Omstreden risicoprofilering door gemeente Nissewaard |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nissewaard stopt met omstreden methode om fraude met bijstand op te sporen»?1
Ja.
Bent u van mening dat de wijze waarop de gemeente Nissewaard omging met de persoonsgegevens van burgers, onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Op het moment dat een gemeente of overheid gebruik maakt van persoonsgegevens en die verwerkt, moet deze organisatie zich houden aan de relevante (privacy)wetgeving, zoals in het bijzonder de AVG. Zo moeten persoonsgegevens, bijvoorbeeld op grond van artikel 5, eerste lid onder a, worden verwerkt op een wijze die voor de betrokkenen transparant is. Informatie en communicatie over een verwerking moeten eenvoudig toegankelijk en begrijpelijk zijn.
Specifiek voor de casus Nissewaard geldt dat door TNO is geconcludeerd dat moeilijk te controleren is of Totta Data Lab ten aanzien van het gebruik van het algoritme de inhoudelijke en procedurele eisen, onder meer ten aanzien van de transparantie van de verwerking, naleefde. Daarnaast is geconcludeerd dat het programma verschillende uitkomsten gaf met dezelfde input. Die conclusies hebben ertoe geleid dat de gemeente Nissewaard heeft besloten te stoppen met het gebruik van het algoritme.
Het is in de eerste plaats aan de verwerkingsverantwoordelijke, in deze het College van burgemeester en wethouders, om zorg te dragen voor het naleven van de AVG, bijvoorbeeld door middel van toezicht door de Functionaris Gegevensbescherming. In een gemeente worden de handelingen van het college tevens gecontroleerd door de Gemeenteraad. Daarbuiten is de Autoriteit Persoonsgegevens toezichthouder ten aanzien van verwerkingen van persoonsgegevens.
Als het gaat om de uitvoering van de Participatiewet (Pw) heb ik als Staatssecretaris van SZW stelselverantwoordelijkheid.
Mijn stelselverantwoordelijkheid ziet op de taak of bevoegdheid, die de gemeente in het kader van de Pw heeft gekregen. In deze gaat het dan om de onderzoeksbevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 53a van de Pw, die gemeenten in staat stelt de rechtmatigheid van een verstrekking in het kader van de Pw te onderzoeken. De wijze waarop een gemeente persoonsgegevens verwerkt, behoort in principe tot de verantwoordelijkheid van de gemeente. Dat laat onverlet dat ik er zeer aan hecht dat gegevensverwerking plaatsvindt met inachtneming van de wettelijke regels en waarborgen. Vanuit het Rijk lopen in dat kader ook verschillende initiatieven om gemeenten te ondersteunen bij een correct data gebruik.
Bent u er van op de hoogte dat ook andere gemeenten, dan wel in samenwerking met een bedrijf als Totta Data Lab, dan wel op eigen houtje persoonsgegevens van hun burgers verwerken voor het maken van risicoprofielen? Zo ja: wilt u deze informatie met de Kamer delen? Zo nee: bent u bereid hier een landelijke inventarisatie van te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet op de hoogte of ook andere gemeenten gebruik maken van de diensten van Totta Data Lab. Wel worden – zoals ook in mijn antwoord op vraag 2 al kort aangehaald – gemeenten in meer algemene zin vanuit het Ministerie van BZK gefaciliteerd bij de wijze waarop zij rechtmatig gegevens kunnen verwerken. Zo heeft het ministerie verschillende tools ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen bij de toepassing van algoritmen, zoals de Handreiking artificial intelligence (AI) systeemprincipes voor non-discriminatie en een impact assessment mensenrechten en algoritmen.
U kunt hierover meer lezen in de beantwoording van de Kamervragen over het bericht van de Rekenkamer Rotterdam, dat algoritmen kunnen leiden tot mogelijke vooringenomenheid van 3 juni jl.2
Bent u voornemens om te bewerkstelligen dat gemeenten en andere overheden die nog steeds met algoritmen van Totta Data Lab werken, hiermee stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit te bewerkstelligen?
U vraagt hier, zo moge blijken uit mijn eerdere antwoorden, naar handelingen waartoe ik niet bevoegd ben. Ik ben, binnen de toepasselijke wettelijke kader, voorstander van data-gestuurd handhaven, zoals tevens verwoord in de SZW Handhavingskoers 2018–2021 (Kamerstuk 17 050, nr. 541).3 Data-gestuurde handhaving kan niet alleen gemeenten maar ook burgers ontlasten. Door gericht onderzoek te doen, wordt voorkomen dat een grote groep burgers om nadere informatie wordt verzocht.
Wel hecht ik er zeer aan dat de aan de data gestuurde handhaving gekoppelde gegevensverwerking plaatsvindt met inachtneming van de wettelijke regels en waarborgen. Eindverantwoordelijke daarvoor is de verwerkingsverantwoordelijke, in deze het College van burgemeester en wethouders. Ik kan daarom enkel gemeenten wijzen op de constateringen van TNO en hen vragen die bij hun oordeel met betrekking tot de inzet van risicoprofielen te betrekken. Daartoe ben ik zonder meer bereid.
Bent u, nu is gebleken dat Nissewaard onacceptabele methoden gebruikte in de bestrijding van fraude waarbij, evenals in de toeslagenaffaire, geautomatiseerd risicoprofielen van onverdachte burgers werden gegenereerd, voornemens om deze methode (het geautomatiseerd genereren van risicoprofielen van onverdachte burgers) bij alle gemeenten en overheden te doen stopzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het genereren van risico-profielen van onverdachte burgers een werkwijze is die een grote inbreuk vormt op de grondrechten, en daarom eerst de rechtmatigheid van deze praktijk moet worden vastgesteld alvorens deze methode wordt ingezet? Zo ja: hoe gaat u ervoor zorgen dat dit praktijk wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid hier primair bij het College van burgemeester en wethouders. Gemeenten worden daarbij wel door het Rijk ondersteund. In antwoord op vraag 3 heb ik al gewezen op een aantal producten dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken ter beschikking heeft gesteld. Ik wil u daarbij ook nog attenderen op de brief van de Minister over AI, publieke waarden en mensenrechten.4 Daarnaast wordt op dit moment, zoals door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u toegezegd, actief geïnventariseerd waar mogelijk sprake is van discriminerende algoritmes (Brief van 8 april 2021, 26 643, nr. 751).5 Een onderzoek naar het gebruik van nationaliteit binnen de sociale zekerheid is afgerond en de resultaten daarvan zijn door Minister Koolmees met u gedeeld (Brief van 6 juli 2021, 26 448, nr 653).6
Hoe wordt momenteel voorkomen dat andere gemeenten of overheden gebruik maken van geautomatiseerde risicoprofilering, die zoals in Nissewaard, achteraf onverantwoord blijkt en leiden tot onbetrouwbare en onrechtvaardige uitkomsten? Wie houdt daar toezicht op en grijpt in als het mis gaat? Welke verantwoordelijkheid ziet u daarbij voor zichzelf?
Zie antwoord vraag 6.
Als geconstateerd wordt dat een werkwijze waarbij gebruik wordt gemaakt van algoritmische risicoselectie van burgers, onverantwoord is, hoe kan dan worden bewerkstelligd dat deze ook wordt stopgezet bij andere gemeenten en overheden?
Graag benadruk ik dat het gebruik van een risicoprofiel en het gebruik van algoritmen niet hetzelfde is. Algoritmen worden zeer breed gebruikt, ten aanzien van talloze verschillende toepassingen. Zo zal iedere gemeente bij de automatische uitbetaling van de bijstandsuitkering evenzo gebruik maken van een algoritme. Het gebruik van een risicoprofiel impliceert dan weer niet per definitie dat gebruik wordt gemaakt van een algoritme. Een risicoprofiel kan ook handmatig toegepast worden, bijvoorbeeld door handhavers die handmatig gegevens controleren van bijstandsgerechtigden aan de hand van een set vooraf bepaalde «opletpunten».
In reactie op uw vraag is de kern dat iedere verwerkingsverantwoordelijke zich aan (privacy)wetgeving moet houden indien gebruik wordt gemaakt van persoonsgegevens. Tevens moet een gemeente, als overheidsorgaan, zich houden aan andere relevante wet- en regelgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op het moment dat een bepaalde werkwijze niet rechtmatig is, dan kan dit op verschillende manieren aan het licht komen. In dit geval heeft de gemeente zelf een onderzoek laten doen naar het algoritme en op grond daarvan besloten ermee te stoppen. Een andere mogelijkheid is om een klacht in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens, die op basis daarvan een onderzoek start, of een procedure via de rechter. Aangezien vereist is dat de verwerking van gegevens op een transparante manier geschiedt, zal in alle drie de gevallen openbaar worden of een gegevensverwerking gestopt is en waarom. Andere overheden kunnen hier dan kennis van nemen en als aanknopingspunt gebruiken voor hun eigen werkzaamheden. Hierbij staat de eigen verantwoordelijkheid in beginsel voorop.
Wat is uw reactie op het rapport van de Rekenkamer Rotterdam dat de gemeente voor allerlei taken gebruik maakt van voorspellende algoritmen, maar in de organisatie tekortschiet als het gaat om de beheersing van risico’s op het vlak van transparantie, verantwoordelijkheid en eerlijkheid en welke consequenties verbindt u hieraan voor het landelijke beleid?2
Op 3 juni 2021 is de Staatssecretaris van BZK ingegaan op het rapport van de Rekenkamer Rotterdam betreffende algoritmen en mogelijke vooringenomenheid. U kunt zijn reactie, die ik onderschrijf, teruglezen in de beantwoording.8
Onderschrijft u dat er op dit moment rechtsongelijkheid bestaat tussen burgers uit enerzijds gemeenten die gelet op het belang van de rechtsbescherming ervoor kiezen van risicoprofilering af te zien en anderzijds burgers uit gemeenten die ondanks de risico’s voor burgers hiermee doorgaan? Zo ja, wat gaat u doen om deze rechtsongelijkheid te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de door u geschetste rechtsongelijkheid niet, als het gaat om risicoprofilering op basis van binnen de kaders van de AVG uitgevoerde gegevensverwerkingen. Het college heeft op basis van de Participatiewet een algemeen geformuleerde onderzoeksbevoegdheid om de rechtmatigheid van de verstrekking in het kader van deze wet te controleren. Risicoprofilering kan het college daarbij helpen deze bevoegdheid efficiënt in te zetten, waardoor een grote groep burgers niet om de aanlevering van gegevens zal worden gevraagd. Voor de groep die wel te maken krijgt met een controle is de situatie in beginsel niet anders dan bij hen die steekproefsgewijs te maken krijgen met een periodiek onderzoek naar de rechtmatigheid. Feitelijk komt het er daarbij op neer dat indien op basis van de door hen aangeleverde gegevens het recht op bijstand kan worden vastgesteld, daarmee het onderzoek is afgerond. In het geval een onderzoek wel leidt tot bestuursrechtelijke gevolgen heeft iedere burger een gelijke mate van rechtsbescherming, bijvoorbeeld door de plicht om hoor- en wederhoor toe te passen en de mogelijkheden om in bezwaar en beroep te gaan.
Grote tekorten voor de Participatiewet bij gemeenten |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht Gemeenten komen jaarlijks 1,5 miljard tekort voor Participatiewet?1
De financiële situatie van gemeenten heeft al langer de aandacht van het kabinet. Vanaf de invoering van de Participatiewet hebben gemeenten aandacht gevraagd voor het financieel kader. De toenmalig Staatssecretaris van SZW heeft in reactie op de eindevaluatie van de Participatiewet2 aangegeven de discussie over het financieel kader goed geïnformeerd te willen voeren. Sindsdien heeft SZW enkele onderzoeken3 laten uitvoeren naar de kosten en de middelen voor re-integratie. Het onderzoek waarover in dit artikel gesproken wordt, is uitgevoerd in opdracht van de VNG.
Onderschrijft u dat het tekort 1,5 miljard bedraagt? Zo nee: waarom niet?
Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat het niet eenvoudig is om vast te stellen wat gemeenten op dit moment uitgeven aan re-integratie. Daarnaast is het benodigde bedrag dat beschikbaar is voor re-integratie afhankelijk van de gekozen uitgangspunten en ambities. In een eerder onderzoek van Berenschot in opdracht van SZW4 waarin specifiek gekeken werd naar de ondersteuning en dienstverlening aan langdurig bijstandsgerechtigden is gesproken van een bedrag van € 300 tot € 500 miljoen om meer sociaal-maatschappelijke begeleiding en ondersteuning aan deze doelgroep te kunnen bieden.
Klopt het dat de tekorten verder oplopen en op lange termijn zelfs verdubbelen?
Dit is niet eenvoudig vast te stellen (zie het antwoord op vraag 2). Met de invoering van de Participatiewet is een nieuwe doelgroep toegevoegd, namelijk de jonggehandicapten. Deze groep zal de komende jaren blijven groeien vanwege nieuwe instroom. Bij de invoering van de Participatiewet is budgettair rekening gehouden met de instroom van deze doelgroep. Zoals vermeld in de meest recente monitoringsbrief Participatiewet5 zal in de toekomstige monitoring ook gekeken blijven worden naar de ontwikkelingen met betrekking tot de financiële aspecten van de Participatiewet, waaronder de kosten voor re-integratie voor deze nieuwe doelgroep.
Wat vindt u ervan dat personen, waaronder de nieuwe doelgroep jonggehandicapten, slechter of niet begeleid worden naar een baan?
Het doel van de Participatiewet is om meer mensen aan het werk te krijgen, bij voorkeur regulier werk. Uit de evaluatie van de Participatiewet is gebleken dat de nieuwe doelgroep jonggehandicapten vaker aan het werk komt dan voor de Participatiewet het geval was. Dat is een positief resultaat. Gemeenten spannen zich elke dag hard in om zoveel mogelijk jonggehandicapten naar werk te begeleiden. Sinds de invoering van de Participatiewet is de dienstverlening beter geworden, onder andere door meer bekendheid met de doelgroep en betere samenwerking met werkgevers en onderwijsinstellingen in de regio. Uiteraard is en blijft goede begeleiding nodig om jonggehandicapten aan het werk te helpen. Daartoe dient onder andere het wetsvoorstel Breed Offensief.
Kunt u uw reactie op het rapport van Berenschot voor Prinsjesdag naar de Kamer sturen?
Dit rapport is uitgevoerd in opdracht van de VNG en is ten behoeve van de inbreng voor de kabinetsformatie. Het is aan een volgend kabinet om de uitkomst van dit onderzoek en andere relevante onderzoeken op dit terrein te wegen en te besluiten of, en zo ja hoeveel, er geïnvesteerd moet worden in dienstverlening vanuit gemeenten.
Ventileren overheidsgebouwen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin de premier oproept om huizen vaker te luchten1, het bericht waarin wetenschappers oproepen meer aandacht te besteden aan ventilatie bij coronabestrijding2 en het onderzoek over ventilatie op scholen?3
Ja ik ben daarmee bekend.
Deelt u, nu het kabinet bij monde van de premier zelf oproept tot het luchten van huizen, de mening dat ventileren bijdraagt in het bestrijden van de coronacrisis? Zo ja, welke slagen heeft u de afgelopen periode gemaakt met het ventileren van (semi) overheidsgebouwen?
De update heeft alleen betrekking op rijksgebouwen. Voor de overige (semi-) overheidsgebouwen wordt de informatie niet centraal bijgehouden. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van Kamervragen op 8 januari jl. (TK 1256) is er door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in oktober en november 2020 een inventarisatie uitgevoerd naar de ventilatie in lijn met het ventilatie advies van het RIVM ter voorkoming van respiratoire infecties. Deskundige adviesbureaus hebben een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in 90 van de ca. 1.000 rijksgebouwen waarbij getoetst is of aan de ventilatienorm wordt voldaan. Het betreft hier verschillende categorieën rijksgebouwen, namelijk penitentiaire inrichtingen, gerechtsgebouwen en kantoren. Met de kennis van de kwalitatieve toets is een Quick Scan ontwikkeld waarmee facilitaire diensten de rijksgebouwen gecontroleerd hebben op mogelijk problemen met ventilatie. Algemene conclusie is dat het overgrote deel van de rijksgebouwen aan de ventilatienorm uit het Bouwbesluit en de geldende Arbocatalogus voldoet. Voor de situaties die niet voldoen is onderscheid te maken in kleine en grote afwijkingen. In 13% van de gevallen gaat het om kleine afwijkingen die direct binnen de reguliere onderhoudsovereenkomst worden opgelost. In 5% van de gevallen gaat het om afwijkingen in met name oudere rijksgebouwen die alleen door een grootschalige ingreep kunnen worden verholpen. Voor deze situaties is een palet aan maatregelen geïnitieerd zoals een gebruiksbeperking in het aantal werkplekken en waar sprake is van natuurlijke ventilatie analoog aan klaslokalen het plaatsen van CO2-meters met alarmfunctie. Ik onderschrijf dat ventileren bijdraagt aan het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, maar van belang is op te merken dat het effect van de specifieke maatregelen voor ventilatie altijd samenhangt met de algemene bundel van maatregelen zoals: Was vaak en goed uw handen, Houd 1,5 meter afstand van anderen, blijf thuis bij klachten en laat u direct testen.
Erkent u de visie van deskundigen dat goede ventilatie kan voorkomen dat het coronavirus zich verspreidt via aerosolen, minuscule deeltjes in de lucht die langdurig blijven zweven? Kunt u hierop een toelichting geven?
SARS-CoV-2 kan op meerdere manieren worden overgedragen, de internationale consensus is dat overdracht voornamelijk plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 meter via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen. Aerogene transmissie kan (via de lucht over langere afstand en/of tijd) door virusdeeltjes die in de kleine druppeltjes (aerosolen) zitten in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Goede ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en draagt bij om de overdracht van respiratoire infecties zoals SARS-CoV-2 te verminderen. Daarom is het van belang om voor voldoende luchtverversing (ventilatie en luchten) te zorgen.
Kunt u een update van het aanbrengen van goede ventilatie in alle (semi)-overheidsgebouwen in het land aan de Kamer doen toekomen, met daarin de stappen die u het afgelopen jaar inzake het aanbrengen van ventilatie heeft gezet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat uit reacties op een vragenlijst die het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) naar schoolbesturen stuurde, blijkt dat slechts 38 procent van de schoolgebouwen in het basis- en voortgezet onderwijs aan de ventilatienormen voldoet? Welke inzet gaat u leveren om deze belabberde ventilatiecijfers te verbeteren?
Van de schoolgebouwen waarvoor het LCVS destijds antwoorden heeft ontvangen, is aangegeven dat 38% daarvan destijds voldeed aan de gevraagde normen. Sinds het eindrapport van het LCVS is:
Momenteel wordt in samenspraak het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK met de sectororganisaties en VNG gewerkt aan de uitvoering van de motie Westerveld/Kuiken (Kamerstuk 25 295, nr. 1368) mede in het licht van de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleid Onderzoek (IBO) Onderwijs-huisvesting. Daarover informeert de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media Uw Kamer kort na de zomer.
Poging verdonkeremanen rapport homodiscriminatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mokumse homohater vaak allochtoon»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de uitkomsten van een onderzoek naar homohaat maanden later (publicatiedatum 1 februari jongstleden) en uitgerekend tijdens het zomerreces naar de Amsterdamse raad is gestuurd?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeer zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Om de (strafrechtelijke) aanpak van geweld tegen LHBTI-personen te versterken is door JenV in samenwerking met OCW en de G4 het Actieplan Veiligheid LHBTI2 opgesteld. De maatregelen uit dit actieplan worden op dit moment ten uitvoering gebracht. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken en publieke ruimtes afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Ik ga als Minister niet over de timing van het verzenden van rapporten van een college van B&W en de interactie tussen het college en de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een stadsbestuur alles op alles moet zetten om homohaat te vuur en te zwaard te bestrijden? Zo ja, wilt u navraag doen waarom de Amsterdamse wethouder een rapport over homodiscriminatie maandenlang in één der spelonken van het Amsterdamse stadhuis heeft laten verstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers van homodiscriminatie een patroon zien waaruit blijkt dat slachtoffers van homodiscriminatie in de hoofdstad stellen dat hun belagers vaak jongeren zijn die een «niet-Nederlandse» achtergrond hebben? Heeft u de bereidheid om dit onderzoek uit te breiden en in alle grote steden uit te laten voeren?
Het is goed om te zien dat gemeenten via onderzoek in kaart brengen hoe het gesteld is met homodiscriminatie. Het is vervolgens aan het lokale bestuur en de gemeenteraad om mede op basis hiervan te bepalen in hoeverre lokale vervolgstappen noodzakelijk zijn. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van JenV wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd.3 Het onderzoek zal zowel fysiek als online geweld betrekken.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers vertellen dat ze te lijden hebben onder verbale agressie en soms zelfs fysiek geweld? Wat gaat u doen om hun situatie, waarbij zij hun leven in de publieke ruimte of zelfs de privésfeer permanent hebben aangepast, te helpen verbeteren?
Zoals aangegeven op vraag 2 en 3, zet het kabinet zich in voor een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te allen tijde zichzelf te zijn. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. De realiteit is echter dat LHBTI-personen nog te vaak slachtoffer zijn van gerichte verbale en fysieke agressie. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Daarnaast zet het kabinet zich via het emancipatiebeleid in om de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het bevorderen van het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit en het vergroten van de sociale veiligheid en acceptatie van LHBTI-personen. Verder onderneemt het kabinet op meerdere terreinen actie om de (sociale) veiligheid van LHBTI- personen te bevorderen. Ik verwijs u naar de opbrengstenbrief van het emancipatiebeleid5 voor meer informatie.
Wat vindt u van het feit dat de daderomschrijvingen van de slachtoffers haaks staan op een eerdere analyse van burgemeester Halsema, die stelde dat de gedachte dat homohaat zich «onder een groep concentreert een illusie» was?
In algemene zin deel ik de analyse dat intolerantie jegens LHBTI-personen zich niet binnen een homogene groep concentreert. Over het geheel is te zien dat er een toename is in de acceptatie van LHBTI-personen in Nederland. Tegelijkertijd gaat de verbetering binnen sommige gemeenschappen minder snel. Het is van belang om nauwgezet te volgen waar op moet worden ingezet om verbetering te krijgen. Daarnaast worden projecten en allianties, die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend, gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–2020.
Heeft u de bereidheid om een krachtig signaal naar Amsterdam af te geven met de oproep om homohaat keihard aan te pakken en daarbij de uitkomsten van het onderzoek, waaruit blijkt dat Marokkaanse jongeren vaak dader zijn, serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet keurt elke vorm van haat af en zet nadrukkelijk in op het voorkomen en straffen van discriminerende uitingen. Via Regenbooggemeenten werk ik samen met gemeenten om acceptatie en veiligheid te vergoten. Amsterdam is een van de gemeenten die zich hier altijd voor hard heeft gemaakt en ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat zij dat in de toekomst niet zullen blijven doen. Daarbij is het niet aan mij om gemeente Amsterdam, of andere gemeenten, op dit terrein de wet voor te schrijven. Het beleid binnen gemeenten is immers voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Het bericht ‘Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onmacht Almere met paspoorten wekt irritatie bij Marechaussee»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat precies de problemen zijn bij de gemeente Almere waardoor het voor langere tijd niet mogelijk is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zijn er meer gemeenten waar deze problemen spelen?
De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat het voor langere tijd niet mogelijk is geweest reisdocumenten en uittreksels BRP te verstrekken. Ondanks verruiming van de capaciteit en openingstijden is er een periode geweest waarin het niet meer mogelijk was om binnen de gebruikelijke termijn een afspraak te maken voor de aanvraag van een paspoort of identiteitskaart.
De gemeente Almere spreekt van minder capaciteit bij de balie gecombineerd met een toename van aanvragen:
Sinds wanneer spelen deze problemen en wanneer moeten de problemen verholpen zijn? Kunt u ook aangeven bij welke documenten er problemen spelen bij de gemeente Almere?
De problemen hebben met name in juni/juli gespeeld. De zomerpiek gaat in de loop van augustus/september weer voorbij waardoor de vraag naar dienstverlening zich normaliseert. Hoewel de omvang en de duur van de piek dit jaar wel minder voorspelbaar waren als gevolg van coronamaatregelen.
Dit jaar is er naast de bovengemiddeld grote toename van aanvragen van paspoorten en identiteitskaarten bij alle gemeenten ook sprake van een toename bij andere veel voorkomende producten en diensten, zoals huwelijken en naturalisaties.
Kunt u aangeven hoe het kan dat de gemeente Almere op haar website verwijst naar een wereldwijde storing bij Microsoft, maar alleen de gemeente Almere een algehele stop op het maken van nieuwe afspraken heeft?2
De gemeente Almere geeft aan dat de storing bij Microsoft een bijkomend probleem was, maar niet de oorzaak van een gebrek aan passende capaciteit. Elke gemeente beschikt over eigen ICT-systemen; daardoor kunnen softwareproblemen lokale gevolgen hebben. BZK heeft van enkele gemeenten een signaal ontvangen over Microsoft.
Kunt u aangeven wat de procedures zijn wanneer gemeenten kampen met problemen waardoor enige tijd geen reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen kunnen worden verstrekt? Op welke wijze ondersteunt u gemeenten bij het volgen van deze procedures?
Er zijn geen specifieke procedures voorzien bij capaciteitsproblemen. Gemeenten worden geacht hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Een duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook. Er zijn wel speciale procedures bij calamiteiten. Het gaat dan over brand, overstroming, stroomstoringen etc. Elke gemeente dient zelf een calamiteitenplan op te stellen met daarin beschreven maatregelen om in geval van een calamiteit binnen 2x24 uur de dienstverlening te kunnen hervatten. De aanvraag en uitgifte van reisdocumenten moet binnen 4 dagen weer operationeel zijn. Maar dat zijn andersoortige situaties; capaciteitsproblemen vallen hier niet onder.
In veel gemeenten kan een uittreksel BRP volledig digitaal (via DigiD) aangevraagd worden. Dit voorkomt dat de burger naar het gemeentehuis moet komen voor een dergelijke aanvraag.
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) ondersteunt gemeenten op verschillende manieren:
Gebeurt het vaker dat gemeenten langere tijd niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken? Zo ja, hoevaak?
Het gebeurt zelden dat gemeenten over een langere periode niet in de gelegenheid zijn om reisdocumenten en/of uittreksels te verstrekken. Een recent voorbeeld is de gemeente Hof van Twente, recentelijk slachtoffer van gijzelprogrammatuur. Daardoor konden er ruim een week geen documenten verstrekt worden. Hier was sprake van een calamiteit.
Is er overleg gevoerd tussen de gemeente Almere, het Ministerie van BZK en de Marechaussee over hoe om te gaan met deze situatie? Zo ja, wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Almere en de KMar hebben op 7 en 14 juli informeel ambtelijk overleg gevoerd. Het ging over het omgaan met de drukte. Tevens zijn er tips uitgewisseld over de communicatie richting het publiek ten aanzien van de situatie.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun dienstverlening. Het Ministerie van BZK en de KMar kunnen beperkt helpen bij een capaciteitsgebrek. De gemeente Almere heeft zelf gekeken welke alternatieven zij haar burgers kan bieden en veronderstelde ten onrechte dat de aanvraag van een noodpaspoort bij de KMar een oplossing voor sommige gevallen zou zijn.
De KMar heeft hierna BZK geïnformeerd dat zij een reactie zal geven op de doorverwijzing van Almere voor aanvragen van noodpaspoorten bij de KMar. In het interview door Omroep Flevoland6 heeft de KMar uitgelegd dat zij niet de aanvragen kan overnemen, als een gemeente dit niet meer aan kan. Een noodpaspoort is slechts voor één reis en wordt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen en onder strikte voorwaarden uitgegeven.
Uiteindelijk heeft de gemeente Almere op aangeven van BZK de verwijzing naar de KMar van de eigen website verwijderd. Tevens heeft de KMar, in samenspraak met BZK, de eigen informatievoorziening op rijksoverheid.nl geanalyseerd. Deze bleek niet voldoende duidelijk en is ook aangepast.
Hoeveel nooddocumenten heeft de Marechaussee tot nu toe verstrekt aan inwoners van de gemeente Almere?
Van 1 juli tot en met 15 juli 18.00 uur heeft de KMar op Schiphol 465 aanvragen gehonoreerd met een noodpaspoort waarvan 30 aanvragers uit de gemeente Almere kwamen. Ook zijn diverse aanvragen niet in behandeling genomen wegens het niet voldoen aan de gestelde eisen. Hiervan zijn geen cijfers aanwezig.
Hoe kan het dat de Marechaussee in het voornoemde artikel aangeeft dat zij bij het verstrekken van nooddocumenten een uittreksel uit de Basisregistratie Personen nodig heeft om de identiteit van een aanvrager vast te stellen en de gemeente Almere op haar website aangeeft dat zo’n uittreksel niet nodig is voor de aanvraag van een nooddocument bij de Marechaussee?
Er is inderdaad onduidelijk gecommuniceerd door de gemeente Almere over de procedure rondom het aanvragen en verstrekken van nooddocumenten. Voor het afgeven van een nooddocument is het noodzakelijk dat de identiteit en de nationaliteit van de persoon kunnen worden vastgesteld. De bewijslast hiervoor ligt bij de aanvrager. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. Indien de aanvrager nog een identiteitsmiddel heeft (bijv. een verlopen paspoort of een identiteitskaart of een rijbewijs) kan de KMar via een vergelijking met de gegevens in de BRP de identiteit en nationaliteit van de aanvrager controleren. Zijn deze documenten niet aanwezig, dan is de aanvrager aangewezen op een uitdraai uit de paspoortadministratie van de eigen woongemeente.
De informatievoorziening op de website van Almere is aangepast. De informatievoorziening ten aanzien van de procedures bij de KMar op rijksoverheid.nl is verduidelijkt.
Zijn er andere mogelijkheden dan burgers doorverwijzen naar de Marechaussee om aan een (tijdelijke) reisdocument te komen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Zo nee, acht u het verstandig om dit voor de toekomst wel te organiseren voor het geval dit soort situaties zich weer voordoen?
Er zijn geen andere mogelijkheden; een reisdocument kan alleen bij de eigen gemeente worden aangevraagd. Dit heeft te maken met de strikte eisen waaraan het aanvraagproces moet voldoen (onder andere de verschijningsplicht) om het nodige betrouwbaarheidsniveau te garanderen. Dit proces kan daardoor ook niet worden gedigitaliseerd.
Wanneer iemand kan aantonen met spoed een document nodig te hebben, kan een spoedaanvraag gedaan worden. Dit staat beschreven in de Paspoortuitvoeringsregeling art. 37. Een burger kan dan zo snel als mogelijk bij de balie van de eigen gemeente terecht om zo een aanvraag te doen. De gemeente Almere heeft ook deze zomer vrijwel steeds de spoedaanvraag kunnen behandelen.
Welke mogelijkheden zijn er voor burgers om (in geval van nood) via een andere weg alsnog spoedig een uittreksel uit de Basisadministratie Personen te verkrijgen?
Een uittreksel kan digitaal of in papieren vorm verkregen worden.
In normale omstandigheden kan een BRP-uittreksel direct aan de gemeentelijke balie verstrekt worden. BZK en NVVB adviseren gemeenten om in drukke periodes de niet-spoedeisende dienstverlening zoveel mogelijk digitaal uit te voeren, zodat er aan de balies meer ruimte ontstaat voor de spoedaanvragen.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat precies in de zomervakantieperiode een grote gemeente voor een langere tijd niet in staat is om reisdocumenten en uittreksels uit de Basisadministratie Personen te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
In mijn opinie is dit zeker een ongewenste situatie. Burgers moeten te allen tijde de mogelijkheid hebben binnen redelijke termijn in bezit te komen van een reisdocument of uittreksel. Ambtelijk is dit aangegeven bij de gemeente Almere. De gemeente Almere geeft aan dat het niet zo is dat er gedurende langere tijd geen reisdocumenten en uittreksels BRP zijn uitgegeven/verstrekt.
Wat kunt u doen om gemeenten te ondersteunen bij het voorkomen van problemen bij het verstrekking van reisdocumenten en/of uittreksels uit de Basisadministratie Personen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De renovatie van het Binnenhof |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wanneer wist u dat de kostenraming wederom hoger zou uitvallen?
In de tweede1 en derde2 rapportage over de renovatie van het Binnenhof van 27 februari 2019 respectievelijk 7 oktober 2019 informeerde ik de Tweede Kamer dat het project binnen de afgesproken randvoorwaarden gerealiseerd zal worden. Ik noemde in deze rapportages vier financiële randvoorwaarden (disclaimers) waar in 2016 met het initiële budget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) geen rekening kon worden gehouden en die daardoor tot een ophoging van het budget zouden kunnen leiden. Het betreft indexatie door marktspanning (hogere kosten bouwmateriaal en -personeel), extra eisen beveiliging, extra eisen duurzaamheid en extra kosten vanwege onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s. Het zijn deze disclaimers die voor zover relevant in nauw overleg met de betrokken gebruikers tot een bijstelling kunnen leiden. Hierover heb ik u periodiek middels de rapportages over de renovatie van het Binnenhof op de hoogte gehouden.
Ter nadere toelichting: tijdens de vaststelling van de scope en de daarmee gemoeide raming van een projectbudget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) is rekening gehouden met beveiligingsmaatregelen die toen bekend waren3. Daarna hebben nieuwe inzichten en een veranderende uitwerking op aangeven van de betrokken gebruikers geleid tot hogere eisen ten aanzien van veiligheid. Dit is in 2020 gebeurd voor de tijdelijke huisvestingen waarover u in de vierde rapportage bent geïnformeerd4. Dit is nu ook aan de orde bij de ontwerpen voor de complexdelen van de renovatie. Ik ga hierop nader in bij vraag 3.
In maart van dit jaar kreeg ik een overzicht met eerste prognoses van de hogere investeringsbedragen op basis van de Voorlopige Ontwerpen die aan deze scope uitbreiding van het project vanwege hogere veiligheidseisen verbonden zijn. Onderdeel van dit overzicht was ook het hogere noodzakelijke investeringsbedrag vanwege extra eisen duurzaamheid op basis van de motie Smeulders c.s. die door uw Kamer met een brede meerderheid is aangenomen. Voor een nadere toelichting zie mijn antwoord bij vraag 4. Bij de afgelopen voorjaarsbesluitvorming zijn voor deze hogere investeringsbedragen door het kabinet ten aanzien van veiligheid en duurzaamheid budget vrijgemaakt. De uitwerking van de informatie die ik in maart ontving, is in de eerstvolgende (zesde) rapportage5 over de renovatie van het Binnenhof verwerkt.
Waarom heeft u ervoor gekozen om dit naarbuiten te brengen op de eerste dag van het reces?
De rapportage is op 25 juni in de ministerraad vastgesteld en vervolgens is het rapport Remkes over de governance6 van dit project met de gebruikers afgestemd, zodat de Kamer over een totaal pakket kan beschikken. Op 8 juli jl. werd deze afstemming afgerond. Daags hierna heb ik de rapportage aangeboden aan de Tweede Kamer.
Waarom is er niet eerder gekeken naar veiligheidsmaatregelen en moet nu uitsluitend op dit onderdeel het budget met 127 miljoen euro worden verhoogd?
In de vierde rapportage over de renovatie van het Binnenhof (30 april 2020) meldde ik uw Kamer al dat het dreigingsniveau voor het Binnenhof is veranderd. De NCTV heeft op basis van inlichtingen, dreigingsanalyse en risico’s (die opgesteld zijn door de AIVD) een scenariobeeld gegeven aan de beveiligingsambtenaar als vertegenwoordiger van de gebruiker. Op grond van dat scenariobeeld hebben de verschillende beveiligingsbeambten van elke betrokken gebruiker van het Binnenhof het pakket aan aanvullende veiligheidsmaatregelen bepaald. Dit is vervolgens uitgewerkt in de afzonderlijke Voorlopige Ontwerpen van de gebouwdelen van de gebruikers7. Het presidium van de Tweede Kamer ging op 25 maart jl. akkoord met het laatste Voorlopig Ontwerp voor de renovatie: het Voorlopig Ontwerp voor gebouwdeel Tweede Kamer, waaronder een verdiepte entree op de Hofplaats8. Zoals reeds vermeld in de vijfde rapportage over de renovatie van het Binnenhof zijn verschillende opties zowel binnen als buiten de huidige contour van het complex onderzocht9. Deze verdiepte publieksentree is vanuit veiligheidsperspectief de voorkeursvariant voor de gebruiker Tweede Kamer om de toekomstige veiligheid te garanderen van bewoners en bezoekers van de Tweede Kamer. Naast de verdiepte entree van de Tweede Kamer is ook de gracht aan de Buitenhofzijde een belangrijke veiligheidsmaatregel voor het gebouwdeel Eerste Kamer/Raad van State die begin april in het Definitief Ontwerp door de gebruiker Eerste Kamer en de Raad van State is vastgesteld.
Waarom wordt er wederom extra geld uitgetrokken voor duurzaamheid en is dit noodzakelijk?
Tijdens het AO en VAO Renovatie Binnenhof van respectievelijk 14 en 28 januari jl. heeft de Tweede Kamer het thema duurzaamheid benadrukt en is de motie Smeulders c.s. met een brede meerderheid aangenomen10. De extra duurzaamheidsmaatregelen vanwege de motie Smeulders c.s. leiden tot een scope uitbreiding en een hoger investeringsbedrag van € 13,9 miljoen, zoals is weergegeven in de zesde rapportage renovatie Binnenhof.
Is het Binnenhof na renovatie pandemie-proof of worden hier ook extra kosten voor verwacht?
Net als nu is het Binnenhof door een combinatie van bouwkundige en organisatorische maatregelen geschikt te houden voor het primaire proces van haar gebruikers. Op dit moment kan ik niet inschatten of daar, bij terugkeer, extra maatregelen nodig zijn en dus extra kosten te verwachten zijn.
Ziet u nog mogelijkheden voor kostenreductie?
Mogelijkheden voor kostenreductie zijn reeds direct in de ontwerpen van de gebouwdelen van het Binnenhof verwerkt. Mochten er in de toekomst mogelijkheden tot kostenreductie ontstaan dan zal hier ook naar gekeken worden. Datzelfde geldt voor de verbouwingen van de tijdelijke huisvestingen die in uitvoering zijn of waren.
Kunnen we het geraamde bedrag als plafond-bedrag beschouwen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 heb ik in de derde rapportage over de renovatie van het Binnenhof vier disclaimers genoemd die bijstelling van het budget van € 475 miljoen (prijspeil 2015) voor deze renovatie noodzakelijk kunnen maken. Het gaat om indexatie door marktspanning (hogere kosten bouwmateriaal en -personeel), extra eisen op het gebied van beveiliging en duurzaamheid en extra kosten vanwege technische uitvoeringsrisico’s die niet voorzien waren. Het bedrag van € 475 miljoen (prijspeil 2015) is daarmee geen statisch bedrag en is als gevolg van de disclaimers reeds bijgesteld en dat kan de komende periode op basis hiervan opnieuw nodig zijn. De disclaimers blijven daarmee van toepassing gedurende de uitvoering van dit project. Zoals dat gebruikelijk is zal ik u middels de rapportages hierover blijven informeren.
De handelswijze van de provincie Gelderland bij de herindeling Barneveld-Scherpenzeel |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u van mening dat herindelingen moeten kunnen rekenen op draagvlak onder de inwoners? Zo nee, waarom niet?1
Herindelingen die kunnen rekenen op draagvlak hebben inderdaad de sterke voorkeur van de regering. Zoals echter in het Beleidskader gemeentelijke herindeling 2018 is benoemd, kunnen er situaties zijn waarbij een herindeling toch noodzakelijk is, ook als er beperkt draagvlak is.
Als 82% van de inwoners in een referendum aangeven niet te willen fuseren, vindt u dan nog dat er sprake is van een fusie van onderop?
In de situatie van Barneveld en Scherpenzeel is het initiatief tot herindeling genomen door de provincie Gelderland. Er is dus inderdaad geen sprake van een herindeling «van onderop», op initiatief van gemeenten zelf. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 biedt het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte aan een «tenzij», waarbij provincies – als er sprake is van evidente bestuurskrachtproblematiek – het voortouw kunnen nemen. Dat een ruime meerderheid van de inwoners tegen de voorgestelde oplossing van een herindeling is, is een belangrijk gegeven en dient als zodanig in de afweging over de wenselijkheid van de herindeling betrokken te worden.
Wat is uw analyse van het desondanks doorzetten van de herindeling Barneveld-Scherpenzeel door de gedeputeerde staten van de provincie Gelderland?
Gedeputeerde en provinciale staten van Gelderland hebben afgewogen dat de noodzaak van een herindeling voor Scherpenzeel dusdanig groot is, dat dit ook met een beperkt draagvlak tot stand zou moeten komen. Zoals gezegd is dit op zichzelf een afweging waartoe de provincie op grond van de Wet arhi bevoegd is en waarvoor het Beleidskader gemeentelijke herindeling ruimte biedt. Nu op 7 juli 2021 een herindelingsadvies met deze strekking aan mij is aangeboden, zal ik beoordelen of ik de afweging van het provinciebestuur deel, of tot een andere conclusie kom. Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op mijn oordeel over het herindelingsadvies.
Is het waar dat de provincie Gelderland verschillende fracties in de Tweede Kamer heeft benaderd over de wenselijkheid van de fusie tussen Barneveld en Scherpenzeel? Is het gebruikelijk dat een provinciebestuur op deze wijze steun zoekt voor een omstreden herindeling?
Ik heb (uiteraard) geen inzicht in de externe contacten van de provincie Gelderland of individuele Kamerleden, dus ik weet niet of de provincie Gelderland Kamerleden heeft benaderd. Het is naar mijn mening niet vreemd of bijzonder dat bestuurders van medeoverheden contact zoeken met Kamerleden om het standpunt van hun bestuur, wensen of belangen toe te lichten. Dat is onderdeel van ons normale democratisch proces, waarin een belangenafweging wordt gemaakt.
Heeft u verzoeken van de provincie Gelderland gekregen om de herindeling mogelijk te maken? Kunt u de verstrekte informatie van de provincie naar de Kamer sturen?
Ja, in de vorm van het herindelingsadvies van provinciale staten van Gelderland dat ik op 7 juli 2021 heb ontvangen. Dit is conform de procedures die daarvoor zijn vastgelegd in de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Bij deze stuur ik u dit herindelingsadvies toe.
Eerder heb ik van gedeputeerde staten van Gelderland een brief ontvangen met een toelichting op de wens om een arhi-procedure te starten. Die brief heb ik u eerder toegezonden als bijlage bij mijn Kamerbrief van 10 juli 2020.2 Verder heb ik gedurende het proces enkele brieven van Gelderland ontvangen over de voortgang van het proces. Deze brieven voeg ik in afschrift bij deze brief toe.
Waarom heeft uw ministerie eerder afwijzend gereageerd op een hulpvraag vanuit de gemeente Scherpenzeel? Kan de Minister aangeven wat de rol van het ministerie in deze kwestie tot nu is geweest?
Ik herken mij niet in het beeld van het afwijzen van een hulpvraag door Scherpenzeel; vanaf de start van de herindelingsprocedure heb ik zowel Scherpenzeel als Gelderland laten weten dat ik een gesprekspartner voor de medeoverheden wil zijn en in lijn met het Beleidskaders gemeentelijke herindeling vroegtijdig over de ontwikkelingen geïnformeerd wilde worden. Er is ook op verschillende momenten contact geweest. De door Scherpenzeel gevraagde interventie (om het herindelingsproces te beëindigen) achtte ik echter niet passend bij mijn rol. In de Wet arhi is vastgelegd hoe een procedure dient te worden vormgegeven en wat ieders rol daarin is, zodat er een zorgvuldige weging van belangen en varianten tot stand kan komen. Ik zag geen aanleiding die procedure te doorkruisen.
Hoe oordeelt u over de wens een integriteitsonderzoek naar de fusieaanpak uit te voeren? Bent u bereid deze toets uit te voeren? Zo nee, waarom niet?2
Er heeft mij geen formeel verzoek tot een integriteitsonderzoek bereikt, dus ik kan dit niet beoordelen. Wel heb ik inmiddels van het Burgerinitiatief Scherpenzeel Zelfstandig een verzoek gekregen om het doorlopen proces te beoordelen op zorgvuldigheid. Dat doe ik vanzelfsprekend, aangezien het onderdeel is van de afweging die ik moet maken om het herindelingsadvies wel of niet in een voorstel van wet om te zetten.
Ingevolge artikel 175 lid 2 Provinciewet heeft de commissaris van de Koning (als provinciaal orgaan) overigens tot taak de bestuurlijke integriteit van de provincie te bevorderen. Bij een concrete aanwijzing van een mogelijke schending is hij dus als eerst in positie een afweging te maken of een onderzoek gewenst is en hij heeft geconcludeerd dat dat niet het geval is. Overigens delen provinciale staten van Gelderland die mening, aangezien een motie waarin deze wens tot uitdrukking kwam, door provinciale staten van Gelderland op 6 juli is verworpen.
Erkent u dat de integriteit van het bestuur altijd onomstreden moet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind het belangrijk dat het openbaar bestuur integer te werk gaat. Zoals ook uit de voorgaande antwoorden mag blijken heb ik in het onderhavige geval op dit moment geen aanleiding om daar aan te twijfelen.
De inzet van ministeries tijdens politieke campagnes van bewindspersonen |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien een Minister ook lijsttrekker of partijleider is, dit twee verschillende functies zijn? Zo nee, waarom niet?1, 2
Zijn er richtlijnen of algemene afspraken voor ministeries hoe er omgegaan moet worden met politieke activiteiten van Ministers die geen rechtstreeks verband houden met het ministerschap? Zo ja, welke zijn deze richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Door wie wordt er een inschatting gemaakt of een Minister ergens als Minister verschijnt of als partijleider?
Gelden er strengere voorwaarden rondom optredens in verkiezingstijd? Zo nee, bent u bereid die op te stellen? Zo ja, welke?
Is er iets aangepast in de regels en afspraken rondom de inzet van ambtenaren voor partijpolitieke aangelegenheden sinds 2011?3
Vindt u het gerechtvaardigd dat er ambtenaren, betaald door gemeenschapsgeld, worden ingezet voor partijpolitieke aangelegenheden van Ministers? Zo ja, waarom?
Is er specifiek beleid voor privégebruik van de sociale media accounts van Ministers? Zo ja, kunt u dit openbaar maken?4
Ja, de openbare notitie «Bewindslieden op sociale media» beschrijft welke varianten van sociale media-accounts door bewindspersonen gebruikt (kunnen) worden. Bewindspersonen kunnen bij aantreden zelf kiezen naar welke variant hun voorkeur uitgaat. De ruimte voor ambtelijke ondersteuning is afhankelijk van de gekozen variant. De varianten zijn:
In lijn met de «Uitgangspunten Overheidscommunicatie» geven de drie varianten eveneens duidelijkheid over het afzenderschap van berichten. Op hybride accounts wordt eventuele partijpolitieke content geplaatst door de partij, de politiek assistent of de bewindspersoon zelf. De ambtelijke ondersteuning beperkt zich tot het vervaardigen en plaatsen van content die betrekking heeft op het ambt.
Partijpolitieke inhoud dient op hybride accounts expliciet als zodanig herkenbaar gemaakt te worden, bijvoorbeeld door achter het betreffende bericht #[partij] te plaatsen. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van deze richtlijnen op hun sociale media-accounts.
Voor meer informatie over de uitwerking van de verschillende niveaus van ambtelijke ondersteuning verwijs ik u naar de openbare notitie: www.communicatierijk.nl/documenten/publicaties/2021/03/08/bewindslieden-op-sociale-media
Hoe is het mogelijk dat sociale media accounts zowel door een politieke partij als door een ministerie beheerd worden? Bent u het eens dat dit onduidelijk en onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals beschreven in de beantwoording op vraag 7 zijn er verschillende manieren waarop bewindslieden hun sociale media-accounts kunnen inzetten en beheren. Bewindspersonen zijn zelf verantwoordelijk voor het naleven van de richtlijnen op hun sociale media-accounts. Daarnaast maken zij een eigenstandige afweging of (en op welke wijze) zij hun privéaccount willen inzetten op het moment dat zij bewindspersoon zijn geworden.
Hoe wordt er omgegaan met het gebruik van ministeries in tijden van verkiezingen als uitvalsbasis, of plaats van strategisch overleg, voor campagne-activiteiten?
Er zijn geen regels die specifiek betrekking hebben op het gebruik van overheidsmiddelen voor partijdoeleinden. Met privégebruik van representatieve overheidsruimten dient terughoudend te worden omgegaan.6 Ministers dienen hierin zelf een zorgvuldige afweging te maken.
Welke cijfers gebruikt u nu uit de notulen van de ministerraad blijkt dat u de waarderingscijfers voor dit kabinet belangrijk vindt om te analyseren en te betrekken in overwegingen? Door wie wordt dit gemeten en houden (communicatie-)medewerkers van ministeries zich hiermee bezig?5
Waarderingscijfers voor het kabinet kunnen in algemene zin worden gebaseerd op meerdere openbare onderzoeken. Bijvoorbeeld opiniepanels zoals EenVandaag en De Hond, onderzoek uitgevoerd door commerciële onderzoeksbureaus zoals Ipsos en I&O en onderzoek door het SCP zoals het periodieke Continue Onderzoek Burgerperspectieven. De uitkomsten van deze onderzoeken dragen bij aan de wijze waarop communicatiemedewerkers zich een algemeen beeld vormen van de relevante thema’s die spelen in de maatschappij.
Hoeveel communicatiemedewerkers houden zich bezig met beeldvorming over het kabinet en de Ministers?
Overheidscommunicatie dient primair over beleid en/of organisatie te gaan. Op departementen wordt vanzelfsprekend nagedacht over de wijze waarop een communicatieboodschap effectief kan worden overgebracht. Het profiel van een bewindspersoon kan daarbij een secundaire rol spelen, bijvoorbeeld in de keuze voor een bepaald medium of de toonzetting van de communicatie. Overheidscommunicatie wordt in lijn met de «Uitgangspunten overheidscommunicatie» nooit gericht op persoonlijke «imagebuilding» van bewindspersonen of andere overheidsfunctionarissen en dienen nooit een partijpolitiek belang.
Gaat het hierbij om een duidelijk beeld te krijgen van wat er speelt in de samenleving of om beïnvloeding van de beeldvorming?
Het hoofddoel van de communicatie van de rijksoverheid is te voldoen aan het recht van de burger op communicatie en informatie van de rijksoverheid en het ondersteunen van goed democratisch bestuur. Het accent ligt op de openbaarmaking en verduidelijking. Onderzoek, monitoring en analyse zijn voor de overheid van wezenlijk belang om gevoel te houden met wat er in een samenleving speelt.
Vindt u het wenselijk dat Ministers of uzelf in de media optreden waarbij journalistieke uitgangspunten als objectiviteit en onafhankelijkheid niet worden toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland kent een pluriform journalistiek landschap waarin het beleid van de rijksoverheid vanuit verschillende perspectieven wordt belicht. Media gaan zelf over de toepassing van journalistieke grondbeginselen zoals onafhankelijkheid en objectiviteit. Het is niet aan de overheid om over de toepassing daarover een waardeoordeel te vellen.
De problemen rondom Paleis Soestdijk |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hoe kan het dat de plannen van de koper van Paleis Soestdijk zo ingrijpend gewijzigd zijn na de verkoop en dit niet in de voorwaarden bij de verkoop is opgenomen?1
De koper heeft – zoals gebruikelijk is bij een verkoopprocedure – het plan na de overdracht verder uitgewerkt. De koper heeft het Rijksvastgoedbedrijf in 2019 verzocht in te stemmen met een aantal niet ingrijpende planoptimalisaties. Deze instemming moest de koper vragen op basis van bepalingen in de koopovereenkomst en de leveringsakte waarin is geregeld dat het Rijksvastgoedbedrijf de eerste vijftien jaar na overdracht onder meer in moet stemmen met voorgestelde wijzigingen of (gedeeltelijke) verkoop. Doel van deze bepalingen was om te borgen dat de koper na de overdracht niet een geheel ander planconcept uit zou werken of zou overgaan tot verkoop van het paleis en landgoed in kleinere eenheden. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de voorgestelde wijzigingen goedgekeurd omdat het van oordeel was dat het ging om uitwerkingen/optimalisaties die binnen het voorgestelde concept pasten zoals dat door de koper in de verkoopprocedure was ingediend.
Daarna is er nog sprake geweest van een beperkt aantal aanpassingen. De laatste aanpassingen die zijn aangebracht in het plan hebben plaatsgevonden in het kader van de procedure voor het bestemmingsplan. Dit betreft de bestuurlijke afwikkeling van het plan die plaatsvindt in samenspraak tussen de koper en de gemeente. De aanpassingen die in het kader van de bestemmingsplanprocedure hebben plaatsgevonden zijn doorgevoerd ter vergroting van het draagvlak in de omgeving, met name ten aanzien van het woningbouwprogramma.
In het oorspronkelijke plan ging het om 65 grondgebonden woningen op een oppervlakte van 6,1 hectare en in het Ontwerp Bestemmingsplan dat nu voorligt gaat het om 98 appartementen op een kleinere oppervlakte, namelijk 2,9 hectare. Het ontwerpbestemmingsplan wordt in september van dit jaar behandeld door de gemeenteraad van Baarn.
Kan de koop worden teruggedraaid omdat er weinig van de oorspronkelijke plannen over is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de koop kan niet worden teruggedraaid. Een uitgebreide en zorgvuldige verkoopprocedure is in concurrentie doorlopen. In die procedure is in drie fasen een partij geselecteerd waaraan vervolgens is verkocht en geleverd.
Vindt u het wenselijk dat er met gemeenschapsgeld nu een gat in de begroting moet worden opgelost?
Het betreft een gat in de begroting van de koper. De koper is ervoor verantwoordelijk om het verkochte voor eigen rekening en risico te herontwikkelen en te (doen) exploiteren. Dit blijkt ook uit de procedurebeschrijving voor de verkoop. In die procedurebeschrijving is expliciet aangegeven dat het Rijksvastgoedbedrijf geen financiële bijdrage zal leveren om een door een partij opgesteld projectplan financieel sluitend te krijgen.
Bent u het eens dat, indien het toch gemeenschapsgeld gaat kosten, er ook democratisch besloten moet worden wat de bestemming van het Paleis wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u terug op de verkoop en procedure van het Paleis? Vindt u dat het Rijksvastgoedbedrijf hier juist heeft gehandeld? Zo ja, waarom?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de opdracht van de toenmalige Minister voor Wonen en Rijksdienst tot verkoop van paleis Soestdijk volgens een zorgvuldig proces en volgens de vooraf afgesproken formele procedures uitgevoerd. Juist omdat die opdracht de verkoop van een voormalig koninklijk paleis en landgoed betrof, zijn de Tweede Kamer en provinciale staten van Utrecht en de gemeenteraden van Baarn en Soest destijds over elke stap in de verkoopprocedure geïnformeerd.
De aanpak van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten wil hulp van Nederland in seksindustrie»1, de opmerkingen over de aanpak van mensenhandel in de Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland2 en de TIP-reporten ten aanzien van Nederland, Sint Maarten, Curaçao en Aruba3?
Ja.
Wat is uw algemene beeld van de bestrijding van mensenhandel op de BES-eilanden en de landen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk? Op welke cijfers is dit beeld gebaseerd?
Voorop moet worden gesteld dat de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is. Dat betekent dat Curaçao, Aruba en Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanpak en voor de hierin gemaakte beleidskeuzes. Nederland is verantwoordelijk voor de aanpak van mensenhandel in Caribisch Nederland. Wel werkt Nederland nauw samen met de andere landen in ons Koninkrijk op de aanpak van mensenhandel. In de beantwoording van de vragen zal daarom vooral ingegaan worden op de situatie in Caribisch Nederland.
De aanpak van mensenhandel staat al langer hoog op de agenda voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo is op 28 januari 2009 het eerste Memorandum of Understanding van samenwerking ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel (hierna: MoU) getekend. In dit MoU werd onder meer vastgelegd dat de samenwerking tussen de landen wordt geïntensiveerd en dat aan de bestrijding van mensenhandel prioriteit wordt gegeven. De laatste evaluatie van het MoU vond in 2018 plaats bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire met multidisciplinaire partners. Het herziene MoU werd vastgesteld tijdens het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van januari 2019.
De geschetste beelden in de rapporten van de Raad voor de Rechtshandhaving inzake de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel op Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten worden herkend.4 Uit de samenwerking en de goede ambtelijke contacten is ook mijn beeld ontstaan dat de landen momenteel nog onvoldoende uitvoering kunnen geven aan alle gemaakte afspraken in het MoU.
Voor Caribisch Nederland kan ik aangeven dat de afgelopen jaren is ingezet op multidisciplinaire controles in kwetsbare sectoren, verbeterde ondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel en het vergroten van bewustwording bij zowel professionals, de doelgroep zelf als het algemene publiek. Ook zijn er handboeken opgesteld voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel.
Naar aanleiding van eerdere rapporten zijn flinke stappen gezet in het verbeteren van de informatiepositie, onder andere door de invoering en operationalisering van het themaregister in Caribisch Nederland.
De ministers van Justitie van de landen gaan bij gelegenheid van het eerstvolgende JVO in gesprek over de mogelijkheden om de aanpak van mensenhandel verder te versterken in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De uitkomsten van het JVO worden geborgd in de herziening van het MoU in 2022.
Hoeveel strafprocessen en veroordelingen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest tegen mensenhandelaren en klanten van mensenhandelaren op de BES-eilanden en in de landen?
De partners in de aanpak van mensenhandel hebben zich afgelopen jaren ingezet om daders op te sporen en te vervolgen, met een paar behaalde successen. Niet alle verrichtte onderzoeken hebben geleid tot een zaak of veroordeling.
In Caribisch Nederland hebben in de afgelopen 5 jaar van 2016–2020 9 opsporingsonderzoeken plaatsgevonden, 3 vervolgingen en geen veroordelingen. De opsporing, vervolging en berechting van zaken van mensenhandel verloopt veelal over meerdere jaren, het overzicht moet ook zo gelezen worden. Momenteel worden voor zittingsdata ingepland voor twee verschillende mensenhandel zaken in 2021.
Voor de BES-eilanden treedt vanaf 1 januari 2022 de wet strafbaarstelling van de klant van een prostituees die slachtoffer is van mensenhandel in werking.
Hoeveel aangiftes en/of meldingen van slachtofferschap van mensenhandel zijn er de afgelopen vijf jaar geweest op de BES-eilanden en in de landen?
Hieronder een overzicht van het aantal meldingen en aangiften van slachtoffers van mensenhandel in Caribisch Nederland. Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid en zal enkel ingegaan worden op Caribisch Nederland.
2016: 0
2017: 5
2018: 9
2019: 4
2020: 15
Wat is de schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel op de BES-eilanden en in de landen?
Mensenhandel is een delict dat zich veelal in het verborgene afspeelt, zo ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Een accurate schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel is daarom niet mogelijk.
Waar kan een slachtoffer van mensenhandel op één van de eilanden zich melden en hoe is de begeleiding vanuit zowel politie als hulpverlening vervolgens geregeld? Welke mogelijkheden zijn er de in Nederland bestaande expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers in mensenhandel te delen met en in te zetten op de eilanden?
Voor Caribisch Nederland geldt dat een slachtoffer zich kan melden bij Korps Politie CN en Bureau Slachtofferhulp (BSH, onderdeel van Korps Politie CN). Het slachtoffer wordt vervolgens een veilig onderdak en ondersteuning geboden. Indien nodig draagt BSH ook zorg voor het regelen van medische en psychische bijstand. Mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting kunnen tevens terecht bij de Arbeidsinspectie CN.
Hoewel de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is, kan Nederland op verschillende manieren bijdragen aan het vergroten van kennis en expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers. Zo is als onderdeel van het MoU een twinningpartnersysteem ingevoerd. Dit betreft een lijst van contactpersonen en organisaties van alle landen in het Koninkrijk op gespecialiseerde gebieden in de aanpak van mensenhandel. Het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) treedt vanuit Nederland op als twinningpartner, met subsidie van het Rijk, voor het Caribisch deel van het Koninkrijk voor het leveren van expertise op het gebied van zorg en opvang.
In aanloop naar de evaluatie van het MoU in 2022 wordt bezien hoe expertise vanuit Nederland meer structureel en proactief gedeeld kan worden met de landen in het Caribisch gebied.
In de Staat voor de Rechtshandhaving wordt geconstateerd dat informatiepositie en informatiedeling bij de bestrijding van mensenhandel en mensenmokkel nog steeds tekort schiet, herkent u dit?
Het kabinet herkent het geschetste beeld in het rapport «Staat van de Rechtshandhaving CN 2020» over het ontbreken van een gemeenschappelijk interregionaal beeld van de aard en omvang van de problematiek. De aanpak van mensenhandel blijft een prioriteit voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en daarmee zal komende jaren worden ingezet op het versterken van de informatiepositie. Zoals aangekondigd in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland wordt gestreefd naar de ketenbrede implementatie van het themaregister mensenhandel. Daarnaast is het signaleren van mensenhandel essentieel voor het versterken van de informatiepositie. Om die reden krijgt deskundigheidsbevordering van verschillende groepen professionals nadrukkelijk de aandacht.
Waarom heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel momenteel geen mandaat waar het de BES-eilanden betreft? Wat zou er voor nodig zijn het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden zodat ook daar gerapporteerd kan worden over de ontwikkelingen rondom mensenhandel?
Het mandaat van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) is wettelijk vastgelegd in de Wet Nationaal Rapporteur mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. De Nationaal Rapporteur heeft momenteel geen mandaat op de BES-eilanden omdat dit Nederlandse wetgeving betreft die alleen geldt op het Europese deel van het Nederlands grondgebied.
Juridisch gezien is het mogelijk om het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden. Een dergelijke uitbreiding van het mandaat vereist aanpassing van wetgeving en een uitbreiding van het financiële kader voor het Bureau van de Nationaal Rapporteur voor de uitvoering van deze taken. Eerder is uw kamer bij brief van 24 februari 2015 geïnformeerd dat een onafhankelijk onderzoek naar de aard en de omvang van mensenhandel, de kerntaak van de Nationaal Rapporteur, niet noodzakelijk werd geacht in het Caribisch deel van het Koninkrijk (inclusief Caribisch Nederland) vanwege de uitgebreide aandacht voor het onderwerp5. De kennis over mensenhandel in Caribisch Nederland is daarnaast de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Zo komt mensenhandel terug in verschillende criminaliteitsbeeld analyses waaronder het Veiligheidsbeeld BES en de TIP-rapportages van de Verenigde Staten, is het themaregister nu in gebruik en vinden er reguliere multidisciplinaire controles plaats in risico sectoren. Met de aangekondigde intensiveringen is de verwachting dat een completer beeld over aard en omvang verkregen wordt voor Caribisch Nederland. Vanwege bovenstaande redenen wordt uitbreiding van het mandaat van de Nationaal Rapporteur nu niet noodzakelijk geacht.
Op welke manier kan Nederland de landen in het Koninkrijk ondersteunen bij de vervolging, opvang en registratie van mensenhandel? Zou de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hier een bijdrage in kunnen leveren? Zo ja, wat zou er voor nodig zijn om de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hiertoe in staat te stellen?
Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid, maar ondersteunt het kabinet de landen in de vorm van capaciteit en (incidentele) financiële ondersteuning. Zo wordt sinds 2012 kennis en expertise geleverd aan de landen door de Koninklijke Marechaussee onder het protocol Inzake de inzet van personeel uit de flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee, dat als doel heeft ondersteuning te leveren voor grensgerelateerde politietaken, waaronder het tegengaan van mensenhandel.6
Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2019 en 2020 bijdragen verstrekt aan de ontwikkeling van het Coördinatiecentrum Mensenhandel Mensensmokkel Aruba. Ook heeft het Ministerie van BZK eerder subsidies verstrekt aan verschillende stichtingen in Aruba die zich hebben ingezet voor (vrouwelijke) slachtoffers van mensenhandel zoals Fundacion pa Hende Muher den Dificultad (FHMD) en Fundacion Refugio Social. Met deze middelen zijn opvangplekken voor zowel vrouwelijke slachtoffers van geweld als voor hun kinderen opgezet. Hieronder vallen ook slachtoffers van mensenhandel. De Nederlandse hulp en bijstand vanwege de situatie in Venezuela heeft geresulteerd in speciale opvangplekken voor mannelijke slachtoffers van mensenhandel.
Verder worden de Koninkrijksgrenzen door middel van het in februari 2021 afgesloten protocolVersterking Grenstoezicht verder versterkt op de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het versterken van de grenzen is één van de maatregelen ter versterking van de rechtstaat, welke onderdeel zijn van de landspakketten die met Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn overeengekomen (de voortgang van deze landspakketten blijft integraal onderdeel van de besluitvorming over de liquiditeitssteun). Eén van de doelen van het protocol Versterking Grenstoezicht is het tegengaan van mensenhandel (en mensensmokkel). Met het land Sint Maarten is na Orkaan Irma de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht afsloten. Vanaf 1 januari 2018 tot 1 juli 2021 is er door Nederland bijstand geleverd. Deze bijstand omvatte onder andere personele inzet, expertise en financiële middelen, onder meer ten behoeve van de bestrijding van mensenhandel.
Wat betreft het verbeteren van registratie zijn de nodige stappen gezet.
In het themaregister, operationeel in CN en Curaçao, kunnen (zachte) signalen van mensenhandel worden geregistreerd. Tijdens de laatste evaluatie van het MoU in 2018, bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire, is een workshop verzorgd over de werkwijze van het themaregister door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Het EMM is tevens, evenals CoMensha, een twinningpartner voor de landen in het Koninkrijk. Om te komen tot meer eenduidige registratie van signalen is voor het aanleveren van signalen door partners een vastgesteld formulier opgesteld.
Zoals in de beantwoording van vraag 8 beschreven is het mandaat van de Nationaal Rapporteur beperkt tot het Europees Nederlands grondgebied. Het staat de landen binnen het Koninkrijk vrij zelf een wettelijke regeling te treffen voor een Nationaal Rapporteur, of een vergelijkbaar mechanisme, in het leven te roepen.
Bent u bereid voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met scenario’s te komen hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk kan worden verbeterd en daartoe in overleg te treden met de besturen van de landen en de openbaar lichamen?
Het formuleren van scenario’s hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in het Caribische deel van het Koninkrijk verbeterd kunnen worden is een landsaangelegenheid. In de beantwoording van vraag 9 is aangegeven welke aanvullende steun vanuit Nederland wordt geboden aan de landen en welke mogelijkheden er zijn via diverse protocollen en landspakketten.
De aanpak van mensenhandel is een punt van bespreking bij het eerstvolgende JVO. Hierbij zal aandacht worden gevraagd voor het bestuurlijk commitment en de uitvoering van de gemaakte afspraken in het MoU op lokaal niveau om deze ernstige vorm van criminaliteit zo effectief mogelijk te bestrijden.
Het Europees Handvest Lokale Autonomie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent de Minister artikel 11 van Het Europees Handvest Lokale Autonomie uit 1985 (geratificeerd in 1991) https://wetten.overheid.nl/BWBV0002625/1991-07-01 waarin staat vermeld: «Local authorities shall have the right of recourse to a judicial remedy in order to secure free exercise of their powers and respect for such principles of local self-government as are enshrined in the constitution or domestic legislation.»?
Ja.
Is het Nederlands recht, en meer in het bijzonder de Wet arhi, in overeenstemming met deze bepaling?
Het Europees Handvest inzake lokale autonomie geldt voor Nederland en legt de fundamenten van de lokale autonomie vast. Nederland heeft echter bij onder andere artikel 11 van het Handvest een voorbehoud gemaakt: «The Kingdom of the Netherlands declares in accordance with Article 12, paragraph 2, of the Charter, that it shall not consider itself bound by the provisions of Article 7, paragraph 2, Article 8, paragraph 2, Article 9, paragraph 5, and Article 11 of the Charter.» (Trb. 1991, 61). Dit houdt in dat artikel 11 van het Handvest in Nederland niet geldt. De vraag of de Wet arhi met deze bepaling in overeenstemming is, is daarmee juridisch gezien niet relevant.
Specifieker, kunnen Nederlandse gemeenten bij een Nederlandse rechter, op basis van artikel 11 van dit verdrag, bezwaar maken tegen een door de rijksoverheid (op basis van de Wet arhi) tegen hun zin opgedrongen gemeentelijke herindeling?
Nederlandse gemeenten kunnen geen bezwaar maken tegen een herindeling die is voorbereid volgens de Wet arhi, vanwege het genoemde voorbehoud bij artikel 11. Het voorbehoud heeft tot gevolg dat gemeenten geen rechten kunnen ontlenen aan het betreffende artikel. In 2011 is dit door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigd.1
De mogelijke herindeling van de gemeente Scherpenzeel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «PS weten van niets: GS voeren Haagse lobby voor fusie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht.
Is dit lobbywerk van de gedeputeerde staten van Gelderland ook gestuurd naar en/of besproken met het Ministerie van BZK?
Nee. Het document waar in het artikel aan wordt gerefereerd – position paper herindelingstraject Scherpenzeel/Barneveld – is niet naar mij gestuurd of met mij besproken. Ik volg evenwel de ontwikkelingen in de gemeente Scherpenzeel. Ook ambtelijk is er contact met de betrokken gemeenten en provincie. Het genoemde document is in die contacten niet aan de orde geweest. De activiteiten van GS waren blijkens het artikel gericht op de leden van uw Kamer.
De zeggenschap over veiligheidsregio’s |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In hoeverre hebben gemeenten nog zeggenschap over de veiligheidsregio volgens u?1
De zeggenschap van gemeenten over de veiligheidsregio’s is als volgt geregeld:
Wat gebeurt er als gemeenten de hogere bijdrage aan een veiligheidsregio niet accepteren?
De veiligheidsregio is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de financiële huishouding. Een reëel sluitende begroting – de deelnemende gemeenten dragen daarvoor zorg – is essentieel.
Zodra een begroting van de Veiligheidsregio is vastgesteld, zijn de afgesproken bijdragen van de deelnemende gemeenten een verplichte uitgave voor die gemeenten. De gemeenten moeten aan hun financiële verplichtingen jegens de veiligheidsregio voldoen, ongeacht hun financiële positie.
In de hypothetische situatie dat gemeenten feitelijk hun bijdrage aan de veiligheidsregio niet meer kunnen voldoen, is er sprake van een breder financieel probleem; de gemeente zal dan waarschijnlijk ook aan andere verplichtingen niet kunnen voldoen. Het financieel toezicht dat provincies op gemeenten houden is er echter op gericht om tijdig bij te sturen en dergelijke situaties te voorkomen.
Wat gebeurt er als gemeenten de kosten voor een veiligheidsregio niet meer kunnen opbrengen?2
Zie antwoord vraag 2.
Krijgen gemeenten volgens u voldoende geld om de bijdrage aan de veiligheidsregio te betalen, zodat aan de basisvereisten voor bijvoorbeeld brandweerzorg voldaan kan worden? Zo ja, hoe ontstaan volgens u dan tekorten bij bijvoorbeeld de brandweer?
Gemeenten ontvangen in de algemene uitkering uit het gemeentefonds middelen om hun bijdrage aan de veiligheidsregio te kunnen voldoen. Deze middelen zijn niet gelabeld en formeel vrij besteedbaar. De algemene uitkering is op zichzelf ruim genoeg voor de bijdrage aan de veiligheidsregio, maar gemeenten dienen hier ook andere kosten uit te dekken, zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg, bibliotheken en het onderhoud van het openbaar groen. De gemeenteraad dient daarom keuzes te maken hoe de middelen worden ingezet.
Daarbij kan enige spanning ontstaan tussen de financiering van de veiligheidsregio’s om onder andere het in het beleidsplan vastgestelde kwaliteitsniveau te realiseren en de vrije besteedbaarheid van de beschikbare middelen door individuele gemeenten.
De Minister van Justitie en Veiligheid faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget (85% wordt gefinancierd door de gemeenten). In feite is hiermee sprake van hybride financiering.
In de brief van 3 februari 2021 aan uw Kamer3 heeft het kabinet de totstandkoming van een integraal wettelijk kader dat betrekking heeft op de crisisbeheersing en de brandweerzorg aangekondigd. De financieringswijze zal hierbij aandacht krijgen.
Wat zijn de voorwaarden waaronder veiligheidsregio’s kunnen fuseren?3
Een randvoorwaarde is dat een fusie plaatsvindt binnen de wettelijke kaders van onder andere de Wet veiligheidsregio’s en Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarbij is congruentie qua buitengrenzen met de gebiedsindelingen van de provincie, politie, arrondissementsparketten, de GGD’en en de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) van belang.
Hoe staat het nu met de fusieplannen van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi & Vechtstreek, nu gemeenteraden zich ertegen uitspreken?4
Mijn huidige beleid is geen activiteiten te ontplooien om veiligheidsregio’s tot fusie te bewegen, maar eventuele voorstellen van besturen van veiligheidsregio’s om te fuseren in overweging te nemen.
Op dit moment is er bij mij geen concreet verzoek ingediend om de indeling van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi- en Vechtstreek aan te passen. Mocht het vraagstuk over de indeling van deze veiligheidsregio's op tafel komen, dan zal ik rekening houden met de in het antwoord op de vorige vraag genoemde randvoorwaarden. Ook zal ik het draagvlak meewegen binnen de betreffende veiligheidsregio's, onder andere bij de betrokken gemeenten en gemeenteraden, en andere betrokkenen zoals de politie, de GGD’en en de RAV’en.
Vindt u het wenselijk dat veiligheidsregio’s fuseren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat als een gemeente niet akkoord is, veiligheidsregio’s niet mogen fuseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving over onbruikbare overheidsapps voor mensen met een beperking |
|
Daan de Kort (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de NOS van 23 juni jl.?1 Aan welke eisen moeten alle apps van de overheid precies voldoen volgens de toegankelijkheidsverklaring?
Ja, ik ben bekend met het bericht van de NOS van 23 juni jl.
De eisen zijn vastgelegd in de Europese Norm (EN) 301 549. In de laatste versie 3.2.1 van deze norm worden de eisen voor mobiele applicaties («apps») beschreven in hoofdstuk 11 Software.2
Erkent u het belang van digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking?
Ja, ik vind het belangrijk dat iedereen, dus ook mensen met een beperking, (overheids)websites en (overheids)apps moet kunnen raadplegen die toegankelijk zijn. Dat iedereen moet kunnen meedoen, ook in de digitale samenleving, is een speerpunt geweest van mijn beleid van de afgelopen jaren3. Het verbeteren van de digitale toegankelijkheid is daar een belangrijk onderdeel van.
Kunt u aangeven hoeveel apps van de overheid toegankelijk zijn, dan wel een toegankelijkheidsverklaring hebben? Welke apps zijn dit?
Op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102 zijn overheden sinds 23 juni 2021 wettelijk verplicht om voor hun mobiele applicaties (apps):
Op 23 juni waren in totaal 108 toegankelijkheidsverklaringen voor apps gepubliceerd. Elke app heeft een nalevingsstatus.
De aantallen per nalevingsstatus op 24 juni, 9:40 uur:
voldoet volledig
1
voldoet gedeeltelijk
22
eerste maatregelen genomen
27
voldoet niet
58
Bijlage 14 bevat een gedetailleerde beschrijving van de betekenis van de nalevingsstatussen en de gevraagde lijst met apps.
Wat gaat u doen om de digitale toegankelijkheid te verbeteren?
Medeoverheden en overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toegankelijker maken van hun websites en apps. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid waar die hoort: bij de eigenaar. Mijn ministerie biedt, via het expertisecentrum DigiToegankelijk van Logius, hulpmiddelen, advies en ondersteuning.
Met een subsidie aan de VNG is begin dit jaar een bestuurlijk aanjaagteam geformeerd dat het belang van digitale toegankelijkheid onder de aandacht brengt bij gemeentebestuurders en bij marktpartijen (de leveranciers waar gemeenten deze software inkopen). Daarnaast ondersteunt het aanjaagteam de gemeenten ook bij de uitvoering in het toegankelijk maken van websites en apps. Een ander aanjaagteam benadert in opdracht van DigiToegankelijk de overige overheden.
Overheden zijn verplicht om gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaringen te publiceren. Daarmee wordt inzichtelijk hoe ze presteren op het gebied van digitale toegankelijkheid. Bestuursorganen met een toezichthoudend mandaat, waaronder gemeente- en waterschapsraden en provinciale staten, kunnen deze verklaringen gebruiken om invulling te geven aan hun toezichtrol. In het wetsvoorstel digitale overheid wordt het toezicht op de naleving formeel geregeld.
Kunt u toezeggen dat alle nieuwe overheidsapps voldoen aan de toegankelijkheidseisen zodat overheidsapps beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen?
Uiteraard ga ik door met het stimuleren dat alle overheden werk blijven maken van de toegankelijkheid van hun websites en apps en dat zij daarover verantwoording blijven afleggen.
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid’ |
|
René Peters (CDA), Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Vindt u het aan te raden voor mensen met een laag inkomen om een spaarpotje op te bouwen als financiële buffer?1
Ja.
Hoeveel financiële buffer raadt u minima aan, voor alleenstaanden danwel samenwonenden?
Een algemene norm is op dit vlak niet te stellen. De hoogte van een buffer is afhankelijk van iemands financiële risico’s in samenhang bezien met zijn financiële mogelijkheden.
Richt u uw beleid erop in om mensen aan te moedigen die betreffende financiële buffer aan te houden?
Het kabinet wil voorkomen dat mensen in de schulden komen en dat indien sprake is van problematische schulden zij geholpen worden om er weer zo spoedig mogelijk uit te komen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 11 maart jl.2
Een mogelijke wijze waarop het aanhouden van een financiële buffer kan worden gestimuleerd is door in een regeling te bepalen dat iemand om in aanmerking te komen voor de regeling een deel van zijn tegoeden (zijn vermogen) niet hoeft aan te spreken. Verschillende regelingen (de Participatiewet, de Toeslagen, de Regeling rond kwijtschelding van belastingen) kennen zo’n eigen vermogensnormen. Die normen zijn afgestemd op het doel van de desbetreffende regelgeving. Bij de bepaling van die norm worden verschillende belangen meegenomen. Een daarvan is de wenselijkheid dat de betrokkene wordt gestimuleerd een financiële buffer aan te houden. Andere belangen die kunnen spelen zijn het voorkomen van een armoedeval (werk moet lonen) en een evenredige verdeling van de belastingdruk.
Bij welk bedrag aan financiële buffer krijgen alleenstaanden danwel samenwonenden geen vrijstelling meer van lokale belastingen? Op welke manier zorgt u ervoor dat informatie over de hoogte hiervan makkelijk vindbaar is?
De normbedragen die gemeenten en waterschappen hanteren bij de geautomatiseerde kwijtscheldingstoets voor burgers is € 1.675 voor een alleenstaande en € 2.200 voor samenwonenden.3 De exacte vermogensnorm (binnen een beperkte marge) hangt af van de keuzes van de lokale overheden, zoals het hanteren van 90% of 100% van de bijstandsnorm als kosten van bestaan.
Die informatie is te vinden op de websites van de individuele gemeenten. Er is geen landelijk overzicht beschikbaar, omdat er binnen een beperkte marge beleidsvrijheid is bij gemeenten en waterschappen. Daarnaast heeft het NIBUD de website «bereken uw recht»4 waarop burgers eenvoudig kunnen nagaan op welke verschillende tegemoetkomingen ze recht hebben. Voor de aangesloten gemeenten op deze website kan de burger hier tevens nagaan of hij recht heeft op kwijtschelding van de lokale heffingen.
Wat is uw reactie op het Centraal Planbureau (CPB)-rapport «Sturen naar vermogen; de vermogensopbouw bezien vanuit de levensloop» en de kritiek daarop in het artikel?
Het vraagstuk is complexer dan de beschouwing van het CPB. Zoals in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 20215 beschreven, zijn er veel elementen die hierbij een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Vanwege die complexiteit en zijn demissionaire status laat het kabinet de besluitvorming hierover over aan een volgend kabinet.
Wat is uw reactie op de oproep van de Oecumenische Janskerkgemeente aan gemeenten tot burgerlijke ongehoorzaamheid, door mensen met een hoger spaarpotje dan de norm wel kwijtschelding van gemeentelijke belasting te geven?
Het kabinet verwacht dat gemeenten zich aan de wet houden. Een verhoging van de vermogensnorm heeft niet alleen een effect op de financiële buffer van degenen die voor kwijtschelding in aanmerking komen, maar ook effect op de vraag of aan het werk gaan al dan niet lonend is (risico van de armoedeval) en de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Dit strookt niet met het karakter van de kwijtscheldingsregeling. Het is niet aan gemeenten om zelfstandig deze aspecten te wegen en te bepalen welke wetten en regels voor hun wel of niet gelden.
Wat is de juridische positie van een dergelijke gemeente in deze? Wilt u de genoemde, niet geëffectueerde wet uit 2010 betrekken in uw juridische beschouwing?
Niet alleen burgers en bedrijven, maar ook overheden, zoals gemeenten dienen zich aan de wet te houden. Zoals beschreven in mijn reactie op een verslag van een schriftelijk overleg6 is het een bewuste keuze geweest van het toenmalige kabinet om na inwerkingtreding van de door u bedoelde wet7 niet de vermogensnorm te verhogen in de nadere regels, vanwege het effect op de armoedeval. Dit is door toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgelegd in de brief van 2 maart 20128.
Welke mogelijkheden heeft u om het normbedrag voor vermogen bij kwijtschelding gemeentelijke belasting aan te passen?
Op basis van artikel 255 van de Gemeentewet kan het kabinet afwijkende regels maken voor de wijze waarop de gemeenteraad het vermogen in aanmerking neemt, waardoor er in ruimere mate kwijtschelding kan worden verleend.
Bent u bereid om het normbedrag voor vermogen substantieel te verhogen, bijvoorbeeld door het gelijk te trekken met de normbedragen hiervoor in de bijstand?
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie op dit vlak nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen.
Zoals aangegeven in de mede namens mij door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan u aangeboden brief van 21 juni 20219 is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Het bericht ‘Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid' en het niet uitvoeren van de motie over dit onderwerp |
|
Don Ceder (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijk belemmert gemeenten in armoedebeleid»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van de leden Peters en Bruins, waarvan het dictum luidt: «... verzoekt de regering de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen voor 1 mei 2021 aan te passen en daarin te bepalen dat de vermogensnorm voor kwijtschelding verruimd kan worden tot maximaal de vermogensnorm in de Participatiewet»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nog niet zijn aangepast? Kunt u uitleggen waarom u een breed aangenomen motie niet heeft uitgevoerd?
Ik kan bevestigen dat de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen niet zijn aangepast.
Het kabinet heeft de breed aangenomen motie nog niet uitgevoerd, omdat het huidige demissionaire kabinet het niet opportuun acht om hier nu over te beslissen, gezien de vele elementen die een rol spelen, zoals de aard van de regeling, het principe dat werken moet lonen en de effecten op de belastingdruk voor andere belastingplichtigen. Elementen die de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties ook breder uiteen heeft gezet in de mede namens mij verzonden brief van 21 juni 20213.
Zoals in die brief uitgelegd is bijstand in de eerste plaats bedoeld als een vangnet om in het basale levensonderhoud te kunnen voorzien. Lokale belastingen worden door eenieder betaald voor het gebruik of het profijt hebben van overheidsvoorzieningen. Gelijkstelling van de vermogensnormen is daarom niet direct logisch. Bovendien zijn de huidige vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand op verschillende uitgangspunten gebaseerd. Dat maakt het ingewikkeld om de vermogensnormen dichter bij elkaar te brengen. Verder geldt in meer algemene zin dat:
Is het waar dat de vermogensnorm voor kwijtschelding van gemeentelijke en waterschapsbelastingen snel en eenvoudig kan worden aangepast door middel van een ministeriële regeling, aangezien de wettelijke basis daarvoor al in 2011 is gecreëerd?
Bij ministeriële regeling kan worden geregeld dat gemeenten en waterschappen bij kwijtschelding een andere vermogensnorm hanteren dan de standaard regeling in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990. Daarbij zij wel opgemerkt dat de wijze waarop de vermogensnorm is opgebouwd in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 verschilt van de regeling in de Participatiewet. Naast de in antwoord op vraag 3 aangehaalde kanttekeningen, stelt dat ook vragen rond de uitvoerbaarheid. Een concept regeling zou dan ook eerst ter consultatie aan de gemeenten en waterschappen moeten worden voorgelegd. Een aanpassing is vanuit dat oogpunt snel noch eenvoudig gedaan.
Kunt u toezeggen dat u de motie alsnog uit zult voeren en dat u de Nadere regels kwijtschelding gemeentelijke en waterschapsbelastingen nu op de kortst mogelijke termijn zult aanpassen, zodat gemeenten de vermogensgrens voor kwijtschelding kunnen verruimen tot de vermogensgrens zoals die in de Participatiewet geldt? Kunt u aangeven of dit voor 1 juli 2021 mogelijk is? En zo nee, per wanneer dit wel gerealiseerd zal zijn?
Dit kan ik niet toezeggen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 wil dit kabinet de uitvoering van de motie Peters en Bruins aan een volgend kabinet laten. Bovendien is een aanpassing, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 4 snel noch eenvoudig gedaan.
Hebt u kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau, waarin de vermogensgrens voor kwijtschelding van gemeentebelastingen genoemd wordt als een regeling die sparen ontmoedigt? Deelt u de mening dat de aanbeveling van het CPB om deze vermogensgrens gelijk te trekken met de vermogensgrens voor de bijstand, om zo het opbouwen van buffers te bevorderen, nog eens extra onderstreept dat er een ruimere vermogensgrens nodig is voor het kwijtschelden van gemeentelijke en waterschapsbelastingen?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport «Sturen naar vermogen» van het Centraal Planbureau. Het Centraal Planbureau lijkt de kwestie alleen te bekijken vanuit het oogpunt van het opbouwen van financiële buffers. Zoals hierboven aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en in de mede namens mij verzonden brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 juni 2021 beschreven, dienen naar de mening van het kabinet ook andere aspecten zoals het andere karakter van bijstand ten opzichte van kwijtschelding, de armoedeval en de stijging van de belastingdruk bij andere inwoners te worden meegewogen. Die afweging laat het demissionaire kabinet aan een volgend kabinet.
Wilt u deze vragen voor 1 juli 2021 beantwoorden?
Ik streef ernaar uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Hoe gelijk zijn man en vrouw voor gemeenten?’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe gelijk zijn man en vrouw voor gemeenten?»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat bij veel overheden (o.a. gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen) vrouwen digitaal geen toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Kunt u ook een overzicht geven van de informatie die het veelal betreft?
Voor gemeenten regelt artikel 253 Gemeentewet dat de belastingaanslag ten name van één belastingplichtige kan worden gesteld. Dit betekent dat één van de belastingplichtigen als de belastingschuldige wordt aangewezen op wie de gehele aanslag verhaald kan worden. Voor waterschappen is deze bevoegdheid geregeld in artikel 142 Waterschapswet. Met deze bevoegdheid heeft de wetgever beoogd een doelmatig beleid mogelijk te maken voor het opleggen en het invorderen van aanslagen.2 Het voordeel van het aanschrijven van slechts één belastingplichtige kan zijn dat zo voorkomen wordt dat een aanslag dubbel wordt betaald. Vervolgens kan de belastingplichtige die de aanslag heeft ontvangen het betaalde verhalen op de overige belastingplichtigen.3 Het nadeel van deze werkwijze kan inderdaad zijn dat een belastingplichtige geen toegang heeft tot een aanslag die wel op hem/haar ziet, omdat die belastingplichtige niet wordt aangeschreven.
De wet bepaalt niet wie van de belastingplichtigen aangeschreven mag of moet worden en is in die zin dus neutraal. Gemeenten en de andere medeoverheden hanteren hiervoor zelf een werkwijze. Bij de totstandkoming van artikel 253 Gemeentewet is uitdrukkelijk overwogen dat bij de toepassing daar niet naar willekeur gebruik van mag worden gemaakt. De beginselen van behoorlijk bestuur zijn van toepassing en brengen naar het oordeel van de regering met zich dat voor wat betreft de keuze van degene op wiens naam de aanslag zal worden gesteld door de gemeente een kenbaar beleid wordt gevoerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een model gepubliceerd voor door gemeentebesturen op te stellen beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een dergelijke situatie. Criteria kunnen bijvoorbeeld zijn degene die de meeste eigendom heeft of de oudste ingeschrevene op het adres. Daarnaast kan het zijn dat in de praktijk een man (in plaats van een vrouw) vaker als eerste eigenaar geregistreerd staat. Deze criteria kunnen er mogelijk toe leiden dat een man vaker als eerste een belastingaanslag krijgt. Er is géén wettelijke belemmering om de belastingaanslag ten name van meerdere (betrokken) belastingschuldigen te stellen.4 Wanneer dit wordt gedaan, hebben al deze belastingschuldigen de mogelijkheid om de belastingaanslag in te zien.
Een exact overzicht van de gegevens waarvan de medeoverheden toegang verlenen is lastig te geven, aangezien dit verschilt per gemeente of waterschap en per huishouden. Wel kan in het algemeen gezegd worden dat het hierbij zal gaan om informatie met betrekking tot de belastingen die de medeoverheden heffen, waaronder de aanslag onroerendezaakbelasting, de aanslag rioolheffing, de aanslag afvalstoffenheffing of hondenbelasting, waar het gemeenten betreft. Voor de waterschappen betreft het informatie omtrent de zuiveringsheffing en watersysteemheffing. Voor zowel gemeenten als waterschappen zal het informatie omtrent de WOZ-waarde betreffen.
Kunt u specifiek ingaan op de geldende wet- en regelgeving en op eventuele richtlijnen en beleidslijnen die overheden hanteren voor toegang van burgers tot (belasting)gegevens van hun eigendom(men)?
Zie het antwoord bij vraag 2.
Deelt u de mening van GroenLinks dat het niet uit te leggen is dat vrouwen geen (digitale) toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet met u eens dat vrouwen in het algemeen geen toegang hebben tot de belastinggegevens van hun eigendom(men); dat blijkt ook uit het antwoord bij vraag 2. Wel is een van de effecten van het huidige beleid om een belastingaanslag ten name van één belastingplichtige te stellen, dat bij meerdere eigenaren van eigendommen slechts één iemand inzicht heeft.
Is het beleid in strijd met de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Kunt u dit antwoord met verwijzing naar wetgeving en eventuele jurisprudentie onderbouwen?
Het College voor de Rechten van de Mens is bevoegd om in individuele gevallen een oordeel te geven waarbij wordt getoetst aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling. Zoals uit het artikel blijkt, acht het College voor de Rechten van de Mens zich niet bevoegd om over dit soort kwesties te oordelen. Daaruit volgt dat gemeentelijk beleid als waar hiervan sprake is niet aan de Algemene Wet Gelijke Behandeling kan worden getoetst. Voor zover in de uitvoering van dat beleid in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, kan toetsing door de rechter plaatsvinden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Wat is er gebeurd na het dringende advies van de toenmalige Commissie gelijke behandeling om te stoppen met de «achterhaalde seksestereotype uitgangspunten»?
Hoewel de Commissie gelijke behandeling zich in oordeel 2008–71 onbevoegd verklaarde om te oordelen over de tenaamstelling van belastingaanslagen door een waterschap, drong zij er bij het desbetreffende waterschap op aan de beleidsregels inzake de aanwijzing van belastingplichtigen in een keuzesituatie te wijzigen in sekse-neutrale beleidsregels, waarin bijvoorbeeld de oudste bewoner of genothebbende als belastingplichtige wordt aangemerkt, of degene die zich als eerste in de gemeentelijke basisadministratie heeft ingeschreven. De Commissie beval het waterschap bovendien aan tot die tijd individuele verzoeken van vrouwen om wijziging in te willigen.
Uit het artikel blijkt dat veel gemeenten en waterschappen het advies van de Commissie gelijke behandeling hebben opgevolgd. De opvolger van de Commissie, het College voor de rechten van de mens ontvangt echter nog wel meldingen over de tenaamstelling. Ik ben bereid om met het College in overleg te treden welke overheidsinstanties het betreft.
Welke oplossingen ziet u voor de onwenselijke situatie dat vrouwen geen of beperkte (digitale) toegang hebben tot hun eigendom(men)? Op welke termijn kunnen deze oplossingen tot concrete resultaten leiden?
Zoals eerder opgemerkt is er formeel géén wettelijke belemmering om de belastingaanslag ten name van meerdere (betrokken) belastingschuldigen te stellen, zodat al deze belastingschuldigen de mogelijkheid hebben om de belastingaanslag in te zien.5 In uitvoering blijkt echter dat er vaak de belastingaanslag ten name van één belastingplichtige gesteld wordt.
Daarover ben ik bereid in gesprek te gaan, met o.a. gemeenten en waterschappen over mogelijke alternatieven. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om iedere belastingplichtige aan te schrijven of een aanslag zonder betalingsverplichting op naam.
Bent u bereid om met medeoverheden in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat ook vrouwen (digitaal) toegang hebben tot de (belasting)gegevens van hun eigendom(men)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 7. Ik ben bereid om met de medeoverheden te bespreken wat de mogelijkheden zijn om alle eigenaren van een eigendom inzicht te geven in de belastinggegevens.
Het bericht dat een geheime vertrekdeal van een VVD-wethouder de samenleving een kwart miljoen kan kosten |
|
Renske Leijten |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u van afspraken tussen partijen en wethouders dat zij de volledige zittingstermijn bij voorbaat niet afmaken, zeker als daar geen openheid over is?1
Een oordeel over dergelijke afspraken is primair aan de betrokken gemeenteraad en het college.
Is er een mogelijkheid dat er in dit soort gevallen geen wachtgeld wordt uitbetaald? Zo niet, bent u bereid met een voorstel te komen zodat dit wel een mogelijkheid wordt?
De wethouder heeft geen recht op wachtgeld maar aanspraak op een uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Deze uitkering wordt ambtshalve verstrekt. Betrokkene hoeft dus geen aanvraag in te dienen. De ontslagreden is voor de toekenning van het recht op een Appa-uitkering niet van belang. Deze automatische toekenning is essentieel vanwege het vertrouwensbeginsel. Politieke ambtsdragers moeten namelijk hun ambt in onafhankelijkheid kunnen vervullen. Een vangnet als de Appa is daarmee een noodzakelijke voorwaarde voor ons democratisch bestel. Een politieke ambtsdrager moet zelf in alle vrijheid kunnen afwegen of er nog voldoende vertrouwen is en of er nog mogelijkheden zijn om de functie goed te blijven uitoefenen.
Vaak is een vertrek niet zo vrijwillig als het lijkt. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een politieke ambtsdrager zelf ontslag neemt, omdat hem of haar achter de schermen is gebleken onvoldoende steun te hebben. Ik zie daarom geen reden om op basis van dit ene geval de wet op dit wezenlijke punt te wijzigen.
Vindt u dit een geslaagd voorbeeld van gemeentelijke dualisering?
De in het artikel geschetste situatie houdt geen verband met het principe van dualisering van het gemeentebestuur. Ook in een monistisch stelsel had zich een dergelijke situatie kunnen voordoen.
Hoe heeft u ondersteuning geboden aan gemeenten bij dualiseringsvraagstukken?2
In de afgelopen jaren heb ik ondersteuning geboden aan gemeenten bij dualiseringsvraagstukken door in te zetten op het versterken van de positie van gemeenteraden. In mijn brief aan uw Kamer van 18 oktober 2019 heb ik aangegeven hoe ik de positie van gemeenteraden wil versterken met het oog op de groeiende disbalans tussen taken en verantwoordelijkheden en het instrumentarium van gemeenten.3 In mijn brief aan uw Kamer van 30 juni 2020 ben ik uitgebreider ingegaan op de toekomstgerichte maatregelen om de positie van gemeenteraden en provinciale staten te versterken.4 Daarnaast heb ik uw Kamer op 12 februari 2021 mijn reactie toegestuurd op het ROB-advies «Goede ondersteuning, sterke democratie», waarin het verbeteren van de ondersteuning van volksvertegenwoordigers aan bod komt.5
In algemene zin heb ik raadsleden in de afgelopen jaren gestimuleerd om gebruik te maken van de beschikbare hulptroepen en hulpbronnen zoals de griffie, fractieondersteuning en ambtelijke bijstand. Via het instellen van de werkgroep Lokale rekenkamers heb ik gemeenten handvatten geboden om het instrument rekenkamer te verstevigen.6 Het programma Democratie in Actie omvat veel activiteiten, instrumenten en handreikingen ter ondersteuning van de lokale democratie.7 Zo is er bijvoorbeeld een handreiking over het functioneren van de lokale en provinciale driehoek (burgemeester/CdK, secretaris en griffier).8 Ook is er een digitale leeromgeving ontwikkeld voor raadsleden. Al deze maatregelen verstevigen de positie van de raad ten opzichte van het bestuur en bieden zo ondersteuning bij dualiseringsvraagstukken.
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat de dualisering «als zodanig niet ter discussie staat», ook al zijn er veel signalen dat de dualisering het bestuur en de samenleving niet dichter bij elkaar brengt? Zo ja, waarom?
Mijn brief van juni 2020 beschrijft de uitkomsten van een evaluatie van literatuur en onderzoeksrapporten over dualisering. Daaruit blijkt dat de dualisering als zodanig niet ter discussie staat, er gaan ook geen stemmen op om terug te keren naar het monisme, waarbij wethouders ook in de raad zitten en er geen duidelijke scheiding van bevoegdheden is. De dualisering van het gemeentebestuur heeft geleid tot een meer professionele verhouding tussen raad en college. De gemeenteraad heeft dankzij de dualisering een sterkere positie in het lokaal bestuur gekregen en is door de introductie van een aantal nieuwe hulptroepen en controle-instrumenten, zoals de griffie en de rekenkamer, beter in positie gekomen om het college te controleren. Wel is hierop versterking mogelijk. Mijn ministerie blijft zich hiervoor inzetten, zeker nu ook op nationaal niveau de roep om het versterken van de positie van de volksvertegenwoordiging ten opzichte van het bestuur steeds luider klinkt. Zoals ik uw Kamer eerder per brief heb meegedeeld, staat de wenselijke versterking van de relatie van het bestuur met de samenleving los van de dualisering.9 De versterking van die relatie is zowel in een monistisch als een dualistisch stelsel van groot belang, maar dit is niet het hoofdmotief geweest achter de dualisering van het gemeentebestuur. De afgelopen jaren heb ik actief ingezet op het versterken van de relatie tussen het bestuur en de samenleving, onder andere via het programma Democratie in Actie.10 Ook hiervoor zal mijn ministerie zich blijven inzetten.
De huidige stand van zaken met betrekking tot de digitale beveiliging van overheidswebsites in Nederland. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Tientallen websites overheid voldoen niet aan veiligheidsrichtlijnen» van de NOS?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat tientallen websites van de overheid, waaronder websites van de Belastingdienst, GGD’s, veiligheidsregio's en waterschappen, niet voldoen aan de richtlijnen voor digitale beveiliging?
Voor de beveiliging van websites bij de overheid hanteren overheden bij het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten een basisnormenkader voor informatiebeveiliging. Het basisnormenkader is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO)2, die sinds januari 2019 van kracht is. De BIO stelt (in deel 1) dat voorafgaand aan het gebruik van een informatiesysteem een risicoafweging dient te worden gemaakt die vervolgens richtinggevend is voor het treffen van beveiligingsmaatregelen. Proportionaliteit is daarbij het uitgangspunt. Met andere woorden: gaat het om zeer vertrouwelijke informatie, dan worden andere afwegingen gemaakt dan wanneer het om openbare informatie gaat waarvan de beschikbaarheid belangrijk is.
Het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) publiceert regelmatig adviezen in de vorm van richtlijnen. Ik ben hiermee bekend. Specifiek met betrekking tot deze zaak is dat de richtlijn «ICT beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties».3 Voor de overheid kan deze richtlijn worden beschouwd als een nadere detaillering van de BIO voor het onderdeel webapplicaties.
Uiteindelijk is het resultaat dat een samenhangend pakket van maatregelen wordt vastgesteld en toegepast. Welke dat zijn, zal per geval verschillen. Dat is overigens niet vrijblijvend: over de staat van informatieveiligheid leggen de verschillende overheidsorganen verantwoording af aan hun controlerende organen, zoals Gemeenteraad, provinciale staten, etc.
Kortom, het is aan overheidsorganisaties om door het treffen van de verplichte maatregelen uit de BIO en aanvullende maatregelen, voortvloeiend uit een risicoafweging te bepalen hoe Wordpress veilig kan worden ingezet.
Erkent u dat de overheid tekort heeft geschoten in het treffen van digitale beveiligingsmaatregelen tegen eventuele hackers?
Dat beeld deel ik niet, zie ook het antwoord onder vraag 2.
Deelt u de mening dat de burgers erop zouden moeten kunnen vertrouwen dat overheden als de Belastingdienst, GGD's, veiligheidsregio's en waterschappen, vertrouwelijk en verantwoord met gevoelige gegevens omspringen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel volledig uw mening dat de overheid vertrouwelijk en verantwoord met gevoelige gegevens moet omgaan. Burgers moeten ervan uit kunnen gaan dat de overheid zorgvuldig omgaat met hun gegevens.
Deelt u de mening dat een overheidsorgaan pas aan (gevoelige) persoonsgegevensverzameling zou mogen doen als het de risico’s voor de beveiliging van de informatie in kaart heeft gebracht en de digitale beveiliging afdoende is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het National Cyber Security Centrum (NCSC) als sinds 2014 waarschuwt voor 36 veiligheidsrisico's van Wordpress en dat desondanks 165 openbare overheidswebsites op Wordpress draaien? Wat is met deze waarschuwingen gedaan?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is bekend met de meldingen van het NCSC. Bij de overheid worden de meldingen van het NCSC nauwlettend in de gaten gehouden door afzonderlijke overheidsorganisaties. De BIO stelt eisen aan het toepassen van (beveiligings)patches voor ernstige kwetsbaarheden in hard- en software. Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toepassen van deze eisen. Bovendien zijn kwetsbaarheidswaarschuwingen aan de orde van de dag en worden die voor veel systemen gestuurd. Ik heb niet het beeld dat de hoeveelheid bekende kwetsbaarheden een exacte maatstaf is om de veiligheid van een product te beoordelen. Er spelen ook andere factoren mee zoals de aard, omvang en frequentie van onderzoeken naar een product.
Bent u bekend met het feit dat ook de website van de Informatiebeveiligingsdienst (IBD), dat gemeenten helpt bij cyberincidenten, draait op Wordpress? Wat vindt u hiervan?
Het is bekend bij het Ministerie van BZK dat de publieke website van de IBD, het Computer Emergency Response Team (CERT) van de Nederlandse gemeenten, draait op Wordpress. Voor de volledigheid meldt de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het Ministerie van BZK dat de beheeromgeving van deze website niet publiek is. De website van de IBD voldoet aan de eisen die de BIO daaraan stelt. De publieke website van de IBD ontsluit openbare informatie. Voor informatie met een hoger beschermingsniveau gebruikt de IBD andere middelen. Dit doet de IBD op basis van een uitgevoerde risicoanalyse, zoals ook de BIO voorschrijft. Verder voert de IBD periodiek penetratietesten uit op haar systemen, waaronder de website en op basis van de resultaten treft de IBD waar nodig maatregelen. Ik zie daarom geen bezwaar tegen het gebruik van individuele softwarepakketten, zoals Wordpress, als risicoafwegingen zijn gemaakt en maatregelen zijn getroffen.
Bent u bekend met het feit dat de richtlijnen van het NCSC adviseren om de openbare pagina en de plek waar beheerders in kunnen loggen strikt van elkaar te scheiden? Wat gaat u hiermee doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om zo snel mogelijk de in de media genoemde overheidssites te laten voldoen aan de veiligheidseisen?
Gezien mijn beantwoording onder de gestelde vragen onder 2 t/m 8 is dat niet aan de orde. Het is de verantwoordelijkheid van elke organisatie zelf om de BIO, de verplichte overheidsmaatregelen en op basis van risicoafweging aanvullende maatregelen te implementeren.
Welke beleidsmatige inspanningen wilt u verder doen om de digitale weerbaarheid van de overheidswebsites te vergroten?
In zijn algemeenheid geldt dat de overheid naast de verplichte maatregelen uit de BIO, diverse open standaarden implementeert zoals informatieveiligheidsstandaarden. De adoptie van deze informatieveiligheidsstandaarden wordt halfjaarlijks gemeten. Halverwege 2020 zijn achterblijvende overheidsorganisaties aangeschreven door het Forum Standaardisatie met adviezen ter verbetering.4 De toepassing van de overige open standaarden van de «pas-toe-of-leg-uit» lijst van het Forum Standaardisatie wordt jaarlijks gemeten. De meest recente versie van deze Monitor Open standaarden 2020 is op 18 maart aangeboden aan uw Kamer.5 Het beeld is dat het gebruik van de verplichte open standaarden verder toeneemt.
De wijze waarop in het algemeen het informatieveiligheidsbeleid bij de overheid gestalte krijgt, heb ik aan uw Kamer gemeld op 18 maart jl.6 in de voortgangsbrief informatieveiligheid bij de overheid.
Winkelstraten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bericht met de berichten «Heel veel gaten in de winkelstraten»1 en «Kabinet moet meedenken om kaalslag in winkelstraat te voorkomen»2
Ja.
Wat is uw inzet om winkelstraten, die naast een economische,- ook een belangrijke sociale functie hebben, te behouden? Graag een toelichting, met daarbij de ondernomen acties.
Bij mijn inzet om winkelstraten te behouden speelt op de eerste plaats het samenwerkingsplatform de Retailagenda een belangrijke rol. Vanuit het besef dat het lokaal moet gebeuren en dat geen enkele partij het alleen kan, zetten de landelijke partijen achter de Retailagenda in op het zo goed mogelijk faciliteren van betrokken lokale stakeholders. Dit doen ze door actief kenniscreatie te bevorderen en kennis uit te dragen, door te bevorderen dat partijen kennis en ervaring uitwisselen en door blokkades op te sporen en te adresseren. De Retailagenda biedt daarnaast een podium voor bestuurlijk overleg tussen overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen, dat bijdraagt aan wederzijds begrip en een focus op gezamenlijke strategische doelen.
Daarnaast wordt op dit moment hard gewerkt aan de invulling van de Impulsaanpak Winkelgebieden (Aanpak herstructurering winkelgebieden in binnensteden en kernen), waarvoor het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) 100 miljoen euro beschikbaar stelt. U bent hierover geïnformeerd op 12 mei 2021.3 Met de Impulsaanpak worden gemeenten samen met private partijen gestimuleerd met een gebiedsgerichte aanpak (delen van) winkelgebieden opnieuw vitaal en toekomstbestendig te maken, door deze gebieden een nieuwe sociale- en economische basis te geven.
Hoe houdt u qua financiële steun aan winkeliers een vinger aan de pols? Graag een toelichting
De coronacrisis overviel ook de winkeliers. Hierdoor dreigden ondernemers ten onder te gaan, die in de kern gezond zijn. Om zoveel mogelijk ondernemers door de crisis te helpen heeft de overheid ingezet op een ruimhartig steunpakket om getroffen ondernemers financieel te ondersteunen. Het kabinet heeft de ontwikkeling in alle sectoren, ook de detailhandel, het afgelopen jaar nauwgezet gevolgd en daar de maatregelen uit het steun- en herstelpakket op aangepast. We gaan nu terug naar de normale situatie waarin ondernemers, dus ook winkeliers, in de eerste plaats zelf verantwoordelijk dat ze aantrekkelijk zijn en blijven voor hun klanten. Een goede ondernemer zal bereid moeten zijn van tijd tot tijd kritisch te kijken naar zijn verdienmodel. Samen met de partijen achter de Retailagenda worden initiatieven ontwikkeld die individuele ondernemers daarin ondersteunen.
Heeft u de bereidheid om op het gebied van ruimtelijke ordening duidelijke richtlijnen op te stellen om «gatenkaasscenario's» voorkomen? Graag een toelichting hoe u dit gaat doen.
Het instrumentarium op het gebied van ruimtelijke ordening speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van «gatenkaasscenario’s» in winkelstraten. De inzet van deze instrumenten moet aansluiten bij het realiseren van de specifieke visie voor het betreffende gebied, gegeven de kansen die het gebied biedt. Een algemene richtlijn zal te weinig rekening houden met de lokale situatie. Om die reden zetten de partijen achter de Retailagenda in op het stimuleren van het uitwisselen van inzichten en ervaringen door stakeholders, zoals gemeenten.
Heeft u de bereidheid om de regie te nemen bij het behouden van winkelstraten en samen met lokale overheden, winkeliers, vastgoedeigenaren en andere betrokkenen te komen met een Actieplan Winkelstraten
Het besef dat alleen met betrokkenheid van alle partijen de noodzakelijke aanpassingen in de retail te bewerkstellingen zijn, was de aanleiding voor het opzetten van de Retailagenda. Het doel van de Retailagenda is het toekomstbestendig maken van binnensteden en winkelgebieden en het bevorderen van ondernemerschap. Samen met de partijen achter de Retailagenda kiest het Ministerie van EZK ervoor om vanuit een actief faciliterende rol, lokale stakeholders te helpen om hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het vitaal en toekomstbestendig maken van winkelgebieden waar te maken. Want de inzet van lokale partijen hierbij is essentieel.
De coronacrisis heeft een grote impact gehad op de retail en winkelgebieden. Om hierop adequaat te reageren is de strategische visie achter de Retailagenda herijkt en geconcretiseerd voor de thema’s transformatie, digitalisering en innovatie en HCA. Ik stel me voor dat dit ook de relevante thema’s zouden vormen van een Actieplan Winkelstraten.
In het verlengde daarvan stelt het Ministerie van EZK met de Impulsaanpak Winkelgebieden gemeenten, samen met private ondernemers, in staat om gebiedsgericht, integraal (delen van) winkelgebieden aan te pakken.