Radicale ideeën voor een nieuwe bestuurscultuur |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich dat u in mei zei dat u radicale ideeën had voor een nieuwe bestuurscultuur?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 20.
Bent u ervan op de hoogte dat onder de naam «Een nieuw sociaal contract' verschillende voorstellen gedaan zijn voor meer macht en tegenmacht en dat u naar aanleiding van het rapport «Ongekend Onrecht' een aantal voorstellen en beloftes gedaan heeft?
Ja. Het eindverslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) leidde tot een schokgolf in ambtelijk en bestuurlijk Nederland. Er is een breed gedeeld gevoel dat dit nooit had mogen gebeuren en nooit meer mag gebeuren. De kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» en het daaropvolgende debat hebben geleid tot bijna 90 acties om deze problemen aan te pakken en zo het geschade vertrouwen van de burger in de overheid terug te winnen. Het kabinet wil niet het beeld schetsen dat met een aantal goedgerichte acties de koers al is bijgestuurd. De afgelopen maanden lieten zien dat de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de bestuurscultuur nog maar net begonnen is. Dit geldt voor de verschillende departementen, uitvoeringsorganisaties, het kabinet, het parlement en ook voor de rechterlijke macht. Het is cruciaal dat deze dialoog de komende periode verder gaat. De voorstellen in «een nieuw sociaal contract» kunnen een bijdrage leveren aan het publieke debat.
Deelt u de mening dat het gepast is dat dit kabinet voorafgaand aan de Algemene Politieke Beschouwingen een korte tussenstand geeft over een aantal moties en toezeggingen op dat terrein zodat bekend is wat de stand van zaken is?
De Algemene Politieke Beschouwingen is het debat dat traditioneel volgt op de indiening van de miljoenennota en zich doorgaans richt op de hoofdlijnen van het kabinetsbeleid voor het komende jaar. Het staat de deelnemende Kamerleden vrij om alle onderwerpen die zij van belang achten aan de orde te stellen. In de brief van 29 juni 2021 en de daarbij behorende bijlage1 heeft het kabinet kort voor de zomer een stand van zaken gegeven van de acties voortkomend uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht».Voor zover bij onderstaande vragen behoefte blijkt aan een nadere stand van zaken ga ik hier graag op in.
Herinnert u zich dat de Kamer in januari 2020 de gewijzigde motie-Omtzigt/Bruins aannam die de regering verzocht samen met o.a. de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) een code of standaard te ontwikkelen voor onderzoek van de overheid naar de overheid en daar in te gaan op o.a. opdrachtverlening, onafhankelijkheid, inzagerecht, correctierecht, publicatierecht en recht van de Kamer op het horen van de onderzoekers, en die voor oktober 2021 voor te leggen aan de Kamer?1
Het overleg met de WRR en de KNAW heeft 16 september jl. plaatsgevonden.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal begin oktober de Kamer per separate brief informeren over de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan deze motie.
Heeft het kabinet overleg gehad met de WRR en KNAW over een dergelijke code of standaard? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 4.
Is het kabinet in staat om voor 1 oktober 2021 een code of standaard aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u toezegde dat er voor 1 juli 2021 een «regeringscommissaris informatiehuishouding» zou zijn?
In de bijlage3 bij de brief van 29 juni 2021 over de stand van zaken van de acties voortkomend uit de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht» is toegelicht dat het streven om de regeringscommissaris al op 1 juli te laten starten te optimistisch is gebleken.
Gelet op de complexiteit van het bestuurlijke speelveld, de komst van nieuwe actoren zoals het adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding en de versterking van bestaande actoren als de inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed, is meer tijd nodig voor de verkenning van een werkzame taakafbakening. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal de uitkomsten van deze verkenning voor het einde van het jaar naar de Kamer sturen.
De werkzaamheden gericht op de realisatie van het generiek actieplan Open op Orde worden in de tussentijd verricht door een kwartiermaker en het inmiddels ingerichte programmabureau.
Wanneer is of wordt de regeringscommissaris aangesteld en wat zal haar of zijn mandaat zijn en bent u bereid dit mandaat aan de Kamer voor te leggen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s die in april 2021 is aangenomen met onder andere het dictum: «verzoekt de regering, binnen een jaar wetsvoorstellen in te dienen om artikel 120 van de Grondwet te schrappen en om een kaderwet toezicht in te dienen die onafhankelijkheid van toezichthouders borgt»?2
Ja.
Kunt u aangeven welke voorbereidende handelingen verricht zijn voor het wetsvoorstel om artikel 120 van de Grondwet te laten vervallen (of ten minste het toetsingsverbod) en wanneer dat wetsvoorstel in consultatieversie zal verschijnen en wanneer indiening bij de Raad van State en bij de Tweede Kamer gepland is?
In het debat van 29 april 2021 waarin deze motie is ingediend heb ik aangegeven dat het niet aan het huidige kabinet is om deze motie te appreciëren. De uitvoering van de motie is aan het volgende kabinet.
In dit verband wil ik wel opmerken dat het niet in de rede ligt om – zoals in de motie wordt gevraagd – eerst te volstaan met de indiening van een wetsvoorstel om artikel 120 van de Grondwet te schrappen en pas op een later moment de uitwerking van de grondwettelijke toetsing ter hand te nemen. Dit vergt een geïntegreerde afweging van principiële en praktische gevolgen en het ligt in de rede dat een volgend kabinet dit in één grondwetgevingstraject ter hand zal nemen.
Kunt u aangeven welke voorbereidende handelingen verricht zijn voor het wetsvoorstel kaderwet toezicht en wanneer dat wetsvoorstel in consultatieversie zal verschijnen en wanneer indiening bij de Raad van State en bij de Tweede Kamer gepland is?
De brede evaluatie van organisatiekaders voor rijksorganisaties op afstand moet worden beschouwd als voorbereidende handelingen. Het eindrapport ontvangt u nog dit jaar via de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze evaluatie legt de basis voor een nieuwe visie op het verlenen en borgen van de twee vormen van zelfstandigheid waar het in de kaders voor organisaties op afstand, zoals inspecties, om draait: zelfstandigheid in de taakuitoefening en zelfstandigheid in de bedrijfsvoering of een combinatie van beide. Het opstellen van die toekomstvisie is aan het nieuwe kabinet, maar wordt nu al parallel aan de brede evaluatie ambtelijk voorbereid.
Het kabinet kent de wens van de Kamer om spoedig te komen tot een wettelijke regeling specifiek voor de inspecties. De adviezen van de staatscommissie parlementair stelsel en de Raad van State benadrukken echter het belang van een meer integraal kaderstelsel. De Aanwijzingen inzake de rijksinspecties maken hier onderdeel van uit. In de nieuwe visie zal nadrukkelijk ook aandacht zijn voor de hierin te maken keuzes, waarbij ook de vraag hoort of de veronderstelling juist is dat een formele wet bijdraagt aan de gewenste onafhankelijke taakuitoefening door de rijksinspecties.
Herinnert u zich dat in januari 2021 de motie-Omtzigt c.s met algemene stemmen is aangenomen en dat die de regering verzocht om met behulp van een externe partij – bijvoorbeeld de Ombudsman – een onderzoek uit te voeren met als doel een doorlichting van andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, en hierbij gebruik te maken van reeds bestaande onderzoeken? Herinnert u zich dat de regering ook werd verzocht in ieder geval te laten kijken naar de Participatiewet, het Persoonsgebonden budget (PGB) en de wetten die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) worden uitgevoerd en om een voorstel voor een dergelijk onderzoek binnen drie weken aan de Kamer voor te leggen, burgers de mogelijkheid te geven om voorbeelden aan te leveren en een eerste rapportage voor 1 juli aan de Kamer te doen toekomen?3
Ja, ik herinner mij de motie en deze sluit ook aan bij de inzet van het kabinet. Het is van belang dat sprake is van gebalanceerde wetgeving met oog voor de menselijke maat. Het is de taak van de overheid om actief te monitoren hoe wet- en regelgeving in de praktijk uitpakt voor burgers en in te grijpen waar dat nodig is. Ik vind het belangrijk om gedegen en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar hardvochtige effecten in de Participatiewet, de UWV-wetten en het pgb, zoals ook aangegeven in een eerdere brief over deze motie van 12 februari jl. (26 448, nr. 643)6 en in antwoorden op schriftelijke vragen van 4 juni jl. (26 448, nr. 650)7. Ook de uitvoeringsorganisaties moeten gelegenheid krijgen om signalen grondig te analyseren. Daarnaast is de afstemming tussen het onderzoeksbureau en de betrokken organisaties van belang. De motie vraagt om het uitvoeren van een extern onderzoek. Dat betekent dat het onderzoek aanbesteed is. Vanwege het belang van het onderzoek wordt de Kamer geïnformeerd over de resultaten van de verschillende fases van het onderzoek. Het zorgvuldig doorlopen van al deze stappen kost tijd. Hierover is de Kamer ook geïnformeerd in de hierboven genoemde brieven en het Commissiedebat van 30 juni jl. Een eerste tussenrapportage van de Minister van SZW aan de Kamer is voorzien in oktober. Ondertussen heeft de Minister van SZW de kamer op 6 juli jl. de Stand van de uitvoering sociale zekerheid gestuurd (26 448, nr. 652)8. Bij deze Stand van de uitvoering zijn voor het eerst ook twee knelpuntenbrieven van UWV en van SVB gevoegd waarin medewerkers van UWV en SVB ongewenste effecten voor burgers signaleren.
Het onderzoek naar andere wetten en regelingen waar hetzij de wet, hetzij de uitvoering hardvochtige effecten heeft op groepen burgers, wordt meegenomen in de uitvoering van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)9. Door elk departement wordt een inventarisatie verricht naar wet- en regelgeving die mogelijk hardvochtig uitpakt. Hiertoe wordt in elk geval inbreng opgehaald binnen het eigen departement en binnen de bij het departement horende uitvoeringsorganisaties die voor burgers belangrijke beslissingen nemen. Daarnaast worden ook de advocatuur en de Nationale ombudsman bevraagd. De planning is erop gericht om in het najaar de eerste resultaten bij elkaar te brengen.
Ben u ervan op de hoogte dat er sindsdien veel signalen zijn dat bij het UWV, Participatiewet, belastingdienst en jeugdzorg ernstige misstanden zijn waar burgers zwaar in de knel gekomen zijn?4 5
Ja. Zoals opgemerkt heeft het eindverslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) tot een schokgolf geleid in ambtelijk en bestuurlijk Nederland. De overheid moet anders gaan werken. Signalen vanuit de uitvoering of vanuit burgers moeten meer gestructureerd en meer dwingend op het bordje van beleidsmakers en de politiek terechtkomen. Daarvoor zijn meerdere veranderingen in gang gezet.
In het onderzoek naar aanleiding van de motie Omtzigt (35 510, nr. 13)12 worden signalen meegenomen en proberen we een structurele oplossing te vinden om hardvochtige effecten zoveel mogelijk terug te dringen. Onderzoeksbureau Panteia vraagt via belangenverenigingen en op social media naar voorbeelden van hardvochtige effecten in de genoemde wetten en gaat op basis hiervan casestudies uitvoeren door met mensen in gesprek te gaan die hardvochtige effecten hebben ervaren. Verder zijn cliëntenraden, cliëntenorganisaties en uitvoeringsprofessionals nauw bij het onderzoek betrokken en worden klachten, signalen en bezwaar- en beroepszaken vanuit UWV en de SVB geanalyseerd. Voor de Participatiewet is – na een eerste ronde van gesprekken – een specifiek traject gestart, waarbij naast gemeenten en andere bij de uitvoering van de Participatiewet betrokken organisaties, ook bijstandsgerechtigden nauw worden betrokken. De uitkomsten van dit traject worden ook steeds gedeeld met het onderzoeksbureau. Daarnaast gaat het onderzoeksbureau in gesprek met de Nationale ombudsman. Deze input is essentieel voor het in beeld krijgen van hardvochtige effecten. Ten aanzien van de Participatiewet zijn dit voorjaar verschillende rondetafelgesprekken met gemeenten georganiseerd om de reikwijdte en aard van de signalen te kunnen duiden. In de brief van 4 juni jl. (34 352, nr. 213)13 is de Kamer zowel geïnformeerd over de uitkomsten van de ronde tafels, als het vervolgtraject. Het kabinet pakt dit vraagstuk op als een brede maatschappelijke opgave, waarbij in samenwerking met het veld, experts en bijstandsgerechtigden wordt gekeken naar mogelijke oplossingen in de volle breedte van de wet en uitvoering. De opgehaalde inzichten krijgen een plek in de uitwerking van het toegezegde beleidsplan. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief op 10 september jl. (34 352, nr. 223)14.
Ter uitvoering van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)15 wordt door elk departement een inventarisatie verricht naar wet- en regelgeving die mogelijk hardvochtig uitpakt. Hiertoe wordt in elk geval inbreng opgehaald binnen het eigen departement en binnen de bij het departement horende uitvoeringsorganisaties die voor burgers belangrijke beslissingen nemen. Daarnaast worden ook de advocatuur en de Nationale ombudsman bevraagd. De planning is erop gericht om in het najaar de eerste resultaten bij elkaar te brengen.
Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden. Het kabinet is daarnaast voornemens om een invoeringstoets uit te voeren een jaar na inwerkingtreding van een wet of regeling. Ook zal voortaan in beleidsevaluaties sterker de nadruk worden gelegd op de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van een wet of regeling, de effecten daarvan op burgers en bedrijven en of de wet of regeling werkelijk een oplossing heeft geboden voor het maatschappelijke probleem. Een andere belangrijke stap is dat dit jaar voor het eerst een Stand van de uitvoering voor de Belastingdienst en Toeslagen wordt gemaakt, waarin signalen uit de uitvoering met beleidsmakers en politiek worden gedeeld.
Het kabinet wil niet het beeld schetsen dat met een aantal goedgerichte acties de koers al is bijgestuurd. De afgelopen maanden lieten zien dat de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de bestuurscultuur nog maar net begonnen is. Dit geldt voor de verschillende departementen, uitvoeringsorganisaties, het kabinet, het parlement en ook voor de rechterlijke macht. Het is cruciaal dat deze dialoog de komende periode verder gaat uiteindelijk leidt tot een andere werkwijze. Met de overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening die volgt uit de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering, wil het kabinet de dienstverlening meer aan laten sluiten bij de behoeften en verwachtingen van mensen, nu en in de toekomst. Het doel is om de uitvoerende overheidsorganisaties consequent in staat te stellen om de publieke waarden van de overheid steeds in praktijk te brengen. Hiermee zet het kabinet in op duurzame verbetering van het overheidshandelen in de volle breedte, met een horizon van tien jaar.
Waar kunnen burgers deze misstanden melden en indien dat nog niet mogelijk is, waarom is dat onafhankelijke meldpunt waar burgers voorbeelden en hun eigen zaak kunnen aanleveren er nog steeds niet?
Burgers kunnen zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden.Burgers kunnen zich in eerste instantie wenden tot de uitvoeringsorganisatie of het departement. Voor complexe vragen of situaties zijn bij een aantal uitvoeringsorganisaties maatwerkplaatsen ingericht. Bij de Belastingdienst en Toeslagen zijn hiervoor de Stella-teams, die komende periode verder uitgebreid worden. Hier worden signalen uit de praktijk direct binnen de dienstverlening opgepakt en is ruimte om daar vanuit het eigen ambtelijk vakmanschap mee om te gaan. Bij de Belastingdienst worden signalen uit de praktijk sinds enkele maanden ook regulier besproken met beleidsmakers. Zo ontstaat een kortere feedbackloop tussen praktijk en beleid. Er zijn daarnaast initiatieven, bijvoorbeeld bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, om burgerbrieven anders te behandelen als er sprake is van acute signalen en in contact te treden.
Er blijft altijd het risico dat goedwillende mensen als gevolg van een samenloop van omstandigheden en ondanks bovenstaande initiatieven toch klem komen te zitten. De Nationale ombudsman is dan de aangewezen plek waar mensen terecht kunnen. In principe worden klachten eerst behandeld bij de betreffende uitvoeringsinstantie, voordat de ombudsman een klacht in behandeling neemt. Maar als mensen in schrijnende situaties zich bij de ombudsman melden, kan hij ook direct in actie komen. Naar aanleiding van de problemen met de kinderopvangtoeslag ziet de Nationale ombudsman ruimte om dit vaker te doen.
Waarom schrijft u dat ministeries zelf onderzoek moeten doen naar misstanden in het kader van deze motie en herinnert u zich nu juist niet dat de belastingdienst ontzettend veel onder het eigen tapijt geveegd heeft en dat zonder extern meldpunt zaken juist verborgen blijven?6
Het onderzoek waarom is gevraagd in de motie Omtzigt (35 510, nr. 13)17 wordt uitgevoerd door een onafhankelijke externe partij (onderzoeksbureau Panteia). Een klankbordgroep onder leiding van een onafhankelijke voorzitter en met leden vanuit de wetenschap, de landelijke cliëntenraad, de uitvoering en beleid begeleidt het onderzoek.
Daarnaast is er ook een bredere doorlichting van overige wet- en regelgeving in het kader van de motie Ploumen/Jetten (35 510, nr. 24)18. Deze doorlichting wordt door de verschillende departementen afzonderlijk opgepakt, waarbij onderlinge afstemming en coördinatie plaatsvindt. Hiervoor is gekozen omdat in zijn algemeenheid bij medewerkers van de uitvoeringsorganisaties veel kennis aanwezig is over de gevolgen van wet- en regelgeving in de praktijk. Het is van belang om deze kennis en kunde te benutten. Daarbij zijn ook de signalen van externen, zoals de Nationale ombudsman en van burgers van groot belang. Het kabinet vertrouwt op de professionaliteit van organisaties en de mensen op de werkvloer om kritisch te kijken naar hun eigen functioneren en naar de interne checks and balances in de organisatie.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Omtzigt/Van Dam uit januari 2021, over het instellen van een staatscommissie die het functioneren van de rechtsstaat analyseert?7
Ja.
Heeft de aangekondigde rondetafelconferentie tussen de staatsmachten al plaatsgevonden? Zo ja kunt u dan het verslag aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wanneer vindt het plaats en worden de indieners van de motie, de Venetiëcommissie en aan aantal externe experts ook uitgenodigd?
Op 5 juli jl. heeft een rondetafelgesprek plaatsgevonden met deelnemers vanuit de verschillende staatsmachten, die zelf de keuze voor de deelnemers hebben bepaald (zie de bijlage20 voor een overzicht van de deelnemers). Van dat gesprek heeft geen verslaglegging plaatsgevonden om het informele karakter van de gesprekken te onderstrepen. Het gesprek diende ter inspiratie van de voorbereidingen voor een conceptopdrachtformulering voor een staatscommissie.
Bij het formuleren van de conceptopdracht zal het door de Kamer gevraagde advies van de Venetiëcommissie – voorzien voor medio oktober – worden betrokken.
Kunt u aangeven wanneer de staatscommissie volgens de planning ingesteld zal worden?
Het kabinet bereidt de instelling van de staatscommissie voor en treedt graag daarover in overleg met de Kamer naar aanleiding van de conceptopdracht (zie ook de beantwoording op vraag 19).
Kunt u aangeven wanneer de concept-opdracht aan de staatscommissie aan de Kamer wordt voorgelegd?
Een conceptopdracht zal worden voorgelegd aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer. Het streven is om dat te doen in november.
Welke veranderingen en welke resultaten van de radicale nieuwe bestuurscultuur kunt u al melden?
Het kabinet heeft naar aanleiding van het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag een breed scala aan maatregelen aangekondigd. Zoals toegelicht in de brief van 29 juni jl. is een groot aantal acties opgepakt. Daarnaast is de dialoog over het functioneren van de overheid en het veranderen van de zogenoemde bestuurscultuur in volle gang. Dit vergt voortdurende inzet van departementen, het kabinet, uitvoeringsorganisaties, het parlement en ook de rechtelijke macht. In het notaoverleg van 5 juli jl. over het advies van de Raad van State over ministeriële verantwoordelijkheid met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en in het debat van 7 juli jl. over het verslag van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag met de bewindspersonen van Financiën en mij is hier met de Kamer over gesproken. Het is goed dat alle hoofdrolspelers in de dialoog – ieder vanuit hun eigen rol en verantwoordelijkheid – het belang ervan blijven inzien om gaandeweg gezamenlijk het samenspel te verbeteren. In dat licht heb ik in mijn hoedanigheid als voorman van de VVD in een interview bij Nieuwsuur op 10 mei jl. voorstellen gedaan. Het kabinet ziet uit naar de aanbevelingen en voorstellen die de Commissie Van der Staaij II eind dit jaar zal uitbrengen aan het presidium van de Kamer en neemt die graag mee in de verdere dialoog met de Kamer over het versterken van het samenspel tussen parlement, kabinet en ambtenaren.
Naast deze dialoog heeft het kabinet al verschillende betekenisvolle stappen gezet in de verbetering van de informatievoorziening aan het parlement. Zo worden de agenda en besluitenlijst van de ministerraad openbaar gemaakt, zijn de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren herzien en worden sinds 1 juli jl. onderliggende beslisnota’s bij Kamerstukken in de categorieën wetgeving en beleidsvorming actief openbaar gemaakt. Het kabinet hanteert in de informatievoorziening aan het parlement niet meer de grond persoonlijke beleidsopvattingen als invulling van de weigeringsgrond «het belang van de staat» en wil dat ambtenaren vaker technische briefings verzorgen aan de Kamer.
Daarnaast wordt met de overheidsbrede werkagenda voor de publieke dienstverlening, die volgt uit de kabinetsreactie op de rapporten Werk aan Uitvoering, dienstverlening meer aangesloten bij de behoeften en verwachtingen van mensen, nu en in de toekomst. Het doel is om de uitvoerende overheidsorganisaties consequent in staat te stellen om de publieke waarden van de overheid steeds in praktijk te brengen. Hiermee zet het kabinet in op duurzame verbetering van het overheidshandelen in de volle breedte, met een horizon van tien jaar. Het is belangrijk dat in de komende kabinetsperiode, maar zeker ook daarna, kabinet, Tweede Kamer, uitvoeringsorganisaties en mede-overheden samen blijven werken aan deze doelen.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 september 2021 beantwoorden zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij de Algemene Politieke Beschouwingen?
De vragen zijn op 21 september 2021 beantwoord.
Het systematisch lekken vanuit het Catshuisoverleg |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Constateert u ook dat vanaf het begin van de Catshuisoverleggen er structureel wordt gelekt?
Ik constateer dat de afgelopen periode bij de voorbereiding van de besluitvorming plannen of voornemens helaas met enige regelmaat geheel of gedeeltelijk, voortijdig naar buiten zijn gekomen. Ook voordat zij voldragen en volledig zijn.
Wordt informatie bewust gelekt uit de Catshuisoverleggen? Zo ja, wordt dat gedaan, zoals wordt gesuggereerd, om de meningen en gevoelens in de samenleving te peilen? Zo nee, wat is dan wel de oorzaak van het lek?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Kan het kabinet per keer aangeven hoe zij vermoedt dat de informatie bij de media terecht is gekomen?
Ik beschik niet over informatie over de motieven of oorzaken van het uitlekken, noch over de wijze waarop dit gebeurt.
Vindt het kabinet het fout en onwenselijk dat er wordt gelekt?
Het kabinet vindt het onjuist en ergerlijk. Er komt informatie die veelal onvolledig of soms zelfs onjuist in de media. Daarmee wordt het publiek, noch de Kamer, goed geïnformeerd.
Hoe groot is de kring van mensen die de informatie op zondag ontvangt en worden voorlichters van bewindslieden die deelnemen aan de gesprekken op het Catshuis op dezelfde dag ingelicht over de voorgenomen plannen?
Ten behoeve van voorbereiding door de betrokken departementen en bewindslieden, leveren veel verschillende betrokkenen inbreng en worden gehoord. Daarbij kunnen voorgenomen plannen, al dan niet gedeeltelijk of rudimentair, aan de orde komen.
De stukken die worden besproken in het Catshuis zelf worden ter vergadering fysiek uitgedeeld aan de deelnemers. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid. Ik ben niet op de hoogte van alle personen die na afloop over het besprokene worden ingelicht.
Kan het kabinet voorstellen dat hierover grote onvrede en onbegrip leeft bij Kamerleden en in de samenleving en wat is de boodschap van het kabinet aan de Kamerleden en de samenleving?
Ja, het kabinet begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Herinnert u zich nog uw antwoorden op Kamervragen waarin u stelde dat «In zijn algemeenheid zijn mijn inspanningen erop gericht om de vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen»?
Ja.
Hoe zien deze inspanningen er uit?
Tijdens het coronadebat van 16 september heb ik gezegd dat de vragen vanuit uw Kamer mij extra stimuleren om het vertrouwelijke karakter opnieuw te bespreken en met meer energie dan ik al deed. Ik wijs de deelnemers aan het overleg er dan ook zeer regelmatig op dat de beraadslagingen een vertrouwelijk karakter dragen. Voorts worden stukken fysiek en staande de vergadering verspreid. Ze worden dus niet vooraf onder de deelnemers verspreid.
Wat wordt verstaan onder «in zijn algemeenheid» en betekent dit dat er ook situaties zijn waarin uw inspanningen er niet op gericht zijn of waren om vertrouwelijkheid van het beraad te beschermen?
Met in zijn algemeenheid doel ik er op dat het mijn verantwoordelijkheid is de vertrouwelijkheid van het beraad – ongeacht het besprokene – als geheel te beschermen.
Dit laat onverlet dat als informatie voortijdig naar buiten komt en die informatie onjuist of onvolledig is en maatschappelijke onrust veroorzaakt, het dan soms nodig is hierop te reageren en van context te voorzien.
Is onderzoek naar eerdere lekken gedaan of zijn mensen erop aangesproken en is er binnen het Catshuisoverleg gesproken over het lekken? Wat is met deze opmerkingen gedaan?
Het onderwerp lekken is enkele malen aan de orde geweest in het overleg. Daarbij bestond er geen aanleiding individuele personen aan te spreken maar is steeds gewezen op het vertrouwelijk karakter van het overleg en op de negatieve gevolgen van het voortijdig naar buiten komen van mogelijke (en onvoldragen) plannen of voornemens.
Welke maatregelen zijn er inmiddels genomen sinds de eerste keer dat er gelekt is?
Zie antwoord op vraag 10
Wat vindt het kabinet van de situatie dat de Kamer informatie uit de media moet vernemen en vindt het kabinet dit een onwenselijke situatie?
Het kabinet vind dit een onwenselijke situatie en begrijpt de onvrede en onbegrip daarover volledig.
Vindt het kabinet een dergelijke situatie binnen de «nieuwe bestuurscultuur» passen?
Sinds eind 2020 zendt het kabinet, ondanks het vertrouwelijke karakter van het overleg, steeds alle vergaderstukken die in het Catshuis ter tafel hebben gelegen aan de Tweede Kamer. Daarmee beoogt het kabinet de kamer zo volledig mogelijk te informeren. Niet alleen over de besluitvorming zelf, maar ook over de totstandkoming van en de afwegingen bij die besluitvorming. Deze werkwijze past bij een open en transparante besluitvorming. Het voortijdig lekken van delen van de deze informatie draagt hieraan niet bij en is hier zelfs schadelijk voor.
Welke aanvullende maatregelen neemt het kabinet per heden om te voorkomen dat er gelekt wordt voordat informatie aan de Kamer via officiële kanalen wordt aangeboden?
Het kabinet voelt zich aangespoord er alles aan te blijven doen om het voortijdig openbaar maken van mogelijke besluiten en het lekken van informatie te voorkomen. Tegelijkertijd kan het kabinet niet uitsluiten dat daar waar het kabinet grote belangen heeft af te wegen, waar het kabinet met verschillende belangengroepen overlegt, en waar zovelen betrokken zijn, er – al dan niet opzettelijk – met enige regelmaat voornemens uitlekken.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia»?1
Ja
Wat is in de arbeidsovereenkomst van topambtenaren opgenomen met betrekking tot het vervullen van nevenfuncties?
Voor topambtenaren bij de rijksoverheid geldt de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector Rijk (www.caorijk.nl).2 Daarin staat onder meer: «Het is voor alle ambtenaren wettelijk verplicht dat zij hun nevenwerkzaamheden die de belangen van de organisatie kunnen raken melden aan hun werkgever. Voor u als TMG-lid geldt daarbij dat uw werkgever de nevenwerkzaamheden die u meldt in de meeste gevallen openbaar maakt». Deze verplichting vloeit voort uit de Ambtenarenwet 2017. Daar wordt eveneens expliciet naar verwezen in de individuele arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt in de individuele arbeidsovereenkomst aangegeven dat de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) van toepassing is. In de GIR staat onder meer wanneer een meldplicht van toepassing is en welke afwegingen gemaakt worden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden.
Welk proces c.q. welke procedure is gevolgd op basis waarvan akkoord wordt gegeven voor een nevenfunctie? Indien zo’n proces c.q. procedure er niet is vindt u dan met de leden van de CDA-fractie dat deze er moet komen?
Bij een eerste benoeming ontvangt de topambtenaar een formulier waarmee deze zijn of haar nevenwerkzaamheden kan melden. Het ingevulde formulier wordt aan Bureau Algemene Bestuursdienst (BABD) gestuurd. BABD draagt er zorg voor dat het formulier wordt ondertekend door de functioneel leidinggevende: deze kan het beste inschatten of de nevenfunctie belangenverstrengeling kan opleveren. BABD zorgt na instemming voor de registratie en publicatie op de website. Gedurende de looptijd van het dienstverband blijft de meldplicht bestaan. Indien de ambtenaar in een andere functie wordt benoemd, worden de gemelde nevenfuncties opnieuw gewogen.
Wat vindt u ervan dat de hoogste ambtenaar die gaat over besteding van financiën commissaris wordt bij een zorginstelling die direct (corona) dan wel indirect gefinancierd wordt met publiek geld?
Als rijkswerkgever moedig ik ambtenaren aan om in hun vrije tijd vrijwilligerswerk en nevenwerkzaamheden te verrichten. Bij de melding van nevenwerkzaamheden vindt een afweging plaats of het verrichten daarvan een mogelijke belangenverstrengeling met zich kan brengen in relatie tot de functie bij het ministerie en zo ja, onder welke voorwaarden deze nevenwerkzaamheden dan kunnen worden verricht, dan wel moet worden verboden. In dit geval heeft de functioneel leidinggevende van de heer Van den Dungen – de Minister van Financiën –, evenals de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, ingestemd met het verrichten van deze nevenfunctie overeenkomstig de voorgestelde maatwerkafspraken. Deze afspraken gaan over het zich onthouden van bemoeienis met specifieke onderwerpen die, in relatie tot de functie, mogelijk (de schijn van) belangenverstrengeling zou kunnen opleveren en hij zal als lid van de raad van commissarissen geen contact onderhouden met ministeries. Mocht zich een situatie voordoen waarin er overlap ontstaat met zijn werk als secretaris-generaal, dan is afgesproken dat er aanvullende afspraken gemaakt zullen worden met de compliance-officer van het Ministerie van Financiën. Ik zie geen belemmering voor het uitoefenen van deze nevenfunctie.
Het functioneren van de voormalig minister en voormalig staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat gedurende de periode dat zij wisten dat zij lobbyist zouden worden |
|
Khadija Arib (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer hebben de genoemde bewindspersonen voor het eerst contact gehad met hun toekomstige werkgever over een eventuele nieuwe functie?1
Dit is mij niet bekend.
Hebben zij in die periode via vergaderingen, bijvoorbeeld van de ministerraad of andere beraden, dan wel via schriftelijke of andere stukken informatie tot zich kunnen nemen die het beleidsterrein van hun nieuwe functies betreft? Zo ja, wat was de aard van die informatie? Zo nee, hoe weet u dat?
De mogelijkheid bestaat dat voormalig Minister van Nieuwenhuizen en voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven kennis hebben kunnen nemen van informatie die betrekking heeft op het beleidsterrein van hun nieuwe functie. In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en kunnen deelnemen aan de ministerraad. Te allen tijde dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie.
Wanneer wist u dat de genoemde bewindspersonen de functies ambieerden die zij later gekregen hebben?
Voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven heeft mij op dinsdag 6 juli 2021 medegedeeld dat zij een andere functie heeft aanvaard bij het World Resources Institute (WRI). Ik heb op vrijdag 9 juli 2021 voormalig Staatssecretaris van Veldhoven voorgedragen voor ontslag met ingang van 19 juli 2021.
Voormalig Minister van Nieuwenhuizen heeft mij op 23 juli 2021 medegedeeld dat ze zou worden voorgedragen bij de Vereniging Energie-Nederland. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend aan voormalig Minister van Nieuwenhuizen.
Wanneer wist u dat zij die functies zouden gaan bekleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe lang zijn de genoemde bewindspersonen daarna nog in staat gebleven vertrouwelijke informatie of zelfs staatsgeheime informatie tot zich te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bewindspersonen dergelijke informatie kunnen krijgen die zij in hun toekomstige functie kunnen gebruiken? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze bewindspersonen in die periode op afstand te zetten van die informatie? Zo nee, waarom niet?
Het is in principe aan de betrokken bewindspersonen zelf om op een integere wijze vorm te geven aan een vervolgfunctie. Ook dienen (gewezen) bewindspersonen zich te houden aan het bestaande lobbyverbod en de geheimhoudingsplicht die bestaat ten aanzien van vertrouwelijke en staatsgeheime informatie, bijvoorbeeld over hetgeen in de ministerraad wordt besproken of geschiedt.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. De Minister van BZK zal hierover binnenkort een brief sturen aan de Tweede Kamer.
In dit specifieke geval heeft voormalig Minister van Nieuwenhuizen op 28 juli 2021 in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.2 Op 26 augustus 2021 ben ik na nadere politieke weging tot het inzicht gekomen dat de benoeming niet goed samen gaat met het ambt van bewindspersoon. Zij is op 31 augustus 2021 door de algemene ledenvergadering van de Vereniging Energie-Nederland benoemd in haar nieuwe functie. Per diezelfde datum is tevens ontslag verleend.
Het vasthouden van water in natuurgebieden om overstromingen te helpen voorkomen |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe Limburgse natuur het water kan vasthouden»?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat natuurlandschappen water beter kunnen vertragen en vasthouden dan intensief bewerkte weilanden of akkers?
Het hangt af van de mate waarin de natuur-, bos- en landbouwgronden de neerslag kunnen opnemen (sponswerking), hun ligging (laag of hoog/hellend Nederland, en/of zij de neerslag op het maaiveld kunnen bergen (onder andere afhankelijk van het gewas en de inrichting van het perceel).
Deelt u het inzicht dat de intensivering van de landbouw heeft bijgedragen aan het versneld afvoeren van water, waardoor bij piekbuien overstromingen kunnen optreden?
Een ontwatering van landbouwgronden om zo het land eerder te kunnen bewerken kan leiden tot versnelde afvoer van neerslagwater naar de grotere waterlopen en uiteindelijk via de grote rivieren naar de zee. Afhankelijk van de locatie en andere versnelde waterafvoeren (bijvoorbeeld stedelijk gebied) kan dat leiden tot overstromingen bij piekbuien.
Deelt u het inzicht dat natuur ingezet moet worden om de gevolgen van klimaatverandering, zoals piekbuien en droogte, op te vangen?
Daar ben ik het mee eens. Overigens geldt dat niet alleen voor de natuur. Alle sectoren die samen het landschap vormen, waaronder de landbouw, de industrie en het stedelijk gebied, moeten bijdragen aan het opvangen van de gevolgen van klimaatverandering. De vraag of de natuur ingezet kan worden en in hoeverre die inzet toereikend kan zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen is sterk locatie-afhankelijk, en dient steeds opnieuw te worden afgewogen. Dat gebeurt onder meer in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Bent u bereid om in het (natuur)landschap meer ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen, zoals begroeiing en buffers, voor het bergen, vertragen en opslaan van water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe u hier invulling aan geeft?
We geven hier op verschillende manieren invulling aan, samen met andere overheden. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied in goed evenwicht met natuur en landschap als prioriteit benoemd is. Afwentelen moet volgens de NOVI worden voorkomen door bijvoorbeeld het combineren van natuur en waterberging (beleidskeuze 4.4). In de NOVI en in het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 is een voorkeursvolgorde opgenomen voor waterbeheer. Het aanpassen van de ruimtelijke inrichting aan waterbeschikbaarheid en wateroverlast is daarbij het uitgangspunt. Deze voorkeursvolgorde is leidend geweest bij de uitwerking van het maatregelenpakket voor de 2e fase van het Deltaprogramma Zoetwater 2022–2027. In de NOVI-gebieden Zuid-Limburg en Zwolle werken rijk en regio samen aan robuuste oplossingen voor het watervraagstuk dat de ligging aan beken en grote rivieren met zich meebrengt.
In het Programma Natuur (Kamerstuk 35 334, nr. 131) werk ik samen met de provincies aan een structurele aanpak om met name de stikstofgevoelige natuur in een gunstige staat van instandhouding te brengen en daarbij samenhang te brengen met andere maatschappelijke opgaven, zoals de klimaatopgave. Verder verwijs ik naar het Actieprogramma klimaatadaptie landbouw2 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur u later dit najaar wordt geïnformeerd.
Voor de Rijkswateren voer ik met de Minister van IenW de regie om in samenspraak met regionale overheden en andere stakeholders ruimte te geven aan natuurlijke oplossingen. Binnen het rivierbed geldt dat de ontwikkeling van natuur alleen mogelijk is in goede balans met waterveiligheid. Daar is bergen en vasthouden, afhankelijk van het type gebied, niet altijd het uitgangspunt. Op sommige locaties is juist snel afvoeren belangrijk.
Niet alleen het Rijk, maar ook waterschappen, provincies en gemeenten hebben een belangrijke rol bij de ruimtelijke inrichting en het beheer van het landelijk en stedelijk gebied.
Welke maatregelen zijn of worden er getroffen om in natuurgebieden, landbouwgebieden en het stedelijk gebied rekening te houden met hoogwatersituaties, graag uitgesplitst per gebied? Zijn er schuilplekken, vluchtroutes en -eilandjes in evacuatieplannen meegenomen voor wilde dieren?
Hoogwater op de rivieren is al eeuwen onderdeel van het riviersysteem. Gebruikers en eigenaren houden in het algemeen goed rekening met het feit dat het hoogwater kan worden, en de uiterwaarden kunnen onderlopen. Nieuwe natuurgebieden van Rijkswaterstaat in het rivierengebied worden sinds begin jaren negentig zodanig aangelegd dat er rekening wordt gehouden met vluchtmogelijkheden bij begrazing, in geval van hoogwater. Dit is maatwerk per gebied. Het kan betekenen dat dieren bij hoogwater terecht kunnen op zogenoemde hoogwatervluchtplaatsen, op hogere delen in de uiterwaard of op een speciaal stuk dijk dat hiervoor is ingericht. Maar het kan ook in de vorm van evacuatieplannen of seizoenbegrazing.
In landbouw- en natuurgebieden is het de eigenaar/pachter die rekening dient te houden met hoogwater. Hier zijn over het algemeen geen specifieke maatregelen getroffen bij hoogwater voor dieren. Eigenaren/pachters halen hun dieren tijdig uit de uiterwaarden als er een kans is dat deze onderlopen. Via de media waarschuwen Rijkswaterstaat en de waterschappen voor aankomend hoogwater. In stedelijke gebieden zijn waar nodig waterkeringen gebouwd. Wegen in de uiterwaarden worden meestal door gemeenten en waterschappen afgezet tijdens hoogwater. Hoger gelegen wegen vormen hiermee ook een plek waar wilde dieren naartoe kunnen bij hoogwater. In evacuatieplannen van gemeenten en waterschappen wordt veelal rekening gehouden met evacuatie van vee uit de uiterwaarden. Wilde dieren worden niet geëvacueerd.
Op welke plekken langs de Maas en de Roer hebben de rivieren in de afgelopen jaren meer ruimte gekregen voor hoogwaterstanden en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?
Er zijn langs de Maas diverse maatregelen getroffen om meer ruimte te geven aan de rivier bij hoge waterstanden. Hieronder een kort overzicht met de Maaswerken, het programma Nadere uitwerking rivierengebied (NURG) en systeemwerkmaatregelen. Dit zijn de belangrijkste maatregelen die getroffen zijn, dan wel getroffen worden.
Langs de Maas3 is de afgelopen jaren het Programma Maaswerken uitgevoerd; het gaat om 52 projecten over een lengte van 222 km langs de Maas. Een flink aantal projecten is inmiddels afgerond, een deel is nog in uitvoering. Dit gaat om het verbreden en verdiepen van de rivier, het verlagen van uiterwaarden, het aanleggen van hoogwatergeulen en retentiegebieden, het versterken van kades en dijken en het verhogen van bruggen en verbreden van het Julianakanaal.4
Ook in het kader van het NURG-programma, in 1993 gestart om het areaal natuur in de uiterwaarden te vergroten, zijn langs de Bedijkte Maas in de afgelopen 25 jaar ook verschillende rivierverruimende maatregelen getroffen. Ik verwijs u voor een overzicht van de uitgevoerde NURG-maatregelen naar mijn brief over de oplevering van het NURG-programma (Kamerstukken 35 570 J, nr. 7).
Op 12 locaties langs de Limburgse Maas wordt de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) momenteel verkend5. Deze zogenoemde systeemmaatregelen dienen om (deels) te compenseren voor de ruimte die de rivier heeft verloren als gevolg van het laten vervallen van de overstroombaarheidseis van dijken en kades langs de Maas. Locaties waar dit speelt zijn onder andere: Well, Arcen Baarle – Houten – Blerick en Venlo.Andere voorbeelden zijn het gebiedsproject Ooijen-Wansum, waar nieuwe natuur is gerealiseerd in samenhang met waterstandsdaling, en het project Meanderende Maas waar samen met een dijkversterking gezorgd wordt voor meer natuur en ruimte voor de Maas.
De rivier de Roer is in beheer bij het waterschap Limburg. Navraag bij het waterschap leert dat er de afgelopen jaren langs de Roer geen grote fysieke werken zijn uitgevoerd om meer ruimte aan de rivier te bieden bij hoogwaterstanden. Het waterschap is bezig om de informatie van de recente wateroverlast te bestuderen en evalueren. De overbelasting van de beken en rivieren binnen het regionale watersysteem is één van de uitzonderlijke situaties die daarin meegenomen wordt.
Op welke plekken is ruimte voor hoogwaterstanden weer teruggegeven aan menselijke activiteiten, zoals woningbouw of landbouw?
In het rivierbed van de grote rivieren in beheer bij Rijkswaterstaat gelden strenge regels over welke activiteiten wel en niet worden toegestaan. Dit zijn de zogenaamde Beleidsregels Grote Rivieren (BGR). Activiteiten die zorgen voor waterstandstoename, indien al toegestaan, moeten duurzaam gecompenseerd worden6.
De Minister van IenW heeft in 2020 besloten om van een groot deel van het gebied langs de Maas de status van rivierbed te laten vervallen. De Kamer is van dit voornemen en de voorwaarden op de hoogte gesteld per Kamerbrief op 18 juni 2020 (Kamerstuk 27 625, nr. 504). Dit kan op termijn zorgen voor een toename van ruimte voor niet-riviergebonden activiteiten. Door dit besluit om de overstroombaarheidsbenadering van de bedijkte gebieden langs de Limburgse Maas los te laten kan in beginsel circa 31% van het totale oppervlak aan het rivierbed worden onttrokken en beschikbaar komen voor andere functies. Een van de voorwaarden is dat het verlies aan ruimte voor de afvoer van de Maas voldoende wordt beperkt. Hiertoe wordt op 12 locaties langs de Limburgse Maas de mogelijkheid tot rivierverruiming (dijkteruglegging) verkend; dit zijn de zogenoemde systeemwerkingmaatregelen.
Is het waar dat gemeenten, provincies en waterschappen vaak grondbezitter zijn en hierdoor regie hebben over onder andere de waterhuishouding?
De verantwoordelijkheid van de overheid voor de waterhuishouding en het waterbeheer staat los van het wel of niet in eigendom hebben van grond.
Deelt u het inzicht dat de verantwoordelijkheid voor wateroverlast, respectievelijk droogte berust bij verschillende bestuurslagen met een onduidelijke taakverdeling? Zo nee, waarom niet en kunt u de taakverdeling per bestuurslaag en Minister weergeven?
Ik ben niet van mening dat de taakverdeling onduidelijk is. De verantwoordelijkheden voor wateroverlast, watertekort en droogte zijn belegd bij verschillende overheden met een duidelijke bevoegdheden- en verantwoordelijkheidsverdeling in de Waterwet7. Dit is weergegeven in het Ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–20278.
Bent u bereid om minimale kaders op te stellen voor het gebruik en de onttrekking van grondwater, zodat decentrale overheden over uniforme richtlijnen beschikken? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan al kaders voor onttrekking van grondwater op nationaal niveau. Deze zijn vastgelegd in de Waterwet en onderliggende regelgeving. Voor onttrekking van grondwater geldt op grond van de Waterwet in beginsel een vergunning- of meldingsplicht. Provincies zijn verantwoordelijk voor het strategisch grondwaterbeleid en ontwikkelen van het beleid en stellen van nadere kaders voor zorgvuldig gebruik van het grondwater. Voor grote industriële onttrekkingen, onttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening en onttrekkingen voor bodemenergiesystemen zijn de provincies bevoegd gezag. Voor andere grondwateronttrekkingen zijn dat de waterschappen.
Op 29 maart 2021 is een rapportage aan de Kamer aangeboden met een beschrijving van regels en beleidskaders voor grondwateronttrekkingen, de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden, en een inventarisatie van het aantal onttrekkingen en onttrokken hoeveelheden (Kamerstuk 27 625, nr. 527. Daarbij is aangegeven dat de provincies en waterschappen hun grondwater- en beregeningsbeleid waar nodig herijken. De inzet daarbij is om de registratie en metingen van grondwateronttrekkingen te verbeteren, beter inzicht te krijgen in de cumulatieve effecten van de onttrekkingen en te zorgen dat de onttrekkingen en aanvullingen duurzaam in balans blijven.
De provincies en waterschappen zijn hiermee aan de slag. Dit vindt grotendeels plaats via de reguliere sporen van Deltaprogramma en de uitvoering van de droogteaanpak, waaronder verdrogingsbestrijding grondwaterafhankelijke natuur/N2000 (mede i.c.m. stikstofaanpak/programma natuur). Ook in de Studiegroep Grondwater (Ministeries van IenW, LNV, de Unie van Waterschappen, VEWIN, IPO, VNG en staf Deltacommissaris) is aandacht voor grondwaterkwantiteit, waarbij de nadruk ligt op het in balans brengen van het gebruik en de beschikbaarheid van grondwater. Het is niet wenselijk vooruit te lopen op de resultaten van de herijking en de Studiegroep Grondwater.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Het bericht dat provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum om huisvesting voor statushouders te regelen. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie stelt Castricum ultimatum: huisvesting statushouders moet geregeld»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Castricum is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)? Hoe kan deze gemeente dan toch uitbreiden en zo het woningtekort tegen gaan? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Schagen2, Wijdemeren3, Landsmeer4 en Alkmaar5?
Deelt u de mening dat de provincie Noord-Holland eerst de rem eraf moet halen voor de bouw van woningen, voordat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt voor een besluit tot indeplaatsstelling voor een gemeente? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een rem op de bouw van woningen. Er is immers voldoende plancapaciteit om in de woningbehoefte te voorzien, zoals ik hiervoor antwoordde. Het is aan de provincie in haar wettelijke rol als toezichthouder om te beoordelen of indeplaatsstelling aan de orde is, wanneer een gemeente geen of te beperkt invulling geeft aan de wettelijke taakstelling. Daarvoor maakt de provincie gebruik van de bestuurlijke interventieladder voor indeplaatsstelling.
Deze ladder bestaat uit 6 fasen: van signaleren tot en met het definitief toepassen van het instrument indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. Indien de taakstelling door een gemeente niet wordt gehaald, voert de provincie ambtelijke gesprekken met gemeenten met een achterstand. Bestuurlijke gesprekken volgen wanneer de situatie niet verbetert. Aan de gemeenten wordt bij deze stappen een periode gegund om verbetering te tonen. Dit is maatwerk. Bij het uitblijven van het gewenste resultaat gaat de provincie over tot een vooraankondiging van verdere interventie.
Heeft de provincie Noord-Holland ook een ultimatum gesteld voor een besluit tot indeplaatsstelling voor andere gemeenten? Zo ja, welke gemeenten? Lopen deze gemeenten achter op de taakstelling voor de huisvesting van statushouders? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
De gemeente Castricum is na de gemeente Amsterdam (2020) de tweede gemeente in de toezichtshistorie van de provincie Noord-Holland op de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die een vooraankondiging indeplaatsstelling (stap 4 op de escalatieladder) heeft ontvangen. Er zijn tot dusver geen andere gemeenten in Noord-Holland die eenzelfde ultimatum gesteld hebben gekregen.
Wat is uw antwoord geweest op de oproep van de provincie Noord-Holland tot een overleg tussen de provincie Noord-Holland en het kabinet over de opgave voor de huisvesting van statushouders? Als dit overleg al heeft plaatsgevonden, wat is er uit dat overleg gekomen? Als dit overleg nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?6
Op 24 augustus heb ik mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per brief aan alle Commissarissen van de Koning, colleges van gedeputeerde staten en colleges van burgemeester en Wethouders benadrukt dat het van groot belang is dat we deze opgave schouder aan schouder (Rijk, provincie, gemeente en het COA) aanpakken. In het proces wat naar aanleiding van deze brief op gang is gekomen zetten zowel de gemeenten en provincies zelf, als BZK, het RVB en het COA zich ten volste in om locaties in kaart te brengen die op korte termijn beschikbaar zouden kunnen zijn voor (tijdelijke) huisvesting van statushouders. BZK ondersteunt dit proces ook financieel; er is 15 miljoen euro beschikbaar gemaakt om een aantal kansrijke projecten dit jaar nog van de grond te krijgen. Uw Kamer wordt per brief geïnformeerd over de voortgang van deze samenwerking.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat de oplevering van woningen vertraging oploopt doordat Liander elektriciteitsaansluitingen niet op tijd kan aanleggen? Wat is de stand van zaken van deze problematiek rondom Heiloo? Als uw overleg met Liander al is geweest, wat is er uit dat overleg gekomen? Als uw overleg met Liander nog niet is geweest, wanneer staat dat overleg gepland?7
Ja, die signalen herken ik. Mijn ministerie heeft overleg gevoerd met Liander, waarbij ook deze signalen zijn besproken. Liander kampt, net als vele andere netbeheerders in Nederland, met capaciteitsproblemen. Voor de flexwoningen aan de Puikman in Heiloo is een grootverbruikaansluiting vereist, waarvoor een nieuwe directe verbinding met het elektriciteitsstation moet worden gelegd. Liander heeft aangegeven in maart 2022 de grootverbruikaansluiting gereed te kunnen hebben, aangezien de aannemer die de nieuwe kabelverbinding zal leggen vanaf januari beschikbaar is. Om de woningen toch eerder in gebruik te kunnen nemen heeft beheerder Flexwonen NH eind augustus een reguliere (kleinverbruik) aanvraag gedaan bij Liander. Die kan het complex gedeeltelijk van elektriciteit voorzien, aangevuld met een aggregaat kan er dan toch gewoond worden totdat de grootverbruikaansluiting gereed is.
Herkent u de signalen vanuit Castricum dat oplevering van (flex)woningen vertraging oplevert doordat de BAG-wet een gemeente niet toestaat om snel huisnummers toe te wijzen? Zo ja, bent u bereid hiervoor de wet aan te passen? Zo nee waarom niet?
Ja, ik herken de signalen dat de periode tussen de afgifte van de omgevingsvergunning – wat tevens het moment is er een huisnummerbesluit wordt genomen door de gemeente (volgens de BAG-wet) – en de opleverdatum van een woning vaak relatief kort is. Als gevolg hiervan kan het voorkomen dat nutspartijen woningen nog niet hebben kunnen aansluiten op bijvoorbeeld het elektriciteitsnetwerk op het moment dat een woning in principe betrokken kan worden. Om deze reden start BZK in samenwerking met andere overheidslagen en o.a. WoningBouwers en Neprom binnenkort een nieuw programma gericht op het versnellen van processen en procedures rondom woningbouwprojecten, als onderdeel van de Actieagenda Wonen, een initiatief van Aedes. Conceptuele (flex-) bouw leidt niet alleen tot versnelling van het bouwproces, maar heeft ook invloed op de huidige processen en fases van gebiedsontwikkeling; door grotere voorspelbaarheid bij industriële bouw is versnelling van vergunningverlening en uitvoering mogelijk. Het programma «Versnellen woningbouw» start met het inzichtelijk maken van de verschillende procedures van omgevingsgerechtelijke besluiten, en onderzoeksbureau Stec zal o.a. knelpunten bij deze procedures verder in kaart brengen. In een volgende fase zal worden beoordeeld welke mogelijkheden er zijn om knelpunten te beperken of op te lossen, zoals bijvoorbeeld het verkorten van wettelijke termijnen.
Wat vindt u van het ultimatum dat de provincie Noord-Holland stelt aan de gemeente Castricum? Deelt u de mening dat er een landelijke pilot voor de huisvesting van statushouders in Castricum loopt en dat we daarvan willen leren? Deelt u de mening dat een landelijke pilot vertraging kan oplopen, aangezien we ervan willen leren?
Dat de gemeente Castricum meedoet aan de pilot flexwonen die ik in 2018 gestart ben staat los van haar verplichting om aan de taakstelling te voldoen. Wanneer een gemeente op plaats 4 op de interventieladder staat betekent dit dat er al meerdere bestuurlijke en/of ambtelijke overleggen over de situatie hebben plaatsgevonden met de toezichthouder, in dit geval provincie Noord-Holland. De eindevaluatie van de serie pilots waar Castricum aan deelneemt is momenteel in ontwikkeling en wordt binnenkort met uw Kamer gedeeld. Uit deze eindevaluatie zal moeten blijken wat de belangrijkste factoren waren voor de vertraging van de oplevering van de woningen.
Hoe rijmt u het met elkaar dat de provincie Noord-Holland een ultimatum stelt aan de gemeente Castricum, terwijl er een landelijke pilot loopt die vertraging kan oplopen en het Liander en de BAG-wet zijn die vertraging opleveren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Castricum, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de opgave voor de huisvesting van statushouders ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen daarbij als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Het lobbyverbod voor oud-bewindspersonen en de overstap van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u – conform de beantwoording van eerdere Kamervragen1 – bevestigen dat hoewel de Regeling circulaire lobbyverbod bewindspersonen is ingetrokken, dit lobbyverbod onverkort van kracht is ingevolge het Handboek voor bewindspersonen en de Gedragscode Integriteit Rijk?
Ja, met dien verstande dat de circulaire als zodanig geen regeling betrof, maar een middel om medewerkers bekend te maken met de norm, die onverkort van kracht is. In de nieuwe ambtelijke arbeidsverhoudingen voor ambtenaren als gevolg van de invoering van de Wet normalisering rechtpositie ambtenaren zijn circulaires niet meer een geëigend middel om ambtenaren te informeren over geldend beleid of regels. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Kunt u derhalve bevestigen dat ambtenaren van ministeries geen contact mogen hebben met hun gewezen bewindspersoon als lobbyist in de periode van twee jaar na aftreden?
Ja. Gewezen bewindspersonen zijn na het aftreden gedurende twee jaar voor medewerkers van het voormalige Ministerie van de bewindspersoon op geen enkele manier aanvaardbaar als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal hiervoor een uitzondering maakt.
Kunt u toelichten hoe het staat met de invoering van de «andere wijze waarop het lobbyverbod aan medewerkers in de rijksdienst wordt opgelegd», zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen aangekondigd?
In de brief aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 over het nalevingsverslag van de GRECO (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) is aangegeven dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden. Voor medewerkers van de Rijksdienst geldt nog steeds de Gedragscode Integriteit Rijk. Nu de circulaire is ingetrokken, zullen medewerkers van de Rijksdienst voor alle duidelijkheid ook nog op andere wijze worden geïnformeerd over het lobbyverbod.
Klopt het dat de voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat, mevrouw Van Nieuwenhuizen, van 15 tot 24 januari 2021 het beheer over het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft gevoerd?2
De voormalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat is belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat tussen 15 januari en 20 januari 2021, de datum van de beëdiging van Bas van ‘t Wout.
Betekent dit derhalve dat ambtenaren van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op grond van het lobbyverbod in de twee jaar na 24 januari 2021 geen contact mogen hebben met oud-minister Van Nieuwenhuizen als lobbyist?3
Gedurende de periode dat, na het aan de heer Wiebes verleende ontslag, nog niet is voorzien in de benoeming van een nieuwe Minister van Economische Zaken en Klimaat is oud-Minister Van Nieuwenhuizen belast geweest met het beheer van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Een dergelijke voorziening was in staatsrechtelijke zin noodzakelijk, teneinde te voorkomen dat er geen ministeriele verantwoordelijkheid zou bestaan voor het overheidshandelen gedurende een periode waarin een Minister, belast met de leiding van het departement, is teruggetreden, en nog geen opvolger is aangetreden.
Oud-Minister Van Nieuwenhuizen heeft het beheer gevoerd over het Ministerie van EZK gedurende 5 dagen (inclusief een weekend). In deze periode heeft zij geen ambtelijke contacten opgebouwd. Zij heeft een beperkt aantal stukken afgedaan.
De regeling inzake het lobbyverbod kent tekstueel geen onderscheid naar de aard en duur van het ministersschap, maar spreekt over aanvaardbaarheid voor «hun ministerie», en biedt de mogelijkheid tot afwijking voor het desbetreffende ministerie. Bij de totstandkoming is als doel van het beleid omschreven te voorkomen dat aftredende of afgetreden bewindslieden kennis en positie uit de eerdere hoedanigheid als bewindspersoon op onwenselijke wijze benutten voor de belangen van een organisatie waar zij na het aftreden in dienst zijn getreden. De regeling dient in het licht van dit doel te worden toegepast.
Kunt u bevestigen dat oud-bewindspersonen conform het huidige lobbyverbod gedurende de zogenaamde afkoelperiode wel gewoon mogen lobbyen bij bewindspersonen? Acht u dit wenselijk?
In het huidige kader is geen beperking voorzien ten aanzien van het contact tussen bewindspersonen en oud-bewindspersonen. In antwoord op de GRECO-aanbeveling om regels en richtsnoeren in te voeren over de omgang met derden en lobbyisten heeft het kabinet in de brief van 6 juli 2021 bij het nalevingsverslag GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) gesteld dat contacten met lobbyisten risico’s met zich mee kunnen brengen en in sommige gevallen kunnen leiden tot onzuivere verhoudingen. Bewindspersonen dienen hierop alert te zijn. In overeenstemming met de aanbevelingen van de GRECO is het kabinet voornemens om naast algehele gedragsregels ook de omgang met lobbyisten voor bewindspersonen te vatten in deze gedragsregels. In de brief is gesteld dat het volgende kabinet hiervan de concrete uitwerking ter hand zal nemen.
Acht u de reikwijdte van het huidige lobbyverbod, namelijk alleen ten aanzien van ambtenaren met «hun gewezen bewindspersoon» en niet de ambtenaren van andere ministeries – ook niet als daarmee intensief is samengewerkt – adequaat om de onderliggende doelen van het lobbyverbod doeltreffend te bereiken? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, bent u bereid de reikwijdte verder uit te breiden?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een gewezen Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. De reikwijdte van het huidige lobbyverbod wordt in deze afweging betrokken.
Kunt u toelichten op welke wijze handhaving van de regels uit het Handboek voor bewindspersonen, zoals bovengenoemde, plaatsvindt en welke sancties mogelijk zijn bij niet-naleving?
Het Handboek voor Bewindspersonen is een bundeling van praktische informatie die van belang is voor bewindspersonen, waaronder relevante wet- en regelgeving. Het Handboek bevat geen zelfstandige normstelling, en wordt dus ook niet als zodanig gesanctioneerd.
Het lobbyverbod vindt voor medewerkers van de Rijksdienst zijn juridische basis in de Gedragscode integriteit Rijk. De Gedragscode is geen vrijblijvende set van regels. Indien de ambtenaar zich niet gedraagt als een goed ambtenaar betaamt, kan er een disciplinaire maatregel (straf) worden opgelegd conform hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Voor het ambtelijk handelen jegens oud-bewindspersonen, geldt vanzelfsprekend ook de ministeriële verantwoordelijkheid. Voor (oud-) bewindspersonen is het lobbyverbod een van de spelregels die gelden voor aftredende en afgetreden bewindspersonen en het gebruik van de kennis en de positie die zij in die functie hebben opgedaan. Anders dan bij ambtenaren, is er ten aanzien van oud-bewindspersonen geen sprake van een rechtsverhouding waarbinnen eventueel sancties mogelijk zijn. Een gewezen bewindspersoon is weer een burger die alleen wettelijk kan worden gebonden (bijvoorbeeld geheimhoudingsverplichtingen; het sanctioneren van het schenden daarvan voor gewezen bewindspersonen is wettelijk geregeld in artikel 98 e.v. respectievelijk artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht). In ons stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid is het beoordelen en eventueel sanctioneren van het handelen en doen van bewindspersonen, voorbehouden aan het parlement.
Acht u de huidige mogelijkheden om naleving van deze regels te waarborgen adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen dat de naleving van deze regels ontoereikend is. Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Welke vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie bestaan er voor de secretaris-generaal als deze besluit een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan, zoals beschreven in het Handboek voor bewindspersonen? Bent u bereid te zorgen dat de Tweede Kamer in zo’n geval voortaan wordt geïnformeerd?
De secretaris-generaal van het desbetreffende ministerie heeft de mogelijkheid een uitzondering op het lobbyverbod toe te staan. Er zijn geen vereisten ten aanzien van de besluitvorming en transparantie.
Deelt u dat er een striktere, zo nodig wettelijke regeling moet komen voor de lobby door oud-bewindspersonen? Zo ja, welke elementen moeten daar volgens u onderdeel van uitmaken?
Zoals ik bij vraag 3 heb gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook de mogelijke juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u toelichten waarom het huidig lobbyverbod uit de Gedragscode integriteit Rijk (inclusief de mogelijkheid tot sanctionering) uitsluitend via de «ambtelijke weg» loopt en niet op de oud-bewindspersonen gericht is? Vindt u dat wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van gewezen bewindspersonen zij verwezen naar het antwoord op vraag 8. Zoals in de genoemde brief van 6 juli is gesteld, is in Nederland een sterke integriteitscultuur het uitgangspunt van het integriteitsbeleid voor de centrale overheid. Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid zijn de belangrijkste principes die gelden voor het integriteitsbeleid van Ministers en Staatssecretarissen. Die aanpak past ook geheel in de staatsrechtelijke verhoudingen (waarbij in dit kader de ministeriële verantwoordelijkheid het belangrijkste principe is). De zittende bewindspersonen zijn altijd verantwoordelijk voor de deugdelijkheid van besluitvorming en de zorgvuldige totstandkoming, ongeacht of er sprake is van beïnvloeding vanuit partijen in de samenleving. Om de ontwikkeling van een integer, transparant en weerbaar bestuur te bestendigen werkt het kabinet aan een aanpak met een bredere basis en meer balans tussen cultuur- en structuurgerichte maatregelen, zoals een gedragscode, trainingen en een heldere ondersteuningsstructuur. Het kabinet beraadt zich nog op de wenselijkheid van nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze het lobbyverbod en de naleving daarvan ook via de route van de oud-bewindspersoon juridisch verankerd zou kunnen worden en de Kamer hierover te informeren?
Zoals bij vraag 3 is gezegd, beraadt het kabinet zich nog op nadere maatregelen voor gewezen bewindspersonen. Daar hoort ook bij de gewenste juridische verankering van maatregelen bij.
Kunt u uiteenzetten hoe de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met striktere regelgeving omtrent de lobby door oud-bewindspersonen deze hebben vormgegeven?
Conform artikel 11.4 van de Gedragscode voor leden van de Europese Commissie mogen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn niet lobbyen bij leden of hun personeel namens hun eigen bedrijf of dat van hun werkgever of cliënt op gebieden waarvoor zij in het kader van hun portefeuille bevoegd waren. Voor de voormalige voorzitter geldt een periode van 3 jaar. Daarnaast stellen voormalige leden gedurende een periode van twee jaar na afloop van hun ambtstermijn de Commissie ten minste twee maanden van tevoren in kennis van hun voornemen om een beroepsactiviteit uit te oefenen. Indien deze nieuwe functie verband houdt met de portefeuille van het voormalige lid, raadpleegt de commissie het onafhankelijk ethisch comité.
Het ontslag van de minister en staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen-Wijbenga en S. van Veldhoven. |
|
Khadija Arib (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom beide bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vroegtijdig ontslag hebben genomen als bewindspersoon uit dit demissionaire kabinet?1 2
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod voor een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Hoe oordeelt u hierover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent het voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat beide bewindspersonen van het demissionaire kabinet Rutte III ontslag hebben genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat de werkzaamheden van C. Van Nieuwenhuizen en S. Van Veldhoven beide vallen onder lobbywerkzaamheden op hun oude departement?
Het is denkbaar dat de voormalige bewindslieden in het kader van hun nieuwe functie belangen behartigen die liggen op het beleidsterrein van hun voormalige ministerie. In dat geval zijn zij voor medewerkers van dat ministerie als lobbyist niet aanvaardbaar, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. De beoordeling of zich dit voor doet is aan de secretaris-generaal van IenW.
Klopt het dat de nieuwe werkgever van voormalig S. van Veldhoven het World Resources Institute jaarlijks vele miljoenen ontvangt vanuit verschillende ministeries waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
In de afgelopen vijf jaar is onder meer vanuit het Ministerie van IenW in totaal 1,7 miljoen euro aan het WRI verstrekt. Deze informatie is eerder via de jaarverslagen met uw Kamer gedeeld. Verder verstrekt ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie aan het WRI.
Is het waar dat de voormalig Minister C. van Nieuwenhuizen als lobbyist voor haar nieuwe werkgever Vereniging Energie-Nederland afhankelijk is van besluitvorming op verschillende ministeries, waaronder het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat?
De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van I&W. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van I&W bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod, mogen ambtenaren van het Ministerie van I&W geen lobbycontact hebben met mevrouw Van Nieuwenhuizen, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt.
Kent u het voorstel uit de ministerraad Rutte II van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken, Ronald Plasterk, voor een afkoelperiode van 2 jaar voor bewindspersonen op hun oude departement?
De bestaande regeling betreft geen afkoelperiode maar een lobbyverbod voor bewindspersonen gedurende twee jaar na het aftreden bij hun voormalig ministerie. Het kabinet heeft dit lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen uiteengezet in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2016/17, 34 376, nr. 15). Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon, tenzij de secretaris-generaal een uitzondering maakt. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever. Concreet komt deze spelregel erop neer dat gewezen bewindspersonen na het aftreden gedurende twee jaar voor de medewerkers van het ministerie op geen enkele manier aanvaardbaar zijn als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie of een lobbyorganisatie die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Bewindspersonen ontvangen na het aftreden een brief over rechten en plichten. Deze brief attendeert de vertrekkende bewindspersoon nogmaals op het geldende lobbyverbod.
In de brief bij het nalevingsverslag naar aanleiding van de vijfde evaluatieronde van de GRECO (Kamerstuk 35 570 VII, nr. 107) is gesteld dat het kabinet zich beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Geldt het principe van een afkoelperiode ook voor het huidige demissionaire kabinet?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Kamer er vanuit gaan dat alle andere bewindspersonen in het huidige demissionaire kabinet hun termijn uitdienen?
De beantwoording van deze vraag is geen kabinetsaangelegenheid maar is aan iedere bewindspersoon zelf.
Het vertrek van minister Van Nieuwenhuizen van Infrastructuur en Waterstaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen als lobbyist bij Vereniging Energie-Nederland, branchevereniging van onder meer energiebedrijven Shell, Eneco, RWE, GasTerra, Vattenfall, BP en Essent, op zijn minst een mogelijk belangenconflict verenigt met de portefeuille Infrastructuur en Waterstaat die zij als Minister bekleedde?
In de nieuwe functie van mevrouw Van Nieuwenhuizen staat de energiesector centraal. De Minister van EZK draagt beleidsverantwoordelijkheid voor de energiesector. De energiesector is primair afhankelijk van zijn besluitvorming. Tegelijkertijd zijn daarbij op specifieke onderdelen ook aangelegenheden in het geding die behoren tot de verantwoordelijkheid van onder meer de Minister van IenW. Hierbij is te denken aan de betrokkenheid van IenW bij aanwijzing van gebieden op zee die geschikt zijn voor windenergie. Op grond van het lobbyverbod (oud-) bewindspersonen, mag mevrouw Van Nieuwenhuizen daarover gedurende twee jaar geen lobby-contact hebben met de ambtenaren van het Ministerie van I&W.
Kunt u bevestigen dat mevrouw Van Nieuwenhuizen zodra zij met Vereniging Energie-Nederland was overeengekomen hiervoor als lobbyist aan de slag te gaan haar ambt niet ogenblikkelijk heeft neergelegd, maar is blijven functioneren als Minister in de wetenschap dat daarmee een groot integriteitsvraagstuk ontstaat en indien het antwoord daarop bevestigend luidt, hoe lang heeft deze periode geduurd?
Vereniging Energie Nederland heeft mevrouw Van Nieuwenhuizen op 31 augustus 2021 benoemd tot haar voorzitter. Mevrouw Van Nieuwenhuizen heeft per diezelfde dag haar ontslag als Minister aangeboden aan de Koning. Zij zal de nieuwe functie vervullen vanaf 1 oktober 2021. In de aanloop naar de benoeming heeft zij op 28 juli 2021 een verklaring geaccordeerd (zie bijlage) waarin zij de secretaris generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van haar ministerschap zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen. Deze afspraak is gemaakt om elke schijn of potentiële schijn van belangenverstrengeling te vermijden.
Kunt u beamen dat het schaamteloos is dat een Minister zonder blikken of blozen overstapt naar een functie die is gericht op het beïnvloeden en ombuigen van het beleid van hetzelfde kabinet waarvan zij deel heeft uitgemaakt en dezelfde Eerste Kamer en Tweede Kamer waarvan zij het vertrouwen genoot?
Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt.
Bent u het ermee eens dat het abrupte vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen de innige en tevens onwenselijke vervlechting van het grote bedrijfsleven met de overheid en politiek illustreert?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat voor bewindslieden die vertrekken een afkoelperiode van bijvoorbeeld vier jaar nodig is voordat ze werkzaam worden bij een bedrijf of instelling waarvan de activiteiten onmiskenbaar raakvlakken hebben met de portefeuille die zij in het kabinet behartigen, om zodoende zelfs de schijn van belangenverstrengeling en schending van de integriteit te voorkomen?
In de brief van het kabinet aan de Tweede Kamer van 6 juli 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 VII, nr. 107) over het nalevingsverslag van de GRECO is gesteld dat het kabinet zich nog beraadt op nadere maatregelen die betrekking hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Bent u bereid het kabinet te bewegen tot een toezegging namens alle bewindslieden dat vanaf nu geen enkele bewindspersoon zonder afkoelingsperiode van bijvoorbeeld vier jaar zal overstappen naar een bedrijf dat of instelling die onmiskenbaar raakvlakken heeft met de portefeuille die hij of zij bekleedt?
Nee, omdat een dergelijke toezegging in strijd is met artikel 19, derde lid van de Grondwet op grond waarvan iedere Nederlander het recht heeft op vrije keuze van arbeid, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld. Die wettelijke beperkingen zijn er niet voor bewindspersonen. De vraag of, en zo ja welke, wettelijke regels gesteld zouden moeten worden voor (gewezen) bewindspersonen vergt een zorgvuldig besluitvormingsproces, dat betrokken wordt bij de opvolging van bovengenoemde brief.
Bent u het ermee eens dat een onverhoopt ontkennend of ontwijkend antwoord op voorgaande vragen het vertrouwen in onze democratie ondermijnt, omdat daaruit een minachting spreekt voor het ambt van Minister of Staatssecretaris en de vanzelfsprekendheid van een draaideurlobbycratie waar de geldelijke belangen en carrière van bewindslieden kennelijk belangrijker zijn dan de eervolle positie om Nederland te dienen in een hoge positie die weinigen is gegeven?
Nee.
Het bericht dat de minister een lobbyfunctie heeft aanvaard |
|
Renske Leijten |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het aanvaarden van een lobbyfunctie volgens u in strijd met het handboek voor bewindspersonen, zoals beschreven onder 6.2.2.? Zo nee, waarom niet?1 2
Nee. Het aanvaarden van een functie is niet in het strijd met het handboek voor bewindspersonen. In het handboek is een lobbyverbod voor gewezen bewindspersonen opgenomen, die zijn basis vindt in een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 34 376, nr. 15), opgenomen. Ministeries zullen uitdrukkelijk de bewindspersoon na het aftreden gedurende een periode van twee jaar niet aanvaarden als lobbyist namens een bedrijf, een semipublieke organisatie (bijvoorbeeld een woningcorporatie, een publieke omroep of een zorginstelling) of een lobbyorganisatie (waaronder een non-gouvernementele organisatie) die belangen behartigt op het beleidsterrein van de gewezen bewindspersoon. Deze regel beoogt dus niet het in dienst treden bij een dergelijke instelling onmogelijk te maken maar wel om gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een oud-bewindspersoon kennis en positie op grond van de vorige functie inzet voor de belangen van de nieuwe werkgever.
Is het volgens u aanvaardbaar dat in korte tijd twee bewindslieden van hetzelfde ministerie voortijdig vertrekken om een hoge positie elders te vervullen? Zo ja, waarom?3
De bewindspersonen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn beiden, afzonderlijk van elkaar en op een verschillend moment, benaderd met een aanbod van een andere baan. Zij hebben beiden besloten op dit aanbod in te gaan. Het is, binnen wettelijke kaders, aan een Minister zelf om te bepalen welke functies hij of zij vervult na het vervullen van het ministersambt. De continuïteit van het kabinetsbeleid is gewaarborgd met de benoeming van nieuwe bewindspersonen bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.
Ziet u het ministerschap als een bijzonder eervol ambt of als reguliere baan?4
Het ministerschap is een eervol ambt dat afhankelijk is van bijzondere factoren, zoals het vertrouwen van de Tweede Kamer. Het is daarmee geen reguliere baan.
Als de riante wachtgeldvergoeding voor bewindspersonen blijkbaar niet voorkomt dat bewindspersonen eerder vertrekken, bent u dan bereid deze riante voorziening te versoberen?5
Bewindspersonen hebben geen recht op een wachtgeldvergoeding maar aanspraak op een uitkering bij aftreden op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Ik ben niet bereid deze uitkering te versoberen omdat deze uitkering niet is bedoeld om te voorkomen dat bewindspersonen eerder vertrekken maar – indien nodig – na het aftreden een tijdelijke financiële overbrugging te bieden naar een nieuwe inkomensvoorziening. Dat is in dit geval niet aan de orde.
Vindt u, gezien de kennelijk hoge werkdruk waardoor bewindspersonen uitvallen en er tijdelijke nieuwe bewindspersonen geïnstalleerd worden, het acceptabel om een bewindspersoon van Defensie met extra werkzaamheden te belasten, zeker gezien de huidige situatie in Afghanistan?6
De keuze om de Staatssecretaris van Defensie voor te dragen als Minister van I&W is in goed overleg met de Minister van Defensie tot stand gekomen.
De opschalingskorting op het gemeentefonds |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de brief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) van 25 augustus 2021 over de opschalingskorting op het gemeentefonds?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze brief.
Voor welke bedragen is de opschalingskorting op het gemeentefonds doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015 tot en met 2020?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting is doorgevoerd in de begrotingsjaren 2015–2020. De oploop van de opschalingskorting is in 2020 en 2021 incidenteel geschrapt vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten door corona2. De realisatie wijkt hierdoor in 2020 af van de oorspronkelijke reeks.
2015
2016
2017
2018
2019
2020
Oorspronkelijke reeks cumulatief
60
120
180
240
300
370
Actuele reeks cumulatief
60
120
180
240
300
300
Voor welke bedragen is de opschalingskorting ingeboekt voor de begrotingsjaren 2021 en later?
In onderstaande tabel is weergegeven voor welke bedragen de opschalingskorting voor 2021 en verder is ingeboekt. De oploop van de opschalingskorting voor gemeenten wordt in 2022 (evenals in 2020 en 2021) incidenteel geschrapt. Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over de opschalingskorting voor 2023 en verder.
2021
2022
2023
2024
2025
Structureel
Oorspronkelijke reeks cumulatief
460
570
700
835
975
975
Actuele reeks cumulatief
300
300
700
835
975
975
Op basis van welke raming van de efficiencywinst voor gemeenten is de opschalingskorting berekend?
De opschalingskorting is geïntroduceerd tijdens het kabinet Rutte II.
De besparingen zijn toentertijd gebaseerd op lagere apparaatskosten van gemeenten door schaalvoordelen, verminderen van toezicht, vereenvoudiging van regelgeving en minder dubbeling van taken. Tevens gaat de besparing uit van een daling van het aantal gemeenteambtenaren doordat gemeenten groter worden of met elkaar gaan samenwerken.
Bij invoering, is er uitgegaan van het rekenkundige equivalent van een vermindering met 75 gemeenten in de periode 2012 tot 2017. Voor de totale periode kwam deze benadering neer op een resterend aantal van 100–150 gemeenten in 2025.
Heeft de reële efficiencywinst voor gemeenten zich ontwikkeld in overeenstemming met de raming?
De middelen uit het gemeentefonds zijn vrij besteedbaar, gemeenten hoeven hier geen verantwoording over af te leggen aan het Rijk. Dit is dan ook niet bekend bij het Rijk.
Hoe verhoudt de opschalingskorting zich tot de voorgenomen herijking van het gemeentefonds?
De opschalingskorting heeft betrekking op de omvang van het gemeentefonds. De herijking heeft betrekking op de verdeling van de middelen in het gemeentefonds. Het enige verband tussen de opschalingskorting en de herijking is dan ook dat de omvang van de te verdelen middelen groter is als de oploop van de opschalingskorting wordt geschrapt.
Deelt u de mening van de VNG, dat de opschalingskorting niet voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Ik ben van mening dat de opschalingskorting voldoet aan de wettelijke normen voor uitnamen uit het gemeentefonds van artikel 2 Financiële-verhoudingswet en artikel 108 Gemeentewet.
Artikel 2 Financiële-verhoudingswet gaat over beleidsvoornemens van het Rijk. Indien de beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door provincies of gemeenten, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen omkleed en met kwantitatieve gegevens gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de provincies of gemeenten zijn. In de toelichting wordt tevens aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor de provincies of gemeenten kunnen worden opgevangen.
Artikel 108, derde lid, van de Gemeentewet verplicht het Rijk de kosten te vergoeden die voortvloeien uit de uitvoering van taken die bij of krachtens de wet aan gemeenten zijn opgedragen en waarvan de kosten niet op andere wijze vergoed worden.
De opschalingskorting betreft echter geen nieuwe taken, maar een korting op de apparaatskosten en staat dan ook los van artikel 108, derde lid, Gemeentewet en van artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet.
Bent u bereid de opschalingskorting ook in 2022 te bevriezen op het niveau van 2019? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft besloten de oploop van de opschalingskorting ook voor 2022 te schrappen.
De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het stoppen van WMO- en leerlingenvervoer in verband met Formule 1-race in Zandvoort |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat van 3 tot en met 5 september het WMO- en leerlingenvervoer niet in, naar of vanuit de gemeenten Zandvoort, Haarlem, Bloemendaal en Heemstede zal rijden vanwege de verwachte drukte omtrent de Formule 1-race op het circuit van Zandvoort?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht.
In overleg met de betrokken gemeenten heeft vervoersaanbieder RegioRijder inmiddels besloten om het Wmo- en leerlingenvervoer toch te continueren in het Formule 1 weekend, zij het met mogelijke beperkingen omwille van drukte op de weg. RegioRijder heeft hierover een nieuw bericht geplaatst op de website2. Daar wordt aangegeven dat mensen wel ritten kunnen boeken, maar dat het in het betreffende weekend druk is op de weg en dit vertragingen geeft in reistijd. Voor alle Wmo-reizigers geldt dat zij er rekening mee moeten houden dat de verkeerssituatie gedurende de dag kan veranderen en het vervoer gepaard kan gaan met (lange) wachttijden en reistijden. Op vrijdag 3 september is leerlingenvervoer van en naar Haarlem, Bloemendaal, Zandvoort en Heemstede mogelijk. Echter, het tijdsschema is vanwege de grote drukte onzeker. Vertragingen, files en andere routes kunnen voor kwetsbare kinderen heftig zijn. Het is aan de ouders of de school om te bepalen of een kind een rit met een onvoorspelbaar karakter aan kan. RegioRijder informeert de ouders die gebruik maken van leerlingenvervoer over de gang van zaken.
Komt het in den lande vaker voor dat in gemeenten de mogelijkheid om dergelijke essentiële ritten te boeken wordt stopgezet in verband met evenementen?
Tot op heden hebben ons geen berichten bereikt dat het Wmo- of leerlingenvervoer wordt stopgezet vanwege een evenement.
Zijn er, door het stopzetten van de ritten van WMO- en/of leerlingenvervoer in deze gemeenten, ook ritten afgezegd vanwege de Formule 1-race?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat essentiële WMO- en zorggerelateerde vervoersdiensten stopgezet mogen worden voor evenementen?
Het uitgangspunt moet zijn dat deze vervoersdiensten altijd doorgang vinden, of in ieder geval zoveel mogelijk. Het kan bij omstandigheden op de weg door een evenement wel betekenen dat reizigers te maken krijgen met langere wachttijden en reistijden. Er is dan heldere communicatie nodig over wat een reiziger van een aangepaste rit tijdens een evenement kan verwachten, zodat het de reiziger zelf is die beslist of hij de rit maakt of niet. Bij de lokale besluitvorming hierover hoort het belang van de gebruikers van de vervoersdiensten voorop te staan.
Zijn de aanbieders van deze diensten, dan wel de gemeenten in kwestie, gehouden aan het aanbieden van een alternatief? Zo nee, wat is daarover uw waardeoordeel?
Het behoort tot de bevoegdheid van gemeenten om hierover te besluiten.
Wat moet een inwoner, die van deze vervoersdiensten gebruik maakt, doen als deze naar bijvoorbeeld het ziekenhuis moet en er geen alternatieven beschikbaar zijn?
Het vervoer in acute zorgsituaties (zoals ambulancediensten) zal altijd doorgang vinden. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 4.
Bent u bereid zich in te spannen om dit voorstel tegen te houden en/of de gemeente op te dragen voor die dagen een alternatief te verzorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om met een voorstel te komen dat ervoor zorgt dat het nooit ergens meer mogelijk is dat zulk essentieel zorggerelateerd vervoer geen doorgang kan vinden door evenementen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van leerlingenvervoer en Wmo-vervoer is bewust bij gemeenten belegd. Zij kunnen lokaal de beste afweging maken of in een uitzonderlijke situatie het gebruikelijke vervoer doorgang kan vinden of dat er een ander besluit over het vervoer genomen moet worden.
De bezorgde brief van de 14-jarige Rosalinde Leijdekker |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de brief gelezen die de 14-jarige Rosalinde uit Heiloo u heeft geschreven, waarin ze schrijft dat ze hoopt dat ze iets van u kan verwachten als het gaat om het bestrijden van de klimaatcrisis?1
Mogen we aannemen dat u Rosalinde netjes antwoord zal geven op haar brief?
Mogen we aannemen dat u haar niet te lang op een antwoord zal laten wachten, zeg: niet langer dan twee weken?
Wilt u een afschrift van uw antwoord aan Rosalinde aan de Kamer sturen?
De bijdrage van de Rijksoverheid aan de realisatie van de EU Horizon missie 100 Klimaatneutrale- en slimme steden tegen 2030 |
|
Inge van Dijk (CDA), René Peters (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Europese Commissie op 30 juni jongstleden de «Europese Missie voor 100 klimaat neutrale steden tegen 2030 – door en voor burgers» (hierna «Klimaat Missie») heeft goedgekeurd als één van de vijf Horizon Europe missies?1 Bent u tevens bekend met de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europa werkprogramma 2021 – 2022?
Ja, ik ben bekend met die missie en ik ondersteun de doelen hiervan. EZK en OCW hebben uw Kamer eerder geïnformeerd over de doelen, planning en lopende voorbereidingen door de Europese Commissie, als onderdeel van het nieuwe Horizon Europe werkprogramma 2021–20222. Om verwarring te voorkomen, de door u genoemde Klimaatmissie wordt in de Europese context (en hierna) aangeduid als de «Cities Mission» – Stedenmissie. Dit omdat er ook een missie is over klimaatadaptatie.3Belangrijkste doelstelling van de Stedenmissie is om 100 Europese steden voor 2030 te transformeren naar klimaatneutraliteit en zo de levenskwaliteit en duurzaamheid in Europa te verhogen.
Kunt aangeven hoe de gewenste Nederlandse actieve betrokkenheid, zoals benadrukt in de brief aan de Kamer van 25 april 2019 (Kamerstuk 22 112 Nr. 2791), bij het vervolgtraject van de Europese Klimaat Missie is ingevuld door de rijksoverheid en de betrokken ministeries? Welk ministerie heeft hier de regie en in welke inzet en acties heeft zich dit vertaald? Op welke manier levert deze Europese Klimaat Missie een bijdrage aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet?
Een belangrijk deel van de benodigde acties om de missies te bereiken, ligt op het gebied van onderzoek en innovatie. OCW en EZK verzorgen als verantwoordelijke ministeries voor Horizon Europe de coördinatie van de verschillende missies, ten behoeve van de opname in het Horizon Europe Werkprogramma. BZK en EZK voeren samen de regie over deze Stedenmissie en zijn vertegenwoordigd in de door de Europese Commissie georganiseerde gremia over de missie en de Horizon Europe programmering. De uitdagingen van de missies gaan verder dan alleen onderzoek en innovatie alleen. De Commissie heeft op 29 september 2021 een formele mededeling gedaan over de missies en daarmee de missies ook in de bredere beleidscontext geplaatst. Hierover wordt Uw Kamer in november middels een BNC-fiche geïnformeerd.
Vooruitlopend op de aanname van de missie is op 14 en 21 juni jl. het online evenement «100 Climate Neutral Cities in Europe by 2030» georganiseerd door RVO en het Enterprise Europe Netwerk. Dit in opdracht van de Ministeries van BZK, BZ en in samenwerking met VNG en FME (ondernemersorganisatie voor de technologische industrie). Doelgroepen voor dit event waren steden en bedrijfsleven.
Vanuit de missieraad voor de Stedenmissie en door verantwoordelijken voor de missie bij de Europese Commissie is zowel bij de opening van het evenement als in specifieke deelsessies toelichting gegeven over de missie, de onderwerpen en de stand van zaken rond de ontwikkeling. Tijdens het evenement stond de vraag centraal hoe steden geholpen kunnen worden om zo snel mogelijk klimaatneutraal te worden. Daarbij lag de focus op missiegedreven innovatie, investeringen en burgerparticipatie. Daarnaast heeft de rijksoverheid in de afgelopen periode met de VNG, met diverse individuele gemeenten en met het Klimaatverbond (de vereniging van decentrale overheden die samenwerken op het gebied van adaptatie en mitigatie) gesproken over hun interesse in deze missie.
Bij de uitwerking van de Stedenmissie is door de EU gekeken naar de Green Deal en in het verlengde daarvan het Fit-for-55-pakket dat deze zomer is gepresenteerd: de missie moet een meerwaarde hebben om het doel van 55% emissiereductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 dichterbij te brengen. De geselecteerde steden zijn koplopers voor de transitie die alle steden in Europa gaan doormaken: deze steden zetten in op klimaatneutraliteit in 2030, waar andere steden dat punt uiterlijk in 2050 bereikt moeten hebben. Daarmee zal de missie ook een bijdrage leveren aan de doelen uit het Klimaatakkoord en de Klimaatwet.
Deelt u de mening dat het voor deelnemende Nederlandse steden, organisaties en bedrijven essentieel is dat de Nederlandse overheid een actieve rol neemt bij invulling en vaststelling van het Stedelijk Klimaat Contract als één van de belangrijkste instrumenten om de Klimaat Missie te realiseren?
De doelen en ambities uit de missie onderschrijf ik. Of de rijksoverheid hierin een grote rol moet spelen en hoe dat vorm zou kunnen krijgen, is op dit moment nog niet duidelijk. BZK en EZK gaan hierover nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen. In de Stedenmissiewordt als één van de instrumenten het «Climate City Contract» – Stedelijk Klimaat Contract voorgesteld. Dit is geen juridisch bindend document, maar een Memorandum of Understanding dat wordt omschreven als: «een nieuw mechanisme om EU steun aan steden in de vorm van meer innovatie, betere regelgeving en geïntegreerde financiering. De ondertekening vindt plaats door de burgemeester namens de lokale overheid en lokale belanghebbenden, door de EC en door nationale of regionale autoriteiten.»4 Het Mission platform dat door de Commissie wordt opgericht helpt steden met het vormgeven van de contracten in co-creatie met nationale overheden, regionale overheden en lokale stakeholders. In de uitwerking van de voorgestelde missie is het aanmeld- en selectieproces gericht op de relatie tussen steden en de Europese Commissie. De keuze is aan steden om te participeren. De Commissie zet zich in dat de 100 deelnemende steden bestaan uit een divers palet aan steden. Zowel steden die al goed op weg zijn naar klimaatneutraliteit, als steden die nog in de startblokken staan kunnen geselecteerd worden voor de missie.
Bent u ermee bekend dat Nederland als EU-lidstaat geacht wordt een volwaardig ondertekenende partij te zijn van het op te stellen Stedelijk Klimaat Contract om de Klimaat Missie uit te voeren? Op welke manier bent u bereid dit (financieel) vorm te geven en wat gaan de Europese Commissie en de betrokken lokale overheden hiervan merken? Bij welk ministerie dienen belangstellende steden zich te melden?
Bij het Stedelijk Klimaat Contract staat de ondertekening door de burgemeester van de stad centraal. Daarnaast kunnen andere partijen, publiek en privaat, aanbevelingen ondertekenen. De nationale overheid kan een dergelijke partij zijn. Zoals bij vraag 3 aangegeven gaan BZK en EZK nader in gesprek met steden die voornemens zijn mee te doen aan deze missie. Op basis daarvan zal ik bepalen of de rijksoverheid ook medeondertekenaar zal zijn.
De opzet van de Integrale Kennis en Innovatieagenda van het Klimaatakkoord is eveneens missiegedreven. De middelen worden hierin dan ook missiegedreven ingezet. De kansen die de Stedenmissie biedt, worden afgewogen tegen andere (veelal nationale) mogelijkheden. We zetten in op de maatregelen met de meeste impact. Ik laat me daarbij op dit onderwerp adviseren door het missieteam voor missie B (Gebouwde Omgeving) van de Integrale Kennis en Innovatieagenda.
Team IRIS van RVO werkt als contactpunt voor organisaties die willen meedoen aan Horizon Europe. Daar kunnen organisaties terecht voor ondersteuning voor deelname aan de acties die voortvloeien uit het Horizon Europe Werkprogramma. Dit geldt ook voor steden die willen meedoen aan de Stedenmissie.
Deelt u tevens de mening dat deelname van de juiste Nederlandse steden aan de Klimaat Missie gebaat is bij effectieve en duidelijke selectiecriteria waaraan voldaan moet worden, waaronder bewezen triple helix inzet met betrokkenheid van burgers, kennisintensiteit op duurzaamheid klimaat en energie en scheiding van publieke geldstromen? Welke criteria zijn er vanuit de rijksoverheid al gedeeld met de Europese Commissie en hoe gaat u ervoor zorgen dat bovenstaande elementen eveneens onderdeel worden van de selectiecriteria?
De Commissie geeft aan dat steden zelf moeten beslissen of ze wel of niet een voorstel indienen. Centrale overheden hebben hierbij geen veto of verplichting om de aanvraag van individuele steden mede te ondertekenen. De door u genoemde selectiecriteria maken deel uit van de voorgestelde missie (zie o.a. Annex V – Selection Process and Criteria vanaf p. 39 van het document in bijlage). Het elegante van deze aanpak is juist de focus op de missie om klimaatneutrale steden te realiseren. De rijksoverheid ziet geen aanleiding hier extra randvoorwaarden aan toe te voegen. Wat het Rijk wel van belang vindt is de mate van betrokkenheid van de gemeente. Het is in dat kader positief te constateren dat een aantal gemeenteraden het indienen van een voorstel voor de Stedenmissie heeft omarmd.
De Commissie geeft aan dat maatschappelijk draagvlak en actieve betrokkenheid van burgers, bedrijfsleven en kennisinstellingen essentieel zijn om deze transitie naar klimaatneutraliteit te laten slagen. Het Rijk onderschrijft dit uitgangspunt. Hoe dit in de praktijk wordt georganiseerd zal per stad verschillen. Voor de acties die onder Horizon Europe worden opengesteld, gelden de reguliere criteria op basis van excellentie en impact.
Welke financiële bijdrage is er via de Europese Commissie vanuit Horizon Europe beschikbaar voor deelnemende Nederlandse steden? Op welke manier bent u voornemens de diverse beschikbare financiële Europese instrumenten, waaronder de Green Deal en Recovery and Resilience Facility, aan te spreken en in te zetten voor de realisatie van de Klimaat Missie in de deelnemende Nederlandse steden?
De missies als zodanig vormen onderdeel van de tweede pijler van Horizon Europe en beogen complementair te zijn aan de inspanningen vanuit de thematische clusters en partnerschappen onder deze pijler, maar ook aan andere onderdelen van Horizon Europe. Voor de eerste drie jaar van Horizon Europe is maximaal 10% van het jaarbudget van pijler twee beschikbaar voor missies5. De bedragen die per missie beschikbaar zijn onder het Horizon Europe Werkprogramma 2021–2022 worden momenteel besproken met lidstaten en vloeien voort uit de implementatieplannen. Voor de Stedenmissie is vooralsnog € 300 mln gereserveerd.
Voor de Stedenmissie zal het budget naar verwachting grotendeels ingezet worden voor onderzoek en innovatie, primair op vlak van transport en energie. Het gaat daarbij niet om vooraf geografisch geoormerkte bedragen aan landen of steden. Ook wordt hiermee de realisatie van een platform ter ondersteuning van steden in co-creatie van Stedelijke klimaatcontracten en met advies op vlak van investeringen en financiering mogelijk gemaakt.
De Europese Commissie verwacht voor de missies dat nationale en regionale overheden en de private sector zelf ook fors investeren en dat er vanuit andere relevante EU-programma’s bijgedragen zal worden. Hier kan de Commissie uiteraard geen garanties voor geven. Wel zal de Commissie aan geselecteerde steden een «mission label» toekennen. Dit kan dienen als een soort waarde keurmerk waarmee steden mogelijk een preferentiële behandeling krijgen bij andere fondsen. Tegelijk blijven de standaardregels van de diverse programma’s en regelingen van kracht.
Het is primair aan de steden om verschillende vormen van financiering aan elkaar te verbinden. RVO en de betrokken departementen kunnen hier in ondersteunen. Nationaal instrumentarium wordt breed ingezet op die onderwerpen waar de meeste impact te behalen is voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. We hebben daarin geen «fast lane» voor de voorlopers gecreëerd en hebben ook niet die intentie. De betrokken departementen staan open voor signalen van steden met interesse in de missie.
De recente vacature voor een beleidsmedewerker op het ministerie |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onderstaande vacature voor een beleidsmedewerker die door uw ministerie geplaatst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in welke media deze advertentie is geplaatst?
De advertentie is geplaatst op de websites www.werkenvoornederland.nl en www.werkenbijdeoverheid.nl. Daarnaast is de advertentie ook nog geplaatst op de LinkedIn-pagina van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) met een gesponsord bericht.
Kunt u aangeven waarom specifiek voor deze media is gekozen?
Vacatures van LNV worden standaard geplaatst op www.werkenvoornederland.nl, www.werkenbijdeoverheid.nl en de LinkedIn-pagina van LNV. De keuze voor het inzetten van een gesponsord bericht is vanwege het actief bereiken van de doelgroep op LinkedIn.
Bent u zelf ook – net als in de advertentie staat gemeld – van mening dat landbouw en natuur «lijken te botsen»?
Dit kan soms zo lijken, maar met kringlooplandbouw hoeft dat niet het geval te zijn. Met een circulaire en agro-ecologische land- en tuinbouw zorgen we voor gezonde, weerbare bodems en teeltsystemen zonder schadelijke emissies naar grond- en oppervlaktewater. Weerbare teeltsystemen maken gebruik van biodiversiteit en versterken deze, wat resulteert in een veerkrachtige land- en tuinbouw en een betere kwaliteit van de natuur.
Kunt u uitleggen hoe landbouw en natuur met elkaar botsen, ondanks het feit dat boeren al millennia met de natuur samen werken?
Boeren werken inderdaad al heel lang met natuur samen en begrijpen de natuur ook goed, waardoor landbouw en natuur prima samen kunnen gaan. Maar zij kunnen ook botsen. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer er sprake is van emissies met een nadelig effect op nabij gelegen natuurgebieden.
Welk onderscheid maakt het Ministerie van LNV er tussen boerennatuur en «gewone» natuur?
Er zijn vele soorten natuur, elk met eigen kwaliteiten. Boerennatuur is natuur die hoort bij open landschappen en een relatie heeft met de landbouw.
Vindt u boerennatuur ook natuur?
Ja, boerennatuur is zeker ook natuur.
Vindt u het toepasselijk om bij een vacature voor een functie in de uitvoerende tak van de Nederlandse overheid, een volledige alinea te wijden aan politiek getinte beleidsopvattingen van Europees commissaris Timmermans (PvdA)?
Het citaat van commissaris Timmermans beslaat één zin en is in lijn met het wetenschappelijk onderbouwde IPBES-rapport (2019).
Waarom is ervoor gekozen om de beleidsopvatting van de Europees commissaris te noemen in een personeelsadvertentie van het Ministerie van LNV?
Zie antwoord 8.
In hoeverre is de Europese Commissie leidend in de uitvoering van de taken van het Ministerie van LNV?
Nederland (en dus ook het Ministerie van LNV) bepaalt in principe zijn eigen beleid. Dat neemt niet weg dat we samenwerken met de EU. En als er door de EU, voorbereid door de Europese Commissie en de Europese Raad, richtlijnen zijn vastgesteld, zoals bijvoorbeeld voor natuur het geval is, zijn die richtlijnen leidend.
Hoe verhoudt zich dit tot verantwoording aan de Tweede Kamer, die dan weer niet genoemd wordt in de vacature?
LNV is primair verantwoording verschuldigd aan de Tweede Kamer.
Waarom hebben medewerkers op het LNV wel kennis van klimaat, natuur, biomassa en hout nodig, maar wordt er geen kennis van landbouw en visserij vereist?
Er moeten op LNV zeker voldoende medewerkers zijn met kennis van landbouw en visserij, en die zijn er ook. Maar niet elke medewerker hoeft alle kennis te hebben. In dit specifieke geval is vooral additionele kennis nodig op het gebied klimaat, natuur, biomassa en hout.
Vindt u het belangrijk dat personeelsleden van het ministerie gedegen praktische kennis of een achtergrond hebben van de sector waarvoor zij in dienst worden genomen (in dit specifieke geval visserij en Noordzee)? Zo nee, waarom niet?
Personeelsleden moeten voor hun functie relevante kennis hebben of willen ontwikkelen en via samenwerking met anderen in teams ontbrekende kennis aanvullen. Praktische kennis of een achtergrond in de sector is hierbij relevant. LNV beschikt ook over verschillende medewerkers met een dergelijke achtergrond. Uiteindelijk gaat het erom dat alle relevante kennis en ervaring binnen het ministerie aanwezig zijn en ook gebruikt worden. Overigens betreft deze specifieke functie maar voor een beperkt deel taken met betrekking tot visserij en Noordzee. Dat is niet direct helder in de vacaturetekst.
Waarom is er voor deze specifieke medewerker geen kennis van visserij vereist voor een functie die vooral over de Noordzee en visserij gaat?
De functie heeft maar voor een beperkt deel betrekking op het coördineren van onderzoek en innovatie voor de Noordzee en de visserijsector. Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de expertise over visserij en de Noordzee die binnen LNV aanwezig is. Het werken in teamverband en met beleidsmedewerkers in betreffende beleidsdirecties (in dit geval vooral die van Natuur en Visserij) is belangrijk. Voor een groter deel betreft deze functie taken met betrekking tot het groeifonds.
Kunt u op een rij zetten hoeveel medewerkers van het Ministerie van LNV een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet bekend hoeveel medewerkers een aantoonbare en praktische achtergrond hebben in de landbouw en/of visserij. In de personeelsregistratiesystemen van het Ministerie van LNV wordt deze achtergrond van een medewerker niet vermeld. Alleen het CV en de sollicitatiebrief worden in het personeelsdossier opgeslagen.
Kunt u dit aantal afzetten tegen het totaal aantal medewerkers bij het Ministerie van LNV? Zo nee, waarom niet?
Nee, de betreffende informatie is niet aanwezig aangezien deze niet wordt vastgelegd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 15.
In hoeverre zijn landbouw en visserij nog belangrijke sectoren bij het Ministerie van LNV?
Dat zijn zeer belangrijke sectoren binnen LNV en daarom houdt ook een groot deel van het ministerie zich met deze sectoren bezig.
Kunt u in percentages aangeven wat het belang is van landbouw, natuur en visserij bij het Ministerie van LNV?
Percentages van het belang van landbouw, natuur en visserij zijn niet te geven. Dat komt omdat LNV uitgaat van een integrale aanpak van voedselproductie en maatschappelijke opgaven. Dan gaat het vaak over het combineren van sectoren, zoals ook in de functie die hier aan de orde is gebeurt.
Is het aannemen van nieuwe medewerkers bij het Ministerie van LNV voor wie geen specifieke kennis wordt gevraagd van landbouw of visserij, maar wel van natuur en klimaat een voorbode van een nieuw Ministerie van Natuur & Klimaat?
Eventuele wijzigingen in de departementale indeling worden tijdens de formatie bepaald.
Zo ja, gaan landbouw en visserij dan als beleidsterrein terug naar Economische Zaken?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De benoeming van nieuwe bewindslieden |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat een demissionair kabinet een andere staatsrechtelijke status heeft dan een niet-demissionair kabinet en waarin ligt volgens u het verschil?
Zoals bekend heb ik op 15 januari jl. aan de Koning het ontslag van de Minister-President en alle Ministers en Staatssecretarissen aangeboden. De Koning heeft dit ontslag in overweging genomen en heeft de Minister-President, Ministers en Staatssecretarissen verzocht al datgene te blijven verrichten, wat zij in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk achten. Gelet op de demissionaire status van de bewindspersonen is het staatsrechtelijk gebruik dat het kabinet terughoudend is in het formuleren van nieuw beleid en het nemen van verstrekkende besluiten. Dat geldt echter niet voor besluiten die geen uitstel dulden. Deze uitgangspunten nemen de bewindspersonen van het kabinet niet willekeurig maar consequent in acht. Het oordeel hierover is uiteindelijk aan de Tweede Kamer.
Vindt u dat de demissionaire status voldoende blijkt uit de uitingen van de bewindslieden en welke afspraken zijn hierover gemaakt?1 2 3 4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe past het bij de demissionaire status van het kabinet om bijvoorbeeld wel met spoed een nieuwe wet te maken over de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) maar een uitspraak van de Kamer, die uiteraard niet demissionair is, over de verhoging van de zorgsalarissen naast zich neer te leggen?
De Minister van Justitie en Veiligheid is in de Tweede Kamer ingegaan op de noodzaak in verband met de voortgang van de werkzaamheden van de NCTV in het kader van de nationale veiligheid om op zo kort mogelijke termijn dit wetsvoorstel in procedure te brengen. Het is zoals gebruikelijk aan de Tweede Kamer om te beoordelen of de demissionaire status van het kabinet in de weg staat aan behandeling ervan. Op de wens van de Tweede Kamer om de zorgsalarissen te verhogen is het kabinet herhaaldelijk uitgebreid ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Bent u het ermee eens dat de demissionaire status niet willekeurig gebruikt kan worden al naar gelang het demissionaire bewindslieden uitkomt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het volgens u staatsrechtelijk gewenst en in de praktijk wenselijk dat Kamerleden een dubbelfunctie hebben als Minister of Staatssecretaris en welke afspraken zijn hierover gemaakt?5
In de Grondwet (artikel 57, tweede lid) staat onder meer dat een lid van de Staten-Generaal niet tevens Minister of Staatssecretaris kan zijn. Hierop bestaat de uitzondering dat een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt kan verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist (artikel 57, derde lid). Doel hiervan is onder meer om volwaardige bezetting van het kabinet in de demissionaire periode te waarborgen.
De uitzondering op de onverenigbaarheid van functies is, naar het oordeel van het kabinet, zodanig geformuleerd dat deze zowel op zittende bewindspersonen als op nieuw te benoemen bewindspersonen ziet. Het door de Minister-President namens alle Ministers en Staatssecretarissen ingediende ontslag ziet namelijk ook op mogelijk nog te benoemen bewindspersonen. Hieruit volgt dat de uitzondering uit artikel 57, derde lid, Grondwet ook op hen van toepassing is.
In het kabinet is de afspraak gemaakt dat bewindspersonen die tevens Kamerlid zijn niet het woord voeren in debatten waarbij medebewindspersonen het kabinetsbeleid verdedigen, dat zij geen stemverklaringen afleggen, dat zij niet optreden als plv. voorzitter van de Tweede Kamer en dat zij niet deelnemen aan parlementaire delegaties.
In deze context is de hoedanigheid van demissionaire bewindspersonen die tevens lid van de Tweede Kamer zijn, naar het oordeel van het kabinet, helder.
Bent u het ermee eens dat helder moet zijn in welke hoedanigheid een bewindspersoon of Kamerlid een functie uitoefent en dat dit op dit moment niet helder is?6
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de personele bezetting van het kabinet de dag nadat de Kamer met zomerreces is gegaan bekend gemaakt?
De besluiten hieromtrent zijn bekend gemaakt op het eerst mogelijke moment.
Is de datum van 10 augustus voor de beëdiging gekozen omdat op die dag de Koning even een dag terug was van zijn vakantie in Griekenland of is er een inhoudelijke reden om voor deze datum te kiezen?
Met het oog op de zomerperiode en de eerste ministerraad na het zomerreces op 13 augustus 2021, is de beëdiging gepland op 10 augustus 2021.
Hoe lang vindt u dat een dubbelfunctie als Kamerlid en demissionair bewindspersoon kan voortduren en vindt u niet dat de Kamer inhoudelijk wordt verzwakt als elf Kamerleden niet beschikbaar zijn voor hun inhoudelijke, controlerende en medewetgevende taak?
In gevolge artikel 57 derde lid van de Grondwet kan een Minister of Staatssecretaris die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, het ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist. Het is verder niet aan het kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van de Tweede Kamer.
Kunt u uiteenzetten welke rechten op wachtgeld er zijn voor de demissionaire bewindslieden die nu zijn aangesteld, waarbij tevens de rechten van de functie als Kamerlid worden meegenomen?
Bewindspersonen hebben na hun aftreden recht op een uitkering zolang zij op de dag van het ontslag nog niet de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit geldt ook voor gewezen bewindspersonen die op dat moment Kamerlid zijn. De duur van de uitkering wordt op grond van het loopbaanprincipe (artikel 7, vierde lid van de Appa) bepaald op grond van alle eerdere Appa-functies. Wanneer de maximale duur van de uitkering gezien de ambtsduur als Kamerlid al is bereikt, welke drie jaar en twee maanden is, heeft de ambtsduur als bewindspersoon geen langere uitkeringsduur tot gevolg dan de als Kamerlid al bereikte drie jaar en twee maanden. De hoogte van een uitkering wordt afgeleid van de bezoldiging (inclusief eindejaars- en vakantie-uitkering) van bewindspersoon. Andere inkomsten worden daarop in mindering gebracht. De uitkering betreft 80% in het eerste jaar en 70% in de daaropvolgende jaren. Voorts geldt een sollicitatieplicht voor bewindspersonen vanaf drie maanden na aftreden.
De recent benoemde Staatssecretarissen van Economische Zaken en Klimaat (Klimaat en Energie), van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Waterstaat, die tevens Kamerlid zijn, hebben mij overigens gemeld dat zij, indien aan de orde, als Kamerlid te zullen afzien van de uitkering die voortvloeit uit hun functie als bewindspersoon.
Het spioneren van burgers door ambtenaren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de conclusies van het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool in Leeuwarden en de Rijksuniversiteit Groningen waaruit in mei bleek dat Nederlandse gemeenten op grote schaal meekijken met burgers op sociale media?
Ja.
Bent u voorts bekend met de berichten «Ambtenaren spioneren op social media van Delftenaren» en «Delft stopt met online volgen van inwoners: wel risico voor openbare orde»?1 2
Ja.
Klopt het dat het spioneren met onder meer nepaccounts illegaal is en gemeenten flinke boetes -opgelegd door de Autoriteit Persoonsgegevens- kan opleveren? Graag een toelichting hierop.
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat monitoring van social media in vrijwel alle gemeenten plaats vindt, maar dat de doelen, middelen en manieren van social media gebruik uiteenlopen. Als bij monitoring persoonsgegevens worden verwerkt, mag dat alleen binnen de kaders van de AVG. Handhaving vindt door de Autoriteit Persoonsgegevens plaats en kan tot boetes leiden.
Deelt u de mening dat het volgen van socialmedia-accounts die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde en veiligheid een taak is van de politie en niet van ambtenaren die voor Sherlock Holmes willen spelen? Graag een toelichting.
Zoals ik reeds beantwoordde bij soortgelijke vragen van uw lid mw. Leijten (ingezonden 25 mei 2021, met kenmerk 2021Z08830) valt te constateren dat de digitalisering van de samenleving eraan bijdraagt dat veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken zich ook naar de online wereld verplaatsen. We zien, zo gaf ik bij die beantwoording ter illustratie tevens aan, dat wijkagent, buurtwerk en jongerenwerker hun werkzaamheden hierdoor ook online gaan verrichten. Zowel de gemeente als de politie hebben derhalve wettelijke taken in het kader van de handhaving van openbare orde en veiligheid. Deze worden dus ook online uitgeoefend. Dit geschiedt binnen de kaders en grenzen van de Gemeentewet, Politiewet en aanverwante wetgeving, waaronder ook de privacywetgeving. Daar waar sprake is van opsporing van strafbaar gedrag berust deze taak bij de politie, die daarbij optreedt onder gezag van het OM.
Klopt het dat gemeenten wachten op een protocol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken waarin staat hoe ambtenaren het beste om kunnen gaan met openbare informatie over inwoners? Zo ja, wanneer verwacht u dat gemeenten over dat protocol kunnen beschikken?
Om bewustwording te vergroten beoogt het kabinet versterking en professionalisering te bereiken van de expertise binnen overheidsorganisaties. We ontwikkelen daarom een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen, gemeenten en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren. Ik verwacht deze handreiking aan het einde van het jaar aan te kunnen bieden.
Deelt u de mening dat informatie vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor gemeenten van groot belang is, daar uit onderzoek blijkt dat gemeenteambtenaren zich er vaak niet van bewust zijn dat ze de wet overtreden?
Het onderzoek van NHL Stenden Hogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen laat zien dat men nog onvoldoende bewust is van de kaders van de AVG. Hoewel gemeenten een eigen verantwoordelijkheid hebben om wettelijke regels na te leven, ook bij de verwerking van persoonsgegevens, zie ik het als taak van de rijksoverheid om hen daarin te ondersteunen.
Bent u bekend met het feit dat privacywaakhond Autoriteit Persoonsgegevens de Delftse situatie zorgelijk noemt vanwege het gegeven dat gemeenten en overheden mensen absoluut niet zomaar mogen volgen? Zo ja, hoe gaat u een einde maken aan deze illegale spionagepraktijken bij gemeenten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja. De Autoriteit persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de AVG en geeft met deze uitspraak een stevig signaal. Gemeenten hebben echter hun eigen verantwoordelijkheid om wettelijke regels na te leven. Het blijft dan ook aan de gemeenten zelf om waar nodig organisatorische en technische maatregelen te nemen en processen aan te passen. Wanneer naleving en intern toezicht tekort schieten, zal ik hier in mijn gesprekken met de VNG en gemeenten aandacht voor vragen. We ontwikkelen daarnaast een handreiking Monitoring waarin we aangeven hoe de departementen en uitvoeringsinstanties binnen de kaders van de AVG kunnen monitoren.
De uitgelekte contracten met Pfizer |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de overeenkomsten die Albanië1 en Brazilië2 zijn aangegaan met Pfizer voor de levering van «vaccinaties» om COVID-19 tegen te gaan, waarvan de contracten onlangs zijn uitgelekt?
Ik ben bekend met de overeenkomsten zoals die op de website van uw partij staan. Ik ben echter niet bekend met de status of de juistheid ervan.
Bent u op de hoogte van het feit dat Carlos Murillo, Pfizer-CEO van Latijns-Amerika3, tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat, onder ede heeft verklaard dat Pfizer voor elk land dezelfde voorwaarden heeft gesteld in het leveringscontract?4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangeleverde Youtube-clip. Het betreft naar het schijnt een passage van een hoorzitting voor het Braziliaanse parlement in het Portugees. Ik heb deze clip niet laten vertalen, maar ik ben bereid aan te nemen dat wat u stelt, in de clip ook wordt gezegd.
Erkent u dat de twee uitgelekte contracten van Pfizer met respectievelijk Albanië en Brazilië inderdaad dezelfde gestelde voorwaarden bevatten, zoals Carlos Murillo heeft verklaard, ondanks dat het gaat om twee volstrekt verschillende landen op twee verschillende continenten?
Ik heb kennis genomen van de contracten zoals die op uw website staan. Het is niet duidelijk wat de status is van deze documenten. Ik heb ook geen juridische vergelijking van deze contracten en ons contract laten maken. Ik kan derhalve niet aangeven of erkennen dat het hier om dezelfde voorwaarden gaat. Ook rust op onze contracten een geheimhoudingsplicht.
Heeft Nederland (en/of de EU) een leveringscontract met Pfizer getekend met gelijke of soortgelijke voorwaarden zoals die zijn gesteld in de uitgelekte leveringscontracten van Pfizer met Albanië en Brazilië?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met Pfizer? Waarom bent u akkoord gegaan met geheimhouding van de leveringsovereenkomst met andere farmaceuten?
In een onderhandeling over een contract hebben beide partijen wensen omtrent de inhoud en de vorm van de overeenkomst. In het geval van deze contracten was het de wens van onze industriepartners om de inhoud ervan geheim te houden. Geheimhouding is ook niet ongebruikelijk bij het aangaan van contracten in de farmaceutische sector.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Pfizer?
De duur van de geheimhouding is niet nader bepaald. In ieder geval gedurende de looptijd van de overeenkomst.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Moderna?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met AstraZeneca?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Janssen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Voor welke duur is geheimhouding overeengekomen met Curevac?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Welk doel dient de geheimhouding van leveringscontracten met farmaceuten, geredeneerd vanuit het belang van de Nederlandse bevolking?
De overeenkomsten zijn de uitkomsten van onderhandelingen. Het punt van de geheimhouding was een wens van de bedrijven. De totale overeenkomst is naar mijn mening in het belang van de Nederlandse bevolking.
Bent u bereid de contracten alsnog openbaar te maken? Bent u bereid, indien daar toestemming van de desbetreffende farmaceut voor nodig is, deze toestemming namens de Nederlandse regering te vragen?
Het openbaar maken van de overeenkomsten is een vorm van contractbreuk. Indien de bedrijven zelf zouden aangeven dat de geheimhouding opgeheven kan worden, dan heeft het kabinet geen probleem met het openbaren ervan.
Ziet u het maatschappelijk belang van het spoedig openbaar maken van de Nederlandse en Europese contracten met Pfizer, nu er na de uitgelekte contracten van Pfizer met Albanië en Brazilië hevig gespeculeerd wordt over de inhoud van de contracten, en Nederlanders zich zorgen maken over ofwel hun gezondheid na het nemen van het Pfizer-«vaccin», ofwel over de mogelijke financiële gevolgen van eventuele schadeclaims voor Nederlandse belastingbetalers?
Ik ben niet bekend met de door u gesuggereerde zorgen onder de Nederlandse bevolking.
Bent u bekend met het ontslag en de arrestatie van Roberto Ferreira Dias, een voormalig directeur belast met de logistiek van het Braziliaanse Ministerie van Volksgezondheid en tevens ondertekenaar namens de Braziliaanse overheid van de leveringsovereenkomst met Pfizer, omdat hij zou zijn omgekocht bij de inkoop van een vaccin en zou hebben gelogen tegenover de parlementaire COVID-19-onderzoekscommissie van de Braziliaanse Federale Senaat?5
Ja. Naar ik begrijp is de heer Dias is gearresteerd nadat de parlementaire onderzoekscommissie bewezen achtte dat hij een onjuiste verklaring onder ede had afgelegd over een ontmoeting met een verkoper. Volgens deze verkoper zou Dias hebben gevraagd om smeergeld bij de levering van doses van het AstraZeneca vaccin. Dias zelf schijnt de beschuldigingen te ontkennen.
Wie is er bevoegd om namens Nederland (en/of de EU) contracten met farmaceuten te ondertekenen voor de levering van «vaccins»?
De Directeur-Generaal Volksgezondheid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Welke personen zijn er allemaal namens Nederland (en/of de EU) direct betrokken geweest bij de onderhandelingen met Pfizer en andere leveranciers van «coronavaccins»?
Namens Nederland gaat het om de directeur Internationale Zaken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en een van zijn medewerkers.
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland (en/of de EU), net zoals mogelijk in Brazilië, omkoping heeft plaatsgevonden bij de inkoop van «vaccinaties»? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen enkele aanleiding om te denken dat hier sprake van is.
Wat wordt er bedoeld met «any device, technology, or product used in the administration of or to enhance the use or effect of, such vaccine», zoals het Pfizer-vaccin (gedeeltelijk) wordt gedefinieerd in het contract met Albanië onder artikel 1.54 en in het contract met Brazilië onder artikel 1.57? Welke technologie en/of welke apparaatjes zijn er onderdeel van de «vaccin»-levering aan Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, heb ik geen nadere analyse laten maken van door u genoemde documenten. Ik kan daarom ook niet aangeven wat met bepaalde definities daarin wordt bedoeld. Buiten het door de EMA goedgekeurde product, wordt er niets door de fabrikant aan ons geleverd. Elke levering wordt geïnspecteerd door het RIVM.
Maken andere «vaccins» ook gebruik van technologie of apparaatjes? Zo ja, welke «vaccins»? En om wat voor technologie gaat het dan?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de clausule onder artikel 2.1 (b), die zowel Albanië als Brazilië hebben geaccepteerd, die stelt dat ook als er goedkopere en effectievere medicijnen tegen COVID-19 op de markt komen of al blijken te zijn, zoals bijvoorbeeld ivermectine, dit geen reden mag vormen om het contract met Pfizer te beëindigen? Is Nederland (en/of de EU) met een gelijke of soortgelijke clausule akkoord gegaan?
Zoals eerder aangegeven heb ik geen inhoudelijke analyse gemaakt van de door u bedoelde documenten. Tegelijk kan ik me voorstellen dat als je afspreekt iets te kopen, je het gekochte ook moet afnemen en betalen. Ik kan vanwege de geheimhouding die rust op de door ons gesloten contracten, niet ingaan op uw vraag naar de toepasselijkheid van clausules.
Hebben andere farmaceuten een gelijke of soortgelijke clausule opgenomen in het leveringscontract met Nederland (en/of de EU)?
Hier kan ik geen antwoord op geven. Op de inhoud van de overeenkomsten rust een geheimhoudingsplicht.
Adviseert Pfizer de Nederlandse overheid (en/of de EU) of heeft het dat in het verleden gedaan, over welke medicijnen die een goedkoop en effectief alternatief zouden kunnen vormen voor haar «vaccin», noodzakelijkerwijs moeten worden afgeraden, om het miljardencontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer politiek stand te laten houden?
Nee.
Hoe rijmt u uw stellige uitspraak «over langetermijneffecten kan ik duidelijk zijn, die zijn er niet»6, met de door Pfizer van Albanië en Brazilië geëiste erkenning dat de langetermijneffecten onbekend zijn, zoals in beide contracten onder artikel 5.5 duidelijk wordt?
Ik verwacht geen langetermijneffecten. Wetenschappers geven aan dat de kans hierop zeer klein is.
Hoe kunt u Nederlanders, in het bijzonder Nederlandse kinderen, ervan overtuigen dat het «vaccin» ook op de lange termijn veilig is, als zelfs de producent van de injectie er, in ieder geval in een aantal landen op deze wereld, geen verantwoordelijkheid voor durft te nemen?
Ik ben van mening dat het vaccin voldoende veilig en verantwoord is. Ook voor kinderen. Zoals ik ook in mijn brief van 30 juni jl. heb aangegeven zijn de vaccins streng beoordeeld door het EMA en daardoor is de kans op lange termijn effecten bijzonder klein. Ook bij andere vaccins worden deze niet of nauwelijks gezien. Op basis van de beschikbare studies naar de coronavaccins, die ook zijn beoordeeld door de Gezondheidsraad, en de ervaringen in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, waar al miljoenen jongeren vanaf 12 jaar zijn gevaccineerd, stel ik vast dat de voordelen van het vaccin opwegen tegen de mogelijke bijwerkingen. Ook bij jongeren. Hierover is toegankelijke informatie beschikbaar via www.coronavaccinatie.nl/jongeren.
Heeft u zelf ook in het leveringscontract tussen Nederland (en/of de EU) en Pfizer erkend dat de langetermijneffecten van de Pfizer-injectie onduidelijk zijn?
Ik kan geen uitspraken doen over die contracten. In zijn algemeenheid zijn producenten verantwoordelijk voor de veiligheid van het vaccin. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de overheid en producenten. Ik hecht er waarde aan om in het antwoord van deze vraag nogmaals te benadrukken dat alle COVID-19 vaccins zorgvuldig zijn beoordeeld op werkzaamheid, kwaliteit en veiligheid. Het EMA en het CBG stellen hoge eisen aan vaccins en hanteren zeer strenge criteria, die hetzelfde zijn als bij de beoordeling en toelating van andere vaccins. Er zijn geen stappen in de beoordeling overgeslagen. Als een vaccin grootschalig wordt ingezet, zoals in de huidige COVID-19 vaccinatiecampagne, kan het gebeuren dat zeer zeldzame bijwerkingen aan het licht komen. Het EMA en het CBG houden bij of er tijdens het gebruik van het vaccin nog onbekende of zeldzame bijwerkingen naar voren komen, die eerder bij de studies nog niet zichtbaar waren.
Heeft u tegenover de leveranciers van andere «coronavaccinaties» (ook) moeten erkennen dat de langetermijneffecten van het desbetreffende «vaccin» onbekend zijn? Zo ja, om welke «vaccins» gaat het?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 24 en 25.
Heeft Nederland (en/of de EU namens Nederland) geld gereserveerd voor eventuele schadeclaims als gevolg van grootschalige en ingrijpende bijwerkingen van de Pfizer-injectie? Zo ja, waarom en hoeveel? Zo nee, waarom niet? Verschilt dit met andere «coronavaccins»?
Nederland heeft hiervoor geen voorzieningen getroffen. De EU/EC ook niet. De Nederlandse staat verzekert zich in de regel niet tegen schade.
Op de begroting worden in het algemeen geen middelen gereserveerd voor niet bestaande schadeclaims. Er is geen reden om hier anders mee om te gaan in het kader van vaccins tegen COVID-19.
Kunt u per «coronavaccin» aangeven in hoeverre de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schade en/of letsel als gevolg van de toediening ervan?
Op de overeenkomsten rust geheimhouding. Indien de Nederlandse staat aansprakelijk is voor schadegevallen als gevolg van de vaccinaties, dan zal de staat deze verantwoordelijkheid zoals gebruikelijk dragen.
Kunt u een overzicht sturen van de concrete standaarden die Nederland hanteert om de (productie)kwaliteit van specifiek een batch met mRNA-injecties, zoals die van Pfizer, te controleren?
De standaarden die gehanteerd worden zijn:
Welke zogheten Current Good Manufacturing Practices (CGMPs) gelden er in Nederland/de EU met betrekking tot mRNA-injecties?
De GMP richtsnoeren voor alle geneesmiddelen (humaan en veterinair) die gelden binnen de EU, en dus ook binnen Nederland, zijn vastgelegd in Eudralex volume 4: https://ec.europa.eu/health/documents/eudralex/vol-4_en.
Waren deze CGMP’sup to date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-«vaccin»? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, waarom niet?
Op de website genoemd in het antwoord op vraag 30 staan altijd de up-to-date GMP richtsnoeren, dus die waren ook up-to-date op het moment van de eerste leveringen van het Pfizer-vaccin.
Kunt u aangeven onder welke voorwaarden Nederland een levering/batch met Pfizer-vaccins bij twijfels over de kwaliteit kan terugsturen? In welke gevallen vindt er restitutie plaats?
Na goedkeuring van de Official Medicines Control Laboratories (OMCL) die controle uitvoeren op productieproces, kwaliteit en veiligheid van partijen), krijgt de fabrikant toestemming om de batch te leveren aan Nederland. Bij levering aan Nederland kan een batch alleen geweigerd worden als de Responsible Person van het RIVM de batch afkeurt op basis van niet voldoen aan de specificaties of GMP (Goede Manieren van Produceren)/GDP (Goede Distributiepraktijken) eisen.
Na levering aan RIVM en vrijgifte van een batch door RP kan alleen een batch terug gestuurd worden bij een herroeping. Een herroeping vindt plaats bij een kwaliteitsdefect die gevolgen kan hebben voor patiëntveiligheid. Het besluit tot het starten van een herroeping kan genomen worden door de leverancier of door IGJ.
In het contract met de leverancier zijn afspraken gemaakt dat zij zorgdragen voor vervangend product als een batch niet voldoet. Er zijn geen afspraken gemaakt over restitutie bij het terugsturen van een levering. In de praktijk zal restitutie van teruggestuurde vaccinbatches alleen mogelijk zijn als de leverancier geen vervangend product heeft en als aantoonbaar is dat de fabrikant niet voldaan heeft aan de contractuele kwaliteitsafspraken.
Iedere overeenkomst kent wederzijdse rechten en verplichtingen voor partijen. In geval van twijfel over de kwaliteit van een product zijn tussen partijen contractuele afspraken gemaakt. De afspraken onder deze overeenkomst vallen onder de geheimhouding.
Welke prijs heeft Nederland betaald per dosis van het Pfizer-«vaccin»?
De prijsafspraken zijn vertrouwelijk. Deze informatie valt onder de geheimhouding.
Het inperken van het demonstratierecht voor de ingang van de nieuwe Tweede Kamer |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Demonstreren voor ingang nieuwe Tweede Kamer kan niet»?1
Ja.
Bent u van mening dat artikel 9 van de Grondwet, te weten het demonstratierecht, van belang is?
Het demonstratierecht is een fundamenteel grondrecht. Het is van wezenlijk belang dat de overheid dit recht beschermt en respecteert.
Hoe waardeert u artikel 9 van de Grondwet dat erin voorziet dat mensen in de samenleving hun zorgen, onvrede of wensen, kenbaar kunnen maken aan de volksvertegenwoordigers?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is bij het kabinetsbesluit over de vijf en een half jaar durende verhuizing van de Tweede Kamer rekening gehouden met het recht op demonstratie en is het presidium van de Tweede Kamer daarin geconsulteerd, of heeft het presidium van de Tweede Kamer hierin proactief een rol vervuld?
Verhuizingen kunnen de mogelijkheden om te demonstreren veranderen, omdat elke plek weer anders is. Dat geldt ook voor de nieuwe tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. In het besluitvormingsproces over de tijdelijke huisvesting, waarbij ook het presidium van de Tweede Kamer als gebruiker van de tijdelijke huisvesting betrokken was, is gekeken naar de mogelijkheden om in de nabijheid van het nieuwe gebouw te demonstreren. Zo is het definitief ontwerp van de tijdelijke huisvesting in maart 2019 goedgekeurd door het presidium. In het ontwerp is meegenomen dat in de betrekkelijke nabijheid van het gebouw kleine en grote demonstraties mogelijk zijn.
Ten overvloede wijs ik erop dat het wettelijk kader voor demonstraties primair wordt gevormd door de Grondwet en de Wet openbare manifestaties (Wom) en dat het uitsluitend aan het lokale gezag – de burgemeester – is om binnen dit wettelijke kader demonstraties te faciliteren en te bepalen hoeveel ruimte er is om te demonstreren op bepaalde plekken. Het kabinet en het presidium van de Tweede Kamer komen ter zake geen bevoegdheden toe.
Klopt het dat de gemeente Den Haag in mei 2021 een geactualiseerd demonstratiebeleid heeft uitgevaardigd en in hoeverre wordt hierin het recht op demonstreren, in de internationale stad van recht en vrede, beperkt ten opzichte van de vorige versie?
Ik verwijs naar de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag van 31 augustus 2021 op schriftelijke vragen van het raadslid de heer De Mos. Daarin is onder meer vermeld dat het demonstratiebeleid eerder dit jaar is geactualiseerd door de burgemeester van Den Haag. De burgemeester is in dezen het bevoegd gezag. In de brief aan de commissie Bestuur (RIS308654) is te lezen welke wijzigingen dit beleid kent ten opzichte van het eerdere beleid uit 2017. De gemeente Den Haag heeft in die brief onder meer vermeld dat de kern van het demonstratierecht ongewijzigd blijft en dat de gemeente Den Haag een ruimhartig demonstratiebeleid behoudt, dat gericht is op mogelijk maken en niet op beperken. In het geactualiseerde demonstratiebeleid van de gemeente Den Haag zijn onder andere de mogelijkheden aangegeven om te demonstreren bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer aan de Bezuidenhoutseweg 67. Zoals het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn hiervoor genoemde antwoorden heeft aangegeven, spant de burgemeester van de gemeente Den Haag zich tot het uiterste in om demonstraties bij de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer, net als elders in de stad, binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren.
Of en op welke manier heeft het presidium van de Tweede Kamer, en op welke momenten sinds het verhuisbesluit in 2015, een bijdrage geleverd om het demonstratierecht tot zijn recht te laten komen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat – conform de geactualiseerde versie van het demonstratiebeleid- alleen gedemonstreerd kan worden aan twee drukke autowegen, en niet vóór het parlement? Zo ja, hoe maakt u dat tot een veilige demonstratiezone?
Het in goede banen leiden van demonstraties in de gemeente Den Haag is een bevoegdheid van de burgemeester van die gemeente. Ik heb ter zake geen bevoegdheden of verantwoordelijkheden. Zoals ook het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag in zijn eerdergenoemde antwoorden van 31 augustus 2021 heeft aangegeven, is de fysieke buitenruimte voor het parlement aan de Bezuidenhoutseweg 67 beperkt, mede vanwege de aanwijzing van het (zeer drukke) Anna van Buerenplein als veiligheidsrisicogebied. Dit kan betekenen dat onder omstandigheden zal moeten worden gekeken naar andere mogelijkheden om in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie op een veilige manier te demonstreren. Elke demonstratie wordt door het lokale gezag op zichzelf beoordeeld. In overleg met de organisatie zal door het lokale gezag worden bezien op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met de door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Hierbij zal het lokale gezag steeds de feiten en omstandigheden van het moment betrekken.
In hoeverre zijn het kabinet en de Tweede Kamer betrokken geweest bij de actualisatie van het demonstratiebeleid?
Het demonstratieplan van de gemeente Den Haag betreft gemeentelijk beleid. Het kabinet, de Tweede Kamer en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komen ter zake geen verantwoordelijkheden of bevoegdheden toe.
Welke inbreng is vanuit het Ministerie van Binnenlands Zaken, als dienaar van de Grondwet, aangereikt bij de actualisatie van het demonstratieplan van de gemeente Den Haag?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat wanneer Den Haag, de stad van vrede en recht, het grondrecht om te demonstreren beperkt voor de bevolking vanwege de verbouwing van het Binnenhof, waarvan het kabinet instemming heeft gegeven, dit een slecht voorbeeld is voor veel landen die wij de maat nemen op het gebied van mensenrechten?
De burgemeester van de gemeente Den Haag spant zich in om het demonstratierecht in de nabijheid van de tijdelijke huisvesting van de Tweede Kamer binnen de mogelijkheden maximaal te faciliteren. Zie ook de antwoorden van het college van burgemeester en wethouders van 31 augustus 2021 en het antwoord op vraag 7.
In hoeverre deelt u de zorgen dat wanneer Nederland zelf democratische grondrechten niet waarborgt, dit tot erosie van mensenrechten kan leiden?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om een passend alternatief scenario te ontwikkelen voor zowel het realiseren van (kleinschalige) demonstraties als het ontvangen van delegaties voor het Kamergebouw? Zo, ja wilt u dit doen in samenspraak met de gemeente Den Haag, het presidium van de Tweede Kamer en actoren in de samenleving die aandacht vragen van het parlement?
Zoals aangegeven is het lokale gezag verantwoordelijk voor de besluitvorming rondom demonstraties. Bewindspersonen en de Tweede Kamer spelen hierbij geen rol.
Het lokale gezag zal elke kennisgeving van een demonstratie op zichzelf beoordelen. In overleg met de organisatie zal worden gekeken op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met het door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Als gevolg van de beperkte fysieke buitenruimte bij de Bezuidenhoutseweg 67 kan dit betekenen dat er in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie gekeken moet worden naar een geschikte alternatieve locatie.
Vindt u ook dat bij uitstek op de Tweede Kamer de verplichting rust om het recht op demonstratie alsmede het ontvangen van delegaties te faciliteren en mogelijk te maken?
Het faciliteren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Zie ook het antwoord op de vragen 7, 10 en 11.