Het bericht dat NS verwacht dat treinen in de tweede helft van het jaar vaker te laat komen |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verwachting van de NS-topman dat treinen in de tweede helft van het jaar vaak te laat zullen komen? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe duidt u deze uitspraak?1
Ja. Het is teleurstellend dat de betrouwbaarheid van de dienstverlening nog niet is verbeterd. De uitdagingen op het spoor zijn echter groot en het kost tijd om de achterliggende prestaties op niveau te krijgen.
Op welke manier gaat u NS aan de prestaties in de afgesproken HRN-concessie houden en welke consequenties gaat u verbinden aan het feit dat NS, nu op voorhand al, niet lijkt te presteren?
Over de prestaties op het hoofdrailnet wordt een formeel oordeel geveld naar aanleiding van de jaarrapportages 2024 van NS en ProRail. Dan wordt bekeken van welke prestatie-indicatoren de afgesproken bodemwaarden niet zijn gehaald. Aan de hand van de concessieafspraken kan een sanctie worden opgelegd als niet aan de bodemwaarden wordt voldaan.
Vindt u het niet gek dat NS nu al, een half jaar van tevoren, weet dat ze de tweede helft van het jaar vaker te laat zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is een lastige en vervelende boodschap maar het is positief dat NS en ProRail vooruitkijken en tijdig communiceren over hinder tijdens werkzaamheden, storingen en tijdelijke snelheidsbeperkingen (TSB’s). Dat wordt ook van ze verwacht. Zo weet de reiziger waar zij aan toe is. Ondertussen verwacht ik van NS en ProRail dat zij zich niet bij deze verwachting neerleggen, maar zich blijven inzetten om de prestaties op peil te brengen. Dit wordt in alle gesprekken met NS en ProRail benadrukt.
Vindt u de ondermaatse prestaties van NS nog langer acceptabel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u duiden hoe uw onlangs gepresenteerde verbeterplan dit soort problemen gaat verhelpen?
Zowel voor mij als voor NS en ProRail staat goed, betrouwbaar en veilig openbaar vervoer voor de reiziger centraal. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1: de uitdagingen op het spoor zijn groot, waardoor algehele prestatieverbetering tijd kost. Het programma Betrouwbaar Beter moet ervoor zorgen dat de prestaties op het hoofdrailnet verbeteren.2 Het richt zich op het wegnemen van de grootste oorzaken van de slechte prestaties in de afgelopen periode, namelijk Tijdelijke SnelheidsBeperkingen (TSB’s), hinder door werkzaamheden en een tekort aan beschikbaar materieel.
Een aantal maatregelen uit het programma resulteert al in verbetering. Zo beschikt NS op dit moment over voldoende inzetbaar materieel, wat een positief effect heeft op de zitplaatskans. Ook heeft ProRail een aantal TSB’s versneld opgelost. Het opheffen van impactvolle TSB’s zoals die op de HSL kost daarentegen veel tijd vanwege de omvang van de infrastructurele problemen. Het programma Betrouwbaar Beter is formeel gestart op 16 juli 2024 en loopt in ieder geval tot en met juni 2025. De voortgang wordt nauwlettend gevolgd.
Kunt u deze vragen vóór het commissiedebat Spoor van 12 september 2024 beantwoorden?
Ja, bij dezen ontvangt u de antwoorden.
Het bericht ‘GBB en Warffum-Alert! trekken aan de bel in brief aan minister Sophie Hermans’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Sophie Hermans (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brieven van zowel de Groninger Bodem Beweging (GBB) als actiegroep Warffum-Alert! waarin zij pleiten voor het beëindigen van de gaswinning uit het Warffumerveld na 2024?1
Ja.
Hoe weegt u de zorgen van de lokale gemeenschap in Warffum, zoals die zijn verwoord door Warffum-Alert! en de GBB, in de besluitvorming over de verlenging van de gaswinning?
Op 25 september jl. heb ik gesproken met inwoners van Warffum (gemeente Het Hogeland). Daar hebben zij mij verteld over de zorgen die zij hebben. Ik snap deze zorgen en heb er begrip voor, zeker omdat het gasveld Warffum vlakbij het Groningengasveld ligt. Momenteel wordt de aanvraag van NAM voor verlenging van de periode van gaswinning beoordeeld. Ik heb daarvoor advies gevraagd aan verschillende partijen, zoals SodM, TNO en de medeoverheden. Al deze adviezen en de gevoerde gesprekken worden bij de beoordeling van de aanvraag betrokken. Uitgangspunt is dat het kabinet alleen instemt als dit veilig kan voor mens en natuur.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de inwoners van Warffum over de risico’s van voortzetting van de gaswinning, met name in relatie tot mijnbouwschade, bodemdaling, en mogelijke nieuwe aardbevingen?
Ik snap de zorgen en heb er ook begrip voor, zeker omdat het gasveld Warffum vlakbij het Groningenveld ligt. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat het kabinet alleen instemt als de gaswinning veilig kan plaatsvinden. Hierover wordt advies gevraagd aan onder meer SodM, TNO en de Mijnraad. Getoetst wordt onder andere op bodemdaling, eventuele bodemtrillingen en de mogelijke schade die hieruit zou kunnen voortvloeien. Op basis van deze adviezen en de gevoerde gesprekken maakt het kabinet een afweging of NAM de gaswinning mag voortzetten. Op dit moment is dit besluit nog niet genomen. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven. Deze duidelijkheid is ook belangrijk voor bewoners.
Welke risico’s worden er verwacht indien de gaswinning na 2024 wordt gecontinueerd, met name met betrekking tot verdere bodemdaling, verzakking van funderingen, verstoring van de waterhuishouding, schade aan de zeedijk, en verzilting van akkerlanden?
De mogelijke effecten van gaswinning, waaronder de bodemdaling en de eventuele gevolgen daarvan worden meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Dit gebeurt mede op basis van de adviezen van TNO, SodM en de medeoverheden. Ik kan hier niet op vooruitlopen. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven.
Wat is uw reactie op de voorspellingen van verdere bodemdaling en de potentiële gevolgen daarvan voor funderingen van huizen, de zeedijk, en de waterhuishouding in het gebied?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe weegt u bij uw besluitvorming de oproep van de GBB om, in het kader van gelijke behandeling, niet alleen de winning uit het Warffumerveld, maar ook uit andere kleine gasvelden in Groningen en Noord-Drenthe zo spoedig mogelijk te beëindigen?
Ik heb begrip voor de zorgen van de GBB. Het is goed dat de GBB dit inbrengt en de belangen van bewoners adresseert. Zo maar stoppen met de gaswinning uit het gasveld Warffum of uit andere kleine gasvelden in Groningen en Noord-Drenthe is echter niet mogelijk. Het is niet voor niets dat een separate wet is opgesteld en aangenomen om te kunnen stoppen met gaswinning uit het Groningenveld. Alleen op basis van de in de Mijnbouwwet genoemde gronden kan instemming met het winnen van gas (gedeeltelijk) worden geweigerd of voorschriften aan de winning worden verbonden. Ik kan daarnaast mijnbouwbedrijven niet zo maar rechten ontnemen (zie ook Kamerstuk 33 529, nr. 1258). Zoals tijdens het Commissiedebat van 2 oktober jl. aangegeven, gaat het kabinet in gesprek met de mijnbouwbedrijven onder andere over een mogelijk afbouwpad voor gaswinning op land.
Kunt u aangeven welke scenario’s er momenteel overwogen worden voor de periode na 2024? Is beëindiging van de gaswinning uit het Warffumerveld een van de opties?
Op dit moment beoordeel ik de aanvraag. De Mijnbouwwet is daarbij het wettelijke kader waaraan ik toets. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn in deze wet de gronden opgenomen waarop ik de instemming (gedeeltelijk) kan weigeren of voorschriften aan de winning kan verbinden. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomst van deze beoordeling. Het kabinet streeft ernaar uiterlijk eind dit jaar duidelijkheid te geven.
Wanneer verwacht u een definitieve beslissing te nemen over de verlengingsaanvraag, en hoe worden de zorgen van de inwoners van Warffum hierbij meegenomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Op welke manier wordt de lokale gemeenschap betrokken bij de besluitvorming rond de verlenging van de gaswinning in het Warffumerveld, en welke inspraakmogelijkheden hebben zij in dit proces?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven heb ik op 25 september jl. gesproken met bewoners van het dorp Warffum over hun zorgen. Als volgende stap wordt een ontwerpbesluit opgesteld. Een ieder kan op dit ontwerpbesluit een zienswijze indienen. Al deze zienswijzen worden betrokken bij het definitieve besluit. Mochten partijen het niet eens zijn met het definitieve besluit dan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad van State toetst of het besluit rechtmatig is genomen.
Uitspraken van president Poetin |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Duitse regering onlangs, op 1 augustus 2024, in antwoord op vragen van afgevaardigde Thomas Dietz, de Duitse Bondsdag heeft laten weten dat er bij de Duitse regering geen uitspraken van president Poetin bekend zijn waarin hij zegt te streven naar herstel van de oude grenzen van de Sovjet-Unie?
Voor het antwoord van de Duitse regering verwijs ik u naar de beantwoording zoals gepubliceerd op de website van de Duitse Bondsdag (referentie 20/12418).
Is het kabinet wellicht wel bekend met dergelijke uitspraken van de Russische president? Zo ja, kunnen deze uitspraken gedeeld worden met de Kamer?
Nee. Wel is duidelijk dat president Poetin zich verwant voelt met de ideologie van de «Russische Wereld» en het kabinet ziet dat er sprake is van steeds agressievere retoriek van Russische overheidsvertegenwoordigers inclusief van president Poetin. De grootschalige Russische invasie van Oekraïne en het toenemende aantal hybride activiteiten richting landen in de regio en in Europa, hebben bovendien laten zien dat het aantasten van de soevereiniteit van omliggende landen een integraal onderdeel is van het Russische buitenlandbeleid.
Daarom blijft Nederland Oekraïne politiek, militair, financieel en moreel steunen en zal het ook andere landen waarvan het bestaan kwetsbaar is voor Russische ondermijning, zoals Moldavië, blijven steunen.
Het bericht ‘Juist nu de pensioenvragen zich aandienen, sluit online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Volkskrant1, waarin wordt vermeld dat online geldvraagbaak Kandoor zijn loketten sluit?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u het grote belang van een heldere communicatie over de transitie, nog temeer omdat dit ook van sterke invloed kan zijn op het sentiment en draagvlak onder de deelnemers?
Dit grote belang deel ik zeker. Ik ben van mening dat niet alleen heldere communicatie, maar ook consistente communicatie zowel door de overheid als de pensioenuitvoerders en sociale partners, belangrijk is voor het vertrouwen in en het draagvlak voor de transitie. Om deze redenen is er een uitgebreide meerjarige communicatie-aanpak om het publiek te informeren. Deze communicatie-aanpak is opgezet en wordt uitgevoerd door de vakbonden, werkgeversorganisaties, pensioenuitvoerders en SZW. Los van deze gezamenlijke inspanning hebben de pensioenuitvoerders nog een eigen, wettelijke verantwoordelijkheid om hun deelnemers te informeren over hun specifieke regeling en persoonlijke situatie. Een meer uitgebreid overzicht van deze communicatie-aanpak leest u bij mijn antwoord op vraag 19.
Wat is uw visie op de timing van deze sluiting, net nu de grootste pensioenhervorming ooit van start gaat?
Om te beginnen wil ik mijn waardering uitspreken voor organisaties die vanuit hun maatschappelijke betrokkenheid initiatieven ontwikkelen. Zo ook voor APG die met Kandoor een organisatie heeft opgericht om gratis financiële vragen te beantwoorden. Dat neemt niet weg dat ik het besluit van APG om te stoppen met Kandoor omdat het niet meer in hun strategie past respecteer. Uit mijn gesprekken met APG en Kandoor is gebleken dat mensen vooral vragen stelden over diverse financiële en algemene pensioenzaken en niet zozeer specifiek over de pensioentransitie. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 al aangeven, vind ik het belangrijk dat er helder en consistent wordt gecommuniceerd over de transitie.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor echter ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Kunt u aangeven wat de omvang van Kandoor was in aantallen vrijwilligers, en wat de jaarlijkse kosten waren voor het in de lucht houden van de online geldvraagbaak?
Ik heb van Kandoor vernomen dat er enkele tientallen vrijwilligers werkzaam waren. Ook werd duidelijk dat er jaarlijks ongeveer 1,5 miljoen vragen werden gesteld op de website. De vragen zagen toe op een breed scala aan financiële onderwerpen van hypotheken en loonheffingskorting tot AOW en aanvullend pensioen uit de tweede pijler. Inzicht in de jaarlijkse kosten kan ik u niet geven, dit betreft namelijk bedrijfsvertrouwelijke informatie van Kandoor.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deelnemers in deze complexe transitie, naast bij pensioenfondsen, ook terecht kunnen bij een online vraagbaak met vragen over deze stelselhervorming? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is communicatie met de deelnemer van enorm belang. Hierbij spelen de pensioenuitvoerders een zeer belangrijke rol. Los van de wettelijke verplichtingen, kennen zij hun deelnemers namelijk het beste. Niet alleen omdat zij inzage hebben in deelnemersgegevens, maar ook omdat zij door onderzoeken het beste inzicht hebben in de behoeften van de diverse doelgroepen in hun deelnemersbestand. In de praktijk besteden pensioenuitvoerders hier volop aandacht aan, waar de toezichthouder op meekijkt. Van belang is daarom dat de pensioenuitvoerders hun communicatie nauw afstemmen op die behoeften. De communicatie zal nu nog veelal algemene informatie bevatten. Naarmate de transitie dichterbij komt informeren de pensioenuitvoerders hun deelnemers steeds gerichter over wat de nieuwe regeling precies voor hen betekent. En dat er bij vragen contact kan worden opgenomen met bijvoorbeeld het klantencontactcentrum. Pensioenuitvoerders zijn hierop voorbereid en richten deze informatiebehoefte vanuit deelnemers op verschillende manieren in. Dat hierop aanvullend dan nog een online vraagbraak moet zijn, zal naar mijn mening moeten voortkomen uit een onderzoek waar deze behoefte duidelijk naar voren komt. Dat is op voorhand dan ook niet te zeggen. De ervaring van de deelnemers wordt, zoals in de voortgangsrapportage monitoring wet toekomst pensioenen aangeven, op verschillende wijze gemonitord. Onderdeel hiervan is de deelnemersmonitor die inzicht zal bieden in de deelnemerservaringen van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden tijdens de transitie.
Indien Kandoor ophoudt te bestaan, door wie of welke organisatie moeten dan de 1.5 miljoen vragen, die jaarlijks aan Kandoor werden gesteld, worden beantwoord?
Voor de meer algemene pensioenvragen is er een aantal opties:
Hoe verhoudt de sluiting van Kandoor zich tot het bericht in Pensioen Pro2 dat pensioenfondsen niet goed voorbereid zijn op (extreme) scenario’s met een grote stroom vragen van deelnemers in de transitie?
Op basis van de signalen die ik krijg, deel ik deze vrees niet. Tijdens de transitie zijn er diverse verplichtingen voor pensioenuitvoerders, onder andere op het gebied van risicobeheersing en communicatie aan deelnemers. Ik zie dat pensioenuitvoerders zich bewust zijn van de mogelijke hoeveelheid aan vragen en zich hierop voorbereiden. Goede voorbeelden zijn het houden van webinars om direct vragen te beantwoorden. Daarnaast geven pensioenfondsen aan dat zij van plan zijn te leren van de koplopers die in 2025 overgaan naar het nieuwe stelsel, om daarmee de dienstverlening te optimaliseren voor de grote groep deelnemers die na 2025 over zal gaan. Ik zie ook niet in dat Kandoor hier een belangrijke schakel in had kunnen vervullen, aangezien aan Kandoor juist algemene pensioenvragen werden gesteld. Tijdens de transitie gaat het naar verwachting om meer specifieke, individuele vragen. Deze specifieke vragen kunnen alleen door de pensioenuitvoerder worden beantwoord. Naast vragen over pensioen werden aan Kandoor vragen gesteld over andere geldzaken, gelieerd aan pensioen. Voor dit soort vragen zijn allerlei alternatieve instanties. Bijvoorbeeld bij gemeenten, sociaal raadslieden en financieel adviseurs. Daarnaast is er Geldfit. Geldfit biedt op een laagdrempelige vorm van ondersteuning bij geldzorgen bij mensen aan doordat er niet een website is, maar ook een chat en app. Verder bestaat de mogelijkheid om vragen per e-mail te stellen. Geldfit werkt verder samen met gemeenten en vrijwilligersorganisaties zoals Schuldhulpmaatje en Humanitas, die mensen aan de keukentafel en via 160 inlooppunten helpen bij geldvragen, zoals beter rondkomen. Het Ministerie van SZW en Geldfit doen samen mediacampagnes, zodat mensen met geldzorgen deze hulproutes weten te vinden.
Deelt u de vrees van het bericht in Pensioen Pro dat pensioenfondsen onvoldoende voorbereid zijn op de mogelijk grote stroom aan vragen die straks op hun afkomt?
Zie antwoord vraag 7.
Zo nee, kunt u dan verzekeren dat pensioenfondsen wel voldoende op alle scenario’s zijn voorbereid en dat zij hun deelnemers antwoorden kunnen geven op al hun vragen?
Ik heb er vertrouwen in dat pensioenfondsen en ook de verzekeraars en premiepensioeninstellingen de vragen van deelnemers voldoende en adequaat kunnen beantwoorden en op diverse scenario’s zijn voorbereid.
Indien u die verzekering niet kunt geven, tot welke maatregelen of initiatieven van uw zijde leidt dit dan?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9. Los daarvan zijn er, zoals in mijn antwoord op vraag 6 aangegeven, verschillende plekken waar de deelnemers het antwoord op een vraag kan vinden of de vraag kan stellen.
Wat zijn de beweegredenen van pensioenuitvoerder APG om de financiële ondersteuning van het platform stop te zetten? Indien u dat niet weet, kunt u daartoe navraag doen bij APG en de Kamer daarover nader informeren?
APG geeft aan gestopt te zijn met Kandoor omdat het niet meer in de huidige strategie paste. De raad van bestuur van APG wil namelijk dat innovaties aansluiten bij de dienstverlening aan pensioenfondsklanten en besloot daarom om activiteiten vanuit APG die direct gericht zijn op deelnemers, zoals Kandoor, te stoppen. Kandoor werd overigens zeven jaar geleden opgericht als een maatschappelijke initiatief dat mede door hulp van vrijwilligers, gratis financiële vragen beantwoordde. Bij deze wil ik tevens van de gelegenheid gebruik maken om de vele vrijwilligers die afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de dienstverlening van Kandoor te bedanken voor hun inzet.
Sluit de laagdrempeligheid van het platform Kandoor, over het beantwoorden van allerlei vragen over geldzaken onder één dak, niet juist naadloos aan bij de visie van de regering over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Het is goed dat er verschillende laagdrempelige routes zijn om geldvragen, inclusief vragen over pensioen, te beantwoorden. Op dat onderdeel onderscheidde Kandoor zich alleen niet ten opzichte van andere initiatieven zoals genoemd bij vraag 6. Het onderscheid zat meer in de combinatie van de chatbot op de website met de vrijwilligers.
Hoe beoordeelt u de sluiting van de loketten van Kandoor in het licht van de uitkomsten van een peiling van het Nibud3, waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders «weinig tot niets» weet over het nieuwe pensioenstelsel?
Uit de meest recente Publieksmonitor pensioenen blijkt dat 59 procent van de respondenten weet dat de regels over pensioen gaan veranderen. Om dit percentage te verhogen, vinden er diverse initiatieven vanuit SZW en de pensioensector plaats om de deelnemer te informeren (zie voor verdere uitwerking het antwoord op vraag 19). De verwachting is dat de kennis over de nieuwe regels voor pensioen gaat toenemen naar mate pensioendeelnemers meer op hun individuele situatie toegesneden informatie ontvangen. Zoals eerder aangegeven heeft Kandoor niet primair gefungeerd als informatieplatform over pensioen en daarmee dan dus ook niet over het nieuwe pensioenstelsel. Daarvoor is de website pensioenduidelijkheid.nl in het leven geroepen. Hierdoor zie ik ook geen samenhang tussen de sluiting en de uitkomsten van een peiling van het Nibud.
Acht u het aannemelijk dat pensioenfondsen in opmaat naar het nieuwe pensioenstelsel en ook nog na die overgangsperiode door hun deelnemers «bestookt» zullen worden met veel vragen over wat deze transitie betekent voor hun pensioen?
Ik acht het inderdaad aannemelijk dat er veel vragen van deelnemers zullen zijn, met name over wat de stelselherziening betekent voor hun eigen pensioen. Pensioenfondsen bereiden zich daar op voor. Daarom zijn pensioenfondsen verplicht om deelnemers helder te informeren.
Dat doen zij niet alleen op basis van het wettelijk vastgestelde kader, maar ook vanwege hun eigen opgezette communicatiebeleid waar ruim aandacht wordt besteed aan de behoeften van deelnemersdoelgroepen. Beide zullen samenkomen in onder andere het communicatieplan en de transitie-informatie. Ik zie in de sector veel goede voorbeelden om deelnemers op diverse manieren te informeren en van antwoorden op hun vragen te voorzien, via onder meer animaties, webinars, video’s en andere methodes.
Acht u het eveneens aannemelijk dat het grootste deel van de vragen van de deelnemers aan de afzonderlijke pensioenfondsen naar verwachting een gelijkluidend karakter en inhoud zullen hebben?
Dat acht ik zeker aannemelijk en om die reden wordt vanuit mijn ministerie veel aandacht besteed aan het ondervangen van die vragen door op de website pensioenduidelijkheid.nl hierop antwoorden te plaatsen. Deze wijze van ondervangen past in de eerder genoemde meerjarige communicatie-aanpak, waarvoor we in gesprek blijven met de pensioensector om die vragen met een gelijkluidend karakter en inhoud goed in beeld te krijgen.
Nu pensioenen en de uitvoering daarvan een zaak zijn van werkgevers en werknemers, ziet u daarom primair een rol weggelegd voor de gezamenlijke pensioenfondsen om al die vragen tijdig en op een correcte wijze te beantwoorden? Zo nee, kunt u uw antwoord motiveren?
De informatie die een pensioenuitvoerder aan een deelnemer verstrekt moet duidelijk, tijdig, evenwichtig en correct zijn. Er zijn diverse wettelijke communicatieverplichtingen voor de pensioenuitvoerders. Dit neemt niet weg dat een pensioenuitvoerder voor bepaalde informatie afhankelijk kan zijn van de informatie die een werkgever dient te verstrekken, al dan niet op basis van de informatie van de werknemer. De aanlevering van deze gegevens dient eveneens tijdig en correct plaats te vinden, zodat een pensioenuitvoerder kan voldoen aan de communicatieverplichtingen richting deelnemers. Ik zie dit proces daarom als een gezamenlijke inspanning van zowel pensioenuitvoerders als werkgevers en werknemers. Daarnaast is het uiteraard goed als sociale partners en/of werkgevers zelf hun werknemers informeren over hun nieuwe pensioenregeling, bijvoorbeeld via nieuwsbrieven of bijeenkomsten.
Erkent u dat een (eventueel nieuw in het leven te roepen) online platform daartoe mede een adequaat instrument kan zijn en bent u bereid in overleg te treden met de gezamenlijke pensioenfondsen c.q. hun overkoepelende belangenbehartiger, de Pensioenfederatie, met als doel dat zij (gezamenlijk) het initiatief daartoe nemen?
Ik ben het lid Joseph eens dat een gezamenlijk, online platform een adequaat instrument is om burgers op een eenduidige, laagdrempelige manier te informeren over de pensioentransitie, in aanvulling op de specifieke, individuele informatie die elke deelnemer via de pensioenuitvoerder zal ontvangen. De website pensioenduidelijkheid.nl is met dit oogmerk opgezet.
De suggestie van de vragensteller om de functionaliteiten van Kandoor ook in het licht van de pensioentransitie te beschouwen, vind ik terecht en neem ik ter harte. Ik zal daarom samen met de pensioensector kijken of en in hoeverre de functionaliteiten van Kandoor mee te nemen zijn in de meerjarige communicatie-aanpak als aanvullende dienstverlening. Het onderscheidende van Kandoor lijkt zoals reeds genoemd in mijn antwoord bij vraag 12 vooral te hebben gezeten in het feit dat zij een goed getrainde chatbot hadden gecombineerd met de aanvulling vanuit vrijwilligers om diverse financiële vragen, waaronder pensioen, op een laagdrempelige manier te beantwoorden. Uitgangspunt daarbij is dat het van toegevoegde waarde moet zijn bovenop de bestaande instrumenten en moet aansluiten bij de behoefte van deelnemers.
Bent u tevens bereid om in dat overleg ook de gezamenlijke pensioenfondsen erop te wijzen dat Kandoor met zijn online vraagbaak een belangrijke rol speelt in het beantwoorden van vragen en mogelijk, maar dan voor rekening en verantwoording van de gezamenlijke pensioenfondsen, een drager kan zijn voor het opzetten van een brede online vraagbaak die alle vragen van deelnemers van alle pensioenfondsen kan beantwoorden met betrekking tot de transitie en wat dat voor hun betekent? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u een overzicht geven van de huidige voorlichting/campagne van de overheid over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel?
Om mensen te informeren over de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is in augustus 2023 door het Ministerie van SZW een meerjarige publiekscommunicatie gestart samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Bij elke fase van de communicatie verwijzen we naar de website pensioenduidelijkheid.nl die we samen met de stakeholders en communicatie-experts hebben ontwikkeld. Daar vinden Nederlanders toegankelijke en eenvoudige informatie over de nieuwe regels voor pensioen. En verwijzen we naar de plekken waar mensen hun persoonlijke pensioeninformatie kunnen vinden. Ook stellen we per fase een communicatietoolbox ter beschikking aan alle partners die hun deelnemers, klanten, medewerkers, leden of achterban willen informeren over de nieuwe regels. Zo zetten we zoveel mogelijk «zenders» aan voor een maximaal bereik en communiceren we consistent.
In het najaar 2023 is gecommuniceerd dat de regels voor pensioenen gaan veranderen en waarom dat nodig is. Deze generieke boodschap is verspreid via radio, televisie en online video.
Om de groep van bijna 2,5 miljoen laaggeletterden te informeren, werken we inmiddels samen met de Informatiepunten Digitale Overheid. Deze fysieke plekken zijn vooral te vinden in bibliotheken en buurthuizen. Bij deze informatiepunten is informatie over pensioen en AOW beschikbaar en medewerkers kunnen mensen begeleiden naar de juiste informatie en/of instantie voor hun vraag. Zo zorgen we dat de informatie niet alleen online, maar ook fysiek op een laagdrempelige manier beschikbaar is. Ook komt er informatie op www.steffie.nl te staan. Op deze website worden onderwerpen in eenvoudige taal uitgelegd.
Eind 2024 geven we enige verdieping over de nieuwe regels voor pensioen. We maken hiervoor gebruik van vier doelgroepsegmenten om aan te sluiten bij verschillende belevingswerelden, informatie behoeften, kennisniveau en mediagebruik. De segmenten zijn de jongeren (18–35 jaar), de werkenden (36–55 jaar), de pensioengeoriënteerden (56–67) en de gepensioneerden (67+ jaar). Dit doen we weer samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders. Deze verdieping gebeurt met online video, bannering op websites, radio, print en via pensioenduidelijkheid.nl.
In 2025 en 2026 volgt een herhaling van de boodschappen. Zodra meer bekend is over de invulling van de nieuwe pensioenregeling voor de individuele deelnemer, verschuift het accent naar de specifieke, individuele informatie vanuit de pensioenuitvoerders. De nadruk komt te liggen op deelnemer specifieke communicatie vanuit pensioenuitvoerders (wat betekent dit voor mij). Wanneer de pensioenuitvoerder inzage heeft in de arbeidsvoorwaardelijke afspraken kan de deelnemer specifieke informatie starten. De algemene informatie over de nieuwe regels zal dan met name eenvoudig vindbaar moeten zijn.
Welke concrete stappen gaat u zetten naast de al bestaande voorlichting/campagne om ervoor te zorgen dat pensioendeelnemers geïnformeerd hun situatie onder het nieuwe stelsel kunnen beoordelen?
Ik erken het belang van goede voorlichting aan de pensioendeelnemers in het nieuwe pensioenstelsel. Dat geldt zowel voor de periode ervoor als erna. Daarom vind ik het ook belangrijk om hier stevig op in te zetten. Dat gebeurt nu al langs verschillende wegen. De pensioenuitvoerders zullen de deelnemers informeren over deze transitie, zie ook het antwoord op vraag 14. Mijn ministerie ondersteunt dit met verschillende initiatieven, zoals genoemd in antwoord op vraag 19. Daarbij wordt met de pensioensector samengewerkt om gelijkluidende algemene vragen zo goed en tijdig mogelijk te ondervangen via bijvoorbeeld pensioenduidelijkheid.nl. Zoals in het antwoord op vraag 17 aangegeven zal ik samen met de pensioensector onderzoeken in hoeverre de dienstverlening die door Kandoor werd geboden hier een zinvolle aanvulling op kan zijn. Ik zal uw Kamer hier nader over berichten.
Kunt u berichten bevestigen dat er werkgevers zijn die bereid zijn om hun werknemers een periodiek financieel planningsgesprek aan te bieden, maar dat de Belastingdienst vindt dat dan sprake is van belast loon en de werknemer loonbelasting verschuldigd is over die door de werkgever vergoede kosten?
Bij een periodiek financieel planningsgesprek worden normaliter uitsluitend de persoonlijke belangen van de werknemers behartigd. Als dat het geval is en de kosten van het financieel planningsgesprek worden betaald door de werkgever, vormt dat planningsgesprek een voordeel in natura voor de werknemer dat fiscaal als loon uit dienstbetrekking kwalificeert. Dit kan anders zijn als de kosten voor een periodiek financieel planningsgesprek met name worden gemaakt in het belang van de werkgever, want dat zijn in beginsel bedrijfskosten. Per situatie dient dus te worden bekeken of de verleende advieswerkzaamheden en diensten een voordeel zijn voor de werknemer die door de werkgever bewust wordt verstrekt, waarbij voldoende causaal verband is tussen het voordeel en de dienstbetrekking. Wordt daaraan voldaan is immers sprake van belast loon.
De Kennisgroep loonheffingen van de Belastingdienst heeft hierover een standpunt gepubliceerd. Dit standpunt is te raadplegen op www.kennisgroepen.belastingdienst.nl onder «KG:204:2023:18 Persoonlijk pensioenadvies».
Deelt u de mening dat dit op gespannen voet staat met één van de doelstellingen van de Wet toekomst pensioenen, namelijk het activeren van de deelnemers, en bent u daarom bereid om te bepalen dat deze (door de werkgever vergoede) kosten niet tot het loon worden gerekend?
Er is een onderscheid tussen keuzebegeleiding conform de nieuwe norm die is geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen en aanvullend persoonlijk advies. Keuzebegeleiding vindt plaats op grond van art. 48a van de Pensioenwet met als doel deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden in staat te stellen passende keuzes te maken binnen de pensioenregeling. Keuzebegeleiding wordt niet gekwalificeerd als loon.
Als een werkgever de kosten vergoedt van een werknemer om een adviseur in te schakelen voor een aanvullend persoonlijk pensioenadvies, dan is sprake van loon in natura zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 21. Keuzebegeleiding zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen wordt echter niet gekwalificeerd als loon. Het is dus mogelijk om de werknemer te begeleiden bij het maken van keuzes binnen de pensioenovereenkomst zonder dat de kosten hiervan kwalificeren als loon.
Het kabinet heeft niet het voornemen om kosten voor persoonlijk pensioenadvies aftrekbaar te maken of niet tot het loon te rekenen. Dit staat ook niet op gespannen voet met de Wet toekomst pensioenen. De kosten voor keuzebegeleiding worden immers niet tot het loon gerekend.
De nog steeds openbare bangalijsten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht «Telegram blijft verwijderverzoeken bangalijsten negeren, Offlimits eist toezichthouders in te grijpen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van bangalijsten onverteerbaar is dat hun namen nog steeds op Telegram te vinden zijn en dat daardoor nog steeds schade wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het onverteerbaar voor slachtoffers en maak mij grote zorgen hierover. Het heeft enorme impact op deze vrouwen en dit raakt mij diep.
Deelt u de mening van Offlimits dat het «uitblijven van actie vanuit de overheid [tegen Bangalijsten op Telegram] onbegrijpelijk en onacceptabel» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke actie is dan tot nu toe wel door toezichthouders ondernomen?
Ik begrijp dat het voortbestaan van de bangalijsten verschrikkelijk is voor de betrokkenen en dat zij hier ernstig last van kunnen hebben en ik betreur dan ook de houding van Telegram. Daarom volg ik met interesse de afwegingen die de organisaties maken die mogelijk actie kunnen ondernemen, te weten het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt. Zij hebben verregaande zelfstandigheid en het is uiteindelijk aan hen om per geval een afweging te maken over de eventuele toepassing van beschikbare bevoegdheden en instrumenten.
Het Openbaar Ministerie doet samen met de politie momenteel breder onderzoek naar de mate waarin Telegram meewerkt aan Notice and Action-verzoeken, waartoe zij zelf via hun eigen website oproepen. Vooralsnog is uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar voren gekomen dat Telegram Notice and Action-verzoeken niet honoreert, waarbij het gaat om het verzoek tot het verwijderen van divers strafbaar materiaal, waaronder bangalijsten. Daarnaast wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht of en in hoeverre Telegram (inmiddels) wel meewerkt aan bevelen tot het ontoegankelijk maken van content op basis van rechterlijke machtigingen. Dit omvat onder andere bevelen op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering waarbij, na machtiging van de rechter-commissaris, een online aanbieder kan worden bevolen om inhoud ontoegankelijk te maken wanneer er sprake is van strafbare inhoud. Het onderzoek beslaat een breed scala aan verdenkingen van strafbare feiten, zoals de online handel in drugs en wapens, terreur en online materiaal van seksueel kindermisbruik. Afhankelijk van hoe het Openbaar Ministerie de uitkomsten van het onderzoek beoordeelt, worden vervolgacties overwogen. Het Openbaar Ministerie maakt per geval een afweging over vervolgstappen, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in een eerdere beantwoording van Kamervragen aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op de onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die de AP heeft.2 Eén van de mogelijkheden die daarbij wordt genoemd, is dat belanghebbenden om handhaving kunnen vragen door middel van een handhavingsverzoek. Op basis van het bericht van Offlimits stel ik vast dat deze stap nu is gezet. Het is aan de AP om eventuele vervolgstappen te bepalen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen daaromtrent met interesse blijven volgen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de (beoogd) toezichthouder op de digitaledienstenverordening3 (Digital Services Act – DSA) in Nederland. Telegram is echter wettelijk vertegenwoordigd in België. Daarom is het primair aan de Belgische toezichthouder te besluiten over handhaving ten aanzien van Telegram op grond van de DSA. Uit het feit dat het handhavingsverzoek tevens aan de beoogd toezichthouder op de DSA in België is verzonden blijkt dat de verzoekers dit aspect in overweging hebben genomen. Net als in Nederland moet de uitvoeringswet in België echter nog door het parlement worden behandeld alvorens er toezicht kan worden gehouden.
Belangrijk om op te merken is dat de reikwijdte van de DSA op de verschillende functies van Telegram nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, waardoor dat onderdeel van de dienst aan de daarvoor geldende verplichtingen zal moeten voldoen. Besloten (groeps)gesprekken vallen niet onder de definitie van online platform van de DSA, net zoals vergelijkbare interpersoonlijke communicatiediensten zoals WhatsApp, Signal, en Facebook Messenger er niet onder vallen.
Over welke juridische instrumenten beschikken de in het bericht genoemde toezichthouders, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens, de Autoriteit Consument en Markt, de Belgische toezichthouders en de Europese Commissie, om handhavend tegen Telegram te kunnen optreden? Zijn deze instrumenten effectief om er voor te kunnen zorgen dat de bangalijsten van Telegram verdwijnen? Zo ja, waarom is daar dan nog geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet en welke instrumenten zijn nog wel beschikbaar om handhavend te kunnen optreden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen.4 Het is aan de AP om te beoordelen of in het geval van de bangalijsten sprake is van een schending van de gegevensbeschermingswetgeving en of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Nu dit laatste in gang is gezet, kijk ik met belangstelling uit naar de afweging van de AP.
Telegram valt onder toezicht van de Belgische toezichthouders (zie voor toelichting onder vraag 3). Zowel de Belgische toezichthouders als de ACM zijn nog niet bevoegd, omdat de betreffende uitvoeringswetgeving nog niet is aangenomen. Zodra dat wel het geval is, en voor zover Telegram onder de DSA valt, biedt de DSA diverse bevoegdheden die de nationale toezichthouders en de Europese Commissie in staat stellen om onderzoeks- en sanctiemaatregelen te nemen. Bij een vermoeden van niet-naleving van bepalingen uit de DSA door online aanbieders kunnen bijvoorbeeld informatieverzoeken worden gedaan, inspecties worden uitgevoerd of gesprekken worden afgenomen. Voor wat betreft de sanctionering is er in een opbouw van handhavingsmogelijkheden voorzien. De DSA biedt ruimte om geldboeten en dwangsommen op te leggen en in uiterste gevallen en onder bepaalde stringente voorwaarden kan de toezichthouder de rechter verzoeken om de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken.5 De ACM kan – na inwerkingtreding van de uitvoeringswet – als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouders te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen.6 Ook gezamenlijk onderzoek met de Belgische toezichthouders op hun initiatief of op aanbeveling van de digitaledienstenraad behoort tot de mogelijkheden. Meldingen die bij toezichthouders onder de DSA worden gedaan gelden als signalen die helpen bij het uitvoeren van het toezicht en de handhaving op de naleving van de DSA. De toezichthouders hebben geen instrumenten om verwijdering van specifieke content af te dwingen. Wel is het zo dat onder de DSA de aansprakelijkheidsvrijstelling wegvalt op het moment dat Telegram op de hoogte is van bepaalde illegale content en niet prompt handelt om die inhoud te verwijderen of anderszins ontoegankelijk te maken. Hiermee voorziet de DSA in een prikkel om illegale content te verwijderen.
De AP kan in individuele gevallen handhavend optreden als er sprake is van schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen. Weigert een partij, dan kan de AP aanvullende maatregelen nemen of een gerechtelijke procedure starten.7
Voor de beoogde toezichthouders onder de DSA geldt dat, zodra zij bevoegd zijn, het aan hen is om te bepalen of en op welke wijze zij opvolging geven aan een handhavingsverzoek.
Deelt u de mening dat als er niet handhavend tegen Telegram kan worden opgetreden dat dan betekent dat Telegram en vergelijkbare berichtendiensten en internetsites voortaan vrij spel hebben om strafbare content te verspreiden waaronder «wapens, drugs, beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en dus ook bangalijsten» en dat dan het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer niet meer gewaarborgd kan worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onaanvaardbaar is en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel handhavend kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onaanvaardbaar is als online omgevingen verworden tot een vrijhaven voor illegale content en strafbare activiteiten. De DSA stelt dan ook dat openbare sociale media gehouden zijn op te treden tegen het openbaar maken en verspreiden van illegale content als zij er weet van hebben dat dit via hun platformen plaatsvindt. Bij berichtendiensten, zoals WhatsApp, Signal, maar dus ook Telegram, is de wetgever terughoudender om het belang van opsporing en handhaving te faciliteren, omdat daarbij grondrechten van gebruikers in het geding kunnen komen, zoals het recht op privacy en het recht op communicatie- en briefgeheim.
De aanhoudende inzet van rechtshandhavingsautoriteiten samen met relatief recente ontwikkelingen zoals de introductie van de Verordening Terroristische Online Inhoud8 en de DSA, en de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) versterken de handhavingsmogelijkheden ten aanzien van online aanbieders. Daarnaast blijft het kabinet zich inspannen voor aanvullende wetgevende instrumenten waar nodig, zoals de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik waarover nog wordt onderhandeld.
Bent u van mening dat statelijke actoren belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om hun eigen belangen in het buitenland te behartigen en zichzelf in een goed daglicht te zetten. Denk aan publieke diplomatie, lobbyactiviteiten, reclame, promotie-evenementen en netwerkgesprekken. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren.
Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra het de nationale veiligheidsbelangen van Nederland raakt. Dergelijke ongewenste beïnvloeding is vaak onzichtbaar voor de samenleving, maar kan grote schade toebrengen aan onze open manier van samenleven. Het ondermijnt de democratie en vormt een bedreiging voor de nationale veiligheid. Onze inlichtingendiensten waarschuwen al langere tijd dat inmengingsactiviteiten van andere landen in toenemende mate een bedreiging vormen.1
De Minister van BZK ziet het als haar taak en verantwoordelijkheid om de democratische rechtsstaat en het vrije en open publieke debat te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Zij vindt het van groot belang dat we ons verder wapenen tegen ongewenste beïnvloeding en het publieke debat versterken, bijvoorbeeld met de recent aangekondigde nieuwe maatregelen tegen de verspreiding van desinformatie.2
Welke vormen van buitenlandse beïnvloeding worden door de Nederlandse staat erkend en in kaart gebracht? Vallen hieronder ook buitenlandse financiering, het verspreiden van desinformatie, het uitreiken van onderscheidingen aan Nederlandse politici door buitenlandse statelijke actoren en het besturen van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang?
Openlijke vormen van beïnvloeding die binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving vallen, zoals genoemd in de eerste alinea van het antwoord op vraag 1, worden door de overheid niet in kaart gebracht.
Het is aan de AIVD en de MIVD om onderzoek te doen naar statelijke actoren en de mate waarin zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarbij staan spionage, heimelijke beïnvloeding en ongewenste inmenging centraal. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.3
Het kabinet heeft daarnaast speciale aandacht voor de ondermijnende impact van heimelijke beïnvloeding van de democratische rechtsstaat. Hier is sprake van wanneer heimelijke beïnvloeding is gericht op het beïnvloeden van verkiezingen, het partijstelsel en volksvertegenwoordiging, het publiek debat, of bestuurders.4 Met wet- en regelgeving heeft de overheid daarom waarborgen ingebouwd om beïnvloeding transparant te maken of tegen te gaan. Een voorbeeld is dat in de Wet financiering politieke partijen is vastgelegd dat giften van niet-Nederlanders aan politieke partijen vanaf 1 januari 2023 niet meer zijn toegestaan. Ook is er een maximumdonatie ingesteld van € 100.000 en dienen giften boven de € 10.000 binnen drie werkdagen gemeld te worden bij het Ministerie van BZK.
Tot slot is toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Dit reglement bevat ook afspraken ten behoeve van de transparantie van beïnvloeding, zoals het register nevenactiviteiten en belangen.
Welke statelijke actoren kunnen volgens de Nederlandse staat mogelijk proberen de Nederlandse binnenlandse politiek te beïnvloeden en waarom? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vormen van ongewenste en heimelijke vormen van buitenlandse beïnvloeding staan genoemd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de AIVD en MIVD.5
Zo benoemt de AIVD in het jaarverslag 2023 dat is vastgesteld dat met name Rusland en China gebruikmaken van spionage. Zo ontdekte de AIVD samen met de MIVD dat Russische inlichtingendiensten onopgemerkt toegang probeerden te krijgen tot informatiesystemen van de toeleveringsindustrie van Defensie. De Nederlandse krijgsmacht is interessant voor Russische diensten, mede vanwege de militaire steun die Nederland aan Oekraïne levert sinds de Russische inval in Oekraïne. De Russische inlichtingendiensten zijn ook geïnteresseerd in het Nederlandse overheidsbeleid over Rusland en Oekraïne, en in informatie over de NAVO, de EU en de Nederlandse hightechsector. China probeerde het afgelopen jaar in Nederland aan technologische- en bedrijfsgeheimen te komen die het land kunnen helpen de eigen hoogwaardige kennisindustrie verder te ontwikkelen.
Waar het gaat om heimelijke beïnvloeding heeft de AIVD vastgesteld dat Rusland in 2023 voortdurend probeerde westerse landen in een kwaad daglicht te stellen, onderlinge eenheid te ondermijnen en de sfeer in samenlevingen te beïnvloeden. Zo had Rusland de hand in demonstraties tegen westerse steun aan Oekraïne, die plaatsvonden in Nederland en andere westerse landen. Het doel ervan leek vooral Russen (en sympathisanten) het idee te geven dat er in het Westen veel kritiek is op steun aan Oekraïne. Ook de inlichtingendiensten van enkele andere landen waren in Nederland actief om politieke besluitvorming te beïnvloeden in hun eigen belang.
Bent u van mening dat Rusland belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat de Verenigde Staten belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat Oekraïne belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat in Nederland desinformatie is verspreid over het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding, aangezien op 14 augustus jl. openbaar is geworden dat Oekraïners – met ten minste het medeweten van de Oekraïense president Zelensky – achter deze daad van agressie zitten, terwijl – vanaf het eerste moment na de aanslag tot 14 augustus jl. – door vrijwel alle westerse politici, academici en media het narratief werd verspreid dat Rusland de dader zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma een presidentiële onderscheiding heeft gekregen van de Oekraïense autoriteiten – voor zijn «onwrikbare steun» aan Oekraïne in een periode dat zijn partij in de Nederlandse regering zat?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat VVD-Minister en voormalig VVD-Kamerlid, Ruben Brekelmans, en CDA-Kamerlid, Derk Boswijk, lid zijn of waren van de Atlantische Commissie – in elk geval in de periode dat zij Kamerlid waren namens een partij die in de Nederlandse regering zat?2 Bent u op de hoogte van het feit dat de Atlantische Commissie de Nederlandse tak is van de Amerikaanse Atlantic Council – een entiteit die naar eigen zeggen het Amerikaanse wereldwijde leiderschap poogt te versterken?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: ja, daarvan ben ik op de hoogte. De heer Boswijk maakt nog steeds deel uit van het bestuur van de Atlantische Commissie. De heer Brekelmans heeft zijn bestuurslidmaatschap opgezegd bij zijn aantreden als Minister.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de Nederlandse Atlantische Commissie is een stichting onder Nederlands recht en heeft dientengevolge een zelfstandig bestuur. De Atlantische Commissie is niet de Nederlandse tak van de Atlantic Council. Er is ook geen operationele relatie. Beide organisaties zijn, net als onder andere de overige nationale Atlantische Commissies, lid van de Atlantic Treaty Association (ATA), een onafhankelijke internationale organisatie die als doel heeft het bevorderen van de Euro-Atlantische waarden en het belang van de NAVO voor het behoud van vrede en stabiliteit.
Is het in uw ogen wenselijk dat Nederlandse (voormalige) regeringspartijen of politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen desinformatie verspreiden over de motieven achter buitenlandse daden van agressie met enorme internationale gevolgen – in dit geval over de motieven achter het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding; dat zij worden onderscheiden door buitenlandse statelijke actoren voor hun «onwrikbare steun» aan die statelijke actor – in dit geval door Oekraïne; of dat zij deel uitmaken van het bestuur van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang – in dit geval dat van de Verenigde Staten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: Het staat politici vrij contacten te leggen met buitenlandse statelijke actoren en denktanks, zolang dit gebeurt binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving en de onderling gemaakte afspraken, zoals het reglement van orde van de Tweede Kamer en de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Zie verder het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u bereid om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze (voormalige) regeringspartijen en politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen in Nederland vanaf 2014 – mede door middel van buitenlandse financiering (financieel of in natura) – zijn beïnvloed door Oekraïne of de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zal geen onderzoek vragen aan de Algemene Rekenkamer over de gevraagde periode. Sinds 1 januari 2023 is het politieke partijen niet toegestaan giften te ontvangen van niet-Nederlanders.8 Het overzicht van giften en schulden van politieke partijen wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.9 Voor verkozen politici geldt dat het volksvertegenwoordigende orgaan zelf bepaalt welke regels er gelden t.a.v. de transparantie van financiering. Zo bepalen het reglement van orde van de Tweede Kamer en de gedragscode leden van de Tweede Kamer der staten generaal bijvoorbeeld dat leden van de Tweede Kamer opgave dienen te doen van inkomsten uit nevenactiviteiten en de ontvangst van giften met een waarde boven de € 50. Ook heeft het Kabinet n.a.v. de motie Timmermans c.s. de afdeling advisering van de Raad van State verzocht om advies over de (on)mogelijkheden van onafhankelijk toezicht op verkozen volksvertegenwoordigers en fracties in de Staten-Generaal.10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De uitzetting van de elfjarige Mikael |
|
Laurens Dassen (Volt), Stephan van Baarle (DENK), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Frans Timmermans (PvdA), Jimmy Dijk , Mirjam Bikker (CU) |
|
Schoof , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Premier Schoof: Kwestie-Mikael staat los van strenger migratiebeleid» en het bericht «Minister Faber «kan niets doen» om de uitzetting van Mikael te verhinderen»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er in het algemeen zorg voor moet dragen dat wet- en regelgeving niet onbedoeld hardvochtig uitpakt in individuele gevallen, zoals ook aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Erkent u dat de wetgeving voorziet in bepalingen waarmee de Minister in individuele gevallen kan besluiten om een verblijfvergunning toe te kennen als de persoonlijke situatie dat vereist? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
De Minister kan alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De »oude» discretionaire bevoegdheid gaf de Minister daarvoor een grondslag. Gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer is deze bevoegdheid op 1 mei 2019 vervangen door de bevoegdheid, zoals die nu is neergelegd in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheid biedt alleen grond voor het verlenen van een verblijfsvergunning gedurende de eerste aanvraagprocedure wanneer er sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Het mandaat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba af te geven is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 de mogelijkheid een vergunning te verlenen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van gezins- of privéleven). Deze vergunning kan ook ambtshalve worden verleend door de IND en past binnen de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat daarbij om een individuele belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM.
Klopt het dat de toenmalige bewindspersoon in 2019 een beleidsafspraak heeft gemaakt met de IND om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe luidt deze afspraak en op welke wijze is die afspraak vastgelegd?
Nee.
Klopt het dat de Minister kan besluiten om af te wijken van deze afspraak en alsnog gebruik kan maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
Zoals in antwoord 4 aangegeven, is er geen beleidsafspraak gemaakt met de IND. Wat betreft de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen, dit kan alleen indien er een wettelijke grondslag daarvoor bestaat in de Vreemdelingenwet 2000. De bevoegdheid om de zogenoemde discretionaire bevoegdheid te gebruiken is in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure in situaties waarin sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Zoals in antwoord 3 al is aangegeven is deze bevoegdheid gemandateerd aan dg IND met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoe luidt de uitspraak van de Raad van State inzake de verblijfsvergunning voor Mikael en zijn moeder?
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelt3 dat het hoger beroep van de Minister gegrond is en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond is. De Raad van State oordeelt dat de Minister vereiste c (het zich niet hebben onttrokken aan toezicht) en contra-indicatie e (het beschikbaar zijn voor vertrek) aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. De driejarentermijn zoals die volgt uit de Kamerbrief van 27 maart 20154 is terecht niet van toepassing geacht. Dit was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat deze uitspraak de Minister niet verbiedt om een verblijfsvergunning te verlenen?
Dat klopt. De Minister kan echter alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het is daarbij, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3, niet meer mogelijk om een vergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid, zoals die tot 1 mei 2019 bestond.
Heeft de Minister van Asiel en Migratie, of andere leden van het kabinet, ambtelijk juridisch advies ingewonnen over de wettelijke mogelijkheden om alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo ja, kunt u die adviezen zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Ja, het advies is als bijlage opgestuurd.
Wat is de redenering achter de beperkte uitleg van «in beeld zijn» binnen de afsluitingsregeling kinderpardon, die aangeeft dat kinderen in beeld moeten blijven van de overheid, maar dat in beeld zijn van een lokale overheid (zoals inschrijving bij een gemeente of een school) onvoldoende is?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019. De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke, soepele regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio dat van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen. Zij mogen niet berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw kamer van 27 maart 2015.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), dan bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Wel gold dat, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, deze voorwaarde niet werd tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Welke maatregelen neemt het kabinet om in de toekomst te voorkomen dat wet- en regelgeving in individuele gevallen hardvochtig uitpakt? Op welke termijn kan de Kamer deze maatregelen verwachten?
Het kabinet is niet voornemens om deze maatregelen te nemen.
De situatie in Bangladesh |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging dat er een nieuwe interim-regering zal worden gevormd in Bangladesh, na het aftreden van premier Sheikh Hasina te midden van massale protesten in het land?
Ja. De civiele interim-regering is inmiddels aangetreden op 8 augustus 2024 onder leiding van dr. Mohammad Yunus.
Gezien de handels- en ontwikkelingsrelatie tussen Nederland en Bangladesh, welke stappen onderneemt Nederland nu om te helpen bij een ordentelijke en vreedzame overgang naar een democratische regering in het land? Hoe kan Nederland erop helpen toezien dat mensenrechten en democratische principes worden gerespecteerd?
De bescherming en bevordering van mensenrechten en de democratische rechtsstaat vormen een belangrijk onderdeel van het Nederlandse beleid ten aanzien van Bangladesh. Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-verband de interim-regering opgeroepen om mensenrechten en democratische principes te respecteren. Ook voor het aftreden van voormalig premier Sheikh Hasina steunde Nederland verschillende mensenrechtenorganisaties en mensenrechtenverdedigers in Bangladesh. Nederland is voornemens deze steun voort te zetten in deze belangrijke tijd van transitie in Bangladesh. Daarnaast steunt Nederland het werk van het VN mensenrechtenkantoor (Office of the High Commissioner for Human Rights – OHCHR) dat recent benaderd is door de interim-regering van Bangladesh om onderzoek te doen naar mensenrechtenschendingen tijdens de recente protesten.
Onderschrijft u het belang dat de mensenrechtenschendingen van de afgelopen drie weken – die hebben geleid tot de dood van meer dan 300 mensen, duizenden gewonden en willekeurig gearresteerden – moeten worden onderzocht en de daders ter verantwoording geroepen?
Het kabinet onderschrijft het belang van waarheidsvinding, verzoening en accountability, zodat daders ter verantwoording kunnen worden geroepen. De Chief Advisor van de interim-regering heeft aangegeven dat dit een prioriteit is voor de interim-regering. Nederland verwelkomt het verzoek van de interim-regering in Bangladesh aan de VN voor steun aan het onderzoek naar mensenrechtenschendingen ten tijde van de protesten. De VN heeft in reactie op dit verzoek aangegeven een scoping mission van OHCHR naar Bangladesh te zullen sturen.
Ondersteunt Nederland op dit moment organisaties bij het monitoren en documenteren van de mensenrechtenschendingen? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Ja. Nederland ondersteunt verschillende mensenrechtenverdedigers en mensenrechtenorganisaties in Bangladesh die mensenrechtenschendingen monitoren en documenteren.
Gezien de omvang van de kledingindustrie in Bangladesh, deelt dit kabinet de wens dat textielarbeiders niet het gelag moeten betalen voor de politieke gebeurtenissen van de afgelopen weken? Hoe kan dit kabinet zich ervoor inzetten dat belanghebbenden in de kledingindustrie, zoals Europese ondernemers, ervoor zorgen dat de rechten van kledingarbeiders worden beschermd, dat zij betaald krijgen voor de tijd dat hun fabrieken onder dwang sloten, en dat bij heropening buitensporig overwerk en druk op de arbeiders wordt voorkomen?
Het kabinet deelt de zorg over de politieke situatie in Bangladesh en de mogelijke gevolgen daarvan voor de textielarbeiders in Bangladesh. Nederland zal, samen met gelijkgestemde donoren, het belang van verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielindustrie onder de aandacht blijven brengen in gesprekken met de autoriteiten in Bangladesh. Nederland werkt samen met de International Labour Organisation, de International Finance Corporation, en gelijkgestemde donoren aan het verbeteren van arbeidsomstandigheden en -rechten van fabrieksarbeiders wereldwijd, waaronder in de textielsector in Bangladesh. Ook werkt Nederland via strategische partners als Fair Wear, IDH, Solidaridad, FNV en CNV aan het bevorderen van internationale standaarden van arbeidsrecht, het versterken van sociaal overleg, sociale zekerheid en milieu, in onder meer de textielsector in Bangladesh. Hiermee investeert Nederland in verantwoorde productie en stabiele handel met landen die die goederen produceren die belangrijk zijn voor de Nederlandse en Europese markt, en worden Nederlandse bedrijven en hun ketenpartners geholpen te voldoen aan Europese IMVO wetgeving. De recente gebeurtenissen in Bangladesh en het mitigeren van de gevolgen ervan staan binnen deze samenwerkingsverbanden hoog op de agenda. Het kabinet zal zich hiervoor in blijven zetten en verwacht dat de Nederlandse textielsector, ook na de recente onrust in het land, haar verantwoordelijkheid blijft nemen voor het mitigeren van risico’s in de productieketen, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
De nog uit te werken plannen om het capaciteitstekort in het gevangeniswezen op te lossen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Hoe groot is de voorraad nog op te roepen zelfmelders op dit moment?
Op 1 september jl. is er een voorraad van 3.445 mannelijke nog op te roepen zelfmelders.
Hoeveel veroordeelden binnen deze groep zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds-en zedendelict?
Deze cijfers zijn niet op het gevraagde niveau beschikbaar, met name omdat «ernstig» een kwalificatie betreft die onvoldoende gedefinieerd is om in systemen vast te leggen. Het toekennen van deze kwalificatie vergt een individuele beoordeling per zaak. Wat wel kan worden aangegeven is dat voor veel ernstige gewelds- en zedendelicten een harde uitsluitingsgrond geldt: veroordeelden voor dergelijke delicten kunnen niet in aanmerking komen voor de zelfmeldstatus. Veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat, zijn uitgesloten van de zelfmeldstatus. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.1
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd. Ook betrekt het CJIB slachtofferbelangen in de beoordeling. In een brief van 13 mei jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het zelfmeldbeleid.2
Hoeveel gedetineerden zijn op dit moment met capaciteitsverlof gestuurd?
In totaal zijn er 44 individuele gedetineerden met capaciteitsverlof gegaan sinds de start van de maatregel op 1 juni 2024 tot begin september. Op peildatum 1 september zaten er 24 gedetineerden hun strafrestant met enkelband thuis uit.
Wat bedoelt u in uw Kamerbrief van 13 augustus jl. (Kamerstuk 24 587, nr. 967) met «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past»?
Ik bedoel daarmee dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om gedetineerden die beperktere risico’s met zich meebrengen te plaatsen in een detentieconcept met een beveiligingsniveau op maat, dat past bij die risico’s.
Waarom schrijft u in voornoemde Kamerbrief dat «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past» een vorm van versobering is?
Er wordt verkend of in eerdergenoemd detentieconcept (zie het antwoord op vraag 4) sprake kan zijn van een sober dagprogramma met beperkte activiteiten.
Ik geef hierop een verdere toelichting in de voortgangsrapportage die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer heb gestuurd.
Welk veiligheidsniveau heeft een dergelijke omgeving? In hoeverre voldoet een dergelijke omgeving aan het karakter van een vrijheidsstraf? In hoeverre past een dergelijke omgeving binnen bestaande wet- en regelgeving en wanneer zou een dergelijke omgeving gerealiseerd kunnen zijn?
Dit detentieconcept valt onder de categorie beperkt beveiligd. Volgens de penitentiaire beginselenwet is de mate van beveiliging te onderscheiden in vier categorieën: beperkt, normaal, uitgebreid en extra beveiligd. Daarmee is het juridisch mogelijk en is het ook de bedoeling geweest van de wetgever om dit onderscheid te maken.
Zelfmelders zijn veroordeelden waarbij geen sprake is van een voorlopige hechtenis, bevel tot gevangenneming of detentie op een andere titel, waarvan het CJIB namens mij bepaalt of ze de zelfmeldstatus krijgen en dus zichzelf mogen melden bij een penitentiaire inrichting (PI). Er volgt alleen zelfmeldstatus als geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Door deze beoordeling wordt het passend geacht om deze doelgroep te detineren in de speciale zelfmeldlocaties met een beperkter beveiligde omgeving waarbij sprake is van een dagprogramma met een minimum aan rechtactiviteiten.
De verkenning is in volle gang en heeft alvast geleid tot een concreet resultaat. In de PI Veenhuizen komen vanaf het eerste kwartaal van 2025 gefaseerd 40 extra plaatsen beschikbaar voor zelfmelders met straffen tot twee weken. Daarnaast worden er nog een aantal concrete locaties onderzocht. Ik zal uw Kamer over de verdere resultaten van de verkenning geïnformeerd houden via de volgende voortgangsrapportages.
Hoe kansrijk zijn de vijf andere alternatieven waartoe de Kamer heeft opgeroepen in de motie van het lid Ellian over binnen drie maanden een alternatief uitwerken om het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen tegen te gaan (Kamerstuk 24 587, nr. 949)?
Ik verwijs hiervoor naar de eerste voortgangsrapportage capaciteit van 26 juni jl. Daar is ingegaan op deze vijf alternatieven om het capaciteitstekort bij DJI tegen te gaan3.
Naar welke landen en welke categorie gedetineerden kijkt u voor de plaatsing van Nederlandse gedetineerden?
Ik heb de afgelopen periode verkend wat de mogelijkheden zijn van het tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen van bepaalde groepen in het buitenland. Zoals ik op 23 september jl. aan uw Kamer heb gemeld, heb ik op 26 september jl. een bezoek gebracht aan Estland. Ik heb daar een gevangenis bezocht en met mijn collega gesproken. Er is afgesproken om serieus te onderzoeken of het mogelijk is voor Nederland om Estse cellen te huren. Er zijn financiële, juridische en praktische vragen die beantwoord moeten worden. De categorieën gedetineerden die mogelijk in het buitenland geplaatst zouden kunnen worden is een van de juridische punten die nog verder uitgewerkt moeten worden.
Wat zijn de mogelijke financiële consequenties van plaatsing in het buitenland voor de Dienst Justitiële Inrichtingen?
De gesprekken met Estland bevinden zich in een verkennende fase. In die fase zal onder meer gekeken worden naar de financiële consequenties en de dekking daarvan. Ik informeer uw Kamer hierover via de voortgangsbrieven capaciteit.
Waar baseert u de stelling op dat plaatsing in het buitenland kansrijk zou zijn?
Nederland heeft eerder buitenlandse gedetineerden ontvangen, omdat in de landen waar de gedetineerden vandaan kwamen sprake was van een tekort aan cellen. Die samenwerking was succesvol. Gesprekken met andere landen hebben laten zien dat er een mogelijkheid bestaat om Nederlandse gedetineerden te plaatsen in een buitenlandse gevangenis. Tegelijk spelen er ook nog onzekerheden, zoals andere landen waarmee Estland in gesprek is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de eerstvolgende voortgangsrapportage van september a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn afzonderlijk beantwoord en tegelijk verzonden met de voortgangsrapportage capaciteit.
De haven van Saba |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie Michon-Derkzen c.s. over de haven van Saba?1
Ja.
Waarom is de Tweede Kamer niet, zoals de motie verzoekt, uiterlijk 15 juni 2024 geïnformeerd?
Uw Kamer is tijdig voor 15 juni geïnformeerd middels een verzamelbrief (Kamerstukken II: 36 410 IV, nr. 70). Daarin is door mijn voorganger aangegeven dat diverse opties nader worden verkend en uw Kamer rondom de besluitvorming van de miljoenennota nader wordt geïnformeerd.
Wat heeft het kabinet gedaan naar aanleiding van deze motie?
Er hebben gesprekken plaats gevonden met het openbaar lichaam Saba vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: IenW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: BZK), vanuit haar coördinerende rol ten aanzien van Caribisch Nederland, om mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Verder heeft het kabinet deze gesprekken betrokken bij de begroting 2025.
Welke gesprekken hebben er plaatsgevonden? Wat is de uitkomst daarvan? Is er ook gesproken over de mogelijkheid van een lening? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat het kabinet in 2025 30 miljoen euro ter beschikking stelt en in 2026 10 miljoen euro. De mogelijkheid van een lening is onderzocht, maar is er uiteindelijk voor gekozen om de middelen via een bijzondere uitkering ter beschikking te stellen.
Verder is er vooralsnog een beperkt aantal versoberingen mogelijk gebleken op het project, maar de besparingen hiervan bleken niet substantieel. Verdere versobering lijkt ook onverstandig, omdat dan de «orkaanbestendigheid» van de nieuwe haven in het geding komt.
In hoeverre is er ook gesproken over de mogelijkheden van versobering van het project? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?
Zie antwoord op vraag 4.
Wat is de actuele stand van zaken? Wat is op dit moment nog het financiële gat voor de realisatie van het project haven Saba? Welke mogelijkheden ziet het kabinet samen met Saba voor het oplossen daarvan?
Zie antwoord op vraag 4.
Welke oplossingen ziet het kabinet om de problematiek van de haven van Saba op te lossen? Wanneer kan hierover duidelijkheid zijn?
Zie antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er voor 25 september a.s. duidelijkheid moet zijn? Zo nee, wat is dan de deadline? Zo ja, wordt die gehaald en waarom wordt die eventueel niet gehaald? Wat zijn de gevolgen voor het niet halen van de deadline?
De datum van 25 september is correct en wordt nu gehaald. Met de middelen opgenomen in de begroting 2025 kan Saba toewerken naar het gunnen van de opdracht aan een nader te selecteren aannemer.
Wat zijn de gevolgen voor Saba op het moment dat de haven niet wordt aangepakt en er niet voor 25 september a.s. duidelijkheid is, aangezien de haven van levensbelang is voor Saba onder meer voor de aanvoer van voedsel?
Dit zal niet gelijk leiden tot problemen in de aanvoer van voedsel en zal de haven nog enige tijd bruikbaar zijn voor zowel vracht- als passagiersvervoerstromen. Wel begint de huidige haven aan het einde van zijn levenstermijn te komen en is onvoldoende orkaanbestendig, waarbij onderzoeken hebben uitgewezen dat vervanging en verplaatsing op den duur de beste oplossing is. Als er nu geen besluit genomen zou worden, is het onzeker of de huidige kostenraming voor het bouwen van een orkaanbestendige haven nog zal voldoen.
Waarom duurt het allemaal zo lang, aangezien het project al in 2018 is gestart nadat de haven van Saba is beschadigd door orkaan Irma en in het algemeen niet voldoende orkaanbestendig is?
Na de toekenning van de middelen is er in de Corona-periode beperkte voortgang geboekt in de planuitwerking, ook gelet op het feit dat in de opstartfase er beperkte projectcapaciteit op het eiland aanwezig was. Het openbaar lichaam heeft sindsdien geïnvesteerd in een uitbreiding en versterking van de afdeling Infrastructuur en Ruimtelijke Ontwikkeling, inclusief bijbehorende projectcapaciteit.
Vanzelfsprekend vragen grote infrastructurele projecten op de Caribische eilanden de nodige tijd en was er in de situatie van Saba sprake van een langlopende vergunningsaanvraag. De vergunningsaanvraag is vier keer verlengd i.v.m. het grondig onderzoeken van de effecten van de aanleg van de nieuwe zeehaven op de natuur en het milieu. Vooral het kwetsbare koraal was hierbij een groot aandachtspunt.
Kunt u de schriftelijke vragen binnen de afgesproken termijn van drie weken beantwoorden, mede gelet op de deadline van 25 september a.s.?
Nee, dit was niet mogelijk vanwege het ontbreken van informatie.
Het bericht ‘Veel Nederlandse tandartsen gaan binnenkort met pensioen, alleen in Italië studeren er minder nieuwe af’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Heeft u het bericht «Nederland leidt minder tandartsen op dan de rest van Europa: tekorten lopen op» gelezen en wat is uw reactie?1
Ja. De toegankelijkheid van de (mond)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. De vraag naar mondzorg zal naar verwachting stijgen, onder andere vanwege bevolkingsgroei, epidemiologische, sociaal-culturele en vakinhoudelijke ontwikkelingen. Dit betreft onder andere toename van de tandheelkundige vraag onder jongeren en ouderen en toename van de behandelopties door digitalisering. Daarom vind ik het belangrijk dat er voldoende tandartsen worden opgeleid in Nederland. Het krantenartikel schetst echter alleen het aantal opgeleide tandartsen. Het houdt geen rekening met het aantal werkzame tandartsen per land. Het houdt ook geen rekening met andere beroepen die in de mondzorg werken, zoals mondhygiënisten en tandprothetici. Bovendien verschilt de organisatie en vergoeding van de mondzorg per land. Het aantal nieuwe tandartsen per land is dus niet 1 op 1 te vergelijken. De ramingen van het Capaciteitsorgaan houden wel rekening met dergelijke factoren.
Hoe verklaart u dat er behalve in Italië nergens anders in Europa minder tandartsen zijn opgeleid in 2022 dan in Nederland? Heeft dit alleen te maken met het aantal plekken of ook de interesse voor dit beroep?
De wijze waarop wordt bepaald hoeveel tandartsen nodig zijn, met welke factoren rekening wordt gehouden en hoeveel plekken vervolgens worden toegekend, verschilt per land. De belangstelling voor de opleiding Tandheelkunde is groot. Er zijn meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Voor de opleiding tandheelkunde hebben zich vijf keer meer kandidaten aangemeld dan dat er plaatsen zijn. Het aantal opleidingsplaatsen is op dit moment gemaximeerd op een jaarlijkse instroom van 259 voor 2024.
Gaat u het advies van onderzoeksbureau Capaciteitsorgaan om de instroom op de opleiding tandheelkunde te verhogen naar minstens 345 plekken per jaar opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt stapsgewijs toegewerkt naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. De opleiding Tandheelkunde wordt door het Ministerie van OCW bekostigd. Voor de kabinetsreactie op de driejaarlijkse raming van het Capaciteitsorgaan (2024–2027) verwijs ik naar de eerdere Kamerbrieven hierover. Op 13 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 ontvangen (TK 29 282, nr. 521). In de Kamerbrief van 13 december 2023 is ingegaan op de uitvoering van de kabinetsreactie en de consequenties voor de initiële zorgopleidingen (TK 29 282, nr. 553).
Wat vindt u ervan dat 22,8% van het totale aantal in Nederland werkzame tandartsen hun opleiding in het buitenland heeft gevolgd?
Ten opzichte van eerdere jaren is er geen stijging van het aantal nieuw geregistreerde buitenlands gediplomeerde tandartsen in Nederland, maar het totaal aantal geregistreerde tandartsen op basis van een buitenlands diploma neemt de laatste jaren wel toe. Voor goede mondzorg is het belangrijk dat de beschikbare capaciteit wordt benut. Daarbij is belangrijk dat de kwaliteit van de inzet van buitenlands gediplomeerde tandartsen wordt geborgd. Daarom geldt een toelatingsprocedure voor zorgverleners met een buitenlands diploma die in Nederland willen werken. Zij moeten voldoen aan de minimum opleidingseisen die zijn overeengekomen in Europa. Ook de taaltoets is een onderdeel van de toelatingsprocedure. Hoewel het belangrijk is dat de benodigde capaciteit wordt benut, baart het mij zorgen dat inmiddels meer dan een vijfde van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is. Dit terwijl we tegelijkertijd ook zien dat buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Ondanks de beleidsinzet in 2007 blijft de vraag naar tandartsen onverminderd groot en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om in te zetten op de verkorting van de opleiding Tandheelkunde, zodat er ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
Welke gevolgen heeft het tandartsentekort op dit moment, zowel voor heel Nederland als voor specifieke regio’s? Welke gevolgen hebben regionale tekorten aan tandartsen voor de beschikbaarheid van tandzorg in bepaalde regio’s?
Uit onderzoek blijkt dat mensen niet lang hoeven te zoeken naar een nieuwe tandartsenpraktijk én dat de wachttijd voor een afspraak voor het overgrote deel (80%) minder dan een maand is. Daaruit blijkt ook dat de mate van toegankelijkheid ook voldoende lijkt geborgd.2 Daarnaast is sprake van een krapper wordende arbeidsmarkt. En tegelijkertijd zal de komende 10 jaar ook de zorgvraag stijgen. Er is op dit moment sprake van regionale tekorten in enkele regio’s in Nederland. De provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht, Gelderland hebben de grootste tandartsdichtheid. Zeeland en Flevoland de laagste. Het Capaciteitsorgaan neemt deze ontwikkelingen ook mee in het advies voor de benodigde instroom in de opleiding Tandheelkunde.
Hoe denkt u dat het huidige tekort aan tandartsen is ontstaan?
Uit deelrapport 3b van het Capaciteitsplan 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan volgt er in bepaalde regio’s in Nederland een tekort aan tandartsen is. Op basis van microdata van CBS is een beeld te schetsen van de regionale spreiding, uiteenlopend van 95 tandartsen per 100.000 inwoners in Noord Holland tot 39 en 34 per 100.000 inwoners in respectievelijk Zeeland en Flevoland. Los van de regionale tekorten aan tandartsen tekent zich in de breedte van de mondzorg een toenemende krapte op de arbeidsmarkt af.
In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen mogelijkheid om het advies van het Capaciteitsorgaan op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij Geneeskunde), zodat er ruimte kon ontstaan voor Tandheelkunde en werd op dat moment nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten.
Hoe gaat u voorkomen dat de tekorten aan tandartsen groter worden?
Ik vind het belangrijk dat mondzorg goed en betaalbaar is voor iedereen. In dat kader is het belangrijk om in te blijven zetten op het opleiden van tandartsen en toe te werken naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. Naast de opleidingscapaciteit is het belangrijk dat ook andere mondzorgverleners, zoals mondhygiënisten, tandartsassistenten en tandprothetici, ingezet worden naar diens competenties en goed met elkaar samenwerken. Dat geldt in de gehele mondzorgsector en in het bijzonder in de regio’s waar de tekorten het grootst zijn, zoals Flevoland en Zeeland. Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet BIG biedt in het kader van de opdrachtregeling, kunnen mondzorgprofessionals optimaal naar bekwaamheden worden ingezet. Hiervoor is in augustus jl. een nieuwe infographic met betrekking tot de opdrachtregeling in de mondzorg op de website van de Rijksoverheid geplaatst en in de mondzorgsector verspreid via de KNMT en NVM.3
Welke relatie ziet u tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen in Nederland?
Ik zie niet direct een relatie tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen. Private equity bedrijven hebben mogelijk de neiging om te investeren in (winstgevendere) praktijken die zich vaak in stedelijke gebieden bevinden. Dit kan mogelijk bijdragen aan een tekort aan tandartsen in minder winstgevende, landelijke gebieden, doordat praktijken in deze regio’s niet worden overgenomen of uitgebreid.
Nord Stream |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u september 2022 (in zijn hoedanigheid als lid van de Tweede Kamer) bij BNR het volgende heeft beweerd naar aanleiding van de aanslag op Nord Stream: «Maar ik denk dat nu de reactie vooral is dat we ons niet moeten laten intimideren door deze actie van Rusland, en duidelijk maken dat dit voor Europa niet acceptabel is.»?
Ja.
Bent u (nog steeds) van mening dat Rusland Nord Stream heeft opgeblazen? Zo ja, waarom?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u (nog steeds) van mening dat het opblazen van Nord Stream voor Europa niet acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Bent u het eens of oneens met deze tweet, verstuurd door mevrouw Von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, op 27 september 2022: «Andy deliberate disruption of active European energy infrastructure is unacceptable & will lead to the strongest possible response.»?
Het kabinet neemt beschadiging van energie-infrastructuur zeer serieus en acht het onderzoek naar de toedracht van de explosies bij de Nord Stream-pijpleidingen dan ook van groot belang. Het kabinet wacht de uitkomst van het Duitse onderzoek af en loopt hier niet op vooruit.
Wordt het opblazen van, voor Nederland, vitale infrastructuur door een statelijke actor, door de Nederlandse regering beschouwd als een «daad van agressie» richting Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt de aanslag (door een statelijke actor) op Nord Stream door de Nederlandse regering beschouwd als «een daad van agressie»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ligt het, wat u betreft, voor de hand (militaire) steun te verlenen aan landen die betrokken zijn bij aanslagen op voor Nederland vitale infrastructuur?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af. Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Wanneer wist de MIVD (en dus het kabinet) over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Of ontkent het kabinet (nog steeds) dat Oekraïne betrokken is bij deze aanslag?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Waarom is informatie over de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream niet met de Tweede Kamer gedeeld?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat de Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wat betekent de betrokkenheid van Oekraïne bij de aanslag op Nord Stream voor de (militaire) steun die Oekraïne van Nederland ontvangt?
Het kabinet speculeert niet over de uitkomsten van het Duitse onderzoek en wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Nederland blijft Oekraïne onverminderd steunen om zich te kunnen verdedigen tegen de Russische agressie. Samen met internationale partners moet Rusland een halt worden toegeroepen. Een Oekraïens verlies zou verregaande gevolgen hebben voor Nederland, Europa en de mondiale veiligheid.
Heeft Oekraïne de (militaire) capaciteit om een aanslag te plegen op Nord Stream zonder steun van andere landen?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij Nord Stream en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Was premier Rutte (of een ander lid van het kabinet of de Nederlandse inlichtingendiensten) op voorhand op de hoogte van de aanslag op Nord Stream?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van onze diensten. In het algemeen geldt dat bewindspersonen via de daartoe geëigende kanalen worden geïnformeerd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling te voorkomen zijn antwoorden waar nodig samengevoegd.
De situatie in Sluiskil |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Zijn u en de Staatssecretaris op de hoogte van de wateroverlast die de bewoners van Sluiskil ervaren?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Rijkswaterstaat zich niet aansprakelijk acht voor de door bewoners geleden schade ten gevolge van wateroverlast?1
Ja, hiervan is het ministerie op de hoogte. Het ministerie sluit zich aan bij de conclusie uit het meest recente onderzoek dat hiernaar is gedaan. Dit onderzoek («Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» 2) en de juridische beoordeling hiervan geven aan dat Rijkswaterstaat niet wettelijk aansprakelijk is voor de wateroverlast die zich binnen de grenzen van de gemeente Terneuzen voordoet. Dit standpunt is ook onderbouwd in de brief aan de Stichting Wateroverlast Sluiskil van 14 juli 2023. Het grondwaterpeil binnen de bebouwde kom valt onder de Omgevingswet (voorheen Waterwet), niet onder de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is als beheerder verantwoordelijk voor het peilbeheer van het Kanaal van Gent naar Terneuzen. De bij Rijkswaterstaat in beheer zijnde waterkerende damwanden, waterbodem en waterkeringen verkeren in goede toestand. Vanuit genoemde verantwoordelijkheid heeft Rijkswaterstaat juridisch gezien geen taken in het terugdringen van een te hoog grondwaterpeil binnen de gemeentelijke grenzen of in het inzetten van voldoende drainagemiddelen op gemeentelijk niveau.
Zo ja, wat vindt u hiervan? Bent u het eens met Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de oorzaken van de wateroverlast niet louter te danken zijn aan de staat, ouderdom/gebreken van de woningen?
Ja, die mening deelt het ministerie. De oorzaken van de wateroverlast zijn beschreven in het eerdergenoemde onderzoek. De complexe opbouw van de bodem, de situatie die is ontstaan door het verminderen van ontwateringsmiddelen binnen de gemeentelijke grenzen en de invloed van het kanaal hebben allemaal invloed op de grondwatersituatie in Sluiskil. De ouderdom van de woningen maakt deze extra kwetsbaar voor wateroverlast, omdat ze niet voldoen aan de huidige standaarden conform het Besluit bouwwerken leefomgeving. Er kan geen harde grens tussen de genoemde oorzaken worden getrokken.
Wat vindt u ervan dat veel van de inwoners jarenlang verteld is dat de overlastwel door gebreken aan het huis komt en zij daardoor kostbare aanpassingen hebben moeten doen zonder gewenste resultaten?
Naast de grondwatersituatie is ook de bouwtechnische staat van de woningen (zie antwoord 4) van invloed op de ervaren wateroverlast. Hierin hebben bewoners een eigen verantwoordelijkheid om op perceelniveau zo nodig onderzoek te verrichten en maatregelen te nemen. Daarnaast zijn er ook maatregelen die op openbaar terrein kunnen worden uitgevoerd. Tussen Rijkswaterstaat en de gemeente Terneuzen is hiervoor een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat gemeente en Rijk de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil» fasegewijs gaan uitvoeren. De eerste fase, het aanleggen van een kweldrainage langs het kanaal bij Sluiskil, heeft het Rijk voor haar rekening genomen. Dit proces bevindt zich nu in de ontwerpfase en zal volgend jaar worden aanbesteed. De planning is om in 2025 de aanleg daadwerkelijk te beginnen.
In de 2e fase gaat de gemeente Terneuzen de drainage in de kern van de gemeente Sluiskil aanpakken. Dat vindt plaats in de periode 2026–2030. Tussentijds zal voortdurend worden gemonitord wat de effecten zijn van de maatregelen. De verwachting is dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Vindt u, gezien de omvang van de problemen waarmee de inwoners van Sluiskil geconfronteerd zijn, het proportioneel dat er qua compensatie alleen gekeken wordt naar vrijblijvend bouwkundig advies, het faciliteren van leningen en een aanpak van collectieve problemen, ondanks de investeringen die veel inwoners al hebben gedaan?
De wateroverlast doet zich voor bij enkele tientallen huizen en percelen in Sluiskil. Vanzelfsprekend is wateroverlast voor de bewoners zeer vervelend. Vanwege de bouwtechnische staat van deze woningen dragen aanpassingen aan de woningen door de bewoners bij aan het verminderen van de overlast. Aangezien maatwerk op het perceel nodig is, kan de gemeente Terneuzen vrijblijvend bouwkundig advies aanbieden en ondersteuning bij het faciliteren van leningen.
Rijkswaterstaat heeft onderzoek laten uitvoeren naar oorzaken en oplossingsrichtingen voor de wateroverlast. Op basis hiervan treft de gemeente, aanvullend op de maatregelen die bewoners nemen, drainagemaatregelen om een lagere grondwaterstand binnen de gemeentelijke grenzen te realiseren. Rijkswaterstaat levert hieraan in dit specifieke geval een bijdrage in de vorm van het op haar kosten uitvoeren van maatregelen die passen bij de aard van de problematiek, ondanks dat hij niet wettelijk aansprakelijk is voor de opgetreden waterschade.
Zullen met deze oplossingsrichtingen de inwoners geholpen zijn?
Het is vervelend dat de bewoners wateroverlast ervaren. De verwachting is dat een combinatie van maatregelen zal leiden tot afname van de wateroverlast. De effecten van de maatregelen die in de openbare ruimte worden genomen door het Rijk en de gemeente Terneuzen worden gemonitord. Mocht hieruit blijken dat deze maatregelen onvoldoende effect hebben, dan is met North Sea Port en Waterschap Scheldestromen afgesproken dat met hen wordt bekeken of door hen alsnog verdergaande maatregelen, in het rapport als optioneel genoemd, worden uitgevoerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om tot op heden geen juridische basis te scheppen, het ontbreken waarvan geldt als argument om niet tot compensatie over te gaan, zodat de inwoners wel gecompenseerd kunnen worden en welke ruimte is hiervoor?
Een extra juridische basis scheppen voor compensatie is niet aan de orde nu de wet al voldoende basis biedt voor het eventueel vergoeden van schade bij ernstige wateroverlast. De grondslag daarvoor is de onrechtmatige daad of opstalaansprakelijkheid. Bij rechtmatig overheidshandelen kan nadeelcompensatie onder omstandigheden aan de orde zijn als de schade wordt veroorzaakt door een besluit of handeling van de overheid.
Heeft Rijkswaterstaat nalatig gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Zijn de damwanden in zijkanaal B bij Sluiskil, waaraan in 2018 onderhoud is gepleegd en waarvan in 2023 bleek dat ze niet lek zijn, diep genoeg? En is er bij de constructie en het onderhoud rekening gehouden met de complexe opbouw van de bodem en zijn de functionele eisen waaraan de damwand moet voldoen hiervoor ook geschikt?
Het zijkanaal B en de damwanden daarin zijn in beheer bij North Sea Port. Rijkswaterstaat heeft hierin geen taak. Deze damwanden hebben een grondkerende en een afmeerfunctie (geen waterkerende functie) en zijn voor die functies voldoende diep aangebracht en voldoen aan alle functionele eisen hiervoor, zo heeft North Sea Port laten weten.
Bent u bekend met de oplossingsrichtingen uit het rapport «Oorzaken en oplossingsrichtingen grondwateroverlast in Sluiskil», zoals een drainage?2 Welke ondersteuning is er vanuit het Rijk in de uitvoering?
Ja, hiermee ben ik bekend. Bij de beantwoording van vraag 5 is de ondersteuning vanuit het Rijk toegelicht.
Erkent u dat, ondanks dat de voorgestelde oplossingen de oorzaak van wateroverlast aanzienlijk kunnen reduceren, de inwoners zullen blijven zitten met schade aan woningen en gedane investeringen om een probleem op te lossen dat niet op te lossen viel door de inwoners zelf?
Zoals bij het antwoord op 5 reeds is aangegeven, is naast de grondwatersituatie ook de bouwtechnische staat van de woningen van invloed op de ervaren wateroverlast. Tezamen met de maatregelen die op openbaar terrein zullen worden uitgevoerd is de verwachting dat dit zal leiden tot afname van de wateroverlast in de toekomst, mits de bewoners ook zelf op hun eigen perceel de juiste maatregelen hebben getroffen.
Op welke wijze kunnen de getroffen bewoners financieel schadeloos worden gesteld, gezien de investeringen die zij zelf hebben moeten doen en de maatregelen die zij hebben moeten nemen, en waar liggen mogelijke obstakels om dit resultaat te bereiken?
Zie de antwoorden op vraag 5 en 6.
De uitspraken van de minister over de zaak ‘Mikael’ en het ingenomen standpunt. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waarom krijgt de Armeense Mikael (11) geen verblijfsvergunning»?1
Ja.
Erkent u dat het ministerie via haar woordvoerder het volgende heeft gezegd: «Wij zijn gewoon een ordinaire beleidsmachine.», en erkent u dat u nog wel degelijk als eindverantwoordelijke wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen, ongeacht interne afspraken? Kunt u alle relevante wettelijke artikelen benoemen waaruit blijkt welke (on)bevoegdheden u nog heeft in deze zaak (en soortgelijke zaken) van Mikael?
Ja, in die zin bedoeld dat bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet2000 besluiten alleen kunnen worden genomen op grond van een wettelijke grondslag. Het staat een vreemdeling vrij om voor een verblijfsdoel asiel of regulier – een verblijfsvergunning aan te vragen en die zal de IND dan, namens mij, beoordelen op grond van de desbetreffende toelatingscriteria. De relevante artikelen in de Vreemdelingenwet 2000 zijn artikel 14 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier), artikel 20 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier), artikel 28 (verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel) en artikel 33 (verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel).
De verblijfsdoelen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier zijn neergelegd in artikel 3.4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), terwijl in de artikelen 3.6 tot en met 3.6c van dit Besluit de bevoegdheid geregeld is om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen. Wanneer het gaat om de discretionaire bevoegdheid bij schrijnende situaties geldt dat in artikel 3.6ba van het Vb 2000 is vastgelegd dat die alleen gedurende de eerste toelatingsprocedure kan worden toegepast en niet in vervolgprocedures. Het mandaat daartoe is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Indien u nog wettelijke bevoegdheden heeft op grond van wet- en regelgeving, kan de Minister dan erkennen dat haar eerdere uitspraken dat dat niet mogelijk zou zijn feitelijk onjuist zijn en deze uitspraak corrigeren?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven heb ik de wettelijke bevoegdheid om voor alle verblijfsdoelen die de Vreemdelingenregelgeving kent een verblijfsvergunning af te geven indien de aanvrager ervan aan de voorwaarden voldoen. De discretionaire bevoegdheid om in schrijnende situaties een verblijfsvergunning af te geven is evenwel op 1 mei 2019 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure waarbij er dan ook sprake is van een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen. Zoals in antwoord 2 al is aangegeven, is het mandaat daartoe op 1 mei 2019 aan de dg IND verstrekt.
Hoe verhouden de uitspraken van u op X, namelijk «het stapelen van gerechtelijke procedures aan te pakken», zich tot het feit dat de IND zelf in hoger beroep is gegaan en daarmee de procedure aanzienlijk heeft verlengd? Ziet u het in hoger beroep gaan van gegrond verklaarde beroepen ook als het stapelen van gerechtelijke procedures en bent u bereid om hier het beleid op aan te passen?
Het in hoger beroep gaan door de IND zie ik niet als het stapelen van gerechtelijke procedures; dat laatste is aan de orde wanneer vreemdelingen ook na een eerste toelatingsprocedure die – meestal na een voor de vreemdeling negatieve rechterlijke uitspraak – nieuwe aanvraagprocedures starten vaak ook daarbij opnieuw gebruikmakend van rechterlijke procedures.
Waarom heeft u in de zaak van Mikael het standpunt ingenomen dat hij en zijn moeder (ruim) voor de beëindiging van hun verblijfsprocedure in augustus 2016 de opvang van het COA hebben verlaten zonder opgave van een nieuw adres en dat daarom de ruimere termijn van drie jaar en drie maanden op hun geval niet van toepassing is, terwijl in twee andere zaken (AWB 21/935 van 14 januari 2022 en AWB 20/9342 van 12 mei 2022) waarin die gezinnen eveneens zelf de opvang van het COA verlaten hebben voor het einde van hun verblijfsprocedure na een positieve uitspraak een verblijfsvergunning is verleend en daarmee door u is erkend dat de buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden in dergelijke zaken wordt toegepast?
Zoals bekend ga ik niet in op individuele gevallen. Elke individuele aanvraag wordt op eigen merites, op basis van het gehele dossier, getoetst aan het algemeen geldende kader. Voor nadere toelichting op de toepassing van de termijn van (drie jaar en) drie maanden verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 27 maart 2015.2 De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de toepassing van deze Kamerbrief onder meer beoordeeld in de uitspraak van 31 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3109). De Afdeling gaat in deze uitspraak onder meer in op het gelijkheidsbeginsel in relatie tot eerdere zaken, waarin deze termijn aan de orde was.
Waarom is de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden niet consequent toegepast, gelet op het feit dat die eerder wel is gehanteerd naar aanleiding van de uitspraak in de zaak AWB 21/935 (zie rechtsoverweging 15) en AWB 20/9342 (zie rechtsoverweging 10) en niet naar aanleiding van de uitspraak in de zaak van Mikael die dezelfde strekking heeft, (AWB 20/9641 (zie rechtsoverweging 13)?
Zie antwoord vraag 5.
Is er een juridisch relevant verschil tussen de zaak van Mikael en de twee hier genoemde gevallen? Zo ja, kunt u uitleggen welk verschil dit is en waarom dit verschil rechtens relevant is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien het antwoord op vraag 7 nee is, hoe verantwoordt u het feit dat er in gevallen waarvan de juridische omstandigheden gelijk zijn in het ene geval wel een vergunning is verleend en in het andere geval niet?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel zaken onder de Afsluitingsregeling staat in de procedure de vraag ter discussie of er toepassing moet worden gegeven aan de ruimere buitenbeeldtermijn van drie jaar en drie maanden, zoals bedoeld in de Kamerbrief van 27 maart 2015?
De door u gevraagde cijfers zijn niet te genereren uit het datawarehouse (Metis) van de IND. Dit betekent dat door u gevraagde gegevens niet kunnen worden geleverd.
Deelt u de mening dat een kind niet verantwoordelijk kan worden gehouden, laat staan bestraft, voor de daden van de ouders, zoals ook volgt uit artikel 2, tweede lid, van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het verstrijken van het buitenbeeldtermijn Mikael dan persoonlijk toegerekend? Kunt u aangeven of de Rijksoverheid ten aanzien van het IVRK onderscheid maakt tussen kinderen met legaal verblijf in Nederland en kinderen zonder legaal verblijf en waarom? Kunt u ook aangeven hoelang het ministerie die onderscheid tussen deze twee categorie kinderen blijft maken en waarom deze afweging is gemaakt?
Ik ben met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals ook blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Bestraffing of discriminatie van kinderen in die zin van dat artikel is niet aan de orde wanneer het gaat om het toetsen aan democratisch tot stand gekomen voorwaarden. Dat de afwijzing gevolgen heeft voor een kind, maakt dat niet anders. Ik wil daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen. Dit uitgangspunt blijkt ook uit artikel 18 van het IVRK, waarin staat dat ouders (of wettelijke voogden) de eerste verantwoordelijkheid hebben voor de opvoeding en ontwikkeling van het kind.
Het IVRK geldt ten aanzien van alle kinderen die zich binnen de Nederlandse rechtsbevoegdheid bevinden (artikel 2, eerste lid IVRK). De Rijksoverheid maakt geen onderscheid op basis van verblijfstatus.
Wanneer ontstaat er volgens u een dusdanige vorm van (sociale) «worteling» waarbij het niet meer verantwoord is om een kind uit te zetten? Welk beoordelingskader hanteert de IND hiervoor? Indien er geen concreet beoordelingskader is, bent u dan bereid hier door onafhankelijke experts onafhankelijk onderzoek naar te laten doen en daarbij niet alleen de juridische, maar ook de sociologische, pedagogische en psychologische effecten in samenhang mee te nemen en de uitkomst hiervan te gebruiken voor het beoordelingskader van de IND? Kan hiervoor in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt van de expertise van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) nu de samenwerking tussen IND, Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en de RvdK is geïntensiveerd?
Door langdurig verblijf in Nederland zal ontegenzeggelijk in meer of mindere mate worteling plaatsvinden. Langdurig verblijf of worteling is op zichzelf echter onvoldoende grond om verblijf te verlenen. Indien er geen verblijfsrecht kan worden verleend op grond van de Afsluitingsregeling wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Ook het hebben van een sociaal netwerk, het belang van het kind3 en de mate van worteling in Nederland wordt hierbij betrokken. Het gaat om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van een privéleven betekent echter niet direct dat een vergunning op grond van 8 EVRM wordt afgegeven, dat wordt bepaald na de belangenafweging. Deze omstandigheid wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat.
De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit. Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Uitgangspunt is dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het behartigen van de belangen van hun kinderen. Normaliter kan die behartiging van belangen door de ouders plaatsvinden, ook buiten Nederland. Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt van artikel 3 IVRK. Het belang van het kind is dus, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
In het algemeen beoordeelt de IND een verblijfsaanvraag en het verblijfsrecht op basis van de door de vreemdeling (ouder, wettelijk vertegenwoordiger, advocaat) aangeleverde informatie. Als daaruit blijkt dat een kind mogelijk in zijn ontwikkeling wordt bedreigd of dat de situatie van het kind onduidelijk blijft, kan een dergelijke casus worden voorgelegd aan het team Belang van het Kind van de IND waarbinnen ook een gedragsdeskundige werkzaam is. Eventueel kan dergelijke casus ook worden besproken binnen het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid (SKIV). Dit overleg dient dan om het belang van het kind scherper te kunnen duiden en mee te nemen in de verblijfsrechtelijke beslissing.
Indien u in arntwoord op vraag 2 aangeeft dat er wel degelijk wettelijke bevoegdheden zijn waar u als eindverantwoordelijke op kan acteren, bent u bereid deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de berichten «WSJ: Zelensky wist van sabotage Nord Stream en keurde die goed»1 en «A Drunken Evening, a Rented Yacht: The Real Story of the Nord Stream Pipeline Sabotage»?2
Ja.
Kunt u aangeven of de informatie dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag op de Nord Stream-pijpleidingen en deze goedkeurde klopt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek af.
Kunt u, indien het klopt dat president Zelensky van tevoren wist van de aanslag, aangeven wat de gevolgen hiervan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het nieuws dat de Israëlische regering Noorse diplomaten gaat uitwijzen na de Noorse erkenning van Palestina |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het intrekken van de diplomatieke status van acht Noorse diplomaten die zich bezighielden met Palestijnse zaken, zoals bekendgemaakt door de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz?1, 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Israël diplomaten van een democratische bondgenoot gaat uitzetten om het enkele feit dat Noorwegen een Palestijnse staat wil erkennen?
De beslissing van Israël om de accreditatie van diplomaten uit Noorwegen in de Palestijnse Gebieden in te trekken is wat mij betreft onverstandig en niet de juiste weg om te bewandelen. Ook bij verschillen van visie moet het diplomatieke kanaal in beginsel openblijven. In recent contact heb ik de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken erop aangesproken dat het sluiten van diplomatieke kanalen niet behulpzaam is. Nederland is erkentelijk voor de centrale rol die Noorwegen heeft vervuld in het Midden-Oosten Vredesproces en als voorzitter van de zogenoemde Ad Hoc Liaison Committee (AHLC) in dit kader.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status, met als reden onder andere de Noorse reactie op het verzoek van het Internationaal Strafhof voor schriftelijke inbreng van lidstaten inzake het verzoek voor arrestatiebevelen, bestempeld kan worden als het belemmeren van de rechtsgang van het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet?
Op 27 juni jl. hebben de rechters van het Internationaal Strafhof (ISH) bepaald dat tot uiterlijk 12 juli jl. verzoeken konden worden ingediend om als amicus curiae schriftelijk te interveniëren bij het ISH. Vervolgens hebben de rechters van het ISH op 22 juli jl. bepaald dat de schriftelijke opmerkingen uiterlijk 6 augustus jl. moesten worden ingediend. Veel landen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
In de publiek geworden Note Verbale die het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken op 8 augustus jl. verzond om het besluit aan Noorwegen mee te delen, noemt Israël als reden: «Norway’s one-sided policies and statements, following the heinous terrorist attack on Israel on 7 October». Het is niet aan mij om uit te leggen waarom Israël hiertoe is overgegaan.
Bent u het met Minister Katz eens dat bondgenoot Noorwegen, het land dat bemiddelde voor de Oslo-akkoorden, een «one-sided policy» hanteert ten aanzien van het Midden-Oosten vredesproces? Zo ja, waarom?
Zie het antwoord op vraag twee.
Bent u van mening dat het intrekken van de diplomatieke status bedoeld is om andere staten af te schrikken om zich uit te spreken voor de naleving van het internationaal recht door alle partijen in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Als eerder gesteld is het niet aan mij om de Israëlische stap uit te leggen. In algemene zin acht ik het niet behulpzaam om diplomatieke kanalen te sluiten. Ik heb recent de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken daar ook op aangesproken.
Deelt u de mening dat de huidige Israëlische regering nauwelijks openstaat voor kritiek van haar bondgenoten? Zo nee, welke concrete voorbeelden kunt u geven van opvolging die Israël heeft gegeven aan kritiek op de wijze waarop haar regering te werk gaat in de Gaza-oorlog?
Het kabinet blijft consequent uitdragen dat Israël gebonden is aan het internationaal recht, inclusief het humanitair oorlogsrecht. Het kabinet maakt daarbij continu de afweging op welke wijze de Nederlandse positie het meest effectief kan worden overgebracht.
Nederland blijft zich actief, naar vermogen, en in nauwe samenwerking met internationale partners, inzetten voor een verbetering van de situatie op de grond. Hoewel Nederland hier duidelijk meer voortgang in wenst te zien, ga ik niet met u mee in de stelling dat de dialoog die de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, met Israël voert geen effect heeft. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld zijn resultaten bereikt op humanitair en consulair vlak. Daarnaast is diplomatie geen exacte wetenschap. Effect van gesprekken laat zich niet altijd illustreren in direct meetbare resultaten, noch is meetbaar wat zou zijn gebeurd als de gesprekken niet zouden hebben plaatsgevonden.
Sluit u zich aan bij het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Borrell, die het besluit van de Israëlische regering heeft veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag twee. Ik steun de Hoge Vertegenwoordiger Borrell in zijn boodschap dat deze keuze niet de juiste is.
Bent u bereid het uitwijzen van Noorse diplomaten te agenderen voor de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29–30 augustus in Brussel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn zorgen bilateraal overgebracht aan de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, reeds voor de Raad Buitenlandse Zaken en vlak na het moment dat dit besluit publiekelijk werd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen een week beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan de wens tot een spoedige beantwoording.
Het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur, waarin elf maatschappelijke organisaties u oproepen om schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur te waarborgen in het nieuwe regeerprogramma?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit manifest?
De algemene insteek van het manifest wordt gedeeld. Schoon en gezond water is van levensbelang voor ons drinkwater, onze voedselvoorziening en de natuur. Het manifest sluit met de voorstellen aan op de ambitie en aanpak die is ingezet met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het KRW-impulsprogramma.
Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Het manifest is een steun in de rug voor de al gekozen aanpak via het KRW-impulsprogramma. We zijn als overheden al langere tijd in gesprek met onze maatschappelijke partners over de KRW en zien het manifest als stimulans om dit gesprek te intensiveren, en waar mogelijk elkaar te helpen met onze opgaven. Na het opstellen van de begroting voor 2025, wordt nader bekeken wat de precieze inzet vanuit het kabinet wordt op de specifiek genoemde punten in het manifest.
Bent u bereid om met de opstellers van dit manifest in gesprek te gaan over hoe u schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur kunt waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is er al ambtelijk contact geweest en heeft een gesprek plaatsgevonden met de opstellers.
Erkent u de conclusie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat met het huidige kabinetsbeleid het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is en dat de KRW-doelen ook ná 2027 niet bereikbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak? Zo nee, waarom niet?2
Op 30 juni 2023 ontving de Kamer al de kabinetsreactie op het Rli-advies.3 Verder is de Kamer meest recent op 27 juni 2024 geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de KRW.4 Daarin is aangegeven dat de waterkwaliteit vooruitgaat, maar het tempo nog te laag ligt. Ondanks positieve ontwikkelingen is er nog een substantieel gat tot volledig KRW-doelbereik; de afname in normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld gestagneerd, de kwaliteit van het grondwater verbetert niet voor veel chemische stoffen, en veel maatregelen van waterbeheerders lopen vertraging op. Het is erg spannend of de huidige aanpak voldoende is om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Zoals eerder is aangegeven,5 is daarvoor nodig dat voor die tijd alle afgesproken maatregelen zijn uitgevoerd. Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027.
Erkent u dat de afgelopen jaren niet alles op alles is gezet om de KRW-doelen te halen, regelgeving die nota bene dateert uit 2000? Zo nee, waaruit blijkt dan dat wel alles op alles is gezet en hoe kan het dan dat het voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is om de KRW-doelen te halen?
Er wordt al decennia lang gewerkt aan een betere waterkwaliteit. Met het in het voorjaar van 2023 gestarte KRW-impulsprogramma is dat verder geïntensiveerd en zetten de betrokken overheden samen alles op alles om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Ondanks deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, is de verwachting niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent niet altijd dat we daarmee niet aan de KRW voldoen. In sommige gevallen is het ook bij aanvullende inspanningen onmogelijk om de doelen tijdig te halen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ecologische effecten van al genomen maatregelen meer tijd nodig hebben om op te treden, als de waterbodem op grote schaal verontreinigd is met persistente stoffen die inmiddels al niet meer gebruikt worden, of als het niet lukt om buitenlandse verontreiniging verder terug te dringen. In die gevallen biedt de KRW legitieme uitzonderingsmogelijkheden. Bij een geldig beroep daarop hebben we alles op alles gezet, halen we het KRW-doel niet, maar voldoen we toch aan de KRW.
Bent u zich ervan bewust dat rechtszaken, boetes en onzekerheid vanwege het niet halen van de KRW-doelen, kunnen leiden tot een vergunningenstop, uitvoeringsproblemen en aanvullende beperkingen voor de bouw van nieuwe woningen of infrastructuur?
Ja, daarom zetten we ook alles op alles om de KRW-doelen te halen.
Kunt u een overzicht geven van de maatschappelijke kosten van watervervuiling?
Een overzicht in euro’s van de kosten van watervervuiling is niet te geven. Wel is kwalitatief aan te geven wat belangrijke baten zijn van een goede waterkwaliteit:
Hoe zorgt u ervoor dat deze maatschappelijke kosten van watervervuiling niet op burgers worden afgewenteld?
Dat verschilt per beleidsveld. De kosten voor het reduceren van lozingen via vergunningen van bedrijven liggen primair bij de bedrijven. De kosten voor meer zuiveren via de rioolwaterzuiveringsinstallaties worden betaald door de inwoners (die immers ook bijdragen aan de waterverontreiniging) en lozende bedrijven. Diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw worden belast via heffingen.
Welke extra maatregelen neemt u zodat de KRW-doelen wél uiterlijk in 2027 worden behaald?
Specifieke informatie over eerder afgesproken en extra ingezette acties is opgenomen in de op 27 juni verzonden Kamerbrief over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW6.
Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027. Daaruit zal ook blijken wat het handelingsperspectief is om doelen alsnog te halen. Op basis daarvan zullen keuzes gemaakt worden welke extra acties ingezet worden.
Wat is uw reactie op elk van de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd om de waterkwaliteit te verbeteren?
Hieronder volgt de reactie per voorstel:
Hoe en per wanneer gaat u de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd, uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 11. Meer specifieke informatie per lopende actie is opgenomen in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl. over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW.
Hoe gaat u zorgen voor heldere kaders en afdoende financiële middelen in het regeerprogramma, waarmee alle betrokken partijen hun bijdrage kunnen leveren aan schoon en voldoende water?
De kaders voor de KRW zijn duidelijk. Voor de meeste KRW-maatregelen, bijvoorbeeld voor maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen, zijn budgetten geregeld in de begrotingen van de verschillende overheden. De begroting voor 2025 geeft meer duidelijkheid over de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Deze is op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord bij het 2e punt in vraag 11.
Wat is uw reactie op dat de Europese Commissie Nederland aanmaant wegens het niet naleven van de Kaderrichtlijn Water, omdat in Nederland vergunningen voor onttrekking van water of lozingen in water voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend en periodieke herziening niet is vereist?3
De Commissie is op 25 juli een inbreukprocedure gestart tegen Nederland, omdat de Commissie van mening is dat Nederland de KRW op een specifiek punt onvoldoende in de wetgeving heeft omgezet. Volgens de Commissie is het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten onvoldoende in de Nederlandse wetgeving geregeld. Nederland zal uiterlijk op 25 september 2024 naar de Commissie reageren op het standpunt van de Commissie. Europese inbreukprocedures zijn strikt vertrouwelijk. Een meer specifieke toelichting is op dit moment niet mogelijk. Overigens is in de Nederlandse wetgeving wel vereist dat lozingsvergunningen periodiek worden geactualiseerd.
Vanaf wanneer zullen vergunningen voor onttrekking van water of voor lozingen in water niet meer voor onbepaalde tijd worden afgegeven?
Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding waarmee een einde komt aan de situatie dat vergunningvoorschriften voor onttrekkingen van water en voor lozingen een onbepaalde geldingsduur hebben. Er wordt nog onderzocht of dit juridisch wordt uitgewerkt in de vorm van vergunningen voor beperkte tijd, of in de vorm van een verplichting voor het bevoegd gezag om vergunningen binnen een bepaalde, vaste frequentie opnieuw te toetsen en zo nodig ambtshalve aan te passen. Effectiviteit en uitvoerbaarheid spelen daarbij een rol. Dit wordt opgepakt binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de regulering van de afvalwaterketen zoals toegelicht in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl.
Waarom neemt u tot uiterlijk 2033 de tijd om de lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat te herzien?
De voor de KRW relevante vergunningen worden voor eind 2027 bezien en indien nodig herzien, zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. RWS kampt – net zoals alle andere overheden en de marktpartijen – met een capaciteitsgebrek voor het bezien en herzien van lozingsvergunningen. Het bezien en herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject, waarvoor specialistische kennis en kunde benodigd is. Minder urgente vergunningen zullen daarom later worden bezien/herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herzien van de vergunningen die het halen van de KRW-doelen in de weg kunnen staan daadwerkelijk voor 2027 zijn herzien?
Voor Rijkswaterstaat wordt verwezen naar de planning in het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. Over de voortgang vinden regelmatig gesprekken plaats. Voor de andere overheden wordt daarop onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gestuurd via het Bestuurlijk Overleg KRW. Zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11.
Bent u ook bereid om lozingsvergunningen in te trekken, als deze het halen van de KRW-doelen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke vergunningen verwacht u dit te moeten doen?
Vergunningen moeten KRW-proof zijn. Waar dat niet zo is kan het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen opnemen in een vergunning. In het uiterste geval kan, indien de betreffende lozing in geen enkel geval verenigbaar is met het behalen van de KRW-doelen, de vergunning geheel of ten dele worden ingetrokken. Dit vergt een zware belangenafweging; bedrijven ontlenen ook rechten aan hun vergunningen. Tot op heden is er bij het bezien/herzien van de lozingsvergunningen voor rijkswateren nog geen aanleiding geweest om een lozingsvergunning geheel of deels in te trekken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er uiterlijk december 2024 een centraal overzicht komt van lozingen op het oppervlaktewater en op het riool?
Er is geen centraal overzicht van lozingsvergunningen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk om een actueel overzicht bij te houden van afgegeven lozingsvergunningen. Het maken van een centraal overzicht zou veel tijd vragen en ten koste gaan van de capaciteit die beschikbaar is om vergunningen te bezien en herzien. Rijkswaterstaat is momenteel bezig alle vergunningen voor lozingen op de rijkswateren te bezien. In lijn met de motie van het lid Tjeerd De Groot9 worden hierbij voor vergunningen die al bezien zijn (momenteel meer dan 80% van alle vergunningen voor de grote industriële lozingen) de stoffenlijsten verzameld en in één bestand vastgelegd. Bekeken wordt welke administratieve, organisatorische, en technische stappen moeten worden gezet om de stoffenlijsten op een publiek toegankelijke website openbaar te kunnen maken en periodiek bij te werken. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen worden gepubliceerd.
Hoe zorgt u ervoor dat de toelating en normen van bestrijdingsmiddelen en de normen voor bemesting in lijn zijn met de KRW?
In lijn met het Rli-advies en rekening houdend met het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is onderzocht hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. De uitkomsten van die analyse zijn inmiddels bekend en de Minister van LNV heeft uw Kamer op 25 juni jl. geïnformeerd.10 Ook de vorige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft u daarover op 27 juni jl. geïnformeerd.11 Hierbij is aangegeven dat een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid, zodat het Ctgb een nationaalrechtelijke juridische grondslag krijgt voor het vooraf toetsen aan de KRW-normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het herzien van bestaande toelatingen met het oog op het voldoen aan de KRW-normen. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de bemestingsnormen ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Op dit moment zijn het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorend addendum en de derogatiebeschikking van toepassing. Op basis daarvan zijn onder andere de bufferstroken en met Nutriënten Verontreinigde gebieden doorgevoerd. Wanneer blijkt dat extra maatregelen voor nutriënten afkomstig uit de landbouw nodig zijn, zal dit worden betrokken bij de opstelling van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar de deadline vanuit de KRW.
Bent u bekend met het driepuntenplan van de vereniging Biologische Sierteelt Nederland, waarmee biologische siertelers willen bijdragen aan het oplossen van waterproblemen?4
Ja.
Onderschrijft u dat het plan van de biologische boeren kan bijdragen aan oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het plan faciliteren?
Als bij een teelt geen chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan zullen die logischerwijs ook niet in het water komen.
De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 26 juni jl. verzocht om een reactie op de aangeboden petitie van de biologische sierteeltsector met een actieplan. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal deze reactie geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat boeren die gezonde watermaatregelen nemen, zoals het planten van bomen of het vasthouden/filteren van water, hiervoor worden beloond?
Het gaan belonen van agrariërs voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals gezonde watermaatregelen, is één van de intenties in het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet. In het regeerprogramma is hieraan een nadere uitwerking gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Water ingepland op 24 september?
Ja.
Het proces tegen Jimmy Lai, hoofdredacteur van de voorheen grootste vrije krant in Hongkong |
|
Tom van der Lee (GL), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jan Paternotte (D66) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de herhaalde vertragingen in de voortgang van het proces tegen Jimmy Lai en de berichten over de onderdrukking van fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de vrijheid van meningsuiting en van vreedzame vergadering, en de snelle ontmanteling van de rechtsstaat in Hongkong?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat schendingen van internationale overeenkomsten door de Volksrepubliek China niet onbenoemd mogen blijven? Deelt u daarom de mening dat de afbraak van burgerrechten en vrijheid van meningsuiting in Hongkong, die gegarandeerd waren tot 2047 in de Sino-Britse gezamenlijke verklaring van 1984, en verder gegarandeerd zijn aan individuen in Hongkong onder het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten van 1966, benoemd moeten worden?
De rechtszaak tegen Jimmy Lai maakt onderdeel uit van een bredere campagne van onderdrukking van vrijheid van meningsuiting in Hongkong. Met het gebruik van de nationale veiligheidswetgeving wordt de autonomie van Hongkong en de rechten en vrijheden zoals die zijn beloofd aan de inwoners van Hongkong in de Chinees-Britse gezamenlijke verklaring van 1984 ondermijnd. Nederland zal zich hierover met de EU en gelijkgestemde landen over blijven uitspreken. Daarnaast maakt Nederland deel uit van een groep landen die de rechtszaken bijwoont tegen Jimmy Lai en anderen die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Bent u op de hoogte van de directe oproep van de Verenigde Staten (VS), het Verenigd Koninkrijk (VK), het Europees parlement en het Canadees parlement aan het adres van de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen deze Britse journalist te laten vallen en hem daarom onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo ja, deelt u de mening dat het belangrijk is dat ook Europese landen, waaronder Nederland, zich hierover uitspreken?
Nederland heeft samen met EU -en gelijkgestemde landen verschillende keren grote zorgen uitgesproken over de voortgaande aanvallen op de persvrijheid in Hongkong en de onderdrukking van lokale media, waaronder de gedwongen sluiting van de krant Apple Daily en de arrestatie van eigenaar Jimmy Lai. Laatstelijk in het kader van de Media Freedom Coalition middels een verklaring, uitgegeven op 29 december jl. Op 30 mei jl. heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell daarnaast een verklaring uitgegeven naar aanleiding van de uitspraak in de rechtszaak tegen de zogenaamde «Hongkong 47», een groep democratieactivisten die eveneens op basis van de nationale veiligheidswetgeving zijn aangeklaagd.
Bent u bereid, net als de VS, het VK en Canada, een Nederlandse oproep te doen aan de Chinese en Hongkongse autoriteiten om de zaak tegen Lai te laten vallen en hem onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland werkt nauw samen met gelijkgezinde landen in de opstelling t.a.v. deze rechtszaak. Nederland kiest ervoor om in dit geval, de bevestiging van een eerder vonnis, niet opnieuw een aparte verklaring uit te geven. Ook andere EU-Lidstaten kiezen voor deze aanpak. Uiteraard zal Nederland in samenwerking met deze coalitie van gelijkgezinde landen, waaronder de VS en het VK, wanneer opportuun, de Chinese autoriteiten blijven aanspreken over onze zorgen over de verslechterende mensenrechtensituatie in Hongkong, en in het bijzonder t.a.v. vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid, naast de besprekingen over Lai in deMedia Freedom Coalition, deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken van de EU te zetten? Zo ja, wanneer kunt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De zaak is op ambtelijk niveau met enkele lidstaten en andere gelijkgezinden besproken, zowel tussen de hoofdsteden en de lokale posten. Nederland, de EU en de Media Freedom Coalition hebben eerder al hun grote zorgen over de zaak uitgesproken. Op dit moment ben ik daarom niet van plan deze zaak op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken te zetten. Zoals genoemd zal Nederland zich over de situatie in Hongkong blijven uitspreken en deel blijven uitmaken van een groep landen die de rechtszaken bijwoont en monitort die op grond van de nationale veiligheidswetgeving in Hongkong worden gevoerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het debat met u over de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 12 september?
Het bericht 'Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Eppo Bruins (CU), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Opnieuw irritatie in carnavalswereld Limburg over datum voorjaarsvakantie»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er, ondanks de vrijheid die scholen hebben, geen rekening is gehouden met carnaval als dynamisch immaterieel erfgoed bij het vaststellen van de voorjaarsvakantie voor de regio Zuid in 2025?
Voorop staat dat alle scholen die dat willen, gewoon hun voorjaarsvakantie tijdens de carnavalsweek kunnen houden. Er zijn immers maar drie vakanties die landelijk (verplicht) worden vastgesteld: kerstvakantie, zomervakantie en één week meivakantie. De herfst- en de voorjaarsvakantie zijn adviesdata. Scholen kunnen hier dus van afwijken en de data van deze vakanties zelf vaststellen.
Deze adviesdata worden bepaald door een afweging tussen verschillende maatschappelijke belangen waarbij het onderwijskundige belang voorop staat. Het onderwijsveld heeft een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de periode van de herfst -en voorjaarsvakantie.
Daarnaast spelen er ook culturele belangen, waarbij altijd rekening wordt gehouden met carnaval. Dit is echter niet altijd mogelijk vanwege erg vroege of late carnavalsdata in relatie tot de voorkeur van het onderwijs voor het schema «7 à 8 weken school en dan een week vakantie». Dat is echter ruim van tevoren bekend, en veel (maar niet alle) scholen in het zuiden van Nederland wijken dan ook af van de voorjaarsvakantiedata als carnaval vroeg of laat in het jaar valt.
Dit gebeurt nu dus in 2025. Ook in 2027 zullen de adviesdata van de voorjaarsvakantie niet passen en zullen veel scholen in Brabant en Limburg zich waarschijnlijk niet aan de adviesdata houden. Dit is in het verleden ook al vele malen op deze manier opgelost.
Welke afwegingen hebben ertoe geleid dat er is gekozen voor een voorjaarsvakantie in de regio Zuid die niet samenvalt met de carnavalsweek?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, heeft het funderend onderwijs een voorkeur voor een ritme van 7 à 8 weken school, één week vakantie. Hierover zijn dan ook afspraken gemaakt met de sectorraden. Dit uitgangspunt bepaalt dus de planning van de schoolvakanties, waaronder de adviesweken voor de herfst -en voorjaarsvakantie. Daarbij wordt ook rekening gehouden met regio’s en scholen – ook in de vakantieregio Zuid (waar naast Noord Brabant en Limburg ook Zeeland en een groot aantal gemeenten in Gelderland onder vallen) – waar het niet samenvallen van de voorjaarsvakantie met de carnavalsweek geen problemen oplevert. Aangezien sprake is van adviesdata voor de voorjaarsvakantie kunnen scholen de week kiezen die in hun context het best passend is.
Hoe waardeert u lokaal cultureel erfgoed, zoals carnaval, bij de besluitvorming rondom schoolvakanties?
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt bij de planning van de schoolvakanties altijd met veel verschillende aspecten rekening. Dat geldt ook voor de data van landelijke feestdagen en de planning van de centrale examens. Er wordt bij het vaststellen van de adviesdata voor de voorjaarsvakanties dus ook altijd zoveel mogelijk rekening gehouden met de data voor carnaval.
Bent u bereid om in de toekomst overleg te plegen met regionale instanties zoals de Samewirkende Limburgse Vastelaovesvereniginge voordat dergelijke beslissingen worden genomen?
We hebben vorig jaar constructieve gesprekken gevoerd met aan carnaval gerelateerde organisaties, ook in het licht van de doorstroomtoets, waaronder de Brabantse Carnavalsfederatie, en onderwijsorganisaties. De relevante input en inzichten hebben we meegenomen. We houden bij het bepalen van de nieuwe voorlopige vakantiedata al zo goed mogelijk rekening met veel verschillende aspecten, waaronder de data van het carnaval.
Bent u op de hoogte van de ergernis die leeft onder de Limburgse bevolking, onderwijsinstellingen en lokale politici en -bestuurders over de vastgestelde data voor de voorjaarsvakantie en wat is hierop uw reactie?
Ik ben hiervan op de hoogte. Het is dan ook een wezenlijk belang dat al jarenlang wordt meegewogen. Het is echter niet het enige belang.
Bij het bepalen van de vakantiedata zijn de belangen die samenhangen met goed onderwijs voor leerlingen de eerste prioriteit. Het gaat daarbij onder meer om het pedagogisch proces, het kind, de schoolorganisatie, de doorstroomtoets en het eindexamen; deze gebeurtenissen in het schooljaar zijn nu belangrijke mijlpalen voor de bepaling van de data. Daarnaast spelen maatschappelijke en culturele belangen, zoals carnaval, een rol. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderschrijft dat carnaval een belangrijke culturele traditie is en houdt daarom altijd ook rekening met de data voor carnaval bij het vooraf in elkaar zetten van de vakantiedata. En gelukkig kunnen de scholen gewoon de voorjaarsvakantie plannen tijdens carnaval.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze signalen uit de regio serieus te nemen en in toekomstige besluitvorming te incorporeren?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u toezeggen dat regionaal cultureel erfgoed, zoals het vieren van carnaval, in de toekomst een duidelijkere plek krijgt in beleidsvorming omtrent schoolvakanties?
Dit is momenteel al het geval. In het najaar van 2024 staat een evaluatie gepland van de Regeling vaststelling schoolvakanties (het laatste onderzoek was uit 2015).2 Hierbij zal ook de rol van carnaval in de vakantiedata worden geëvalueerd.
Hoe worden besluiten over schoolvakanties gecommuniceerd met scholen in regio's waar culturele evenementen zoals carnaval een aanzienlijke impact hebben op de lokale gemeenschap?
Besluiten over de vakantiedata worden gecommuniceerd via de Staatscourant, via de maandelijkse nieuwsbrieven voortgezet onderwijs en primair onderwijs van het Ministerie van OCW en via www.rijksoverheid.nl. De webpagina’s over de schoolvakanties zijn verreweg de meest bezochte pagina’s van www.rijksoverheid.nl.
Hoe beoordeelt u het belang van cultureel erfgoed voor de samenhang en identiteit van de regio en op welke manier speelt dit mee in de landelijke beleidsvorming?
April jl. heeft uw Kamer een brief ontvangen over immaterieel erfgoed.3 Hierin komt naar voren dat immaterieel erfgoed, zoals carnaval, essentieel is voor onze identiteit. Het geeft uitdrukking aan wie we zijn en is voor veel mensen van grote culturele waarde. Carnaval geeft beoefenaars een gevoel van sociale verbondenheid.
Uit het antwoord op vraag 4 blijkt dat carnaval, als cultureel erfgoed, een plek heeft in de landelijke beleidsvorming omtrent schoolvakanties.
Het artikel 'Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: Dit is precies waar we al langer voor vreesden' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bedden voor psychische noodgevallen in de regio Breda en Tilburg verdwijnen: «Dit is precies waar we al langer voor vreesden»?1
Ja.
Is er overleg geweest over deze sluiting met u of uw ministerie?
Er is met mij of ambtenaren van mijn ministerie geen overleg geweest over deze concentratie van twee locaties (Breda en Tilburg) tot één. Ik ben ook niet op de hoogte gesteld van de voorgenomen concentratie (sluiting) door de partijen waarmee bestuurlijke afspraken zijn gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz. Wel heb ik begrepen dat de betrokken ggz-instelling op regionaal niveau overleg heeft gevoerd met verschillende partijen.
Is deze sluiting in overeenstemming met de doelstelling binnen het Integraal zorgakkoord (IZA) als het gaat om toegankelijkheid van de cruciale zorg?
Het doel van de afspraken in het Integraal Zorgakkoord (IZA) over cruciale ggz is dat patiënten die een complexe zorgvraag hebben kunnen blijven rekenen op goede en passende zorg en dat op regionaal niveau voldoende cruciaal klinisch en ambulant aanbod beschikbaar is. Het is aan GGz Breburg en de zorgverzekeraar, vanuit diens zorgplicht, om ervoor te zorgen dat dit in de regio het geval is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de zorgplicht van de zorgverzekeraar.
GGz Breburg heeft besloten het aantal HIC-bedden af te bouwen van 50 naar 35. Dat heeft tot gevolg dat er geen HIC-bedden meer zijn in Breda. Voor een deel van de cliënten (en hun netwerk) uit de regio Breda betekent dit een grotere afstand voor hun behandeling op de HIC. Volgens GGz Breburg was het blijven aanbieden van de HIC-zorg op twee locaties niet mogelijk, omdat het tekort aan personeel daarvoor te groot was. Dat zou risico’s opleveren voor de kwaliteit en dat kan leiden tot (ernstige) incidenten. Volgens GGz Breburg is concentratie van bedden nodig, om de toegankelijkheid en kwaliteit van het aanbod te waarborgen. Daarnaast was er de afgelopen jaren sprake van leegstaande bedden op de HIC. Bovendien zijn er afgelopen jaren cliënten geweest die een HIC-bed bezetten, maar wellicht beter op een andere plek kunnen worden geholpen.
GGz Breburg geeft aan dat ze inzetten op betere doorstroming en aanbod voor deze cliënten. Ook met minder HIC-bedden, is er voldoende capaciteit om te voorzien in acute opnamen in de regio. GGz Breburg houdt samen met de zorgverzekeraar en andere zorgpartners in deze regio nauw vinger aan de pols. GGz Breburg heeft de besluitvorming in de regio zorgvuldig aangepakt, door tijdig het gesprek met verzekeraars te voeren en de procedure vanuit de AmvB acute zorg te doorlopen, onder andere met partijen in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ). GGz Breburg zegt dat als mocht blijken dat er toch tekort is, dan direct actie zal volgen om dit aan te pakken. Zij hebben hierover afspraken gemaakt met samenwerkingspartners in de regio Brabant.
Wat is de voortgang betreffende de afspraken cruciale zorg? Deelt u de mening dat deze sluiting bij overleg hierover, gezien de gemaakte afspraken zoals het niet verdwijnen van capaciteit, besproken dient te worden? Is deze sluiting vervolgens in lijn met de uitwerking die de werkgroep «Cruciale Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)» aan het maken is?
Ik deel dat afspraken over verdwijnen van capaciteit besproken moeten worden. Daar heb ik de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, waarmee ik afspraken heb gemaakt over de toegankelijkheid van cruciale ggz, ook op aangesproken. Met de partijen aan de landelijke tafel «cruciale ggz» is geregeld het gesprek gevoerd dat we elkaar niet willen verrassen met wijzigingen van cruciaal aanbod.
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg op korte termijn bespreken met de partijen die werken aan de afspraken rondom de cruciale zorg. Ik wil deze casus gebruiken om van te leren. Ik zal daarbij meenemen op welke manier de leidraad2 die recent is vastgesteld helpend kan zijn. De aanpak rondom de cruciale ggz is beschreven in de Kamerbrief van maart 20243 en er wordt nu gewerkt aan de implementatie van de zojuist genoemde leidraad. Het doel van de afspraken is om de zorgvraag van patiënten met ernstige, meervoudige psychiatrische problematiek centraal te zetten en in de regio het aanbod daar op af te stemmen.
Om meer zicht te krijgen op hoe overzicht op benodigde cruciale ggz capaciteit in een regio een rol kan spelen bij afspraken in de toekomst, heeft de Nederlandse ggz aan het Trimbos Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Weet u of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) betrokken is geweest bij deze sluiting?
De NZa heeft mij laten weten in maart te zijn geïnformeerd door de betrokken zorgverzekeraar. Zij zijn daarna door de verzekeraar op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Mocht het zo zijn dat het tekort aan personeel ten grondslag ligt aan deze sluiting, deelt u dan de mening dat goed werkgeverschap kan zorgen voor voldoende personeel voor verzorging van deze doelgroep, zeker gezien het feit dat er meer GGZ-professionals zijn dan jaren geleden? En deelt u de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven?
De personeelskrapte in de zorg is een urgent probleem. De zorg moet aantrekkelijk zijn om in te werken, zodat zorgverleners in de sector blijven werken en ook jonge mensen blijven kiezen voor de zorg. Goed werkgeverschap speelt daar een belangrijke rol in. Maar daarmee zijn we er nog niet. Ook het terugdringen van de zorgvraag, inzet van innovaties en het terugdringen van administratieve lasten zijn hard nodig. Daar wil ik me voor in zetten. Hoe dat concreet vorm gaat krijgen, wordt op dit moment verder uitgewerkt in het Regeerprogramma. Wat de inzet van zzp’ers betreft: indien de inzet van zzp’ers gebeurt conform wet- en regelgeving en rekening houdend met een goede balans tussen vast en flexibel personeel, deel ik de mening dat de juiste inzet van zzp’ers behulpzaam kan zijn om de zorg op sommige momenten en in een aantal specialisaties vorm te geven.
Deelt u de mening dat juist de kwetsbare groep patiënten in de geestelijke gezondheidszorg behoefte heeft aan goede zorg op de juiste plaats en bent u het er dan mee eens dat juist voor deze groep gekeken moet worden naar voldoende en juiste plaatsen om zorg te verlenen?
Ja, daar werken we aan in het kader van de cruciale ggz.
Bent u bereid om met de NZa, zorgverzekeraars en GGz Breburg in overleg te gaan over deze sluiting?
Ik zal de concentratie van de HIC-bedden in Tilburg bespreken in het bestuurlijk overleg met onder andere de Nederlandse ggz en Zorgverzekeraars Nederland, zodat we van deze casus kunnen leren. Medewerkers van mijn ministerie hebben in dat kader ook met GGz Breburg en CZ, de grootste zorgverzekeraar in de regio, gesproken.