Onderzoek met apen voor de ontwikkeling van een vaccin tegen COVID-19 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dierproef rammelt aan alle kanten», waarin onderzoekers van Radboudumc Nijmegen, UMC Utrecht en Netherlands Heart Institute concluderen dat 85% van de dierproeven voor nieuwe medicijnen en behandelingen geen effect oplevert bij mensen, terwijl eerder bij dieren wel resultaat werd geboekt?1
Ja, in dit artikel staat dat het grootste bezwaar van de onderzoekers destijds was dat onderzoeksresultaten van dierproeven meer gedeeld moeten worden. De Nederlandse overheid is juist een groot voorstander van het delen van onderzoeksgegevens. Open Acces en Open Science zorgen ervoor dat onderzoeksresultaten vrij toegankelijk worden, met gebruik van de FAIR-principes.2 Daarmee kan onnodige herhaling van onderzoek voorkomen worden. In het onderzoeksprogramma voor COVID-19, dat ZonMw en NWO uitzetten, wordt pre-registreren op preclinicaltrials.eu en het gebruik maken van publicatierichtlijnen dan ook als voorwaarde gesteld. Open Access en FAIR-data wordt vereist of aangemoedigd.
Deelt u de mening dat het zeer ongewenst is dat de ontwikkeling van een vaccin tegen het SARS-COV-2-virus (COVID-19) vertraging op kan lopen doordat de meeste dierproeven uiteindelijk geen of weinig relevantie hebben voor de mens?
De ontwikkeling van vaccins en medicijnen tegen COVID-19 is op dit moment een van de belangrijkste uitdagingen in de wereld. Ook al willen we snel resultaat, voorop staat dat de ontwikkelde producten veilig én werkzaam moeten zijn. Daar worden terecht hoge eisen aan gesteld, óók in deze crisissituatie. Om de veiligheid en werkzaamheid te kunnen waarborgen, zijn er internationale standaarden voor medicijnontwikkeling en -registratie, waar ook dierproeven onderdeel van uitmaken.
Deelt u de mening dat voor het vinden van een vaccin tegen COVID-19 innovatieve onderzoeksmethoden zonder proefdieren optimaal moeten worden ingezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Ja, ook in crisistijd moeten we kritisch blijven kijken of dierproeven strikt noodzakelijk zijn en of er geen gebruik gemaakt kan worden van proefdiervrije alternatieven. Daarom blijft een vergunning van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die daarop toetst, ook onmisbaar voor onderzoek naar COVID-19. Daarnaast ontwikkelen NWO en ZonMw met een bijdrage van Stichting Proefdiervrij een onderzoekscall voor proefdiervrij onderzoek specifiek voor COVID-19. Deze call wil gericht proefdiervrije modellen, zoals 3D longmodellen of organoïden, voor COVID-19 onderzoek inzetten.
Bent u bereid om financiële of wettelijke belemmeringen voor het versneld ontwikkelen van een vaccin zonder gebruik van proefdieren zo veel mogelijk weg te nemen?
Het RIVM concludeerde in 2015 dat niet wettelijke barrières de inzet van alternatieven voor dierproeven belemmeren, maar het gebrek aan geschikte en gevalideerde proefdiervrije methoden (Kamerstuk 32 336, nr. 42). Voor de ontwikkeling en de acceptatie van onderzoeksmethoden zonder proefdieren zetten de partners in het versnellingsprogramma Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) zich gezamenlijk in (Kamerstuk 32 336, nr. 90). Daarnaast ontvangt het onderzoeksinstituut Intravacc jaarlijks een overheidssubsidie van 1,6 miljoen euro voor de ontwikkeling en validatie van onderzoeksmethoden om zonder dierproeven de veiligheid en de werkzaamheid van vaccins te kunnen waarborgen.
Deelt u de mening dat het gebruik van Java-apen door het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in het COVID-19-onderzoek niet mag leiden tot verwatering van de afspraken over de reductie van de fokkolonie van het BPRC en de afname van het aantal dierproeven op apen door het BPRC?
Het BPRC, net als vele andere Nederlandse en internationale onderzoeksinstellingen, werkt op het moment hard aan de ontwikkeling van een medicijn of vaccin tegen COVID-19. In 2019 is besloten dat het aantal proeven met apen in het BPRC met veertig procent wordt verminderd en dat de fokkolonie wordt verkleind (Kamerstuk 32 336, nr. 88). Dit besluit staat nog onveranderd. Volgens de motie Tielen (Kamerstuk 32 336, nr. 83) mag de vermindering echter geen gevolgen hebben voor de bestrijding van levensbedreigende ziekten en infectieziekten die de volksgezondheid in gevaar brengen. Om die reden is destijds de volgende clausule opgenomen: «In een situatie van een pandemie, waarbij de beperking van het aantal proeven met apen de ontwikkeling van een noodzakelijk medicijn in de weg staat, zal ik op dat moment met mijn collega’s van VWS en LNV, en met het BPRC, in overleg treden zodat we gezamenlijk kunnen bezien of een uitzondering opportuun is.» Het BPRC geeft aan dat een beroep op deze clausule op basis van de COVID-19-pandemie vooralsnog niet nodig is.
De opvang van de Afrikaanse olifant uit circus Freiwald. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat, wanneer de tijdelijke ontheffing van circus Freiwald voor het houden van de Afrikaanse olifant Buba op 30 juni aanstaande eindigt, de commerciële belangen van het circus (bijvoorbeeld om de olifant als promotiemiddel te gebruiken) geen rol mogen spelen bij het besluit over de toekomst van de olifant?1
Commerciële belangen spelen geen rol bij het besluit over de toekomst van de olifant. Het welzijn van de olifant staat daarbij voorop.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de olifant op te vangen in een daarvoor geschikt opvangcentrum? Gaat u zich hiervoor maximaal inzetten?
Conform de huidige ontheffing moet het circus de olifant herplaatsen voor 30 juni 2020. Ik faciliteer de zoektocht van het circus naar een geschikte opvanglocatie. Ik verwacht dat er op 30 juni zicht is op een geschikte opvanglocatie en de olifant later deze zomer kan verhuizen.
Welke stappen heeft u gezet om uw toezegging gestand te doen om te bekijken of er een geschikte opvangplek is voor de olifant in Europa?2
In overeenstemming met deze toezegging worden momenteel drie mogelijke opvanglocaties in kaart gebracht. Alle mogelijke opvanglocaties zijn nog in ontwikkeling. Eerder dit jaar heeft een gesprek plaatsgevonden tussen het ministerie en één van deze opvanglocaties.
Kunt u aangeven hoe u uw bemiddelende rol in het vinden van een geschikte opvanglocatie vormgeeft, conform uw eerdere toezegging?3
Zoals aangegeven bij vraag 3 heb ik een verkennend gesprek gevoerd met een mogelijke opvanglocatie. Daarnaast ben ik in gesprek met de eigenaar van het circus waar de olifant verblijft.
Welke experts heeft u betrokken of gaat u nog betrekken bij uw zoektocht naar een geschikte opvanglocatie?
Onafhankelijke experts op het gebied van olifanten uit de Nederlandse dierentuinwereld worden betrokken bij het beoordelen van de mogelijke opvanglocaties.
Heeft u voorstellen van opvanglocaties ontvangen? Zo ja, welke opvanglocaties betreffen dit? Bent u met hen in gesprek? Zo ja, kunt u te zijner tijd de uitkomst delen?
Er is contact tussen het ministerie en Elephant Haven in Frankrijk. Met deze opvanglocatie heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarnaast is contact gezocht met twee andere mogelijke opvanglocaties, in respectievelijk Frankrijk en Denemarken. Ik zal uw Kamer informeren wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
Bent u bereid het internationaal erkende olifantenkenniscentrum Elephant Voices en de European Elephant Group (Elefanten Schutz Europa) te betrekken bij uw zoektocht? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn drie mogelijke opvanglocaties voor de olifant in beeld. Deze opvanglocaties moeten nog beoordeeld worden door de onafhankelijke experts. Ik acht het nu niet nodig om de genoemde organisaties te betrekken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant.
Toetst u de opvanglocaties aan de beginselen van het olifantenkenniscentrum Elephant Voices? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvanglocaties voldoen aan deze principes?4
Onafhankelijke experts worden betrokken bij het vinden van een geschikte opvanglocatie voor de olifant en maken daarbij gebruik maken van hun expertise. Deze toetsing moet nog plaatsvinden. Het is dan ook te vroeg om aan te geven welke opvanglocaties de experts geschikt achten. Het welzijn van de olifant staat voorop bij de toetsing door de experts.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van uw zoektocht naar een geschikte opvangplek in Europa?
Alle inzet is erop gericht de olifant deze zomer naar een geschikte opvanglocatie te verplaatsten. Dit zal hoogstwaarschijnlijk niet lukken voordat de huidige ontheffing op 30 juni afloopt. Wel verwacht ik voor 30 juni een geschikte opvanglocatie te hebben gevonden.
Het circus zal dan, conform mijn antwoord van 19 november 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 766) op de vragen van het lid Wassenberg (PvdD), een tijdelijke ontheffing voor de olifant krijgen. Ik informeer uw Kamer wanneer er een geschikte opvanglocatie voor de olifant gevonden is.
De aanhoudende droogte, natuurbranden en het verband met het snel opwarmende klimaat. |
|
Tjeerd de Groot (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bosbranden blijven maar komen: opnieuw grote brandhaard in Limburg», «Heel Europa warmt sneller op dan het gemiddelde wereldwijd» en «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte»?1 2 3
Ja.
Deelt u de zorgen dat het aantal natuurbranden de afgelopen jaren aanzienlijk lijkt te stijgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt de zorgen over een mogelijke toename van het aantal natuurbranden, maar het ontbreekt aan de juiste natuurbrandstatistieken om dit te staven voor de laatste 25 jaar. Tot halverwege de jaren negentig werden hierover gegevens verzameld door Staatsbosbeheer. Tussen 1996 en 2016 zijn er geen bruikbare data beschikbaar over het aantal en de aard van natuurbranden. Sinds 2017 worden natuurbranden door Brandweer Nederland en het Instituut Fysieke Veiligheid, in samenwerking met Wageningen University and Research, weer geregistreerd.
Baart het u ook zorgen dat elf van de twaalf warmste jaren in Europa vanaf het jaar 2000 werden gemeten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is een duidelijke opwaartse temperatuurtrend wereldwijd en in Europa, samenhangend met de stijging van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Dat is zorgelijk.
Ziet u een verband tussen het aantal en de grote impact van natuurbranden, de verdroging in Nederland en het snel opwarmende klimaat in Europa? Zo nee, waarom niet?
De kans op verdroging neemt toe in een warmer klimaat. Daarmee worden de condities voor het ontstaan van natuurbranden gunstiger. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van diverse factoren. Langjarig gemiddeld neemt de zomerdroogte in Zuid-Europa toe, in Noord-Europa neemt deze juist af. Nederland bevindt zich in het middengebied, waardoor de situatie sterk afhangt van het scenario. De waarnemingen laten zien dat het binnenland sinds 1950 droger is geworden in tegenstelling tot het kustgebied. Bij het ontstaan van natuurbranden spelen ook menselijke factoren een rol, zoals nalatigheid (achterlaten van glas en sigarettenpeuken) en het moedwillig veroorzaken van brand.
Wat was de gemiddelde economische schade van natuurbranden van de afgelopen paar jaren en hoeveel hectare natuur is gemiddeld verloren gegaan bij deze branden? Zijn de kosten van het verlies aan hectare natuur meegenomen in de berekeningen van de economische schade? Zo nee, waarom niet?
Er zijn slechts sinds 2017 statistieken van natuurbranden beschikbaar, zoals gemeld in antwoord op vraag 2. Een groot deel van de natuurbranden in Nederland blijft beperkt tot enkele tientallen vierkante meters. Ook bij grotere branden gaat het natuurgebied niet verloren, maar is er wel sprake van tijdelijk kwaliteitsverlies. Zie voor de economische schade van verdroging het antwoord bij vraag 7.
Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om natuurbranden in de toekomst te voorkomen en de effecten ervan in te perken? Bent u, in het kader van de versnelde opwarming, van mening dat deze stappen ook in de toekomst voldoende zijn om schade van natuurbranden zo veel mogelijk te voorkomen?
In Nederland werken diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. In opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doen de Veiligheidsregio’s in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. De beheerders van natuurgebieden hebben hierin ook een eigen verantwoordelijkheid. De Vereniging van Bos- en Natuurterreineigenaren (VBNE) heeft in 2014 een Praktijkadvies Risicobeheersing Natuurbranden uitgebracht4.
Met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70), de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling), de Deltaprogramma’s Zoetwater en Ruimtelijke Adaptatie werken we aan een klimaatbestendige, ruimtelijke inrichting met een passend bodem- en watersysteem. Dit draagt bij aan het tegengaan van de verdroging.
LNV en de provincies verkennen in het kader van de Bossenstrategie welke maatregelen genomen kunnen worden om het bos weerbaarder te maken tegen externe invloeden, zoals droogte en brand. Daarbij gaat het onder meer om menging met loofboomsoorten in naaldbos, het aanleggen en beheren van brandgangen in een vorm die ecologisch en landschappelijk aantrekkelijk is, en het vasthouden van water, bijvoorbeeld door verhogen van organische stof en herstellen van beken in bossen en natuurgebieden.
Wat was de gemiddelde economische schade van de verdroging in Nederland van de afgelopen paar jaren en wat voor effecten heeft deze verdroging de afgelopen jaren gehad op de ecologie in Nederland, zoals voor de visstand in rivieren en kwelmilieus? Zijn deze effecten ook doorberekend in de economische schade van verdroging? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Beleidstafel Droogte heeft Ecorys onderzoek gedaan naar de economische schade van de droogte in 20185. Voor natuur kon alleen kwalitatief inzicht gegeven worden in de droogteschade; de kosten konden niet gekwantificeerd worden. Kwetsbare en sterk waterafhankelijke ecosystemen waaronder veengebieden, droge en natte heiden, vennen en beeksystemen, duingebieden en graslanden hebben de effecten van de droogte sterk gemerkt. Kwetsbare (watergebonden) diersoorten en vegetatie, met name zeldzame en geïsoleerde populaties liepen gevaar door de droogte.
Deelt u de mening dat wetenschappelijke signalen dat het continent Europa versneld aan het opwarmen is, een groeiend aantal bosbranden in Europa en de aanhoudende verdroging in Nederland, aanleiding bieden om nog meer ambitie en daadkracht te tonen in het behalen van de reductiedoelen uit het Klimaatakkoord?
Het versneld opwarmen van het Europese continent is in lijn met wetenschappelijke inzichten uit zowel waarnemingen als klimaatmodellen dat continentale gebieden sneller opwarmen dan mondiaal gemiddeld, inclusief oceanen. Om voortgaande opwarming tegen te gaan is mondiale emissiereductie in lijn met de afspraken in het klimaatakkoord van Parijs noodzakelijk. Met de ambitie van het klimaatakkoord loopt Nederland binnen de Europese Unie voorop bij de realisatie van het Parijs Akkoord. Daarom maakt Nederland zich in Europees verband sterk voor een ophoging van het EU-doel tot 55% in 2030.
Kunt u aangeven of de berichten dat Europa sneller opwarmt dan het gemiddelde wereldwijd, in Europa aanleiding zijn geweest of zijn voor overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen?
Het op 22 april 2020 door Copernicus (aardobservatie programma van de EU) uitgebrachte rapport «European State of the Climate» beschrijft de belangrijkste klimaatcondities en -gebeurtenissen in 2019 in Europa. In het rapport staat dat de metingen in 2019 aansluiten bij de bekende trend: op basis van de laatste 5 jaar laat de gemiddelde luchttemperatuur een wereldwijde toename van 1,1 graad Celsius zien sinds het pre-industriële tijdperk, terwijl de temperaturen in Europa sinds dat tijdperk met bijna 2 graden Celsius zijn gestegen. Kortom, in het Copernicus-rapport wordt een inzicht dat al langer bekend is, herbevestigd. Deze kennis is ook opgenomen in verschillende IPCC-rapporten.
Het Copernicus-rapport is geen aanleiding geweest voor het organiseren van een Europees overleg of klimaatmaatregelen versneld kunnen worden genomen. Wel loopt er in Europa al langer een discussie over het verhogen van de klimaatambities. Zo heeft de Europese Raad onlangs de EU-langetermijnstrategie wat betreft broeikasgassen aangenomen. Met deze strategie laten de EU en de lidstaten opnieuw zien dat ze alles in het werk stellen om de Overeenkomst van Parijs en de langetermijndoelstellingen daarbij na te komen. Zij bekrachtigden het besluit van de Raad van december 2019 over de doelstelling van een klimaat-neutrale EU in 2050. Daarnaast loopt er nog een discussie over aanscherping van de EU-reductiedoelstelling van tenminste 40% in 2030, waarbij Nederland inzet op besluitvorming daarover in de Europese Raad voor het einde van dit jaar.
Op het gebied van klimaatadaptatie heeft de Europese Commissie in de Green Deal aangekondigd dat zij een nieuwe ambitieuze klimaatadaptatiestrategie gaat opstellen, die naar verwachting eind 2020 of begin 2021 gereed zal zijn. Nederland verwelkomt dit voornemen van de Commissie.
Indien dergelijke overleggen hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden, zijn hierbij Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig geweest en wat is hierop de inzet geweest vanuit Nederland? Zal deze worden gedeeld met de Kamer?
Zoals gezegd is naar aanleiding van de publicatie van het Copernicus-rapport geen specifiek overleg geweest of gepland. Wat betreft de commissievoorstellen en onderhandelingen in de Raad over het aanscherpen van het klimaatbeleid op EU-niveau houdt de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer zoals gebruikelijk op de hoogte.
Indien dergelijke overleggen niet hebben plaatsgevonden en hier vooralsnog geen voornemens toe zijn, bent u bereid om het onderwerp van de snelle opwarming van Europa te agenderen voor een Europees overleg en de Nederlandse inzet hiervoor te delen met de Kamer?
Het is al langer bekend dat de gemiddelde luchttemperatuur in Europa sneller toeneemt dan het wereldwijde gemiddelde. Het rapport van het Copernicus-programma geeft hier een herbevestiging van en daarom zie ik geen aanleiding dit onderwerp apart te agenderen voor een Europees overleg.
Aanhoudende droogte en natuurbranden. |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Landbouw en natuur in Oost- en Zuid-Nederland zuchten onder de droogte» en «Brand in de Deurnese Peel is een van de grootste Nederlandse natuurbranden ooit»?1 2
Ja.
Welke aanvullende maatregelen heeft u genomen en welke maatregelen bent u voornemens te nemen, gelet op het feit dat het droger is dan in dezelfde periode vorig jaar en in 2018 en lerende van de droogte van afgelopen zomer?
Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300-XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werk ik deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Kunt u met ons delen hoe de waterschappen omgaan met deze aanhoudende droogte? Zijn zij na afgelopen jaar anders gaan werken? Zo ja, welke andere (waterbesparende en herverdelende) maatregelen hebben zij genomen?
De waterbeheerders brengen de lessen van de Beleidstafel droogte momenteel in de praktijk. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk hogere waterpeilen aangehouden om water vast te houden en de grondwaterstand aan te vullen De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking, die bij de huidige droogtesituatie horen – zoals peilopzet, extra wateraanvoer en inspectie van droogtegevoelige waterkeringen – en monitoren de situatie nauwlettend. In sommige gebieden zijn of worden onttrekkings- en/of beregeningsverboden ingesteld om watertekorten te voorkomen.
De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te beheersen. De waterschappen zijn in gesprek met watergebruikers en andere waterbeheerders over waterbeschikbaarheid. Om de watervraag en het -aanbod op elkaar af te stemmen, wordt de verdringingsreeks regionaal uitgewerkt en wordt gezorgd voor gezamenlijke en eenduidige communicatie over droogte.
Kwetsbare en droogtegevoelige natuurgebieden, zoals de Peelvenen, vallen in categorie 1 van de landelijke verdringingsreeks. Dit betekent dat (grond)waterbeheerders bij watertekorten door droogte prioriteit geven aan de watervoorziening van deze gebieden. Zo wordt er alles aan gedaan om onomkeerbare schade door inklinking van veen in kwetsbare natuurgebieden te voorkomen.
Hoe werden de verschillende natuurgebieden die kwetsbaar zijn voor droogte, zoals het veengebied de Deurnese Peel en natuurgebied Meinweg, in de afgelopen weken gemonitord?
Beheerders monitoren de actuele situatie in de droogtegevoelige gebieden. Ecologen en boswachters beoordelen met grote regelmaat de gevolgen van verdroging op flora en fauna en nemen het peil van het oppervlaktewater op. Veiligheidsregio’s monitoren de droogte in natuurgebieden met behulp van meetstations. Deze meetstations meten de windsnelheid, de temperatuur, droogte en luchtvochtigheid en geven daarmee een indicatie van het risico op een snel uitbreidende natuurbrand, dus niet op het kunnen ontstaan van een natuurbrand. De informatie van de meetstations wordt gebruikt om het risico van natuurbranden weer te geven via de website www.natuurbrandrisico.nl. Ten tijde van de branden in de Deurnese Peel en natuurgebied De Meinweg gold voor beide gebieden een verhoogd risico.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de start van de droogte en welke acties er door verschillende partijen ondernomen zijn om te voorkomen dat er branden zouden ontstaan? Kunt u hierbij ook specifiek in gaan op de rol van de waterschappen, Rijkswaterstaat en het Landelijk Operationeel Coördinatie Centrum (LOCC)?
In het voorjaar, bij aanvang van het droogteseizoen, verspreidt de Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) het eerste droogtebericht van het jaar, het zogenoemde startbericht. Hierin staan naast een korte terugblik op het vorige droogteseizoen en het verloop van de herfst en winter, de verwachtingen voor de hoeveelheid water die de rivieren zullen afvoeren, neerslag en (water)temperaturen voor de aankomende lente en zomer. Wanneer sprake is van een (dreigend) watertekort of droogte, stelt de LCW een droogtemonitor op. In een periode van droogte gebeurt dit elke 2 weken, of vaker als dat nodig is. Inmiddels zijn er 4 droogtemonitoren opgesteld en verspreid onder de waterpartners: op 24 april, 7 mei, 19 mei en 27 mei 2020.
De droogte zorgt nu voor het derde jaar op rij voor problemen, met name op de hoge zandgronden. Een tekort aan neerslag gecombineerd met zeer lage grondwaterstanden komen met name voor in de hoger gelegen zandgronden in Oost- en Zuid-Nederland. Landbouw en natuur ondervinden daar de gevolgen van. In een aantal gebieden zijn of worden onttrekkingsverboden van kracht.
In Nederland werken we met diverse partijen samen aan de randvoorwaarden voor het voorkomen van natuurbranden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor het natuurbeleid en daarmee een partij in de aanpak ter voorkoming van natuurbranden. Terreinbeheerders kunnen via maatregelen als menging van loofbomen in naaldbossen bijdragen aan het weerbaarder maken van bosgebieden tegen brand. Ook een goed padennetwerk kan als brandgangennetwerk fungeren en draagt bij aan beperking van de omvang van branden. Voor hoogveengebieden is het vasthouden van water en goed waterbeheer een cruciale factor. De brochure Risicobeheersing natuurbranden die de terreinbeheerders in VBNE-verband hebben opgesteld (2014) is nog steeds actueel en vormt de leidraad voor het handelen3. De Veiligheidsregio’s doen in vastgestelde risicogebieden aan natuurbrandrisicobeheersing. Hierbij ligt de focus op een gebiedsgerichte aanpak en op lokaal maatwerk dat door brandweer en belanghebbenden samen wordt opgesteld. Dit gebeurt via een zgn. RIN (Risico Index Natuurbranden). Voor de Peelvenen en de Meinweg was zo’n RIN opgesteld.
Het ontstaan van natuurbranden is echter moeilijk te beïnvloeden. De meeste branden ontstaan door onzorgvuldig menselijk handelen. Door goede afspraken tussen betrokken partijen en goed kaartmateriaal kan er doorgaans snel worden gehandeld en geven we zo min mogelijk ruimte voor escaleren van branden, waarmee de impact op samenleving en natuur wordt beperkt.
Het LOCC heeft geen rol in het voorkómen van branden. Het LOCC heeft wel een rol in de informatievoorziening naar de operationele partners, waar de Veiligheidsregio’s toe behoren.
Vóór het ontstaan van de natuurbranden heeft het LOCC via het Landelijk Crisis Management Systeem op 7 en 8 april jl. gewezen op een verhoogd natuurbrandrisico.
Omdat de effecten van zo’n natuurbrand omvangrijk kunnen zijn en om de risico’s beter te beheersen, trekken de Veiligheidsregio’s, gemeenten en provincies samen op met natuurbeheerders en stakeholders die intensief gebruik maken van de natuur in het project Gebiedsgerichte aanpak Natuurbrandbeheersing. Gezamenlijk inventariseren en beoordelen deze partijen de risicovolle natuurgebieden en kijken zij hoe de risico’s op onbeheersbare branden verder beperkt kunnen worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen of versterken van natuurlijke barrières met minder brandbare vegetatie. Op deze manier proberen we het risico op het ontstaan van een onbeheersbare natuurbrand zo klein mogelijk te maken.
De olieprijs die onder nul dollar zakt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de olieprijs hard onderuit gaat?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat de prijs van een vat Amerikaanse olie (de lichte West Texas Intermediate) voor het eerst in de geschiedenis kortstondig onder nul is gezakt en dus even negatief is geweest. Door de coronacrisis krimpt de economie en is de vraag naar olie gekelderd. Aflopende termijncontracten hebben ertoe geleid dat oliebedrijven geld toegeven aan handelaren om hun olie af te nemen. Dit om te voorkomen dat de productie zou moeten worden stilgelegd, wat nog kostbaarder is. Op het moment dat de prijs van de Amerikaanse olie onder nul zakte, was de prijs voor Noordzeeolie ook gedaald, maar daar werd nog altijd 23 dollar per vat voor gevraagd. Mede door afspraken tussen de olieproducerende landen over productiebeperking en het op termijn verwachte economisch herstel is de verwachting dat de olieprijs van de Amerikaanse olie weer zal aantrekken.
Heeft u contact met de oliebedrijven in Nederland? Zijn er bedrijven die het financieel zwaar hebben door deze historische oliecrash?
Ik heb hierover geen contact gehad met bedrijven die olie winnen in Nederland. De extreem lage olieprijs brengt landen en bedrijven die voor hun inkomsten afhankelijk zijn van oliewinning, zoals de Golfstaten, Rusland, Venezuela, Nigeria en de Verenigde Staten, in problemen. In Nederland doet die situatie zich niet voor, omdat de oliewinning voor de Nederlandse economie geen rol van betekenis speelt. Wel is het zo dat gasbedrijven in Nederland de gevolgen van de door de coronacrisis veroorzaakte economische teruggang ervaren. Dat vertaalt zich in het uitblijven van investeringen in de opsporing en winning van aardgas. Een verbetering van de investeringsaftrek, zoals voorgesteld in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet, dat bij de Tweede Kamer is ingediend, beoogt investeringen te stimuleren en de te snelle daling van de aardgasproductie af te remmen, zodat de infrastructuur in stand blijft en later ingezet kan worden in het kader van de duurzame energievoorziening.
Kan deze situatie gevolgen hebben voor de schadeafhandeling van omwonenden rond een gas-en olieput? Kunnen betreffende bedrijven gemaakte afspraken nog nakomen? Staat de overheid garant voor schadeloosstelling van omwonenden? Wordt het geen tijd om nu toch de omgekeerde bewijslast voor kleine velden in te voeren bij schade door mijnbouwactiviteiten om het gedupeerde omwonenden niet nog moeilijker te maken wanneer de schadeveroorzakers failliet zijn?
De huidige economische situatie heeft geen gevolgen voor de schadeafhandeling van omwonenden en de in dat kader gemaakte afspraken. Mijnbouwondernemingen zijn en blijven te allen tijde verplicht de eventuele schade die is ontstaan door hun mijnbouwactiviteiten te vergoeden en bestaande afspraken na te komen. Daartoe hebben zij financiële middelen gereserveerd en zo nodig kan ik in voorkomende gevallen bepalen dat zij zekerheid dienen te stellen ter dekking van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het winnen van delfstoffen. De overheid staat niet garant voor schadeloosstelling van omwonenden, maar zoals ik mijn brief van 9 juni 2020 heb aangegeven zorg ik voor een laagdrempelige, transparante en deskundige afhandeling van schade door de Commissie Mijnbouwschade die de bewijslast oppakt en daarmee de schademelder ontzorgd. De financiële situatie van een mijnbouwonderneming speelt in de afweging van de Commissie geen rol. Indien een gedupeerde omwonende schade heeft geleden door een activiteit door een mijnbouwonderneming die wegens een faillissement de schade niet meer zal kunnen vergoeden, dan kan deze gedupeerde een beroep doen op het Waarborgfonds Mijnbouwschade.
Verwacht u gevolgen voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties? Zo ja, welke? Hoe wordt deze veiligheid gemonitord? Door wie en hoe vaak? Hoe is de staat van veiligheid op dit moment? Wat gaat u doen om de veiligheid te waarborgen?
De daling van de olieprijs mag en zal geen gevolgen kunnen hebben voor het onderhoud en de veiligheid van gas- en olielocaties en voor het opruimen van deze locaties in de toekomst. Het genoemde wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet bevat waarborgen dat bedrijven daarvoor ook voldoende financiële middelen hebben voor het verantwoord en zorgvuldig opruimen van gas- en olieputten. Verder houdt Staatstoezicht op de Mijnen er nauwgezet toezicht op dat de ter zake geldende voorschriften strikt worden nageleefd en alle verplichtingen goed en zorgvuldig worden uitgevoerd.
Welke gevolgen heeft deze crash voor het opruimen van gas- en olieputten in de toekomst? Blijven de gas- en oliebedrijven in staat dit veilig voor mens, dier en natuur te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft dit voor werknemers van deze bedrijven? Gaat u een plan maken om de werknemers die ontslagen worden om te scholen en een baan in de duurzame sector aan te bieden? Of is dat plan er al? Zo ja, hoe ziet dat plan er uit? Zo nee, wanneer kunt u de Kamer daarvan op de hoogte brengen?
De huidige economische crisis trekt diepe sporen en heeft onmiskenbaar gevolgen voor bedrijven en de werkgelegenheid, niet alleen voor de mijnbouwsector. Ik heb geen voornemens om in het bijzonder werknemers uit de gas- en oliesector om te scholen en in te zetten in de duurzame sector. Dat is aan de sector zelf.
Wat gaat u doen om de veiligheid te garanderen als gas- en oliebedrijven failliet gaan?
Door het toezicht van Staatstoezicht op de Mijnen is gewaarborgd dat de veiligheid van mijnbouwactiviteiten is gegarandeerd. Mocht een gas- of oliebedrijf failliet gaan en de activiteiten niet door een ander bedrijf worden overgenomen, dan zijn er via het stelsel van Decommissioning Security Agreements adequate financiële garanties dat de putten en boorgaten op een verantwoorde en veilige manier worden afgesloten en het mijnbouwwerk wordt ontmanteld en verwijderd. Dit wordt uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat thans in behandeling is in de Tweede Kamer.
Klopt het dat Vermillion al afspraken heeft gemaakt over winsten die naar Canada gaan, terwijl de aansprakelijkheid in Nederland blijft? Zo ja, hoe kan dit zonder dat de Eerste Kamer zich over het CETA-verdrag heeft uitgesproken?
De wijze waarop een bedrijf als Vermilion is georganiseerd, staat los van de aansprakelijkheid voor de wijze waarop zij haar mijnbouwactiviteiten in Nederland uitvoert. Ook Vermilion zal en kan te allen tijde worden aangesproken op haar verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid bij de uitoefening van haar mijnbouwactiviteiten.
Welke effecten heeft de huidige situatie in de oliemarkt voor olieopslag in de havens van Amsterdam en Rotterdam en voor in Nederland actieve oliehandelaren?
Door de afgenomen vraag naar olie zijn de voorraden toegenomen en zitten de olieopslagen inmiddels vol.
Welke gevolgen heeft deze oliecrash voor Energie Beheer Nederland (EBN)? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gevolgen van de daling van de olieprijs zijn beperkt voor EBN omdat de oliewinning in Nederland gering van omvang is. In 2019 werd in totaal 0,90 miljoen Sm3 aardolie gewonnen, gemiddeld 2.468 Sm3 per dag. De opbrengsten uit de oliewinning zijn voor EBN van ondergeschikt belang. De lage gasprijs heeft daarentegen grotere financiële consequenties voor EBN en daarmee voor de gasbaten voor de Staat. Wat deze gevolgen precies zijn, laat zich pas later berekenen.
Het bericht ‘Natuurmonumenten voert betaald parkeren in’ |
|
Cem Laçin (SP), Frank Futselaar (SP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Natuurmonumenten voert betaald parkeren in» en «Natuurmonumenten gaat parkeerkosten in rekening brengen»?1 2
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuws dat de één-na-grootste natuurbeheerder van Nederland mogelijk kosten in rekening gaat brengen voor het gebruik van parkeerfaciliteiten?
Ik heb geen oordeel over het in rekening brengen van parkeerkosten voor het gebruik van parkeerfaciliteiten door Natuurmonumenten. De vereniging bepaalt op eigen terrein zelf het parkeerbeleid.
Heeft u contact gehad met Natuurmonumenten over deze voornemens? Zo nee, bent u bereid om hierover met Natuurmonumenten in gesprek te gaan en de Kamer blijvend te informeren over de voortgang van deze plannen?
Er is vooraf geen contact geweest met Natuurmonumenten over deze voornemens en gelet op het feit dat Natuurmonumenten gerechtigd is op eigen terrein zelf het parkeerbeleid te bepalen zie ik geen noodzaak om in gesprek te gaan.
Is u bekend in hoeverre de plannen om parkeergeld te heffen zijn ingegeven door de wens om bezoek te reguleren of om inkomsten te vergaren?
Beheer en onderhoud van natuurgebieden is een kostbare aangelegenheid. Natuurmonumenten heeft ons bij navraag laten weten dat het invoeren van betaald parkeren – het betreft nog een proef – bedoeld is om ook in de toekomst beheer en onderhoud van natuur en recreatieve voorzieningen te kunnen blijven financieren. Natuurmonumenten wijst er daarbij op dat de provinciale beheervergoedingen niet de volledige kosten van het natuurbeheer vergoeden. Daarnaast is het doel van Natuurmonumenten om te komen tot een betere verdeling van de bijdrage in de kosten tussen leden (dragen bij via lidmaatschap) en niet-leden (dragen bij via parkeergelden).
Deelt u de mening dat de spaarzame natuurgebieden in Nederland een cruciale functie vervullen voor recreatieve en educatieve doeleinden?
Ja, die mening deel ik. Mijn beleid is ook gericht op ondersteuning van de recreatieve en de educatie- en communicatiefunctie van natuurgebieden.
Deelt u de mening dat met het heffen van parkeergelden een onwenselijke drempel zal worden opgeworpen voor het bezoeken van een belangrijke publieksvoorziening waar bezoekers middels belastinggeld reeds aan bijdragen?
Het is niet ongebruikelijk dat bij publieke voorzieningen parkeergelden worden geheven als dat vanuit het oogpunt van regulering of inkomstenwerving noodzakelijk wordt geacht. Natuurgebieden vormen hierop geen uitzondering. Natuurmonumenten wil op deze manier ook niet-leden een deel van de kosten voor het beheer van hun voorzieningen laten dragen.
Kunt u zich voorstellen dat bezoekers van natuurgebieden hun voertuigen buiten de aangewezen parkeerterreinen zullen gaan parkeren om kosten te vermijden?
Bij het invoeren van parkeertarieven in een gebied moet altijd naar uitwijkeffecten gekeken worden. Natuurmonumenten geeft daarom aan in gesprek te gaan met andere beheerders van parkeerplaatsen. Bovendien wordt met één pilot gestart zodat ook deze effecten in beeld kunnen worden gebracht. Natuurmonumenten geeft aan dat bij parkeeroverlast of overtredingen tijdig kan worden ingegrepen.
Wordt er reeds onderzocht wat de mogelijkheden zijn om natuurgebieden per openbaar vervoer gratis of tegen gereduceerd tarief te bezoeken?
Nee, de mogelijkheid van gratis of gereduceerd tarief voor openbaar vervoer naar natuurgebieden is voor zover mij bekend tot nu toe niet onderzocht.
Heeft u, gelet op het feit dat Natuurmonumenten in haar eigen jaarverslag over 2018 schrijft dat het over een gezonde financiële huishouding beschikt, aanwijzingen dat deze gezonde financiële positie sindsdien onder druk is komen te staan?3
Het is niet aan het kabinet om een oordeel uit te spreken over de financiële huishouding van de vereniging Natuurmonumenten.
Het bericht 'Defensie vliegt langer zonder vergunning' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Defensie vliegt langer zonder vergunning»?1
Ja.
Klopt het dat het proces voor het aanvragen van de vergunning sinds 2008 loopt?
In 2008 heeft toenmalig Staatssecretaris De Vries de Kamer toegezegd dat voor alle militaire vliegactiviteiten een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) zal worden aangevraagd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2007–2008, nr. 1569). Het aanvragen van de verschillende vergunningen is in twee fases gesplitst. Tijdens de eerste fase is in 2012 het laagvliegen met militaire helikopters in de helikopter laagvlieggebieden in Nederland vergund. U bent hierover geïnformeerd op 13 februari 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 70). In de tweede fase wordt voor de resterende activiteiten een vergunning aangevraagd. Deze aanvragen worden voor 1 oktober 2020 verwacht. Over dit proces heb ik uw kamer geïnformeerd op 31 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 578), op 10 maart 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 2298 en 2068) en op 17 april 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485).
Welke inspanningen zijn er in de afgelopen 12 jaar gedaan om de vereiste vergunning aan te vragen?
In de eerste fase waren de inspanningen gericht op de vergunning voor het laagvliegen met militaire helikopters inclusief het landen binnen Natura 2000-gebieden. In de tweede fase is voor elf activiteiten een beschrijving van deze activiteiten opgesteld en vervolgens een voortoets uitgevoerd, om te bepalen of hiervoor nader onderzoek noodzakelijk is. Voor vier activiteiten is in deze voortoets vastgesteld dat ze geen effect hebben op Natura-2000 gebieden. Hiervoor was daarom geen vervolg nodig. Voor zeven activiteiten is nader onderzoek nodig: de vliegbases Deelen en Leeuwarden, het gebruik van Tijdelijke Gebieden met Beperkingen, vliegoperaties met Remotely Piloted Aircraft Systems (RPAS, ook wel drones), het gebruik van laagvliegroutes voor vastvleugelige vliegtuigen, gebruik van de Vliehors range en helikopter landingsplaatsen. Voor al deze activiteiten wordt nu een ecologische effecten analyse opgesteld.
Waarom loopt de aanvraag van de vergunning nu vertraging op?
Er moesten significante verbeteringen in de ecologische effecten analyses worden aangebracht. Bovendien is er over de inhoud en de conclusies nog overleg gaande binnen de klankbordgroep waarin de Waddenvereniging en Natuurmonumenten zijn vertegenwoordigd. De verbeteringen in de analyses gecombineerd met het gedegen proces in de klankbordgroep hebben er toe geleid dat de eerder gemelde planning van het eerste kwartaal 2020 niet is gehaald.
Hoe ver bent u met de ecologische effectentoets?
De ecologische effecten analyses zijn grotendeels gereed en worden nu afgerond.
Welke garantie kunt u geven dat de aanvraag nu voor oktober ingediend zal gaan worden?
Als de afronding van de ecologische effecten analyses en het overleg met de natuurbeschermingsorganisaties voorspoedig verloopt, verwacht ik de aanvraag voor de Vliehors voor 1 augustus 2020 in te kunnen dienen. De aanvragen voor de overige militaire vliegactiviteiten volgen zo spoedig mogelijk hierna. Waarbij ik er naar streef deze voor 1 oktober 2020 allemaal ingediend te hebben. Met de kennis van dit moment heb ik vertrouwen in de vergunbaarheid van al deze activiteiten.
Wat zijn gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag, zowel in juridische, ecologische als in financiële zin?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020) is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek ingediend bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) vanwege het ontbreken van een vergunning in het kader van de Wnb voor de Vliegbasis Leeuwarden. Voor wat betreft de juridische en financiële gevolgen wil ik bij de beantwoording van deze vraag niet vooruitlopen op het besluit van LNV op dit handhavingsverzoek.
De militaire vliegactiviteiten boven onder andere de Waddenzee en de Vliegbasis Leeuwarden vinden al tientallen jaren plaats en zijn de afgelopen decennia afgenomen in activiteit. In een voorlopige beoordeling door een ecologisch bureau is geconcludeerd dat de militaire vliegactiviteiten van Vliegbasis Leeuwarden geen significant negatieve effecten hebben op het behalen van de instandhoudings-doelstellingen van Natura 2000-gebieden. Op basis van deze voorlopige beoordeling kan ervan worden uitgegaan dat het uitblijven van een aanvraag om vergunning geen ecologische gevolgen heeft gehad.
Wanneer is de Omgevingsvergunning van Vliegbasis Leeuwarden compleet?
Het Commando Luchtstrijdkrachten en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) streven ernaar de aanvraag uiterlijk 1 oktober 2020 bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te dienen. ILT zal de aanvraag beoordelen op ontvankelijkheid en vergunbaarheid. In het kader van de aanvraagprocedure kunnen zienswijzen worden ingediend. Na ommekomst van de zienswijzetermijn neemt ILT een definitief besluit omtrent de omgevingsvergunning. Tegen dit besluit kunnen belanghebbenden die zienswijzen hebben ingediend vervolgens beroep aantekenen.
Wie hebt u geraadpleegd om te komen tot de conclusie dat het hier gaat om «relatief beperkt milieubelastende activiteiten»?
De term «relatief beperkt milieubelastende activiteiten» is afkomstig uit de conditiemeting die door het RVB in 2017 op de «dekkendheid» van de milieuvergunning van de Vliegbasis Leeuwarden is uitgevoerd. Het woord «beperkt» heeft hierbij betrekking op de aantallen, frequenties en/of volumes waarin activiteiten worden uitgevoerd.
Wat zijn de gevolgen in juridische en financiële zin wanneer particulieren en/of bedrijven «relatief milieubelastende activiteiten» uitvoeren zonder te beschikken over een daartoe bestemde vergunning?
Zoals ik u al eerder heb geïnformeerd Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2485, d.d. 17 april 2020 is op 18 maart 2020 een handhavingsverzoek in het kader van de omgevingsvergunning milieu van de Vliegbasis Leeuwarden ingediend bij de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op 20 mei 2020 heeft ILT besloten dat er geen aanleiding is tot handhaven. In haar besluit constateert ILT dat er geen sprake is van overtreding van enig wettelijk voorschrift en dat niet is gebleken dat er sprake is van onvergunde activiteiten. Derhalve is er in het geval van de Vliegbasis Leeuwarden, voor wat betreft de omgevingsvergunning, geen sprake van gevolgen in juridische en financiële zin.
Het uitgelekte plan voor de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Frank Futselaar (SP), William Moorlag (PvdA), Esther Ouwehand (PvdD), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat bronnen rond het kabinet informatie hebben gelekt over de voorgenomen aanpak van de stikstofproblematiek?1 2
Ik heb kennisgenomen van de in uw vragen genoemde berichtgeving. Ik hecht eraan uw Kamer te informeren zodra de besprekingen met betrokken partijen hebben plaatsgevonden en de besluitvorming in het kabinet is afgerond. Dit was ten tijde van de genoemde berichtgeving nog niet het geval en ik betreur dat deze informatie in de media is verschenen.
Tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer ook een brief over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek waartoe het kabinet over heeft besloten. Het kabinet neemt met deze aanpak maatregelen om de natuur te versterken, de uitstoot van stikstof te verminderen, en de vergunningverlening verder op gang te brengen.
Deelt u de mening dat de Kamer eerst geïnformeerd moet worden over vorderingen op het stikstofdossier voordat de media worden ingelicht? Zo ja, hoe beoordeelt en verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat informatie uitlekt naar de media alvorens de Kamer is geïnformeerd?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2, hecht ik eraan om uw Kamer zo spoedig mogelijk na besluitvorming in het kabinet te informeren. Hierbij richt het kabinet zich erop dat informatie niet eerder in de publiciteit komt te liggen dan bij uw Kamer.
Sinds wanneer is er een akkoord over een plan van aanpak?
Zoals gezegd ik het antwoord op vraag 2, heeft het kabinet vandaag de besluitvorming over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek afgerond. Hierover is uw Kamer meteen geïnformeerd.
Wanneer kan de Kamer de brief met de nieuwe stikstofplannen verwachten?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer kan de Kamer antwoorden op de Kamervragen over het delen van de aanpak van de stikstofcrisis met de Kamer verwachten?3
De beantwoording van deze schriftelijke vragen stuur ik uw Kamer vandaag tegelijk met de beantwoording van deze schriftelijke vragen toe.
Aardgasvrije woningen (Startmotorkader Warmtenetten) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het Startmotorkader Warmtenetten, afspraken tussen woningcorporaties en warmtebedrijven om – met een Rijkssubsidie van € 200 miljoen – woningen versneld van het aardgas af te koppelen en op een warmtenet aan te sluiten, waarbij de gemiddelde huurder niet meer zou gaan betalen dan voor de gasrekening («woonlastenneutraal»)?1
In het breed gedragen Klimaatakkoord zijn met een groot aantal partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de CO2-uitstoot. Warmtenetten zijn een belangrijk middel bij het realiseren van de besparingsdoelstellingen. Ik ondersteun daarom dit Startmotorkader. Het is een goed voorbeeld van hoe samenwerking tussen overheid en markt tot resultaat komt. Doordat het Startmotorkader transparantie biedt in de kostprijs van warmtenetprojecten, zullen verhuurders een reële prijs betalen voor de aansluitkosten op warmtenetten. Om de aanleg van warmtenetten een impuls te geven heeft het kabinet € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen.
Wat is een «gemiddelde huurder»? Betekent dit dat de «niet-gemiddelde huurder» wél meer voor een warmtenet gaat betalen dan voor de gasrekening?
Het Startmotorkader hanteert (conform het Klimaatakkoord) woonlastenneutraliteit als uitgangspunt voor alle huurders, met de kanttekening dat het niet gegarandeerd is dat woonlastenneutraliteit in elke individuele situatie behaald kan worden. De individuele situatie hangt onder andere af van het energieverbruik. Indien bij een warmtenet bijvoorbeeld de kosten voor het vastrecht relatief hoog zijn, maar de verbruikskosten laag, dan zullen grotere huishoudens bij een gelijkblijvende warmtevraag doorgaans meer besparen dan gemiddeld. Dit voorbeeld laat zien dat per geval wordt bezien welk aanbod wordt gedaan aan de huurder. In feite wordt het gemiddelde gebruik van de drie voorgaande jaren van de huurder als startpunt gehanteerd, waarin het vastrecht (levering, meting en transport) en variabele verbruikskosten in lijn zijn met de formule voor Niet Meer dan Anders (NMDA). Een verhuurder kan een woning alleen aanpassen met een aansluiting op een warmtenet op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie. Hiermee wordt geborgd dat de verhuurder een redelijk aanbod doet aan huurders en aandacht heeft voor de mogelijke onvoordelige uitkomsten in individuele gevallen bij verduurzaming.
Wat betekent «woonlastenneutraal»? Worden hierin ook de almaar stijgende huurprijzen meegerekend? Hoe wordt «woonlastenneutraliteit» berekend, aangezien dit voor elke individuele huurder, met zijn eigen inkomsten- en uitgavenpatroon, anders is?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat woonlastenneutraliteit het uitgangspunt is voor de transitie in de gebouwde omgeving. Woonlastenneutraliteit als uitgangspunt heeft als doel om de lasten van de huurder niet te laten stijgen als direct gevolg van de energietransitie. Het ziet inderdaad op woon- en energielasten en is inderdaad voor elke individuele huurder anders. Dat maakt het een ingewikkelde rekensom, zoals ik ook in antwoord 2 toelicht. De woonlastenneutraliteit is op dit moment echter niet voor iedereen haalbaar, maar het streven is dit voor zo veel mogelijk huishoudens en gebouweigenaren mogelijk te maken. Op dit moment onderzoek ik de berekening van woonlastenneutraliteit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In dit onderzoek worden ook de gestelde vragen beantwoord zoals op welke wijze de woonlastenneutraliteit berekend kan worden. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de resultaten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de «belofte» dat huurders voor een warmtenet niet meer gaan betalen dan voor de gasrekening een valse belofte is, aangezien de gasrekening de afgelopen jaren bewust gigantisch is verhoogd? Als de gasrekening verder stijgt, stijgen dan ook de kosten voor een warmtenet?
Ten aanzien van uw eerste vraag deel ik de mening niet. De woonlastenneutraliteit heeft betrekking op de situatie van de huurder vóór en na verduurzaming bij gelijk blijvend energieverbruik. Dat laat onverlet dat energieprijzen kunnen veranderen. In de huidige Warmtewet geldt dat het tarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen gemaximeerd is op de kosten van een gemiddelde gebruiker die voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Dit is conform het in de Warmtewet gehanteerde uitgangspunt van de gasreferentie. Daardoor betalen huurders met een warmtenet niet meer dan een gemiddelde huurder met een gasaansluiting. Ten aanzien van uw tweede vraag: het klopt inderdaad dat als de gasrekening stijgt of daalt, het maximumtarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen ook stijgt of daalt. Ik teken daarbij aan dat veel warmtebedrijven in de praktijk minder in rekening brengen dan het maximum. De Minister van EZK heeft toegezegd dat de Warmtewet 2 een andere tariefstructuur zal kennen dan de huidige gasreferentie (zie Kamerstuk 30 196, nr. 694).
Deelt u de mening dat het vals is om de woon-/energielasten eerst bewust enorm te verhogen en vervolgens te pronken met «woonlastenneutraliteit»? Deelt u de conclusie dat bewoners hiermee voor de gek worden gehouden en pas écht wat opschieten met lagere lasten? Bent u ertoe bereid de energiekosten en de huurprijzen te verlagen?
Nee, ik deel noch uw mening noch uw conclusie. Het kabinet heeft de energielasten in 2020 voor alle huishoudens verlaagd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verhuurders de vaste kosten voor het beheren van het warmtesysteem en de eenmalige bijdrage aansluitkosten, die voor hun rekening komen, níét doorberekenen aan de huurders – ook niet op termijn?
De beheerkosten van het warmtesysteem worden gedragen door de warmtebedrijven, de eenmalige bijdrage aansluitkosten door de gebouweigenaar, zoals een woningcorporatie. Huurders kunnen niet direct kosten worden doorberekend die voor rekening komen van andere partijen.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat het «evident [blijft] dat uiteindelijk alle kosten, direct of indirect, worden gedragen door de samenleving» en dat «huishoudens [...] de kosten [terugzien] in bijvoorbeeld productprijzen, huur, huizenprijzen, energielasten of belastingen»?2 Deelt u de conclusie dat alle kosten van het aardgasvrij maken van woningen – dus ook de te verstrekken subsidie en de door de verhuurders te dragen kosten – linksom of rechtsom uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners komen?
Nee. Niet alle kosten voor het aardgasvrij maken van woningen komen uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners. Een deel van de kosten wordt gedragen door warmtebedrijven, een deel door verhuurders, een deel door de samenleving en een deel door bewoners. Tegenover de kosten die bewoners dragen staan ook besparingen. Streven/uitgangspunt is dat deze som voor de bewoners niet negatief uitpakt, uitgedrukt in het begrip woonlastenneutraliteit.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk en volledig te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Nee, het kabinet onderschrijft de Klimaatdoelstelling van Parijs. Dat betekent dat in 2050 de CO2-uitstoot met 95% gereduceerd moet zijn. Dit vergt onder meer dat tot 2050 woningen stapsgewijs en binnen de randvoorwaarden van haalbaarheid en betaalbaarheid, overgaan van aardgas op niet fossiele energie, zoals wind- en zonne-energie en groen gas.
Verdroging in Nederland |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdroging Nederland is een politieke keuze»1, «Nederland kampt weer met droogte»2, «7 procent meer drinkwater gebruikt doordat we thuis zijn»3 en «Wetenschappers slaan alarm: «Droogte is een sluipmoordenaar»»4?
Ja.
Deelt u de zorgen dat verdroging in Nederland ook dit jaar weer een probleem zal zijn, zoals verwachtingen van het KNMI nu lijken te voorspellen?5 Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ik deel de zorg dat droogte nu voor het derde jaar op rij voor problemen zorgt, met name op de hoge zandgronden. De waterschappen en Rijkswaterstaat hebben alle maatregelen in werking die bij deze droogtesituatie horen – zoals peilopzet en extra aanvoer – en monitoren de situatie nauwlettend. De Landelijke Coördinatiecommissie Waterverdeling (LCW) is met onder meer een geactualiseerd landelijk draaiboek, de nieuwe handleiding voor de verdringingsreeks en de handleiding chloride goed geëquipeerd om een eventuele volgende droogtecrisis goed te kunnen beheersen. Vanwege de lage Rijnaanvoer is de LCW per 25 mei opgeschaald naar niveau 1 «dreigend watertekort».
Bent u het ermee eens dat verdrogingsproblemen zoveel mogelijk voorkomen moeten worden, zowel dit jaar als structureel? Zo ja, welke stappen gaat u nu zetten om verdrogingsproblemen te voorkomen?
Ja. Nederland wordt beter weerbaar tegen droogte met de realisatie van de 46 aanbevelingen van de Beleidstafel droogte (Kamerstuk 27 625, nr. 489), het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 70) en de Actielijnen klimaatadaptatie natuur (in ontwikkeling). Door alle partijen wordt gewerkt aan de realisatie van de aanbevelingen.
In het Deltaprogramma Zoetwater en het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie werken partijen aan structurele maatregelen voor het beter omgaan met droogte. In de eerste fase van het Deltaprogramma Zoetwater worden momenteel maatregelen uitgevoerd voor ruim € 400 miljoen, waarmee we water beter vasthouden, zuiniger zijn met water en water slimmer verdelen. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater (2022–2027) is € 150 miljoen uit het Deltafonds beschikbaar, dat wordt aangevuld met financiering van de regionale waterpartners.
Voor de Impulsregeling klimaatadaptatie is daarnaast € 150 tot € 250 miljoen gereserveerd voor de periode vanaf 2021. Deze middelen worden aangevuld met cofinanciering uit de regio. Hiermee wordt de versnelling van de aanpak van ruimtelijke adaptatie voor wateroverlast en droogte door decentrale overheden financieel ondersteund.
Op dit moment nemen waterbeheerders, andere overheden en sectoren al diverse maatregelen, zoals het aanhouden van een hoger waterpeil en duurzaam beheer van landbouwbodems. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer is meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
De provincies werken aan het voorkomen van onomkeerbare schade aan natuur door – in gebieden met wateraanvoer – de kwetsbare natuurgebieden als categorie 1 natuur aan te merken. Waterbeheerders moeten dan bij watertekorten prioriteit geven aan de watervoorziening aan deze gebieden. In gebieden die afhankelijk zijn van regenwater (veelal de hoge zandgronden) wordt gewerkt aan een klimaatbestendige natuur door het verhogen van grondwaterstanden en het vasthouden van water. De investeringsimpuls natuur zal, in het kader van de stikstofaanpak, deels worden ingezet voor het verbeteren van de hydrologie in en rondom natuurgebieden. Samen met provincies werkt het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit deze maatregelen uit in het Programma Natuur.
Naast aanpassingen in het watersysteem zal ook bij de ruimtelijke inrichting meer rekening moeten worden gehouden met waterbeschikbaarheid en wateroverlast. In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en in het Nationaal waterprogramma wordt daarom een voorkeursvolgorde opgenomen voor (regionaal) waterbeheer. Uitgangspunt is dat in de ruimtelijke inrichting meer rekening wordt gehouden met waterbeschikbaarheid en dat alle watergebruikers zuiniger omgaan met water. Verder moet water beter worden vasthouden, opgeslagen en verdeeld over de watervragende functies in een gebied, en indien nodig kunnen worden afgevoerd. Daarnaast blijft droogte een natuurlijk fenomeen, waardoor (economische) schade niet altijd voorkomen kan worden.
Klopt het dat door veel boeren de beregening alweer is aangezet sinds de start van de droge periode, ondanks dat bekend is dat dit bijdraagt aan de verdrogingsproblematiek? Heeft u een beeld om hoeveel boeren dit gaat?
Als gevolg van een gebrek aan neerslag de laatste tijd beregenen boeren hun gewassen weer.
Het is voor een goede opkomst en groei van de gewassen alsmede voor een maximale opname van nutriënten (en daarmee minder verlies van nutriënten naar het water) van belang dat boeren met beregening een juiste vochtvoorziening voor hun percelen kunnen regelen. Waar nog geen watertekorten zijn en onttrekkingsverboden gelden, kan dat ook.
Provincies en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer in het landelijk gebied. Zij hebben een beeld van het aantal boeren dat hun percelen beregent; hier bestaat op dit moment geen landelijk overzicht van. Zij zijn ook in gesprek met boeren en andere watergebruikers over de waterbeschikbaarheid en mogelijke maatregelen voor een zuiniger watergebruik. Duurzaam agrarisch grondgebruik is één van de maatregelen die daarvoor van belang is.
Deelt u de zorgen dat een oproep van drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met water, een druppel op een gloeiende plaat is als per uur een jaarverbruik aan water van een huishouden wordt gebruikt voor beregening in de landbouw, vooral op zandgronden, die sowieso voor veel uitspoelingsgevoelige gewassen ongeschikt zijn?
Het is belangrijk dat alle watergebruikers zuinig omgaan met oppervlakte- en grondwater, zowel landbouw en industrie als consumenten. Ik onderschrijf de oproep van de drinkwaterbedrijven aan consumenten om zuinig om te gaan met drinkwater; dat draagt ook bij aan bewustwording. Het klopt dat de omvang van het gebruik van huishoudens relatief klein is ten opzichte van veel andere gebruikers. Lokaal kunnen grondwateronttrekkingen voor drinkwatervoorziening echter negatieve effecten hebben op grondwaterstanden. Zuinig gebruik van drinkwater kan bijdragen aan het beperken van deze effecten. En daarnaast kan zuinig gebruik van drinkwater ertoe bijdragen dat de buffercapaciteit van drinkwaterbedrijven langere tijd toereikend zal zijn.
Bent u van mening dat er een oproep aan boeren moet worden gedaan om minder te beregenen, zodat grondwaterdaling en tekorten bij een eventuele aanhoudende droogte beperkt kunnen worden?
Het kabinet en de bij droogte betrokken partijen vragen bij de watergebruikers, en dus ook de boeren, reeds aandacht voor het bewust omgaan met water. Via omschakeling naar kringlooplandbouw en duurzaam agrarisch grondgebruik zijn boeren al bezig hun watergebruik te beperken en slimmer te regelen. In het antwoord op vraag 4 geef ik aan dat de regionale waterbeheerders in gesprek zijn met boeren over waterbeschikbaarheid en waterbesparing.
Bent u het eens met de kritiek in het artikel van het Nederlands Dagblad dat het Nederlands waterbeleid op dit moment te veel gefocust is op maximale gewasproductie, waardoor de landbouw een onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland?6 Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens? Zo ja, ziet u mogelijkheid om stappen te ondernemen om het waterbeleid in Nederland structureel te veranderen?
De landbouw is een maatschappelijk breed gewaardeerde functie. Het is dan ook te eenvoudig om te stellen dat de landbouw onevenredige invloed uitoefent op het waterbeheer in Nederland. Het kabinet ondersteunt de transitie van de huidige landbouw naar een kringlooplandbouw, die meer in harmonie met haar omgeving is. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer dat, op grond van samenwerking tussen boeren en waterschappen gericht is op water- en bodemmaatregelen op landbouwbedrijven, wordt daarbij benut.
In hoeverre wordt volgens u een evenwichtige en brede afweging tussen de belangen van natuur en landbouw gehinderd door de dominantie van de geborgde landbouwzetels in de waterschapsbesturen?
Het kabinet wil de discussie over de geborgde zetels in de waterschapsbesturen graag voeren aan de hand van het advies van de Adviescommissie geborgde zetels. Ik heb u in februari 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 625, nr. 492) over de instelling van deze commissie. De commissie heeft tot taak te adviseren over een afgewogen en breed gedragen wijze van totstandkoming en samenstelling van waterschapsbesturen, toegespitst op het stelsel van de geborgde zetels (zie ook Kamerstuk 27 625, nr. 487). Ik zal dit advies, zodra de commissie het aan mij heeft aangeboden, aan uw Kamer toesturen.
Welke acties gaat u ondernemen om voedseltekorten te voorkomen voor weidevogels, die ontstaan door het uitdrogen van de bovenste bodemlagen?
Voor de weidevogels is de droogte net als eerdere jaren een probleem. Niet alleen vanwege het voedseltekort, maar ook door het ontbreken van schuilmogelijkheden tegen predatoren. Een goede plas-drassituatie is een ideale omgeving voor weidevogels. Agrarische collectieven zijn actief bezig om met boeren individuele afspraken te maken over het plas dras zetten van hun percelen. Waterschappen stemmen als beheerders van de regionale watersystemen de waterpeilen zo goed mogelijk af op de aanwezige functies.
De Minister van LNV heeft recent besloten tot een tweede openstelling van de regeling «niet productieve investeringen voor behoud akker- en weidevogels». Deze regeling biedt subsidiemogelijkheden voor investeringen in verbetering van het leefklimaat van weide- en akkervogels. Voor weidevogels zijn investeringen in waterpompen voor het creëren van hoogwaterpeil, vergroten van openheid van gebieden en plaatsen van nestkappen belangrijke bijdragen. De regeling is met ingang van 1 mei 2020 opengesteld. Hiervoor is een bedrag van € 3,2 miljoen beschikbaar.
Kunt u toelichten wat de status is van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw, welke in januari van 2020 verscheen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen voor het vasthouden en infiltreren van water, beter bodembeheer en het gebruik van andere teelten, waardoor beregening mogelijk in de toekomst minder nodig zal zijn of een minder groot probleem vormt voor de grondwaterstand?
Na de aanbieding van het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw door de Minister van LNV aan uw Kamer in januari 2020 is gestart met de uitvoering van de acties in dit programma. Zoals ik aangeef in antwoord 3 zijn (en worden) er veel maatregelen genomen om water in het landelijk gebied vast te houden in plaats van af te voeren, zoals gebeurt in de aanpak in Meerssen en via duurzaam beheer van landbouwbodems door boeren. Er zijn ook voorbeelden van boeren die investeren in de aanleg van waterbassins, vergelijkbaar met die in de glastuinbouw, om meer water te kunnen bufferen. Waterschappen hebben in de winterperiode waar mogelijk een hoger waterpeil aangehouden om de grondwaterstand aan te vullen. Ook lopen er proeven om zuiveringswater van Rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s) te hergebruiken in de landbouw. Daarnaast is voor de langere termijn gestart met de ontwikkeling van een regionale aanpak voor klimaatadaptatie in het landelijk gebied (landbouw en natuur) en een kennisagenda voor klimaatadaptieve landbouw. In april 2020 hebben de Topsectoren een uitvraag gedaan voor onderzoeksvoorstellen op het gebied van klimaatbestendig landelijk gebied, denk aan zuiniger watergebruik en toepassing van adaptieve teelten. Ook in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer komt meer aandacht voor klimaatadaptatie en bodemmaatregelen.
Kunt u uiteenzetten hoe er invulling is gegeven aan de aanbeveling van de Beleidstafel Droogte om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking, vooral in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies zoals natuur, gezien de bevinding van de Beleidstafel Droogte dat onttrekkingslimieten in verschillende gebieden zijn overschreden in 2018?7 Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Indien dit zo is, op welke termijn kunnen de resultaten hiervan verwacht worden?
Voor alle aanbevelingen van de Beleidstafeldroogte is een actiehouder aangewezen. Voor de actie om onderzoek te doen naar de kansen van en condities voor flexibilisering van vergunningsruimte voor grondwateronttrekking in relatie tot andere grondwaterafhankelijke functies, zoals natuur, ligt het voortouw bij de provincies. De provincies zijn het bevoegd gezag en maken de afweging of flexibilisering kan worden toegestaan. Het IPO pakt deze actie op in samenwerking met mijn Ministerie van IenW, het Ministerie van LNV en Vewin. Er is een samenhang met andere acties van de Beleidstafel droogte gericht op klimaatbestendig land- en watergebruik. Ik voer de regie op de voortgang van al deze acties via de Stuurgroep Water. Over de onderzoeken zal aan de Kamer worden gerapporteerd. Dit loopt afhankelijk van het onderwerp via Deltaprogramma, Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en Actielijnen klimaatadaptatie natuur, Beleidsnota Drinkwater 2020–2026. De oplevering van het onderzoek over flexibilisering vergunningsruimte is voorzien in 2021. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Kunt u toelichten wat de status is van de onderzoeken naar mogelijkheden voor drinkwaterrestricties in crisissituaties, zoals werd aanbevolen in de Beleidstafel Droogte? Komen deze onderzoeken ook naar de Kamer? Zo ja, op welke termijn kunnen de resultaten van deze onderzoeken verwacht worden?
Verkenning naar toepassing drinkwaterrestricties in crisissituaties is een van de aanbevelingen van de Beleidstafel droogte. Drinkwaterrestricties maken onderdeel uit van een breder palet aan mogelijke maatregelen die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de waterbeschikbaarheid. Afgesproken is dat het Ministerie van IenW een verkenning zal laten uitvoeren naar een uitvoerbaar en handhaafbaar stelsel van drinkwaterrestricties voor crisissituaties, zodanig dat overheden en drinkwaterbedrijven dit kunnen uitvoeren. Deze verkenning zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met Vewin, de VNG (in verband met de bevoegdheid van de burgermeester) en de Veiligheidsregio’s. Deze actie zal worden opgenomen in de nieuwe Beleidsnota Drinkwater, die eind 2020 naar uw Kamer zal worden gestuurd. De planning is dat het onderzoek in 2021 wordt afgerond. Uw Kamer zal over de bevindingen worden geïnformeerd. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de crisisorganisatie, het escalatiemodel, de communicatie en handhaving voor drinkwaterrestricties verder moeten worden uitgewerkt om knelpunten, oplossingsrichtingen en voor- en nadelen van inrichtingsvarianten in beeld te brengen. Dit betreft o.a. de afstemming tussen de functionele- en algemene crisiskolom, afstemming met de LCW en het toezicht/sanctieregime. Op deze punten zal de verkenning zich richten.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
De vergunningverlening aan Vattenfall voor de bouw van een biomassacentrale in Diemen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale kan doorgaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie Vattenfall heeft aangevraagd voor de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
De centrale waaraan gerefereerd wordt, heeft een subsidiebeschikking ontvangen in de najaarsronde van de SDE+ in 2019. Over de uitkomsten hiervan is de Kamer op 24 juni geïnformeerd (kenmerk 2020D25815). De relevante informatie over deze en andere subsidiebeschikkingen, waaronder het maximale subsidiebedrag, is zoals gebruikelijk gepubliceerd op www.rvo.nl.
Mocht u geen uitspraak kunnen doen over de hoogte van de subsidie vanwege bedrijfsbelangen, kunt u dan ingaan op de balans tussen de openbaarheid van bestuur en het beschermen van bedrijfsbelangen? Is die balans naar uw mening momenteel juist?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al een beslissing genomen aangaande de subsidieaanvraag? Kunt u aangeven wanneer deze genomen wordt? Zo nee, waarom niet?
Er is reeds een besluit genomen de subsidie toe te kennen.
In het geval dat er nog geen beslissing is genomen over de subsidieaanvraag, kunt u dan de uitspraak van de rechter in de rechtszaak van Mobilisation for the Environment (MOB) tegen de biomassacentrale in Diemen en het nog te publiceren Duurzaamheidskader Biomassa meenemen in uw beslissing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u bereid bent om een tijdelijke stop af te kondigen op de bouw van nieuwe biomassacentrales terwijl de heroverweging van de subsidie en het bredere biomassa beleid plaatsvindt, zoals u aangeeft in uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet gaat niet over de bouw van biomassacentrales. Het kabinet besluit wel over de subsidie voor het gebruik van duurzame biomassa. In het kader van de uitvoering van de motie Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 554) worden er in ieder geval in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 (nu gepland voor 24 november tot 17 december) geen nieuwe subsidiebeschikkingen afgegeven voor warmteproductie door verbranding van houtige biomassa middels installaties met een vermogen < 5 MWth.
Vindt u het nog verantwoord om subsidies af te geven aan biomassacentrales die aan dezelfde duurzaamheidseisen moeten voldoen voor het te stoken hout3, overwegende de aangenomen motie-Koffeman c.s. in de Eerste Kamer van 12 november 2019 (Kamerstuk 35 300, O) om voorlopig geen subsidies meer af te geven voor het bijstoken van hout?
Het kabinet heeft eerder al aangekondigd geen nieuwe subsidie te zullen geven voor de bij- en meestook van duurzame biomassa in kolencentrales. Deze categorie is sinds 2018 niet meer opengesteld in de SDE+-regeling. De regering ziet de motie Koffeman c.s., waarin wordt gevraagd om op zo kort mogelijke termijn alle voorgenomen subsidies voor hout-bijstook in kolencentrales stop te zetten, dan ook als een bevestiging van bestaand beleid. Ook geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. door geen nieuwe subsidie beschikbaar te stellen voor het gebruik van vaste houtige biomassa voor de productie van uitsluitend elektriciteit.
Kunt u gegeven het feit dat het Duurzaamheidskader Biomassa nog ontvangen moet worden, de maatschappelijke onrust over biomassa groeit en het feit dat de emissienormen voor centrales in 2022 aangepast worden, nogmaals uitleggen waarom u het niet nodig vindt om nu een moratorium op subsidie voor biomassa af te kondigen?
Ik ben bekend met de algemene discussie over het gebruik van duurzame biomassa, en de specifieke casus van de centrale in Diemen. De biomassacentrale in Diemen voldoet aan de wettelijke voorwaarden en over de bouw zijn afspraken gemaakt tussen het betrokken bedrijf en de verantwoordelijke bevoegde instanties. Het Rijk speelt hierbij verder geen rol. De eigenaar heeft momenteel zelf besloten de bouw uit te stellen en te wachten op het duurzaamheidskader.
Ten aanzien van de bredere discussie over biomassa leven er in de samenleving verschillende zorgen. Het duurzaamheidskader dat het kabinet binnenkort aan uw Kamer zal aanbieden is bedoeld om zorgen rond de duurzaamheid en de verschillende toepassingen van biomassa te adresseren. Zoals ik eerder in deze beantwoording heb aangegeven, geeft het kabinet uitvoering aan de motie Sienot c.s. over het gebruik van vaste houtige biomassa voor energietoepassingen. Er wordt geen nieuwe subsidie beschikbaar gesteld voor de productie van uitsluitend elektriciteit en er wordt in de najaarsronde van de SDE++ in 2020 geen subsidie gegeven voor installaties met een vermogen < 5 MWth. Het kabinet zal bovendien, uitgaande van de tijdige beschikbaarheid van de concrete emissie-eisen, borgen dat installaties voor de verbranding van vaste houtige biomassa die in 2021 SDE++-subsidies aanvragen al aantoonbaar moeten voldoen aan de verwachte aanscherping van de emissie-eisen voor installaties tussen de 0,5 en de 50 MWth, die in 2022 van kracht moet worden. Tot slot zal ik op korte termijn het duurzaamheidskader voor biomassa aan uw Kamer aanbieden, dat ingaat op het tijdpad voor de beëindiging van de subsidiering van warmteproductie met vaste houtige biomassa, en zal ik een uitfaseringsstrategie maken voor 2021 waarin ik op hoofdlijnen toelicht hoe het gebruik van vaste houtige biomassa voor warmte moet worden afgebouwd.
Erkent u dat de bouw van de biomassacentrale in Diemen als controversieel wordt beschouwd door de maatschappij? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vind u van de grote weerstand bij lokale overheden, zoals de gemeenten Diemen, Gooise Meren, Weesp en stadsdeel Oost (Amsterdam), omtrent de mogelijke komst van een biomassacentrale in Diemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid zich in te zetten voor een (tijdelijke) stop op de bouw van de biomassacentrale in Diemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het niet verschaffen van deze duidelijkheid tot onzekerheid leidt bij de bevolking? Zo ja, hoe gaat u de ongerustheid wegnemen?
Dat mensen onzeker zijn zolang ergens nog geen duidelijkheid over is, geloof ik zonder meer. De uitvoering van de klimaatopgave tot 2050 kent nog vele onzekerheden, die gaandeweg, aan de hand van nieuwe inzichten zullen worden verhelderd. Het kabinet is van mening dat houtige biomassa nog enige tijd noodzakelijk is voor het realiseren van de klimaatopgave en de transitie naar een circulaire economie. Daarbij hanteert het kabinet als uitgangpunt dat alle biomassa die in Nederland gebruikt wordt duurzaam moet zijn, dat het gebruik ervan op termijn zo hoogwaardig en beperkt mogelijk is, en dat luchtkwaliteitseffecten zoveel als mogelijk worden beperkt.
Het bericht ‘Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wederom kleuren Nederlandse akkers oranje-geel door gebruik van het omstreden middel glyfosaat»?1
Ja.
Bent u bekend met de artikelen 11 en 12 van Richtlijn 2009/128/EG (richtlijn duurzaam gebruik) waarin wordt vastgesteld dat lidstaten maatregelen kunnen treffen omwille van het aquatisch drinkmilieu of de bescherming van specifieke gebieden? Zo ja, bent u ook bekend met het feit dat lidstaten op grond van artikel 14 van de richtlijn eveneens maatregelen kunnen treffen om bestrijding met lage pesticideninzet te bevorderen, waarbij zij waar mogelijk voorrang geven aan niet-chemische methoden?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Deze artikelen zijn geïmplementeerd in nationale regelgeving.
Bent u bekend met de grondslag van de richtlijn duurzaam gebruik, namelijk de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)?
Ja, ik ben bekend met de artikelen 191 en 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Bent u bekend met artikel 193 VWEU, waarin bepaald is dat beschermende maatregelen die worden vastgesteld uit hoofde van artikel 192, een lidstaat niet beletten verdergaande beschermingsmaatregelen te treffen en handhaven?
Ja, ik ben bekend met artikel 193 van het VWEU.
Kunt u toelichten of u op basis van artikel 14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik jo. artikel 78 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden jo. artikel 193 VWEU uitvoering kunt geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) over een verbod op glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming? Zo nee, waarom niet?
In Nederland dienen alle agrarische ondernemers de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming toe te passen conform artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Uit de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is naar voren gekomen dat nog niet alle agrarische ondernemers op dit moment alle mogelijkheden benutten. Dit leidt tot de vraag hoe we kunnen bevorderen dat agrarische ondernemers wel alle mogelijkheden van geïntegreerde gewasbescherming gaan benutten. De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» voorziet hierin via onder meer het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen. Geïntegreerde gewasbescherming is namelijk een wezenlijk onderdeel van weerbare teeltsystemen.
Dit leidt tot de vraag in hoeverre de in de vragen genoemde artikelen en regelgeving een grondslag bieden voor het verbieden van één specifiek gewasbeschermingsmiddel of van specifieke toepassingen van een gewasbeschermingsmiddel.
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze verordening biedt de Europese Commissie de mogelijkheid om op basis van een wetenschappelijke beoordeling al dan niet werkzame stoffen goed te keuren en biedt het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (hierna: Ctgb) de mogelijkheid om al dan niet gewasbeschermingsmiddelen toe te laten in Nederland op basis van goedgekeurde werkzame stoffen. Het uitgangspunt is hierbij het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.
De verordening biedt de Europese Commissie en het Ctgb handvatten om in te grijpen in de goedkeuring van een werkzame stof of in de toelating van een gewasbeschermingsmiddel op het moment dat er nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn, waaruit blijkt dat niet meer aan de goedkeurings- of toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten zijn er volgens het Ctgb op dit moment niet voor de werkzame stof glyfosaat of voor glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen. Wel heeft het Ctgb in oktober 2019 het principebesluit genomen om de volvelds vooroogst-toepassingen van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof glyfosaat in Nederland te verbieden. Deze toepassingen zijn namelijk in strijd met EU-uitvoeringsverordening 2017/2324 (Kamerstuk 27 858, nr. 487). Het Ctgb implementeert dit principebesluit bij de herbeoordeling van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen en bij nieuwe aanvragen voor dergelijke middelen.
Luxemburg heeft de Europese Commissie en de lidstaten geïnformeerd over het feit dat gebruik wordt gemaakt van artikel 44 van Verordening (EG) 1107/2009 voor het intrekken van de toelating van alle glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen per 1 februari 2020. De wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt echter. Het Ctgb heeft mij laten weten deze maatregel van Luxemburg niet over te kunnen nemen, omdat er daarvoor geen wetenschappelijke onderbouwing is. Bovendien sluit een dergelijk verbod niet aan bij de wetenschappelijke lijn die ik volg, namelijk handelen op basis van adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb. Deze lijn heeft ten grondslag gelegen aan het feit dat Nederland eind 2017 heeft ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie om de Europese goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat te hernieuwen voor een periode van vijf jaar. Binnenkort zullen vier rapporterende lidstaten – voor Nederland het Ctgb -starten met de nieuwe herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat, zodat er op basis van alle wetenschappelijke inzichten eind 2022 weer besluitvorming kan plaatsvinden op Europees niveau.
De milieuregelgeving is aanvullend op Verordening (EG) 1107/2009 en biedt de mogelijkheid om generieke milieuvoorschriften te stellen met als criteria noodzakelijkheid, geschiktheid en evenredigheid. Deze criteria gelden overigens ook als er een beroep wordt gedaan op artikel 36 van het VWEU en artikelen 11, 12 en 14 van Richtlijn 2009/128/EG. Het generieke verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw4, de zuiveringsplicht in de glastuinbouw en de verplichting voor agrarische ondernemers om bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen de verwaaiing van spuitvloeistof te verminderen met ten minste 75% voldoen aan deze criteria.
Als voor een verbod op specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan Verordening (EG) 1107/2009 aangevoerd zou worden, dan dient het Ctgb dit te baseren op nieuwe wetenschappelijke inzichten. Aangezien deze inzichten er op dit moment niet zijn, zou zo’n verbod de verordening doorkruisen. Als een verbod specifieke gewasbeschermingsmiddelen of specifieke toepassingen daarvan gebaseerd zou worden op de milieuregelgeving, dan dient voldaan te worden aan de hierboven genoemde criteria. Daar is geen sprake van. We zullen dan ook moeten afwachten in hoeverre het verbod dat in Luxemburg is ingesteld gerechtelijk zal worden aangevochten en hoe de rechter in dezen zal oordelen. Ik treed daar verder niet in.
Ik heb inmiddels – ter uitvoering van de motie De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463) – afspraken gemaakt met de agrarische sector over gebruik van glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruiden, in graslandbeheer en het behandelen van groenbemesters en vanggewassen. Hiervoor gaat een «nee, tenzij»-beleid gelden, waarbij de principes van geïntegreerde gewasbescherming leidend zijn. Dit was niet nodig voor kalenderspuiten (het regelmatig preventief op een vast moment gebruiken van een gewasbeschermingsmiddel om te voorkomen dat een plaag, ziekte of onkruid zich ontwikkelt). Dit preventief toepassen doet zich namelijk niet voor met glyfosaathoudende gewasbeschermingsmiddelen, omdat deze middelen systemisch werken en uitsluitend worden ingezet als het onkruid al aanwezig is (Kamerstuk 27 858, nr. 487).
Kunt u uiteenzetten wat het verschil in wettelijke grondslag is tussen het huidige verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de land- en tuinbouw en het in de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 426) voorgestelde verbod op het gebruik van glyfosaathoudende middelen voor gebruik buiten geïntegreerde gewasbescherming (zoals kalenderspuiten, resetten van grasland en pre-harvest)? Zo ja, kunt u dan toelichten waarin het wezenlijke verschil tussen de twee verboden ligt, dat u er nu van weerhoudt om uitvoering te geven aan de motie-De Groot (Kamerstuk 27 858, nr. 463)?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe uw antwoorden op vraag 5 en 6 zich verhouden tot de volgende tekst uit de nota van toelichting bij het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het niet toestaan van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw: «Het treffen van een verdergaande beschermingsmaatregel dan waartoe de artikelen 11 en 12 van de richtlijn [Duurzaam Gebruik] verplichten, is op grond van artikel 193 VWEU mogelijk, mits de maatregel verenigbaar is met onder meer het VWEU [...] Het gebruiksverbod wordt wel ter uitvoering van [...] artikel [14 van de Richtlijn Duurzaam Gebruik] getroffen waarbij gebruik wordt gemaakt van de vrije beleidsruimte daarin om alle nodige maatregelen te treffen om een lage inzet van chemische bestrijdingsmiddelen te bevorderen [...] Een dergelijke maatregel binnen het kader van artikel 14 of een verdergaande maatregel dan waartoe artikelen 11 en 12 van richtlijn 2009/128/EG verplichten, is toegestaan als daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de in artikel 36 VWEU genoemde gronden»?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten waarom een totaalverbod op glyfosaat wel is toegestaan in Luxemburg vanaf 1 januari 2021? Op basis van welke Europese wetgeving heeft Luxemburg het totaalverbod kunnen instellen? Ziet u op basis van deze wetgeving een kans voor Nederland om het gebruik van glyfosaat buiten geïntegreerde gewasbescherming uit te bannen?3
Zie antwoord vraag 5.
Injecties met giftige bestrijdingsmiddelen in eikenbomen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht »Vlinderstichting waarschuwt voor bestrijdingsmiddel eikenprocessierups»?1
Ja.
Is het juist dat in de proef 2500 eiken worden geïnjecteerd met het giftige bestrijdingsmiddel Vertimec, dat ook dodelijk is voor onder meer bijen, hommels en vlinders (waaronder zeldzame soorten)?2
De proef was aangevraagd voor de behandeling van 2.500 eiken in zes gemeenten. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) heeft met ingang van 15 april de proefontheffing voor het injecteren van eiken met het middel Vertimec ter bestrijding van de eikenprocessierups ingetrokken. Voordat het Ctgb de proefontheffing heeft ingetrokken was daar in één gemeente al gebruik van gemaakt. Middelen met de actieve stof uit Vertimec zijn als biocide tot nu toe alleen toegelaten voor het bestrijden van organismen in gesloten, goed te definiëren ruimtes, kieren, etc. Na een interne evaluatie heeft het Ctgb besloten dat voor het toedienen buiten in een eik, ook de kennis over milieuaspecten van Vertimec als gewasbeschermingsmiddel (het buitengebruik) moet worden meegewogen. Dat betekent dat nu breder is gekeken naar de gevolgen van het middel in het milieu, zoals naar de effecten op andere organismen die leven in en bij de boom. Het Ctgb oordeelt dat die risico’s voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften.
Is het juist dat eiken honderden insectensoorten herbergen en dat deze bomen daarmee van cruciaal belang zijn voor veel insecten?3
Eiken in Nederland kunnen honderden insectensoorten herbergen en dragen daarmee bij aan de biodiversiteit.
Is onderzocht of Rode lijst-soorten het genoemde gif binnen kunnen krijgen wanneer zij zich op een met gif geïnjecteerde eik bevinden en zich voeden? Zo nee, waarom niet? Hoe zal voorkomen worden dat ook andere, beschermde soorten sterven door het gebruik van dit middel?
Het middel Vertimec is een insecticide dat bij deze proef geïnjecteerd zou worden in de sapstroom van de boom en vanuit deze sapstroom verder verspreid zou worden naar andere delen van de boom, zoals naar het blad. Op die manier zou het middel beschikbaar kunnen komen voor de eikenprocessierups en wellicht ook voor andere organismen die in en van deze boom leven. Gezien dit laatste risico heeft Ctgb de proef inmiddels verboden. Alle beheerders zijn wettelijk verplicht (conform Wet natuurbescherming) om te voorkomen dat beschermde soorten schade ondervinden van een uitgevoerde bestrijding.
Is er een ontheffing voor het gebruik van het bestrijdingsmiddel aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming, omdat het gebruikte middel niet soortspecifiek is en dus ook andere insectensoorten zal doden?
Nee.
Deelt u de zorg dat gebruik van het gif het natuurlijke evenwicht verder kan ontwrichten, waardoor de natuurlijke bestrijding van eikenprocessierupsen nog moeilijker wordt?
Het Ctgb heeft geoordeeld dat de risico’s van deze proef voor andere insecten en voor bijvoorbeeld foeragerende vogels te groot zijn. Die risico’s kunnen bij deze toepassing niet worden weggenomen met aanvullende voorschriften. Daarom heeft het Ctgb de proefontheffing ingetrokken. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het juist dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Gtgb) erkent dat de proef schadelijke en onaanvaardbare effecten kan hebben op de gezondheid van mensen, in het bijzonder kwetsbare groepen, voor dieren en voor het milieu?4
Zie antwoord vraag 6.
Is het juist dat de proef al is begonnen terwijl er nog een bezwaarprocedure loopt? Zo ja, klopt het dat het experiment daarmee tegen de regels en dus illegaal is? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt niet. De bevoegdheid van het Ctgb is vastgelegd in de wet gewasbeschermingsmiddelen en biocide. Er is een melding van de proef gemaakt binnen het kader van de Biocidenverordening. Dat is een reguliere procedure. Ctgb beoordeelt de proef en kan – binnen 45 dagen – de proef toestaan, verbieden of restricties opleggen. Het besluit dat het Ctgb neemt staat open voor bezwaar. Dit bezwaar heeft geen schorsende werking.
Bent u bereid om de schadelijke proef, waarbij gif wordt geïnjecteerd in bomen, direct te beëindigen?
Zie het antwoord op vraag 2. De proefontheffing is ingetrokken. Daarmee is de proef beëindigd.
Gaat u zich inzetten, bijvoorbeeld via het Kennisplatform Processierups, voor uitsluitend gebruik van natuurvriendelijke oplossingen voor minder eikenprocessierupsen? Zo nee, waarom niet?
Op 9 april jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over het beleid rondom de bestrijding van de overlast van de eikenprocessierups en de rol van het Kennisplatform Processierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). In de brief benadruk ik het belang van een natuurlijke balans. Een omgeving met een rijke en robuuste variëteit aan plant- en diersoorten geeft natuurlijke weerstand tegen plaagsoorten en is verreweg de te prefereren optie. Biodiversiteitsherstel duurt echter jaren en experts geven aan dat natuurlijke bestrijders ten tijde van een plaag met grote overlast niet voldoende zijn en aanvullende inzet nodig is.
Het doel van het Kennisplatform processierups is ondersteuning van de preventie en bestrijding van de (eiken)processierups door het bieden van eenduidige informatie aan professionals, overheden, burgers en terreineigenaren over preventie, bestrijding, monitoring, opschaling, gezondheid en (na)zorg. Het uitgangspunt daarbij is dat gemeenten en terreineigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor preventie en bestrijding van de processierups.
Samen met alle betrokken partijen doen we hard ons best om handvatten voor manieren van, liefst natuurlijke, vormen van preventie en bestrijding aan te reiken aan burgers, professionals en overheden. Voor het bestrijden van de eikenprocessierups dienen de principes van geïntegreerde gewasbescherming te worden toegepast. Wanneer de eikenprocessierups, ondanks de inzet van natuurlijke vijanden of andere preventiemaatregelen, bestreden dient te worden zal dit eerst met niet-chemische maatregelen moeten worden gedaan (zoals mechanisch wegzuigen). Wanneer dit de eikenprocessierups onvoldoende bestrijdt en de volksgezondheid in het gedrang komt, kan gebruik worden gemaakt van bestrijdingsmiddelen, waarbij de voorkeur uitgaat naar laagrisicomiddelen.
Het uitstellen van klimaatmaatregelen en het bericht dat de CO2-heffing mogelijk wordt uitgesteld. |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kabinet stelt CO2-heffing voor industrie uit om coronacrisis»?1
Ja.
Klopt het dat CO2-heffing wordt uitgesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee.
Wanneer ontvangt de Kamer het wetsvoorstel voor de CO2-heffing?
De internetconsultatie van het wetsvoorstel CO2-heffing industrie is gestart op 24 april jl. en loopt tot en met 29 mei. De planning is om het wetsvoorstel als onderdeel van het belastingplanpakket 2021 met Prinsjesdag aan te bieden aan uw Kamer.
Wat is de huidige inhoudelijke stand van zaken omtrent dit wetsvoorstel?
Kunt u toelichten wat volgens u de gevolgen zijn voor de uitvoering van het Klimaatakkoord?
Aangezien de invoering van de CO2-heffing niet is uitgesteld, zijn er voor wat betreft dit onderdeel van het Klimaatakkoord geen gevolgen. Ten aanzien van de uitvoering van het Klimaatakkoord volgt het kabinet de borgingscyclus uit de Klimaatwet die ervoor zorgt dat de reductieopgave gehaald wordt.
Klopt het dat ook de vliegtaks mogelijk later wordt ingevoerd? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zit het dan?
De coronacrisis heeft zoals bekend ook zware gevolgen voor de luchtvaartsector, waarbij de ontwikkelingen in de komende periode nog zeer onzeker zijn. Het wetsvoorstel voor de invoering van de vliegbelasting voorziet inwerkingtreding van de vliegbelasting op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip. Achtergrond is dat op deze manier tot het laatste moment rekening kan worden gehouden met de mogelijke totstandkoming van een Europese belasting op luchtvaart. Het betekent ook dat een latere inwerkingtreding mogelijk is als gevolg van de coronacrisis.
Indien de vliegtaks wordt uitgesteld, wanneer wordt de vliegtaks dan wel ingevoerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer mag de Kamer de extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis verwachten?
Het pakket met extra maatregelen inzake het Urgenda-vonnis is 24 april jl. aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 813, nr. 496).
Erkent u dat we momenteel meerdere crises tegelijkertijd doormaken, met naast de coronacrisis ook onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Ook het tegengaan van klimaatverandering en biodiversiteitsverlies zijn urgente opgaven waar het kabinet mee bezig is, bijvoorbeeld door het nemen van extra maatregelen voor uitvoering van het Urgenda-vonnis en de uitvoering van maatregelen uit het Klimaatakkoord.
Bent u zich, naast de coronacrisis, ook bewust van de urgentie waarmee de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis moeten worden aangepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het economische model van vóór de coronacrisis juist onderdeel was van het probleem waardoor we nu te maken hebben met onder andere de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis? Zo nee, waarom niet?
Uitstootbeperking grijpt niet aan bij het ene of andere economische model, maar vraagt de inspanningen zoals neergelegd in het Klimaatakkoord.
Erkent u dat wanneer we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis nog verder laten ontsporen, de kosten in de brede zin van het woord vele malen hoger kunnen uitpakken dan het economische steunpakket dat nu wordt uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende onderzoeken die uitwijzen dat het niet nemen van maatregelen om klimaatverandering tegen te gaan uiteindelijk tot hogere maatschappelijke kosten zal leiden dan de maatregelen die onze broeikasgasuitstoot helpen verminderen.
Erkent u dat de enorme financiële middelen die nu ter beschikking komen, gebruikt zouden kunnen worden om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven sowieso al moesten veranderen om ook een rol te kunnen spelen in de toekomstige economie, waarin we de klimaatcrisis en biodiversiteitscrisis zo snel mogelijk moeten hebben opgelost en de grenzen van de planeet niet worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist gebaat zouden zijn bij het inzetten van de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, om de transitie te versnellen naar een daadwerkelijk toekomstbestendige economie, binnen de grenzen van onze planeet? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat veel bedrijven daarom juist niet gebaat zouden zijn bij het herstellen van de oude status quo van vervuiling, uitbuiting en schaalvergroting? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat een groot deel van het geld dat u nu nog steekt in het terug laten keren van de fossiele en natuur-ontwrichtende economie, zal eindigen als «gestrande bezitting»? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat u doen om de enorme financiële middelen die nu vrijkomen, slim te benutten zodat we alle crises tegelijkertijd aanpakken?
Wat gaat u doen om alle tijd die onder dit kabinet werd en wordt verloren met de aanpak van de klimaat- en biodiversiteitscrisis, weer in te halen?
Biomassa |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bouw biomassacentrale Diemen kan doorgaan»?1
Ja.
Erkent u dat er bij de verbranding van biomassa méér CO2 wordt uitgestoten, dan bij de verbranding van steenkool? Zo ja, waarom wordt biomassa op grond van het Klimaatakkoord dan als «duurzaam» beschouwd?
Verbranding van biomassa is klimaatneutraal wanneer gebruik wordt gemaakt van duurzame biomassa. Daarbij moet worden gewaarborgd dat de CO2 die wordt uitgestoten eerder is opgenomen door bomen en planten, en na verbranding opnieuw wordt vastgelegd in nieuwe bomen en planten. In Nederland gelden op dit punt voor houtpellets strenge duurzaamheidscriteria.
Hoe beoordeelt u de toenemende maatschappelijke weerstand tegen biomassacentrales?
Ik ben bekend met de maatschappelijke discussie over het gebruik van biomassa. In die discussie spelen verschillende aspecten een rol. Het kabinet werkt hiervoor aan een integraal duurzaamheidskader dat beoogt het kader te zijn waarbinnen een duurzame productie en duurzame toepassing voor biomassa wordt vormgegeven. De SER streeft ernaar om in juli met een advies hiervoor te komen.
Daarnaast werkt het kabinet ook aan mogelijke oplossingen om de impact van biomassagebruik op de lokale luchtkwaliteit te beperken, bijvoorbeeld door te bezien of de uitstootnormen van kleine tot middelgrote (0,5 – 50 MW) biomassa-installaties kunnen worden aangescherpt. Dit is aangekondigd in het Schone Lucht Akkoord (zie Kamerstuk 30 175, nr. 343).
Kunt u zich voorstellen dat provincies zich genoodzaakt voelen om vergunningen voor biomassacentrales te verlenen, omdat zij verplicht zijn het Klimaatakkoord mede uit te voeren?
De medeoverheden hebben zich vrijwillig gecommitteerd aan de uitvoering van het Klimaatakkoord. Als onderdeel daarvan hebben zij via de Regionale Energie strategieën en de Transitievisies Warmte een grote mate van vrijheid in de planning van duurzame energieproductie in hun regio. Ze zijn daarbij nergens toe verplicht.
Hoe ziet de precieze taak- en bevoegdheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten eruit, omtrent het verlenen van subsidies en vergunningen voor biomassacentrales?
De inzet van duurzame biomassa wordt door het Rijk gestimuleerd via de SDE+. Daarnaast is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor de Wet algemene bepalingen omgevingswet, de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat voor de milieuwetgeving, en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de wet Natuurbescherming.
De vergunningverlening voor biomassacentrales is niet anders dan vergunningverlening voor andere installaties onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die opgaat in de Omgevingswet. Biomassacentrales moeten voldoen aan algemene regels (emissie- en keuringseisen) in het Activiteitenbesluit. De gemeente is het bevoegde gezag voor stookinstallaties tot 50MW. Hieronder vallen ook biomassa-installaties. Voor stookinstallaties boven de 50MW is de provincie het bevoegde gezag. Daarnaast kunnen biomassa-installaties een vergunning nodig hebben op grond van de Wet natuurbescherming voor de depositie van stikstof in Natura 2000-gebieden. In de Wet natuurbescherming is de provincie of de Minister van LNV bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving.
Hoeveel subsidies zijn er sinds 2015 verleend voor biomassacentrales? Hoeveel biomassacentrales staan er in Nederland die (direct of indirect) subsidie hebben ontvangen? Hoeveel bomen worden hier jaarlijks voor verbrand? Hoeveel van die bomen zijn in Nederland gekapt en hoeveel in andere landen? Hoeveel CO2 is er bij de verbranding uitgestoten?
De onderstaande tabel geeft een overzicht van de verstrekte subsidies verdeeld in biomassa-installaties die gerealiseerd of nog in ontwikkeling zijn sinds 2015.
Totaal
Gerealiseerd
In ontwikkeling
Verplicht budget
Biomassa-installaties hout
254
123
131
€ 8,2 miljard
Biomassa-installaties overig
130
69
61
€ 2,8 miljard
totaal biomassa-installaties
384
192
192
€ 11 miljard
In 2018 kwam 77% van alle voor energieopwekking gebruikte houtige biomassa uit Nederland. De rest is geïmporteerd uit de direct omringende landen (België en Duitsland) en Noord- en Centraal Europa. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 1171) heb aangegeven, beschik ik op dit moment niet over cijfers voor 2019, maar verwacht ik dat er in 2019 import van houtpellets uit Noord-Amerika heeft plaatsgevonden.
Hoeveel vergunningsaanvragen voor biomassacentrales zijn er momenteel bij de verschillende overheden in behandeling? En hoeveel verlengingsaanvragen of wijzigingsaanvragen voor reeds verleende vergunningen?
Ik beschik niet over deze informatie: vergunning-, verlengings- en wijzigingsaanvragen worden decentraal ingediend en niet centraal bijgehouden.
Bent u bereid om uw oordeel over biomassa als «duurzaam» te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van duurzame biomassa nu en richting 2030 en 2050 noodzakelijk is voor de verduurzaming van onze economie en het realiseren van de klimaatopgave. Het uitgangspunt daarbij is wel dat alleen duurzame biomassa werkelijk bijdraagt aan verduurzaming van de economie. Zoals bij vraag 3 is toegelicht, komt het kabinet hiervoor met een integraal duurzaamheidskader.
De stikstofaanpak |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van het Landbouw Collectief op het overleg tussen u en vertegenwoordigers van het Landbouw Collectief en de ruis op de lijn omtrent externe saldering tussen agrarische bedrijven en bedrijven in andere sectoren?1 2
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot externe saldering in de landbouw en het overleg hierover?
Het opkopen van veehouderijbedrijven vanwege de stikstofruimte, mag niet leiden tot een ongerichte en ongecontroleerde uitkoop van het platteland. Hierover worden door de provincies gesprekken met de stakeholders gevoerd. Ik ben voornemens om met de provincies af te spreken dat bij extern salderen een initiatiefnemer (zowel publiek als privaat) zich vooraf meldt bij de provincie over een voorgenomen aankoop. Zo kunnen provincies een aankoop afwegen in het licht van de gebiedsgerichte aanpak. Bovendien wordt met de provincies besproken of, en zo ja hoe, de op de realisatie van de natuurdoelen gerichte gebiedsplannen op termijn het afwegingskader gaan vormen op basis waarvan een bevoegd gezag in het kader van de gebiedsgerichte aanpak een vergunningaanvraag met extern salderen kan toekennen of afwijzen.
Ik bespreek met de provincies hoe ongewenste effecten zoals leegstand voorkomen kunnen worden, bijvoorbeeld door sloop of herbestemming als voorwaarde voor extern salderen te stellen. Om speculatief opkopen te voorkomen is in de provinciale beleidsregels opgenomen dat een directe samenhang dient te bestaan tussen het intrekken van de vergunning van de saldogever en de vergunningaanvraag van de saldo-ontvanger. Bovendien is in de provinciale beleidsregels de saldo-ontvanger gebonden aan een realisatietermijn van drie jaar. Deze afspraken zijn voorwaardelijk om extern salderen open te stellen met veehouderijbedrijven.
Tijdens de openstelling willen de bevoegde instanties maandelijks de effecten van extern salderen bespreken en waar nodig bijsturen, waarbij gekeken wordt naar de mate waarin ongewenste effecten zich voordoen en hoe extern salderen past binnen de gebiedsgerichte aanpak. Indien er tijdens deze maandelijkse gesprekken duidelijk wordt dat er sprake is van significante ongewenste effecten dan zal ik ingrijpen. Na een half jaar maken de provincies en ik een tussenbalans op. Bovendien wordt de regeling slechts voor één jaar opengesteld, waarna op basis van een grondige evaluatie van het gebruik en de effecten wordt besloten of de regeling wordt verlengd.
Voor de zomer maak ik, samen met de bevoegde instanties, duidelijk op welke manier en op welk moment extern salderen met veebedrijven wordt opengesteld.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat speculatie met veehouderijbedrijven ofwel de opkoop van landbouwbedrijven door veel kapitaalkrachtige partijen uit andere sectoren voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens externe saldering voor veehouderijbedrijven pas open te stellen als er effectieve voorwaarden en instrumenten zijn om de genoemde speculatie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u voornemens ongecontroleerde opkoop van veehouderijbedrijven door medeoverheden in aanvulling op de nationale opkoopregelingen te voorkomen? Zo ja, hoe en kijkt u hierbij ook naar eventuele aanscherping van de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur?
Extern salderen zal plaatsvinden in context van de gebiedsgerichte aanpak stikstof waarbij provincies een aankoop kunnen afwegen in het licht van hun eigen gebiedsgerichte aanpak. Het is mijn voornemen om met provincies af te spreken dat zowel publieke als private initiatiefnemers hun voorgenomen aankoop melden aan de betrokken provincie. Van ongecontroleerd opkopen door medeoverheden zal hierdoor geen sprake zijn. De genoemde regeling ziet op de borging van ontwikkelingsruimte voor urgente maatschappelijke opgaven waarvan ik het belangrijk vindt deze via deze regeling te faciliteren.
Hoe kijkt u aan tegen het door het Landbouw Collectief voorgestelde stikstofregistratiesysteem met aparte registratie van de stikstofreductie in de landbouw ten behoeve van de landbouw op basis van artikel 5.5a van de Wet natuurbescherming, met registratie op hexagoonniveau en met registratie van alle stikstoftransacties om weglekeffecten te voorkomen? Kunt u op deze verschillende aspecten reageren?
Het Landbouw Collectief introduceert hiermee een mechanisme dat ertoe strekt dat de depositieruimte die van individuele, stoppende landbouwbedrijven afkomstig is, enkel voor landbouwbedrijven beschikbaar gesteld kan worden. Dat zou een verregaande vorm van marktafscherming zijn, die ingaat tegen de vrije mededinging waarvoor geen dragende rechtvaardiging bestaat.
Ik heb in mijn brief van 24 april over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek aangegeven dat ik het belangrijk vind om vrijvallende stikstofruimte, die ontstaat omdat bij extern salderen niet alle ruimte benut zal worden door de saldo-ontvanger, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daartoe werk ik de mogelijkheid uit om vrijvallende ruimte bij extern salderen ook in te zetten voor het legaal houden van de meldingen, wat veelal landbouwbedrijven betreft. Ook werk ik aan een structureel systeem om deze vrijvallende stikstofruimte op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten, bijvoorbeeld via een depositiebank die voor alle sectoren, waaronder de landbouw, beschikbaar is.
Heeft u een voorkeur voor stikstofreductie boven op de wettelijke eisen met de mogelijkheid om een deel van deze reductie weer in te zetten als ontwikkelruimte, of voor stikstofreductie die zich beperkte tot de wettelijke vereisten zonder aanvullende reductie ten behoeve van ontwikkelruimte en natuur?
Het kabinet heeft besloten tot een structurele aanpak met als doel om de natuurkwaliteit te behouden, te werken aan natuurherstel en toestemmingverlening voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen verder te hervatten. Met het huidige pakket bronmaatregelen wordt in alle Natura 2000-gebieden aan natuurbehoud en -herstel gewerkt. Het kabinet stelt voorts een ontwikkelreserve in van gemiddeld 20 mol/ha/jr voor het legaliseren van meldingen en vergunnen van projecten van nationaal belang. Op deze manier zorgt het kabinet voor een perspectief voor natuurherstel én vergunningverlening.
Bent u voornemens de Regeling spoedaanpak stikstof bouw en infrastructuur zo aan te passen dat provincies de mogelijkheid krijgen om de ontwikkelruimte als gevolg van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen ook in te zetten voor bedrijfsontwikkeling in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 wordt aangekondigd dat het kabinet in de eerste plaats ruimte wil maken voor de vergunningverlening voor de woningbouwambitie en zeven specifieke MIRT-projecten. De daartoe benodigde depositieruimte moet beschikbaar komen uit drie bronmaatregelen, te weten snelheidsverlaging, aangepast veevoer en een specifiek benoemd deel van de warme sanering varkenshouderij. De juridische basis hiervoor vormt de door u genoemde regeling.
In dezelfde Kamerbrief benoemt het kabinet dat over de inzet van eventueel resterende depositieruimte uit die bronmaatregelen afspraken gemaakt kunnen worden door provincies, gemeenten en Rijk binnen de gebiedsgerichte aanpak. Of en hoeveel depositieruimte over is na het faciliteren van de woningbouw en de aangewezen MIRT-projecten is op dit moment niet te zeggen.
In hoeverre deelt u de analyse dat het stellen van stikstofnormen voor alleen het mengvoer geen recht doet aan de mogelijkheden in het ruwvoerspoor en aan de nauwe verbondenheid tussen het ruwvoer- en het mengvoerspoor in het bedrijfsmanagement en de gewenste flexibiliteit daarbij, ook met het oog op de diergezondheid?3
Er is zeker sprake van een nauwe correlatie tussen mengvoer en ruwvoer in het rantsoen van melkvee. Over het algemeen is in Nederland bij melkvee sprake van een situatie waarin het ruw eiwitgehalte in het rantsoen nog aanzienlijk omlaag kan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de diergezondheid of de productie. Dit vergt dat veehouders, samen met onder andere de mengvoerindustrie, continu blijven werken aan verbetering van hun totale voermanagement. Het terugdringen van het ruw eiwitgehalte in het mengvoer is dan goed mogelijk.
Bent u voornemens samen met het Landbouw Collectief te kijken hoe stikstofreductie via het gehele voerspoor, meer beweiding en/of het verdunnen van mest met water en bijbehorend perspectief voor landbouwbedrijven op een goede wijze geregeld en geborgd kan worden?
Ik betreur dat het Landbouw Collectief op 1 april jl. het overleg over stikstof heeft stopgezet. Het kabinet wil de stikstofaanpak, binnen de randvoorwaarden die voortvloeien uit de uitspraken van de Raad van State, graag samen met sectoren vormgeven.
Heeft u kennisgenomen van het «Innovatieprogramma Kringlooplandbouw, op weg naar emissiearme bedrijfsvoering»?4
Ja.
Deelt u de veronderstelling dat het genoemde innovatieprogramma een bijdrage kan leveren aan de gewenste reductie van de stikstofemissie?
In het genoemde voorstel zitten verschillende onderdelen, zoals het onderbouwen van de impact van kringloopbedrijven op de verschillende thema’s, het vertalen van kringloopprestaties naar praktijk en markt en een communicatieprogramma. Dat levert op zichzelf geen directe stikstofreductie op, maar kan wel een bijdrage leveren aan de condities die nodig zijn om stikstofreductie te kunnen bereiken.
Bent u bereid het genoemde innovatieprogramma te steunen, ook financieel?
Ik ga in gesprek met de initiatiefnemers van het programma en bezie op basis daarvan in hoeverre steun nodig en gewenst is.
Bent u voornemens de vanwege de corona-crisis en de in dat kader genomen maatregelen gerealiseerde daling van de stikstofdepositie deels te gebruiken voor een generieke vrijstelling voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouwfase van een project en/of voor het creëren van speelruimte voor een zorgvuldige aanpak van de emissiereductie in de landbouw?5
Het kabinet heeft, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van de maatregelen. Als gevolg van de coronacrisis is er sprake van een afname van stikstofuitstoot bij onder andere de transport- en industriesector. In deze situatie gaat het om een tijdelijke reductie, die op dit moment niet bijdraagt aan meer structurele ruimte voor vergunningverlening of een kleinere opgave voor natuur. Het kabinet kijkt op basis van de meetgegevens wel of de tijdelijke vermindering van de stikstofdepositie door de coronacrisis ingezet kan worden voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit moet dan gaan over activiteiten die op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en een tijdelijke, beperkte depositie hebben die de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden niet aantast.
Bent u voornemens de Subsidieregeling brongerichte verduurzaming stallen zo snel mogelijk open te stellen?6
De Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen (Sbv) en meer specifiek de innovatiemodule ervan wordt op korte termijn gepubliceerd in de Staatscourant. Kort daarop zal de Sbv-innovatiemodule voor het eerst worden opengesteld, gedurende acht weken. Voornemen is om ook in 2020 al twee openstellingen te realiseren, de tweede openstelling staat gepland voor het vierde kwartaal in 2020. Nog dit voorjaar volgt ook de publicatie en openstelling van de investeringsmodule van de Sbv.
Tot aan 2025 zullen beide Sbv-modules twee maal per jaar worden opengesteld.
De voortgang van het stikstofbeleid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeren boos omdat kabinet zelfs nu stikstofmaatregelen wil doordrukken»?1
Ja.
Welke besluiten op het gebied van stikstof heeft u sinds 9 maart 2020 genomen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden, of wanneer zijn die besluiten in werking getreden?
Bij brief van 23 maart jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 72) heb ik u geïnformeerd over de openstelling van het stikstofregistratiesysteem op die datum en de inwerkingtreding van de bijhorende ministeriële regeling per 24 maart jl. Met dit systeem wordt het mogelijk om weer ruimte te bieden voor de realisatie van de benodigde extra woningbouw en een zevental infrastructuurprojecten. Daarnaast heeft het kabinet uw Kamer op 24 april jl. geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Daarbij heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de uitstoot en neerslag van stikstof te verminderen, de natuur te herstellen en de vergunningverlening verder op gang te brengen. Het kabinet kiest ervoor om op korte termijn de volgende drie elementen in regelgeving op te nemen: de streefwaarde, de verplichting tot het treffen van een pakket aan bronmaatregelen en de monitorings- en bijsturingssystematiek. Daarnaast zal per maatregel ook worden bezien of en zo ja welke wijzigingen in wet- en regelgeving daarvoor nodig is. Dat geldt in ieder geval voor de maatregel omtrent het voerspoor, zoals bij de beantwoording van vraag 6 en 7 is toegelicht.
Welke besluiten op het gebied van stikstof bent u voornemens om voor het zomerreces nog te nemen? Voor welke van die besluiten is wijziging van wet- of regelgeving noodzakelijk? Wanneer zouden die besluiten in werking moeten treden?
Op 24 april heeft het kabinet de structurele aanpak stikstof gepresenteerd. Deze aanpak behelst een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, gericht op stikstofreductie, zodat economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden. Het Adviescollege Stikstofproblematiek zal voor de zomer haar advies over de langere termijn presenteren. Het kabinet zal dit advies betrekken bij de uitwerking van het genoemde maatregelenpakket en uw Kamer informeren over de voortgang en besluitvorming die hieruit volgt. Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat het Landbouw Collectief zich ongehoord voelt, omdat u het door hen gepresenteerde plan van aanpak «Uit de gecreëerde stikstofimpasse» zonder deugdelijke onderbouwing terzijde heeft geschoven? Bent u bereid de voorstellen van het Landbouw Collectief alsnog gedegen te beoordelen om te bezien welke voorstellen kunnen worden overgenomen? Zo nee, waarom niet?2
Ik heb verschillende constructieve gesprekken gevoerd met het Landbouw Collectief over de uitwerking van de maatregelen die zij in hun plan voorstellen. Het Landbouw Collectief heeft de gesprekken hierover opgeschort. De maatregelen uit het plan, het aanpassen van veevoer, weidegang en emissiearm uitrijden van mest, zijn maatregelen die bijdragen aan de stikstofaanpak. De uitwerking van deze maatregelen zal ik zoveel mogelijk in samenwerking met de landbouwsector oppakken.
Bent u bekend met het bericht «Nevedi vindt aangekondigde voermaatregel van Minister Carola Schouten onverstandig»?3
Ja.
Hoe beoordeelt u de vrees dat een norm op het RE-gehalte in mengvoer niet het beoogde effect gaat hebben en mogelijk zelfs een averechts effect zal hebben?
In de Kamerbrief van 13 november 2019 is een maatregel voor stikstofreductie via aanpassing van veevoer aangekondigd als een van de maatregelen om stikstofruimte te creëren (Kamerstuk 35 334, nr. 1). De uitwerking van deze maatregel vindt momenteel plaats en is nog niet afgerond. Uiteraard staat de effectiviteit van de maatregel voorop. Uitgangspunt is verder dat sprake moet zijn van een maatregel die enerzijds rekening houdt met de PAS-uitspraak van de Raad van State en anderzijds voor de betrokken veehouders ook haalbaar moet zijn. Ik verwacht het concept van de desbetreffende ministeriële regeling eind deze maand bij het parlement te kunnen voorhangen.
Hoe beoordeelt u de vrees dat de aangekondigde voermaatregel op individueel bedrijfsniveau gaat leiden tot knelgevallen, wat kan leiden tot gezondheidsproblemen en productiedalingen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de voorgenomen voermaatregel te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De diervoedermaatregel is noodzakelijk om stikstofruimte te scheppen. Om die reden ben ik niet bereid de maatregel te heroverwegen.
Hoe beoordeelt u de massale onvrede bij grote groepen burgers en bedrijven, in het bijzonder uit de agrarische sector, over het door u gevoerde stikstofbeleid?
Het oplossen van het stikstofprobleem is complex en vraagt een bijdrage en inspanning van alle betrokken sectoren. Het kabinet hecht eraan dit zorgvuldig en op een verantwoorde wijze te doen. Bij de stappen die het kabinet zet, worden partijen zoveel mogelijk betrokken. Daartoe heeft het kabinet inmiddels verschillende stappen gezet (onder meer Kamerstuk 32 670, nr. 165 en 167, Kamerstuk 35 334, nr. 1, 25, en 44).
Bent u ermee bekend dat de Kamer gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer debatteert over andere onderwerpen dan corona? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de Kamer dat beleid wegens de crisisomstandigheden niet optimaal kan controleren?
Het is aan de Kamer om te bepalen over welke onderwerpen debat plaatsvindt. Vanzelfsprekend heeft de Kamer altijd de mogelijkheid om schriftelijke vragen te stellen.
Bent u ermee bekend dat de bevolking gedurende de coronacrisis in beginsel niet meer mag demonstreren? Hoe beoordeelt u dat er omstreden beleid gevoerd wordt op een moment dat de bevolking wegens de crisisomstandigheden niet optimaal in protest kan komen tegen dat beleid?
Het kabinet hecht grote waarde aan het recht om te mogen demonstreren. Echter staan de veiligheid en gezondheid van mensen voorop. Het kabinet heeft alle samenkomsten tot 1 september verboden, om te voorkomen dat het coronavirus zich verder verspreidt. Dat betekent niet dat mensen niet meer hun mening kunnen uiten.
Bent u ermee bekend dat de maatregelen om het coronavirus te bestrijden volgens het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) leiden tot een vermindering van de stikstofuitstoot tot 60 procent?4
Het KNMI schat dat er sprake is van een afname tussen de 20 en 60 procent van de NO2-concentraties (voornamelijk afkomstig uit verbrandingsmotoren) boven Nederland. Deze schatting is gedaan op basis van satellietmetingen is daarom relatief onzeker. Deze metingen van het KNMI zeggen echter niets over de concentraties van ammoniak, dat ook een groot deel van de stikstofuitstoot vormt en onder andere vrijkomt in stallen en bij het gebruik van (kunst)mest. De vermindering van de stikstofuitstoot zal dus aanzienlijk lager zijn dan de genoemde 20 tot 60 procent stikstofdioxidereductie.
Het structurele effect van de Coronacrisis op de stikstofuitstoot is pas te bepalen op het moment dat de structurele impact op de economie bekend is. Zodra dit bekend is, zal het PBL gevraagd worden om dat effect inzichtelijk te maken. Het kabinet heeft daarnaast, in het licht van de coronacrisis, scherp gekeken naar de omvang, timing en financiering van het maatregelenpakket dat op 24 april is aangekondigd.
Bent u bereid om de stikstofreductie die het gevolg is van de coronacrisis in mindering te brengen op de stikstofreductie die u van de agrarische sector eist? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat er, zeker gelet op de enorme vermindering van stikstofuitstoot tijdens de coronacrisis, geen enkele reden voor is om tijdens deze crisis stikstofmaatregelen te blijven nemen? Bent u bereid om het stikstofbeleid op te schorten totdat de Kamer weer debatteert en de bevolking weer mag demonstreren? Zo nee, waarom niet?
We staan voor de opgave om de economie en het maatschappelijke leven weer op gang te brengen ten behoeve van het herstel van de werkgelegenheid, duurzame economische groei en welvaart. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom heeft het kabinet op 24 april de structurele aanpak van de stikstofproblematiek gepresenteerd met een omvangrijk pakket aan maatregelen voor herstel en versterking van de natuur, dat het fundament legt waarop economische en maatschappelijke activiteiten doorgang kunnen vinden.
Bent u bekend met het bericht «Komende maanden al miljardenschade boeren en tuinders»?5
Ja.
Hoe beoordeelt u de verwachting dat de agrarische sector naar verwachting 5 miljard schade zal lijden door de coronacrisis, in het licht van de door u voorgenomen stikstofmaatregelen die daarbovenop zullen komen? Deelt u de mening dat dit een extra reden is om gedurende de coronacrisis geen nieuwe stikstofmaatregelen te treffen?
De coronacrisis heeft ook grote impact op de agrarische sector. Het kabinet zet zich volledig in om economische en maatschappelijke steun te bieden waar dat kan, zoals het onlangs gedaan heeft met het bieden van een steunpakket aan de sierteelt- en frietaardappelsector met een omvang van € 650 miljoen. Dagelijks zijn wij in contact met diverse landbouwsectoren over de impact van de coronacrisis op de agrarische sector en wordt geholpen waar mogelijk. Wat dan niet mag gebeuren, is dat het stikstofdossier onnodig belemmeringen met zich meebrengt en het economisch herstel in de weg zit. Juist daarom is het van belang om tot een goede structurele aanpak voor stikstof te komen en de noodzakelijke maatregelen te nemen zodat economische activiteiten doorgang kunnen vinden en natuur hersteld wordt.
Bent u bekend met het bericht «Stikstofwinst door langzamer rijden al weg door één hondendrol»?6
Ja.
Hoe beoordeelt u de berekening van het Mesdagfonds, waaruit blijkt dat de verlaging van de maximumsnelheid een stikstofbesparing van slechts 1,2 mol per hectare per jaar oplevert? Vindt u de stikstofbesparing die de verlaging van de maximumsnelheid oplevert in verhouding staan tot de enorme weerstand onder weggebruikers over deze maatregel?
De verlaging van de maximumsnelheid is aangekondigd in de Kamerbrief van 13 november 2019 (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Zowel het RIVM als onderzoekers van het Mesdagfonds hebben een stikstofbesparing berekend van 1,2 mol per hectare per jaar. In de eerder genoemde Kamerbrief heeft het kabinet aangegeven met prioriteit van de vergunningverlening voor woningbouw en 7 infrastructuurprojecten op gang te brengen. De verlaging van de maximumsnelheid is een cruciaal onderdeel van het bijbehorende pakket maatregelen, waardoor dit met de grootst mogelijke spoed gerealiseerd kan worden.
Maatregelen tegen de eikenprocessierups. |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Eikenprocessierupsen komen uit eitjes, tijd voor preventieve maatregelen»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen er tot nu toe in gang zijn gezet in het kader van preventieve bestrijding van de eikenprocessierups?
In de zomer van 2019 heb ik samen met andere betrokken ministeries het Kennisplatform Processierups (verder; kennisplatform) laten oprichten. Het doel van dit kennisplatform is het ondersteunen van de preventie en bestrijding van de processierups door het bieden van eenduidige kennis en informatie. De samenstelling, rol en taken van het kennisplatform zijn uitgewerkt en op 28 januari jongstleden is het formeel van start gegaan. Op 9 april jongsleden heb ik de Kamer middels een brief verder geïnformeerd over de ontwikkelingen rondom de eikenprocessierups (Kamerstuk 27 858, nr. 507). Inmiddels is de Leidraad beheersing eikenprocessierups geactualiseerd, de monitoring van de verspreiding van eikenprocessievlinders is uitgebreid en een afvalprotocol voor het verantwoord omgaan met eikenprocessierupsenafval is geactualiseerd. Zo doen we samen met alle betrokken partijen hard ons best om voor het komend seizoen handvatten te bieden zodat we in ieder geval beter voorbereid zijn. Preventie- en bestrijdingsmaatregelen die concreet in het veld worden getroffen vallen onder de verantwoordelijkheid van desbetreffende gemeenten en terreineigenaren.
Kunt u daarnaast inzichtelijk maken welke lessen er vorig jaar en in voorafgaande jaren zijn geleerd ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups en hoe deze lessen worden meegenomen in toekomstige bestrijdingsmaatregelen?
In het voorjaar en in de zomer van 2019 is Nederland overvallen door grote overlast van eikenprocessierupsen. De bestrijdingscapaciteit bleek op dat moment onvoldoende en niet iedereen was goed voorbereid waardoor er enorme overlast ontstond voor mens en dier. Burgers en professionals hadden grote behoefte aan eenduidige informatie over de bestrijding en gezondheidsaspecten van de eikenprocessierups. Binnen het kennisplatform is de opgedane ervaring en kennis van voorgaande jaren samengebracht. Een concreet voorbeeld hiervan is het afvalprotocol. Afgelopen zomer bleek dat afvalverwerkingsbedrijven problemen hadden met de verwerking van eikenprocessierupsenafval. Met een bemiddeling door het Ministerie van LNV en het actualiseren van het afvalprotocol door het kennisplatform hebben afvalverwerkingsbedrijven handvatten gekregen voor de omgang en verwerking van dit afval.
Kunt u aangeven hoe de eerder door uzelf genoemde landelijke regie via onder andere kennisverspreiding, onderzoek en het delen van inzichten ten aanzien van de bestrijding van de eikenprocessierups is vormgegeven en hoe deze landelijke regie in de praktijk zijn uitwerking zal vinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenwerking met decentrale overheden te werken aan een nationaal preventieplan? Zo nee, waarom niet?
Met de oprichting van het kennisplatform processierups, het honoreren van het topsector voorstel «Beheer eikenprocessierups» en de actualisering van de Leidraad beheersing eikenprocessierups acht ik een nationaal preventieplan op dit moment niet opportuun. Preventie en bestrijding van de eikenprocessierups zijn in hoge mate maatwerk en gemeenten en terreineigenaren hebben zicht op de lokale uitdagingen die de rups met zich meebrengt.
De inzet van vangkooien door zwijnenjagers |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vangkooi maakt jacht op wilde zwijnen makkelijker»?1
Ja.
Is de inzet van vangkooien tijdens de jacht op wettelijk beschermde en niet-bejaagbare dieren toegestaan?
Het wild zwijn is geen wild in de zin van artikel 3.20 van de Wet natuurbescherming. In dat artikel zijn enkele soorten benoemd waarop de jachthouder in zijn jachtveld in een bepaalde periode en onder voorwaarden de jacht mag uitoefenen. Dat geldt niet voor het wild zwijn en dat betekent dat reguliere jacht op het wild zwijn niet is toegestaan. Wel kunnen de provincies de inzet van vangkooien toestaan ten behoeve van schadebestrijding en populatiebeheer door middel van een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming.
Is er onderzoek gedaan naar de welzijnsaspecten voor wilde zwijnen wanneer dit middel wordt ingezet? Zo ja, kunt u inzage verschaffen in de resultaten van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Er is onderzoek gedaan naar de ethische aspecten van de toegestane middelen voor het beheer van wilde zwijnen. («Ethische aspecten bij het beheer van wilde zwijnen» van Groot-Bruinderink/Lammersma, 2002. Voor de resultaten, zie de volgende weblink: https://library.wur.nl/WebQuery/wurpubs/fulltext/27738).
Kunt u aangeven hoe groot de risico's zijn dat ook andere dieren dan wilde zwijnen in de vangkooien gevangen worden? Zo nee, waarom niet?
In de provincie Noord-Brabant worden vangkooien sinds 2014 ingezet bij schadebestrijding en populatiebeheer van wilde zwijnen. Als onderdeel van de door gedeputeerde staten verleende ontheffing is aldaar een procedure van toepassing die mede is gericht om bijvangsten te minimaliseren. Gedurende de afgelopen zes jaar hebben er dankzij deze procedure geen bijvangsten plaatsgevonden. Op basis hiervan mag gesteld worden dat de risico’s op bijvangsten zeer klein zijn.
Is er een certificeringssysteem waarmee kan worden vastgesteld of vangkooien voldoen op het gebied van veiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daar inzage in geven?
Er bestaat geen certificeringssysteem voor vangkooien. De vereisten van dierenwelzijn, voortvloeiend uit de Wet dieren, zijn van toepassing op vangkooien.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met zwijnen die in de vangkooien gevangen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u gedetailleerd aangeven of de zwijnen in de vangkooi gedood worden, door wie en op welke wijze?
De wilde zwijnen worden, nadat zij in de vangkooi zijn gevangen, zo snel mogelijk gedood met inachtneming van de voorschriften die aan de door gedeputeerde staten verleende ontheffing zijn verbonden.
Indien gevangen zwijnen op korte afstand worden doodgeschoten door jagers of anderen, kunt u dan aangeven welke gevolgen die gebeurtenis heeft voor de nog levende zwijnen die zich tegelijkertijd in de vangkooi bevinden? Is daar onderzoek naar gedaan en kunt u dat delen?
De wilde zwijnen in de vangkooi worden door middel van afschot met het geweer gedood. Er is mij geen onderzoek bekend naar de gevolgen van afschot op andere wilde zwijnen in de vangkooi. Op basis van ervaring gedurende zes jaar opgedaan bij de inzet van vangkooien in Noord-Brabant, kan gesteld worden dat in een kooi gevangen wilde zwijnen weinig stress ervaren.
Zijn er videobeelden van de wijze waarop de zwijnen worden gevangen en gedood? Zo nee, waarop is de toestemming voor het gebruik van vangkooien gebaseerd? Zo ja, kunt u die delen?
Bij de uitvoering van het gebruik van de vangkooi moet op basis van de door gedeputeerde staten van Noord-Brabant verleende ontheffing een op scherp gestelde vangkooi worden gemonitord met tenminste 1 wildcamera met bewegingscensor en nachtzichtfunctie die de beelden direct doorstuurt naar de verantwoordelijke uitvoerder van de vangkooi. Deze beelden worden gebruikt om op zo zorgvuldige wijze uitvoering te geven aan het gebruik van de vangkooi. Het betreft privébeelden, die op grond van de Algemene Wet Gegevensbescherming niet met derden (behoudens zij die daartoe gerechtigd zijn) gedeeld mogen worden.
Wijkt de Nederlandse werkwijze van afschot in vangkooien substantieel af van de beelden waarop te zien is hoe zulk afschot in de Verenigde Staten plaatsvindt? Zo nee, hoe zeker bent u ervan dat de Nederlandse methode afwijkt van de Amerikaanse en kunt u bewijsmateriaal daarvan met ons delen? Zo nee, heeft u zelf kennisgenomen van die werkwijze en op welke wijze was dat?2
De beelden op het videofilmpje van de situatie in de Verenigde Staten zijn op geen enkele wijze representatief voor de manier waarop in Nederland wilde zwijnen in kooien worden gevangen en gedood. Zie verder antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat het afschieten van weerloze dieren in een vangkooi in aanwezigheid van soortgenoten een onnodig wrede wijze van doden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven zijn er onderzocht om elke vorm van onnodig dierenleed te voorkomen?
Ik ben van oordeel dat de wijze waarop in Nederland de wilde zwijnen in kooien worden gevangen en gedood, op een verantwoorde en volgens de wet toegestane manier plaatsvindt en dat er derhalve geen sprake is van onnodig dierenleed.
Kunt u alle correspondentie delen (inclusief beeld- en onderzoeksmateriaal) tussen uw ministerie en de betreffende provincies van de afgelopen drie jaar die betrekking hebben op de inzet van vangkooien om zwijnen te vangen, inclusief daarnaar verricht onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van ontheffingen voor de inzet van vangkooien is een wettelijke bevoegdheid van de provincies. Er is geen correspondentie noch beeldmateriaal van de provincies op het ministerie aanwezig dat provincies gebruiken bij het beoordelen en beslissen op verzoeken om inzet van vangkooien.
Kunt u aangeven of gedurende de coronamaatregelen de inzet van vangkooien en het met een jachtgeweer doden van wilde zwijnen wordt stilgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik onlangs op vragen vanuit uw Kamer heb geantwoord, kunnen schadebestrijding en populatiebeheer gedurende de coronamaatregelen doorgang vinden3. Ten aanzien van wilde zwijnen in het bijzonder acht ik het noodzakelijk dat de met provincies afgesproken aanpak ter preventie van de Afrikaanse varkenspest niet worden ingeperkt.
Kent u het genetisch onderzoek van Alterra en Wageningen University and Research, waaruit blijkt dat er bij verschillende populaties wilde zwijnen sprake is van illegale herintroducties (het uitzetten van wilde zwijnen) of van ontsnappingen van wilde zwijnen uit particuliere jachtvelden?3
Dat onderzoek is mij bekend. Voor de volledigheid merk ik hierbij op dat uit genoemde genetische onderzoek niet blijkt dat er bij verschillende populaties wilde zwijnen sprake is van illegale herintroducties of ontsnappingen van wilde zwijnen uit particuliere jachtvelden. Wel is in dit onderzoek aangegeven dat in enkele gevallen sprake kan zijn geweest van een (gedeeltelijk) onnatuurlijke oorsprong door illegale herintroducties of ontsnappingen.
Deelt u de mening dat het illegaal uitzetten van grote hoefdieren in Nederland krachtig bestreden dient te worden?
Deze mening deel ik.
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen tien jaar proces-verbaal is opgemaakt tegen het illegaal uitzetten van grote hoefdieren?
Er zijn mij geen situaties bekend waar de afgelopen tien jaar proces-verbaal is opgemaakt tegen het illegaal uitzetten van grote hoefdieren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voordat de vangkooien zoals hier genoemd in gebruik zullen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van vangkooien voor wilde zwijnen kan alleen met ontheffing van gedeputeerde staten. Het is niet aan mij om te treden in deze bevoegdheden van de provincies.
Manipulaties van Monsanto om de Europese toelating van glyfosaat te beïnvloeden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «De macht van Monsanto» van Zembla van 12 maart 2020?1
Ja.
Hoeveel liter glyfosaat werd er tussen 2015 en 2020 jaarlijks gebruikt binnen de Nederlandse landbouw en daarbuiten?
Gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn niet beschikbaar voor elk jaar. Deze gegevens zijn er wel per jaar over de afzet van gewasbeschermingsmiddelen2 voor de periode 2015 tot en met 2018.
Wageningen Economic Research heeft op basis van het bedrijveninformatienet een inschatting gemaakt van het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddelen en van middelen op basis van glyfosaat in de periode 2011 tot 2016 binnen de landbouw. Het geschatte verbruik in 2015 ligt rond de 650.000 kg van de werkzame stof glyfosaat en in 2016 rond de 675.000 kg.3
Het CBS heeft in 2018 een enquête gehouden over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door overheden. Hieruit blijkt dat er ongeveer 2.200 kg van de werkzame stof glyfosaat is gebruikt.
Daarnaast is uw Kamer in 2019 geïnformeerd over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren. Hieruit blijkt dat in de jaren 2015 tot en met 2017 ongeveer 21.000 kg per jaar van de werkzame stof glyfosaat verkocht is aan particulieren (Kamerstuk 27 858, nr. 448).
Klopt het dat er verschillende onafhankelijke studies zijn die laten zien dat glyfosaat mogelijk kankerverwekkend is, zoals het International Agency for Research on Cancer (IARC) van de Wereldgezondheidsorganisatie concludeert, en bent u van mening dat deze studies op de juiste wijze meegenomen zijn in de laatste Europese toelatingsprocedure voor glyfosaat? Zo ja, waarop baseert u dat?
Het klopt dat het International Agency for Research on Cancer (IARC) in 2015 rapporteerde dat glyfosaat waarschijnlijk kankerverwekkend is. Het klopt ook dat andere organisaties, zoals de Joint FAO/WHO Meeting on Pesticide Residues (JMPR) rapporteerden dat glyfosaat niet kankerverwekkend is.
Ik heb er vertrouwen in dat deze studies op de juiste wijze zijn meegenomen in de laatste Europese beoordelingsprocedure van de werkzame stof glyfosaat. Ik baseer me daarbij op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 394).
Is het juist dat uit de interne communicatie van Monsanto, zoals gepubliceerd in de Monsanto Papers, blijkt dat een toxicoloog van Monsanto schrijft dat van Roundup niet gezegd kan worden dat het niet carcinogeen is? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat Monsanto (nu Bayer) in de externe communicatie bij hoog en laag volhoudt dat Roundup veilig is?
Ik baseer mijn standpunt over het al dan niet goedkeuren van een werkzame stof op Europees niveau op de wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en Ctgb en niet op de (interne) communicatie van een of enkele aanvragers.
Klopt het dat het oordeel over toelating van landbouwgif door de European Food Safety Authority (EFSA) grotendeels gebaseerd is op studies die door de fabrikant zelf aangeleverd worden en dat dit het standaardbeleid is van de EFSA? Zo ja, wat is de reden dat onafhankelijke openbare literatuur minder zwaar weegt in het toelatingsproces?
In algemene zin geldt dat bedrijven onderzoeken financieren om aan te tonen dat een werkzame stof en een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor mens, dier en milieu. Dit geldt niet alleen voor gewasbeschermingsmiddelen, maar ook voor geneesmiddelen en biociden.
Alle (her)beoordelingen van werkzame stoffen voor gewasbeschermingsmiddelen zijn niet alleen gebaseerd op door de aanvrager ingediende onderzoeken, maar ook op relevante openbare wetenschappelijke literatuur. Zo wordt bijvoorbeeld geëist dat het dossier studies bevat die zijn uitgevoerd door gecertificeerde laboratoria die voldoen aan de criteria voor «Good Laboratory Practice» (GLP) en «Good Experimental Practice» (GEP). Verder moeten de studies zijn uitgevoerd volgens strikte, internationaal afgesproken protocollen.
De onderzoeken die door de aanvrager zijn ingediend, worden wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterend lidstaat. Hierbij wordt onder andere gekeken of er onderzoeken zijn ingediend voor alle relevante aspecten en of deze onderzoeken voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen.
Klopt het dat in het geval van glyfosaat het toelatingsdossier van de EFSA grote delen tekst bevat die vrijwel letterlijk overgenomen zijn uit het dossier dat fabrikant Monsanto zelf heeft aangeleverd? Zo ja, deelt u de mening dat de invloed van deze fabrikant daarmee groot is?
Een onderdeel van de procedure voor het Europees goedkeuren van een werkzame stof is het beoordelen van het ingediende dossier en het opstellen van een rapport door een rapporterend lidstaat volgens vastgestelde procedures en richtsnoeren. Deze systematiek houdt in dat er van elk onderzoeksrapport in het dossier een samenvatting (veelal met geciteerde teksten) wordt opgenomen in het rapport, gevolgd door een onafhankelijke wetenschappelijke beoordeling door de rapporterend lidstaat. Hierdoor worden de andere lidstaten in staat gesteld om deze rapporten kritisch tegen het licht te houden (zie ook Kamerstuk 27 858, nr. 440).
Klopt het dat Monsanto met de hoofdredacteur van het tijdschrift Food and Chemical Toxicology heeft afgesproken om tegen betaling van 16.000 dollar een gepubliceerd onderzoek van professor Séralini, dat de giftigheid van Roundup aantoonde, in te trekken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Hoe beoordeelt u het fenomeen «ghostwriting» door Monsanto, waarbij het bedrijf zelf artikelen schrijft en vervolgens wetenschappers zoekt die tegen betaling bereid zijn om deze onder eigen naam te publiceren? Vindt u dat deze onder een valse naam gepubliceerde artikelen een rol mogen spelen in de toelatingsprocedure van stoffen?
Klopt het dat de Monsanto Papers aantonen dat een studie van dr. Kirkland, waarin de veiligheid van glyfosaat wordt beschreven, aangepast en herschreven is door de directeur productveiligheid van Monsanto, zonder dat dit vermeld is?
Is de Europese toelating van glyfosaat deels gebaseerd op deze studie van dr. Kirkland? Zo ja, deelt u de mening dat deze door Monsanto herschreven studie verwijderd dient te worden uit het toelatingsdossier voor glyfosaat?
Klop het dat de Monsanto Papers laten zien dat Monsanto in 2002 een studie door TNO liet uitvoeren naar de huidabsorptie van glyfosaat, maar dat deze studie voortijdig door Monsanto werd afgebroken omdat de eerste resultaten negatief uitvielen voor het bedrijf?
Maakt deze TNO-studie deel uit van het Europese toelatingsdossier van glyfosaat? Zo nee, waarom niet?
Zijn de resultaten van deze eerste TNO-studie openbaar gepubliceerd?
Klopt het dat Monsanto de resultaten uit deze TNO-studie niet heeft aangeleverd bij de EFSA voor de Europese toelatingsprocedure?
Waarom kan een fabrikant zelf een selectie maken in de studies die ze bij de EFSA aanlevert? Deelt u de mening dat dit een vertekend beeld kan geven over de veiligheid van een stof?
Een fabrikant bepaalt de reikwijdte van een aanvraag voor de goedkeuring van een werkzame stof of de toelating van een gewasbeschermingsmiddel en zorgt ervoor dat het dossier hierbij aansluit. Het dossier wordt vervolgens wetenschappelijk beoordeeld door de rapporterende lidstaat (zie ook mijn antwoord op vraag 5).
Klopt het dat de TNO-studie wel als bewijsstuk gebruikt wordt in de rechtszaken die momenteel in de VS lopen tegen Monsanto (nu Bayer)? Zo ja, deelt u dan de mening dat het om een gedegen onderzoek gaat, dat ook in de Europese toelatingsprocedure meegenomen had moeten worden?
Ik begrijp – uit de uitzending van Zembla – dat de resultaten van het TNO-onderzoek worden gebruikt in rechtszaken die in de Verenigde Staten lopen.
EFSA heeft in een reactie op de «Monsanto papers» aangegeven dat het TNO-onderzoek was uitgevoerd met andere formuleringen van de werkzame stof glyfosaat dan de representatieve formulering in het dossier en dat het dossier voldoende informatie bevatte (een studie met mensenhuid met de representatieve formulering).
Hoe beoordeelt u de Europese toelating van glyfosaat in 2017 nu uit de Monsanto Papers blijkt dat Monsanto wetenschappers heeft omgekocht en onderzoek heeft gemanipuleerd en gestuurd? Deelt u de mening dat de huidige Europese toelating voor glyfosaat daarmee gebaseerd is op frauduleuze gronden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat glyfosaat niet gebruikt zou moeten worden totdat onomstotelijk bewezen is dat het geen schade aanbrengt aan de gezondheid, het milieu en de biodiversiteit?
Het Europese systeem voor de beoordeling van werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen is zo ingericht dat werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen alleen op de markt mogen worden gebracht en gebruikt na uitgebreide wetenschappelijke beoordeling. De laatste Europese herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu.
Deelt u de mening dat glyfosaat is toegelaten op basis van frauduleus onderzoek en dat daarom de toelating moet worden teruggedraaid, zodat glyfosaat de facto verboden moet worden?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 7.
Hoe garandeert u dat de procedure voor de hernieuwde toelating van glyfosaat in 2022, waarbij Nederland een van de rapporterende lidstaten is, zonder manipulatie en sturing van Monsanto gebeurt?
De laatste Europese goedkeuringsprocedure van de werkzame stof glyfosaat is – zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven – volgens EFSA niet beïnvloed door de chemische industrie. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat dit in de komende goedkeuringsprocedure wel het geval zal zijn. Bovendien wordt er door de betrokken partijen – zowel de bevoegde autoriteiten5 als de chemische industrie6 – openheid van zaken gegeven over het proces.