Trofeereizen waarbij in het buitenland wordt gejaagd op bedreigde diersoorten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw visie op trofeereizen die te boeken zijn bij Nederlandse reisbureaus?
Het schieten van dieren als trofee is terecht internationaal aan zeer strikte regels gebonden. Uitgangspunt daarbij is dat deze jacht op geen enkele wijze een negatieve invloed mag hebben op het voortbestaan van de soort in het wild. Hiertoe zijn in het kader van het CITES verdrag zeer strikte, internationaal geldende, regels gesteld. Indien landen zich aan die regels houden kunnen zij zelf trofeejacht organiseren of bedrijven toestaan dit te doen. Zoals bij vraag 5 uiteengezet heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, aanvullende striktere regels ingevoerd.
Mijn inzet op het terrein van wildlife crime is er mede op gericht misbruik van de regels tegen te gaan en te zorgen dat de lokale bevolking end de lokale overheden over voldoende middelen en kennis beschikken om stroperij effectief tegen te gaan.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse jagers trofeereizen boeken om op bedreigde en beschermde diersoorten te kunnen jagen in bijvoorbeeld landen in Afrika?
Nederlandse organisaties en personen die zich met deze reizen bezighouden voldoen aan de zeer strikte regels die (inter)nationaal gelden. Daar wordt ook actief op toegezien.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is of kan worden om de jachtakte in te trekken indien gebleken is dat een jachtaktehouder een dier in het buitenland heeft gedood dat op de IUCN rode lijst van bedreigde soorten staat? Zo niet, waarom niet?
De Flora- en faunawet biedt de korpschef die de jachtakte heeft verleend een beperkt aantal grondslagen om de jachtakte in te trekken. Het in het buitenland doden van een dier, dat op de IUCN rode lijst van bedreigde soorten staat, door een Nederlandse jachtaktehouder, behoort niet tot deze grondslagen. Ook het wetsvoorstel natuurbescherming biedt hiervoor geen grondslag, omdat voor de trofee-jacht reeds CITES-regels gelden.
Bent u bereid om het organiseren van trofeereizen vanuit Nederland te verbieden? Zo niet, waarom niet?
Nee, het betreft legale activiteiten die binnen de EU en internationaal aan regels gebonden zijn. Mijn inzet richt zich op het internationaal aanscherpen van de regelgeving.
Daarnaast zet ik in op het bestrijden van wildlife crime. Ik heb daartoe – zoals ik in mijn brief d.d. 13 februari 2014 (Kamerstuk 28 286, nr. 724) heb uiteengezet – met een aantal landen afspraken gemaakt om projecten te implementeren die door de hele keten bijdragen aan het tegengaan van wildlife crime.
Bent u bereid om de legale mogelijkheden voor het importeren van trofeeën van bedreigde en beschermde diersoorten te herzien of ter discussie te stellen op nationaal, Europees en internationaal niveau? Zo niet, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 1 is toegelicht, mag trofeejacht alleen plaatsvinden als de wilde populaties hier geen negatieve invloed van ondervinden. Dit uitgangspunt moet strikt in acht genomen worden. In alle andere gevallen dient een verbod te gelden. De huidige regels zijn hiermee in overeenstemming.
Sommige landen met gezonde grote populaties gebruiken trofeejacht als een legale manier om middelen te genereren voor natuurbescherming.
Op internationaal niveau worden via het CITES-verdrag regels gesteld.
De toepassing van deze regels wordt voortdurend internationaal gevolgd om misbruik van het jagen op kwetsbare soorten tegen te gaan. Zo zijn de laatste jaren de regels voor jagen op zwarte neushoorns aangescherpt.
In de EU worden de CITES-regels geïmplementeerd door middel van verordeningen. De EU heeft voor een aantal gevallen waaronder trofeejacht maatregelen genomen die verder gaan dan de internationale vereisten. Voor een aantal sterk bedreigde soorten heeft de EU een wetsvoorstel gemaakt waarin naast de vereiste van een exportvergunning door het exporterende land ook een importvergunning van de invoerende EU-lidstaat verplicht wordt gesteld. Dit geeft de EU-landen de mogelijkheid om aan de hand van wetenschappelijke criteria en vastgestelde quota eigenstandig te beoordelen of de invoer verantwoord zal zijn. Ik heb me binnen de EU sterk ingezet voor deze maatregelen en zal dat blijven doen. Deze inzet heeft er mede toe geleid dat het draagvlak binnen de EU is toegenomen.
Unilaterale importmaatregelen door Nederland zijn in strijd met de EU interne markt en niet effectief, omdat de trofeeën dan via andere EU-landen legaal in Nederland geïmporteerd kunnen worden.
De relatie tussen ammoniakuitstoot en emissiearme bemesting |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ammoniakbeleid loopt uit de pas met metingen in het veld?»1
Ja.
Deelt u de conclusies van het Lichenologisch Onderzoeksbureau Nederland en de redactie van V-Focus, op basis van bestaande gegevens van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit en de Chemische Samenstelling Regenwater, dat er niet of nauwelijks een verband te leggen is tussen emissiearme bemesting en de stikstofuitstoot? Zo ja, hoe gaat u deze conclusies verwerken in uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang van een deugdelijke onderbouwing van beleid. In het voorjaar van 2013 heb ik een internationale review uit laten voeren naar de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Hieruit bleek dat er geen twijfels zijn over de kwaliteit van de wetenschappelijke onderbouwing van het ammoniakbeleid. Daarover heb ik uw Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 33 037, nr. 65).
Voor de zomer kwam het signaal van het RIVM dat het verschil in trends tussen de gemeten en berekende waarde van ammoniakconcentratie in de lucht dit jaar voor het eerst significant is. Daarop heb ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) gevraagd een quick scan op te stellen om het verschil tussen de trends te duiden. Op 21 oktober jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van deze quick scan (Kamerstuk 33 037, nr. 134).
Kunt u aangeven of de emissies die de landbouw zou uitstoten meerdere keren zijn opgehoogd? Op basis van welke informatie hebben deze keuzes plaatsgevonden? Is het gehanteerde rekenmodel door het Planbureau van de Leefomgeving sinds 1990 geactualiseerd met de wetenschap van vandaag de dag? Zo ja, wie zijn betrokken bij deze actualisatie en wat waren de conclusies? Zo nee, waarom niet?
De ammoniakemissies in Nederland worden sinds 2009 in kaart gebracht met behulp van het nationaal emissiemodel voor ammoniak (NEMA) en gerapporteerd door Emissieregistratie. Het NEMA model berekent de Nederlandse ammoniak emissies vanaf de jaren »90. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/5140) Het verschil tussen het NEMA-model en de emissies volgens het model van het PBL dat daarvoor werd gebruikt is toe te schrijven aan verschillende aannames over de emissies door bovengronds aanwenden van mest. (Zie ook: http://edepot.wur.nl/181197).
Het NEMA-model wordt sinds 2009 voortdurend verbeterd. Dit model wordt dan ook aangepast aan de beste kennis over de werkelijkheid. Dit kan inderdaad verhogingen, maar ook verlagingen van de ammoniakemissie van bepaalde bronnen in het model als gevolg hebben. Deze actualisatie wordt gedaan door de werkgroep NEMA, die onder de CDM valt. In de CDM hebben voor dit onderwerp experts zitting van verschillende organisaties en instituten, namelijk Wageningen Universiteit, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), PBL, Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Emissieregistratie.
Bent u voornemens het gesprek aan te gaan met de verschillende onderzoekers en het Planbureau voor de Leefomgeving om te bezien of er consensus gevonden kan worden over het al dan niet bestaan van een sterke relatie tussen emissiearme bemesting en ammoniakuitstoot? Zo ja, op welke termijn zal dit gesprek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het voornemen van de beoogde voorzitter van de Europese Commissie om de regels voor luchtkwaliteit eenvoudiger te maken zich verhoudt tot het ammoniakbeleid?2 Voelt u zich gesterkt met zijn woorden om binnen Europa te pleiten voor het loslaten van het verband tussen emissiearme mest en de ammoniakuitstoot zolang dit nog niet bewezen is en wanneer dit verband op wetenschappelijke basis wordt ontkend?
De ammoniakmaatregelen in Nederland hebben oorspronkelijk als doel de Europees afgesproken Nationale Emissie Plafonds (NEC) niet te overschrijden. Ammoniakmaatregelen zijn ook belangrijk om natuurdoelen te kunnen halen. Het is bovendien van belang dat ook onze buurlanden effectief ammoniakbeleid voeren, zodat ook de bijdrage vanuit andere landen aan de stikstofdepositie wordt teruggebracht.
Er zijn geen Europese regels die verplichten mest emissiearm aan te wenden. Nederland is vrij in de keuze van maatregelen die nodig zijn om de ammoniakuitstoot in Nederland onder het NEC-plafond te laten blijven en natuurdoelen te kunnen halen. Hoe het maatregelenpakket er precies uitziet is dus nationaal beleid.
Deelt u de opvatting dat de meetmethodes waarop de overheid en de politiek haar opinie en besluiten baseert van onberispelijke aard moeten zijn of op zijn minst niet ter discussie moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om duidelijkheid te scheppen ten aanzien van de relatie tussen emissiearme bemesting en stikstofuitstoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het interview met Martin Christie (Bettercoal) waarin hij pleit voor een behoedzame kolendialoog met Colombia |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Martin Christie (Bettercoal) pleit voor behoedzame kolendialoog met Colombia. «Niet met opgeheven vinger zwaaien»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de eerste assessments van kolenmijnen in Colombia, die op dit moment plaatsvinden bij onder meer één van de mijnen van Drummond? Wie voert de audits uit? Zijn deze audits volgens u voldoende onafhankelijk en diepgravend opgezet?
Voor invulling en versterking van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid in de steenkoolketen hebben internationaal opererende energieproducenten begin 2012 het initiatief Bettercoal opgericht. Eind augustus heeft Bettercoal zijn eerste site-assessment afgerond. Deze vond plaats bij Drummond, in de mijnen Pribbenow en El Descanso in het gebied Cesar. De audit werd uitgevoerd door het bedrijf ERM Certification and Verification Services. Volgens Bettercoal besteedden vier onderzoekers van dit bureau vijf dagen in het veld met het spreken van managementleden, uitvoerders, contractanten en verschillende stakeholders als: lokale bevolkingsgroepen, burgemeesters, NGO’s, lokale autoriteiten en lokale priesters.
Bettercoal audits kunnen door verschillende organisaties worden uitgevoerd. Op dit moment heeft Bettercoal negen organisaties geselecteerd: Achilles Ltd, Ernst & Young, ECSI, LLC, ERM Certification and Verification Services Limited, Golder Associates, Green Horizons Environmental Consultants Limited, Resource Consulting Services Limited, Synergy Global Consulting Ltd en Wardell Armstrong International. De evaluatoren werken voor onafhankelijke en professionele organisaties die bekend zijn met zowel mijnbouw als de relevante standaarden, zoals de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights.
Bij de assessments worden mijnen getoetst op de tien richtlijnen van de Bettercoal Code. Daarnaast werkt Bettercoal met een standaard assessment procedure, waarin voor zowel de mijn als de evaluator het proces van begin tot eind wordt beschreven. Tenslotte heeft Bettercoal ook nog Assessment Guidelines opgesteld. Deze richtlijnen bieden de auditors sturing bij het uitvoeren van het assessment. Zo geven ze aan welke bewijsstukken, processen en systemen voldoen aan de Bettercoal Code en wat voor interviews en observaties een goede indicatie geven van feitelijk gedrag.
Op welke wijze kunnen de resultaten van de audits die worden opgezet en uitgevoerd in het kader van de kolendialoog met Bettercoal meegenomen worden bij de opstelling van het Energieconvenant met de Nederlandse energiebedrijven, welke op 1 oktober afgerond moet zijn?
De energiebedrijven voeren via Bettercoal onafhankelijke audits uit bij steenkoolmijnen waar de leden van Bettercoal hun steenkool betrekken. De resultaten van de audits worden gedeeld met de leden van Bettercoal, waaronder de energiebedrijven die werken aan het convenant. De uitkomsten van deze audits worden gebruikt om verbeterprogramma’s op te stellen voor de steenkoolmijnen. De energiebedrijven geven aan dat zij op basis van deze informatie keuzes in hun bedrijfsvoering maken.
Het convenant beoogt om de milieu en arbeidsomstandigheden in de steenkoolketen voor de toekomst structureel te verbeteren. Dit betekent dat het convenant meer is dan uitsluitend een opsomming van voorgenomen activiteiten naar aanleiding van (de eerste) audits van Bettercoal.
Kunt u aangeven aan welke voorwaarden een inclusieve stakeholderdialoog volgens u moeten voldoen? Bent u van mening dat het steenkoolconvenant op een inclusieve wijze tot stand komt? Zo nee, waarom niet en welke stappen kunnen worden gezet om te zorgen voor een inclusief proces? Zo ja, waaruit blijkt dit volgens u?
In zijn advies IMVO-convenanten van 25 april jl. stelde de SER dat er bij het opstellen van IMVO-convenanten ruimte nodig is voor maatwerk ten aanzien van de inhoud en de vorm van de afspraken, de betrokken partijen en de geschillenbeslechting. Dit vanwege de specifieke context van verschillende sectoren. Ook adviseerde de SER stakeholders te betrekken bij het opstellen van IMVO-convenanten.
De maatschappelijke organisaties zien voor zichzelf verschillende rollen weggelegd. Sommige organisaties willen langdurig meedenken en meewerken, zij kunnen partij worden bij een convenant. Andere organisaties willen wel in gesprek, maar zien een expliciete samenwerking niet zitten. Zij kiezen liever voor een adviesfunctie. Daarnaast zijn er organisaties die het proces van buitenaf kritisch volgen en aandacht genereren voor bepaalde aspecten. Al deze rollen zijn waardevol en hebben een andere plek in het proces van het opstellen van IMVO-convenanten.
De ontwikkeling van het convenant over de steenkoolketen kent een lange voorgeschiedenis. In dit proces zijn veel partijen het vertrouwen in elkaar kwijtgeraakt. Dat betreur ik. Ik geloof dat convenanten het best tot stand kunnen komen vanuit een directe dialoog. Mijn uitgangspunt is dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere relevante stakeholders hun krachten bundelen. De Nederlandse overheid biedt daarvoor een platform en waar nodig ondersteuning. In de opstelling van het onderhavige convenant hebben mijn ambtenaren en ik de afgelopen maanden meerdere malen met zowel energiebedrijven, mijnbouwbedrijven als maatschappelijke organisaties overlegd. Dit gebeurde zowel in groepsverband als individueel. Ook de energiebedrijven hebben op individuele basis contact gehad met maatschappelijke organisaties. Daarnaast hebben de partijen elkaar in mei ontmoet bij een bijeenkomst over het MVO-beleid van het mijnbouwbedrijf Drummond. De energiebedrijven waren tevens aanwezig bij de lancering van het rapport «The dark side of coal» en bij de bijeenkomst «Kleeft er bloed aan mijn energierekening?». Bij het opstellen van het convenant wordt ook de schriftelijke input van de maatschappelijke organisaties met de energiebedrijven gedeeld. Ook hebben vijf NGO’s input geleverd in een onderzoek naar mogelijkheden voor een klachtenmechanisme in de steenkoolketen dat is uitgevoerd door het onderzoeksbureau BSR.
Kortom, bij de opstelling van dit convenant is gebleken dat maatwerk inderdaad nodig is en dat er geen standaarddefinitie van «inclusieve stakeholderdialoog» is. Ik hoop dat de verschillende stakeholders betrokken zullen worden bij de implementatie van het convenant. Ik verwacht dat mijn reis naar Colombia van 24 tot en met 26 november, waarbij zowel CEO’s van de energiebedrijven als maatschappelijke organisaties en een delegatie uit uw Kamer mij vergezellen, bijdraagt aan de verbetering van het onderlinge vertrouwen tussen de betrokken partijen.
Bent u bereid de Kamer per brief te informeren over de uitkomsten van uw vervolgoverleg met de CEO's van energiebedrijven over de voortgang van het energieconvenant, dat plaatsvindt op 29 september aanstaande?
Het vervolgoverleg heeft inmiddels plaatsgevonden. Graag informeer ik u daarom hierbij over de uitkomsten van het gesprek.
De energiebedrijven hebben de afgelopen tijd flinke stappen gezet. Inmiddels ligt er een door de sector opgesteld conceptconvenant. Hierin worden onder andere afspraken vastgelegd over herkomsttransparantie, een klachtenmechanisme en groepsaanspreekbaarheid van de bedrijven. Het vergroten van de transparantie is steeds het meest delicate onderdeel geweest bij de besprekingen over het convenant. Op dit moment bekijkt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de eventuele effecten van de voorgestelde vorm van transparantie. Met de energiebedrijven heb ik afgesproken dat, wanneer de ACM geen problemen ziet, we het convenant zo snel mogelijk afronden.
Met de energiebedrijven heb ik tevens gesproken over de aankomende economische missie naar Colombia. De interesse van de bedrijven om deel te nemen aan deze reis is groot. De CEO’s hebben in het gesprek aangegeven graag zo veel mogelijk stakeholders te spreken om een compleet beeld te krijgen van de situatie ter plaatse.
Staat afsluiting van het energieconvenant nog altijd gepland op 1 oktober aanstaande? Deelt u de mening dat het efficiënter is het energieconvenant af te sluiten nádat u en de CEO's van de energiebedrijven de geplande reis naar Colombia hebben gemaakt, zodat de bevindingen van de CEO's in het convenant kunnen worden verwerkt?
Ondanks de voortgang van de gesprekken zal het convenant niet op 1 oktober kunnen worden afgerond. Reden daarvoor is dat het gevraagde ACM-onderzoek nog niet beschikbaar is. Ik streef wel naar afronding van het convenant vóór de reis naar Colombia. Het convenant betreft de algemene ketenverantwoordelijkheid voor de inkoop van kolen door de Nederlandse energiebedrijven, niet alleen in Colombia. Tijdens de reis kan dan duidelijk worden waar partijen kunnen bijdragen aan verbetering van de situatie en hoe zij invulling kunnen geven aan het convenant.
Het bericht 'Redding gelukt, zwijnen dood' |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Redding gelukt, zwijnen dood»?1
Ja.
Kent u het bericht «Geen extra maatregelen voor terugdringen wilde zwijnen»?2
Ja.
Is het waar dat een jachtopziener zwijnen één voor één heeft doodgeschoten die in hulpbehoevende toestand verkeerden en even daarvoor uit het water gered waren door de brandweer?
Ja, de jachtopzichter heeft drie dieren gedood. Drie andere dieren waren al dood toen ze uit het water werden gehaald.
Hoe verhoudt het doodschieten van dieren in hulpbehoevende omstandigheden zich met de zorgplicht zoals omschreven in artikel 2 lid1 en 2 van de Flora- en faunawet?
Wanneer dieren uitzichtloos lijden kan het nodig zijn om ze uit hun lijden te verlossen, om daarmee invulling te geven aan de zorgplicht. De politie heeft een aantal personen aangewezen om bij calamiteiten (bijvoorbeeld bij aanrijdingen) zonodig dieren uit hun lijden te verlossen. Deze personen worden in staat geacht om een goede inschatting te maken of dit nodig is.
Deelt u de mening dat dieren die in hulpbehoevende omstandigheden verkeren anders bejegend zouden dienen te worden dan gedood te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het niet passend is om hulpbehoevende dieren op deze wijze te bejegenen, tenzij het daadwerkelijk nodig is om dieren uit hun lijden te verlossen, wanneer er geen kans meer is op overleven in de natuur. Ook de provincie Limburg deelt deze mening.
Is het waar dat de zorgplicht in de Flora- en faunawet altijd en voor alle planten en dieren geldt, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend? Zo nee, waarom niet?
Ja, in alle gevallen dient er zorgvuldig te worden omgegaan met planten en dieren.
Waren er geen andere oplossingen die meer in de geest van de Flora- en faunawet liggen dan het doden van hulpbehoevende dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Ja, wanneer er geen sprake was van uitzichtloos lijden, waren er alternatieven in de zin van verplaatsing van de dieren naar het Meinweggebied of afschot op een later tijdstip voorhanden. In de gegeven omstandigheden had de jager eerst met de politie moeten overleggen of er alternatieven waren behoudens afschot.
Is er proces-verbaal opgemaakt tegen de betreffende jachtopziener wegens overtreding van de Flora- en faunawet en wordt de jachtakte van de betrokken jager ingenomen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid te bevorderen dat dat alsnog gebeurt?
Nee, er is geen proces-verbaal opgemaakt. De schutter is ingeschakeld door de meldkamer, op grond van het feit dat hij als buitengewoon opsporingsambtenaar een vergunning had vanuit de Wet wapens en munitie, bedoeld voor calamiteiten, verstrekt door de politie.
De politie heeft naar de gang van zaken een onderzoek ingesteld. Daaruit bleek dat de jachtopzichter niet geheel conform de voorschriften had gehandeld. Naar aanleiding van alle ophef heeft de jachtopzichter zijn BOA-legitimatie bij de politie ingeleverd. Hij zal niet meer als zodanig optreden. De politie heeft een bestuurs-rechtelijke procedure ingezet om het wapenverlof in te trekken.
Deelt u de mening dat het doden van dieren in nood onwenselijk is, en bent u op grond daarvan bereid het nulstandsbeleid te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord op vragen 7 en 8. De bevoegdheden op het vlak van faunabeheer zijn reeds sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet gedecentraliseerd naar de provincies. Het zijn de provincies die het nulstandbeleid kunnen heroverwegen en in diverse provincies is daar ook al sprake van. Zo is in Limburg het Meerlebroek als leefgebied toegevoegd op grond van provinciaal beleid.
Wordt genetisch onderzoek verricht naar de vraag of het om Meinwegzwijnen gaat of om uitgezette dieren van andere herkomst?
In opdracht van de provincie Limburg doet Alterra onderzoek naar de herkomst van wilde zwijnen in de provincie, aan de hand van de genetica van de dieren.
Voor een rapportage over eerder onderzoek op dit terrein in de provincies
Noord-Brabant en Limburg, verwijs ik u naar
Het bericht dat TenneT een tracé voor hoogspanningskabels plotseling verlegt |
|
Albert de Vries (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Ook provincie «compleet verrast» door 380kV besluit»?1
Ja.
Klopt het dat het 380kV tracé dat aanvankelijk noordelijk van Oosterhout was gepland nu zuidelijk wordt aangelegd? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit besluit wordt genomen?
Het klopt dat aanvankelijk sprake was van een voorgenomen tracé aan de noordkant via Moerdijk en Geertruidenberg. Dat was nog geen formeel vastgesteld besluit. Dit tracé uit 2011 was in 2011 gekozen om verder uitgewerkt te worden ten behoeve van een ontwerpinpassingsplan en de ontwerpvergunningen.
Een werkgroep, bestaande uit medewerkers van Economische Zaken, TenneT en Netbeheer Nederland, heeft in 2012/2013 geanalyseerd welke investeringen in enkelvoudige storingsreserve (ook wel: redundantie) in het hoogspanningsnet doelmatig en wenselijk zijn. De aanleiding hiervoor was dat de normen in de Netcode en de normen in de Elektriciteitswet op dit punt uiteenliepen. De conclusie van deze analyse was dat het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten zou leiden tot disproportionele investeringen. Gezien de kleine kans dat een mast omvalt als gevolg van bijvoorbeeld extreme weersomstandigheden of impact van buitenaf, is het eisen van enkelvoudige storingsreserve voor hoogspanningsmasten niet wenselijk.
Hiermee is echter nog niets gezegd over de aanvaardbaarheid van de gevolgen van een omvallende mast en een falende verbinding. Wat de impact van een falende verbinding is, verschilt per situatie.
Bovenstaande analyse is voor TenneT aanleiding geweest om te laten onderzoeken door DNV KEMA wat de gevolgen zijn van een falende mast met daarop 4 circuits EHS. Dit om vervolgens te kunnen bepalen in welke situatie het totale verlies van een 4-circuitverbinding nog acceptabel zou zijn uit oogpunt van leveringszekerheid en uit hoofde van internationale verplichtingen. Het falen van zo’n verbinding (bijv. het omvallen van masten waardoor alle lijnen breken) zou kunnen leiden tot een opeenstapeling van effecten (cascade-effecten) zelfs buiten Nederland. De kans hierop is klein, maar de gevolgen kunnen zeer groot zijn (grootschalige black out).
Op grond van het DNV KEMA-onderzoek heeft TenneT in juli 2014 geconstateerd dat de toepassing van 4-circuitverbindingen in de nationale 380 kV-ring en in de verbindingen die deel uitmaken van het Europese net (interconnectie) zeer ongewenst is en moet worden vermeden vanwege de grote gevolgen die het eventueel falen van zo’n verbinding heeft voor de leveringszekerheid en voor de internationale verplichtingen waaraan TenneT moet voldoen.
Voor het project Zuid-West 380 kV hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik om die reden besloten dat het voorgenomen noordelijke tracé uit 2011 tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg, dat uitging van een 4 circuit 380 kV-verbinding, niet langer aanvaardbaar is.
Daarom is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gekeken naar alternatieven. Allereerst is onderzocht of het mogelijk was om op dezelfde plek de 380 kV naast de bestaande 380 kV te bouwen waarbij voldoende afstand in acht wordt genomen. Dit betekende dat het noordelijk tracé nagenoeg in stand zou blijven. Dit had de voorkeur vanwege het intensieve traject dat met de omgeving heeft plaatsgevonden, ook conform de traceringprincipes van het Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III). Dit bleek echter niet mogelijk te zijn zonder een significante toename van het aantal gevoelige bestemmingen (woningen). Het gaat hier om woningen die in de magneetveldzone komen te liggen. Dit zorgde daarmee zowel bij Geertruidenberg als bij Oud Gastel (gemeente Halderberge) voor een ruimtelijk onaanvaardbare situatie.
Dit betekent dat er naar het alternatief gekeken moest worden dat meer zuidelijke is gelegen. Bij de keuze voor het voorgenomen tracé in 2011 was het zuidelijk tracé één van de alternatieven die in beeld was. Dit zuidelijke alternatief combineert met een bestaande 150 kV-verbinding (geen technisch bezwaar), kent significant minder gevoelige bestemmingen (woningen) dan het noordelijke tracé en lost daarbij ook nog een groot knelpunt op bij Breda. De 150 kV-verbinding die daar door een woonwijk loopt, wordt weggehaald en bij de nieuwe 380 kV-verbinding in de mast opgehangen. Dit leidt tot een aanzienlijke verbetering van de leefomgeving in de woonwijk.
Op basis van het bovenstaande heb ik samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu de conclusie getrokken dat een tracéwijziging onvermijdelijk is. Dit heeft een wijziging van een noordelijk tracé (Roosendaal via Moerdijk en Geertruidenberg naar Tilburg) naar een zuidelijk tracé (Roosendaal via Breda naar Tilburg) tot gevolg gehad.
Kunt u aangeven in welke fase de ruimtelijke ordeningsprocedures zich momenteel bevinden?
Het nieuwe voorgenomen tracé moet eerst in overleg met de regionale partijen technisch uitgewerkt worden en waar nodig/mogelijk worden geoptimaliseerd. Er wordt grote waarde gehecht aan dit proces met de omgeving en het kost tijd om dit op een zorgvuldige manier te doen. Op dit moment is de verwachting dat de formele procedure (ter inzage legging ontwerpinpassingsplan/vergunningen) aan de orde zal zijn in het najaar van 2017.
Deelt u de mening dat het van belang is om dergelijke grote wijzigingen in nauw overleg met de betrokken overheden te laten plaatsvinden? Zo ja, op welke manier gaat u dit vorm geven?
Sinds 2009 wordt op grond van de rijkscoördinatieregeling samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en TenneT gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw 380 kV-tracé tussen Borsele en Tilburg. In dit kader zijn verschillende alternatieven onderzocht. Gedurende de afgelopen jaren zijn verschillende tracés onderzocht op de diverse effecten (gevoelige bestemmingen, landschappelijke inpassing, draagvlak, nettechnische aspecten en kosten) en is heel intensief overleg gevoerd met bestuurders, met bewoners en andere betrokkenen. Ook zijn er regelmatig in de diverse stadia van het traject informatieavonden geweest, keukentafelgesprekken gevoerd, nieuwsbrieven uitgestuurd, een website actueel gehouden over het project, etc. In 2011 hebben de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en de Minister van Infrastructuur en Milieu een voorgenomen tracé bekend gemaakt dat vervolgens in 2012 en 2013 verder is ingevuld samen met de betrokken stakeholders. Het tracé is meer dan 100 kilometer lang en de precieze uitwerking vergt daarom tijd.
Ook het nieuwe, zuidelijke tracé moet nader worden uitgewerkt en geoptimaliseerd. Dit wil ik graag in overleg met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (bijvoorbeeld natuurorganisaties) doen. Er zal samen met hen worden gekeken hoe de verbinding zo goed mogelijk ingepast kan worden.
Deelt u de mening dat communicatie naar en overleg met de direct omwonenden van het allergrootste belang is? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Door de wijziging is er veel onduidelijkheid en onrust ontstaan. Op dit moment is het allereerst van belang om hier aandacht aan te besteden. Met betrokken gemeenten en de provincie zijn we in gesprek om te kijken hoe deze informatievoorziening op een zo goed mogelijke manier vorm kan krijgen. De komende een tot twee jaar praten we met provincie, gemeenten en andere belanghebbenden (waaronder direct omwonenden) over de optimalisatie van het nieuwe tracé.
Het Ministerie van Economische Zaken organiseert tevens samen met landelijk netbeheerder TenneT een vijftal informatiebijeenkomsten over de routewijziging van de hoogspanningsverbinding tussen Roosendaal-Borchwerf en Tilburg waar direct omwonenden in gesprek kunnen gaan met medewerkers van het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en van TenneT. Inmiddels heeft een aantal informatieavonden, waaronder twee in Oosterhout, plaatsgevonden. Deze zijn druk bezocht.
Een boete voor energieleverancier Essent |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in een zaak over een Nederlandse boete van 264.000 euro voor energieleverancier Essent?1
Ja.
Klopt het dat deze uitspraak betekent, dat een tewerkstellingsvergunning voor derdelanders niet altijd nodig is? Zo ja, kunt u precies aangeven in welke situaties een tewerkstellingsvergunning niet altijd meer nodig is?
Ja, een tewerkstellingsvergunning was al niet nodig voor werknemers van buiten de EU als deze werknemers in dienst zijn van een werkgever in een andere lidstaat, die in Nederland een dienst komt verrichten. Ik ging er echter vanuit (op grond van het arrest Vicoplus van 11 februari 2011) dat de eis van een tewerkstellingsvergunning nog wel gold als de dienst uitsluitend bestaat uit het ter beschikkingen stellen van arbeidskrachten (bijvoorbeeld uitzendarbeid). Het arrest Essent bepaalt nu dat ook in die situatie geen tewerkstellingsvergunning mag worden gevraagd.
Wel kan uit het arrest worden afgeleid dat er voorwaarden mogen worden gesteld voor de vrijstelling van de eis van de tewerkstellingsvergunning. De werkzaamheden moeten tijdelijk zijn en de dienstverlener moet zijn hoofdactiviteit uitoefenen in de lidstaat waar hij is gevestigd. Bovendien moet de werknemer legaal in de uitzendstaat wonen en werken. Om te voorkomen dat deze vorm van dienstverlening leidt tot misbruik door schijnconstructies, vind ik het belangrijk, zoals ik ook in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 aangeef, dat goed kan worden gecontroleerd of aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze uitspraak heeft voor handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav)? Bent u bereid om te bezien of, en zo ja hoe, de Wav aangepast kan worden om effectief te kunnen blijven handhaven en schijnconstructies te bestrijden?
Het gevolg van de uitspraak is dat geen tewerkstellingsvergunning is vereist voor de terbeschikkingstelling van werknemers afkomstig uit derde landen door een in een andere lidstaat van de EU gevestigde dienstverlener aan een in Nederland gevestigde dienstontvanger. Zoals in het antwoord op vraag 2 is beschreven, geldt de vrijstelling van een tewerkstellingsvergunning alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Om deze voorwaarden te kunnen controleren, breid ik de notificatieplicht zoals die nu al geldt voor andere vormen van dienstverlening, uit tot de categorie van werknemers die door het arrest Essent wordt bestreken. Dit houdt in dat nu alle grensoverschrijdende dienstverleners die werknemers uit derde landen in dienst hebben en deze in Nederland laten werken, van te voren hun werkzaamheden in Nederland moeten melden, waarbij alle relevante gegevens moeten worden overgelegd.
Deze voorwaarden zijn in principe handhaafbaar, maar dit is complex en arbeidsintensief. Daarnaast is de Inspectie SZW afhankelijk van de registratie van verblijf en arbeid in het buitenland.
Ook biedt de nieuwe handhavingsrichtlijn aanknopingspunten om de voorwaarden voor uitzendarbeid door derdelanders te controleren. Bij de implementatie van deze richtlijn, zal hiermee rekening worden gehouden.
Welke andere mogelijkheden heeft u om te controleren of de detachering in werkelijkheid niet wordt ingezet om de Nederlandse regeling voor de tewerkstelling van derdelanders te omzeilen?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u naar aanleiding van deze uitspraak reden om in Europees verband te ijveren voor aanpassing van de Dienstenrichtlijn?
De dienstenrichtlijn is niet van toepassing op de detachering van arbeidskrachten. Wel is de detacheringsrichtlijn hier relevant.
Nederland is binnen de EU één van de pleitbezorgers van het «werklandbeginsel» om «social dumping» te voorkomen. Het werklandbeginsel wil zeggen dat werknemers uit andere lidstaten die in ons land komen werken, recht hebben op hetzelfde loon als hun Nederlandse collega’s. Hiervoor wil het kabinet het werklandbeginsel beter tot uitdrukking laten komen in de Europese regelgeving. Dit principe is al ten dele terug te vinden in de detacheringsrichtlijn, waarin is bepaald dat werknemers die hier gedetacheerd zijn recht hebben op de» harde kern« van de Nederlandse arbeidsvoorwaarden. Desondanks blijven aanzienlijke loonverschillen mogelijk. De Nederlandse inspanningen zijn er onder meer op gericht om deze verschillen te verkleinen.
In lijn met de Nederlandse opvattingen op dit punt heeft de voorzitter van de nieuwe Europese Commissie in een «mission letter» de nieuwe Eurocommissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken, Vaardigheden en Arbeidsmobiliteit verzocht om een «targeted review» van de detacheringsrichtlijn.
Het Hof baseert zijn oordeel in het arrest Essent op het vrij verkeer van diensten. Zoals ook in andere uitspraken van het Hof tot uitdrukking is gekomen, zit er een zekere spanning tussen de verkeersvrijheden die zijn verankerd in de EU-verdragen en het beleid waarmee geprobeerd wordt de arbeidsmarkten van de lidstaten, die zeer verschillend kunnen zijn, te beschermen. De vrijheden in de EU-verdragen beperken de ruimte om de detacheringsrichtlijn aan te passen in de door het kabinet gewenste richting. De marges om de detacheringsrichtlijn in die richting aan te passen zijn smal.
Dit neemt niet weg dat Nederland zich zal blijven inspannen om de detacheringsrichtlijn aan te passen. Daarbij dient duidelijk te zijn dat het Nederland er niet om te doen is het vrije verkeer van diensten als zodanig ter discussie te stellen, maar wel dat deze vrijheid niet het uitgangspunt van gelijke beloning en behandeling voor gelijk werk mag aantasten.
Het bericht ‘Onzekerheid rond bouw windparken op zee’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onzekerheid rond bouw windparken op zee»?1
Ja.
Heeft u het voorstel van de windenergiesector, wat u stelde af te wachten in reactie op het verzoek gedaan tijdens het Algemeen overleg energie op 26 juni jl. om bestaande vergunninghouders de mogelijkheid te geven subsidie aan te vragen voor de realisatie van windparken op zee, inmiddels ontvangen? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Dit voorstel heb ik op 11 juli jongstleden ontvangen met een aanvulling op 29 juli.
Mijn reactie was dat het NWEA voorstel geen versnelling oplevert voor de uitvoering van het Energieakkoord en niet past in een kosteneffectieve uitrol van windenergie op zee. Hierover kunt u meer lezen in de brief die ik heb gestuurd op 26 september, Kamerstuk 33 561, nr. 11.
In ditzelfde Algemeen overleg beloofde u: «Direct na het zomerreces krijgt de Kamer de Routekaart Windenergie op zee, de Rijksstructuurvisie Windenergie op zee en de haalbaarheidsstudie wind op zee binnen de 12 mijlszone.»; waarom heeft de Kamer deze stukken vandaag, twee weken na afloop van het reces, nog niet ontvangen? Wanneer kan zij deze dan wel verwachten?
Zoals bij de vorige vraag vermeld, heb ik deze brief inmiddels aan de Kamer verzonden.
Bent u van mening dat het realiseren van de opgave voor wind op zee die het kabinet zichzelf met het Energieakkoord gesteld heeft, nog haalbaar is?
Ja. De uitrol van windenergie op zee ligt geheel op schema. De routekaart is gereed, het wetsvoorstel is vrijwel gereed voor behandeling door het parlement en de voorbereiding van de eerste kavelbesluiten is in volle gang. Ook daarover kunt u meer lezen in de eerder genoemde brief.
Kunt u garanderen dat de verplichtingen die het Rijk heeft binnen dit akkoord, zoals het vóór 1 januari 2015 scheppen van een robuust wettelijk kader voor de opschaling van wind op zee, en het meedoen van windparken met bestaande vergunningen aan de tenderprocedures om snelle uitrol te realiseren, worden nagekomen?
Het wetsvoorstel windenergie op zee, met daarin het nieuwe wettelijk kader, zal in oktober naar de Kamer worden gestuurd. Ik hoop op een snelle behandeling door de Tweede en Eerste Kamer.
In het Energieakkoord staat over de bestaande vergunningen:
«Meedoen van windparken met bestaande vergunningen aan de tenderprocedures – indien mogelijk binnen het taakstellende kostenreductie pad – om een voldoende snelle uitrol te realiseren.»
Het gebruik van oude vergunningen leidt niet tot een versnelde uitrol ten opzichte van het door mij aangegeven tijdschema. Wel zal altijd sprake zijn van extra maatschappelijke kosten, omdat de beschikbare ruimte niet optimaal kan worden benut en het net op zee niet optimaal kan worden uitgerold. Daarom zal bij de verdere uitrol van wind op zee geen gebruik worden gemaakt van de bestaande vergunningen. Zie voor een nadere toelichting mijn brief van 26 september jongstleden.
Kunt u aangeven waarom u kiest voor een start van wind op zee voor de kust bij Borsele en niet in het gebied Hollandse Kust? Kunt u aangeven wat de kosten van uitrol op beide locaties zijn, niet alleen bij de initiële uitrol, maar ook in het kader van de verdere invulling van de doelstelling van 4000 MW wind op zee de komende jaren?
De eerste windparken komen bij Borssele omdat de voorbereidingen daarvoor al konden worden gestart. Dit gebied is immers al aangewezen voor windenergie. Voordat een tender kan worden uitgeschreven is een lange voorbereiding noodzakelijk in verband met milieueffectrapportages en studies naar onder andere bodemgesteldheid en windsnelheid. De goedkoopste gebieden voor de Hollandse Kust zijn pas op 26 september jongsleden aangewezen, met uitzondering van de stroken tussen 10 en 12 nautische mijl. Die moeten nog worden aangewezen met een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. Deze stroken zijn nodig voor de gestandaardiseerde uitrol van het net op zee. Door te starten in Borssele wordt de doelstelling van 3.450 MW op zee in 2023 dus op de snelste manier gerealiseerd.
Bent u bereid om, in het licht van de afspraak in het energieakkoord dat als in 2016 blijkt dat de uitvoering daarvan niet zodanig is dat de doelen van 2020 worden gehaald, de overheid het voortouw neemt om aanvullende maatregelen te verkennen, vandaag al te beginnen met deze verkenning en het verdere proces hiervoor op korte termijn aan de Kamer te zenden?
Gelet op de antwoorden die ik hiervoor heb gegeven, zie ik hiervoor geen aanleiding.
Zou u deze vragen willen beantwoorden vóór het plenaire debat over het Energieakkoord?
Ja.
Het bericht “Veel meer giftige verf bij defensie” |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «veel meer giftige verf bij defensie»?1
In het NOS-artikel «Veel meer giftige verf bij Defensie» van 10 september jl., wordt op grond van een aantal arbo (deel)rapporten uit de periode 1999 tot 2001 geconcludeerd dat ook op andere defensielocaties dan de POMS-sites de problematiek van de chroomhoudende verf aan de orde is. Zoals ik in mijn brief van 18 september jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 4) heb gemeld, was dat al eerder bekend. De toenmalige Staatssecretaris Van Hoof heeft de Kamer in 2001 geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de maatregelen die destijds op grond daarvan zijn genomen (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18 van 7 november 2001). Ik acht het van belang de resultaten van het nu door mij gestarte brede onderzoek naar de problematiek af te wachten alvorens hierover verdere conclusies te trekken.
Is het waar dat op «nog zeker tien werkplaatsen werknemers zijn blootgesteld aan veel te hoge concentraties chroom-6 uit de verf (...) tot wel 200 keer de norm»?
Dat kan ik op dit moment nog niet zeggen. Defensie is bezig met het verzamelen van gegevens en rapporten over CARC en chroomhoudende verven die in het archief en elders zijn aangetroffen. Die informatie zal worden beoordeeld door het RIVM. Ik acht het van belang de onderzoeksresultaten af te wachten alvorens hierover conclusies te trekken.
Waarom heeft u de Tweede Kamer niet op eigen initiatief geïnformeerd over dit nieuws? Gaat u de Tweede Kamer vanaf nu op eigen initiatief informeren, of kunnen we nog meer onthullingen verwachten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, was het al bekend dat chroomhoudende verf ook op andere defensielocaties (net als bijvoorbeeld de civiele luchtvaart) is gebruikt. De Kamer is hierover in 1998 (Kamerstuk 26 200 X, nr. 5) en 2001 (Kamerstuk 28 000 X, nr. 18) geïnformeerd. Er was sindsdien geen sprake van nieuwe ontwikkelingen die aanleiding vormden om de Kamer te informeren. Toen eerder dit jaar enige oud-werknemers van de voormalige POMS-sites in Limburg zich meldden met gezondheidsklachten, die mogelijk samenhangen met hun werkzaamheden destijds, heb ik de Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 X, nr. 66 van 27 juni jl.). Als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, zal ik de Kamer hiervan opnieuw op de hoogte stellen.
Bent u bereid om het lopende onderzoek uit te breiden, zodat alle plaatsen waar giftige stoffen zijn gebruikt, grondig worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zoals gemeld in mijn brief van 18 september jl. (kamerstuk 34 000 X, nr. 4), heb ik inmiddels besloten de onderzoeken uit te breiden naar alle defensielocaties waar met CARC en chroomhoudende verf is en wordt gewerkt.
Duurzame energie in Caribisch Nederland |
|
Roelof van Laar (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Uitstel voor thermische energie Saba» en «St. Maarten publiceert ambitieus energiebeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat investeren in duurzame energie in het Caribisch gebied – mede vanwege de hoge energieprijzen – van groot belang is en dat duurzame energie op lange termijn kan leiden tot meer welvaart (lagere energieprijzen, inkomsten uit export) en een duurzame economie? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij delen deze mening. Om investeringen in duurzame energie te bevorderen treft het kabinet meerdere maatregelen. Een directe ondersteuning van duurzame energie vormen de voorgenomen subsidies aan de elektriciteitsbedrijven van Saba en Sint Eustatius om grootschalige introductie van duurzame energie in 2015 mogelijk te maken. Naar verwachting zal daardoor het aandeel duurzame energie van nul tot 35 à 40% procent stijgen binnen anderhalf jaar. Tevens zullen deze bedrijven daardoor niet langer verliesgevend zijn, zonder dat de elektriciteitstarieven verhoogd behoeven te worden. Op Bonaire is overigens dankzij het centrale windmolenpark circa 35% van de elektriciteit al duurzaam.
Daarnaast is het Wetsvoorstel voor Drinkwater en Elektriciteit in Caribisch Nederland in voorbereiding. Hierin wordt voorgesteld dat afnemers ook door middel van eigen opwekking (zonnepanelen) in hun elektriciteitsbehoefte mogen voorzien. Nu is het in Caribisch Nederland namelijk verboden om klant van het elektriciteitsbedrijf te zijn en tegelijkertijd zelf elektriciteit op te wekken met bijvoorbeeld een zonnepaneel. Aan deze onwenselijke situatie wordt een einde gemaakt via het wetsvoorstel.
Heeft u over uw voorlopig besluit om af te zien van geothermie op Saba overleg gevoerd met het lokaal bestuur van Saba? En met de omliggende eilanden? Zo ja, welk standpunt namen de verschillende besturen in? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het elektriciteitsbedrijf van Saba heeft de toezegging voor bovengenoemde subsidie voor investering in duurzame energie eind 2013 gekregen. Het elektriciteitsbedrijf kan het type duurzame energie dat hiermee gerealiseerd wordt zelf kiezen. In overleg met het lokaal bestuur is erop gewezen dat een verkennend onderzoek naar geothermie ook een mogelijke besteding van deze subsidie is. Hierbij kwam ter sprake dat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad economisch winbare potentie van geothermie is, het dan meerdere jaren zal duren voordat een geothermie-installatie operationeel zal zijn. In de tussentijd zou het bedrijf een verlies blijven lijden van circa 1,5 mln. euro per jaar, of de tarieven drastisch moeten verhogen. Hierop heeft het bestuur te kennen gegeven dat men de voorkeur heeft om nu in wind- of zonne-energie te investeren, omdat deze installaties binnen anderhalf jaar operationeel kunnen zijn, en het bedrijf daardoor snel uit de rode cijfers kan komen. Overigens is door de Minister van Economische Zaken toegezegd de verliezen over 2014 af te dekken, maar voor afdekking van verliezen over meerdere jaren zijn op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken geen middelen beschikbaar.
Bent u bereid om samen met Saba, Sint Eustatius, Sint Maarten en andere eilanden in de regio alsnog de haalbaarheid van geothermie op Saba te onderzoeken en daarbij ook een evenwichtige kosten- en opbrengstenverdeling te betrekken?
In overleg met het bestuur van Saba ligt nu de prioriteit bij het realiseren van een aanzienlijk aandeel duurzame opwekking op korte termijn. Hierdoor kan worden voorkomen dat het onlangs verzelfstandigde elektriciteitsbedrijf van Saba het elektriciteitstarief voor consumenten drastisch moet verhogen. Voorts moet opgemerkt worden dat het kabinet geen enkele partij iets in de weg legt om geothermie in de Caribben op te zetten.
Mocht na onderzoek blijken dat een geothermiecentrale haalbaar is, dan zal naar verwachting circa 90% van de elektriciteit geëxporteerd worden naar onder andere het land Sint Maarten. Bij een evenwichtige kostenverdeling zou hier rekening mee gehouden moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten? Deelt u de mening dat het tijd wordt dat de regering – samen met de lokale overheden – ook voor Caribisch Nederland eenzelfde ambitie op het terrein van duurzame energie aan de dag legt?
Wij hebben kennisgenomen van de ambitieuze groene energie-strategie van Sint Maarten. Zoals in bovenstaande antwoorden is beschreven, heeft het kabinet een aanzienlijke en tegelijkertijd realistische ambitie op het terrein van duurzame energie voor Caribisch Nederland. Met bovenbedoelde investeringen in zonne- en/of windenergie moet het voor Saba en Sint Eustatius eveneens mogelijk zijn om in 2016 ten minste 35% duurzame elektriciteit te genereren.
Het bericht dat door middel van een WOB verzoek aan het licht is gekomen dat windmolens worden geplaatst op een gevaarlijke plek |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Windmolens verjagen kitesurfers van Tweede Maasvlakte»?1
Ja.
Klopt de informatie in het bericht dat u van plan bent om windturbines te plaatsen op of nabij het recreatiestrand van de Tweede Maasvlakte?
Op 5 september 2009 is, op initiatief van de provincie Zuid Holland, door verschillende partijen, waaronder gemeente Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam en de Ministers van IenM en EZ, een convenant voor windenergie in de Rotterdamse Haven getekend. Doel van het convenant is om ons gezamenlijk in te spannen voor 150MW windenergie extra in dit gebied. De windenergie moet komen in een aantal gebieden in de haven. Eén van deze gebieden is de zeewering van de 2de Maasvlakte.
Bent u bekend met het feit dat het recreatiestrand op de Tweede Maasvlakte van grote recreatieve waarde is voor de regio Rijnmond? Zo ja, waarom zou u deze recreatieve waarde willen verstoren met mega-windturbines?
Bij de planvorming rond de 2de Maasvlakte is gekeken naar zowel windenergie als aanleg van strand voor extensieve recreatie. Beide vormen werden toen mogelijk geacht.
Klopt het dat uw motto tegenwoordig «We moeten niet kijken of er turbines kunnen komen, maar hoe we ze kunnen plaatsen» is?
Dat is niet juist. In een gesprek met het Havenbedrijf Rotterdam heeft het Havenbedrijf aangegeven windmolens op de zeewering te willen plaatsen. Gezien de mogelijke invloed op de waterveiligheid was er tot dan toe terughoudendheid aan onze zijde betracht bij dit verzoek. In het gesprek heb ik toen aangegeven mee te willen werken om windmolens op de waterkering mogelijk te maken, mits het geen gevaar op zou leveren voor de waterveiligheid. Vandaar mijn uitspraak op die specifieke situatie, waar ik heb gevraagd hoe het kan binnen de veiligheidseisen.
Bent u van mening dat het plaatsen van windturbines op de Tweede Maasvlakte hinderlijk en gevaarlijk is voor recreanten zoals kitesurfers? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt nog nader onderzoek verricht naar waar deze molens zouden kunnen komen. In de besluitvorming over de exacte plaatsen zal ook rekening worden gehouden met de belangen van de kitesurfers.
Op welke wijze hebben de gemeenteraad, recreanten en belanghebbenden inspraak in de besluitvorming? Vindt u dat zij volledig buiten spel worden gezet?
De gemeente is, zoals eerder aangegeven, een van de direct betrokken partijen. Zoals bij iedere ruimtelijke procedure zullen ook hier direct belanghebbenden in het proces worden betrokken. De voorbereidingen hiervoor moeten nog starten.
Klopt het bericht dat u het Havenbedrijf Rotterdam onder druk heeft gezet om van mening te veranderen ten aanzien van het plaatsen van windturbines? Waarom is het Havenbedrijf plotseling van mening veranderd en werkt het nu kennelijk mee, terwijl het eerst tegen het plaatsen van windturbines was?
Integendeel, het Havenbedrijf Rotterdam heeft mij gevraagd mee te werken aan het plaatsen van windmolens op zeewering van de Tweede Maasvlakte.
Hoeveel extra kosten moeten er gemaakt worden, nu er zoveel extra maatregelen nodig zijn om op deze gevaarlijke plek windturbines te plaatsen? Wie draagt deze kosten?
Momenteel wordt nagegaan of er windmolens gebouwd kunnen worden op de 2de Maasvlakte waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar waterveiligheid en externe veiligheid in relatie tot mogelijke chemische industrie. Eventuele extra kosten voor ontwikkeling van windmolens op deze locatie zijn voor rekening van de potentiële marktpartij.
Zoutwinning onder de Waddenzee |
|
Eric Smaling (SP), Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Op welke wijze is de beantwoording van eerdere vragen1 betrokken bij de toetsing van de Natuurbeschermingswet vergunningaanvraag Frisia Zout B.V?
Eerdere vragen heb ik beantwoord op grond van de informatie die mij op dat moment bekend was. Deze informatie is, in combinatie met de overige ter beschikking staande informatie, gebruikt om de vergunningaanvraag van Frisia Zout B.V. (Frisia) te toetsen.
Op welke wijze is invulling gegeven aan de beantwoording van vraag 3: «Een verdere bestudering zal moeten uitwijzen welke financiële en logistieke consequenties dit transport van pekel als grondstof voor zoutproductie met zich mee zou brengen»?
Om invulling te geven aan deze verdere bestudering heb ik Frisia gevraagd om nauwkeuriger in beeld te brengen welke consequenties het gebruik van de Duitse pekel voor de zoutproductie zou hebben.
Frisia heeft op basis van chemische analyses, uitgevoerd zowel door het Niedersachsisches Landesbetrieb für Wasserwirtschaft, Küsten- und Naturschutz in het kader van de benodigde vergunningen, als door het laboratorium van Frisia, de geschiktheid van de Duitse pekel voor de zoutproductie beoordeeld. Ook heeft Frisia de mogelijkheden voor en de bedrijfseconomische en logistieke consequenties van transport van de Duitse pekel naar Harlingen nader beschreven. Tenslotte heeft Frisia een beoordeling gegeven van de consequenties die het gebruik van de Duitse pekel voor de bedrijfsvoering zou hebben.
De nadere analyse van Frisia is op mijn verzoek getoetst door Rijkswaterstaat Noord-Nederland en door het Kennis Instituut voor Mobiliteitsbeleid (KIM) van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Wat zijn de uitkomsten van de «verdere bestudering»?
De verdere bestudering heeft de volgende uitkomsten opgeleverd.
De chemische samenstelling van de Duitse pekel is vergelijkbaar met de pekel die Frisia nu als grondstof gebruikt.
Uit een nadere analyse van de concentratie zout in de Duitse pekel blijkt echter dat deze gemiddeld 20% te weinig zout bevat om economisch rendabele zoutproductie mogelijk te maken omdat de energetische kosten bij een daling van de zoutconcentratie navenant toenemen. Bovendien blijkt de dichtheid van deze pekel aanzienlijk te kunnen fluctueren, afhankelijk van het ontwikkelingsstadium van de betreffende caverne. De reden voor deze fluctuatie is gelegen in de contractuele verplichting voor tijdige oplevering van de gasopslagcavernes waarbij de samenstelling van de geproduceerde pekel ondergeschikt is aan het voldoen aan deze contractuele verplichtingen.
Voor het substantieel terugdringen van de zoutwinning onder de Waddenzee is minimaal de vervanging van de productie van 1 caverne nodig. Een caverne wordt gevormd voor de maximale productie van 660.000 ton zout per jaar. Dit betekent dat een aanlevering van 2.200.000 m3 pekel per jaar nodig is. De pekel kan alleen met maximaal klasse Va binnenvaartschepen worden getransporteerd wegens de maximaal beschikbare vaardiepte in de Eems. De benodigde vervangende continue pekelaanvoer voor de zoutproductie vergt een volcontinu binnenvaarttransport van drie klasse Va scheepsladingen pekel per dag. Door de transportkosten hiervan komt de kostprijs van een ton geproduceerd zout ruim boven de marktprijs van het geproduceerde zout te liggen. Het KIM geeft aan dat de uitgevoerde berekening van pekelvolumes en transportkosten realistisch is.
De huidige kades van Frisia in de haven van Harlingen zouden bovendien voor het aanmeren en lossen van dit volcontinu bulktransport moeten worden uitgebreid. De kosten hiervan zijn nog niet meegerekend.
De binnenvaartroute van Jemgum naar Harlingen toe loopt via Eems, Dollard, sluis Delfzijl, het prinses Margrietkanaal, sluis Lemmer, IJsselmeer Lorenz sluizen (Kornwerderzand), en vaargeul Boontjes (Waddenzee). Lege klasse Va schepen mogen indien ontheffing is verleend retour over het Van Harinxmakanaal. Rijkswaterstaat geeft aan dat normaliter de capaciteit van deze vaarwegen toereikend is om de berekende toename van scheepvaart voor pekeltransport mogelijk te maken.
De aanvoer van Duitse pekel als grondstof betekent grote risico’s voor de volcontinue zoutproductie. De cavernebouw en dus ook de pekelproductie ligt gemiddeld enkele weken per jaar stil. Dit impliceert dat Frisia de zoutproductie ook enkele weken per jaar zou moeten stilleggen.
Vanwege het grote aantal scheepsbewegingen moet bovendien rekening worden gehouden met vertragingen bij bruggen en sluizen. Hierdoor ontstaan wachttijden die een risico vormen voor de continuïteit van de zoutproductie en ook kostenverhogend kunnen werken voor Frisia maar ook voor andere transportbedrijven. Daarnaast kan door ijsvorming in de wintermaanden een vertraging of compleet stilvallen van de aanlevering van pekel plaatsvinden juist in een periode dat een toename van de productie van strooizout gewenst kan zijn.
Uit informatie van Gasspeicher GmbH is tenslotte gebleken dat de geplande doorlooptijd van het huidige gascaverneproject tot 2018 is. Voortgang van het project na 2018 is afhankelijk van marktontwikkeling voor gasopslagcapaciteit. Continuering van het project na 2018 is daarom onzeker.
Op grond van deze overwegingen komt Frisia tot de conclusie dat een economisch rendabele zoutproductie met pekel uit Duitsland niet is te realiseren.
Deze conclusie wordt ondersteund door de toetsing van de uitgevoerde berekeningen door het KIM. Ik zie geen reden om deze conclusie in twijfel te trekken.
Op welke wijze is de verwerking van zout vanuit Duitsland een meer milieuvriendelijk alternatief gebleken dan het winnen van zout onder de Waddenzee? Is het transport van de Duitse pekel onderdeel geweest van de Nb-vergunningsaanvraag voor de voorgenomen winning? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van Duitse pekel vergt bij de aangegeven scheepvaartbewegingen een verbruik bijna 4,5 miljoen liter diesel per jaar, en ruim duizend scheepstransportbewegingen per jaar over een deel van de Waddenzee. Op voorhand is te verwachten dat de milieueffecten hiervan groter zijn dan van de zoutwinning onder de Waddenzee, waarvan de passende beoordeling heeft laten zien dat er geen negatieve effecten op de Waddenzee zullen optreden.
Het transport van Duitse pekel is geen onderdeel geweest van de Nb-wet vergunningaanvraag. Deze aanvraag had immers uitsluitend betrekking op het voornemen van Frisia om zout onder de Waddenzee te gaan winnen.
Is de verwerking van zout vanuit Duitsland onderdeel geweest van de passende beoordeling? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom is dit niet betrokken bij de passende beoordeling?
De verwerking van zout vanuit Duitsland is geen onderdeel geweest van de passende beoordeling. Deze wordt opgesteld door de initiatiefnemer en beschrijft alleen de effecten van de voorgenomen activiteit, in casu het winnen van zout onder de Waddenzee, op de instandhoudingsdoelen van het betreffende Natura 2000-gebied.
Wat is de uitkomst van uw vraag aan Frisia om «nader te onderzoeken of van de Duitse pekel gebruik kan worden gemaakt voor de zoutproductie»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wat is uit de door u genoemde nadere verkenning2 gekomen en door welke onafhankelijke instantie is economische haalbaarheid getoetst? Wat is de inhoud van de inhoudelijke toets en wanneer gaat u nader overleg met Frisia voeren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
De economische en logistieke consequenties van het transport van Duitse pekel zijn getoetst door het Kennis Instituut voor Mobiliteit van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en door Rijkswaterstaat Noord-Nederland.
Uit deze toetsing is gebleken dat deze consequenties door Frisia realistisch zijn beschreven.
Ik onderschrijf daarom de conclusie van Frisia dat het onmogelijk is om met pekel uit Duitsland een economisch rendabele zoutproductie te realiseren. Ik zie daarom geen reden om hierover met Frisia nader overleg te voeren.
Op welke wijze is het huidige besluit van de vergunningverlening aan Frisia Zout B.V, zoals weergegeven in de brief aan de Kamer van 2 september3, terug te draaien? Kan een aanpassing van de Mijnbouwwet hiervoor uitkomst bieden?
Artikel 43 van de Nb-wet benoemt de gronden voor het kunnen intrekken of wijzigen van een verleende Nb-wet vergunning. Dit is uitsluitend het geval bij achteraf gebleken onjuiste of onvolledige informatie bij de aanvraag, bij overtreding van vergunningsvoorwaarden, bij dermate gewijzigde omstandigheden dat de vergunning in deze situatie niet zou zijn verleend, of bij een vergunning die is verleend in strijd met wettelijke voorschriften.
Op dit moment is geen van deze voorwaarden van toepassing op de aan Frisia verleende Nb-wet vergunning.
Een aanpassing van de Mijnbouwwet zou hierin geen verandering brengen.
Op dit moment loopt de bezwaarprocedure tegen de verleende vergunning.
Op de uitkomsten van deze procedure kan ik nu nog niet vooruitlopen.
De interpretatie van de Habitatrichtlijn |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het Sweetman-arrest van het Europese Hof van Justitie (C258/11) en de referentie hieraan in het zogenaamde A2-arrest (Briels; C521/12)?
Ja.
Is de veronderstelling juist dat in de conclusie van het Sweetman-arrest duidelijk wordt aangegeven dat «aantasting van de natuurlijke kenmerken» van een Natura2000-gebied verband houdt met de aanwezigheid van een natuurlijke habitat, waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen?
In de uitspraak van het Hof van de Justitie van de Europese Unie in de zaak Sweetman wordt herhaald (punt 40) dat de bevoegde instanties slechts toestemming kunnen verlenen voor een plan of project in de zin van artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn, indien zij, na alle aspecten van het plan of project te hebben geïdentificeerd die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken gebied in gevaar kunnen brengen en rekening houdend met de beste wetenschappelijke kennis ter zake, de zekerheid hebben verkregen dat het geen blijvende schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel meer bestaat over het feit dat dergelijke gevolgen ontbreken.
Het Hof oordeelt in de zaak Sweetman (herhaald in het arrest Briels C-521/12) dat artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat een plan of project, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast, indien het in de weg kan staan aan het duurzame behoud van de in deze richtlijn bedoelde bepalende kenmerken van het betrokken gebied die verband houden met de aanwezigheid van een prioritaire natuurlijke habitat waarvan het doel van instandhouding ervan ertoe heeft geleid dat dit gebied op de lijst van gebieden van communautair belang is opgenomen. Bij de beoordeling daarvan moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.
Het oordeel van het Hof is toegespitst op de, in de voorliggende casus, aan de orde zijnde omstandigheden en vragen. De uitspraken maken duidelijk dat het blijvende en onherstelbare verlies – geheel of gedeeltelijk – van kwalificerende of prioritaire habitattypen en soorten de natuurlijke kenmerken van het gebied aantast. Hieruit kan niet a contrario worden afgeleid dat de natuurlijke kenmerken niet worden aangetast indien er sprake is van het blijvende en onherstelbare verlies van niet-kwalificerende habitattypen en soorten. Die vraag lag in die zaken niet voor. Uit de arresten kan niet de conclusie worden getrokken dat bij de toepassing van artikel 6, derde lid, habitatrichtlijn onderscheid wordt gemaakt tussen kwalificerende habitattypen en soorten en niet-kwalificerende habitattypen en soorten.
Is de veronderstelling juist dat de conclusie van het Sweetman-arrest en de referentie hieraan in het A2-arrest (C521/12; punt 21) erop duiden dat bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn onderscheid gemaakt moet worden tussen kwalificerende habitattypen en soorten (habitattypen en soorten die de reden vormden voor aanmelding en selectie van een gebied) en niet-kwalificerende habitattypen en soorten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het genoemde onderscheid dan wel de duiding die in de genoemde arresten aan de «aantasting van de natuurlijke kenmerken» wordt gegeven naar voren in de Nederlandse regelgeving en beleidspraktijk?
Zie antwoord vraag 2.
Mogelijke opslag van kernafval in zoutkoepels in Friesland en Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voer debat kernafval ook in het Noorden»?1
Ja.
Welke onderzoeken lopen op dit moment met betrekking tot eindberging van kernafval in Nederland en welke onderzoeken zijn hierover gepland, in welk stadium bevinden deze onderzoeken zich, waaronder het onderzoeksprogramma OPERA en wanneer verwacht u dat locatie specifiek onderzoek aan de orde is?
Vanaf 2011 loopt het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA). OPERA zal medio 2016 afgerond zijn. De meeste onderzoeksresultaten worden dan verwacht. Op de site van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden. Zoals ik eerder al aangaf is locatiespecifiek onderzoek of een locatiekeuze in het onderzoek en het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke risico’s gaan gepaard met de opslag van kernafval in zoutkoepels, bijvoorbeeld met betrekking tot het grondwater, volksgezondheid en milieu? Sluit u eindberging in zoutkoepels uit, aangezien u geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als meest veilige optie noemt?2
Veiligheid van een geologische eindberging op gebied van grondwater, volksgezondheid en milieu is een absolute randvoorwaarde. Specifieke randvoorwaarden zijn hiervoor in Nederland nog niet gesteld omdat geologische berging de komende tientallen jaren niet aan de orde is. Internationaal zijn er richtsnoeren waaraan een veilige eindberging dient te voldoen. Het uitgangspunt is dat toekomstige generaties niet minder beschermd worden tegen de effecten van straling dan de huidige generaties.
Naar de huidige stand van wetenschap en techniek wordt geologische eindberging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige en verantwoorde optie voor het beheer van radioactief afval op de lange termijn gezien. Internationaal is hierover brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Nader onderzoek is nodig om te komen tot een zo veilig mogelijke eindberging van radioactief afval. Daarvoor is ook nog voldoende tijd. Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen.
Deelt u de mening dat eindberging van kernafval onder bewoond gebied zeer ongewenst is en sluit u eindberging van kernafval in Friesland en Groningen uit?
Locatiekeuze is de komende tientallen jaren niet aan de orde dus ook niet het uitsluiten van locaties. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het doel van de aangekondigde publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam over eindberging van kernafval? Mocht er sprake zijn van eventuele eindberging in Noord-Nederland, deelt u de mening dat de betreffende regio’s de kans moeten krijgen om in een vroeg stadium inspraak te kunnen geven op dit thema?
Er is geen sprake van publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam. Wel hebben onderzoekers binnen OPERA twee bijeenkomsten georganiseerd. In een publiekelijk toegankelijke bijeenkomst in Den Haag zijn onderzoeksresultaten gedeeld. In een workshop in Amsterdam ging het over de vraag hoe stakeholders te betrekken bij eindberging van radioactief afval. Dit betreft een deelproject van OPERA. In beide gevallen ging het over onderzoek en niet over publieksdebat.
Wordt de regio Noord-Nederland op dit moment betrokken bij het nationaal programma voor het beheer van radioactief afval?
Op nationale schaal worden organisaties, zoals VNG en IPO, betrokken. Noord-Nederland wordt net zo behandeld als andere regio’s. Aangezien er geen sprake is van locatiespecifiek onderzoek is er geen reden om bepaalde regio’s in het bijzonder te betrekken of een voorkeursbehandeling te geven.
Dolfijnenslachtingen door Japan en de Faeröer en het plan van Japan om de walvisjacht weer te hervatten |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de gruwelijke dolfijnenslachtingen weer van start zijn gegaan in Japan en op de Faeröer eilanden (bij Denemarken)?1 2
Ja.
Is het waar dat er activisten op de Faeröer eilanden gearresteerd zijn door de Koninklijke Deense Marine en dat de slachtingen van de dolfijnen konden plaatsvinden onder de volledige bescherming van de Koninklijke Deense Marine en de Deense politie, waarmee EU-lidstaat Denemarken de dolfijnenslachtingen in feite heeft gesteund?
Ja. De politie is in dit geval ingezet om de actievoerders gescheiden te houden van de jagers.
Kunt u bevestigen dat dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst «on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas» (ASCOBANS), waarin de Faroer eilanden geen partij zijn maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Het kabinet verwijst u hiervoor naar haar brief aan de Kamer d.d. 4 maart 2013 betreffende de toezegging over inzet bij ASCOBANS over de slachting van grienden bij de Faeröer eilanden.
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnenslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal Denemarken opnieuw aanspreken en aangeven dat het doden van dolfijnen, zoals dit gebeurt op de Faeröer eilanden, niet acceptabel is. Dit zal ook via de band van de EU worden opgebracht met Denemarken.
Is het waar dat Japan na een eerdere veroordeling door het Internationaal Gerechtshof plannen heeft de walvisjacht bij Antartica toch te hervatten?3 Mag de Kamer erop rekenen dat u deze plannen ten zeerste afkeurt en zich hiertegen zult verzetten? Zo ja, kunt u toelichten welke instrumenten u hiertoe gaat benutten? Zo nee, waarom niet?
Op 31 maart 2014 concludeerde het Internationaal Gerechtshof, in een zaak aangespannen door Australië en Nieuw Zeeland, dat het Japanse onderzoeksprogramma JARPA II niet voldoet aan de eisen die door de Internationale Walvis Commissie (IWC) zijn gesteld aan wetenschappelijke walvisjacht, en sommeerde Japan om de JARPA II vergunningen in te trekken. In reactie op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof werd door Japan de walvisvaart in de Zuidelijke IJszee voor seizoen 2014–2015 afgelast. In vervolg op de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof is tijdens IWC65 een resolutie aangenomen die regelt dat alle programma’s voor wetenschappelijk onderzoek en de daarmee gepaard gaande walvisvangst, zo ook daarmee de nieuwe programma’s van Japan, getoetst moeten worden aan de richtlijnen van de IWC. Dat deze resolutie is aangenomen is een belangrijke stap in het beperken van walvisjacht ten behoeve van het wetenschappelijke onderzoeksprogramma.
Japan heeft aangekondigd te willen starten met een nieuw programma in 2015. Dit programma zal conform huidige internationale afspraken eerst getoetst worden door het wetenschappelijk comité van de IWC die bij deze toetsing tevens rekening houdt met wat gesteld is in de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Hoewel van belang is te onderkennen dat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof geen verbod stelt op de walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden, blijft het kabinet van mening dat alle walvisjacht verboden zou moeten zijn en acht het zich door deze uitspraak in die mening gesterkt. De uitspraak is hiermee een instrument dat het kabinet benut in haar verzet tegen walvisjacht voor wetenschappelijke doeleinden.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van 21 januari jongstleden waarin u heeft toegezegd in de EU te bouwen aan consensus over het stellen van voorwaarden aan een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan op het gebied van het respecteren van de mensenrechten, het moratorium op de walvisjacht en een beëindiging van de dolfijnenslachtingen?
Ja. Het kabinet heeft hierin aangegeven dat er in de Europese Unie geen consensus over het onderwerp is. Het kabinet stelde dat er meer EU-lidstaten zijn die weliswaar de afschuw over de praktijk delen, maar geen koppeling willen aanbrengen tussen het vrijhandelsakkoord enerzijds en de walvisjacht anderzijds. Nederland ziet het vrijhandelsverdrag als een vehikel om met Japan de walvisvaart bilateraal en in internationale fora te bespreken. In dat verband heeft Nederland zich bij het vaststellen van een EU-onderhandelingsmandaat ingezet voor de opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk, dat aanknopingspunten biedt de walvisvaart met Japan te bespreken. Uw Kamer wordt regelmatig geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen tussen de EU en Japan.
Kunt u verklaren waarom u de Kamer niet op de hoogte hebt gehouden van uw inzet en uw vorderingen op dit gebied, ondanks uw toezegging om daar in uw verslagen «speciaal aandacht aan dit onderwerp» te geven? Kunt u alsnog uiteenzetten wat u concreet heeft ondernomen om de zaken in de Europese Unie meer in de richting te bewegen van bovengenoemde voorwaarden aan het vrijhandelsakkoord met Japan, wat de resultaten daarvan tot nu toe zijn geweest en welke stappen u nog meer gaat zetten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke andere EU-lidstaten u inmiddels aan uw zijde heeft gekregen om (bovengenoemde) voorwaarden te verbinden aan het vrijhandelsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de onderhandelingen over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld?4 Hoe vaak en op welke wijze zijn in deze onderhandelingen de mensenrechten, de walvisjacht en de dolfijnenslachtingen aan de orde gesteld en wat is daar tot nu toe het resultaat van geweest?
Er hebben verschillende onderhandelingsrondes plaatsgevonden over de kaderovereenkomst waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. November 2014 vond de zesde onderhandelingsronde plaats in Tokio. In deze onderhandelingen wordt telkens een breed spectrum aan onderwerpen besproken. In het politieke kaderakkoord is een bepaling voorzien met de strekking om gedeelde waarden als mensenrechten en fundamentele vrijheden in internationale fora en in de betrekkingen met derde landen uit te dragen en te bevorderen.
Binnen de EU zal het kabinet zich inzetten voor een consensus om binnen de kaderovereenkomst een bepaling op te nemen over het op termijn beëindigen van de walvisjacht en dolfijnenslachtingen zoals die op dit moment plaatsvinden. Ook pleit Nederland voor het opnemen van bepalingen ten aanzien van het beschermen van – kwetsbare – flora en fauna, het terugdringen van onwettige visserij en het lange termijnbehoud evenals duurzaam beheer van mariene ecosystemen en rijkdommen. Hoewel zich voor deze bepalingen een EU-brede consensus lijkt af te tekenen, zal het uiteindelijke resultaat afhankelijk zijn van het verloop van de onderhandelingen met Japan.
Het bericht dat er een aardbeving heeft plaatsgevonden bij Froombosch |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «twee aardbevingen na elkaar in Froombosch»?1
Ja.
Zijn er in het verleden in dit gebied eerder aardbevingen voorgekomen die een vergelijkbare zwaarte (1,6 resp 2,6) hadden op de schaal van Richter? Zo ja, wanneer en wat was hun sterkte?
Het totaal aantal bevingen in en nabij Froombosch, tot een afstand van 2,5 km van het centrum, komt inclusief de laatste twee bevingen van 1 september 2014 op 47 (vanaf het begin van de metingen in augustus 1992 tot 10 september 2014).
Boven de magnitude 1.5 zijn er 7 bevingen geweest: een magnitude 1.6 op 18 juli 2002, een magnitude 2.1 op 30 september 2007, een magnitude 2.4 op 31 maart 2010, een magnitude 2.0 op 9 juni 2010, een magnitude 1.8 op 12 mei 2011, een magnitude 1.6 op 17 mei 2014 en een magnitude 2.1 op 2 juli 2014.
Is er in het gebied rond Froombosch een statistisch relevante toename van het aantal en/of de zwaarte van de aardbevingen sinds het besluit om de putten rondom Loppersum voor 80% te sluiten? Zo ja, hoe groot is die toename?
Bevingen in en nabij Froombosch hebben zich sinds 1993 voorgedaan. Het aantal bevingen in het Groninger veld, sinds het besluit omtrent Loppersum van begin 2014, is te klein om iets statistisch relevants te zeggen over een toename van het aantal bevingen rondom Froombosch en/of de zwaarte. De twee recente bevingen geven geen aanwijzing voor een verandering in de seismiciteit in en nabij Froombosch.
Is inmiddels begonnen met het afhandelen van de schademeldingen en kunt u verzekeren dat dit op een snelle en adequate manier gebeurt?
Naar aanleiding van de recente aardbeving nabij Froombosch zijn er circa 1200 meldingen binnengekomen, waarvan er circa 400 gerelateerd kunnen worden aan de aardbeving bij Froombosch. Deze schades vallen grotendeels in de lichtere categorie van schades die snel aangepakt kunnen worden. Er is inmiddels met 75% van de bewoners contact geweest en met de helft zijn afspraken gemaakt voor een bezoek van de schade expert. De huidige ervaring leert dat er met betrekking tot deze lichte schades binnen 3 maanden een definitieve overeenkomst met de bewoner over schadeherstel kan worden gemaakt. Mogelijke meer complexe schades (waaronder bijvoorbeeld schades met ook andere bouwkundige oorzaken) zullen waarschijnlijk langer duren omdat daar meer onderzoek naar oorzaak en herstelmethodiek nodig zullen zijn. Elke schademelding is uniek en daarom maatwerk.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de grootwinkelbedrijven aan de Duitse prijsvechters Lidl en Aldi een afkoopsom hebben aangeboden om op termijn te stoppen met de inname van PET-flessen, met als tegemoetkoming een financiële vergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er een speciale delegatie onder leiding van de oud-directeur van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en een tabakslobbyist, vergezeld door de directeur van Coca-Cola Nederland, het gesprek is aangegaan met Lidl en Aldi?
Deze berichtgeving was voor mij reden om het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting te vragen. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage2 aan deze brief is toegevoegd. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen, hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld. StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen. Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Kortom, er is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijke statiegeldsysteem. Mijn besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamernummer: 28 694, nr. 117) aan uw Kamer gestuurd.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Is u bekend van welke organisatie dit gesprek uit is gegaan? Zijn deze gesprekken gevoerd onder de vlag van het CBL? Zo nee, wie gaat de geboden financiële vergoeding waar sprake van zou zijn betalen? Kunt u garanderen dat een mogelijke financiële vergoeding op geen enkele wijze plaats zal vinden vanuit het afvalfonds? Zo nee, bent u bereid na te gaan of de berichtgeving klopt en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u reageren op het vermoeden dat via stevige druk vanuit de lobby blijkbaar ingezet wordt op het afkopen van de inname van Pet-flessen, met als doel te komen tot opheffing van het statiegeld systeem?
Uit de brief lijkt dat de gesprekken over compensatie door StAV zijn gevoerd. Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat compensatie aan Aldi en Lidl wenselijk is, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de circulaire economie het statiegeldsysteem gezien kan worden als de oudste en tot nu toe meest succesvolle praktijk op dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Met de transitie naar een circulaire economie worden materiaalketens gesloten, de maatschappelijke kosten van de keten gereduceerd en het concurrerend vermogen van Nederland bevorderd. Voor de keten van kunststof verpakkingen zijn daarom in de Raamovereenkomst ambitieuze afspraken gemaakt. Die gaan over zowel de doelen voor recycling als de wijze van verduurzaming.
Een onderdeel van deze afspraken is dat de gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven, als uitvoerders van de afspraken, de vrijheid krijgen om de middelen te kiezen die passen bij de doelen.
Het verpakkende bedrijfsleven wil de vrijheid hebben om de twee nu bestaande inzamelsystemen voor kunststof verpakkingen te combineren. Hun argument is dat daarmee de inzameling efficiënter verloopt. Maar ook andere innovaties op het gebied van inzameling moeten mogelijk zijn. Daarom is in de Raamovereenkomst een afspraak gemaakt over het eventueel vrijgeven van het statiegeldsysteem op grote PET-flessen. Dat betekent niet dat het kabinet van mening is dat statiegeld geen goed systeem is voor deze specifieke stroom. In de Raamovereenkomst is gekozen voor afspraken die voor de hele kunststof verpakkingsketen een goede stap betekenen richting een circulaire economie.
Is het u bekend dat Litouwen statiegeld gaat invoeren, België overweegt om statiegeld op kleine flesjes in te gaan voeren en de Duitse consument zelfs lege blikjes bier terugbrengt naar de supermarkt?
Ja, het is mij bekend dat er diverse ontwikkelingen zijn op het gebied van statiegeld. Ieder land geeft op een bepaalde manier invulling aan de afspraken over het beheer van verpakkingsafval. In Nederland hebben we in 2012 ambitieuze afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Alle betrokken partijen geven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid invulling aan die afspraken. Voor mij telt uiteindelijk het resultaat, niet de vorm.
Deelt u de mening dat het de overheid is die beslist of het statiegeldsysteem wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?
De Raamovereenkomst verpakkingen is een integraal pakket aan afspraken. Het bevat afspraken die gemaakt zijn tussen drie partijen, namelijk het Rijk, het verpakkende bedrijfsleven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een onderdeel van deze afspraken vormen de kaders en de voorwaarden voor het vrijgeven van statiegeld. Zoals bekend zijn er prestatiegaranties afgesproken, maar afgelopen zomer bleek dat het verpakkende bedrijfsleven niet aan alle prestatiegaranties heeft kunnen voldoen. Daarom heb ik besloten om het statiegeld per 1 januari 2015 niet vrij te geven. In mijn brief van 11 juni 2014 over de besluitvorming over statiegeld (Kamernummer: 28 694, nr. 117), heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de integrale afspraken van de Raamovereenkomst en dat ik op basis van goede samenwerking de doelen die we gesteld hebben wil realiseren. Daarom zal ik in juni 2015 de voortgang daarvan opnieuw bezien. Ik zal hierbij, zoals aan uw Kamer toegezegd, ook de resultaten van de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst betrekken.
Daarmee is vastgelegd dat in eerste instantie de overheid bepaalt of statiegeld vrij wordt gegeven of niet. Vervolgens is het aan het verpakkende bedrijfsleven om te bepalen of ze gebruik maken van de mogelijkheid om het statiegeldsysteem wel of niet te continueren.
Bent u bereid om de bovenstaande actie van CBL en Coca Cola te bezien in het kader van het Europese mededingingsrecht, en daarbij vooral te letten op het verbod van misbruik van dominante posities? Zo nee, waarom niet?
De actie van StAV had tot doel om in overleg te gaan met Aldi en Lidl over de uitvoeringsaspecten die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt zijn in de raamovereenkomst. Het spreekt voor zich dat overleg tussen bedrijven nodig is om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. In dit geval is gesproken over een mogelijke compensatie, zoals toegelicht in antwoord 2. Misbruik van dominante posities lijkt mij niet waarschijnlijk. Aldi en Lidl hebben de keuze om hun eigen statiegeldsysteem ook in de toekomst in stand te houden, mocht het statiegeldsysteem door de overheid vrij worden gegeven en door de deelnemers aan het landelijke statiegeldsysteem afgeschaft worden. Ik zie daarom nu geen aanleiding in deze casus om afspraken tussen StAV en Aldi en Lidl te toetsen aan het mededingingsrecht.
Valt het afdwingen van het stoppen met het inzamelen van PET-flessen, met als resultaat het ondermijnen van een statiegeldsysteem, onder het kartelverbod? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Kartelverbod ex. artikel 101 EU-Werkingsverdrag verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de gemeenschappelijke markt merkbaar beperkt en van invloed is op de handel tussen de lidstaten.
Of daar in dit geval sprake van is hebben wij niet onderzocht. Of deze afspraak de mededinging kan beperken hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en economische en juridische context waarin de afspraken zijn gemaakt. Het is in eerste instantie aan partijen zelf te beoordelen hoe hun afspraken zich verhouden tot de mededingingsregels.
Kunt u bevestigen dat met de actie van het CBL het afschaffen van het statiegeldsysteem een doel op zich is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afschaffen van statiegeld is niet een doel op zich geworden. Het afschaffen is op dit moment ook niet aan de orde. Over het vrijgeven van statiegeld zijn hele duidelijke afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst en in mijn brief van 11 juni 2014 hebben ik aangegeven hoe ik daar tegen aan kijk. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 6.
Het bericht ‘Lidl en Aldi afgekocht’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lidl en Aldi afgekocht»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) supermarktketens Aldi en Lidl een financiële vergoeding heeft aangeboden om af te zien van hun eigen succesvolle gesloten statiegeldsystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opmerkelijke ontwikkeling?
Nee, het bericht klopt niet. Naar aanleiding van deze berichtgeving heb ik het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting gevraagd. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage aan deze brief is toegevoegd2. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft StAV uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld.
StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen.
Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden.
Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Kunt u garanderen dat er met deze deal geen belastinggeld gemoeid is?
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat Aldi en Lidl gecompenseerd moeten worden, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Deelt u de verontwaardiging over dat Aldi en Lidl blijkbaar deze stap gaan nemen terwijl zij zeer recent in de media en op hun websites uitgesproken voorstander waren van hun eigen statiegeldsysteem, en zij zich bovendien beriepen op de grote milieuvoordelen van dit systeem en de maatschappelijke draagkracht ervoor?
Ik was niet verrast door de stap van Aldi en Lidl gezien het feit dat ik op 10 juni jl. een kopie heb gekregen van de brief die aan uw Kamer is aangeboden namens het verpakkende bedrijfsleven die oproept tot het combineren van het statiegeldsysteem met het Plastic Heroes inzamelsysteem. Deze brief is ook ondertekend mede namens Aldi en Lidl. Het is aan deze bedrijven om hun eigen keuzes te maken, zoals ze ook vrij zijn om wel of niet statiegeld te heffen mocht het statiegeld op een gegeven moment vrij worden gegeven.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) van 9 oktober beantwoorden?
Ja.
Berichten met betrekking tot de kerncentrale in Doel |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wat er aan de hand is in Doel? Niemand weet het»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mogelijke veiligheidsincidenten met de kerncentrale in Doel ook gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De kerncentrale in Doel ligt dicht bij de Nederlandse grens. Het risico bestaat dat een incident leidt tot gevolgen voor Nederland. Er wordt dan ook intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Uw Kamer is in dit kader op 2 juli 2014 nog geïnformeerd (Kamerstuk 32 645, nr. 60) aangaande de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland.
Bent u, anders dan uit nieuwsberichten, op de hoogte van veiligheidsrisico’s rondom de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze bent u geïnformeerd? Zo, nee waarom niet?
Ja. De Nederlandse overheid is, (vrijwel) direct na het incident door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) geïnformeerd over dit incident.
Het Belgische Ministerie van Justitie onderzoekt de incidenten momenteel. Nederland zal contact houden met de Belgische autoriteiten over de uitkomsten daarvan.
Hebt u contact met Belgische autoriteiten over veiligheidsrisico’s met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt regulier overleg plaats tussen de overheden van Nederland en België.
Acht u het, gezien de kennis waar u nu over beschikt, nodig om (extra) veiligheidsmaatregelen te treffen? Zo ja, waarom en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kerncentrale Doel 4 is op dit moment stabiel en veilig afgeschakeld. Ook tijdens de gebeurtenissen die leidden tot afschakeling van de reactor is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt, waardoor er geen risico’s zijn ontstaan. Daarnaast houdt het FANC onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Acht u het nodig dat bewoners in de grensstreek met België geïnformeerd worden over de situatie met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, er dient sprake te zijn van reguliere informatievoorziening richting de bewoners in de grensstreek over de potentiële risico’s van nucleaire installaties, zoals die in Doel. Waar het gaat om kerncentrales is deze verantwoordelijkheid op dit moment belegd bij de Minister van Economische Zaken.
In geval van incidenten worden burgers geïnformeerd over het betreffende incident. Dit gebeurt, afhankelijk van aard en omvang van het incident, op basis van afspraken tussen partijen aan weerszijde van de grens door de gemeente of veiligheidsregio, dan wel de nationale overheid.
De recente gebeurtenissen in Doel zijn niet van invloed geweest op de nucleaire veiligheid en in die zin ook niet gekwalificeerd als nucleair veiligheidsincident. Nadere informatieverstrekking dan die te verkrijgen is op de website van het FANC is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
Het bericht ‘Stroom IJsland is sterk vervuild’ |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stroom IJsland is sterk vervuild»?1
Ja.
Hoeveel procent van de door Nederlandse consumenten gekochte groene stroom wordt naar schatting opgewekt door in Nederland opgewekte duurzame energie en hoeveel wordt «opgewekt» door buitenlandse opwekcapaciteit zoals Noorse en IJslandse waterkrachtcentrales?
Uit cijfers van CertiQ2 blijkt dat in 2013 39.956.079 gvo’s zijn afgeboekt. Elke gvo (garantie van oorsprong) vertegenwoordigt één MWh aan energie uit hernieuwbare bronnen. Dit betekent dat volgens het systeem van gvo’s 39.956.079 MWh aan hernieuwbare elektriciteit is gebruikt in 2013. Hiervan is in 2013 10.315.596 (26%) in Nederland geproduceerd en 29.640.483 (74%) in het buitenland. Op dit moment worden deze naar herkomst verdeelde data nog niet regulier beschikbaar gesteld in de statistische overzichten van CertiQ. Ik heb CertiQ gevraagd dit in toekomst wel te doen.
Voor de consument moet helder zijn wat hij koopt wanneer hij hernieuwbare stroom inkoopt. Daarom heb ik aan de energieleveranciers verzocht het stroometiket verder uit te breiden met informatie over de herkomst van de energie, gespecificeerd naar binnen- en buitenland. De toevoeging van deze informatie op het stroometiket hebben zij toegezegd en zal voor het eerst zichtbaar zijn op het stroometiket dat begin 2015 verschijnt.
Kunt u uitleggen wat het doel is van de in de EU opgetuigde Garanties van Oorsprong (GvO)-markt? Vindt u dat dit doel ook gehaald wordt?
Het systeem van gvo’s is conform de EU richtlijn 2009/28 opgezet en maakt het mogelijk hernieuwbare energie van fossiele energie te onderscheiden. In de fysieke levering van de elektriciteit kan dit onderscheid niet worden gemaakt.
Daarnaast zijn de gvo’s nodig bij de uitvoering van subsidieregelingen zoals de SDE+ en om eenvoudig vast te kunnen stellen of de afgesproken doelen voor hernieuwbare energie worden gerealiseerd.
Het systeem van gvo’s voorziet op een goede manier in beide doelen.
Deelt u het idee dat consumenten die in Nederland groene stroom kopen verwachten dat er daadwerkelijk in Nederland nieuwe duurzame energiecapaciteit bij wordt gebouwd? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken en/ of te laten uitzoeken door energiebedrijven met welke intentie consumenten overschakelen op groene stroom?
Consumenten kunnen allerlei beweegredenen hebben om de keuze te maken voor het afnemen van hernieuwbare energie. Op een gvo staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit. Met deze informatie kunnen energieleveranciers hun groene-stroomproducten laten aansluiten bij de wensen van de consument.
Ik wil dat consumenten, ongeacht hun beweegredenen, kunnen kiezen voor hernieuwbare energie. Belangrijk daarbij is dat er ook daadwerkelijk hernieuwbare energie wordt opgewekt en dat energie uit hernieuwbare bron niet twee keer als zodanig kan worden verkocht. Dit garandeert het systeem van gvo’s.
Is in andere EU-lidstaten ook een dergelijke markt voor GvO’s en groene stroom ontstaan of is dit feitelijk alleen in Nederland ontstaan? Kunt u in het laatste geval toelichten waarom dat alleen in Nederland is ontstaan?
De Richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) verplicht lidstaten om een systeem van gvo’s voor duurzame elektriciteit in stand te houden en handel hierin mogelijk te maken. De markt voor gvo’s is dus Europees. Uit de statistieken3 van de Association of Issuing Bodies – de Europese koepel van gvo-uitvoeringsinstanties – blijkt dat naast Nederland ook landen als Duitsland, België, Zweden en Finland erg actief zijn op de markt voor gvo’s.
Het bericht dat NLVOW de gedragscode windenergie niet ondertekent |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Vergoeding omwonenden windpark»?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het zeer onwenselijk is dat de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA) (eenzijdig) een gedragscode heeft vastgesteld zonder overeenstemming te bereiken met bewoners verenigd in de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW)?
De NLVOW heeft op 29 augustus 2014 eenzijdig een gedragscode vastgesteld. De NWEA heeft samen met Stichting Natuur & Milieu, Stichting De Natuur- en Milieufederaties en Greenpeace Nederland op 3 september 2014 een gedragscode vastgesteld. Ik ben het met de leden eens dat het bestaan van meerdere gedragscodes naast elkaar geen wenselijke ontwikkeling is. Ik roep partijen op met elkaar in gesprek te blijven.
Bent u bereid om een bemiddelende rol te spelen om te bevorderen dat er alsnog een gemeenschappelijke gedragscode kan worden opgesteld? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de totstandkoming van een gezamenlijke gedragscode ligt bij de betrokken private partijen en niet bij de overheid. De gedragscode van NWEA en de natuur- en milieuorganisaties zie ik als een eerste stap in de goede richting. Deze gedragscode bindt de leden van NWEA vanaf heden. Ook de natuur- en milieuorganisaties zeggen in deze gedragscode toe het draagvlak voor individuele windenergieprojecten actief te bevorderen. Ik roep alle partijen, inclusief NLVOW, op om een tweede stap te zetten. Bepalend hierbij is niet de bemiddelende rol van de overheid, maar de wil bij alle betrokken partijen om er samen uit te komen.
Deelt u de mening dat er een vorm van compensatie of participatie voor direct omwonenden nodig is voor meer draagvlak voor windenergie?
Participatie is iets anders dan compensatie. Participatie is het betrekken van omwonenden bij een project. Ik vind dit van groot belang. Het vanaf een vroeg stadium laten meepraten van omwonenden komt het draagvlak en de kwaliteit van een plan of project ten goede. Deze zogenaamde planparticipatie maakt onderdeel uit van de Rijkscoördinatieregeling. In het wetsvoorstel Omgevingswet, dat bij uw Kamer is ingediend (Kamerstuk 33 962), wordt deze vorm van participatie verder wettelijk verankerd.
De betrokkenheid van omwonenden wordt ook vergroot door hen mede-eigenaar te maken van een project of anderszins financieel te laten participeren in een project. Deze financiële participatie is niet wettelijk geregeld. Het is aan partijen om te bezien of financiële participatie in een specifiek geval wenselijk is en welke vorm het best past bij het project.
Tot slot is er compensatie. Compensatie is wettelijk geregeld. Een omwonende die in zijn fysieke leefomgeving schade lijdt als gevolg van een bestemmingswijziging, heeft onder voorwaarden recht op planschadevergoeding. Dit betekent bijvoorbeeld dat een omwonende van een windturbinepark recht kan hebben op een schadevergoeding voor de waardedaling van zijn huis. Het staat private partijen vrij om los van wettelijke planschadevergoeding een vergoeding met omwonenden overeen te komen.
Deelt u tevens de mening dat het wenselijk is dat ook overheden een belangrijke rol hebben bij de participatie, communicatie, vergunningverlening en daarmee het maken van ruimtelijke afwegingen over windenergieprojecten? Zo ja, op welke manier wordt dan vorm en inhoud gegeven aan deze rol en is dat voldoende om een stevig draagvlak te krijgen voor de energietransitie?
Ja, als bevoegd gezag gaat de overheid primair over de ruimtelijke afweging voor een windenergieproject en over de vergunningverlening. Het organiseren van participatie en de communicatie over die ruimtelijke afweging en vergunningverlening maken onderdeel uit van deze wettelijke procedures. Naast deze rol bij individuele windenergieprojecten, voeren de verschillende overheden beleid om draagvlak voor de energietransitie te vergroten. De belangrijkste uiting hiervan is de totstandkoming van het Energieakkoord, waarbij de nationale doelstellingen voor duurzame energie in gezamenlijkheid met tientallen partijen zijn uitgewerkt naar concrete maatregelen. Alle betrokken partijen werken hier hard aan.
Bent u bereid of van plan om de gedragscode, of onderdelen daarvan, verplicht te stellen voor ontwikkelaars van windenergieprojecten zoals de initiatiefnemers van de gedragscode u hebben verzocht?
Nee. De waarde van een gedragscode is erin gelegen dat de betrokken partijen hem willen naleven, omdat zij het nut en het belang van de eigen afspraken inzien. Het verplicht stellen van overheidswege doet hier geen recht aan. Ook doet het geen recht aan de diversiteit in de windsector. Bij veel projecten nemen de bewoners van een gebied zelf de ontwikkeling van een windpark ter hand. Zij organiseren draagvlak en participatie op hun eigen wijze. In het wetsvoorstel Omgevingswet is bewust gekozen participatie verplicht te stellen, maar geen regels te stellen aan de manier waarop dat gebeurt. Zo blijft er ruimte voor maatwerk. Ik zie geen grond om voor de windsector een uitzondering te maken op dit principe.