Het bericht dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven voor het afschieten van tientallen diersoorten op Groningen Airport Eelde |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Katten, vossen en aalscholvers worden afgeschoten op Groningen Airport» en «Reeën, vossen en zilvermeeuwen worden afgeschoten op Groningen Airport»?1 2
Ja.
Kent u de berichten «Afschieten dieren bij vliegveld Eelde moet verboden worden», «Verzet tegen toestemming afschieten dieren op luchthaven», «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld Groningen Airport» en «Organisaties willen stop op afschieten dieren bij vliegveld»?3 4 5 6
Ja.
Klopt het dat de provincie Drenthe toestemming heeft gegeven om de jacht te openen op de volgende dieren: kokmeeuw, stormmeeuw, mantelmeeuw, zilvermeeuw, kievit, goudplezier, blauwe reiger, zilver reiger, knobbelzwaan, aalscholver, grauwe gans, kolgans, Canadese gans, brandgans, taigarietgans, kleine rietgans, dwerggans, soepgans, wilde eend, slobeend, krakeend, zomertaling, wintertaling, smient, pijlstaart, fazant, patrijs, scholekster, wulp, spreeuw, houtduif, Turkse tortel, holenduif, zomertortel, stadsduif, zwarte kraai, roek, kauw, ekster en Vlaamse gaai, reeën, vossen, verwilderde katten, nertsen, wasberen, wasbeerhonden, hazen, konijnen, bruine rat, zwarte rat, muskusrat, woelrat, mollen, huismuis, dwergmuis, bosmuis, grote bosmuis, brandmuis, aardmuis, veldmuis, noordse woelmuis, ondergrondse woelmuis, rosse woelmuis, eikelmuis, hazelmuis en relmuis? Zo nee, hoe zit het dan?
In de Wet natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen jacht, schadebestrijding en populatiebeheer. De jacht is alleen mogelijk op de soorten genoemd in artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming, dit betreft Fazant, Houtduif, Wilde eend, Haas en Konijn. Provincies zijn niet bevoegd om soorten toe te voegen aan dit artikel uit de Wet natuurbescherming. De opening van de jacht wordt geregeld via de Regeling natuurbescherming, artikel 3.5, en ook hier hebben de provincies geen bevoegdheid. De provincie Drenthe heeft wel een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten7. Deze ontheffing is afgegeven met het oog op schadebestrijding, in dit geval de veiligheid van de luchtvaart, en op grond van deze ontheffing kan op alle in de ontheffing genoemde dieren zo nodig afschot plaats vinden.
Kunt u per diersoort verduidelijken of er toestemming is gegeven voor het vernielen of verstoren van nesten en rustplaatsen en voor het vernielen of wegnemen van eventuele eieren? Zo nee, hoe zit het dan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, heeft de provincie Drenthe een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming verleend aan Groningen Airport Eelde voor het verstoren van nesten en rustplaatsen, vangen en doden van de door de vragenstellers genoemde diersoorten. Dit gaat voor de vogels genoemd op bijlage 2 van de ontheffing om een ontheffing om nesten te vernielen. Verder heeft de provincie Drenthe ontheffing verleend om vaste rustplaatsen van zoogdieren te vernielen.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven waaruit blijkt dat er geen andere bevredigende oplossing bestaat dan het doden van het dier?
In de Wet natuurbescherming is de provincie het bevoegd gezag om te beslissen op verzoeken om ontheffingen voor het doden van dieren. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en de besluiten die de provincie daarbij neemt.
Kunt u van al deze diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort gedetailleerd aangeven hoe onderbouwd is dat het afschieten in het belang is van de openbare veiligheid of een andere dwingende reden van groot openbaar belang?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Erkent u dat diverse diersoorten die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten op de Rode Lijst staan van bedreigde diersoorten?
Ja, enkele soorten die op grond van de door de provincie Drenthe verleende ontheffing mogen worden afgeschoten, staan op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten.
Kunt u per diersoort beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn de onderbouwing geven dat de maatregelen niet zullen leiden tot verslechtering van de staat van instandhouding?
Voor geen van de soorten beschermd onder de Vogel- en Habitatrichtlijn is het terrein van Groningen Airport Eelde een essentieel deel van hun leefgebied in hun huidige verspreidingsgebied. Het luchthaventerrein is slechts een zeer kleine oppervlakte van het totale aanbod aan leefgebied in Drenthe.
Kunt u van alle diersoorten, die van de provincie Drenthe mogen worden afgeschoten, per diersoort aangeven hoe hun populatie zich lokaal en nationaal heeft ontwikkeld?
U kunt deze informatie vinden op de site van SOVON, www.sovon.nl of van de zoogdiervereniging, www.zoogdiervereniging.nl.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen diersoorten waar wel en waar geen ontheffing voor is gegeven?
De ontheffing is verleend aan de vogelwacht van Groningen Airport Eelde. De provincie Drenthe heeft te kennen gegeven dat zij de leden van deze vogelwacht voldoende deskundig acht om de diersoorten waar de ontheffing voor is afgegeven, te onderscheiden van overige diersoorten.
Hoe wordt door de jagers, voordat er geschoten wordt, het onderscheid gemaakt tussen een verwilderde huiskat en een huiskat met een thuis?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Erkent u dat de ontheffing van de provincie Drenthe verder gaat dan strikt noodzakelijk is? Zo nee, waaruit blijkt de strikte noodzakelijkheid van deze ontheffing?
Nee, de mogelijkheid van aanvaringen van diersoorten met vliegtuigen levert een veiligheidsrisico op. Een beperking van het aantal diersoorten kan daarom in het belang zijn van de veiligheid van het luchtverkeer. De urgentie voor de vliegveiligheid en aan het belang van openbare veiligheid bij de ontheffing dient een groot gewicht te worden toegekend, omdat aanvaringen kunnen leiden tot dodelijke ongevallen met vliegtuigen.
Erkent u dat de effectiviteit van de ontheffing van de provincie Drenthe onvoldoende is aangetoond? Zo nee, waaruit blijkt die effectiviteit?
Nee, uit de door Groningen Airport Eelde aan de provincie verstrekte rapportages blijkt dat met het gevoerde beheer het aantal vogelaanvaringen onder de normen van de EASA (Europian Aviation Safety Agency) blijft.
Wat gaat u doen om de provincie Drenthe aan te moedigen om deze ontheffing in te trekken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is de provincie ingevolge de Wet natuurbescherming het bevoegd gezag om beslissingen te nemen ten aanzien van ontheffingen voor het vangen en doden van dieren. Indien belanghebbenden zich niet kunnen verenigen met de inhoud van dergelijke beslissingen, staat voor hen de weg naar de rechter open. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten van de provincies, noch om te interveniëren in de rechtsgang.
Waarom wordt in de ontheffing van de provincie Drenthe voorgeschreven dat «het vervoer van gedode vogels dient zodanig plaats te vinden dat de vogels vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn»?7
De provincie Drenthe heeft mij meegedeeld dat langs het terrein van Groningen Airport Eelde een fietspad is gelegen. De provincie acht het niet wenselijk dat langsfietsende personen geconfronteerd worden met gedode vogels.
Hoe draagt dit voorschrift bij aan de maatschappelijke informatiepositie over het doden van dieren rond vliegvelden?
De provincie heeft het als wenselijk geoordeeld om dit voorschrift op te nemen. Een ieder die kennis wil nemen van de informatie over de aantallen gedode vogels en dieren kan evenwel de cijfers hierover vanuit de rapportages van Groningen Airport Eelde ontvangen.
Deelt u de mening dat het doden van dieren rond vliegvelden niet zou moeten worden verdoezeld voor de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen en besluiten die de provincie neemt, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om de samenleving beter te informeren over het doden van dieren rond vliegvelden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 17.
Kunt u per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van de actueel geldende ontheffingen en vergunningen voor het doden van dieren?
De provincie is het bevoegd gezag voor de afgifte van vergunningen en ontheffingen, alsmede voor de naleving daarvan, voor het vangen en doden van dieren op basis van de Wet natuurbescherming. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie dit op een adequate wijze uitvoert. Dit geldt ook voor de vergunningen en ontheffingen die op grond van de Wet natuurbescherming voor de Nederlandse luchthavens worden afgegeven. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, evenals het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, heeft geen overzicht van dergelijke ontheffingen en vergunningen die de provincies voor de luchthaven afgeven en hebben ook geen invloed op de inhoud hiervan. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen die de provincie daarin neemt. Daarnaast is een ontheffingsprocedure met voldoende waarborgen omkleed. Zo kan er bezwaar tegen worden gemaakt of beroep worden aangetekend bij de Bestuursrechter. Bij eerdere beantwoording van vragen over ontheffingen in het kader van de Wet natuurbescherming voor Rotterdam The Hague Airport9 en de Twente Airport10, heb ik erop gewezen dat dergelijke vergunningen en ontheffingen een provinciale verantwoordelijkheid zijn.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u van de afgelopen jaren per Nederlandse luchthaven een overzicht verschaffen van alle diersoorten die daar in de omgeving jaarlijks zijn gedood?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Kunt u hierbij telkens aangeven of de betreffende diersoort op de Rode Lijst van bedreigde diersoorten staat?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 19.
Deelt u de mening dat het ethisch problematisch is dat in het huidige vliegveiligheidsbeleid de belangen van dieren structureel worden genegeerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien het belang dat met de veiligheid van de luchtvaart is gemoeid, is het helaas niet te voorkomen dat af en toe moet worden ingegrepen. Wel dienen dergelijke ingrepen tot het uiterst noodzakelijke te worden beperkt. Het is aan de provincies om daarbij een zorgvuldige afweging te maken.
Erkent u dat het afgeven van een ontheffing voor het schieten van tientallen diersoorten op gespannen voet staat met de wettelijke plicht zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende dieren?
Nee, voor het borgen van de vliegveiligheid moeten op luchthavens, conform internationale voorschriften, maatregelen worden genomen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet. De zorgplicht eist dat negatieve effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen of beperkt. Het nemen van preventieve maatregelen en het verjagen van dieren is daar een uitwerking van en moet daar waar mogelijk voorkomen dat er dieren moeten worden gedood.
Erkent u dat de luchtvaart een toenemend veiligheidsprobleem behelst voor de levens van diverse diersoorten? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 24.
Erkent u dat een stevige krimp van de luchtvaart een positief effect zal hebben voor de veiligheid van dieren rond vliegvelden? Zo nee, waarom niet?
Met een toename van het vliegverkeer kan het aantal aanvaringen met vogels en andere dieren toenemen. Onafhankelijk van de hoeveelheid verkeer moeten luchthavens voor het borgen van de vliegveiligheid, conform internationale voorschriften, maatregelen nemen om het risico op botsingen met dieren te voorkomen, indien dit risico zich voordoet.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De berichten dat containerschepen ook tijdens de storm de zuidelijke Waddenzeeroute hebben genomen en containers hebben verloren |
|
Suzanne Kröger (GL), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de waarschuwingen van de Nederlandse Kustwacht worden gericht aan grote containerschepen die over de zuidelijke Waddenzeeroute varen in oostelijke richting, van Nederland richting Duitsland, en dat de waarschuwingen niet worden gericht aan schepen die via die route vanuit Duitsland in westelijke richting varen?
De Nederlandse Kustwacht waarschuwt proactief grote containerschepen die vanuit Nederlands zeegebied de zuidelijke route naderen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals onze Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing, maar kunnen wel de aantekening in de zeekaart opvolgen.
Waarschuwt de Duitse Kustwacht de grote containerschepen die de zuidelijke Waddenzeeroute willen nemen in westelijke richting? Zijn de zeekaarten ook aangepast voor schepen die varen in westelijke richting via de betreffende route?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, indien het antwoord op de vorige vraag ontkennend is, zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om ervoor te zorgen dat de Duitse Kustwacht ook de grote containerschepen waarschuwt conform het advies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid?
Er is al contact geweest met Duitsland, zoals aangegeven in mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk met uw Duitse ambtsgenoot contact op te nemen om gezamenlijk, als Nederlandse en Duitse overheid, een noodmaatregel te treffen om de vaarroute af te sluiten voor grote containerschepen bij weersomstandigheden die leiden tot hoge golven?
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr. 200), waarin ik aangeef dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), in overleg met Duitsland. De uitkomst van het OVV-onderzoek zal moeten uitwijzen of een dergelijk voorstel opportuun is.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Klopt het dat de OOCL Rauma niet gewaarschuwd is door de kustwacht, daar het schip van een kleinere omvang is dan de schepen van vergelijkbare omvang als de MSC Zoë, die na de tussentijdse waarschuwing van de Onderzoeksraad voor Veiligheid een waarschuwing van de Kustwacht krijgen?
De OOCL Rauma is niet gewaarschuwd door de Kustwacht omdat het schip al in het Duitse zeegebied haar route heeft gekozen. Mocht het schip in Nederlands zeegebied besloten hebben om de zuidelijke route te nemen dan zou de Kustwacht een dergelijke waarschuwing niet aan dit schip gegeven hebben vanwege haar afmetingen. Dergelijke waarschuwingen worden alleen gegeven aan schepen die langer zijn dan 300 meter en breder dan 40 meter. Mocht uit nader onderzoek (zie beantwoording vraag 6) blijken dat een waarschuwing voor deze categorie schepen wenselijk is, dan zal ik aan een dergelijke maatregel gevolg geven.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar containerschepen met een kleinere omvang dan de schepen met de omvang vergelijkbaar als die van de MSC Zoë, om te bezien of ook bij deze containerschepen sprake is van een verhoogd risico op ongevallen bij hoge golven?
Ik deel de behoefte om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen in slecht weer boven de Wadden en de daarbij optredende risico’s. Daarom laat ik momenteel door MARIN diverse onderzoeken uitvoeren om meer inzicht te krijgen in het gedrag van containerschepen onder verschillende weersomstandigheden boven de Wadden. Schepen van het formaat zoals de OOCL Rauma zijn hier onderdeel van. Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van deze onderzoeken, en zal deze met uw Kamer delen.
Daarnaast staat IMO op het punt om nieuwe richtlijnen aan te nemen met betrekking tot intacte stabiliteit van schepen, waaraan Nederland een constructieve bijdrage heeft geleverd. Onderdeel daarvan is een richtlijn voor de kapitein van een schip om gevaarlijke situaties te onderkennen waarin het schip afhankelijk van de weersomstandigheden terecht kan komen. Ik zal deze richtlijn onder de aandacht brengen van de reders.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van het onderzoek van de Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung naar de ramp met de MSC Zoë?
Zoals bekend is door onderzoekspartijen afgesproken dat Panama als vlaggenstaat het onderzoek naar de ramp met MSC Zoë leidt, en dat de OVV en Bundesstelle für Seeunfalluntersuchung daarbij aansluiten.
Zoals in het Joint interim- Investigation Report van 12 december 2019 valt te lezen, worden de resultaten van de onderzoeken verwacht in het voorjaar van 2020.
Het verlies van het strand bij Zoutelande |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Storm Ciara slaat hele stukken van dit strand weg in Zeeland»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat de afkalving van het strand bij Zoutelande omvangrijk is? Kunt u aangeven wat de omvang van het afkalven van de stranden langs de Noordzee is?
De Nederlandse zandige kust is dynamisch en onderhevig aan structurele erosie. Dit betekent dat onder stormomstandigheden (oktober – maart) in een korte periode grote hoeveelheden zand verplaatst kunnen worden. Niet al dit zand verdwijnt, in de meer rustiger periode (april – september) wordt veel zand weer richting strand en duinen gebracht door golven en wind. Om de structurele erosie te bestrijden worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
De waterkeringbeheerders, waterschappen en Rijkswaterstaat, hebben naar aanleiding van de storm Ciara de toestand van de zandige waterkeringen in hun beheer, strand en duinen, geïnventariseerd. Langs de kust van Walcheren, met name nabij Dishoek, was sprake van dusdanige kustafslag dat een versnelde zandsuppletie voor aanvang van het stormseizoen 2020/2021 noodzakelijk is.
Klopt het bericht dat alleen de kustveiligheid van belang is voor Rijkswaterstaat? Zo ja, waarom spelen economische belangen (toerisme) geen rol?
Rijkswaterstaat heeft de taak om ten behoeve van de waterveiligheid de kustlijn in stand te houden. Hiertoe worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
Andere functies langs de kust, zoals natuur, recreatie en toerisme, profiteren hiervan. De verantwoordelijkheid voor deze functies ligt bij de provincies en/of gemeenten.
Is de aanpak van zandsuppletie om de vier jaar voldoende, gelet op het feit dat het we vaker rekening moeten houden met extreme pieken in weersomstandigheden?
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het reguliere programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd, waarbij vier jaar vooruit wordt gekeken op basis van de meest recente metingen.
Bent u bereid om te (laten) onderzoeken of de periodieke aanpak volstaat en klimaatbestendig is? Klopt het dat in de periode 2020–2021 extra zand zal worden aangebracht op de Walcherse stranden? Zo ja, bent u bereid daarbij rekening te houden met economische en toeristische belangen?
De genoemde programmatische aanpak volstaat en is ook klimaatbestendig, dat wil zeggen dat er ook rekening wordt gehouden met de huidige mate van klimaatverandering en zeespiegelstijging. In het kennisprogramma Kustgenese 2.0 wordt onderzocht hoeveel zand in de komende jaren nodig zal zijn om in te kunnen spelen op de toekomstige zeespiegelstijging. Eind van dit jaar verwacht ik daar de resultaten van. Tevens heb ik u geïnformeerd dat ik gestart ben met het kennisprogramma zeespiegelstijging (Kamerstuk 27 625, nr. 487). Daarin wordt verder gewerkt aan de toekomstbestendigheid van o.a. onze zandige kust.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het programma voor de periode 2020–2021. De economische en toeristische belangen profiteren hiervan.
Is het juist dat de opdracht tot zandsuppletie nog niet is verstrekt? Zo ja, speelt daarbij mee dat vanwege de stikstofproblemen er geen vergunningen worden verstrekt voor activiteiten die zorgen voor extra neerslag van stikstof in de Natura 2000-gebieden? Acht u dat een valide argument om niet tot aanbesteding over te gaan?
De start van de zandsuppletie voor de kust van Walcheren is vertraagd vanwege de PAS-uitspraak van de Raad van State.
Het beheer en onderhoud van de zandige kust wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van onze zandige kust in het geding komt.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het zandsuppletieprogramma 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn.
De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 voor de gehele zuidelijke kust van Walcheren wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Op welke wijze kan de recent aangenomen Spoedwet aanpak stikstof (Kamerstuk 35 347) een oplossing bieden in Zoutelande en in vergelijkbare gevallen? Wanneer denkt u de ministeriële regeling te publiceren waarbij de drempelwaarde voor categorieën van projecten zoals dijkverzwaring zandsuppletie voor de veiligheid van het achterland worden opgenomen?
De Spoedwet aanpak stikstof biedt geen oplossing voor de situatie in Zoutelande, aangezien deze Spoedwet ziet op het mogelijk maken van woningbouwprojecten en zeven MIRT-projecten (snelwegen). Dat is ook niet nodig, aangezien het beheer en onderhoud wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg.
De berichten dat containerschepen ook tijdens de storm de zuidelijke Waddenzeeroute hebben genomen en containers hebben verloren |
|
Matthijs Sienot (D66), Suzanne Kröger (GL), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Containerschepen varen ook tijdens storm langs omstreden vaarroute»1 en «Containerschip verliest 5 containers boven Ameland, in drie zat papier en karton»?2
Ja, deze zijn mij bekend.
Welke acties zijn er door de Kustwacht ondernomen om te voorkomen dat deze containerschepen de zuidelijke vaarroute zouden nemen? Heeft de Kustwacht deze containerschepen gewaarschuwd? Welke gevolgen heeft het niet opvolgen van de waarschuwing van de Kustwacht voor deze containerschepen en voor het schip dat de containers verloor in het bijzonder met oog op de aansprakelijkheid voor de berging en het opruimen van de containers? Wat waren de exacte weersomstandigheden? Wat was de omvang van de containerschepen? Hoe zwaar waren de schepen beladen? Hoeveel containers zijn er verloren en tot welke schade aan het Waddengebied heeft dit tot op heden geleid? Wordt de schade gemonitord? Bent u overgegaan tot aansprakelijkheidsstelling voor de berging en opruimkosten van de containers? Zo ja, wie is er aansprakelijk gesteld en waarvoor?
Om te beginnen refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl. waarin ik informatie verschaf over het voorval met de OOCL Rauma en welke acties ik naar aanleiding daarvan heb ondernomen.
Tijdens het weekend van 9 en 10 februari, tijdens de storm Ciara, heeft de Kustwacht in totaal 9 schepen gewaarschuwd, waarvan er 8 de waarschuwing hebben opgevolgd en de noordelijke vaarroute hebben genomen.
Op 11 en 12 februari 2020 heeft het containerschip OOCL Rauma tijdens een zeereis van Finland naar Rotterdam via de zuidelijke verkeersroute zeven containers verloren. Op 11 en 12 februari woedde een westenstorm met windsnelheden tot windkracht 9 en golfhoogten tot 6 meter. De OOCL Rauma valt door haar lengte van 179 meter en de vaarrichting (van oost naar west) niet in de categorie van containerschepen die bij golfhoogte van 5 meter of meer een actieve waarschuwing van de Kustwacht ontvangen.
De eigenaar van de OOCL Rauma is door mij op grond van de «Wet bestrijding maritieme ongevallen» verantwoordelijk gesteld voor de onmiddellijke opsporing en verwijdering van de 7 containers en de daaruit afkomstige zaken. De eigenaar heeft onmiddellijk een berger ingeschakeld. Er zijn inmiddels ladingresten opgeruimd maar de bergingsoperatie is nog gaande.
De bergingsoperatie wordt door Rijkswaterstaat gemonitord. Als de scheepseigenaar niet aan zijn verplichting tot opsporing en ruiming voldoet dan zullen die taken door Rijkswaterstaat worden overgenomen en zullen de kosten daarvan op de scheepseigenaar worden verhaald.
Direct na het incident is een onderzoek opgestart om het gevaar van de lading voor verkeer, mens en milieu te duiden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de lading zorgt voor gevaren op lange of korte termijn.
De Inspectie Leefomgeving en Transport doet een onderzoek naar de toedracht van het incident.
Welke stappen heeft u in de afgelopen maanden ondernomen om te voorkomen dat grote containerschepen gebruik maken van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden?
Allereerst refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 190) over de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de tussentijdse waarschuwing van de OVV, ten aanzien van het risico van contact of bijna-contact met de zeebodem voor schepen met afmetingen vergelijkbaar met die van MSC Zoe bij bepaalde wind- en golfcondities.
De Kustwacht geeft sindsdien bij een golfhoogte van meer dan 5 meter proactief waarschuwingen aan grote containerschepen (langer dan 300 meter en breder dan 40 meter) met het advies om de zuidelijke route te mijden en in plaats daarvan de noordelijke route te nemen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
Bovendien laat ik momenteel door MARIN diverse onderzoeken uitvoeren om meer inzicht te krijgen in de risico’s van grote containerschepen onder verschillende weersomstandigheden boven de Wadden. Schepen van het formaat zoals de OOCL Rauma zijn hier onderdeel van. Ik verwacht voor de zomer de uitkomsten van deze onderzoeken, en zal deze met uw Kamer delen. Hopelijk verschaft dit meer inzicht in de oorzaak van het verlies van containers door de OOCL Rauma.
Daarnaast staat IMO op het punt om nieuwe richtlijnen aan te nemen met betrekking tot intacte stabiliteit van schepen, waaraan Nederland een constructieve bijdrage heeft geleverd. Onderdeel daarvan is een richtlijn voor de kapitein van een schip om gevaarlijke situaties te vermijden waarin het schip afhankelijk van de weersomstandigheden terecht kan komen. Ik zal, gelet op wat er is gebeurd met OOCL Rauma, deze richtlijn onder de aandacht brengen van de reders.
Tenslotte heb ik tijdens mijn speech in de IMO Assembly eind vorig jaar aan de ramp met MSC Zoe gerefereerd als voorbeeld waarom IMO ervoor moet zorgen dat scheepvaart zo min mogelijk impact heeft op ons milieu.
Deelt u de constatering dat de waarschuwing van de Kustwacht kennelijk onvoldoende is om te voorkomen dat containerschepen de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden nemen?
De waarschuwingen die de Kustwacht geeft blijken in de praktijk goed te worden opgevolgd. Het enkele grote containerschip dat het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de vrijwillig ingehuurde loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Het is uiteindelijk aan de kapitein van het schip zelf om, alles afwegende, dit advies wel of niet op te volgen. De keuze voor de route is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de kapitein.
Deelt u de mening dat met het oog op de veiligheid, de leefbaarheid op de Waddeneilanden en de schade voor het kwetsbare natuurgebied er verdergaande stappen nodig zijn?
Dit kan ik pas beoordelen als ik weet wat de oorzaken zijn van de ramp met MSC Zoe. Ik ben daarvoor in afwachting van de uitkomsten van het OVV onderzoek. Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen. Ik zal zo spoedig mogelijk reageren op het rapport en uw Kamer hierover informeren.
Welke verschillende mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke Waddenzeeroute voor grote containerschapen heeft u tot op heden onderzocht? Welke conclusies heeft u op basis van dat onderzoek kunnen trekken en kunt u deze conclusies onderbouwen?
Ik begrijp de wens om robuuste maatregelen te nemen om een ramp zoals die van MSC Zoe te voorkomen. Ik heb de mogelijkheden tot het afsluiten van de zuidelijke route dan ook onderzocht, en heb uw Kamer daarover op 23 januari jl. per brief geïnformeerd. Hieruit blijkt dat ik geen unilaterale besluiten kan nemen over de zuidelijke vaarroute, aangezien deze (deels) buiten territoriale wateren ligt. Voor vervolgstappen is daarom besluitvorming binnen IMO nodig. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Landtag Niedersachsen3 waarin de federale overheid wordt verzocht om de bestaande regelingen zodanig aan te passen dat grote schepen zoals de MSC Zoë in de toekomst dieper gelegen vaarroutes moeten navigeren, zoals de «German Bight Western Approach» (de verder weg en dieper gelegen noordelijke vaarroute boven de Waddeneilanden)?4
Deze uitspraak is mij bekend. Het betreft een verzoek van de Landtag Niedersachsen aan de federale overheid om de criteria voor de diepwaterroute (c.q. de noordelijke Waddenroute) zodanig aan te passen dat deze verplicht wordt voor schepen met een diepgang van meer dan 10 meter.
Heeft u in de afgelopen maanden contact gehad met uw ambtsgenoot in Duitsland over het afsluiten van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden voor grote containerschepen? Zo ja, waar heeft dit toe geleid? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van contact met Duitsland over de pro-actieve waarschuwingen die onze Kustwacht geeft heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals de Nederlandse Kustwacht dit wel doet. Duitsland wil eerst de uitkomsten van onderzoeken af wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. Het afsluiten van de zuidelijke vaarroute is hierbij nog niet ter sprake gekomen.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk samen met Duitsland een voorstel in te dienen bij de Internationale Maritieme Organisatie om de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden permanent af te sluiten voor grote containerschepen?
Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen.
Als ik op basis daarvan het afsluiten van de zuidelijke vaarroute voor grote containerschepen als mogelijke vervolgstap zie, dan zal ik in overleg met Duitsland een voorstel doen aan IMO tot aanpassing van de route. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Grote stukken strand op Walcheren weggeslagen door storm: ‘Er moet snel iets gebeuren”. |
|
Tobias van Gent (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grote stukken strand op Walcheren weggeslagen door storm: «Er moet snel iets gebeuren»?1
Ja.
Wordt er momenteel een inventarisatie gemaakt van de geleden schade door storm Ciara aan de stranden langs de Nederlandse kustlijn? Zo ja, wanneer kan deze inventarisatie afgerond worden? Is de situatie zorgelijk en dusdanig dat actie noodzakelijk is?
De waterkeringbeheerders, waterschappen en Rijkswaterstaat, hebben naar aanleiding van de storm Ciara de toestand van de zandige waterkeringen in hun beheer, strand en duinen, geïnventariseerd. Alleen langs een klein deel van de kust van Walcheren (nabij Dishoek) was sprake van dusdanige kustafslag dat actie op korte termijn noodzakelijk is.
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de meest recente metingen.
Onderschrijft u zorgen van gemeenten die door kustafkalving de schade zien oplopen voor de economisch toeristische sector? Is er momenteel contact tussen Rijkswaterstaat en de getroffen gemeenten? Hoe kunt u de gemeenten tegemoet komen? En op welke termijn?
Rijkswaterstaat heeft de taak om de kustlijn in stand te houden in het kader van de waterveiligheid. Hiertoe worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd.
Andere functies langs de kust, zoals natuur, recreatie en toerisme, profiteren hiervan. De verantwoordelijkheid voor deze functies ligt bij de provincies en/of gemeenten.
Rijkswaterstaat is in gesprek met de provincie Zeeland en de twee betrokken gemeenten om te bezien welke extra maatregelen op korte termijn te nemen zijn.
Deelt u de mening van de eigenaar van het strandpaviljoen dat er snel zand/strand opgespoten moet worden? Waarom wordt hiermee gewacht?
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het programma voor de periode 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren omwille van de waterveiligheid een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn. Rijkswaterstaat is in gesprek met de provincie Zeeland en de twee betrokken gemeenten om te bezien welke extra maatregelen op korte termijn te nemen zijn.
Klopt het dat verschillende stukken strand om de zoveel tijd aan de beurt zijn voor het opspuiten van zand, maar dat vanwege de stikstofcrisis dat momenteel niet zou kunnen?
De Nederlandse zandige kust wordt jaarlijks voorzien van gemiddeld 12 miljoen m3 zand. Hiertoe wordt een programmatische aanpak gevolgd. Op basis van de jaarlijkse kustmetingen wordt de ligging van de kust, onderwater, strand en duinen, in beeld gebracht. Deze monitoring levert een goed inzicht in het dynamische gedrag van de kust en levert informatie om te kunnen beoordelen waar een zandsuppletie nodig is. Het reguliere programma kustlijnzorg wordt jaarlijks geactualiseerd, waarbij vier jaar vooruit wordt gekeken op basis van de meest recente metingen.
De voortgang van de zandsuppleties is vertraagd vanwege de PAS-uitspraak van de Raad van State. De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Hoe rijmt u dit met de Tweede- en Eerste Kamer uitspraken waarbij kustverdediging een andere positie kreeg? Is Rijkswaterstaat niet in staat of in de gelegenheid om een opdracht te verstrekken? Waarom zou tot na de zomer gewacht worden? Wat zijn de overwegingen en mogelijke voor- of nadelen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het beheer en onderhoud van de zandige kust wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van onze zandige kust in het geding komt.
Het bericht dat grote stukken strand door de storm Ciara zijn weggeslagen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat door de storm Ciara langs de Walcherse kust grote stukken strand zijn weggeslagen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat zandsuppletie op zich laat wachten vanwege de stikstofproblematiek?
Ja.
Hoe beoordeelt u de urgentie van zandsuppletie bij de getroffen kustgebieden, mede gelet op de mogelijke komst van nieuwe stormen?
De Nederlandse zandige kust is dynamisch en onderhevig aan structurele erosie. Dit betekent dat onder stormomstandigheden (oktober – maart) in een korte periode grote hoeveelheden zand verplaatst kunnen worden. Dit zand verdwijnt echter niet, in de meer rustiger periode (april – september) wordt het zand weer richting strand en duinen gebracht door golven en wind. Om de structurele erosie te bestrijden, worden jaarlijks zandsuppleties langs de gehele Nederlandse zandige kust uitgevoerd in het kader van het reguliere beheer en onderhoud.
De suppletie met zand van de kust van Walcheren is opgenomen in het zandsuppletieprogramma 2020–2021. Op dit moment wordt voor de locatie Dishoek op Walcheren omwille van de waterveiligheid een versnelde zandsuppletie voorbereid, die gepland is om voor de aanvang van het stormseizoen najaar 2020 gereed te zijn.
De aanbesteding van het zandsuppletieprogramma 2020–2021 voor de gehele zuidelijke kust van Walcheren wordt voor deze zomer gepubliceerd. De uitvoeringsperiode hiervan loopt tot eind 2021.
Deelt u de mening dat de Natura 2000 regels in verband met het belang van waterveiligheid niet mogen leiden tot vertraging of verhindering van de noodzakelijke zandsuppletie?
Ja, het beheer en onderhoud van onze zandige kust met zandsuppleties wordt uitgevoerd binnen het reguliere programma kustlijnzorg. Met de jaarlijkse zandsuppleties wordt voorkomen dat de waterveiligheid van de zandige kust in het geding komt.
Bent u, zo nodig, bereid een ontheffing te geven van de Natura 2000-regels en de tijdrovende ADC-toets voor spoedige zandsuppletie?
Nee, dat is niet nodig, aangezien zandsuppleties noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van onze zandige kust.
Bent u bekend met het feit dat het containerschip OOCL Rauma vijf containers heeft verloren boven Ameland?1
Ja, dit is mij bekend. Het aantal verloren containers is inmiddels bijgesteld naar 7.
Welke maatregelen heeft u, of de Kustwacht genomen, om deze containers zo snel mogelijk te bergen? Is al bekend wat er in de containers zit en of dit gevaar kan opleveren voor het Waddengebied?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven of er schade is aan de natuur of op één van de eilanden? Gaat u de eventuele schade verhalen op de reder?
Om te beginnen refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl. waarin ik informatie verschaf over het voorval met de OOCL Rauma en welke acties ik naar aanleiding daarvan heb ondernomen.
Uit ladingdocumenten die door de eigenaar van de OOCL Rauma zijn aangeleverd is bekend dat de zeven verloren containers gevuld waren met de volgende lading: drie met papier en karton, twee met melkpoeder en twee met machineonderdelen voor papiermachines.
De eigenaar van de OOCL Rauma is door mij op grond van de «Wet bestrijding maritieme ongevallen» verantwoordelijk gesteld voor de onmiddellijke opsporing en verwijdering van de 7 containers en de daaruit afkomstige zaken. De eigenaar heeft onmiddellijk een berger ingeschakeld. Er zijn inmiddels ladingresten opgeruimd maar de bergingsoperatie is nog gaande.
Als de scheepseigenaar niet aan zijn verplichting tot opsporing en ruiming voldoet dan zullen die taken door Rijkswaterstaat worden overgenomen en zullen de kosten daarvan op de scheepseigenaar worden verhaald.
Direct na het incident is een onderzoek opgestart om het gevaar van de lading voor verkeer, mens en milieu te duiden. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de lading zorgt voor gevaren op lange of korte termijn.
Hoe kan het zijn dat de OOCL Rauma nu, tijdens de storm Ciara, en al eerder grote containerschepen, met Zoe-achtige afmetingen, de ondiepe route pal boven de Waddeneilanden nemen?2
Allereerst refereer ik aan mijn brief aan uw Kamer van 31 oktober jl. (Kamerstuk 29 684, nr. 190) over de acties die ik heb ondernomen naar aanleiding van de tussentijdse waarschuwing van de OVV, ten aanzien van het risico van contact of bijna-contact met de zeebodem voor schepen met afmetingen vergelijkbaar met die van MSC Zoe bij bepaalde wind- en golfcondities.
De Kustwacht geeft sindsdien bij een golfhoogte van meer dan 5 meter proactief waarschuwingen aan grote containerschepen (langer dan 300 meter en breder dan 40 meter) met het advies om de zuidelijke route te mijden en in plaats daarvan de noordelijke route te nemen. Daarnaast staat deze waarschuwing permanent aangetekend in de zeekaart.
De OOCL Rauma is kleiner dan 300 meter en heeft daarom geen waarschuwing ontvangen van de Nederlandse Kustwacht.
Naar aanleiding van contact met Duitsland hierover heeft Duitsland te kennen gegeven schepen niet actief te waarschuwen zoals de Kustwacht dit wel doet, maar eerst de uitkomst van onderzoeken af te wachten alvorens concrete maatregelen te overwegen. De schepen die de verkeersbaan van oost naar west varen, zoals de OOCL Rauma in dit geval, kiezen al in Duitsland hun vaarroute en ontvangen daar dus geen actieve waarschuwing.
De waarschuwingen die de Nederlandse Kustwacht geeft blijken in de praktijk goed te worden opgevolgd. Het enkele grote containerschip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Het is uiteindelijk aan de kapitein van het schip zelf om, alles afwegende, dit advies wel of niet op te volgen. De keuze voor de route is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de kapitein.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat containerschepen, zeker tijdens een zware storm, nog steeds deze ondiepe vaarroute kunnen nemen? Hoe kan het gebeuren, na de ramp met de MSC Zoe, dat zo’n groot en zwaar beladen containerschip deze ondiepe route kan nemen?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd en toch de zuidelijke route heeft genomen, heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods zoals hierboven vermeld.
Overigens waren de golfhoogtes op de zuidelijke route niet extreem (ca. 3 meter, dus onder de Kustwacht-norm), aangezien de wind toen zuidwest was, en je daar dan in relatief rustig water vaart.
Hoe staat het met de uitvoering van de eerder aangenomen Gewijzigde motie van het lid Van der Graaf c.s. over als noodmaatregel een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute boven de Waddeneilanden (Kamerstuk 31 409, nr. 265)?2
Ik refereer aan mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 29 684, nr.200), waarin ik invulling geef aan de genoemde motie.
De conclusie daarin is dat ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal kan opleggen. Als Nederland deze route of daaraan verbonden voorwaarden wil veranderen, moet het daartoe een voorstel doen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Heeft u inmiddels al met Duitsland contact gehad om een voorstel in te dienen bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)? Zo ja, wanneer verwacht u hier een reactie op? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet gedaan?
Er is regelmatig contact met Duitsland over de routes boven de Wadden.
Zodra het OVV-rapport gereed is, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn om de veiligheid van de scheepvaart, en daarmee die van de Waddeneilanden verder te borgen.
Op korte termijn zal ik contact opnemen met mijn Duitse ambtgenoot om met hem af te spreken dat na het gereedkomen van de belangrijkste onderzoeken Nederland en Duitsland gezamenlijke vervolgacties richting IMO zullen bespreken.
Wat vindt u ervan dat de kapitein van het containerschip het «dringende advies» van de Kustwacht in de wind heeft geslagen? Welke maatregelen, behalve adviseren, kan de Kustwacht nemen om een containerschip een andere vaarroute te laten nemen? Bent u bereid om, zeker bij een zware storm, te komen tot een verbod op het gebruik van de zuidelijke route?
Het schip dat tijdens de storm Ciara het advies niet heeft opgevolgd heeft dit gedaan na uitvoerig overleg met de loods, en met de inschatting dat de weersomstandigheden in de zuidelijke route gunstiger waren dan in de noordelijke route.
Daarnaast kan ik een permanente afsluiting van de zuidelijke vaarroute niet unilateraal opleggen, maar moet daarvoor een voorstel worden ingediend bij de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) in overleg met Duitsland.
Wat gaat u verder ondernemen om ervoor te zorgen dat de bewoners van de Waddeneilanden er zeker van kunnen zijn dat containerschepen op een veilige afstand van hun eiland blijven varen?
In 2002 werd op voorstel van Nederland, Duitsland en Denemarken de Waddenzee door IMO als Particular Sensitive Sea Area aangewezen, op basis van de toen aanwezige navigatiemaatregelen, zoals VTS, loodsdienst, markering, SAR diensten, noodsleephulp, maar ook routeringsmaatregelen, waarvan de zuidelijke route boven de Wadden deel uitmaakt. Deze werden als voldoende beschouwd om schepen met gevaarlijke en verontreinigende goederen op voldoende afstand van de Waddenzeekust te houden.
Ik ben in afwachting van de uitkomsten van het OVV-onderzoek. Als het rapport daartoe aanleiding geeft, zal ik bezien welke vervolgstappen wenselijk en mogelijk zijn. Als op basis van het OVV-rapport wijziging van de routeringsmaatregelen noodzakelijk is, dan zal ik in overleg met Duitsland een voorstel doen aan IMO tot aanpassing van de route.
De bomenkap voor stadsverwarming in Purmerend |
|
Frank Futselaar , Sandra Beckerman (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat alleen al deze winter 16.000 bomen zijn gekapt in de Schoorlse duinen? Hoe oordeelt u over de mogelijke risico’s van deze kap met betrekking tot zand- (en water)overlast voor de omgeving?1
Ik heb naar aanleiding van uw vragen informatie ingewonnen bij Staatsbosbeheer. In de winter van 2019–2020 heeft geen houtoogst plaats gevonden in de Schoorlse Duinen. De laatste houtoogst in de Schoorlse Duinen heeft plaats gehad in de periode van 5 november 2018 tot 27 januari 2019 en omvatte inderdaad ongeveer 16.000 bomen. Het betrof hier dunning, onderdeel van regulier beheer van het bestaande bos. Doordat het bos gewoon blijft bestaan, is het risico met betrekking tot zand- en wateroverlast erg beperkt.
Klopt het dat (delen van) deze kap wordt ingezet als biomassa voor de stadsverwarming van onder andere Purmerend?
Nee. Staatsbosbeheer laat weten dat al het geoogste hout is geleverd aan de houtverwerkende industrie en ingezet voor de productie van houtproducten. Er is in dit geval geen biomassa afgevoerd voor de opwekking van duurzame warmte. Het tak- en tophout is in het gebied achtergelaten ter verrijking van de bodem.
Klopt het dat op de in Pumerend gehouden informatieavond over biomassa de spreker namens Staatsbosbeheer, naast hoofd biomassa, ook directeur is van het bedrijf (Enerco B.V.) dat biomassa koopt van Staatsbosbeheer om het vervolgens door te verkopen aan Vattenfall? Klopt het ook dat deze verkoop loopt via een tussenbv (Energiehout), waarvan Staatsbosbeheer zelf mede-eigenaar is? Klopt het ook dat genoemde vertegenwoordiger van en Staatsbosbeheer en het bedrijf Enerco B.V. tot voor kort ook bestuurslid was van FSC, de organisatie die de benodigde duurzaamheidskeurmerken afgeeft? Zo ja, deelt u de mening dat hier sprake is van belangenverstrengeling op wat een onafhankelijke informatieavond had moeten zijn? Kunt u een toelichting geven?
De spreker op de informatieavond bij de gemeente Purmerend bekleedt bij Staatsbosbeheer de functie van senior medewerker business development en is daarnaast door Staatsbosbeheer als statutair directeur gedetacheerd bij Bio Enerco B.V. Het klopt dat Bio Enerco B.V. biomassa levert aan Vattenfall. Het klopt ook dat Energiehout B.V. biomassa levert aan Bio Enerco B.V. en dat Energiehout B.V. een volledige dochteronderneming is van Staatsbosbeheer.
Tot september 2017 was de betreffende functionaris bestuurslid van FSC Nederland. FSC Nederland is een non-profit organisatie die het verantwoord beheer van bossen wereldwijd promoot en de toepassing van (hout)producten uit die bossen op de Nederlandse markt stimuleert. FSC Nederland stelt op basis van internationale criteria de FSC-standaard op voor duurzaam bosbeheer. De huidige FSC-standaard is per 1 juni 2019 ingevoerd. FSC Nederland geeft zelf geen duurzaamheidscertificaten uit. Certificering is nadrukkelijk een activiteit van onafhankelijke certificerende instellingen.
Gelet op het bovenstaande concludeer ik dat geen sprake is (geweest) van belangenverstrengeling.
Vindt u bovengenoemde belangenverstrengeling tussen Staatsbosbeheer, Enerco, Energiehout en FSC wenselijk, of deelt u de mening dat op deze manier geen sprake kan zijn van onafhankelijk beheer van bomen die gekapt worden voor de biomassacentrale die Purmerend moet verwarmen? Kunt u een toelichting geven?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 ben ik van oordeel dat er geen sprake is van belangenverstrengeling.
Binnen Staatsbosbeheer is een functiescheiding doorgevoerd tussen bos- en natuurbeheer (en keuzes ten aanzien van houtoogst) enerzijds en verkoop van hout en biomassa anderzijds. De betreffende functionaris heeft derhalve geen invloed op het bosbeheer.
Het bosbeheer van Staatsbosbeheer wordt getoetst aan de duurzaamheidscriteria van FSC. De houtoogst vindt hierbij plaats ten behoeve van de houtproductie (voor inzet van hout in hernieuwbare producten: zoals planken, balken, plaatmateriaal en papier), natuurontwikkeling, landschapsbeheer en recreatie.
Een deel van de takken en toppen van bomen die bij de oogst van bomen vrijkomen, wordt als reststromen verwerkt tot houtsnippers. Deze reststromen (houtsnippers) worden op de markt gebracht voor de opwekking van duurzame warmte. Staatsbosbeheer kapt geen bomen met als oogmerk de opwekking van energie.
Deelt u de mening dat er, gezien deze ongewenste belangenverstrengeling, direct gestopt moet worden met het uitkeren van subsidies aan de betreffende biomassacentrale? Deelt u de mening dat dit geld beter geïnvesteerd kan worden in echte verduurzaming, zoals het isoleren van woningen in Purmerend?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3, ben ik van oordeel dat er geen sprake is van belangenverstrengeling. Voor het isoleren van woningen zijn subsidies beschikbaar.
De geplande wildexcursies van Staatsbosbeheer op de Veluwe zoals op hun website vermeld |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aangeboden activiteiten op de website van Staatsbosbeheer?1
Ja. Op de website van Staatsbosbeheer wordt een uitgebreid en gevarieerd pakket wildexcursies op de Veluwe aangeboden. Van wildspotexcursies, vollemaanwandelingen, «Veluwe bij nacht»-wandelingen, «Muir Treks» tot «grote vijf»- excursies.
Klopt het dat deze activiteiten ook plaatsvinden in rustgebieden en na zonsondergang?
Alleen de wildspotexcursies leiden naar wildarena’s die in rustgebied staan. Bezoekers wandelen met een gids hier naartoe. Alleen de vollemaanwandelingen en «Veluwe bij nacht»-wandelingen spelen zich na zonsondergang af. Ook dit zijn wandelingen met een gids of boswachter.
Klopt het dat bij deze activiteiten gebruik wordt gemaakt van Land Rovers met onder andere geluidsoverlast tot gevolg?
Land Rovers worden slechts bij 32 van de 242 geplande excursies op de Veluwe gebruikt. Ze komen niet in rustgebieden, maar gebruiken de wegen en paden die ook voor het beheer worden gebruikt. Met zonsondergang zijn ze weer het bos uit. De Land Rovers voldoen aan de eisen van de wet. Staatsbosbeheer is bezig om de Land Rovers aangedreven door verbrandingsmotor uit te faseren en deze te vervangen voor elektrisch aangedreven exemplaren.
Hoeveel activiteiten en excursies met toeristen vinden er jaarlijks plaats in rustgebieden?
Er zijn dit jaar 28 wandelingen naar wildarena Hemellootjes gepland en 23 wandelingen naar de Witte Hoogt.
Hoe en door wie worden deze activiteiten begeleid?
Deze excursies worden begeleid door boswachters of gidsen.
Deelt u de mening dat dergelijke excursies de rust in rustgebieden ernstig kunnen verstoren en daarmee een negatieve invloed zouden kunnen hebben op de biodiversiteit van de daar levende planten en dieren?
De wandelingen worden goed voorbereid, waarbij de verstoring door bezoekers minimaal is. Bezoekers volgen een vast pad om bij een «wildarena» te komen, waar zij vanuit een beschutte plek naar wild kijken. Vooraf worden instructies gegeven zo stil mogelijk te zijn en geen parfum te dragen, hetgeen ook in het belang van de bezoeker is. De excursies vinden slechts eenmaal per twee weken plaats en het is verboden het gebied te bezoeken zonder aanwezigheid van een boswachter. Wanneer Staatsbosbeheer negatieve gevolgen waarneemt van dit soort excursies, zal zij altijd direct actie ondernemen.
Hoe garandeert u dat de door Staatsbosbeheer beheerde rustgebieden niet worden verstoord?
Boswachters van Staatsbosbeheer zien toe op veiligheid en rust in de natuur.
Rechtswetenschappelijke onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn |
|
Maarten Groothuizen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u het rechtswetenschappelijke onderzoek «Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» bestudeerd?1
Ja.
Hoeveel dieren (in duizendtallen) zijn er de afgelopen drie jaren in Nederland door katten gedood en welke diersoorten betreft dat?
Het is niet bekend hoeveel dieren in Nederland door katten worden gedood. De prooidieren van katten kunnen zowel kleine zoogdieren als vogels zijn.
Welke impact heeft dat op de (wild)stand van die diersoorten in de natuur en is er reden tot zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Met de zes-jaarlijkse rapportage op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn wordt gerapporteerd over maatregelen en effecten ten aanzien van vogels en ten aanzien van de landelijke staat van instandhouding van habitattypen en soorten. Voor de staat van instandhouding wordt een oordeel gegeven over de populatiegrootte van elke soort en de waargenomen trend daarbij. De eisen ten behoeve van verslaglegging zijn tussen de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn vergelijkbaar gemaakt.
Er is geen één soort waarbij achteruitgang alleen aan predatie door katten kan worden toegeschreven. In duingebieden bij grote steden kunnen grond-broedende vogels slachtoffer worden van katten. Dit gebeurt niet alleen door katten, maar ook door roofvogels, vossen, kleine roofdieren of zelfs egels. Bij weidevogels is predatie een groter probleem. Ook daar is de kat daarbij slechts één van de vele predatoren. Het voorkomen van predatie bij weidevogels heeft in toenemende mate prioriteit bij beschermingsmaatregelen van het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. Van de tuinvogels is de merel regelmatig slachtoffer van katten maar de recente achteruitgang van de populatie van de merel is echter primair toe te schrijven aan een ziekte (het Usutuvirus). Ook hierbij speelt dat de landelijke status geen reden geeft tot ingrijpen.
Beschouwt u de kat als inheems in de zin van de Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Habitatrichtlijn beoogt onder meer wilde diersoorten van communautair belang in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. Deze wilde diersoorten zijn soorten die bedreigd, kwetsbaar of zeldzaam zijn. De huiskat (Felis catus) is geen inheemse wilde diersoort van communautair belang.
De in Nederland zeldzaam voorkomende wilde kat (Felis Silvestris) valt wel onder het beschermingsregime van de Habitatrichtlijn (bijlage IV).
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 22, sub b, en artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn? Kunt u daarbij in het bijzonder bij beide artikelen ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
In artikel 22, sub b, van de Habitatrichtlijn is bepaald dat lidstaten er op toe zien dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een niet-inheemse soort aan voorschriften wordt gebonden. In artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming is ter implementatie hiervan een algemeen verbod opgenomen om dieren uit te zetten. Huiskatten zijn gehouden dieren en leven niet in het wild/de vrije natuur. Het houden van huisdieren, en deze buiten laten lopen, is niet te scharen onder het opzettelijk introduceren of uitzetten in de vrije natuur.
De monitoring als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van de Habitatrichtlijn ziet op dieren van beschermde soorten van communautair belang die bij toeval worden gedood. Als het bij toeval doden van dieren van deze soorten een significante weerslag heeft op de betrokken soort, kan dat aanleiding zijn om instandhoudingsmaatregelen te treffen. Het is niet mogelijk om vast te stellen dat het incidenteel doden van dieren door katten een significante weerslag heeft op beschermde soorten, waardoor er geen aanleiding is om maatregelen te treffen.
Hoe legt u de term «opzettelijk» uit, gebruikt in artikel 12, eerste lid van de Habitatrichtlijn, en in artikel 5 van de Vogelrichtlijn?
Het Europese Hof van Justitie heeft in zijn jurisprudentie bepaald dat aan de in artikel 12, lid 1, sub a, van de richtlijn voorkomende voorwaarde inzake opzet slechts is voldaan indien degene die de handeling heeft verricht de vangst of de dood van een specimen van een beschermde diersoort heeft gewild, althans de mogelijkheid van die vangst of dood heeft aanvaard. De Europese Commissie geeft op basis van die jurisprudentie van het Hof van Justitie de volgende definitie: «opzettelijke» handelingen zijn handelingen van een persoon die weet, in het licht van de relevante wetgeving dat van toepassing op de betreffende soort, en de algemene informatie die de overheid geeft, dat zijn handeling hoogstwaarschijnlijk leidt tot een overtreding tegen een soort, en hij die overtreding heeft gewild, of, indien dat laatste niet het geval is, hij bewust de voorzienbare gevolgen van zijn handeling aanvaardt. In dit laatste geval is er sprake van voorwaardelijk opzet.
Welke diersoorten, genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen in het bijzonder een risico op het bij toeval vangen of doden door katten en hoe heeft u het toezichtsysteem dat de Habitatrichtlijn vereist zodanig ingericht dat juist deze diersoorten adequaat worden beschermd tegen dergelijk vangen en doden?
Uit onderzoek op Schiermonnikoog naar het gedrag en de predatie door verwilderde katten is gebleken dat met name kleine zoogdieren (haas, konijn) door een kat worden gepredeerd. Deze soorten worden niet genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn. De diersoorten genoemd in bijlage IV, onder a, van de Habitatrichtlijn lopen slechts een sporadisch risico om door een kat te worden gevangen of gedood. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord bij 5.
Op welke manier heeft u in de praktijk uitvoering gegeven aan artikel 2 en artikel 5 van de Richtlijn 2009/147/EG (Vogelrichtlijn)? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de uitwerking daarvan met betrekking tot katten? Vindt u een dergelijke uitvoering voldoende? Zo ja, waarom?
Artikel 2 van de Vogelrichtlijn verplicht lidstaten tot het nemen van alle nodige maatregelen om de populatie van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op een niveau te houden of te brengen dat met name beantwoordt aan de ecologische, wetenschappelijke en culturele eisen, waarbij zij tevens rekening houden met economische en recreatieve eisen. Artikel 5 van de Vogelrichtlijn en artikel 12, eerste lid, van de Habitatrichtlijn verplichten lidstaten tot het treffen van de nodige maatregelen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de in bijlage IV, letter a) van de Habitatrichtlijn, vermelde diersoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied. Ter implementatie van deze bepalingen bepaalt artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dat de provincies tezamen zorgdragen voor het nemen van de nodige natuurmaatregelen, onder meer in de vorm van de realisatie van het Natura 2000-netwerk en het Natuurnetwerk Nederland en het voeren van actief soortenbeleid. Het is daarbij in beginsel aan provincies om – indien zij dat nodig achten – in hun beleid rekening te houden met het vangen en doden van dieren door katten.
Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door) loslopende huiskatten en verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van soorten die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen te worden beschermd. Ik ben daarom van mening dat de uitvoering voldoet.
Op welke wijze geeft u gehoor aan de resultaatverplichting, zoals verwoord in verschillende uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), om soorten waarvoor een of meer Natura 2000-gebieden zijn aangewezen te beschermen of te herstellen? In hoeverre houdt u daarbij rekening met het vangen en doden van diersoorten door katten?2
Zie antwoord vraag 8.
Maakt u bij de bescherming van inheemse diersoorten onderscheid tussen de huiskat (met eigenaar) en de verwilderde huiskat? Zo ja, waaruit blijkt dat onderscheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de (verwilderde) huiskat geen beschermde soort is (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Voor wat betreft de bescherming van andere soorten maakt het in beginsel niet uit of deze soorten negatieve effecten ervaren van huiskatten of verwilderde katten. Bij het eventueel nemen van maatregelen kunnen de verschillen tussen huiskatten en verwilderde katten uiteraard wel een rol van betekenis spelen.
Hoe is in Nederland de (landelijke) ontheffing van Trap-Neuter-Return-programma’s geregeld? Op welke manier verhoudt die ontheffing zich tot de juiste uitvoering van de relevante bepalingen in de Habitat- en Vogelrichtlijn?
Bij Trap-Neuter-Return methode worden verwilderde katten gevangen, gesteriliseerd en weer terug geplaatst op de plek waar ze zijn gevangen. Voor het terugplaatsen is een ontheffing nodig op grond van artikel 3.34 van de Wet natuurbescherming (dit is de implementatie van art 22 sub b van de Habitatrichtlijn – zie mijn antwoord op vraag 5). Dit is een bevoegdheid van de provincies. Er is geen landelijke ontheffing.
Afhankelijk van de specifieke lokale problematiek wordt er door sommige provincies ontheffing verleend voor afschot van verwilderde katten, als andere alternatieven geen oplossing bieden.
Deelt u de mening van het Nederlandse kantoor van de Europese Commissie dat tegen het laten loslopen van katten niet hoeft te worden opgetreden? Zo ja, waarom en welke alternatieven ziet u dan om aan de Europese verplichtingen te voldoen? Zo nee, welke mening bent u dan wel toegedaan?3
Ja, die mening deel ik. Er zijn geen onderzoeken die aantonen dat (predatie door) loslopende huiskatten en verwilderde katten van invloed zijn op de gunstige staat van instandhouding van soorten die op grond van Habitat- en Vogelrichtlijn dienen te worden beschermd. Een verbod op het laten loslopen van huiskatten acht ik derhalve niet nodig.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uitgebreid beantwoorden?
Voor zover mogelijk heb ik dat hierboven gedaan.
Het bericht ‘Slacht dreigt voor Texelse Konikpaarden: "Het pakte niet uit zoals we hadden gehoopt"’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slacht dreigt voor Texelse Konikpaarden: «Het pakte niet uit zoals we hadden gehoopt»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mogelijke slacht van de Konikpaarden zeer onwenselijk is?
Staatsbosbeheer heeft veel moeite gedaan de Konikpaarden uit onder meer het Oostvaardersveld elders een goed onderkomen te bieden. Ik heb begrepen dat Staatsbosbeheer maatregelen treft om de huidige problemen te mitigeren. Hierdoor kunnen de paarden toch op Texel blijven.
Wat vindt u van de opvatting van Staatsbosbeheer dat de slacht van deze dieren de voorkeur geniet boven eventuele herplaatsing bij particulieren?
De Konikpaarden zijn gewend aan het leven in familieverbanden en uitgestrekte gebieden. Het opbreken van deze groepen is voor het welzijn van de dieren geen wenselijke gang van zaken, net zo min als het plaatsen in een te klein leefgebied. Bovendien is Staatsbosbeheer van mening dat de dieren niet geschikt zijn om in een stal te houden. Dit is ook de reden dat de grotere groepen naar Wit-Rusland en Spanje zijn verhuisd naar grote natuurgebieden. Bij het huisvesten van de dieren bij particulieren kan volgens Staatsbosbeheer aan beide eisen niet voldaan worden. Ik onderschrijf deze opvatting van Staatsbosbeheer over het welzijn van de dieren.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer als grootste natuur- en terreinbeheerder van Nederland in staat zou moeten zijn om twintig dieren alternatieve huisvesting te bieden op een locatie waar zij geen schade kunnen aanrichten?
Naast de onwenselijkheid van plaatsing bij particulieren, is ook verplaatsing van deze dieren naar andere gebieden met recreatie moeilijk. Geschikte locaties binnen Nederland en de nabije omgeving zijn nagenoeg uitgeput, bovendien hebben niet alle gebieden behoefte aan dezelfde vorm van begrazing door Konikpaarden. Navraag door Staatsbosbeheer leert dat andere terreinbeheerders en natuurorganisaties zelf ook met te veel paarden kampen of liever geen paarden uit het Oostvaardersplassengebied opnemen, omdat men vreest voor onrust. Met het nemen van mitigerende maatregelen kunnen de paarden nu toch blijven.
Is het gebruikelijk dat terreinbeheerders dieren naar de slacht sturen op het moment dat zij een potentieel veiligheidsrisco’s vormen voor passanten? Waarom kan er niet worden gekozen voor de plaatsing van bijvoorbeeld omheiningen of afrasteringen?
In een normale situatie zijn de dieren niet gevaarlijk voor passanten, net als dat voor bijna alle wilde dieren geldt. Wanneer deze in de natuur levende dieren echter gewend raken aan contact met mensen en hen als een bron van voedsel gaan zien, kunnen zij wel opdringerig en agressief worden. Vaak worden deze dieren dan uit een gebied verwijderd. Als het niet lukt om een alternatieve locatie te vinden dan is er de laatste mogelijkheid om de dieren voor de slacht aan te bieden. Dat is voor de paarden op Texel nu niet meer aan de orde.
In veel gebieden is de hoge mate van fragmentatie van het Nederlandse landschap met wegen en paden, en de wens om natuurgebieden ook geschikt te houden voor recreatief medegebruik, niet verenigbaar met de scheiding tussen mens en dier. Op Texel is het wel mogelijk om de gebieden waar de Konikpaarden voor overlast zorgen af te rasteren.
Bent u bereid om met Staatsbosbeheer in gesprek te gaan over herplaatsing van deze dieren in andere natuurgebieden in Nederland, of in het uiterste geval over herplaatsing bij particuliere houders of in andere Europese natuurgebieden?
Ik ben van mening dat Staatsbosbeheer hierin een zorgvuldige afweging maakt en het beste met de dieren voor heeft. De huidige oplossing maakt herplaatsing overbodig.
Het bericht ‘Hoe aquaria wereldwijd het koraalrif bedreigen; Vissen op Nemo’s’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat er jaarlijks miljoenen tropische siervissen en talloze stukken levend koraal via Schiphol Nederland binnen komen, waarna deze dieren over heel Europa verspreid worden? Zo ja, wat zijn de precieze aantallen uitgesplitst per diersoort en hoeveel dieren vallen onder de wetgeving op basis van de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)?1
Alleen voor de soorten beschermd onder CITES zijn specifieke cijfers beschikbaar. Op basis van de nu bevestigde cijfers (dit is tenminste 95% van de invoer in 2019) zijn er in 2019 zes soorten tropische siervissen, waaronder drie soorten zeepaardjes, ingevoerd en 73 soorten koraal. In totaal ging het om 1659 vissen (inclusief zeepaardjes) en 49.549 stuks koraal. In de bijlage bij deze brief zijn de aantallen opgesplitst per soort. Voor de soorten die niet beschermd zijn onder CITES zijn geen cijfers beschikbaar. Het beeld is wel dat verreweg de meeste tropische vissen die zijn ingevoerd niet onder het CITES-verdrag vallen.
Hoe groot is het aandeel gekweekte siervissen dat via Schiphol Europa bereikt?
Van het aantal tropische siervissen genoemd in het antwoord op vraag 1 is 88% gekweekt (1.459 vissen) en 12% afkomstig uit het wild (200 vissen). Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, zijn er geen gegevens beschikbaar van de soorten die niet onder CITES vallen.
Op welke manier wordt tegengegaan dat dit illegaal gevangen dieren zijn en over welke papieren moeten de handelaren van deze dieren en cargo beschikken om de goedkeuring van de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te krijgen om de dieren van Schiphol op te halen?
Voor soorten beschermd onder CITES moet de zending levende dieren vergezeld zijn van een geldige CITES export- en importvergunning. De exportvergunning is het bewijs dat de autoriteiten van het herkomstland de gewenste export goedkeuren. Om een CITES-importvergunning te krijgen voor de EU wordt er als onderdeel van de vergunningaanvraag door de Nederlandse Wetenschappelijke Autoriteit CITES (WA) een advies opgesteld. De WA beoordeelt de combinatie van de diersoort, het natuurmanagement in land van herkomst en specifieke omstandigheden zoals kweekstatus en mogelijke onomkeerbare effecten van de invoer op wildpopulaties. De Douane ziet naast CITES-documenten verder toe op de juistheid en volledigheid van de veterinaire certificaten of documenten die dieren vergezellen, conform Vo (EG) 136/2004, Bijlage I. Richtlijn 97/78/EG, artikel 4, lid 3 en Richtlijn nr. 91/496/EG, artikel 4. Vissen moeten voorzien zijn van een gezondheidscertificaat en ter keuring worden aangeboden aan de NVWA.
Heeft u ook signalen ontvangen dat een groot deel van deze aquariumdieren onder dubieuze omstandigheden wordt gevangen? Zo ja, welke geluiden zijn dit?
Bij vissen is er mogelijk sprake van het gebruik van gifstoffen (cyanide) bij de vangst, zoals ook in het artikel wordt gesteld. Bij koralen die aangemerkt zijn als gekweekt kan het voorkomen dat ze in werkelijkheid in het wild worden gevangen. De risico’s hierop zijn per soort verschillend. De CITES WA beoordeelt dit. Bij een verhoogd risico wordt aan de exporteur gevraagd aan te tonen dat het daadwerkelijk om kweek gaat. Bij invoer controleert de Douane in samenwerking met de NVWA of aan de regels wordt voldaan.
Klopt het dat Nederlandse winkels, handelaren en speciaalzaken koraal verkopen? Zo ja, in hoeverre is dit strijdig met de CITES-wetgeving, waarin gesteld wordt dat koraal ingevoerd in Nederland door de Douane in beslag wordt genomen?
Ja dit klopt. Indien aan de CITES-regelgeving is voldaan, is verkoop van soorten koraal die beschermd zijn onder CITES toegestaan. Voor soorten koraal die op CITES appendix I/EU-bijlage A staan geldt dat commerciële handel van deze soorten uit het wild verboden is. Enkel aangetoond gekweekte exemplaren mogen met geldende CITES-vergunningen worden ingevoerd en verkocht. Door handel in gekweekte exemplaren worden wilde populaties ontzien. Voor de soorten op CITES appendix II/EU-bijlage B geldt dat commerciële handel mogelijk is met de geldende CITES-vergunningen, zowel gekweekte exemplaren als exemplaren uit het wild.
Welke stappen hebben Nederland en de Europese Unie genomen om het aandeel illegaal geoogste zeedieren en gesmokkeld koraal te laten dalen na het rapport van Interpol, waarin duidelijk werd dat er in 2019 wereldwijd meer dan 10.000 illegaal gevangen dieren in beslag genomen zijn en na de in 2017 onderschepte 32.000 kilo gesmokkeld koraal in EU-lidstaten?2
De EU heeft samen met de lidstaten in 2016 het EU Action Plan against Wildlife Trafficking aangenomen waarin de lidstaten de wetgeving, handhaving en samenwerking op het gebied van CITES hebben versterkt de afgelopen jaren. Nederland neemt daarnaast deel aan internationale acties, zoals ook de Interpol-actie Thunderball 3 waarnaar wordt verwezen in uw vraag. Ook nationaal zetten de handhavende instanties in Nederland in op toezicht en handhaving van de CITES wetgeving. Op dit moment loopt de campagne van Meld Misdaad Anoniem om overtredingen op het gebied van wildlife crime te melden4.
In hoeverre wordt er gesproken met de exporterende landen en hun overheden om handel richting Europa en Nederland een halt toe te roepen?
Het doel van het CITES-verdrag is duurzame handel in bedreigde planten en dieren te bewerkstelligen. Daarom worden er voorwaarden aan de handel gesteld. Vanuit de Scientific Review Group,het EU-gremium waarin de CITES wetenschappelijke autoriteiten van de EU-lidstaten zijn vertegenwoordigd, of de WA zelf wordt er contact opgenomen met landen van herkomst als er vragen zijn over een importvergunning. Indien een land geen informatie heeft en er verder ook geen informatie is die kan bevestigen dat de handel duurzaam is, staat de EU de import niet toe voor die soort/land combinatie. Daarnaast wordt in het geval van illegale handel en beslaglegging altijd contact opgenomen met de desbetreffende CITES-autoriteiten van het land van herkomst/export ten behoeve van administratief- of strafrechtelijk onderzoek. Nederland rapporteert ook aan het CITES-secretariaat.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in het wild gevangen bedreigde siervissen worden verkocht op de Europese markt?
Illegale handel in bedreigde soorten is een bedreiging voor de biodiversiteit en onacceptabel. Het uitgangspunt van CITES is dat de handel in bedreigde soorten op een duurzame manier moet plaatsvinden. Dit kan door kweek, maar ook door de effecten van wildvang te monitoren en de handel af te stemmen op het duurzaam voortbestaan van de wilde populaties. Daar wordt binnen CITES scherp op gelet. Daarnaast is alertheid op de instandhouding van de wilde populaties van soorten die niet op CITES staan belangrijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat er in Nederland wordt gehandeld in levend koraal?
De handel in soorten levend koraal die door CITES worden beschermd is onder voorwaarden mogelijk. Zoals aangegeven is commerciële handel in bepaalde koraalsoorten uit het wild verboden (CITES appendix I/EU bijlage A). Door handel in gekweekte exemplaren worden de wilde populaties ontzien. Van soorten die staan op CITES appendix II/Bijlage B is het uitgangspunt dat de handel op een duurzame manier moet plaatsvinden. Dit kan ook door kweek, maar ook door de effecten van wildvang te monitoren en de handel af te stemmen op het duurzaam voortbestaan van de wilde populaties.
Kunt u zich in Europa inzetten voor een beter handhaafbaar protocol dat handel in illegaal gevangen koraal en siervissen tegengaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en welke termijn?
De soorten beschermd onder CITES zijn goed in beeld. Daarnaast zijn er legitieme vragen over de omvang van de handel in tropische siervissen en koraal die niet beschermd worden door het CITES-verdrag en de mogelijke negatieve impact op de instandhouding van deze soorten in het wild en de betreffende ecosystemen. Daarom heeft de EU (zoals ook genoemd in het artikel) samen met Zwitserland en de Verenigde Staten een voorstel ingediend tijdens de 18e Conference of the Parties CITES om in CITES-verband dit te onderzoeken en de situatie goed in beeld te brengen. Op basis van de uitkomsten kan worden bepaald of en welke maatregelen genomen moeten worden en op welk niveau (lokaal, nationaal, internationaal). Nederland draagt in CITES-verband hieraan actief bij.
Het bericht ‘Het gaat niet goed met de natuur in Nederland. Als het zo doorgaat ‘is het tegen de klippen op werken’ en natuurgebied ’t Twiske |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het gaat niet goed met de natuur in Nederland. Als het zo doorgaat «is het tegen de klippen op werken»»?1
Ja.
Bent u bekend met ’t Twiske als een Natura 2000- en Vogelrichtlijngebied dat vrijwel geheel binnen het Natuurnetwerk Nederland valt?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er vele soorten en habitats voorkomen in natuurgebied ’t Twiske waarop de in wetgeving verankerde instandhoudingsdoelen betrekking hebben? Zo ja, welke zijn dat?
Ja. Het Twiske maakt onderdeel uit van het Natura 2000-gebied «Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske». Het deelgebied Twiske betreft een Vogelrichtlijngebied waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in het kader van de Wet natuurbescherming. De instandhoudingsdoelstellingen zijn te vinden in het aanwijzingsbesluit van het gebied: https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/documenten/gebieden/092/N2K092_DB%20HVN%20Ilperveld,%20Varkensland,%20Oostzanerveld%20&%20Twiske.pdf
Uitwerking van deze doelen in omvang, ruimte en tijd zijn uitgewerkt in het Natura 2000 beheerplan 2016–2022 waarbij de provincie Noord-Holland de voortouwnemer is: https://www.noord-holland.nl/Onderwerpen/Natuur/Natura_2000/Natura_2000_beheerplannen/Beheerplannen/Laag_Holland/Vastgesteld_Natura_2000_beheerplan_Ilperveld_Varkensland_Oostzanerveld_Twiske_2016_2022.pdf
Dit beheerplan stelt over Het Twiske het volgende: «Voor het Twiske, dat naast natuur een belangrijke recreatiefunctie heeft, wordt de «Visie op verdere ontwikkelingen in recreatiegebied het Twiske» (Recreatie Noord-Holland, 2006) gevolgd. Hierin staat een zonering in intensieve recreatiegebieden en natuurgebieden opgenomen. Tevens staat hierin opgenomen dat in Het Twiske maximaal drie evenementen per jaar met meer dan 10.000 bezoekers mogelijk zijn. Door uitvoering van de visie wordt gegarandeerd dat effecten op de instandhoudingsdoelen niet optreden. Voor deze evenementen dient wel een vergunning te worden aangevraagd.»
Bent u bekend met de noodzaak, aldus onder meer vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening, van rust, stilte en donkerte als belangrijke ruimtelijke condities voor alle aanwezige dieren in het gebied? Zo ja, op welke manier kunnen we deze condities binnen de Vogel- en Habitatrichtlijn garanderen voor de aanwezige flora en fauna?
Ja. Randvoorwaarden als rust, stilte en donkerte kunnen worden geregeld in het beheerplan van het Natura 2000-gebied. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor het beheerplan van dit gebied (zie hiervoor de link bij de beantwoording van vraag 3).
Bent u bekend met de in het Volkskrantartikel genoemde landelijke inventarisatie habitattypen (natuurlijke ecosystemen), die stelt dat het niet goed gaat met de Nederlandse natuurgebieden en haar flora en fauna, waaronder een groot deel Natura 2000-gebieden? Zo ja, welke maatregelen neemt u als antwoord tegen deze trend?
Ja, de landelijke rapportage over de staat van instandhouding van de habitattypen en soorten in Nederland en de status en trends van vogelpopulaties heb ik op 17 december 2019 naar uw Kamer verzonden. Zoals in die brief aangegeven zal ik de resultaten van de rapportages meenemen in mijn nationale en internationale beleid in de komende jaren om tot een robuust en geïntegreerd natuurbeleid te komen.
Weet u dat het recreatieschap ‘t Twiske steeds ruimere vergunningen voor horeca krijgt waarbij het Schap ook nog streeft naar nieuwe mogelijkheden voor overnachtingen (4.000–8.000 personen), meer grootschalige meerdaagse techno-evenementen (20.000 personen) en bebouwing?
Vergunningverlening voor dit soort activiteiten is een verantwoordelijkheid van de provincie Noord-Holland.
Hoe kunnen de belangen van de natuur in ’t Twiske en al haar natuurwaarden, rekening houdend met de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-uitspraak van afgelopen mei, geborgd worden wanneer deze activiteiten steeds meer plaats kunnen vinden?
De natuurwaarden zijn geborgd via de Wet natuurbescherming (paragraaf 2.3): nieuwe activiteiten die invloed kunnen hebben op een Natura 2000-gebied dienen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming waarbij tevens dient te worden bezien of een te vergunnen project afzonderlijk, maar ook in combinatie met andere projecten significante gevolgen kan hebben.
Hoe kan de regelgeving ruimte laten voor horeca en grootschalige evenementen als er onduidelijkheid bestaat over de negatieve effecten van stikstofuitstoot van (meer) horeca in dit Natura 2000-gebied?
Er dient getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. Op basis van (stikstof)onderzoek zal er inzichtelijk worden gemaakt of en zo ja onder welke voorwaarden een vergunning noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat er van grote festivals, overnachtingen en meer horeca geen sprake kan zijn in gebieden die onder de bescherming van Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland vallen?
Of er geen sprake kan zijn van grote festivals, overnachtingen of horeca in Natura 2000-gebieden of NNN moet per gebied beoordeeld worden. Als blijkt na toetsing dat er geen negatieve effecten zijn op de beschermde waarden van de NNN en Natura 2000-gebieden dan is er geen beletsel om een vergunning te verlenen.
Het stoppen van het sensorennetwerk in het aardbevingsgebied |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) niet alleen stopt met het sensorennetwerk maar dat de sensoren vanaf 6 januari ook verwijderd worden uit huizen en gebouwen?
Ja. TNO heeft met alle deelnemers aan het sensorennetwerk een contract gesloten, waarin onder andere staat dat de sensoren na het beëindigen van het netwerk worden verwijderd. Met de deelnemers is daarom vanaf 6 januari contact opgenomen om een afspraak te maken voor het verwijderen van de sensoren.
Echter, ik ben hier met de NAM over in overleg getreden. NAM heeft mij aangegeven dat als bewoners de sensor willen behouden, dat mogelijk is. In plaats van verwijderen, wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven, overigens zonder dat verder wordt onderzocht of de huidige bevestiging van de sensor aangepast zou moeten worden voor een optimale meting. Daarnaast verkent het KNMI op mijn verzoek of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk; omdat het bestaande netwerk geen nieuwe inzichten meer oplevert, neem ik het netwerk niet over. In de eveneens vandaag aan uw Kamer aangeboden Verzamelbrief Groningen Bovengronds ga ik uitgebreider in op het netwerk.
Bent u bekend met het gegeven dat zich nu al 25 bewoners hebben gemeld die niet willen dat de sensoren uit hun huis worden verwijderd?
NAM heeft mij laten weten dat zich bij de NAM 3 personen hebben gemeld die niet willen dat de sensor verwijderd wordt. Nadat de NAM de deelnemers heeft laten weten het verwijderen van de sensoren te pauzeren, hebben zich bij de NAM 6 personen gemeld die willen dat de sensor alsnog verwijderd wordt. Het aantal van 25 kan ik niet plaatsen, wel heeft een deelnemer in de krant aangegeven het prettig te vinden na een beving op zijn sensor te kunnen kijken en kan ik mij goed voorstellen dat dat voor meer deelnemers geldt. Zoals hiervoor beschreven kunnen bewoners zelf aangeven dat zij de sensor willen behouden en hebben daarmee de mogelijkheid om na een beving op hun sensor te kijken.
Bent u bekend met het gegeven dat deze bewoners een contract zijn aangegaan voor de duur van 10 jaar, waarvan er nu slechts 5 zijn verstreken?
Ja. Deelnemers hebben met TNO een contract voor 10 jaar afgesloten. In dat contract staat dat TNO het contract eerder kan beëindigen in geval het sensorennetwerk eerder wordt beëindigd, zoals nu het geval is. Ik kan mij echter voorstellen dat deelnemers deze clausule niet scherp voor de geest stond. Bewoners die dat wensen wordt nu de mogelijkheid geboden om de sensor te behouden.
Waarom is niet eerst met de bewoners en eigenaren van huizen en gebouwen waarin sensoren hangen gesproken? Bent u bereid dit alsnog te doen?
Over de toekomst van het sensorennetwerk is op verschillende manieren contact geweest met de deelnemers aan het netwerk. Deelnemers zijn zowel bewoners van huizen alsook eigenaren van (openbare) gebouwen waar sensoren in hangen. NAM en TNO hebben deelnemers op 8 augustus een enquête over het netwerk gestuurd en op 16 oktober een deelnemersavond georganiseerd. Daarnaast zijn alle deelnemers per brief op de hoogte gehouden van ontwikkelingen rondom het netwerk. Tijdens de bijeenkomst op 16 oktober zijn de resultaten van de enquête besproken en is gesproken over de toekomst van het netwerk. Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer er geen overnamepartij gevonden zou worden, de NAM het netwerk zou beëindigen. Mogelijk is dit voor deelnemers die niet bij de deelnemersavond zijn geweest als een verrassing gekomen.
Bent u bereid het laten verwijderen van de sensoren nu te stoppen dan wel te pauzeren zodat met bewoners gesproken kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Ik heb de NAM gevraagd het verwijderen te pauzeren. Zoals gezegd kunnen bewoners de sensor behouden als zij dat willen.
Met wie heeft de NAM gesproken, aangezien zij zelf op zoek is geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Waar liep een eventuele overname op vast?
NAM heeft mij laten weten gesprekken te hebben gevoerd met verschillende individuele partijen, maar ook met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties. Het onderwerp is 14 november aan de orde gekomen in een periodiek overleg van de NAM met Groninger Gasberaad en de Samenwerking Mijnbouwschade Groningen. NAM heeft daar een presentatie gehouden over het netwerk en een open uitnodiging gedaan aan eventueel geïnteresseerde partijen om de NAM direct te benaderen voor overname gesprekken. Ook is het onderwerp besproken in de bijeenkomst van het Technisch Platform Aardbevingen van 31 oktober jl. waar onder andere NAM, SodM en het Ministerie van EZK in participeren, en is iedereen die een visie heeft op wel of niet behouden van het TNO-netwerk in Groningen opgeroepen dit bij het Ministerie van EZK te melden. Geen van deze partijen heeft NAM aangegeven interesse te hebben om de rol van NAM bij het netwerk over te nemen. Ook bij EZK hebben zich geen partijen gemeld.
Bent u ook zelf op zoek geweest naar overnamekandidaten voor het sensorrennetwerk? Zo ja, wie heeft u gesproken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ik heb aan SodM, NCG en TCMG een reactie gevraagd op het beëindigen van het netwerk. NCG en TCMG hebben mij laten weten het netwerk niet te gebruiken. SodM heeft mij, onder andere, laten weten dat NAM geen verplichting heeft het netwerk voort te zetten en dat het netwerk in de huidige vorm geen toegevoegde waarde heeft. Daarbij heeft SodM ook aangegeven dat het netwerk in aangepaste vorm mogelijk wel technische waarde kan hebben. Ook geeft SodM aan dat er regionaal meer vertrouwen kan ontstaan als bezorgde bewoners direct kunnen zien aan welke grondbewegingen hun huis is blootgesteld. Ik verken nu met het KNMI of, en zo ja in welke vorm, een netwerk waarbij bewoners participeren van meerwaarde zou kunnen zijn op de bestaande monitoring. Dit staat echter los van het bestaande netwerk. Daarom zal ik de NAM aan het eind van deze maand laten weten dat de NAM het verwijderen van de sensoren kan voortzetten, tenzij voor die tijd een partij aanbiedt het netwerk integraal voort te zetten.
NAM heeft mij echter laten weten dat als mensen de sensor willen behouden, dit in principe mogelijk is. In plaats van verwijderd wordt de sensor dan in eigendom van de deelnemer gegeven. De sensor kan door de deelnemer rechtstreeks aan een PC worden gekoppeld, op deze wijze kunnen mensen het effect op hun eigen woning blijven zien. Door het in eigendom nemen door de deelnemer komt de verantwoordelijkheid voor de aansluiting en eventueel later alsnog verwijderen van de sensor bij de deelnemer te liggen; de NAM staat dan definitief op afstand.
Is het een optie om het sensorennetwerk over te laten nemen door de Hanzehogeschool en/of de Rijksuniversiteit Groningen? Zijn met deze partijen gesprekken gevoerd? Zo ja, wat was hiervan de conclusie? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
NAM heeft mij aangegeven via verschillende kanalen contact te hebben gehad met de Hanzehogeschool Groningen, maar dat dit niet heeft geleid tot concrete interesse.
Met de Rijksuniversiteit Groningen heeft NAM geen contact gehad.
Spelen financiële overwegingen een doorslaggevende rol bij potentiële overnamekandidaten? Zo ja, kan hiervoor naar een oplossing worden gezocht?
Nee. De overweging om te stoppen met het netwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. De gesprekken die de NAM met eventuele overnamekandidaten heeft gevoerd zijn niet in het stadium gekomen dat over de financiering van het netwerk gesproken kon worden. Op basis van informatie van TNO bedragen de kosten van voortzetting van het netwerk tot en met 2022 € 2,9 miljoen. Omdat TCMG en NCG het netwerk niet nodig hebben, en SodM aangeeft dat het geen meerwaarde heeft en niet verplicht is, neem ik het netwerk niet over. Voor zover de regio het vanuit oogpunt van draagvlak wenselijk vindt het voort te zetten, zal ik dat niet tegen houden. Dat vergt financiering en een partij die het contract met TNO op zich neemt.
Wat is de mening van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) over het stoppen van het sensorennetwerk? Welke gevolgen heeft het stoppen van het sensorennetwerk voor de proef met tiltmeters, aangezien de proef met tiltmeters volgens het aanbestedingsdocument rechtstreeks is gelinkt met het sensorennetwerk? Wat vindt u van de uitspraak van een NCG-woordvoerder dat het sensorennetwerk «nuttig» is om de «resultaten uit de proef met tiltmeters beter te kunnen duiden»?1
NCG heeft aangegeven dat het beëindigen van het sensorennetwerk geen nadelig effect heeft op de pilot tiltsensoren. De pilot tiltsensoren is niet gerelateerd aan het sensorennetwerk. NCG heeft dit met de onafhankelijke technische commissie besproken, die voor de pilot tiltsensoren in het leven is geroepen. De pilot maakt verder geen gebruik van gegevens van het sensorennetwerk. De uitspraak van de NCG dat het sensorennetwerk mogelijk nuttig kon zijn om de resultaten uit de proef met de tiltmeters beter te kunnen duiden, werd gedaan voordat de NCG met de onafhankelijke technische commissie heeft gesproken.
Wat is er sinds de start van het sensorennetwerk toen Marc Hamburg van TNO stelde dat de metingen van TNO en KNMI als puzzelstukjes in elkaar passen omdat alles onder de grond wordt gedaan door KNMI en alles boven de grond door TNO hieraan verandert dat het sensorennetwerk nu overbodig zou maken?2
Wat veranderd is ten opzichte van de start van het sensorennetwerk is dat het geen nieuwe inzichten meer oplevert. Het sensorennetwerk is opgezet om zware aardbevingen te analyseren. Er zijn 10 aardbevingen met een magnitude van groter dan 2,5 door het netwerk geregistreerd. De rapporten van de laatste geregistreerde aardbevingen leiden weliswaar tot een uitbreiding van de dataset, maar geven geen andere resultaten. Het sensorennetwerk is vooral een aanvulling op bestaande netwerken. Er is geen toepassing van de data van het sensorennetwerk waarin alleen dat netwerk kan voorzien.
Het sensorennetwerk staat los van de monitoring van aardbevingen en de bijbehorende grondbewegingen waartoe de NAM verplicht is en dat met het meetnet van het KNMI wordt uitgevoerd. Dat blijft vanzelfsprekend door gaan.
Is de hamvraag welke trillingen er in een gebouw optreden tijdens een aardbeving en welke schade daardoor ontstaat die TNO bij de start van het sensorennetwerk wilde beantwoorden inmiddels afdoende beantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is de NAM begonnen met het sensorennetwerk voor gebouwen met als doel inzicht te krijgen in schade als gevolg van aardbevingen. Sinds de start van het netwerk zijn door TNO de aardbevingen met magnitude 2,5 en hoger geanalyseerd, inclusief schadeopnames na iedere beving. De rapporten zijn te vinden op de website van de NAM (www.nam.nl/feiten-en-cijfers/onderzoeksrapporten.html).
NAM en andere partijen maakten gebruik van de data bij het bestuderen van de gevolgen van door de gaswinning in het Groningenveld veroorzaakte aardbevingen voor gebouwen. Echter, de data die het netwerk nu oplevert leveren geen nieuwe inzichten meer op.
Is inmiddels afdoende onderzocht tot welke maatregelen kan worden gekomen om bestaande gebouwen te verstevigen met als doel om nieuwe schade te voorkomen, aangezien hiervoor de data van het sensorennetwerk voor TNO van belang waren?
Het onderzoeken van maatregelen om nieuwe schade aan bestaande gebouwen te voorkomen was geen doel voor het opzetten van het netwerk. Dit is dan ook niet gedaan.
Welke rol krijgt TNO zonder het sensorennetwerk, aangezien TNO de adviezen na de aardbevingen en bij de herijking van de versterking mede op basis van het netwerk gaf? Deelt u de mening dat eerdere onderzoeken van TNO van grote waarde waren? Kan TNO deze rol nog blijven spelen?3
TNO heeft een wettelijke rol in de advisering over de operationele strategie die jaarlijks in vaststellingsbesluiten wordt vastgesteld en gebruikt hiervoor haar bestaande kennis en ervaring op het gebied van onder andere de ondergrond, aardbevingen en constructies. Daarnaast voert TNO onderzoeken uit op verschillende terreinen m.b.t. het Groningse aardbevingsdossier. De belangrijkste hiervoor zijn de onderzoeken over de typologie-aanpak en de onafhankelijke risicoanalyse (via het KEM-programma.nl). Ik deel de mening dat de adviezen en onderzoeken van TNO van grote waarde zijn. De advisering van TNO staat verder los van de rol van TNO in het sensorennetwerk. TNO heeft mij laten weten haar adviezen over de versterking niet op basis van data uit het sensorennetwerk te hebben gedaan.
Kunt u een overzicht geven van welke netwerken en welke (onderzoeks)instellingen vanaf nu welke gegevens zullen verzamelen en adviezen zullen geven over veiligheid, schade en versterking?
De rol van (onderzoeks)instellingen en netwerken zal niet significant veranderen door het stopzetten van het sensorennetwerk. Het enige dat met beëindigen van het netwerk verandert is dat er geen metingen meer worden gedaan in 350 gebouwen in Groningen en dat TNO niet meer de gegevens van dit netwerk binnenkrijgt en analyseert.
Veel van de huidige rollen zijn vastgelegd per wet en veranderen niet. NAM blijft verantwoordelijk voor adequate monitoring en rapportage, SodM houdt toezicht hierop, het KNMI zal de seismiciteit blijven monitoren, TNO blijft onderzoek uitvoeren (o.a. modelketen en typologie aanpak) en advies geven voor de besluiten. Andere netwerken in Groningen zijn het KNMI-netwerk en de pilot tiltsensoren. Mogelijk zijn er nog andere individuele initiatieven die echter niet centraal worden geregistreerd.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Provincie wil steenmarter breed bestrijden’ |
|
Arne Weverling (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit het Friesch Dagblad van 27 december 2019 getiteld «Provincie wil steenmarter breed bestrijden»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel uit het Friesch Dagblad alsmede met de resultaten van de aanpak van de provincie Fryslân.
In hoeverre bent u bekend met de resultaten van de succesvolle aanpak van steenmarters van de provincie Fryslân?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u de resultaten van de aanpak van de provincie Fryslân succesvol, nu het aantal grutto- en kievitkuikens dat uit het ei gekomen is fors meer is dan de voorgaande twee jaren? Zo nee, waarom niet?
Uit de aanpak van de provincie Fryslân van de pilot in 2019, blijkt dat het aantal uitgekomen kuikens van grutto’s en kieviten is gestegen ten opzichte van de voorgaande twee jaren. Daarmee lijkt de maatregel kansrijk om de weidevogelstand te bevorderen. Uitbreiding van de proef naar meer locaties en tijdens meerdere broedseizoenen zal moeten uitwijzen of de aanpak ook breder toepasbaar is.
Deelt u de mening dat het wegvangen en doden van steenmarters in een gebied een kansrijke maatregel is om bijvoorbeeld weidevogels (zoals de grutto en de kievit) te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, gezien het feit dat de provincie Fryslân op aanpassing van landelijke regels hoopt, zodat de steenmarter in het algemeen meer kan worden bestreden, bereid om in gesprek te gaan met de provincie Fryslân om te bespreken aan welke aanpassing van landelijke regels behoefte is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de resultaten en uitkomsten van het overleg?
Bestrijding van schade en overlast van de steenmarter is een bevoegdheid van de provincies. Ik ben bereid om in gesprek te gaan met de provincie Fryslân. Indien de uitkomsten van het gesprek daartoe aanleiding geven zal ik de kamer informeren.
Klopt het dat de provincie Fryslân u heeft gevraagd om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen? Zo ja, wat is daarop u reactie (geweest)?
Een schriftelijk verzoek van de provincie Fryslân om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, heeft mij niet bereikt. De commissaris van de Koning in de provincie Fryslân, dhr. Brok, heeft mij wel in een brief gevraagd om een landelijk onderzoek om de relatie van predatie en weidevogelpopulaties beter in beeld te brengen. Ik zal hier binnenkort op reageren.
In lijn met mijn antwoorden op het eerder gedane verzoek van de leden Weverling en De Vries, wijs ik u erop dat de Steenmarter een beschermde soort is op grond van de Wet natuurbescherming. De provincies hebben op grond van de Wet natuurbescherming de bevoegdheid om, als diersoorten zoals de steenmarter schade veroorzaken in de provincie, deze diersoorten aan te wijzen in hun provinciale verordeningen en vrijstelling te verlenen aan grondgebruikers om de schadeveroorzakende diersoorten te bestrijden. Dit kan alleen als de diersoorten niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen. Mocht schade en overlast van de steenmarter daar aanleiding toe geven, dan beschikken de provincies derhalve over de middelen om de steenmarter effectief te bestrijden op provinciaal niveau. De gebiedsgerichte aanpak van de provincie Fryslân is hier een voorbeeld van, dat desgewenst navolging zou kunnen krijgen bij andere provincies. Aangezien de bestrijding van de steenmarter op provinciaal niveau effectief is, zie ik in lijn met mijn antwoorden op de eerder gestelde vraag geen aanleiding om de diersoort op te nemen op de landelijke vrijstellingslijst.
Bent u bereid om de steenmarter op de landelijke vrijstellingslijst te plaatsen, zoals de provincie Fryslân vraagt en de leden Weverling en Aukje de Vries eerder ook al hebben gevraagd in de eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In antwoorden op eerdere vragen van de leden Weverling en Aukje de Vries4 onder meer naar aanleiding van veel overlast in woonwijken, gaf u aan dat de provincies voldoende mogelijkheden hebben om in overleg met gemeenten om passende maatregelen te treffen, bent u dat nog steeds van mening? Zo ja, waarom, want de provincie Fryslân vraagt nu toch nadrukkelijk om aanpassing van landelijke regels? Zo nee, welke mogelijkheden hebben provincies en gemeenten nu om passende maatregelen te treffen?
In mijn antwoord op eerdere vragen heb ik aangegeven dat provincies aanvullende maatregelen kunnen treffen om overlast en schade van steenmarters te bestrijden, zoals het plaatsen van deze soort op provinciale vrijstellingslijsten als de mate van schade aan de landbouw en natuur daar aanleiding toe geeft. Gemeenten en ondernemers kunnen in overleg met de provincies preventieve maatregelen nemen. Ik ben nog altijd van mening dat daarmee de provincies voldoende mogelijkheden hebben om, in overleg met gemeenten, passende maatregelen te nemen.
Wat doet u op dit moment (extra) om de overlast en schade van steenmarters aan te pakken en in te perken in de afgelopen tijd en de komende tijd? Welke maatregelen wilt u daarvoor nemen?
De schade en overlast die steenmarters veroorzaken heeft met name betrekking op particuliere bezittingen en gebouwen. Deze vorm van schade valt buiten de wettelijke regeling op grond van de Wet natuurbescherming voor tegemoetkoming in schade, veroorzaakt door beschermde diersoorten. Daarnaast verwijs ik naar de gemeentelijke marterbeheerplannen en ondersteunend afschot van steenmarters in het kader van faunabeheerplannen, die door de provincie worden vastgesteld.
Kunt u inmiddels wel aangeven hoe groot de overlast en schade van de steenmarters is bijvoorbeeld voor particulieren en voor weidevogels? Zo nee, waarom niet, want het verbeteren van de weidevogelstand is toch een belangrijk onderwerp? Zo ja, wat is de overlast en schade en ontwikkeling die daarin heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Zoals in eerdere beantwoording van vragen van de leden Weverling en De Vries over steenmarter is aangegeven houdt BIJ12 (Unit Faunafonds) de landelijke schade bij die beschermde diersoorten veroorzaken aan de landbouw en aan de natuur.
Van de steenmarter zijn geen meldingen van dergelijke schade bekend, alleen van incidentele schade aan particuliere bezittingen. Schade aan particuliere bezittingen komt echter niet in aanmerking voor de wettelijke tegemoetkoming in schade door beschermde diersoorten. Om deze reden is er ook geen landelijk overzicht van de schade en de overlast die steenmarters veroorzaken.
De situatie van de vogelopvang in Naarden en de steun voor wildopvangcentra in Nederland. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de vogelopvang in Naarden nog steeds in de problemen zit?1
Het ingrijpen van de NVWA bij de vogelopvang in Naarden zag toe op (ernstige) overtredingen van de Wet dieren. Dit betreft wet en regelgeving die voor alle dierhouders geldt. Dit staat los van de bredere problematiek dat er een tekort aan financiële middelen is bij de vogelopvang in Naarden en andere wildopvangcentra. De aangetroffen overtredingen betroffen met name het ongeoorloofd bezit van diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica. Deze middelen mogen alleen door een dierenarts worden voorgeschreven en bijvoorbeeld antibiotica mag alleen door de dierenarts toegediend worden. Er werden geen voorschriften van de diergeneesmiddelen van de dierenarts aangetroffen.
Na de toezegging tijdens het debat over dierenwelzijn op 12 december hebben het ministerie en de NVWA verschillende stappen gezet. Op 13 december is de NVWA langs geweest bij de vogelopvang in Naarden en heeft langdurig met hen gesproken. Op 14 december heeft het ministerie contact gehad met de beheerder van het Vogelhospitaal in Naarden en is afgesproken dat het ministerie in gesprek zou gaan met een aantal vogelopvangcentra om te zoeken naar een structurele oplossing. Een eerste gesprek met de vogelopvangcentra en het Ministerie van LNV heeft plaatsgevonden op donderdag 19 december. Op 19 december zijn ook de opgelegde maatregelen opgeheven.
Op 4 januari heeft het Vogelopvangcentrum in Naarden aan de NVWA gevraagd om meer duidelijkheid over de grenzen van de wet- en regelgeving rondom het toepassen van diergeneesmiddelen en diergeneeskundige handelingen aan de door hen opgevangen dieren.
Het uitgangspunt van de Wet dieren is dat diergeneeskundige handelingen, waaronder het toedienen van diergeneesmiddelen voorbehouden zijn aan de dierenarts. Dit neemt niet weg dat er in het verleden is gebleken dat er ook bij andere sectoren behoefte was dat ook niet-dierenartsen bepaalde diergeneeskundige handelingen zouden mogen uitvoeren. Ik noem hierbij het chippen van dieren, het uitvoeren van bepaalde diergeneeskundige handelingen door de paraveterinair en het vaccineren van varkens door de veehouder zelf. Hierover zijn in een aantal gevallen afspraken gemaakt met de betreffende sectoren, waarna deze zijn opgenomen in de regelgeving. De wet- en regelgeving geeft voldoende mogelijkheden om dieren op te vangen en ze aan te laten sterken/stabiliseren voordat een veterinair ingrijpen aan de orde is. Werkzaamheden die hierbij horen (rust, speciale voeding, eerste hulp bij verwondingen, parasieten verwijderen, etc.) kunnen medewerkers van het opvangcentrum zelf doen. De dierenarts blijft echter eindverantwoordelijk voor het voorschrijven, afleveren en toedienen van diergeneesmiddelen. Dit is door de NVWA aan het Vogelopvangcentrum Naarden gecommuniceerd. Overigens is dit bij de meeste opvangcentra goed geregeld en zijn er afspraken met dierenartsen.
Op 6 februari heeft een vervolggesprek plaatsgevonden met de vogelopvangcentra, een aantal belangenorganisaties en de KNMvD. Tijdens dit gesprek zijn een aantal concrete acties afgesproken die de komende tijd zullen worden opgepakt in samenwerking met de opvangcentra en dierenwelzijnsorganisaties. Ik zal uw kamer voor de zomer informeren over de uitvoering van de acties en de moties Graus/Wassenberg (Kamerstuk 28 286, nr. 1079) en Wassenberg/Graus (Kamerstuk 33 576, nr. 182) beantwoord zullen worden.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds uw toezegging tijdens het debat (VAO)2 over dierenwelzijn op 12 december jongstleden, waarbij u zei dat u diezelfde dag nog in contact zou treden met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Vogelhospitaal in Naarden, om de vogelopvang in Naarden te helpen de zorg voor de dieren voort te kunnen zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Wist u dat wildopvangcentra in het hele land niet alleen financiële problemen kennen door gebrekkige financiering, maar ook tegen wet- en regelgeving aanlopen die niet is toegespitst op de dagelijkse praktijk?
De vogelopvangcentra hebben in de gesprekken met het ministerie toegelicht waar zij tegenaan lopen. Er is afgesproken dat het ministerie samen met de opvangcentra de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten zal doorlopen en zal bekijken waar de knelpunten zitten met betrekking tot de uitvoering. Doel is om de beleidsregels beter te laten aansluiten op de praktijk bij de opvangcentra zolang het welzijn van de dieren gewaarborgd blijft.
Het kan toch niet de bedoeling zijn van de regels dat de hulp aan gewonde wilde dieren, die slachtoffer zijn geworden van menselijk handelen, niet door kan gaan, zoals nu het geval is bij de vogelopvang in Naarden?
De regels op het gebied van diergeneeskundige handelingen en diergeneesmiddelen zijn opgesteld om de diergezondheid en dierenwelzijn te borgen. Goede afspraken tussen opvang en dierenartsen moeten een adequate zorg voor deze dieren waarborgen. Zoals hierboven beschreven ben ik samen met de wildopvangcentra aan het kijken of we de regelgeving beter kunnen laten aansluiten op de praktijk.
Kunt u een overzicht geven van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en de manier toelichten waarop de NVWA deze regelgeving handhaaft?
Een opvangcentrum moet voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Welke regelgeving dit betreft is afhankelijk van de activiteiten die het opvangcentrum precies uitvoert en welke dieren getransporteerd, opgevangen en behandeld worden. In ieder geval zijn van toepassing: Wet dieren, Besluit en Regeling Diergeneeskundigen, Besluit en Regeling Diergeneesmiddelen, Besluit en Regeling houders van dieren. Als er beschermde diersoorten gehouden worden, zal ook aan de eisen uit de Wet natuurbescherming, Besluit natuurbescherming en Regeling natuurbescherming (zoals CITES-regelgeving) moeten worden voldaan.
Een opvangcentrum voor wilde dieren heeft een ontheffing nodig van de provincie op basis van de Wet Natuurbescherming. De provincie is namelijk primair verantwoordelijk voor de uitvoering van natuurwetgeving en het verstrekken van de ontheffing voor de opvangcentra. Provincies kunnen hiervoor zelf beleidsregels opstellen, maar kunnen ook verwijzen naar de «Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten». Het «Protocol opvang niet aangewezen diersoorten en beschermde diersoorten (https://wetten.overheid.nl/BWBR0037263/2017-01-01#Bijlage), dat bij de beleidsregels hoort, geldt op dit moment bij bijna alle provincies als voorschrift voor de ontheffing. Zoals gemeld in het antwoord op vraag drie zal het ministerie de komende tijd samen met de opvangcentra de beleidsregels aanpassen zodat deze beter aansluit bij de praktijk.
De NVWA handhaaft conform haar interventiebeleid, dat openbaar is en terug te vinden is op de website van de NVWA.
Klopt het dat wildopvangcentra voor ieder ziek of gewond dier een gespecialiseerde dierenarts moeten inschakelen voor het stellen van een diagnose, de behandeling en het voorschrijven en toedienen van medicatie?
Het is niet verplicht om een gespecialiseerde dierenarts in te schakelen, dat kan elke dierenarts zijn. Het is wel zo dat diergeneeskundige handelingen zijn voorbehouden aan de dierenarts of aan personen die hiervoor zijn toegelaten volgens de Wet dieren, zoals paraveterinairen. De dierenarts blijft eindverantwoordelijk voor het voorschrijven en (juiste wijze van) toedienen van diergeneesmiddelen. Ook het uitvoeren van bijvoorbeeld operaties is voorbehouden aan de dierenarts.
Bij binnenkomst van de dieren kan het opvangcentrum zelf, op basis van hun ervaring, bepalen wanneer een dierenarts ingeroepen moet worden. Hierover kunnen ook afspraken gemaakt worden tussen het opvangcentrum en de dierenarts. Het is dus niet nodig dat voor elk binnengebracht dier een dierenarts wordt ingeschakeld. De wet- en regelgeving geeft voldoende mogelijkheden om vogels/dieren op te vangen en ze aan te laten sterken/stabiliseren voordat een veterinair ingrijpen aan de orde is. Werkzaamheden die hierbij horen (rust, speciale voeding, eerste hulp bij verwondingen, parasieten verwijderen, etc.) kunnen medewerkers van het opvangcentrum zelf doen. Bij twijfelgevallen dient altijd overlegd te worden met een dierenarts.
In overleg met de KNMvD en de wildopvangcentra brengt het ministerie in kaart welke veterinaire handelingen momenteel zijn voorbehouden aan dierenartsen. De mogelijkheid tot verruiming van de handelingsvrijheid van dierenopvangcentra wordt gezamenlijk verkend. De borging van dierenwelzijn blijft het uitgangspunt in dit proces.
Hiernaast wordt ook in kaart gebracht welke diergeneesmiddelen kunnen worden toegediend door de opvang zelf, waarvan dat wel wenselijk is vanuit het oogpunt van dierenwelzijn. Indien dit bekend is zal bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit te regelen. Er zijn voorbeelden te vinden in de dierhouderij, waarbij er ook diergeneesmiddelen door de houder van dieren mogen worden toegediend, onder toezicht van de dierenarts.
Wist u dat de vogelopvang in Naarden jaarlijks zo’n 6000 vogels binnen krijgt?
Dit is aan bod gekomen in het gesprek van 19 december.
Kunt u zich voorstellen dat met dergelijke aantallen dieren, de beperkte financiële middelen van opvangcentra en het beperkte aanbod van gespecialiseerde dierenartsen, het bijzonder moeilijk is om te voldoen aan deze regelgeving?
Ik kan mij voorstellen dat het voor de opvangcentra zowel financieel als logistiek moeilijk kan zijn om aan alle regels te voldoen.
Bent u bereid om samen met de wildopvangcentra, provincies, gemeenten en andere betrokkenen naar een oplossing te zoeken die voor alle partijen werkbaar is?
Ja, zoals hierboven staat beschreven ben ik al in gesprek met de wildopvangcentra, provincies, gemeenten en andere belanghebbenden met als doel om samen tot oplossingen te komen waarbij het belang van de dieren voorop blijft staan.
Bent u bereid in de tussentijd het niet strikt naleven van de wet- en regelgeving door wildopvangcentra te gedogen, zolang het geen negatieve invloed heeft op het dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
De NVWA controleert risicogericht. Er worden daarom slechts beperkt inspecties uitgevoerd bij opvangcentra voor wilde dieren.
De NVWA heeft vorig jaar een melding ontvangen over de vogelopvang in Naarden en heeft naar aanleiding van de melding ingeschat dat het een hoog risico betrof. Het toedienen van diergeneesmiddelen waaronder antibiotica zonder de juiste kennis van zaken, kan een ernstige aantasting betekenen van het welzijn van de dieren en kan risico’s vormen voor de gezondheid van de toepasser. Vervolgens is een inspectie uitgevoerd waarbij deze overtredingen werden aangetroffen.
Bent u bereid te onderzoeken of een wettelijke grondslag voor het werk van wildopvangcentra gecreëerd kan worden die voor opvangcentra praktisch en haalbaar is, waarmee hun werk in de toekomst veilig gesteld wordt, en waarbij gevallen zoals de sluiting van de vogelopvang in Naarden in de toekomst voorkomen kunnen worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de gesprekken die de komende tijd gevoerd zullen worden zal blijken welke mogelijkheden er zijn om het werk van de opvangcentra, de financiering daarvan en het belang van de opgevangen dieren duurzaam veilig te stellen. Ik wil daar nu nog niet op vooruit lopen.
Kunt u de Kamer informeren over de ondernomen stappen in samenhang met de uitvoering van de aangenomen motie Wassenberg/Graus over een landelijke richtlijn voor vergoedingen aan wildopvangcentra?3
De uitvoering van deze motie wil ik koppelen aan de uitvoering van de motie van de leden Graus en Wassenberg (Kamerstuk 28 286, nr. 1079). Ik zal de Kamer voor de zomer informeren over de uitvoering van beide moties.
Het bericht dat vogels kleiner worden door klimaatverandering |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten ««Schrikbarend» onderzoek over krimpende vogels door klimaatverandering» en «Schokkend onderzoek»: vogels krimpen door het klimaat»?1 2
Ja.
Erkent u het alarmerende karakter van de conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is opmerkelijk dat al in relatief korte tijd, een periode van 40 jaar, een dergelijke verandering in lichaamsgrootte bij een aantal soorten wordt waargenomen.
Onderschrijft u de conclusie van dit onderzoek dat klimaatverandering zowel de grootte als de vorm van vogelsoorten lijkt te beïnvloeden? Zo nee, waarom niet?
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat de onderzochte vogelsoorten in een periode van 40 jaar niet alleen kleiner zijn geworden, maar dat ook de vleugellengte is toegenomen. De wetenschappers vonden een significant verband tussen de lichaamsgrootte van de vogels en zomertemperaturen.
Erkent u dat, in de context van een verder opwarmende aarde, deze trend zich mogelijk nog verder kan doorzetten? Zo nee, waarom niet?
Dit is een wetenschappelijk vraagstuk dat ik niet kan beoordelen.
Wat is uw reactie op de stelling van gedragsecoloog Jan van Gils dat krimpende dieren niet zelden de eerste stap zijn naar uitsterving?
Ik heb contact gezocht met dr. Van Gils over deze stelling. Hij geeft aan dat meerdere onderzoeken uitwijzen dat lichaamsverkleining als gevolg van klimaatverandering een algemeen fenomeen aan het worden is, niet alleen bij trekvogels. Dr. Van Gils geeft aan dat de gevolgen voor de populatie nog minder goed onderzocht zijn, maar dat er wel aanwijzingen zijn dat het kleiner worden van soorten een voorbode kan zijn voor een negatieve populatieontwikkeling. Zijn eigen onderzoek naar de kanoet laat ook zien dat de kleinere dieren kleinere overlevingskansen hebben en hij suggereert in zijn artikel dat de sterke afname van de populatie deels te maken heeft met deze kleinere overlevingskans.
Dat is inderdaad zorgwekkend en benadrukt nog maar eens de urgentie van het klimaatbeleid.
Erkent u dat we ons midden in een biodiversiteitscrisis en de zesde uitstervingsgolf bevinden? Zo nee, waarom niet?
De achteruitgang van de biodiversiteit gaat wereldwijd sneller dan verwacht. Het IPBES-rapport heeft dit vorig jaar heel duidelijk gemaakt. Ook heb ik onlangs een aantal rapportages over de staat van de Nederlandse natuur met u gedeeld waaruit blijkt dat het niet goed gaat met de natuur in Nederland. Klimaatverandering is één van de oorzaken van het verlies van natuur en biodiversiteit. Daarnaast hebben ook veranderingen in landgebruik, directe exploitatie van soorten, vervuiling en de introductie van invasieve exoten grote invloed op de biodiversiteit.
In de brief die uw kamer van mij ontving naar aanleiding van het IPBES-rapport (Kamerstuk 26 407, nr. 130) geef ik aan dat ik van mening ben dat we het tij nog kunnen keren. Met gerichte en gecoördineerde inzet kan de benodigde omslag worden bereikt om de teruggang in biodiversiteit om te buigen naar herstel. In die aanpak moeten we steeds het verbinden van de biodiversiteitsopgave met andere opgaven centraal zetten. Zo komt ook het bereiken van een groot aantal duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) dichterbij. Nederland zet zich daar op nationaal, Europees en internationaal niveau voor in.
Deelt u de mening dat het grootschalig uitsterven van vogels en andere diersoorten, als gevolg van de door mensen veroorzaakte klimaatverandering, beschouwd kan worden als een vorm van ecocide? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Onderschrijft u de opmerking van vogelecoloog Jeroen Reneerkens dat we niet moeten vergeten dat «niet alleen de mens wordt getroffen door klimaatverandering»? Zo nee, waarom niet?
Ja, niet alleen de mens maar alle dier- en plantensoorten hebben te maken met klimaatverandering. Dat is reeds erkend in het Klimaatverdrag (1992), waarvan de doelstelling onder meer is om de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer te stabiliseren op een niveau dat ecosystemen de kans biedt om zich aan klimaatverandering aan te passen (art. 2). In de Overeenkomst van Parijs (2015) is dit vertaald naar een doelstelling om de temperatuurstijging te beperken tot minder dan 2 graden en zo mogelijk 1,5 graad. Door het VN-klimaatpanel IPCC is in haar assessmentrapporten ook steeds over de effecten en risico’s van klimaatverandering voor zowel natuurlijke als menselijke systemen gerapporteerd. Het laatste IPCC assessment rapport (AR5, 2014) rapporteerde ten aanzien van vogels bijvoorbeeld onder andere al over veranderingen in het voorkomen en de populatiegrootte van soorten, verandering van trek- en broedseizoen en afname van broedsucces in verschillende werelddelen.
Zie ook: https://www.theguardian.com/environment/2014/mar/31/ipcc-climate-report-wildlife-impact.
Kent u het vergelijkbare onderzoek naar de kanoet van Van Gils c.s.?3
Ja.
Wist u dat uit dit onderzoek blijkt dat de kanoet ontzettend hard achteruit gaat en sommige kanoeten over een periode van 30 jaar maar liefst vijftien procent gekrompen zijn?
De resultaten van dit onderzoek zijn mij bekend. In warme zomers, waarbij de sneeuw in de arctische broedgebieden vroeg is gesmolten, produceren kanoeten kleinere jongen met kortere snavels. Deze kortere snavels zijn nadelig voor de vogels in hun tropische overwintergebieden omdat ze minder goed bij de diep ingegraven schelpen kunnen komen en daarom alternatief voedsel moeten eten.
Erkent u het enorme belang van het Waddengebied voor trekvogels zoals de kanoet?
De Waddenzee is een internationaal natuurgebied van onschatbare waarde en heeft als grootste Wetland van Europa de hoogst denkbare beschermingsstatus. Tevens is de Waddenzee UNESCO Werelderfgoed. Elk jaar verblijven er ruim 12 miljoen trekvogels in de Waddenzee. Voor deze trekvogels, waaronder de kanoet, is de Waddenzee een onmisbare schakel als foerageergebied op de heen- en terugreis van de broedgebieden op de Arctische toendra naar de overwinteringsgebieden tot in de kustgebieden van West-Afrika. In de Waddenzee bouwen de vogels weer nieuwe reserves op voor het volgende deel van hun tocht. Om trekvogels langs hun gehele trekroutes goed te kunnen beschermen, werk ik samen met andere landen middels het Fly Way Initiative, het Afrikaans Euro-Aziatisch Watervogelverdrag (AEWA) en het Arctische Migrerende Vogelinitiatief (AMBI).
Erkent u dat het Waddengebied bedreigd wordt door klimaatverandering, met als gevolg dat trekvogels zich zullen moeten aanpassen op eenzelfde manier als de trekvogels uit het Amerikaanse onderzoek?
De gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, een verhoogd voorkomen van stormen en hevige regenval en een stijging van de temperatuur, vormen potentieel een bedreiging voor Nederland in het algemeen en de Waddenzee in het bijzonder. Dat is de reden dat Nederland het Klimaatverdrag van Parijs heeft ondertekend en uitgewerkt in het Klimaatakkoord.
Hoewel er wel biometrische data van wadvogels verzameld worden in Nederland, is er volgens het Vogeltrekstation Nederland, naast het onderzoek naar de kanoet, nog geen onderzoek gedaan naar de relatie tussen temperatuur en lichaamsgrootte van wadvogels.
Wat is uw inzet om de schadelijke effecten van klimaatverandering in het Waddengebied tegen te gaan?
Met het afgesloten Klimaatakkoord zet ik met partijen in op een klimaatinclusief natuurbeleid en -beheer. In de verzamelbrief Wadden van 20 juni 2019 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) hebben de ministers van Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangegeven dat zij met de provincies gezamenlijk investeren in het Waddengebied en dat de komende jaren zullen blijven doen: «Vanuit een gezamenlijke ambitie en een gezamenlijke inzet van middelen wordt gewerkt aan de grote opgaven voor de wadden: natuurherstel en -ontwikkeling, verduurzaming van het medegebruik, klimaatadaptatie en versterking van het Werelderfgoed».
Het artikel ‘Bomen stoken in centrales? Waanzin!’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bomen stoken in centrales? Waanzin!»?1
Ja.
Ziet u reden om na het bestuderen van het artikel uw uitspraak: «ja, er komen hele bomen langs, maar die bomen belanden niet in de Nederlandse houtpellets. Dat is niet het geval» gedaan tijdens de begrotingbehandeling op 20 november 2019 te heroverwegen? Zo nee, op welke manier kunt u garanderen dat uw uitspraak correct is?
Voor het gebruik van houtpellets met SDE+-subsidie gelden strenge duurzaamheidseisen. Wanneer houtpellets aan deze (en alle andere gestelde) eisen voldoen kan met recht worden gezegd dat deze duurzaam zijn. Deze pellets kunnen van allerlei soorten hout gemaakt zijn, zoals kroonhout, snoeihout, dunningshout, en houtresten uit zagerijen. In mijn brief van 15 november jl. heb ik dit omschreven als de onvermijdelijke reststromen van de reguliere productie van hout. Dit kunnen ook «hele bomen» zijn, zoals het in het opinieartikel genoemd wordt.
Deze term is evenwel misleidend, want ook hele bomen die in het reguliere dunningsproces worden gekapt, behoren tot een onvermijdelijke reststroom.
Dat er reststromen worden gebruikt voor de productie van houtpellets komt (i) door de duurzaamheidseisen die gesteld worden en (ii) doordat het gebruik van hout voor meer hoogwaardige toepassingen, zoals in de bouw en in meubels, meer geld oplevert.
Kunt u de rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen op basis waarvan u de bovenstaande uitspraak deed delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Valt uw uitspraak te rijmen met de informatie zoals beschreven en aangedragen door middel van bronverwijzingen in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op Figuur 7 uit het rapport «An Analysis of UK Biomass Power Policy, US South Pellet Production and Impacts on Wood Fiber Markets»2, waaruit blijkt dat 76% van de pellets bestaat uit Pine Roundwood en Hardwood Roundwood en slechts 12% uit Forest Biomass?
Figuur 7 laat zien dat houtpellets gemaakt worden van hout dat grotendeels afkomstig is uit naaldbossen en hardhout bossen (76%). Dit zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van het hout. In de tekst van het rapport wordt beschreven dat het hierbij gaat om «pulphout», oftewel laagwaardig hout waarvan bekend is dat dit gebruikt wordt voor bijvoorbeeld papier en houtpellets.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen [zaaknummer 2019D46736 – vraag 7]3 waarin u aangeeft dat er in 2018 geen hout is geïmporteerd uit Noord-Amerika? Kunt u aangeven wat de import van houtige biomassa in eerdere jaren en voor zover bekend in 2019 was?
Mijn antwoord ging over hout voor energietoepassingen, waarvan het correct is dat hiervan in 2018 geen import uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden. In 2016 en 2017 heeft er zeer beperkt import van hout voor energietoepassingen uit de rest van de wereld (en daarmee uit Noord-Amerika) plaatsgevonden, zo blijkt uit de rapportages van het Platform bioEnergie4. Ik beschik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht dat er in 2019 wel import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Wat is het verschil tussen de term «hout», zoals door u gebruikt in beantwoording van de vraag, en de term «houtige biomassa»?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie u de uitspraak deed: «Ten derde de resten van de houtverwerkende industrie. Ook dat werd vroeger gewoon weggedonderd»?
Resthout heeft een lage economische waarde en wordt benut op basis van de vraag die ernaar is. Resthout kan voor meerdere toepassingen worden gebruikt, zoals papier, houtpellets of spaanplaat. De productie van houtpellets zorgt dus voor een aanvullende vraag naar resthout en concurreert daarbij met andere laagwaardige toepassingen. Uit een rapport uit 2014 dat is opgesteld ten behoeve van de uitwerking van de duurzaamheidseisen blijkt evenwel dat er beperkte risico’s zijn dat houtpellets ander gebruik van resthout verdringen.5
Klopt het dat resthout en de resten van de houtverwerkende industrie ook voordat er pellets van gemaakt werden al een bestemming hadden? Zo nee, wat gebeurde er dan mee? Op welke rapportages, metingen, publicaties en andere bronnen baseert u uw antwoord?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de vraag naar houtige biomassa zorgt voor een extra vraag naar hout en resthout en (er van uitgaande dat de reststromen reeds een bestemming hadden) er dus geen sprake is van het beter benutten van tot dan toe ongebruikte reststromen? Zo nee, hoezo niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven wat het effect is geweest van de toenemende (en gesubsidieerde) vraag naar houtpellets op de bestemming en de prijs van zowel gekapte bomen als het bijbehorende resthout (graag uitgesplitst)? Is daar in de afgelopen tien jaar een (prijs)verschuiving in te zien geweest? Zo ja, welke?
Uit openbare informatie over bijvoorbeeld de houtprijzen in het zuiden van de Verenigde Staten blijkt dat de prijs van pulphout ongeveer de helft is van zaaghout en dat deze verhouding de afgelopen 10 jaar nagenoeg ongewijzigd is. De Nederlandse subsidie voor biomassa heeft hierop geen zichtbare invloed gehad.
Kunt u aangeven of er daadwerkelijk tien maal zo veel verdiend kan worden aan primaire bomen als het hout gebruikt wordt voor meubels in vergelijking met houtpellets aangezien u in het debat stelde: «Wij gebruiken niet de primaire bomen. Ik geloof dat je er tien maal zo veel ee kunt verdienen als je ze in meubels omzet»?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven waarom een pelletkachel of biomassaketel niet verstandig is, maar een biomassacentrale wel?
Bij biomassa-installaties is het effect op de luchtkwaliteit een belangrijk aandachtspunt. Ten algemene geldt hierbij dat de luchtemissies per eenheid opgewekte energie dalen naarmate de installaties groter worden. Dat betekent dus dat de negatieve luchtkwaliteitseffecten van de allerkleinste installaties het grootst zijn in verhouding tot de geproduceerde hernieuwbare energie en de gerealiseerde CO2-reductie. Die kleinste installaties – pelletkachels en biomassaketels – zal ik daarom vanaf 2020 niet langer subsidiëren. Voor installaties met een vermogen tussen 0,5 MW en 50 MW wordt onderzocht of de luchtemissienormen kunnen worden aangescherpt. Het kabinet neemt dus al maatregelen om ook voor andere biomassa-installaties de negatieve luchtkwaliteitseffecten te beperken
Is voor biomassacentrales een soortgelijke kosten/batenanalyse gemaakt als voor pelletkachels en biomassaketels? Zo nee, bent u bereid een uitgebreide kosten/baten analyse te laten maken en daarin alle relevante externaliteiten (zoals bijvoorbeeld luchtvervuiling, veranderend landgebruik en bijdrage aan de CO2 concentratie) te betrekken?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven op welke wijze u de koolstofschuld van biomassa berekent? Zo nee, waarom niet?
In de wettelijke duurzaamheidseisen voor houtpellets is vastgelegd dat de koolstofvoorraad van het bos waaruit de reststromen afkomstig zijn op de middellange- of lange termijn tenminste behouden blijft. Hiervoor is niet één berekeningswijze te hanteren: dit hangt onder andere af van het type bos, de groeisnelheid en het bosbeheer.
Kunt u aangeven of bij het laten liggen van takken en dood hout in het bos in de voor het klimaat kritieke periode tot 2030 evenveel CO2 vrijkomt als bij het verbranden van die takken in een biomassacentrale? Zo nee, waar komt meer (en hoeveel meer) CO2 bij vrij?
De hoeveelheid CO2 die kan vrijkomen uit een stuk hout is even groot, ongeacht of je deze verbrand of laat verrotten.
Onderschrijft u de stelling dat resthout dat achterblijft in een bos een onmisbare functie heeft voor de bodem, de flora en de fauna in dat bos? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Klopt het dat de verbranding van bestaande bossen die reeds decennia geleden aangeplant zijn eigenlijk het ongedaan maken van historische CO2reductie betekent? Zo nee, waarom niet?
Op basis van internationale afspraken is er sprake van CO2-emissie op het moment dat bomen worden gekapt. Op dat moment neemt de koolstofvoorraad van een land af, ongeacht de toepassing van het hout. De Nederlandse duurzaamheidseisen schrijven voor dat houtpellets alleen mogen worden gemaakt van hout uit bossen die zodanig worden beheerd dat de koolstofvoorraad op middellange en lange termijn ten minste gelijk blijft en het liefst vergroot wordt.
Acht u het wenselijk om historische CO2 reductie ongedaan te maken ten behoeve van zogenaamde CO2 reductie anno 2019?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven op welke wijze en onder welke internationale verdragen de CO2 reductie en emissierechten (het kappen en verbranden) inzake (houtige) biomassa geregistreerd worden?
Het kappen van bos wordt onder het Klimaatverdrag (UNFCCC) geregistreerd als een emissie. De CO2-emissies die vrijkomen bij het verbranden van biomassa moeten onder het UNFCCC worden gerapporteerd als memo-item bij de betreffende sector (elektriciteitsproductie, industrie, gebouwde omgeving), maar tellen niet mee voor de nationale emissies.
Klopt het dat nu de Verenigde Staten uit het Klimaatakkoord van Parijs zijn gestapt de gekapte bomen aldaar niet meer geregistreerd hoeven te worden terwijl de emissies bij verbranden hier wel genegeerd mogen worden? Acht u dat wenselijk?
De Verenigde Staten blijven deelnemen aan het klimaatverdrag (ook bekend als UNFCCC – United Nations Framework Convention on Climate Change), het raamverdrag in het kader waarvan het Kyoto-protocol en de Overeenkomst van Parijs gesloten zijn. De Verenigde Staten moeten daarom jaarlijks een nationale Inventarisatie Rapport (NIR) inleveren. Daarmee heeft de Verenigde Staten dezelfde verplichting om emissies van biomassa te rapporteren. Zie ook het antwoord op vraag 20.
Acht u het wenselijk om houtige biomassa uit Amerika te importeren als Amerika uit het Klimaatverdrag van Parijs is getreden? Op welke manier kan op dat moment de veronderstelde CO2 neutraliteit nog gegarandeerd worden?
Al of geen deelname van de Verenigde Staten aan de Overeenkomst van Parijs heeft geen effect op de duurzaamheidseisen. Ook wanneer de VS hun deelname beëindigen, moeten houtpellets uit dat land voldoen aan de strenge Nederlandse duurzaamheidseisen. Zie ook het antwoord op 21.
Heeft een productiebos naar uw mening geen te respecteren biodiversiteit aangezien u stelde: «Ik weet alleen dat je productiebossen, die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier, niet moet beschouwen als natuurbos waar je het hebt over biodiversiteit»?
Een productiebos heeft een andere biodiversiteitswaarde dan een natuurbos. Ik onderschrijf echter dat het ook in productiebossen belangrijk is maatregelen te nemen om de biodiversiteit te ondersteunen. Daarom worden hieraan eisen gesteld in de Nederlandse duurzaamheidseisen.
Kunt u aangeven waarom naar uw mening bossen «die zijn aangelegd voor productiehout, voor woningen, woningbouw, meubels en papier» benut moeten worden voor elektriciteitsproductie?
Ik acht het wenselijk om restproducten uit de reguliere houtproductie gedurende de transitie ook (idealiter gecascadeerd) te gebruiken voor energietoepassingen.
Is er naar uw mening een verschil in effect op het klimaat tussen benutting voor een toepassing waarbij de koolstof decennia vastgelegd wordt (zoals bijvoorbeeld in woningbouw) of een toepassing waarbij door verbranding de koolstof in de atmosfeer terecht komt (zoals bijvoorbeeld bij biomassacentrales)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft in algemene zin naar het zo hoogwaardig mogelijk gebruiken van biomassa. Dat betekent dat het gebruik in de bouw de voorkeur heeft boven het gebruik voor energietoepassingen, maar ook dat afvalhout uit de bouw op zijn beurt wel voor energietoepassingen gebruikt kan worden.
Zouden energiebedrijven houtpellets kunnen aankopen wanneer er geen subsidies gegeven zou worden?
Ja, dat kan, al is dat op dit moment niet rendabel.
Wat is de kostprijs opbouw van houtpellets per gehanteerde eenheid, en welk deel van de kostprijs (in percentage of euro) wordt vergoed door subsidies)
Er wordt geen subsidie gegeven op houtpellets, maar op energieproductie. Bedrijven moeten in de SDE+ een zo concurrerend mogelijke aanvraag doen om in aanmerking te komen voor subsidie. Over de specifieke kostenverdelingen zoals bedrijven deze hanteren beschik ik niet en deze zou ik ook niet kunnen delen omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Welk deel van de pelletprijs wordt grofweg door de energiebedrijven betaald en welk deel bestaat uit subsidie?
Zie antwoord vraag 27.
Deelt u de stelling dat er zonder biomassasubsidie bos zou zijn blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit mijn antwoord op vraag 11 en 12 blijkt dat (de subsidie voor) het gebruik van houtpellets voor energieproductie geen effect heeft op de economische situatie in de houtindustrie.
De kapwerkzaamheden in Natura 2000-gebied de Schoorlse Duinen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van 19 november jl. over de kapwerkzaamheden in Natura 2000-gebied de Schoorlse Duinen?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Veel minder kap in bossen van Schoorl» en «Vergunningsaanvraag bomenkap Schoorl ingetrokken: is dit uitstel of afstel?»?2 3
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en reeds uitgevoerde werkzaamheden ten behoeve van natuuromvorming in het gebied?
De tot nu toe geplande natuurherstelmaatregelen (werkzaamheden) zijn aangekondigd in het Natura2000-beheerplan Schoorlse Duinen. Dit beheerplan is te vinden via de volgende weblink: https://www.bij12.nl/assets/86_Schoorlse-Duinen_definitief-beheerplan.pdf.
De kernopgave voor de Schoorlse Duinen is het herstellen van de natuurlijke processen in het duingebied. Dit betekent dat er maatregelen nodig zijn om de dynamiek door verstuiving en duinvorming in het gebied weer te herstellen. Verder is het van belang om verdroging van het gebied tegen te gaan. Daarnaast zijn voor diverse habitattypen instandhoudingsdoelen geformuleerd.
Voor de Schoorlse Duinen waren daarom de volgende maatregelen benoemd:
Begrazing: 435 hectare.
Ontbossen (aangeplant naaldhout) 141 hectare (waarvan in het verleden al 45 hectare verbrand en daarom destijds al gekapt zijn).
Waarvan 34 hectare Westelijke bossen.
Mobilisatie paraboolduinen 24 hectare (zoekgebied).
Chopperen (=heel ondiep plaggen) en/of afplaggen (42 hectare).
Verloofing naaldbos: 270 hectare.
Van bovengenoemde maatregelen is tot op heden in totaal 15 hectare van de habitattypen Duinheide met kraaihei en Duinheide met struikhei gechopperd.
Daarnaast hebben als onderdeel van het reguliere bosbeheer in de winter van 2018/2019 in het zuidelijk deel van het bos van de Schoorlse Duinen boswerkzaamheden plaatsgevonden als eerste aanzet richting langzame verloofing. Er zijn in een gebied van ca. 90 ha op diverse plekken bomen verwijderd uit het naaldbos om ruimte te maken voor natuurlijke verjonging door loofhout. Er is circa 9.000 kuub hout uit het bos gehaald tijdens deze dunning.
Rondom de voorgenomen boskap in het gebied is veel commotie geweest. Na verschillende gesprekken met de omgeving is afgesproken om in de eerste beheerplanperiode (2017 – 2023) alleen het Dr. Van Steijnbos te kappen (circa 10 hectare, ongeveer 1% van het totale bosoppervlakte). Ook is met de omgeving afgesproken dat het Baaknolbos (circa 50 hectare, ongeveer 5% van het totale bosoppervlakte in het gebied) in principe niet gekapt zal worden.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkeling van de hervormingsplannen voor het natuurgebied vanaf het moment dat het aanvankelijke besluit is genomen in 2016?
In onderstaande tijdlijn zijn de verschillende ontwikkelingen weergegeven:
Oktober 2016. Vaststellen Natura 2000-beheerplan door het Rijk en de provincie Noord-Holland.
Februari 2017. Toezegging door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland dat evaluatie van boskap van fase 1 (20 ha) plaats zal vinden gezamenlijk met omwonenden.
September 2017. Toezegging door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland de monitoringsresultaten af te wachten, alvorens de geplande boskap fase 2/3 zal starten.
December 2017. Raadsinformatiebrief aan de gemeente Bergen met de stand van zaken omtrent boskap.
September 2018. «Duindialogen» met bewoners en raadsleden. Bekrachtigen eerdere afspraken monitoring en evaluatie door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland.
Oktober 2018. Indienen omgevings- en kapvergunningsaanvraag fase 1, ten behoeve van kap en omvorming van het Leeuwenkuilbos en Dr. Van Steijnbos door Staatsbosbeheer. De vergunning is verleend.
Mei 2019. Verzoek tijdelijk intrekken vergunningsaanvraag vanuit de gemeenteraad Bergen.
Mei 2019. Oprichting platform Schoorlse Duinen door Staatsbosbeheer, waarin 14 gebruikers van het gebied zitting in hebben.
Juli 2019. Staatsbosbeheer trekt tijdelijk de vergunningsaanvraag in.
Juli 2019. Duindialoog Raadsleden in duingebied om hen verder te informeren.
Oktober 2019. Toezegging door gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland dat in principe het Baaknolbos niet wordt gekapt (afgestemd met Staatsbosbeheer, gemeente Bergen en het Platform Schoorlse Duinen). Staatsbosbeheer dient opnieuw de omgevings- en kapvergunningsaanvraag in.
November 2019. Burgerinitiatief aangeboden aan provinciale staten van de provincie Noord-Holland door Stichting ter Behoud van het Schoorlse- en Kennemerduingebied.
Januari 2020. Naar aanleiding van het burgerinitiatief is een technische briefing, locatiebezoek en expert-meeting met voor en tegenstanders georganiseerd om de commissieleden natuur, landbouw en gezondheid van de provinciale staten van Noord-Holland te infomeren over de kapplannen.
Februari 2020. In provinciale staten van februari stond de behandeling van het burgerinitiatief op de agenda. Voor stemming plaats zou vinden, verzocht de gedeputeerde van de provincie Noord-Holland de Stichting en de partijen het burgerinitiatief en de moties aan te houden. De gedeputeerde van de provincie Noord-Holland wenst eerst nogmaals met de omgeving in gesprek te gaan, alvorens het in provinciale staten te behandelen. Dit voorstel werd met ruime meerderheid aangenomen.
Maart 2020. De provincie en de initiatiefnemers van het burgerinitiatief spreken af dat van de oorspronkelijke plannen nu alleen het dr. Van Steijnbos zal verdwijnen, het Leeuwenkuilbos blijft in ieder geval deze beheerplanperiode staan. Daarmee wordt nu 1% van het bos verwijderd.
De resultaten van de eerste beheerplanperiode (2017 – 2023) en de boskap van het dr. Van Steijnbos evalueert de Provincie Noord-Holland met de omgeving op basis van de monitoringsgegevens. Ook betrekt de Provincie Noord-Holland de omgeving bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de volgende planperiode. Hierbij wordt bepaald of en welke aanvullende boskap nodig is ten behoeve van de Natura 2000-doelstellingen.Met deze toezeggingen laten de initiatiefnemers het burgerinitiatief vallen.
Kunt u zich voorstellen dat de kapplannen leiden tot ophef onder omwonenden, bezoekers en natuurorganisaties en hoe zijn de provincie, gemeenten en Staatsbosbeheer hier tot op heden mee omgegaan?
Ja, ik kan begrijpen dat het verdwijnen van een geliefde en bekende omgeving hard kan aankomen bij omwonenden, of dit nu voor infrastructuur, woningbouw óf andere natuur moet gebeuren. De afgelopen jaren heeft de provincie Noord-Holland, die hiervoor bevoegd is en de daarom veelvuldig met betrokken partijen en de omgeving gesproken via allerlei kanalen. Ook de nieuwe afspraken omtrent het ontbossen van alleen het dr. Van Steijnbos laten zien dat de partijen in gesprek blijven met de omgeving.
Hoeveel hectare bos is door Staatsbosbeheer reeds gekapt of is Staatsbosbeheer nog van zins om te kappen en welke ecologische doelstellingen worden daarmee nagestreefd?
Na de aangestoken branden in de periode 2009–2011 in de Schoorlse Duinen is in totaal 45 hectare verbrand bos verwijderd. Deze oppervlakte was al opgenomen in het totaal van de maatregel van 141 hectare te kappen bos.
Van de oorspronkelijke resterende opgave van 96 hectare bos dat omgevormd had moeten worden naar Grijze duinen, wordt in de huidige beheerplanperiode (tot 2023) alleen het dr. Van Steijnbos gekapt. Dit betreft ongeveer 10 hectare. Voor de twee overige beheerplanperiodes stonden de overige twee aangegeven bosgebieden gepland om te kappen, maar daarvan heeft de provincie Noord-Holland aangegeven dat het Baaknolbos in principe niet wordt gekapt en dat besluitvorming over het kappen van de Frederiksblink pas plaatsvindt na monitoring en evaluatie van de uitgevoerde maatregelen uit de eerste beheerplanperiode.
De ecologische doelen die met het kappen van het bos worden nagestreefd zijn verwoord in het antwoord bij vraag 3.
Ook is er een opgave van een langzame transitie naar meer loofbomen in 270 hectare bos opgenomen.
Om hoeveel bomen gaat het in totaal en welk percentage van het totale bosareaal van de Schoorlse Duinen wordt hiermee gekapt?
Het bosareaal dat vooralsnog in de eerste planperiode van het beheerplan omgevormd zal worden, betreft 10 hectare. Op basis van de tijdens de bomeninventarisatie opgenomen gegevens betreft dit circa 7.000 naaldbomen. Ten opzichte van het totale bosareaal is dit circa 1%. In de tweede en derde planperiode is nog 86 hectare voorzien. Van dit areaal hebben de provincie Noord-Holland en Staatsbosbeheer toegezegd het Baaknolbos in principe niet te kappen. Als de komende jaren niet uit de natuurmonitoring blijkt dat kap écht nodig is, blijft het bos dus bestaan. Op basis van dit besluit is de geplande boskap van de Schoorlse Duinen in de tweede en derde planperiode nog ca. 5% van het totale bosareaal. Op basis van de monitoring zal moeten blijken hoeveel hiervan ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden.
Kunt u een overzicht verschaffen van de huidige oppervlakteverhouding tussen enerzijds grijs openduingebied en anderzijds bosgebied in de Schoorlse Duinen?
De totale oppervlakte van het Natura2000-gebied Schoorlse Duinen is 1.731 hectare. Daarvan is 912 hectare bebost gebied. Dit is 52% van het totale oppervlakte van het Natura2000-gebied Schoorlse Duinen.
Van de kwalificerende habitattypen Grijze duinen is gezamenlijk 159 hectare aanwezig in het gebied. Dit is 9% van het totale oppervlakte van het Natura2000-gebied Schoorlse Duinen.
In de bijgaande tabel is één en ander nader toegelicht:
waarvan Niet-kwalificerend* naaldbos
–
waarvan Kwalificerende habitattypen Duinbos
– Duinbossen (droog)
H2180A
– Duinbossen (vochtig)
H2180B
– Duinbossen (binnenduinrand)
H2180C
Totale oppervlakte open duin, waarvan:
819
– Grijze duinen (kalkrijk)
H2130A
55,16
– Grijze duinen (kalkarm)
H2130B
103,35
* Valt niet binnen de habitattypen die onder Natura 2000 bescherming vallen.
Welke kapvergunningen zijn voor het gebied verleend of nog in aanvraag en welke bevoegde gezagen zijn hiervoor verantwoordelijk?
Begin april zal Staatsbosbeheer een omgevingsvergunning aanvragen voor het Dr. Van Steijnbos bij de gemeente Bergen.
Klopt het dat diverse natuurorganisaties bezwaar of beroep hebben aangetekend tegen de plannen van Staatsbosbeheer? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst en in hoeverre heeft dit geleid tot een pas op de plaats voor wat betreft de werkzaamheden?
Er is door de gemeente Bergen nog geen besluit genomen over bovengenoemde vergunningaanvraag, dus de mogelijkheid tot bezwaar of beroep is nog niet geopend.
Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven zijn er al twee keer eerdere vergunningaanvragen gedaan door Staatsbosbeheer. In het eerste geval is deze op verzoek van de gemeente weer ingetrokken, voordat de zienswijzeprocedure was afgerond. In het tweede geval omdat er nieuwe afspraken waren gemaakt voor de kap van alleen het dr. Van Steijnbos in deze planperiode.
In hoeverre passen de kapplannen van Staatsbosbeheer binnen de klimaat- en natuurambities van dit kabinet?
In de bossenstrategie (Kamerstuk 33 576 ,nr. 186) heb ik aangegeven dat het kabinet streeft naar een netto uitbreiding van het bosareaal in Nederland met 10% in 2030, wat neerkomt op ongeveer 37.000 hectare. Met deze ambitie geeft het Kabinet vorm aan de verschillende klimaat- en natuurdoelstellingen. Voor herstel van biodiversiteit en waardevolle natuur zijn soms maatregelen nodig als omvorming van bos naar andere natuurtypen. Het uitgangspunt in de bossenstrategie is dat deze maatregelen alleen uitgevoerd worden als ze echt noodzakelijk zijn én dat eventuele ontbossing ruimhartig gecompenseerd moet worden.
Vindt er herplant van bomen plaats? Zo ja, op welke locatie?
In de bossenstrategie stellen Rijk en provincies dat alle kap in het kader van Natura 2000 gecompenseerd zal worden met terugwerkende kracht.
Welke bestemming krijgt het gekapte hout?
Het hout wat bij Staatsbosbeheer bij kap vrijkomt, krijgt altijd de hoogwaardigste bestemming die mogelijk is.
Bij omvorming naar andere natuur spelen echter andere factoren dan bij regulier bosbeheer. Waar bij omvorming ook het tak en tophout en de stobben worden afgevoerd, wordt dit bij regulier bosbeheer vaak niet gedaan. Geschikte stammen uit omvorming worden tot zaaghout, emballagehout of plaatmateriaal verwerkt. Ook zal het daarvoor geschikte deel van de boom, naar de papierindustrie gaan. Takken, tophout en stobben zullen verwerkt worden tot biomassa voor energie.
Is er een natuurtoets uitgevoerd? Zo ja, bent u bereid om de uitkomsten hiervan met de Kamer te delen?
Ja, er is in 2018 een Natuurtoets uitgevoerd: «Natuurtoets kap dennenbos en chopperen heide Schoorlse Duinen» door ecologisch onderzoeks- en adviesbureau Van der Goes en Groot.
Deze is te vinden als bijlage bij deze brief.4
Daarnaast is voor een toetsingsadvies door de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord een activiteitenplan opgesteld op basis van bovengenoemde Natuurtoets, aangevuld met informatie over de uit te voeren maatregelen, de gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer (VBNE) en de Kennisdocumenten Soorten van BIJ12.
Het activiteitenplan is door de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord getoetst samen met de onderliggende documenten. Dat is positief beoordeeld.
Voldoen de kapplannen voor het gebied aan de Wet natuurbescherming en de Gedragscode bosbeheer?
De Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord heeft de kapplannen positief beoordeeld en geconcludeerd dat deze kunnen worden uitgevoerd binnen de vrijstellingen die de Wet Natuurbescherming biedt.
De Gedragscode Bosbeheer is niet van toepassing, het betreft namelijk geen bosbeheer, maar omvorming naar habitattype Grijze duinen. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden volgt Staatsbosbeheer de in het Activiteitenplan aangegeven werkwijze die getoetst is door de Omgevingsdienst Noord-Holland-Noord.
Wanneer wordt de door u toegezegde actualisatie van de Gedragscode bosbeheer voltooid?4
Op dit moment is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in overleg met de Vereniging van Bos- en Natuureigenaren (VBNE) over een actualisatie van de huidige gedragscode. De actualisatie gebeurt met name om de formulering op een aantal onderdelen, waaronder kap ten behoeve van verjonging, te verbeteren. LNV verwacht dit jaar tot overeenstemming te komen met de VBNE over de actualisatie van de huidige gedragscode, waarna deze voor formele goedkeuring in procedure zal worden gebracht.
Bent u bereid om de provincie Noord-Holland en Staatsbosbeheer op te roepen om deze actualisatie af te wachten alvorens over te gaan tot nieuwe grootschalige kap?
Dat lijkt mij gezien de laatste ontwikkelingen niet nodig.
Bladblazerterreur |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending gezien van EenVandaag over de schadelijke gevolgen van bladblazers?1
Ja.
Wist u dat het Duitse federale milieuministerie (Bundesumweltministerium) heeft geadviseerd om bladblazers niet langer te gebruiken, omdat ze te luid, te vies, en een bedreiging voor insecten en het milieu zijn?2
Ik ken het artikel. De Duitse regering heeft op bondsniveau wetgeving die regelt dat op bepaalde plekken en op bepaalde tijden bladblazers niet gebruikt mogen worden. Dit heeft betrekking op geluidoverlast. Op Länder niveau en lokaal niveau bestaat de mogelijkheid om het gebruik verder te beperken. Daarbij moet opgemerkt worden dat een categorisch verbod op bladblazers niet mogelijk is vanwege Europese regelgeving.
Wist u dat Vlaanderen ruim 300 gemeenten verbiedt om nog langer bladblazers te gebruiken, omdat de apparaten te vervuilend zijn?3
De Vlaamse regering heeft in oktober van dit jaar laten weten dat ze bladblazers willen uitfaseren voor onderhoud van openbaar groen. Groen onderhoud in eigen beheer zal enkel nog met elektrisch aangedreven materiaal gebeuren. Die voorwaarde neemt Vlaanderen ook op in de aanbesteding van onderhoudsdiensten. Op dit moment onderzoekt de Vlaamse overheid de mogelijkheden om het gebruik bij steden en gemeenten zo snel mogelijk uit te faseren. Aangezien een categorisch verbod niet mogelijk is, wil de Vlaamse overheid aanmoedigen dat gemeenten via aanbestedingsvoorwaarden regelen dat tweetaktmotoren niet langer worden gebruikt.
Wist u dat bladblazers giftige en kankerverwekkende stoffen zoals stikstofdioxiden, koolstofdioxiden, en fijnstof de lucht in blazen en daarmee schadelijk zijn voor de gezondheid en het klimaat?4
Ja, de Nederlandse emissieregistratie schat het aantal bladblazers met tweetaktmotor en de bijbehorende emissies in 2017 als volgt in (emissies in ton):
Model
Techniek
Aantal
CO
CO2
NOx
PM
>. 20 cc en < 50 cc
1991-STAGE I
23.214
164
581
<1
1
>. 20 cc en < 50 cc
STAGE I
80.029
464
1.962
1
3
>. 20 cc en < 50 cc
STAGE II
46.757
271
796
0,7
2
De emissies van de toxische stoffen door bladblazers zijn zeer gering ten opzichte van de totale emissies van deze stoffen in Nederland. Ditzelfde geldt voor de emissies van het broeikasgas CO2. Het is bekend dat emissies van verbrandingsmotoren schadelijke emissies bevatten, zoals ook het aangehaalde Amerikaanse onderzoek aangeeft.
Wist u dat bladblazers herrie maken tot wel 120 Db en dat hierdoor gehoorbeschadiging kan optreden?
Bladblazers vallen onder de Europese richtlijn 2000/14, Geluidsemissies in milieu voor materieel voor gebruik buitenshuis. Dit betekent dat gegevens over het geluidsvermogensniveau van deze apparaten moeten worden gemeten en geregistreerd, en aan afnemers bekend moeten worden gemaakt. De Europese Commissie beheert een database met het gemeten geluid van (onder meer) bladblazers. Het hoogste gemeten niveau volgens deze database is 119 dB. Er is op dit moment geen Europese norm voor het maximale geluidsvermogensniveau. De richtlijn wordt momenteel wel geëvalueerd en het opnemen van een geluidnorm voor bladblazers wordt overwogen.
Te veel geluid kan het gehoor beschadigen. Hierbij gaat het zowel om het geluidniveau als de duur van de blootstelling. Bij geregelde blootstelling aan een grote dosis kan een blijvende gehoorschade ontstaan. In arbeidssituaties geldt dat bij blootstelling aan een dagelijkse dosis boven de 80 dB(A) de werkgever gehoorbeschermers beschikbaar moet stellen. Bij dagelijkse blootstelling aan een dosis boven de 85 dB(A) zijn werknemers verplicht om gehoorbeschermers te dragen.
Wist u dat afgevallen bladeren voedingsstoffen in de bodem brengen en in de winter een isolerende deken tegen de vorst vormen, en daarmee belangrijk zijn voor de biodiversiteit en voor insecten en kleine zoogdieren als egels?
Ja, het nut van afgevallen bladeren voor de bodem en het bodemleven is mij bekend.
Wist u dat bladblazers een bedreiging vormen voor onder meer overwinterende insecten en kleine zoogdieren, die gebruik maken van de isolerende werking en de voedingsstoffen in de bladeren?
Met het verwijderen van de bladlaag verdwijnt de schuilplaats van de insecten en andere kleine dieren, zoals egels, padden, kikkers en salamanders, die in deze bladlaag overwinteren. Daarmee verdwijnt ook een belangrijke bron van voedsel voor kleine vogels die in de winter zoeken naar insecten tussen de afgevallen bladeren. Het maakt hiervoor niet uit of het blad verwijderd wordt met behulp van een bladblazer of mechanisch, met bijvoorbeeld een hark.
Deelt u de mening dat de voordelen van bladblazers niet opwegen tegen de nadelen voor het klimaat, de luchtkwaliteit, de gezondheid van mensen, de biodiversiteit en wilde dieren?
Zoals aangegeven is het niet mogelijk om bladblazers te verbieden. De afweging tussen de voor- en nadelen van bladblazers zal in verschillende situaties anders uitvallen. Gemeenten zullen zelf zorgvuldig de voor- en nadelen moeten afwegen in welke situaties bladblazers ingezet zullen worden. Gemeenten kunnen kiezen voor bladblazers die zo schoon en stil mogelijk zijn, en kunnen de effecten voor de gezondheid en de natuur afwegen tegen nut en noodzaak van het gebruik ervan.
Vindt u het verantwoord dat mensen in dienst van de gemeente werken met dergelijke ongezonde, luidruchtige en schadelijke apparaten?
Of dat verantwoord is hangt af van hoeveel tijd deze mensen met de apparaten werken en de mate van blootstelling aan het lawaai. Voor wat betreft de blootstelling van werkenden aan lawaai dienen ze zich te houden aan de Arbeidsomstandighedenwet (zie hoofdstuk 6 van het Arbobesluit). De werkgever moet de plaatsen en werkzaamheden waar het gevaar van blootstelling aan lawaai voorkomen, inventariseren en maatregelen treffen, die het risico van blootstelling aan lawaai wegneemt aan de bron of de blootstelling tot een minimum beperkt. Als technische of organisatorische maatregelen (b.v. stillere machines en goed onderhouden materieel) niet mogelijk zijn of te weinig effect sorteren, moet gebruik worden gemaakt van gehoorbeschermingsmiddelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met gemeenten om te onderzoeken hoe de bladblazer zo snel mogelijk uitgefaseerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven is aangegeven is het aan gemeenten om te beslissen of zij bladblazers willen inzetten en onder welke voorwaarden dat gebeurt. Zij kunnen daar via de aanbestedingsvoorwaarden voor zover het gebruik door gemeentelijke instellingen betreft op sturen. Ook hebben gemeenten de mogelijkheid om voor burgers beperkingen op te nemen in de eigen APV ten aanzien van de tijden dat bladblazers gebruikt mogen worden en/of ten aanzien van de plekken waar bladblazers gebruikt mogen worden. Ik vind het niet de taak van de nationale overheid om hier in te treden, maar ik wil wel dit onderwerp bij de gemeenten via de VNG onder de aandacht brengen.
Bent u bereid te onderzoeken of een (deel)verbod op (de verkoop van) bladblazers voor particulier gebruik mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Europese regelgeving staat niet toe dat lidstaten een verbod instellen op de aanschaf of verkoop van producten met een CE-markering. Een nader onderzoek hiernaar is derhalve niet noodzakelijk.