling van de btw aan de reiziger door de leverancier een civielrechtelijke aangelegenheid tussen de reiziger en de leverancier»?6
Artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 geeft aan onder welke voorwaarden een winkelier het btw-nultarief kan toepassen op de levering van goederen aan niet-EU reizigers die de goederen in hun persoonlijke bagage meenemen naar een bestemming buiten de EU en op grond van die uitvoer de op hun aankopen betaalde btw willen terugvragen. Op basis van die, op de btw-richtlijn gebaseerde, voorwaarden dient de winkelier zijn aanspraak op toepassing van het btw-nultarief aan de hand van boeken en bescheiden richting de Belastingdienst aan te tonen. Daartoe moeten overigens zowel de winkelier als de niet-EU reiziger zich de nodige inspanningen getroosten. Als de winkelier slaagt in het aantonen van die aanspraak dan kan hij de afgedragen btw via zijn (suppletie)aangifte van de Belastingdienst terugvragen. Waar de winkelier zich ten tijde van de verkoop richting niet-EU reiziger heeft gecommitteerd aan het teruggeven van de btw, heeft de Belastingdienst daar verder geen betrokkenheid bij.
Bent u bereid om de EC voor te leggen dat de artikelen 146 en 147 van de btw-richtlijn niet correct lijken te zijn omgezet naar nationale wetgeving en ter verkrijging van definitieve duidelijkheid de EC te vragen of de btw-richtlijn een vrijblijvende of verplichte medewerking aan btw-teruggaaf verzoeken van consumenten beoogt en de uitkomsten van de reactie van de EC met de Kamer te delen?
Nee. Zoals in de voorgaande antwoorden uiteengezet ben ik van mening dat de betreffende bepalingen van de Nederlandse wet- en regelgeving zijn gebaseerd op en in lijn zijn met de genoemde artikelen van de btw-richtlijn. Een consument/niet-EU reiziger kan de betaalde btw terugvragen bij de winkelier waar de aankopen zijn gedaan mits aan alle daaraan gestelde voorwaarden, onder andere ten aanzien van toepassing van het btw-nultarief door de winkelier, wordt voldaan.
Zelfmelders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ingrid Coenradie (PVV) |
|
|
|
|
Wat is het aantal opgeroepen zelfmelders, hoeveel gaat u er de komende maanden oproepen en wat is de voorraad nog op te roepen zelfmelders? Kunt u hierbij aangeven hoe lang deze zelfmelders achter slot en grendel moeten zitten, zodat zij de volledige straf hebben uitgezeten?
Op 1 september jl. is er een voorraad van 3.445 mannelijke nog op te roepen zelfmelders. De voorraad in detentiejaren is 493 detentiejaren in augustus 2024.
Sinds 1 juli jl. zijn vijf zelfmelders met de langste strafduren met voorrang opgeroepen. Als capaciteit beschikbaar is, worden meer zelfmelders opgeroepen. Welke aantallen de komende maanden kunnen worden opgeroepen, hangt onder andere af van de instroom van arrestanten en voorlopig gehechten. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is een tijdelijk oproepkader zelfmelders gemaakt, waarmee door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en DJI wordt bepaald met welke prioritering zelfmelders door DJI worden opgeroepen op het moment dat reguliere capaciteit in de gevangenis voor zelfmelders beschikbaar is. Uit het tijdelijk oproepkader zelfmelders vloeit voort dat veroordeelde zelfmelders waarbij de tenuitvoerleggingstermijn binnen een half jaar verstrijkt met prioriteit worden opgeroepen. Meer toelichting op het tijdelijk oproepkader zelfmelders is te vinden in de driemaandelijks rapportage over de capaciteit binnen DJI, waarvan de meest recente gelijktijdig met deze beantwoording is verzonden aan uw Kamer.
Wat is de voorraad niet-aangehouden arrestanten met een lopend vonnis?
Een andere maatregel om de capaciteitsdruk op DJI te verlagen is de zogenoemde arrestantenmaatregel sinds 15 maart jl. Deze tijdelijke maatregel houdt in dat veroordeelden met een openstaande gevangenisstraf of een vervangende hechtenis in verband met het niet betalen van een geldboete of het niet uitvoeren van een taakstraf van maximaal twee maanden momenteel niet actief worden opgespoord. Gelet daarop wordt de vraag geïnterpreteerd als vraag naar de voorraad niet opgespoorde arrestanten met straffen van maximaal twee maanden, die is ontstaan als gevolg van de maatregel.
De voorraad arrestanten die is ingestroomd na 15 maart jl. bedraagt 2.823 personen met zaken van minder dan 60 dagen. Dit betreft 150 detentiejaren (peildatum 1 september 2024). Bij dit voorraadcijfer dient opgemerkt te worden dat een deel van de veroordeelden moeilijk of onvindbaar is.
Zoals gemeld in de vorige voortgangsbrief van 26 juni jl. heeft de politie de bevoegdheid om een eigen afweging te maken voor het oppakken van arrestanten met straffen tot twee maanden als zij in aanraking komt met iemand die een dergelijke straf heeft openstaan, bijvoorbeeld in het kader van een nieuw strafbaar feit, overlast of veiligheid.1 Verder hebben politiemedewerkers de instructie gekregen dat als zij zaken van ernstig geweld, terrorisme en zeden met veroordelingen van maximaal twee maanden waarnemen, zij de veroordeelde waar mogelijk alsnog aanhouden.
Hoeveel veroordeelden zijn er vroegtijdig vrijgelaten? Hoeveel bent u voornemens naar huis te sturen om het capaciteitstekort bij de Dienst Justitiële Inrichtingen op te lossen?
Op momenten dat er onvoldoende cellen beschikbaar zijn voor de instroom van gedetineerden kunnen zij sinds 1 maart 2024 incidenteel eerder worden heengezonden uit een penitentiaire inrichting (PI). Met heenzenden worden gedetineerden maximaal drie dagen eerder in vrijheid gesteld (op vrijdag in plaats van daaropvolgende zaterdag, zondag of maandag). Van maart tot en met juli is de maatregel circa 430 keer toegepast. In augustus zijn geen gedetineerden eerder heengezonden, in september vinden er weer heenzendingen op vrijdag plaats: op peildatum 13 september betrof het 20 heenzendingen.
Hoeveel gedetineerden de komende periode eerder worden heengezonden uit een PI is niet te zeggen, dit hangt af van de bezetting van PI’s en politiecellen op dat moment.
Kunt u aangeven hoeveel personen op dit moment in een Huis van Bewaring of gevangenis zitten die in een Jeugdinrichting en/of kliniek thuishoren en kunt u tevens inzichtelijk maken welke kosten het nog niet kunnen behandelen van een tbs-passant met zich brengt?
Op peildatum 2 september 2024 zitten 56 jongvolwassenen in een Huis van Bewaring of reguliere gevangenisafdeling die in een Jeugdinrichting thuishoren. Verder zitten er op peildatum 24 september 2024 167 tbs-passanten in het gevangeniswezen in afwachting van plaatsing in een kliniek.
Als een tbs-passant nog niet wordt behandeld en in een PI verblijft, brengt dat kosten met zich mee voor het verblijf in die inrichting. Op basis van het aantal tbs-passanten, de gemiddelde verblijfsduur en de begrotingsprijzen voor het gevangeniswezen bedragen de kosten hiervan 27,6 miljoen euro voor de hele periode dat de huidige groep tbs-passanten gemiddeld doorbrengt in een penitentiaire inrichting. Opgemerkt wordt dat wanneer de tbs-passanten uitstromen naar een tbs-kliniek, hun plek direct wordt opgevuld door reguliere gedetineerden. Het spreekt voor zich dat aan de reguliere detentie ook kosten zijn verbonden.
Naast de kosten van het verblijf in de penitentiaire inrichting worden kosten gemaakt voor de uit te keren passantenvergoedingen. Dat zijn vergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Deze verplichting vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.2
In onderstaande tabel is weergegeven welke bedragen in totaal aan hoeveel individuele personen zijn uitgekeerd aan schadevergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Ook het gemiddelde bedrag per persoon en het hoogste bedrag per betaling zijn in de tabel opgenomen.
Aantal unieke personen
24
64
50
73
Betaald bedrag totaal
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 172.779,–
Gemiddeld bedrag per persoon
€ 1.048,–
€ 1.567,–
€ 1.630,–
€ 2.367,–
Hoogste bedrag per betaling
€ 4.725,–
€ 6.900,–
€ 6.050,–
€ 10.625,–
Is deze oplopende wachtlijst te wijten aan de te lange behandelduur van een tbs’er? Zo ja, na hoeveel jaar besluit u dat een tbs’er niet te behandelen is en hij beter op een humane maar sobere longstay-afdeling kan blijven?
Vanwege het huidige capaciteitsgebrek staat het tbs-stelsel inclusief de behandelduur onder druk. Aangezien momenteel niet iedere tbs-gestelde tijdig op een geschikte plek kan worden geplaatst en behandeld, loopt de gemiddelde behandelduur van tbs-gestelden op. Het gebrek aan capaciteit is enerzijds te wijten aan een gestegen instroom doordat rechters vaker tbs opleggen dan in voorgaande jaren. Anderzijds stokt de doorstroom vanuit hoog beveiligde klinieken naar lager beveiligde klinieken en instellingen voor forensisch beschermd wonen. Ook heeft de krappe woningmarkt een nadelige invloed op de doorstroom van tbs-gestelden naar een volgende fase. Hierdoor komen er in de hoog beveiligde klinieken onvoldoende plekken beschikbaar voor nieuwe instroom.
Namens de Minister van Justitie en Veiligheid en op aanvraag van forensisch psychiatrische centra besluit de Dienst Individuele Zaken van DJI over plaatsing in een longstay-voorziening. Dit gebeurt altijd op basis van onafhankelijk advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP). Een van de criteria voor plaatsing in een longstay-voorziening is dat de tbs-gestelde conform de stand van de wetenschap alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan – bij voorkeur in verschillende behandelsettings – waarbij dit niet heeft geleid tot een substantiële vermindering van het recidiverisico. Hierbij worden ook niet bij de behandeling betrokken deskundigen geconsulteerd. De afweging tot plaatsing in een longstay-voorziening staat los van de behandelduur. Het kan voorkomen dat men na vijf jaar geen behandelperspectief meer ziet, maar het besluit kan ook pas na tien of vijftien jaar vallen.
Waarom heeft u besloten om bepaalde maatregelen van uw voorganger die voornamelijk ten gunste zijn van de gedetineerden, voort te zetten, zoals het eerder doorplaatsen van gedetineerden naar de Beperkt Beveiligde Afdeling, het verhogen van de doorstroom naar de forensische zorg en het inzetten van capaciteitsverlof met elektronisch toezicht?
Voor een uitgebreid antwoord op deze vraag verwijs ik naar de driemaandelijks rapportage over de capaciteit binnen DJI, waarvan de meest recente gelijktijdig met deze beantwoording is verzonden aan uw Kamer. In de kern geldt dat de capaciteitsdruk nog steeds hoog is en dat het om die reden nog noodzakelijk is om maatregelen voort te zetten waarmee te volle politiecellen en plaatsgebrek voor nieuwe instroom van arrestanten en voorlopig gehechten in penitentiaire inrichtingen worden voorkomen. Het aanpakken van de capaciteitsproblematiek heeft voor mij de hoogste prioriteit. Ik blijf, samen met de ketenpartners, in de volle breedte zoeken naar maatregelen voor de capaciteitsproblematiek bij DJI.
In hoeverre moeten de maatregelen, zoals meer inzetten op maatwerk bij straffen waardoor extra wordt ingezet op de succesvolle afronding van taakstraffen, geïnterpreteerd worden dat u gaat sturen op meer taakstraffen in plaats van gevangenisstraffen? Zo niet, wat gaat u concreet veranderen, zodat taakstraffen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en niet meer worden omgezet in gevangenisstraffen?
Nee, dit moet niet geïnterpreteerd worden als meer sturen op taakstraffen in plaats van gevangenisstraffen. De extra inzet is juist bedoeld om de door de rechter opgelegde taakstraf uitgevoerd te krijgen. Hoewel de opgelegde taakstraf meestal volledig wordt uitgevoerd, lukt dat niet altijd, waardoor in die gevallen vervangende hechtenis moet worden uitgevoerd. Ook gelet op de grote capaciteitsproblematiek waar DJI nu mee te maken heeft, is dit onwenselijk. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen en om recht te doen aan het vonnis onderzoek ik met de betrokken ketenpartners welke maatregelen we de kans op succesvolle uitvoering van taakstraffen verder kunnen vergroten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan extra begeleiding van taakgestraften, meer maatwerk en het sneller starten met de taakstraf. Daarnaast is het van belang dat taakstraffen worden opgelegd aan personen die deze kunnen en zullen uitvoeren. De reclassering adviseert over de haalbaarheid van een taakstraf, indien deze door de rechter of officier van Justitie wordt overwogen, om te voorkomen dat niet uitvoerbare taakstraffen worden opgelegd.
Heeft u al enig zicht op hoe het dagprogramma binnen een soberder regime er in de praktijk uit zal gaan zien? Betekent sober in dit geval niet juist dat deze gedetineerden minder achter de deur komen te zitten dan meer? Welke activiteiten bent u voornemens te schrappen en wat komt daarvoor in de plaats?
In mijn brief van 13 augustus jl. heb ik aangegeven dat ik kijk naar een detentieconcept met een sober dagprogramma met beperkte activiteiten en een beveiligingsniveau op maat, waar minder personeel nodig is. In de tweede voortgangsrapportagecapaciteit DJI, die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden naar uw Kamer, heb ik gemeld dat de verkenning hiernaar in volle gang is en dat dit alvast heeft geleid tot een concreet resultaat. In het eerste kwartaal 2025 wordt extra celcapaciteit van 40 plekken in Groot Bankenbosch in de PI Veenhuizen gerealiseerd. Dit worden plekken voor zelfmelders met straffen tot twee weken, in een sober regime. Zelfmelders zijn veroordeelden waarbij geen sprake is van een voorlopige hechtenis, bevel tot gevangenneming of detentie op een andere titel, waarvan het CJIB namens mij bepaalt of ze de zelfmeldstatus krijgen en dus zichzelf mogen melden bij een PI. Er volgt alleen zelfmeldstatus als geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Door deze beoordeling wordt het passend geacht om deze doelgroep te detineren in de speciale zelfmeldlocaties met een beperkter beveiligde omgeving waarbij sprake is van een dagprogramma met een minimum aan rechtactiviteiten. Er worden nog andere locaties onderzocht om meer van dit soort plekken te realiseren.
Bent u het ermee eens dat kortgestrafte zelfmelders, die minder beveiliging nodig hebben, juist ook een doelgroep zijn voor meerpersoonscellen en dat daar dan ook op een verantwoorde wijze minder personeelsinzet voor nodig is? Bent u het ermee eens dat het wenselijker is dat (kortgestrafte) zelfmelders in een soberder regime of in een meerpersoonscel achter slot en grendel zitten dan dat zij niet gevangen zitten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De status van (kortgestrafte) zelfmelder is op zichzelf namelijk geen indicatie van wel of niet geschikt zijn voor plaatsing op een meerpersoonscel. Ook voor zelfmelders geldt dus dat moet worden bepaald of zij wel of niet geschikt zijn voor een meerpersoonscel. Plaatsing van gedetineerden op een meerpersoonscel wordt gedaan door de directeur van een vestiging, mits een gedetineerde daarvoor geschikt wordt geacht. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) kan ongeschiktheid samenhangen met gezondheidstoestand, verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek, achtergrond van het gepleegde delict, psychische gestoordheid en aan betrokkene opgelegde beperkingen. Deze contra-indicaties zijn wegingsfactoren en geen absolute uitsluitingsgronden.
Verder geldt in het kader van veiligheid een norm van 2 medewerkers op 24 gedetineerden. Het meer inzetten van meerpersoonscellen leidt dus niet tot een lagere personeelsinzet.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat een grote groep gedetineerden eerder naar huis wordt gestuurd, waarmee is beoordeeld dat deze groep niet gevaarlijk is, maar niet wordt gekozen om deze groep te plaatsen in een meerpersoonscel?
Ik zet mij maximaal in om het aantal cellen in het gevangeniswezen te vergroten. Het eerlijke antwoord is ook dat het afschalen van maatregelen op basis van het huidige beeld niet aan de orde kan zijn. Ik kan op voorhand ook geen maatregelen uitsluiten, daarvoor zijn de problemen te urgent. DJI zet maximaal in op het gebruik van meerpersoonscellen, binnen de bestaande kaders. Dit levert naar verwachting 20 plaatsen op. Overigens geldt nog steeds de veiligheidsnorm van 2 medewerkers op 24 gedetineerden. Meer gebruik van meerpersoonscellen betekent dus niet minder benodigd personeel.
Kunt u aangeven hoe het vaker onderbrengen van criminelen in lichtere regimes met minder bewaking, het vervroegd naar huis laten gaan van veroordeelden, het niet oppakken van arrestanten met een straf tot 2 maanden en het mogelijk vaker opleggen van taakstraffen zich verhouden tot het hoofdlijnenakkoord waarin juist gepleit wordt voor zwaardere straffen en een soberder regime?
In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat straffen voor zware misdrijven, waaronder terroristische misdrijven en ernstige gewelds- en zedendelicten, worden verzwaard. Hieronder licht ik toe hoe ik binnen de mogelijkheden recht wil doen aan deze passage.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het noodzakelijk dat er maatregelen gelden gelet op de nog steeds hoge capaciteitsdruk, om te volle politiecellen en plaatsgebrek voor nieuwe instroom van arrestanten en voorlopig gehechten in penitentiaire inrichtingen te voorkomen. Ik vind het de grootste prioriteit dat voor deze groepen, waaronder ook veroordeelden voor zware misdrijven vallen, plek is. Veroordeelden mogen en zullen de straf die hen is opgelegd niet ontlopen. Ik verwijs ook naar de tweede voortgangsrapportage capaciteit DJI, die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden.
Verder heb ik in mijn brief van 13 augustus jl. en de tweede voortgangsrapportage aangegeven dat ik de mogelijkheden van een detentieconcept met een sober regime en een beveiligingsniveau op maat onderzoek, waarvoor minder personeelsinzet nodig is. Door plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past, ontstaat er in de zwaarder beveiligde capaciteit ruimte voor gedetineerden met hogere risico’s.
In de tweede voortgangsrapportage heb ik ook aangegeven dat DJI de mogelijkheden onderzoekt om een pilot te starten naar het beperken van het dagprogramma in de vorm van minder arbeid aanbieden in het Huis van Bewaring. Hiervoor worden verschillende scenario’s uitgewerkt. In een pilot wordt bezien of dit verantwoord kan en welke consequenties dit heeft. Doel is om hiermee momenteel niet inzetbare capaciteit weer in gebruik te nemen.
Het bericht dat NS verwacht dat treinen in de tweede helft van het jaar vaker te laat komen |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de verwachting van de NS-topman dat treinen in de tweede helft van het jaar vaak te laat zullen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe duidt u deze uitspraak?1
Ja. Het is teleurstellend dat de betrouwbaarheid van de dienstverlening nog niet is verbeterd. De uitdagingen op het spoor zijn echter groot en het kost tijd om de achterliggende prestaties op niveau te krijgen.
Op welke manier gaat u NS aan de prestaties in de afgesproken HRN-concessie houden en welke consequenties gaat u verbinden aan het feit dat NS, nu op voorhand al, niet lijkt te presteren?
Over de prestaties op het hoofdrailnet wordt een formeel oordeel geveld naar aanleiding van de jaarrapportages 2024 van NS en ProRail. Dan wordt bekeken van welke prestatie-indicatoren de afgesproken bodemwaarden niet zijn gehaald. Aan de hand van de concessieafspraken kan een sanctie worden opgelegd als niet aan de bodemwaarden wordt voldaan.
Vindt u het niet gek dat NS nu al, een half jaar van tevoren, weet dat ze de tweede helft van het jaar vaker te laat zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is een lastige en vervelende boodschap maar het is positief dat NS en ProRail vooruitkijken en tijdig communiceren over hinder tijdens werkzaamheden, storingen en tijdelijke snelheidsbeperkingen (TSB’s). Dat wordt ook van ze verwacht. Zo weet de reiziger waar zij aan toe is. Ondertussen verwacht ik van NS en ProRail dat zij zich niet bij deze verwachting neerleggen, maar zich blijven inzetten om de prestaties op peil te brengen. Dit wordt in alle gesprekken met NS en ProRail benadrukt.
Vindt u de ondermaatse prestaties van NS nog langer acceptabel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u duiden hoe uw onlangs gepresenteerde verbeterplan dit soort problemen gaat verhelpen?
Zowel voor mij als voor NS en ProRail staat goed, betrouwbaar en veilig openbaar vervoer voor de reiziger centraal. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1: de uitdagingen op het spoor zijn groot, waardoor algehele prestatieverbetering tijd kost. Het programma Betrouwbaar Beter moet ervoor zorgen dat de prestaties op het hoofdrailnet verbeteren.2 Het richt zich op het wegnemen van de grootste oorzaken van de slechte prestaties in de afgelopen periode, namelijk Tijdelijke SnelheidsBeperkingen (TSB’s), hinder door werkzaamheden en een tekort aan beschikbaar materieel.
Een aantal maatregelen uit het programma resulteert al in verbetering. Zo beschikt NS op dit moment over voldoende inzetbaar materieel, wat een positief effect heeft op de zitplaatskans. Ook heeft ProRail een aantal TSB’s versneld opgelost. Het opheffen van impactvolle TSB’s zoals die op de HSL kost daarentegen veel tijd vanwege de omvang van de infrastructurele problemen. Het programma Betrouwbaar Beter is formeel gestart op 16 juli 2024 en loopt in ieder geval tot en met juni 2025. De voortgang wordt nauwlettend gevolgd.
Kunt u deze vragen vóór het commissiedebat Spoor van 12 september 2024 beantwoorden?
Ja, bij dezen ontvangt u de antwoorden.
De nog steeds openbare bangalijsten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Telegram blijft verwijderverzoeken bangalijsten negeren, Offlimits eist toezichthouders in te grijpen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van bangalijsten onverteerbaar is dat hun namen nog steeds op Telegram te vinden zijn en dat daardoor nog steeds schade wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het onverteerbaar voor slachtoffers en maak mij grote zorgen hierover. Het heeft enorme impact op deze vrouwen en dit raakt mij diep.
Deelt u de mening van Offlimits dat het «uitblijven van actie vanuit de overheid [tegen Bangalijsten op Telegram] onbegrijpelijk en onacceptabel» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke actie is dan tot nu toe wel door toezichthouders ondernomen?
Ik begrijp dat het voortbestaan van de bangalijsten verschrikkelijk is voor de betrokkenen en dat zij hier ernstig last van kunnen hebben en ik betreur dan ook de houding van Telegram. Daarom volg ik met interesse de afwegingen die de organisaties maken die mogelijk actie kunnen ondernemen, te weten het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt. Zij hebben verregaande zelfstandigheid en het is uiteindelijk aan hen om per geval een afweging te maken over de eventuele toepassing van beschikbare bevoegdheden en instrumenten.
Het Openbaar Ministerie doet samen met de politie momenteel breder onderzoek naar de mate waarin Telegram meewerkt aan Notice and Action-verzoeken, waartoe zij zelf via hun eigen website oproepen. Vooralsnog is uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar voren gekomen dat Telegram Notice and Action-verzoeken niet honoreert, waarbij het gaat om het verzoek tot het verwijderen van divers strafbaar materiaal, waaronder bangalijsten. Daarnaast wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht of en in hoeverre Telegram (inmiddels) wel meewerkt aan bevelen tot het ontoegankelijk maken van content op basis van rechterlijke machtigingen. Dit omvat onder andere bevelen op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering waarbij, na machtiging van de rechter-commissaris, een online aanbieder kan worden bevolen om inhoud ontoegankelijk te maken wanneer er sprake is van strafbare inhoud. Het onderzoek beslaat een breed scala aan verdenkingen van strafbare feiten, zoals de online handel in drugs en wapens, terreur en online materiaal van seksueel kindermisbruik. Afhankelijk van hoe het Openbaar Ministerie de uitkomsten van het onderzoek beoordeelt, worden vervolgacties overwogen. Het Openbaar Ministerie maakt per geval een afweging over vervolgstappen, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in een eerdere beantwoording van Kamervragen aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op de onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die de AP heeft.2 Eén van de mogelijkheden die daarbij wordt genoemd, is dat belanghebbenden om handhaving kunnen vragen door middel van een handhavingsverzoek. Op basis van het bericht van Offlimits stel ik vast dat deze stap nu is gezet. Het is aan de AP om eventuele vervolgstappen te bepalen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen daaromtrent met interesse blijven volgen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de (beoogd) toezichthouder op de digitaledienstenverordening3 (Digital Services Act – DSA) in Nederland. Telegram is echter wettelijk vertegenwoordigd in België. Daarom is het primair aan de Belgische toezichthouder te besluiten over handhaving ten aanzien van Telegram op grond van de DSA. Uit het feit dat het handhavingsverzoek tevens aan de beoogd toezichthouder op de DSA in België is verzonden blijkt dat de verzoekers dit aspect in overweging hebben genomen. Net als in Nederland moet de uitvoeringswet in België echter nog door het parlement worden behandeld alvorens er toezicht kan worden gehouden.
Belangrijk om op te merken is dat de reikwijdte van de DSA op de verschillende functies van Telegram nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, waardoor dat onderdeel van de dienst aan de daarvoor geldende verplichtingen zal moeten voldoen. Besloten (groeps)gesprekken vallen niet onder de definitie van online platform van de DSA, net zoals vergelijkbare interpersoonlijke communicatiediensten zoals WhatsApp, Signal, en Facebook Messenger er niet onder vallen.
Over welke juridische instrumenten beschikken de in het bericht genoemde toezichthouders, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens, de Autoriteit Consument en Markt, de Belgische toezichthouders en de Europese Commissie, om handhavend tegen Telegram te kunnen optreden? Zijn deze instrumenten effectief om er voor te kunnen zorgen dat de bangalijsten van Telegram verdwijnen? Zo ja, waarom is daar dan nog geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet en welke instrumenten zijn nog wel beschikbaar om handhavend te kunnen optreden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen.4 Het is aan de AP om te beoordelen of in het geval van de bangalijsten sprake is van een schending van de gegevensbeschermingswetgeving en of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Nu dit laatste in gang is gezet, kijk ik met belangstelling uit naar de afweging van de AP.
Telegram valt onder toezicht van de Belgische toezichthouders (zie voor toelichting onder vraag 3). Zowel de Belgische toezichthouders als de ACM zijn nog niet bevoegd, omdat de betreffende uitvoeringswetgeving nog niet is aangenomen. Zodra dat wel het geval is, en voor zover Telegram onder de DSA valt, biedt de DSA diverse bevoegdheden die de nationale toezichthouders en de Europese Commissie in staat stellen om onderzoeks- en sanctiemaatregelen te nemen. Bij een vermoeden van niet-naleving van bepalingen uit de DSA door online aanbieders kunnen bijvoorbeeld informatieverzoeken worden gedaan, inspecties worden uitgevoerd of gesprekken worden afgenomen. Voor wat betreft de sanctionering is er in een opbouw van handhavingsmogelijkheden voorzien. De DSA biedt ruimte om geldboeten en dwangsommen op te leggen en in uiterste gevallen en onder bepaalde stringente voorwaarden kan de toezichthouder de rechter verzoeken om de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken.5 De ACM kan – na inwerkingtreding van de uitvoeringswet – als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouders te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen.6 Ook gezamenlijk onderzoek met de Belgische toezichthouders op hun initiatief of op aanbeveling van de digitaledienstenraad behoort tot de mogelijkheden. Meldingen die bij toezichthouders onder de DSA worden gedaan gelden als signalen die helpen bij het uitvoeren van het toezicht en de handhaving op de naleving van de DSA. De toezichthouders hebben geen instrumenten om verwijdering van specifieke content af te dwingen. Wel is het zo dat onder de DSA de aansprakelijkheidsvrijstelling wegvalt op het moment dat Telegram op de hoogte is van bepaalde illegale content en niet prompt handelt om die inhoud te verwijderen of anderszins ontoegankelijk te maken. Hiermee voorziet de DSA in een prikkel om illegale content te verwijderen.
De AP kan in individuele gevallen handhavend optreden als er sprake is van schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen. Weigert een partij, dan kan de AP aanvullende maatregelen nemen of een gerechtelijke procedure starten.7
Voor de beoogde toezichthouders onder de DSA geldt dat, zodra zij bevoegd zijn, het aan hen is om te bepalen of en op welke wijze zij opvolging geven aan een handhavingsverzoek.
Deelt u de mening dat als er niet handhavend tegen Telegram kan worden opgetreden dat dan betekent dat Telegram en vergelijkbare berichtendiensten en internetsites voortaan vrij spel hebben om strafbare content te verspreiden waaronder «wapens, drugs, beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en dus ook bangalijsten» en dat dan het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer niet meer gewaarborgd kan worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onaanvaardbaar is en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel handhavend kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onaanvaardbaar is als online omgevingen verworden tot een vrijhaven voor illegale content en strafbare activiteiten. De DSA stelt dan ook dat openbare sociale media gehouden zijn op te treden tegen het openbaar maken en verspreiden van illegale content als zij er weet van hebben dat dit via hun platformen plaatsvindt. Bij berichtendiensten, zoals WhatsApp, Signal, maar dus ook Telegram, is de wetgever terughoudender om het belang van opsporing en handhaving te faciliteren, omdat daarbij grondrechten van gebruikers in het geding kunnen komen, zoals het recht op privacy en het recht op communicatie- en briefgeheim.
De aanhoudende inzet van rechtshandhavingsautoriteiten samen met relatief recente ontwikkelingen zoals de introductie van de Verordening Terroristische Online Inhoud8 en de DSA, en de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) versterken de handhavingsmogelijkheden ten aanzien van online aanbieders. Daarnaast blijft het kabinet zich inspannen voor aanvullende wetgevende instrumenten waar nodig, zoals de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik waarover nog wordt onderhandeld.
Onderzoeken of (voormalige) regeringspartijen of politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen zijn gefinancierd met geld uit Oekraïne of de Verenigde Staten |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat statelijke actoren belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om hun eigen belangen in het buitenland te behartigen en zichzelf in een goed daglicht te zetten. Denk aan publieke diplomatie, lobbyactiviteiten, reclame, promotie-evenementen en netwerkgesprekken. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren.
Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra het de nationale veiligheidsbelangen van Nederland raakt. Dergelijke ongewenste beïnvloeding is vaak onzichtbaar voor de samenleving, maar kan grote schade toebrengen aan onze open manier van samenleven. Het ondermijnt de democratie en vormt een bedreiging voor de nationale veiligheid. Onze inlichtingendiensten waarschuwen al langere tijd dat inmengingsactiviteiten van andere landen in toenemende mate een bedreiging vormen.1
De Minister van BZK ziet het als haar taak en verantwoordelijkheid om de democratische rechtsstaat en het vrije en open publieke debat te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Zij vindt het van groot belang dat we ons verder wapenen tegen ongewenste beïnvloeding en het publieke debat versterken, bijvoorbeeld met de recent aangekondigde nieuwe maatregelen tegen de verspreiding van desinformatie.2
Welke vormen van buitenlandse beïnvloeding worden door de Nederlandse staat erkend en in kaart gebracht? Vallen hieronder ook buitenlandse financiering, het verspreiden van desinformatie, het uitreiken van onderscheidingen aan Nederlandse politici door buitenlandse statelijke actoren en het besturen van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang?
Openlijke vormen van beïnvloeding die binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving vallen, zoals genoemd in de eerste alinea van het antwoord op vraag 1, worden door de overheid niet in kaart gebracht.
Het is aan de AIVD en de MIVD om onderzoek te doen naar statelijke actoren en de mate waarin zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarbij staan spionage, heimelijke beïnvloeding en ongewenste inmenging centraal. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.3
Het kabinet heeft daarnaast speciale aandacht voor de ondermijnende impact van heimelijke beïnvloeding van de democratische rechtsstaat. Hier is sprake van wanneer heimelijke beïnvloeding is gericht op het beïnvloeden van verkiezingen, het partijstelsel en volksvertegenwoordiging, het publiek debat, of bestuurders.4 Met wet- en regelgeving heeft de overheid daarom waarborgen ingebouwd om beïnvloeding transparant te maken of tegen te gaan. Een voorbeeld is dat in de Wet financiering politieke partijen is vastgelegd dat giften van niet-Nederlanders aan politieke partijen vanaf 1 januari 2023 niet meer zijn toegestaan. Ook is er een maximumdonatie ingesteld van € 100.000 en dienen giften boven de € 10.000 binnen drie werkdagen gemeld te worden bij het Ministerie van BZK.
Tot slot is toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Dit reglement bevat ook afspraken ten behoeve van de transparantie van beïnvloeding, zoals het register nevenactiviteiten en belangen.
Welke statelijke actoren kunnen volgens de Nederlandse staat mogelijk proberen de Nederlandse binnenlandse politiek te beïnvloeden en waarom? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vormen van ongewenste en heimelijke vormen van buitenlandse beïnvloeding staan genoemd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de AIVD en MIVD.5
Zo benoemt de AIVD in het jaarverslag 2023 dat is vastgesteld dat met name Rusland en China gebruikmaken van spionage. Zo ontdekte de AIVD samen met de MIVD dat Russische inlichtingendiensten onopgemerkt toegang probeerden te krijgen tot informatiesystemen van de toeleveringsindustrie van Defensie. De Nederlandse krijgsmacht is interessant voor Russische diensten, mede vanwege de militaire steun die Nederland aan Oekraïne levert sinds de Russische inval in Oekraïne. De Russische inlichtingendiensten zijn ook geïnteresseerd in het Nederlandse overheidsbeleid over Rusland en Oekraïne, en in informatie over de NAVO, de EU en de Nederlandse hightechsector. China probeerde het afgelopen jaar in Nederland aan technologische- en bedrijfsgeheimen te komen die het land kunnen helpen de eigen hoogwaardige kennisindustrie verder te ontwikkelen.
Waar het gaat om heimelijke beïnvloeding heeft de AIVD vastgesteld dat Rusland in 2023 voortdurend probeerde westerse landen in een kwaad daglicht te stellen, onderlinge eenheid te ondermijnen en de sfeer in samenlevingen te beïnvloeden. Zo had Rusland de hand in demonstraties tegen westerse steun aan Oekraïne, die plaatsvonden in Nederland en andere westerse landen. Het doel ervan leek vooral Russen (en sympathisanten) het idee te geven dat er in het Westen veel kritiek is op steun aan Oekraïne. Ook de inlichtingendiensten van enkele andere landen waren in Nederland actief om politieke besluitvorming te beïnvloeden in hun eigen belang.
Bent u van mening dat Rusland belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat de Verenigde Staten belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat Oekraïne belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat in Nederland desinformatie is verspreid over het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding, aangezien op 14 augustus jl. openbaar is geworden dat Oekraïners – met ten minste het medeweten van de Oekraïense president Zelensky – achter deze daad van agressie zitten, terwijl – vanaf het eerste moment na de aanslag tot 14 augustus jl. – door vrijwel alle westerse politici, academici en media het narratief werd verspreid dat Rusland de dader zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma een presidentiële onderscheiding heeft gekregen van de Oekraïense autoriteiten – voor zijn «onwrikbare steun» aan Oekraïne in een periode dat zijn partij in de Nederlandse regering zat?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat VVD-Minister en voormalig VVD-Kamerlid, Ruben Brekelmans, en CDA-Kamerlid, Derk Boswijk, lid zijn of waren van de Atlantische Commissie – in elk geval in de periode dat zij Kamerlid waren namens een partij die in de Nederlandse regering zat?2 Bent u op de hoogte van het feit dat de Atlantische Commissie de Nederlandse tak is van de Amerikaanse Atlantic Council – een entiteit die naar eigen zeggen het Amerikaanse wereldwijde leiderschap poogt te versterken?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: ja, daarvan ben ik op de hoogte. De heer Boswijk maakt nog steeds deel uit van het bestuur van de Atlantische Commissie. De heer Brekelmans heeft zijn bestuurslidmaatschap opgezegd bij zijn aantreden als Minister.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de Nederlandse Atlantische Commissie is een stichting onder Nederlands recht en heeft dientengevolge een zelfstandig bestuur. De Atlantische Commissie is niet de Nederlandse tak van de Atlantic Council. Er is ook geen operationele relatie. Beide organisaties zijn, net als onder andere de overige nationale Atlantische Commissies, lid van de Atlantic Treaty Association (ATA), een onafhankelijke internationale organisatie die als doel heeft het bevorderen van de Euro-Atlantische waarden en het belang van de NAVO voor het behoud van vrede en stabiliteit.
Is het in uw ogen wenselijk dat Nederlandse (voormalige) regeringspartijen of politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen desinformatie verspreiden over de motieven achter buitenlandse daden van agressie met enorme internationale gevolgen – in dit geval over de motieven achter het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding; dat zij worden onderscheiden door buitenlandse statelijke actoren voor hun «onwrikbare steun» aan die statelijke actor – in dit geval door Oekraïne; of dat zij deel uitmaken van het bestuur van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang – in dit geval dat van de Verenigde Staten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: Het staat politici vrij contacten te leggen met buitenlandse statelijke actoren en denktanks, zolang dit gebeurt binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving en de onderling gemaakte afspraken, zoals het reglement van orde van de Tweede Kamer en de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Zie verder het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u bereid om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze (voormalige) regeringspartijen en politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen in Nederland vanaf 2014 – mede door middel van buitenlandse financiering (financieel of in natura) – zijn beïnvloed door Oekraïne of de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zal geen onderzoek vragen aan de Algemene Rekenkamer over de gevraagde periode. Sinds 1 januari 2023 is het politieke partijen niet toegestaan giften te ontvangen van niet-Nederlanders.8 Het overzicht van giften en schulden van politieke partijen wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.9 Voor verkozen politici geldt dat het volksvertegenwoordigende orgaan zelf bepaalt welke regels er gelden t.a.v. de transparantie van financiering. Zo bepalen het reglement van orde van de Tweede Kamer en de gedragscode leden van de Tweede Kamer der staten generaal bijvoorbeeld dat leden van de Tweede Kamer opgave dienen te doen van inkomsten uit nevenactiviteiten en de ontvangst van giften met een waarde boven de € 50. Ook heeft het Kabinet n.a.v. de motie Timmermans c.s. de afdeling advisering van de Raad van State verzocht om advies over de (on)mogelijkheden van onafhankelijk toezicht op verkozen volksvertegenwoordigers en fracties in de Staten-Generaal.10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De uitzetting van de elfjarige Mikael |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Stephan van Baarle (DENK), Rob Jetten (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Jimmy Dijk (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Premier Schoof: Kwestie-Mikael staat los van strenger migratiebeleid» en het bericht «Minister Faber «kan niets doen» om de uitzetting van Mikael te verhinderen»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er in het algemeen zorg voor moet dragen dat wet- en regelgeving niet onbedoeld hardvochtig uitpakt in individuele gevallen, zoals ook aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Erkent u dat de wetgeving voorziet in bepalingen waarmee de Minister in individuele gevallen kan besluiten om een verblijfvergunning toe te kennen als de persoonlijke situatie dat vereist? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
De Minister kan alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De »oude» discretionaire bevoegdheid gaf de Minister daarvoor een grondslag. Gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer is deze bevoegdheid op 1 mei 2019 vervangen door de bevoegdheid, zoals die nu is neergelegd in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheid biedt alleen grond voor het verlenen van een verblijfsvergunning gedurende de eerste aanvraagprocedure wanneer er sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Het mandaat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba af te geven is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 de mogelijkheid een vergunning te verlenen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van gezins- of privéleven). Deze vergunning kan ook ambtshalve worden verleend door de IND en past binnen de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat daarbij om een individuele belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM.
Klopt het dat de toenmalige bewindspersoon in 2019 een beleidsafspraak heeft gemaakt met de IND om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe luidt deze afspraak en op welke wijze is die afspraak vastgelegd?
Nee.
Klopt het dat de Minister kan besluiten om af te wijken van deze afspraak en alsnog gebruik kan maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
Zoals in antwoord 4 aangegeven, is er geen beleidsafspraak gemaakt met de IND. Wat betreft de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen, dit kan alleen indien er een wettelijke grondslag daarvoor bestaat in de Vreemdelingenwet 2000. De bevoegdheid om de zogenoemde discretionaire bevoegdheid te gebruiken is in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure in situaties waarin sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Zoals in antwoord 3 al is aangegeven is deze bevoegdheid gemandateerd aan dg IND met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoe luidt de uitspraak van de Raad van State inzake de verblijfsvergunning voor Mikael en zijn moeder?
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelt3 dat het hoger beroep van de Minister gegrond is en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond is. De Raad van State oordeelt dat de Minister vereiste c (het zich niet hebben onttrokken aan toezicht) en contra-indicatie e (het beschikbaar zijn voor vertrek) aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. De driejarentermijn zoals die volgt uit de Kamerbrief van 27 maart 20154 is terecht niet van toepassing geacht. Dit was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat deze uitspraak de Minister niet verbiedt om een verblijfsvergunning te verlenen?
Dat klopt. De Minister kan echter alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het is daarbij, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3, niet meer mogelijk om een vergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid, zoals die tot 1 mei 2019 bestond.
Heeft de Minister van Asiel en Migratie, of andere leden van het kabinet, ambtelijk juridisch advies ingewonnen over de wettelijke mogelijkheden om alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo ja, kunt u die adviezen zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Ja, het advies is als bijlage opgestuurd.
Wat is de redenering achter de beperkte uitleg van «in beeld zijn» binnen de afsluitingsregeling kinderpardon, die aangeeft dat kinderen in beeld moeten blijven van de overheid, maar dat in beeld zijn van een lokale overheid (zoals inschrijving bij een gemeente of een school) onvoldoende is?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019. De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke, soepele regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio dat van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen. Zij mogen niet berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw kamer van 27 maart 2015.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), dan bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Wel gold dat, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, deze voorwaarde niet werd tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Welke maatregelen neemt het kabinet om in de toekomst te voorkomen dat wet- en regelgeving in individuele gevallen hardvochtig uitpakt? Op welke termijn kan de Kamer deze maatregelen verwachten?
Het kabinet is niet voornemens om deze maatregelen te nemen.
De situatie in Bangladesh |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de aankondiging dat er een nieuwe interim-regering zal worden gevormd in Bangladesh, na het aftreden van premier Sheikh Hasina te midden van massale protesten in het land?
Ja. De civiele interim-regering is inmiddels aangetreden op 8 augustus 2024 onder leiding van dr. Mohammad Yunus.
Gezien de handels- en ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Bangladesh, welke stappen onderneemt Nederland nu om te helpen bij een ordentelijke en vreedzame overgang naar een democratische regering in het land? Hoe kan Nederland erop helpen toezien dat mensenrechten en democratische principes worden gerespecteerd?
De bescherming en bevordering van mensenrechten en de democratische rechtsstaat vormen een belangrijk onderdeel van het Nederlandse beleid ten aanzien van Bangladesh. Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-verband de interim-regering opgeroepen om mensenrechten en democratische principes te respecteren. Ook voor het aftreden van voormalig premier Sheikh Hasina steunde Nederland verschillende mensenrechtenorganisaties en mensenrechtenverdedigers in Bangladesh. Nederland is voornemens deze steun voort te zetten in deze belangrijke tijd van transitie in Bangladesh. Daarnaast steunt Nederland het werk van het VN mensenrechtenkantoor (Office of the High Commissioner for Human Rights – OHCHR) dat recent benaderd is door de interim-regering van Bangladesh om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen tijdens de recente protesten.
Onderschrijft u het belang dat de mensenrechtenschendingen van de afgelopen drie weken – die hebben geleid tot de dood van meer dan 300 mensen, duizenden gewonden en willekeurig gearresteerden – moeten worden onderzocht en de daders ter verantwoording geroepen?
Het kabinet onderschrijft het belang van waarheidsvinding, verzoening en accountability, zodat daders ter verantwoording kunnen worden geroepen. De Chief Advisor van de interim-regering heeft aangegeven dat dit een prioriteit is voor de interim-regering. Nederland verwelkomt het verzoek van de interim-regering in Bangladesh aan de VN voor steun aan het onderzoek naar mensenrechtenschendingen ten tijde van de protesten. De VN heeft in reactie op dit verzoek aangegeven een scoping mission van OHCHR naar Bangladesh te zullen sturen.
Ondersteunt Nederland op dit moment organisaties bij het monitoren en documenteren van de mensenrechtenschendingen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Ja. Nederland ondersteunt verschillende mensenrechtenverdedigers en mensenrechtenorganisaties in Bangladesh die mensenrechtenschendingen monitoren en documenteren.
Gezien de omvang van de kledingindustrie in Bangladesh, deelt dit kabinet de wens dat textielarbeiders niet het gelag moeten betalen voor de politieke gebeurtenissen van de afgelopen weken? Hoe kan dit kabinet zich ervoor inzetten dat belanghebbenden in de kledingindustrie, zoals Europese ondernemers, ervoor zorgen dat de rechten van kledingarbeiders worden beschermd, dat zij betaald krijgen voor de tijd dat hun fabrieken onder dwang sloten, en dat bij heropening buitensporig overwerk en druk op de arbeiders wordt voorkomen?
Het kabinet deelt de zorg over de politieke situatie in Bangladesh en de mogelijke gevolgen daarvan voor de textielarbeiders in Bangladesh. Nederland zal, samen met gelijkgestemde donoren, het belang van verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielindustrie onder de aandacht blijven brengen in gesprekken met de autoriteiten in Bangladesh. Nederland werkt samen met de International Labour Organisation, de International Finance Corporation, en gelijkgestemde donoren aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders wereldwijd, waaronder in de textielsector in Bangladesh. Ook werkt Nederland via strategische partners als Fair Wear, IDH, Solidaridad, FNV en CNV aan het bevorderen van internationale standaarden van arbeidsrecht, het versterken van sociaal overleg, sociale zekerheid en milieu, in onder meer de textielsector in Bangladesh. Hiermee investeert Nederland in verantwoorde productie en stabiele handel met landen die die goederen produceren die belangrijk zijn voor de Nederlandse en Europese markt, en worden Nederlandse bedrijven en hun ketenpartners geholpen te voldoen aan Europese IMVO wetgeving. De recente gebeurtenissen in Bangladesh en het mitigeren van de gevolgen ervan staan binnen deze samenwerkingsverbanden hoog op de agenda. Het kabinet zal zich hiervoor in blijven zetten en verwacht dat de Nederlandse textielsector, ook na de recente onrust in het land, haar verantwoordelijkheid blijft nemen voor het mitigeren van risico’s in de productieketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De haven van Saba |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de motie Michon-Derkzen c.s. over de haven van Saba?1
Ja.
Waarom is de Tweede Kamer niet, zoals de motie verzoekt, uiterlijk 15 juni 2024 geïnformeerd?
Uw Kamer is tijdig voor 15 juni geïnformeerd middels een verzamelbrief (Kamerstukken II: 36 410 IV, nr. 70). Daarin is door mijn voorganger aangegeven dat diverse opties nader worden verkend en uw Kamer rondom de besluitvorming van de miljoenennota nader wordt geïnformeerd.
Wat heeft het kabinet gedaan naar aanleiding van deze motie?
Er hebben gesprekken plaats gevonden met het openbaar lichaam Saba vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), vanuit haar coördinerende rol ten aanzien van Caribisch Nederland, om mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Verder heeft het kabinet deze gesprekken betrokken bij de begroting 2025.
Welke gesprekken hebben er plaatsgevonden? Wat is de uitkomst daarvan? Is er ook gesproken over de mogelijkheid van een lening? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat het kabinet in 2025 30 miljoen euro ter beschikking stelt en in 2026 10 miljoen euro. De mogelijkheid van een lening is onderzocht, maar is er uiteindelijk voor gekozen om de middelen via een bijzondere uitkering ter beschikking te stellen.
Verder is er vooralsnog een beperkt aantal versoberingen mogelijk gebleken op het project, maar de besparingen hiervan bleken niet substantieel. Verdere versobering lijkt ook onverstandig, omdat dan de «orkaanbestendigheid» van de nieuwe haven in het geding komt.
In hoeverre is er ook gesproken over de mogelijkheden van versobering van het project? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat is de actuele stand van zaken? Wat is op dit moment nog het financiële gat voor de realisatie van het project haven Saba? Welke mogelijkheden ziet het kabinet samen met Saba voor het oplossen daarvan?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke oplossingen ziet het kabinet om de problematiek van de haven van Saba op te lossen? Wanneer kan hierover duidelijkheid zijn?
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er voor 25 september a.s. duidelijkheid moet zijn? Zo nee, wat is dan de deadline? Zo ja, wordt die gehaald en waarom wordt die eventueel niet gehaald? Wat zijn de gevolgen voor het niet halen van de deadline?
De datum van 25 september is correct en wordt nu gehaald. Met de middelen opgenomen in de begroting 2025 kan Saba toewerken naar het gunnen van de opdracht aan een nader te selecteren aannemer.
Wat zijn de gevolgen voor Saba op het moment dat de haven niet wordt aangepakt en er niet voor 25 september a.s. duidelijkheid is, aangezien de haven van levensbelang is voor Saba onder meer voor de aanvoer van voedsel?
Dit zal niet gelijk leiden tot problemen in de aanvoer van voedsel en zal de haven nog enige tijd bruikbaar zijn voor zowel vracht- als passagiersvervoerstromen. Wel begint de huidige haven aan het einde van zijn levenstermijn te komen en is onvoldoende orkaanbestendig, waarbij onderzoeken hebben uitgewezen dat vervanging en verplaatsing op den duur de beste oplossing is. Als er nu geen besluit genomen zou worden, is het onzeker of de huidige kostenraming voor het bouwen van een orkaanbestendige haven nog zal voldoen.
Waarom duurt het allemaal zo lang, aangezien het project al in 2018 is gestart nadat de haven van Saba is beschadigd door orkaan Irma en in het algemeen niet voldoende orkaanbestendig is?
Na de toekenning van de middelen is er in de Corona-periode beperkte voortgang geboekt in de planuitwerking, ook gelet op het feit dat in de opstartfase er beperkte projectcapaciteit op het eiland aanwezig was. Het openbaar lichaam heeft sindsdien geïnvesteerd in een uitbreiding en versterking van de afdeling Infrastructuur en Ruimtelijke Ontwikkeling, inclusief bijbehorende projectcapaciteit.
Vanzelfsprekend vragen grote infrastructurele projecten op de Caribische eilanden de nodige tijd en was er in de situatie van Saba sprake van een langlopende vergunningsaanvraag. De vergunningsaanvraag is vier keer verlengd i.v.m. het grondig onderzoeken van de effecten van de aanleg van de nieuwe zeehaven op de natuur en het milieu. Vooral het kwetsbare koraal was hierbij een groot aandachtspunt.
Kunt u de schriftelijke vragen binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoorden, mede gelet op de deadline van 25 september a.s.?
Nee, dit was niet mogelijk vanwege het ontbreken van informatie.
Het bericht ‘Veel Nederlandse tandartsen gaan binnenkort met pensioen, alleen in Italië studeren er minder nieuwe af’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u het bericht «Nederland leidt minder tandartsen op dan de rest van Europa: tekorten lopen op» gelezen en wat is uw reactie?1
Ja. De toegankelijkheid van de (mond)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. De vraag naar mondzorg zal naar verwachting stijgen, onder andere vanwege bevolkingsgroei, epidemiologische, sociaal-culturele en vakinhoudelijke ontwikkelingen. Dit betreft onder andere toename van de tandheelkundige vraag onder jongeren en ouderen en toename van de behandelopties door digitalisering. Daarom vind ik het belangrijk dat er voldoende tandartsen worden opgeleid in Nederland. Het krantenartikel schetst echter alleen het aantal opgeleide tandartsen. Het houdt geen rekening met het aantal werkzame tandartsen per land. Het houdt ook geen rekening met andere beroepen die in de mondzorg werken, zoals mondhygiënisten en tandprothetici. Bovendien verschilt de organisatie en vergoeding van de mondzorg per land. Het aantal nieuwe tandartsen per land is dus niet 1 op 1 te vergelijken. De ramingen van het Capaciteitsorgaan houden wel rekening met dergelijke factoren.
Hoe verklaart u dat er behalve in Italië nergens anders in Europa minder tandartsen zijn opgeleid in 2022 dan in Nederland? Heeft dit alleen te maken met het aantal plekken of ook de interesse voor dit beroep?
De wijze waarop wordt bepaald hoeveel tandartsen nodig zijn, met welke factoren rekening wordt gehouden en hoeveel plekken vervolgens worden toegekend, verschilt per land. De belangstelling voor de opleiding Tandheelkunde is groot. Er zijn meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Voor de opleiding tandheelkunde hebben zich vijf keer meer kandidaten aangemeld dan dat er plaatsen zijn. Het aantal opleidingsplaatsen is op dit moment gemaximeerd op een jaarlijkse instroom van 259 voor 2024.
Gaat u het advies van onderzoeksbureau Capaciteitsorgaan om de instroom op de opleiding tandheelkunde te verhogen naar minstens 345 plekken per jaar opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt stapsgewijs toegewerkt naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. De opleiding Tandheelkunde wordt door het Ministerie van OCW bekostigd. Voor de kabinetsreactie op de driejaarlijkse raming van het Capaciteitsorgaan (2024–2027) verwijs ik naar de eerdere Kamerbrieven hierover. Op 13 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 ontvangen (TK 29 282, nr. 521). In de Kamerbrief van 13 december 2023 is ingegaan op de uitvoering van de kabinetsreactie en de consequenties voor de initiële zorgopleidingen (TK 29 282, nr. 553).
Wat vindt u ervan dat 22,8% van het totale aantal in Nederland werkzame tandartsen hun opleiding in het buitenland heeft gevolgd?
Ten opzichte van eerdere jaren is er geen stijging van het aantal nieuw geregistreerde buitenlands gediplomeerde tandartsen in Nederland, maar het totaal aantal geregistreerde tandartsen op basis van een buitenlands diploma neemt de laatste jaren wel toe. Voor goede mondzorg is het belangrijk dat de beschikbare capaciteit wordt benut. Daarbij is belangrijk dat de kwaliteit van de inzet van buitenlands gediplomeerde tandartsen wordt geborgd. Daarom geldt een toelatingsprocedure voor zorgverleners met een buitenlands diploma die in Nederland willen werken. Zij moeten voldoen aan de minimum opleidingseisen die zijn overeengekomen in Europa. Ook de taaltoets is een onderdeel van de toelatingsprocedure. Hoewel het belangrijk is dat de benodigde capaciteit wordt benut, baart het mij zorgen dat inmiddels meer dan een vijfde van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is. Dit terwijl we tegelijkertijd ook zien dat buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Ondanks de beleidsinzet in 2007 blijft de vraag naar tandartsen onverminderd groot en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om in te zetten op de verkorting van de opleiding Tandheelkunde, zodat er ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
Welke gevolgen heeft het tandartsentekort op dit moment, zowel voor heel Nederland als voor specifieke regio’s? Welke gevolgen hebben regionale tekorten aan tandartsen voor de beschikbaarheid van tandzorg in bepaalde regio’s?
Uit onderzoek blijkt dat mensen niet lang hoeven te zoeken naar een nieuwe tandartsenpraktijk én dat de wachttijd voor een afspraak voor het overgrote deel (80%) minder dan een maand is. Daaruit blijkt ook dat de mate van toegankelijkheid ook voldoende lijkt geborgd.2 Daarnaast is sprake van een krapper wordende arbeidsmarkt. En tegelijkertijd zal de komende 10 jaar ook de zorgvraag stijgen. Er is op dit moment sprake van regionale tekorten in enkele regio’s in Nederland. De provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht, Gelderland hebben de grootste tandartsdichtheid. Zeeland en Flevoland de laagste. Het Capaciteitsorgaan neemt deze ontwikkelingen ook mee in het advies voor de benodigde instroom in de opleiding Tandheelkunde.
Hoe denkt u dat het huidige tekort aan tandartsen is ontstaan?
Uit deelrapport 3b van het Capaciteitsplan 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan volgt er in bepaalde regio’s in Nederland een tekort aan tandartsen is. Op basis van microdata van CBS is een beeld te schetsen van de regionale spreiding, uiteenlopend van 95 tandartsen per 100.000 inwoners in Noord Holland tot 39 en 34 per 100.000 inwoners in respectievelijk Zeeland en Flevoland. Los van de regionale tekorten aan tandartsen tekent zich in de breedte van de mondzorg een toenemende krapte op de arbeidsmarkt af.
In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen mogelijkheid om het advies van het Capaciteitsorgaan op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij Geneeskunde), zodat er ruimte kon ontstaan voor Tandheelkunde en werd op dat moment nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten.
Hoe gaat u voorkomen dat de tekorten aan tandartsen groter worden?
Ik vind het belangrijk dat mondzorg goed en betaalbaar is voor iedereen. In dat kader is het belangrijk om in te blijven zetten op het opleiden van tandartsen en toe te werken naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. Naast de opleidingscapaciteit is het belangrijk dat ook andere mondzorgverleners, zoals mondhygiënisten, tandartsassistenten en tandprothetici, ingezet worden naar diens competenties en goed met elkaar samenwerken. Dat geldt in de gehele mondzorgsector en in het bijzonder in de regio’s waar de tekorten het grootst zijn, zoals Flevoland en Zeeland. Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet BIG biedt in het kader van de opdrachtregeling, kunnen mondzorgprofessionals optimaal naar bekwaamheden worden ingezet. Hiervoor is in augustus jl. een nieuwe infographic met betrekking tot de opdrachtregeling in de mondzorg op de website van de Rijksoverheid geplaatst en in de mondzorgsector verspreid via de KNMT en NVM.3
Welke relatie ziet u tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen in Nederland?
Ik zie niet direct een relatie tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen. Private equity bedrijven hebben mogelijk de neiging om te investeren in (winstgevendere) praktijken die zich vaak in stedelijke gebieden bevinden. Dit kan mogelijk bijdragen aan een tekort aan tandartsen in minder winstgevende, landelijke gebieden, doordat praktijken in deze regio’s niet worden overgenomen of uitgebreid.
Nord Stream |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat u september 2022 (in zijn hoedanigheid als lid van de Tweede Kamer) bij BNR het volgende heeft beweerd naar aanleiding van de aanslag op Nord Stream: «Maar ik denk dat nu de reactie vooral is dat we ons niet moeten laten intimideren door deze actie van Rusland, en duidelijk maken dat dit voor Europa niet acceptabel is.»?
Ja.
Bent u (nog steeds) van mening dat Rusland Nord Stream heeft opgeblazen? Zo ja, waarom?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u (nog steeds) van mening dat het opblazen van Nord Stream voor Europa niet acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u het eens of oneens met deze tweet, verstuurd door mevrouw Von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, op 27 september 2022: «Andy deliberate disruption of active European energy infrastructure is unacceptable & will lead to the strongest possible response.»?
Het kabinet neemt beschadiging van energie-infrastructuur zeer serieus en acht het onderzoek naar de toedracht van de explosies bij de Nord Stream-pijpleidingen dan ook van groot belang. Het kabinet wacht de uitkomst van het Duitse onderzoek af en loopt hier niet op vooruit.
Wordt het opblazen van, voor Nederland, vitale infrastructuur door een statelijke actor, door de Nederlandse regering beschouwd als een «daad van agressie» richting Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de aanslag (door een statelijke actor) op Nord Stream door de Nederlandse regering beschouwd als «een daad van agressie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt het, wat u betreft, voor de hand (militaire) steun te verlenen aan landen die betrokken zijn bij aanslagen op voor Nederland vitale infrastructuur?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af. Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Wanneer wist de MIVD (en dus het kabinet) over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Of ontkent het kabinet (nog steeds) dat Oekraïne betrokken is bij deze aanslag?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Waarom is informatie over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream niet met de Tweede Kamer gedeeld?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wat betekent de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream voor de (militaire) steun die Oekraïne van Nederland ontvangt?
Het kabinet speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek en wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Heeft Oekraïne de (militaire) capaciteit om een aanslag te plegen op Nord Stream zonder steun van andere landen?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij Nord Stream en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Was premier Rutte (of een ander lid van het kabinet of de Nederlandse inlichtingendiensten) op voorhand op de hoogte van de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat bewindspersonen via de daartoe geëigende kanalen worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen zijn antwoorden waar nodig samengevoegd.
De situatie in Sluiskil |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Zijn u en de Staatssecretaris op de hoogte van de wateroverlast die de bewoners van Sluiskil ervaren?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Rijkswaterstaat zich niet aansprakelijk acht voor de door bewoners geleden schade ten gevolge van wateroverlast?1
Ja, hiervan is het ministerie op de hoogte. Het ministerie sluit zich aan bij de conclusie uit het meest recente onderzoek dat hiernaar is gedaan. Dit onderzoek («Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» 2) en de juridische beoordeling hiervan geven aan dat Rijkswaterstaat niet wettelijk aansprakelijk is voor de wateroverlast die zich binnen de grenzen van de gemeente Terneuzen voordoet. Dit standpunt is ook onderbouwd in de brief aan de Stichting Wateroverlast Sluiskil van 14 juli 2023. Het grondwaterpeil binnen de bebouwde kom valt onder de Omgevingswet (voorheen Waterwet), niet onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor het peilbeheer van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. De bij Rijkswaterstaat in beheer zijnde waterkerende damwanden, waterbodem en waterkeringen verkeren in goede toestand. Vanuit genoemde verantwoordelijkheid heeft Rijkswaterstaat juridisch gezien geen taken in het terugdringen van een te hoog grondwaterpeil binnen de gemeentelijke grenzen of in het inzetten van voldoende drainagemiddelen op gemeentelijk niveau.
Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u het eens met Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de oorzaken van de wateroverlast niet louter te danken zijn aan de staat, ouderdom/gebreken van de woningen?
Ja, die mening deelt het ministerie. De oorzaken van de wateroverlast zijn beschreven in het eerdergenoemde onderzoek. De complexe opbouw van de bodem, de situatie die is ontstaan door het verminderen van ontwateringsmiddelen binnen de gemeentelijke grenzen en de invloed van het kanaal hebben allemaal invloed op de grondwatersituatie in Sluiskil. De ouderdom van de woningen maakt deze extra kwetsbaar voor wateroverlast, omdat ze niet voldoen aan de huidige standaarden conform het Besluit bouwwerken leefomgeving. Er kan geen harde grens tussen de genoemde oorzaken worden getrokken.
Wat vindt u ervan dat veel van de inwoners jarenlang verteld is dat de overlastwel door gebreken aan het huis komt en zij daardoor kostbare aanpassingen hebben moeten doen zonder gewenste resultaten?
Naast de grondwatersituatie is ook de bouwtechnische staat van de woningen (zie antwoord 4) van invloed op de ervaren wateroverlast. Hierin hebben bewoners een eigen verantwoordelijkheid om op perceelniveau zo nodig onderzoek te verrichten en maatregelen te nemen. Daarnaast zijn er ook maatregelen die op openbaar terrein kunnen worden uitgevoerd. Tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Terneuzen is hiervoor een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat gemeente en Rijk de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» fasegewijs gaan uitvoeren. De eerste fase, het aanleggen van een kweldrainage langs het kanaal bij Sluiskil, heeft het Rijk voor haar rekening genomen. Dit proces bevindt zich nu in de ontwerpfase en zal volgend jaar worden aanbesteed. De planning is om in 2025 de aanleg daadwerkelijk te beginnen.
In de 2e fase gaat de gemeente Terneuzen de drainage in de kern van de gemeente Sluiskil aanpakken. Dat vindt plaats in de periode 2026–2030. Tussentijds zal voortdurend worden gemonitord wat de effecten zijn van de maatregelen. De verwachting is dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Vindt u, gezien de omvang van de problemen waarmee de inwoners van Sluiskil geconfronteerd zijn, het proportioneel dat er qua compensatie alleen gekeken wordt naar vrijblijvend bouwkundig advies, het faciliteren van leningen en een aanpak van collectieve problemen, ondanks de investeringen die veel inwoners al hebben gedaan?
De wateroverlast doet zich voor bij enkele tientallen huizen en percelen in Sluiskil. Vanzelfsprekend is wateroverlast voor de bewoners zeer vervelend. Vanwege de bouwtechnische staat van deze woningen dragen aanpassingen aan de woningen door de bewoners bij aan het verminderen van de overlast. Aangezien maatwerk op het perceel nodig is, kan de gemeente Terneuzen vrijblijvend bouwkundig advies aanbieden en ondersteuning bij het faciliteren van leningen.
Rijkswaterstaat heeft onderzoek laten uitvoeren naar oorzaken en oplossingsrichtingen voor de wateroverlast. Op basis hiervan treft de gemeente, aanvullend op de maatregelen die bewoners nemen, drainagemaatregelen om een lagere grondwaterstand binnen de gemeentelijke grenzen te realiseren. Rijkswaterstaat levert hieraan in dit specifieke geval een bijdrage in de vorm van het op haar kosten uitvoeren van maatregelen die passen bij de aard van de problematiek, ondanks dat hij niet wettelijk aansprakelijk is voor de opgetreden waterschade.
Zullen met deze oplossingsrichtingen de inwoners geholpen zijn?
Het is vervelend dat de bewoners wateroverlast ervaren. De verwachting is dat een combinatie van maatregelen zal leiden tot afname van de wateroverlast. De effecten van de maatregelen die in de openbare ruimte worden genomen door het Rijk en de gemeente Terneuzen worden gemonitord. Mocht hieruit blijken dat deze maatregelen onvoldoende effect hebben, dan is met North Sea Port en Waterschap Scheldestromen afgesproken dat met hen wordt bekeken of door hen alsnog verdergaande maatregelen, in het rapport als optioneel genoemd, worden uitgevoerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om tot op heden geen juridische basis te scheppen, het ontbreken waarvan geldt als argument om niet tot compensatie over te gaan, zodat de inwoners wel gecompenseerd kunnen worden en welke ruimte is hiervoor?
Een extra juridische basis scheppen voor compensatie is niet aan de orde nu de wet al voldoende basis biedt voor het eventueel vergoeden van schade bij ernstige wateroverlast. De grondslag daarvoor is de onrechtmatige daad of opstalaansprakelijkheid. Bij rechtmatig overheidshandelen kan nadeelcompensatie onder omstandigheden aan de orde zijn als de schade wordt veroorzaakt door een besluit of handeling van de overheid.
Heeft Rijkswaterstaat nalatig gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Zijn de damwanden in zijkanaal B bij Sluiskil, waaraan in 2018 onderhoud is gepleegd en waarvan in 2023 bleek dat ze niet lek zijn, diep genoeg? En is er bij de constructie en het onderhoud rekening gehouden met de complexe opbouw van de bodem en zijn de functionele eisen waaraan de damwand moet voldoen hiervoor ook geschikt?
Het zijkanaal B en de damwanden daarin zijn in beheer bij North Sea Port. Rijkswaterstaat heeft hierin geen taak. Deze damwanden hebben een grondkerende en een afmeerfunctie (geen waterkerende functie) en zijn voor die functies voldoende diep aangebracht en voldoen aan alle functionele eisen hiervoor, zo heeft North Sea Port laten weten.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit het rapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil», zoals een drainage?2 Welke ondersteuning is er vanuit het Rijk in de uitvoering?
Ja, hiermee ben ik bekend. Bij de beantwoording van vraag 5 is de ondersteuning vanuit het Rijk toegelicht.
Erkent u dat, ondanks dat de voorgestelde oplossingen de oorzaak van wateroverlast aanzienlijk kunnen reduceren, de inwoners zullen blijven zitten met schade aan woningen en gedane investeringen om een probleem op te lossen dat niet op te lossen viel door de inwoners zelf?
Zoals bij het antwoord op 5 reeds is aangegeven, is naast de grondwatersituatie ook de bouwtechnische staat van de woningen van invloed op de ervaren wateroverlast. Tezamen met de maatregelen die op openbaar terrein zullen worden uitgevoerd is de verwachting dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Op welke wijze kunnen de getroffen bewoners financieel schadeloos worden gesteld, gezien de investeringen die zij zelf hebben moeten doen en de maatregelen die zij hebben moeten nemen, en waar liggen mogelijke obstakels om dit resultaat te bereiken?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
De uitspraken van de minister over de zaak ‘Mikael’ en het ingenomen standpunt. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Waarom krijgt de Armeense Mikael (11) geen verblijfsvergunning»?1
Ja.
Erkent u dat het ministerie via haar woordvoerder het volgende heeft gezegd: «Wij zijn gewoon een ordinaire beleidsmachine.», en erkent u dat u nog wel degelijk als eindverantwoordelijke wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen, ongeacht interne afspraken? Kunt u alle relevante wettelijke artikelen benoemen waaruit blijkt welke (on)bevoegdheden u nog heeft in deze zaak (en soortgelijke zaken) van Mikael?
Ja, in die zin bedoeld dat bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet2000 besluiten alleen kunnen worden genomen op grond van een wettelijke grondslag. Het staat een vreemdeling vrij om voor een verblijfsdoel asiel of regulier – een verblijfsvergunning aan te vragen en die zal de IND dan, namens mij, beoordelen op grond van de desbetreffende toelatingscriteria. De relevante artikelen in de Vreemdelingenwet 2000 zijn artikel 14 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier), artikel 20 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier), artikel 28 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel) en artikel 33 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel).
De verblijfsdoelen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier zijn neergelegd in artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), terwijl in de artikelen 3.6 tot en met 3.6c van dit Besluit de bevoegdheid geregeld is om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. Wanneer het gaat om de discretionaire bevoegdheid bij schrijnende situaties geldt dat in artikel 3.6ba van het Vb 2000 is vastgelegd dat die alleen gedurende de eerste toelatingsprocedure kan worden toegepast en niet in vervolgprocedures. Het mandaat daartoe is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Indien u nog wettelijke bevoegdheden heeft op grond van wet- en regelgeving, kan de Minister dan erkennen dat haar eerdere uitspraken dat dat niet mogelijk zou zijn feitelijk onjuist zijn en deze uitspraak corrigeren?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven heb ik de wettelijke bevoegdheid om voor alle verblijfsdoelen die de Vreemdelingenregelgeving kent een verblijfsvergunning af te geven indien de aanvrager ervan aan de voorwaarden voldoen. De discretionaire bevoegdheid om in schrijnende situaties een verblijfsvergunning af te geven is evenwel op 1 mei 2019 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure waarbij er dan ook sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Zoals in antwoord 2 al is aangegeven, is het mandaat daartoe op 1 mei 2019 aan de dg IND verstrekt.
Hoe verhouden de uitspraken van u op X, namelijk «het stapelen van gerechtelijke procedures aan te pakken», zich tot het feit dat de IND zelf in hoger beroep is gegaan en daarmee de procedure aanzienlijk heeft verlengd? Ziet u het in hoger beroep gaan van gegrond verklaarde beroepen ook als het stapelen van gerechtelijke procedures en bent u bereid om hier het beleid op aan te passen?
Het in hoger beroep gaan door de IND zie ik niet als het stapelen van gerechtelijke procedures; dat laatste is aan de orde wanneer vreemdelingen ook na een eerste toelatingsprocedure die – meestal na een voor de vreemdeling negatieve rechterlijke uitspraak – nieuwe aanvraagprocedures starten vaak ook daarbij opnieuw gebruikmakend van rechterlijke procedures.
Waarom heeft u in de zaak van Mikael het standpunt ingenomen dat hij en zijn moeder (ruim) voor de beëindiging van hun verblijfsprocedure in augustus 2016 de opvang van het COA hebben verlaten zonder opgave van een nieuw adres en dat daarom de ruimere termijn van drie jaar en drie maanden op hun geval niet van toepassing is, terwijl in twee andere zaken (AWB 21/935 van 14 januari 2022 en AWB 20/9342 van 12 mei 2022) waarin die gezinnen eveneens zelf de opvang van het COA verlaten hebben voor het einde van hun verblijfsprocedure na een positieve uitspraak een verblijfsvergunning is verleend en daarmee door u is erkend dat de buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden in dergelijke zaken wordt toegepast?
Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Elke individuele aanvraag wordt op eigen merites, op basis van het gehele dossier, getoetst aan het algemeen geldende kader. Voor nadere toelichting op de toepassing van de termijn van (drie jaar en) drie maanden verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 27 maart 2015.2 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de toepassing van deze Kamerbrief onder meer beoordeeld in de uitspraak van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3109). De Afdeling gaat in deze uitspraak onder meer in op het gelijkheidsbeginsel in relatie tot eerdere zaken, waarin deze termijn aan de orde was.
Waarom is de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden niet consequent toegepast, gelet op het feit dat die eerder wel is gehanteerd naar aanleiding van de uitspraak in de zaak AWB 21/935 (zie rechtsoverweging 15) en AWB 20/9342 (zie rechtsoverweging 10) en niet naar aanleiding van de uitspraak in de zaak van Mikael die dezelfde strekking heeft, (AWB 20/9641 (zie rechtsoverweging 13)?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een juridisch relevant verschil tussen de zaak van Mikael en de twee hier genoemde gevallen? Zo ja, kunt u uitleggen welk verschil dit is en waarom dit verschil rechtens relevant is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 7 nee is, hoe verantwoordt u het feit dat er in gevallen waarvan de juridische omstandigheden gelijk zijn in het ene geval wel een vergunning is verleend en in het andere geval niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel zaken onder de Afsluitingsregeling staat in de procedure de vraag ter discussie of er toepassing moet worden gegeven aan de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden, zoals bedoeld in de Kamerbrief van 27 maart 2015?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND. Dit betekent dat door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
Deelt u de mening dat een kind niet verantwoordelijk kan worden gehouden, laat staan bestraft, voor de daden van de ouders, zoals ook volgt uit artikel 2, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het verstrijken van het buitenbeeldtermijn Mikael dan persoonlijk toegerekend? Kunt u aangeven of de Rijksoverheid ten aanzien van het IVRK onderscheid maakt tussen kinderen met legaal verblijf in Nederland en kinderen zonder legaal verblijf en waarom? Kunt u ook aangeven hoelang het ministerie die onderscheid tussen deze twee categorie kinderen blijft maken en waarom deze afweging is gemaakt?
Ik ben met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals ook blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Bestraffing of discriminatie van kinderen in die zin van dat artikel is niet aan de orde wanneer het gaat om het toetsen aan democratisch tot stand gekomen voorwaarden. Dat de afwijzing gevolgen heeft voor een kind, maakt dat niet anders. Ik wil daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen. Dit uitgangspunt blijkt ook uit artikel 18 van het IVRK, waarin staat dat ouders (of wettelijke voogden) de eerste verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
Het IVRK geldt ten aanzien van alle kinderen die zich binnen de Nederlandse rechtsbevoegdheid bevinden (artikel 2, eerste lid IVRK). De Rijksoverheid maakt geen onderscheid op basis van verblijfstatus.
Wanneer ontstaat er volgens u een dusdanige vorm van (sociale) «worteling» waarbij het niet meer verantwoord is om een kind uit te zetten? Welk beoordelingskader hanteert de IND hiervoor? Indien er geen concreet beoordelingskader is, bent u dan bereid hier door onafhankelijke experts onafhankelijk onderzoek naar te laten doen en daarbij niet alleen de juridische, maar ook de sociologische, pedagogische en psychologische effecten in samenhang mee te nemen en de uitkomst hiervan te gebruiken voor het beoordelingskader van de IND? Kan hiervoor in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van de expertise van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) nu de samenwerking tussen IND, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de RvdK is geïntensiveerd?
Door langdurig verblijf in Nederland zal ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling plaatsvinden. Langdurig verblijf of worteling is op zichzelf echter onvoldoende grond om verblijf te verlenen. Indien er geen verblijfsrecht kan worden verleend op grond van de Afsluitingsregeling wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Ook het hebben van een sociaal netwerk, het belang van het kind3 en de mate van worteling in Nederland wordt hierbij betrokken. Het gaat om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van een privéleven betekent echter niet direct dat een vergunning op grond van 8 EVRM wordt afgegeven, dat wordt bepaald na de belangenafweging. Deze omstandigheid wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat.
De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit. Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Uitgangspunt is dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het behartigen van de belangen van hun kinderen. Normaliter kan die behartiging van belangen door de ouders plaatsvinden, ook buiten Nederland. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt van artikel 3 IVRK. Het belang van het kind is dus, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
In het algemeen beoordeelt de IND een verblijfsaanvraag en het verblijfsrecht op basis van de door de vreemdeling (ouder, wettelijk vertegenwoordiger, advocaat) aangeleverde informatie. Als daaruit blijkt dat een kind mogelijk in zijn ontwikkeling wordt bedreigd of dat de situatie van het kind onduidelijk blijft, kan een dergelijke casus worden voorgelegd aan het team Belang van het Kind van de IND waarbinnen ook een gedragsdeskundige werkzaam is. Eventueel kan dergelijke casus ook worden besproken binnen het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid (SKIV). Dit overleg dient dan om het belang van het kind scherper te kunnen duiden en mee te nemen in de verblijfsrechtelijke beslissing.
Indien u in arntwoord op vraag 2 aangeeft dat er wel degelijk wettelijke bevoegdheden zijn waar u als eindverantwoordelijke op kan acteren, bent u bereid deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Het nieuws dat president Zelensky wist van de sabotage van de Nord Stream-pijpleidingen en deze aanvankelijk goedkeurde. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Joeri Pool (PVV) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «WSJ: Zelensky wist van sabotage Nord Stream en keurde die goed»1 en «A Drunken Evening, a Rented Yacht: The Real Story of the Nord Stream Pipeline Sabotage»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de informatie dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag op de Nord Stream-pijpleidingen en deze goedkeurde klopt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Kunt u, indien het klopt dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag, aangeven wat de gevolgen hiervan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuws dat de Israëlische regering Noorse diplomaten gaat uitwijzen na de Noorse erkenning van Palestina |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het intrekken van de diplomatieke status van acht Noorse diplomaten die zich bezighielden met Palestijnse zaken, zoals bekendgemaakt door de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël diplomaten van een democratische bondgenoot gaat uitzetten om het enkele feit dat Noorwegen een Palestijnse staat wil erkennen?
De beslissing van Israël om de accreditatie van diplomaten uit Noorwegen in de Palestijnse Gebieden in te trekken is wat mij betreft onverstandig en niet de juiste weg om te bewandelen. Ook bij verschillen van visie moet het diplomatieke kanaal in beginsel openblijven. In recent contact heb ik de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken erop aangesproken dat het sluiten van diplomatieke kanalen niet behulpzaam is. Nederland is erkentelijk voor de centrale rol die Noorwegen heeft vervuld in het Midden-Oosten Vredesproces en als voorzitter van de zogenoemde Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) in dit kader.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status, met als reden onder andere de Noorse reactie op het verzoek van het Internationaal Strafhof voor schriftelijke inbreng van lidstaten inzake het verzoek voor arrestatiebevelen, bestempeld kan worden als het belemmeren van de rechtsgang van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Op 27 juni jl. hebben de rechters van het Internationaal Strafhof (ISH) bepaald dat tot uiterlijk 12 juli jl. verzoeken konden worden ingediend om als amicus curiae schriftelijk te interveniëren bij het ISH. Vervolgens hebben de rechters van het ISH op 22 juli jl. bepaald dat de schriftelijke opmerkingen uiterlijk 6 augustus jl. moesten worden ingediend. Veel landen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In de publiek geworden Note Verbale die het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken op 8 augustus jl. verzond om het besluit aan Noorwegen mee te delen, noemt Israël als reden: «Norway’s one-sided policies and statements, following the heinous terrorist attack on Israel on 7 October». Het is niet aan mij om uit te leggen waarom Israël hiertoe is overgegaan.
Bent u het met Minister Katz eens dat bondgenoot Noorwegen, het land dat bemiddelde voor de Oslo-akkoorden, een «one-sided policy» hanteert ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag twee.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status bedoeld is om andere staten af te schrikken om zich uit te spreken voor de naleving van het internationaal recht door alle partijen in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Als eerder gesteld is het niet aan mij om de Israëlische stap uit te leggen. In algemene zin acht ik het niet behulpzaam om diplomatieke kanalen te sluiten. Ik heb recent de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken daar ook op aangesproken.
Deelt u de mening dat de huidige Israëlische regering nauwelijks openstaat voor kritiek van haar bondgenoten? Zo nee, welke concrete voorbeelden kunt u geven van opvolging die Israël heeft gegeven aan kritiek op de wijze waarop haar regering te werk gaat in de Gaza-oorlog?
Het kabinet blijft consequent uitdragen dat Israël gebonden is aan het internationaal recht, inclusief het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet maakt daarbij continu de afweging op welke wijze de Nederlandse positie het meest effectief kan worden overgebracht.
Nederland blijft zich actief, naar vermogen, en in nauwe samenwerking met internationale partners, inzetten voor een verbetering van de situatie op de grond. Hoewel Nederland hier duidelijk meer voortgang in wenst te zien, ga ik niet met u mee in de stelling dat de dialoog die de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, met Israël voert geen effect heeft. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld zijn resultaten bereikt op humanitair en consulair vlak. Daarnaast is diplomatie geen exacte wetenschap. Effect van gesprekken laat zich niet altijd illustreren in direct meetbare resultaten, noch is meetbaar wat zou zijn gebeurd als de gesprekken niet zouden hebben plaatsgevonden.
Sluit u zich aan bij het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell, die het besluit van de Israëlische regering heeft veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag twee. Ik steun de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in zijn boodschap dat deze keuze niet de juiste is.
Bent u bereid het uitwijzen van Noorse diplomaten te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29–30 augustus in Brussel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn zorgen bilateraal overgebracht aan de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, reeds voor de Raad Buitenlandse Zaken en vlak na het moment dat dit besluit publiekelijk werd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen een week beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan de wens tot een spoedige beantwoording.
Het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur, waarin elf maatschappelijke organisaties u oproepen om schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur te waarborgen in het nieuwe regeerprogramma?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit manifest?
De algemene insteek van het manifest wordt gedeeld. Schoon en gezond water is van levensbelang voor ons drinkwater, onze voedselvoorziening en de natuur. Het manifest sluit met de voorstellen aan op de ambitie en aanpak die is ingezet met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het KRW-impulsprogramma.
Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Het manifest is een steun in de rug voor de al gekozen aanpak via het KRW-impulsprogramma. We zijn als overheden al langere tijd in gesprek met onze maatschappelijke partners over de KRW en zien het manifest als stimulans om dit gesprek te intensiveren, en waar mogelijk elkaar te helpen met onze opgaven. Na het opstellen van de begroting voor 2025, wordt nader bekeken wat de precieze inzet vanuit het kabinet wordt op de specifiek genoemde punten in het manifest.
Bent u bereid om met de opstellers van dit manifest in gesprek te gaan over hoe u schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur kunt waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is er al ambtelijk contact geweest en heeft een gesprek plaatsgevonden met de opstellers.
Erkent u de conclusie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat met het huidige kabinetsbeleid het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is en dat de KRW-doelen ook ná 2027 niet bereikbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak? Zo nee, waarom niet?2
Op 30 juni 2023 ontving de Kamer al de kabinetsreactie op het Rli-advies.3 Verder is de Kamer meest recent op 27 juni 2024 geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de KRW.4 Daarin is aangegeven dat de waterkwaliteit vooruitgaat, maar het tempo nog te laag ligt. Ondanks positieve ontwikkelingen is er nog een substantieel gat tot volledig KRW-doelbereik; de afname in normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld gestagneerd, de kwaliteit van het grondwater verbetert niet voor veel chemische stoffen, en veel maatregelen van waterbeheerders lopen vertraging op. Het is erg spannend of de huidige aanpak voldoende is om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Zoals eerder is aangegeven,5 is daarvoor nodig dat voor die tijd alle afgesproken maatregelen zijn uitgevoerd. Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027.
Erkent u dat de afgelopen jaren niet alles op alles is gezet om de KRW-doelen te halen, regelgeving die nota bene dateert uit 2000? Zo nee, waaruit blijkt dan dat wel alles op alles is gezet en hoe kan het dan dat het voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is om de KRW-doelen te halen?
Er wordt al decennia lang gewerkt aan een betere waterkwaliteit. Met het in het voorjaar van 2023 gestarte KRW-impulsprogramma is dat verder geïntensiveerd en zetten de betrokken overheden samen alles op alles om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Ondanks deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, is de verwachting niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent niet altijd dat we daarmee niet aan de KRW voldoen. In sommige gevallen is het ook bij aanvullende inspanningen onmogelijk om de doelen tijdig te halen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ecologische effecten van al genomen maatregelen meer tijd nodig hebben om op te treden, als de waterbodem op grote schaal verontreinigd is met persistente stoffen die inmiddels al niet meer gebruikt worden, of als het niet lukt om buitenlandse verontreiniging verder terug te dringen. In die gevallen biedt de KRW legitieme uitzonderingsmogelijkheden. Bij een geldig beroep daarop hebben we alles op alles gezet, halen we het KRW-doel niet, maar voldoen we toch aan de KRW.
Bent u zich ervan bewust dat rechtszaken, boetes en onzekerheid vanwege het niet halen van de KRW-doelen, kunnen leiden tot een vergunningenstop, uitvoeringsproblemen en aanvullende beperkingen voor de bouw van nieuwe woningen of infrastructuur?
Ja, daarom zetten we ook alles op alles om de KRW-doelen te halen.
Kunt u een overzicht geven van de maatschappelijke kosten van watervervuiling?
Een overzicht in euro’s van de kosten van watervervuiling is niet te geven. Wel is kwalitatief aan te geven wat belangrijke baten zijn van een goede waterkwaliteit:
Hoe zorgt u ervoor dat deze maatschappelijke kosten van watervervuiling niet op burgers worden afgewenteld?
Dat verschilt per beleidsveld. De kosten voor het reduceren van lozingen via vergunningen van bedrijven liggen primair bij de bedrijven. De kosten voor meer zuiveren via de rioolwaterzuiveringsinstallaties worden betaald door de inwoners (die immers ook bijdragen aan de waterverontreiniging) en lozende bedrijven. Diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw worden belast via heffingen.
Welke extra maatregelen neemt u zodat de KRW-doelen wél uiterlijk in 2027 worden behaald?
Specifieke informatie over eerder afgesproken en extra ingezette acties is opgenomen in de op 27 juni verzonden Kamerbrief over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW6.
Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027. Daaruit zal ook blijken wat het handelingsperspectief is om doelen alsnog te halen. Op basis daarvan zullen keuzes gemaakt worden welke extra acties ingezet worden.
Wat is uw reactie op elk van de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd om de waterkwaliteit te verbeteren?
Hieronder volgt de reactie per voorstel:
Hoe en per wanneer gaat u de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd, uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 11. Meer specifieke informatie per lopende actie is opgenomen in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl. over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW.
Hoe gaat u zorgen voor heldere kaders en afdoende financiële middelen in het regeerprogramma, waarmee alle betrokken partijen hun bijdrage kunnen leveren aan schoon en voldoende water?
De kaders voor de KRW zijn duidelijk. Voor de meeste KRW-maatregelen, bijvoorbeeld voor maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen, zijn budgetten geregeld in de begrotingen van de verschillende overheden. De begroting voor 2025 geeft meer duidelijkheid over de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Deze is op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord bij het 2e punt in vraag 11.
Wat is uw reactie op dat de Europese Commissie Nederland aanmaant wegens het niet naleven van de Kaderrichtlijn Water, omdat in Nederland vergunningen voor onttrekking van water of lozingen in water voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend en periodieke herziening niet is vereist?3
De Commissie is op 25 juli een inbreukprocedure gestart tegen Nederland, omdat de Commissie van mening is dat Nederland de KRW op een specifiek punt onvoldoende in de wetgeving heeft omgezet. Volgens de Commissie is het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten onvoldoende in de Nederlandse wetgeving geregeld. Nederland zal uiterlijk op 25 september 2024 naar de Commissie reageren op het standpunt van de Commissie. Europese inbreukprocedures zijn strikt vertrouwelijk. Een meer specifieke toelichting is op dit moment niet mogelijk. Overigens is in de Nederlandse wetgeving wel vereist dat lozingsvergunningen periodiek worden geactualiseerd.
Vanaf wanneer zullen vergunningen voor onttrekking van water of voor lozingen in water niet meer voor onbepaalde tijd worden afgegeven?
Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding waarmee een einde komt aan de situatie dat vergunningvoorschriften voor onttrekkingen van water en voor lozingen een onbepaalde geldingsduur hebben. Er wordt nog onderzocht of dit juridisch wordt uitgewerkt in de vorm van vergunningen voor beperkte tijd, of in de vorm van een verplichting voor het bevoegd gezag om vergunningen binnen een bepaalde, vaste frequentie opnieuw te toetsen en zo nodig ambtshalve aan te passen. Effectiviteit en uitvoerbaarheid spelen daarbij een rol. Dit wordt opgepakt binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de regulering van de afvalwaterketen zoals toegelicht in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl.
Waarom neemt u tot uiterlijk 2033 de tijd om de lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat te herzien?
De voor de KRW relevante vergunningen worden voor eind 2027 bezien en indien nodig herzien, zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. RWS kampt – net zoals alle andere overheden en de marktpartijen – met een capaciteitsgebrek voor het bezien en herzien van lozingsvergunningen. Het bezien en herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject, waarvoor specialistische kennis en kunde benodigd is. Minder urgente vergunningen zullen daarom later worden bezien/herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herzien van de vergunningen die het halen van de KRW-doelen in de weg kunnen staan daadwerkelijk voor 2027 zijn herzien?
Voor Rijkswaterstaat wordt verwezen naar de planning in het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. Over de voortgang vinden regelmatig gesprekken plaats. Voor de andere overheden wordt daarop onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gestuurd via het Bestuurlijk Overleg KRW. Zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11.
Bent u ook bereid om lozingsvergunningen in te trekken, als deze het halen van de KRW-doelen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke vergunningen verwacht u dit te moeten doen?
Vergunningen moeten KRW-proof zijn. Waar dat niet zo is kan het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen opnemen in een vergunning. In het uiterste geval kan, indien de betreffende lozing in geen enkel geval verenigbaar is met het behalen van de KRW-doelen, de vergunning geheel of ten dele worden ingetrokken. Dit vergt een zware belangenafweging; bedrijven ontlenen ook rechten aan hun vergunningen. Tot op heden is er bij het bezien/herzien van de lozingsvergunningen voor rijkswateren nog geen aanleiding geweest om een lozingsvergunning geheel of deels in te trekken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er uiterlijk december 2024 een centraal overzicht komt van lozingen op het oppervlaktewater en op het riool?
Er is geen centraal overzicht van lozingsvergunningen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk om een actueel overzicht bij te houden van afgegeven lozingsvergunningen. Het maken van een centraal overzicht zou veel tijd vragen en ten koste gaan van de capaciteit die beschikbaar is om vergunningen te bezien en herzien. Rijkswaterstaat is momenteel bezig alle vergunningen voor lozingen op de rijkswateren te bezien. In lijn met de motie van het lid Tjeerd De Groot9 worden hierbij voor vergunningen die al bezien zijn (momenteel meer dan 80% van alle vergunningen voor de grote industriële lozingen) de stoffenlijsten verzameld en in één bestand vastgelegd. Bekeken wordt welke administratieve, organisatorische, en technische stappen moeten worden gezet om de stoffenlijsten op een publiek toegankelijke website openbaar te kunnen maken en periodiek bij te werken. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen worden gepubliceerd.
Hoe zorgt u ervoor dat de toelating en normen van bestrijdingsmiddelen en de normen voor bemesting in lijn zijn met de KRW?
In lijn met het Rli-advies en rekening houdend met het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is onderzocht hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. De uitkomsten van die analyse zijn inmiddels bekend en de Minister van LNV heeft uw Kamer op 25 juni jl. geïnformeerd.10 Ook de vorige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft u daarover op 27 juni jl. geïnformeerd.11 Hierbij is aangegeven dat een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid, zodat het Ctgb een nationaalrechtelijke juridische grondslag krijgt voor het vooraf toetsen aan de KRW-normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het herzien van bestaande toelatingen met het oog op het voldoen aan de KRW-normen. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de bemestingsnormen ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Op dit moment zijn het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorend addendum en de derogatiebeschikking van toepassing. Op basis daarvan zijn onder andere de bufferstroken en met Nutriënten Verontreinigde gebieden doorgevoerd. Wanneer blijkt dat extra maatregelen voor nutriënten afkomstig uit de landbouw nodig zijn, zal dit worden betrokken bij de opstelling van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar de deadline vanuit de KRW.
Bent u bekend met het driepuntenplan van de vereniging Biologische Sierteelt Nederland, waarmee biologische siertelers willen bijdragen aan het oplossen van waterproblemen?4
Ja.
Onderschrijft u dat het plan van de biologische boeren kan bijdragen aan oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het plan faciliteren?
Als bij een teelt geen chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan zullen die logischerwijs ook niet in het water komen.
De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 26 juni jl. verzocht om een reactie op de aangeboden petitie van de biologische sierteeltsector met een actieplan. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal deze reactie geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat boeren die gezonde watermaatregelen nemen, zoals het planten van bomen of het vasthouden/filteren van water, hiervoor worden beloond?
Het gaan belonen van agrariërs voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals gezonde watermaatregelen, is één van de intenties in het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet. In het regeerprogramma is hieraan een nadere uitwerking gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Water ingepland op 24 september?
Ja.
Het proces tegen Jimmy Lai, hoofdredacteur van de voorheen grootste vrije krant in Hongkong |
|
Eric van der Burg (VVD), Tom van der Lee (GL), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de herhaalde vertragingen in de voortgang van het proces tegen Jimmy Lai en de berichten over de onderdrukking van fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering, en de snelle ontmanteling van de rechtsstaat in Hongkong?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat schendingen van internationale overeenkomsten door de Volksrepubliek China niet onbenoemd mogen blijven? Deelt u daarom de mening dat de afbraak van burgerrechten en vrijheid van meningsuiting in Hongkong, die gegarandeerd waren tot 2047 in de Sino-Britse gezamenlijke verklaring van 1984, en verder gegarandeerd zijn aan individuen in Hongkong onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 1966, benoemd moeten worden?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover met de EU en gelijkgestemde landen over blijven uitspreken. Daarnaast maakt Nederland deel uit van een groep landen die de rechtszaken bijwoont tegen Jimmy Lai en anderen die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u op de hoogte van de directe oproep van de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK), het Europees parlement en het Canadees parlement aan het adres van de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen deze Britse journalist te laten vallen en hem daarom onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo ja, deelt u de mening dat het belangrijk is dat ook Europese landen, waaronder Nederland, zich hierover uitspreken?
Nederland heeft samen met EU -en gelijkgestemde landen verschillende keren grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van lokale media, waaronder de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai. Laatstelijk in het kader van de Media Freedom Coalition middels een verklaring, uitgegeven op 29 december jl. Op 30 mei jl. heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell daarnaast een verklaring uitgegeven naar aanleiding van de uitspraak in de rechtszaak tegen de zogenaamde «Hongkong 47», een groep democratieactivisten die eveneens op basis van de nationale veiligheidswetgeving zijn aangeklaagd.
Bent u bereid, net als de VS, het VK en Canada, een Nederlandse oproep te doen aan de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen Lai te laten vallen en hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt nauw samen met gelijkgezinde landen in de opstelling t.a.v. deze rechtszaak. Nederland kiest ervoor om in dit geval, de bevestiging van een eerder vonnis, niet opnieuw een aparte verklaring uit te geven. Ook andere EU-Lidstaten kiezen voor deze aanpak. Uiteraard zal Nederland in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, wanneer opportuun, de Chinese autoriteiten blijven aanspreken over onze zorgen over de verslechterende mensenrechtensituatie in Hongkong, en in het bijzonder t.a.v. vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid, naast de besprekingen over Lai in deMedia Freedom Coalition, deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU te zetten? Zo ja, wanneer kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De zaak is op ambtelijk niveau met enkele lidstaten en andere gelijkgezinden besproken, zowel tussen de hoofdsteden en de lokale posten. Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen over de zaak uitgesproken. Op dit moment ben ik daarom niet van plan deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken te zetten. Zoals genoemd zal Nederland zich over de situatie in Hongkong blijven uitspreken en deel blijven uitmaken van een groep landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat met u over de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 12 september?
Het bericht 'Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC), Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er, ondanks de vrijheid die scholen hebben, geen rekening is gehouden met carnaval als dynamisch immaterieel erfgoed bij het vaststellen van de voorjaarsvakantie voor de regio Zuid in 2025?
Voorop staat dat alle scholen die dat willen, gewoon hun voorjaarsvakantie tijdens de carnavalsweek kunnen houden. Er zijn immers maar drie vakanties die landelijk (verplicht) worden vastgesteld: kerstvakantie, zomervakantie en één week meivakantie. De herfst- en de voorjaarsvakantie zijn adviesdata. Scholen kunnen hier dus van afwijken en de data van deze vakanties zelf vaststellen.
Deze adviesdata worden bepaald door een afweging tussen verschillende maatschappelijke belangen waarbij het onderwijskundige belang voorop staat. Het onderwijsveld heeft een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de periode van de herfst -en voorjaarsvakantie.
Daarnaast spelen er ook culturele belangen, waarbij altijd rekening wordt gehouden met carnaval. Dit is echter niet altijd mogelijk vanwege erg vroege of late carnavalsdata in relatie tot de voorkeur van het onderwijs voor het schema «7 à 8 weken school en dan een week vakantie». Dat is echter ruim van tevoren bekend, en veel (maar niet alle) scholen in het zuiden van Nederland wijken dan ook af van de voorjaarsvakantiedata als carnaval vroeg of laat in het jaar valt.
Dit gebeurt nu dus in 2025. Ook in 2027 zullen de adviesdata van de voorjaarsvakantie niet passen en zullen veel scholen in Brabant en Limburg zich waarschijnlijk niet aan de adviesdata houden. Dit is in het verleden ook al vele malen op deze manier opgelost.
Welke afwegingen hebben ertoe geleid dat er is gekozen voor een voorjaarsvakantie in de regio Zuid die niet samenvalt met de carnavalsweek?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, heeft het funderend onderwijs een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de planning van de schoolvakanties, waaronder de adviesweken voor de herfst -en voorjaarsvakantie. Daarbij wordt ook rekening gehouden met regio’s en scholen – ook in de vakantieregio Zuid (waar naast Noord Brabant en Limburg ook Zeeland en een groot aantal gemeenten in Gelderland onder vallen) – waar het niet samenvallen van de voorjaarsvakantie met de carnavalsweek geen problemen oplevert. Aangezien sprake is van adviesdata voor de voorjaarsvakantie kunnen scholen de week kiezen die in hun context het best passend is.
Hoe waardeert u lokaal cultureel erfgoed, zoals carnaval, bij de besluitvorming rondom schoolvakanties?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt bij de planning van de schoolvakanties altijd met veel verschillende aspecten rekening. Dat geldt ook voor de data van landelijke feestdagen en de planning van de centrale examens. Er wordt bij het vaststellen van de adviesdata voor de voorjaarsvakanties dus ook altijd zoveel mogelijk rekening gehouden met de data voor carnaval.
Bent u bereid om in de toekomst overleg te plegen met regionale instanties zoals de Samewirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge voordat dergelijke beslissingen worden genomen?
We hebben vorig jaar constructieve gesprekken gevoerd met aan carnaval gerelateerde organisaties, ook in het licht van de doorstroomtoets, waaronder de Brabantse Carnavalsfederatie, en onderwijsorganisaties. De relevante input en inzichten hebben we meegenomen. We houden bij het bepalen van de nieuwe voorlopige vakantiedata al zo goed mogelijk rekening met veel verschillende aspecten, waaronder de data van het carnaval.
Bent u op de hoogte van de ergernis die leeft onder de Limburgse bevolking, onderwijsinstellingen en lokale politici en -bestuurders over de vastgestelde data voor de voorjaarsvakantie en wat is hierop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. Het is dan ook een wezenlijk belang dat al jarenlang wordt meegewogen. Het is echter niet het enige belang.
Bij het bepalen van de vakantiedata zijn de belangen die samenhangen met goed onderwijs voor leerlingen de eerste prioriteit. Het gaat daarbij onder meer om het pedagogisch proces, het kind, de schoolorganisatie, de doorstroomtoets en het eindexamen; deze gebeurtenissen in het schooljaar zijn nu belangrijke mijlpalen voor de bepaling van de data. Daarnaast spelen maatschappelijke en culturele belangen, zoals carnaval, een rol. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderschrijft dat carnaval een belangrijke culturele traditie is en houdt daarom altijd ook rekening met de data voor carnaval bij het vooraf in elkaar zetten van de vakantiedata. En gelukkig kunnen de scholen gewoon de voorjaarsvakantie plannen tijdens carnaval.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze signalen uit de regio serieus te nemen en in toekomstige besluitvorming te incorporeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen dat regionaal cultureel erfgoed, zoals het vieren van carnaval, in de toekomst een duidelijkere plek krijgt in beleidsvorming omtrent schoolvakanties?
Dit is momenteel al het geval. In het najaar van 2024 staat een evaluatie gepland van de Regeling vaststelling schoolvakanties (het laatste onderzoek was uit 2015).2 Hierbij zal ook de rol van carnaval in de vakantiedata worden geëvalueerd.
Hoe worden besluiten over schoolvakanties gecommuniceerd met scholen in regio's waar culturele evenementen zoals carnaval een aanzienlijke impact hebben op de lokale gemeenschap?
Besluiten over de vakantiedata worden gecommuniceerd via de Staatscourant, via de maandelijkse nieuwsbrieven voortgezet onderwijs en primair onderwijs van het Ministerie van OCW en via www.rijksoverheid.nl. De webpagina’s over de schoolvakanties zijn verreweg de meest bezochte pagina’s van www.rijksoverheid.nl.
Hoe beoordeelt u het belang van cultureel erfgoed voor de samenhang en identiteit van de regio en op welke manier speelt dit mee in de landelijke beleidsvorming?
April jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen over immaterieel erfgoed.3 Hierin komt naar voren dat immaterieel erfgoed, zoals carnaval, essentieel is voor onze identiteit. Het geeft uitdrukking aan wie we zijn en is voor veel mensen van grote culturele waarde. Carnaval geeft beoefenaars een gevoel van sociale verbondenheid.
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat carnaval, als cultureel erfgoed, een plek heeft in de landelijke beleidsvorming omtrent schoolvakanties.
Het artikel 'Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: Dit is precies waar we al langer voor vreesden' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: «Dit is precies waar we al langer voor vreesden»?1
Ja.
Is er overleg geweest over deze sluiting met u of uw ministerie?
Er is met mij of ambtenaren van mijn ministerie geen overleg geweest over deze concentratie van twee locaties (Breda en Tilburg) tot één. Ik ben ook niet op de hoogte gesteld van de voorgenomen concentratie (sluiting) door de partijen waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz. Wel heb ik begrepen dat de betrokken ggz-instelling op regionaal niveau overleg heeft gevoerd met verschillende partijen.
Is deze sluiting in overeenstemming met de doelstelling binnen het Integraal zorgakkoord (IZA) als het gaat om toegankelijkheid van de cruciale zorg?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Het is aan GGz Breburg en de zorgverzekeraar, vanuit diens zorgplicht, om ervoor te zorgen dat dit in de regio het geval is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
GGz Breburg heeft besloten het aantal HIC-bedden af te bouwen van 50 naar 35. Dat heeft tot gevolg dat er geen HIC-bedden meer zijn in Breda. Voor een deel van de cliënten (en hun netwerk) uit de regio Breda betekent dit een grotere afstand voor hun behandeling op de HIC. Volgens GGz Breburg was het blijven aanbieden van de HIC-zorg op twee locaties niet mogelijk, omdat het tekort aan personeel daarvoor te groot was. Dat zou risico’s opleveren voor de kwaliteit en dat kan leiden tot (ernstige) incidenten. Volgens GGz Breburg is concentratie van bedden nodig, om de toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod te waarborgen. Daarnaast was er de afgelopen jaren sprake van leegstaande bedden op de HIC. Bovendien zijn er afgelopen jaren cliënten geweest die een HIC-bed bezetten, maar wellicht beter op een andere plek kunnen worden geholpen.
GGz Breburg geeft aan dat ze inzetten op betere doorstroming en aanbod voor deze cliënten. Ook met minder HIC-bedden, is er voldoende capaciteit om te voorzien in acute opnamen in de regio. GGz Breburg houdt samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols. GGz Breburg heeft de besluitvorming in de regio zorgvuldig aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). GGz Breburg zegt dat als mocht blijken dat er toch tekort is, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio Brabant.
Wat is de voortgang betreffende de afspraken cruciale zorg? Deelt u de mening dat deze sluiting bij overleg hierover, gezien de gemaakte afspraken zoals het niet verdwijnen van capaciteit, besproken dient te worden? Is deze sluiting vervolgens in lijn met de uitwerking die de werkgroep «Cruciale Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)» aan het maken is?
Ik deel dat afspraken over verdwijnen van capaciteit besproken moeten worden. Daar heb ik de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, waarmee ik afspraken heb gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz, ook op aangesproken. Met de partijen aan de landelijke tafel «cruciale ggz» is geregeld het gesprek gevoerd dat we elkaar niet willen verrassen met wijzigingen van cruciaal aanbod.
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg op korte termijn bespreken met de partijen die werken aan de afspraken rondom de cruciale zorg. Ik wil deze casus gebruiken om van te leren. Ik zal daarbij meenemen op welke manier de leidraad2 die recent is vastgesteld helpend kan zijn. De aanpak rondom de cruciale ggz is beschreven in de Kamerbrief van maart 20243 en er wordt nu gewerkt aan de implementatie van de zojuist genoemde leidraad. Het doel van de afspraken is om de zorgvraag van patiënten met ernstige, meervoudige psychiatrische problematiek centraal te zetten en in de regio het aanbod daar op af te stemmen.
Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Weet u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrokken is geweest bij deze sluiting?
De NZa heeft mij laten weten in maart te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Mocht het zo zijn dat het tekort aan personeel ten grondslag ligt aan deze sluiting, deelt u dan de mening dat goed werkgeverschap kan zorgen voor voldoende personeel voor verzorging van deze doelgroep, zeker gezien het feit dat er meer GGZ-professionals zijn dan jaren geleden? En deelt u de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven?
De personeelskrapte in de zorg is een urgent probleem. De zorg moet aantrekkelijk zijn om in te werken, zodat zorgverleners in de sector blijven werken en ook jonge mensen blijven kiezen voor de zorg. Goed werkgeverschap speelt daar een belangrijke rol in. Maar daarmee zijn we er nog niet. Ook het terugdringen van de zorgvraag, inzet van innovaties en het terugdringen van administratieve lasten zijn hard nodig. Daar wil ik me voor in zetten. Hoe dat concreet vorm gaat krijgen, wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Regeerprogramma. Wat de inzet van zzp’ers betreft: indien de inzet van zzp’ers gebeurt conform wet- en regelgeving en rekening houdend met een goede balans tussen vast en flexibel personeel, deel ik de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven.
Deelt u de mening dat juist de kwetsbare groep patiënten in de geestelijke gezondheidszorg behoefte heeft aan goede zorg op de juiste plaats en bent u het er dan mee eens dat juist voor deze groep gekeken moet worden naar voldoende en juiste plaatsen om zorg te verlenen?
Ja, daar werken we aan in het kader van de cruciale ggz.
Bent u bereid om met de NZa, zorgverzekeraars en GGz Breburg in overleg te gaan over deze sluiting?
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken in het bestuurlijk overleg met onder andere de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, zodat we van deze casus kunnen leren. Medewerkers van mijn ministerie hebben in dat kader ook met GGz Breburg en CZ, de grootste zorgverzekeraar in de regio, gesproken.