De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.
De Volkswagen dieselgate |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieselschandaal Volkswagen dreigt opnieuw op te laaien»1 waarin staat dat de update van de Audi Q5 tot gevolg heeft dat de testemissies stijgen in plaats van dalen en het bericht «Rapport uitstoot Renault verzweeg belangrijke details»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse consumentenorganisatie VZBV dat Volkswagen de uitstoot van modellen die een update hebben gekregen onafhankelijk dient te laten testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in Europa in te zetten voor zo’n onafhankelijke test van automodellen van alle fabrikanten die in verband met te hoge emissies teruggeroepen worden?
Europese wetgeving vereist dat de Duitse typekeuringsautoriteit KBA de door Volkswagen voorgestelde aanpassingen eerst goedkeurt, voordat de update wordt doorgevoerd. Voor het verkrijgen van deze goedkeuring moet Volkswagen testen uitvoeren. Een onafhankelijke technische dienst ziet er hierbij op toe dat dit op de juiste wijze gebeurt. De modellen die voor een software update worden teruggeroepen, worden dus al onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke partij getest. In deze systematiek past het niet dat een lidstaat een door een andere lidstaat afgegeven goedkeuring gaat hertesten. Op verzoek van uw Kamer3 voeren de RDW en TNO wel een second opinion uit naar de door KBA goedgekeurde oplossing. De RDW en TNO brengen hiertoe een bezoek aan Duitsland. Ik verwacht de resultaten hiervan op korte termijn.
Wat betekent de hogere uitstoot van de Audi Q5 na de update in testomstandigheden voor de nieuwe praktijkemissies van de Audi Q5?
Het is aan de KBA om de door Volkswagen voorgestelde aanpassing te onderzoeken en te bezien of de aanpassingen leiden tot prestaties die binnen de gestelde marges liggen. De software update zorgt er in dit geval voor dat de aangepaste modellen tijdens de typekeuringstest op de rollenbank aan de Euro-5 NOx-norm van 180 mg/km voldoen. Dit betekent echter niet dat de emissies van de aangepaste auto’s in de praktijk ook aan deze waarde voldoen. Euro-5 dieselpersonenauto’s stoten in de praktijk gemiddeld 500 mg/km uit, dat wil zeggen ongeveer drie keer de norm. Nederland heeft de Europese Commissie er tijdens het Nederlandse voorzitterschap op aangesproken dat de praktijkemissies van stikstofoxiden door nieuwe dieselauto’s zoveel hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van wet- en regelgeving omtrent deze bepaling.
Is bekend of er meer modellen van de Volkswagen-groep zijn waarbij de testemissies na de update verslechteren in plaats van verbeteren?
Ik heb hier geen informatie over.
Bent u van plan bij uw Franse collega om opheldering te vragen over het mogelijk weglaten van belangrijke details in het onderzoek naar de emissies bij Renault en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Heeft TNO onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur? Zo ja, heeft TNO in haar praktijkonderzoeken aanwijzingen gevonden dat het stikstoffilter in de Renault Captur dieselauto harder werkt tijdens testcycli dan in de praktijktest?
TNO heeft geen onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur. TNO heeft het afgelopen jaar in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wel metingen uitgevoerd naar de praktijkemissies van een Renault Clio en twee Renault Meganes, alle met dieselmotor. De resultaten van deze metingen worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Overweegt u om Volkswagen en Renault te verplichten om voor de modellen die een update hebben gekregen een praktijktest door TNO of een andere onafhankelijke keuringsinstantie te laten uitvoeren om te zien wat het effect is op de praktijkemissies? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven, en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan de geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet. Er is geen juridische basis om fabrikanten te verplichten om praktijktesten uit te laten voeren aan modellen die een software update hebben gekregen. Praktijktesten worden als onderdeel van de typekeuring binnenkort wel verplicht bij de introductie van de nieuwe Real Driving Emissions test procedure in 2017.
Het bericht dat diverse bospaden vol asbest blijken te liggen |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Stentor van vandaag over diverse bospaden die vol asbest zitten?1
Ja.
Weet u hoe omvangrijk dit probleem is? Gaat het hier alleen om Apeldoorn of om een veel groter gebied?
In het verleden is in heel Nederland asbesthoudend puin gebruikt om wegen en paden te verstevigen. Het betreft fiets- en wandelpaden en wegen en erven van zowel private als publieke eigenaren in de voornamelijk agrarische buitengebieden. Het is onbekend welke wegen op deze wijze zijn versterkt. Na de asbestmelding in het bos in Apeldoorn voert de gemeente Apeldoorn een inventarisatie uit in het bos waar het asbest ligt. Dit neemt enige weken in beslag. Op basis van de uitkomsten zal de gemeente Apeldoorn in overleg met de andere beheerders beoordelen of de situatie in het Apeldoornse bos representatief is voor een groter gebied.
In het artikel wordt gemeld dat het bosgebied vol ligt met kankerverwekkend materiaal; wat is uw inschatting over de ernst van de situatie?
De onverharde bospaden in het bos zijn verstevigd met puin waarin hechtgebonden asbest kan voorkomen. Dit komt nu naar de oppervlakte. Ook is er in het verleden puin gestort waarin asbesthoudend materiaal kan hebben gezeten. Bij iedere asbestvondst moet in beeld worden gebracht of er gevaar is voor de leefomgeving. De gemeente Apeldoorn doet nader onderzoek naar de verspreiding van het asbest in het bos.
Heeft het gevolgen voor de volksgezondheid en milieu? Welke maatregelen dienen genomen te worden? Wat kunt u op korte termijn doen?
Asbestwegen kunnen een gezondheidsrisico opleveren voor de gebruikers. Daarom zijn asbestwegen verboden sinds 1 januari 2000. Asbestwegen dienen conform het Besluit asbestwegen gemeld te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De gemeente heeft inmiddels contact opgenomen met de Inspectie. Op basis van de inventarisatie en nadere onderzoeken zal een plan tot sanering worden opgesteld. Indien blijkt dat de norm (100 mg/kg gewogen droge stof) wordt overschreden, zal de weg conform het Besluit asbestwegen moeten worden gesaneerd.
Leiden deze vondsten ertoe dat de toegang tot natuurgebieden voor recreanten, toeristen en overige gebruikers beperkt dient te worden? Zo ja, voor hoe lang worden dergelijke gebieden afgezet?
Uit een eerste inventarisatie en bodemonderzoek is gebleken dat het gaat om hechtgebonden asbest, dat zich naar zijn aard niet verspreidt in de leefomgeving. Uit de in antwoord op vraag 2 gemelde inventarisatie door de gemeente zal blijken of de conclusie van de eerste inventarisatie bevestigd wordt. Op grond van de eerste inventarisatie acht het bevoegd gezag afzetting van het gebied niet nodig.
Onlangs werd ook al asbest aangetroffen in het Huis der Provincie in Gelderland en in het congres- en muziekcentrum Musis Sacrum in Arnhem; deelt u de verontrusting over de telkens nieuwe vondsten van asbest in zowel gebouwen als in de natuur? Heeft u wel inzicht in de omvang van het gebruik van asbest in de vorige eeuw of zullen we telkens opnieuw verrast worden? Kunt u uw antwoord toelichten en aangeven welke maatregelen voor dergelijke vondsten toegepast kunnen worden vanuit de rijksoverheid?
In 2010 constateerde de Gezondheidsraad dat asbest gevaarlijker is dan tot dan toe werd aangenomen. Gegeven deze constatering is de focus van het asbestbeleid nadrukkelijker dan in het verleden gericht op het maximaal beheersen van de risico's van asbest, om zo de gezondheidsrisico's te beperken.
In eerste instantie zijn de asbesthoudende remvoeringen van auto's verboden. In 1994 volgde een verbod op het gebruik van nieuw asbest. Vervolgens zijn de bekende asbestwegen in de regio's Goor en Harderwijk uitgefaseerd. Het is landelijk onbekend hoeveel asbestwegen er nog zijn en waar deze zich bevinden. De ILT reageert op meldingen die door wegeigenaren worden ingediend bij het meldpunt van de Inspectie. Jaarlijks worden er 100–150 wegen gemeld voor sanering. Asbestdaken worden vanaf 2024 verboden omdat deze daken verweren en een gevaar kunnen vormen voor de leefomgeving.
Waar asbest veilig aanwezig is, kan het blijven zitten. Zolang asbest in gebouwen en installaties niet geraakt wordt, vormt dit geen gezondheidsrisico. Zodra asbest niet meer veilig aanwezig is (bijvoorbeeld afbrokkelt), moet het op verantwoorde wijze verwijderd worden. Als er verbouwd, gerenoveerd of gesloopt wordt, moet asbest eerst geïnventariseerd worden en vervolgens op de voorgeschreven wijze verwijderd worden.
Bent u bekend met het bericht «Gevaarlijk nucleair afval wordt verkeerd vervoerd»1 en de in dat bericht genoemde vergunning voor het vervoer van twee hoogradioactieve bronnen (Americium/Beryllium en Cesium) van NRG (kernreactor te Petten) naar de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) (opslaglocatie nucleair afval te Vlissingen)?2 Kunt u voorts bevestigen dat de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) toestemming heeft gegeven voor het gebruik van een ander soort verpakking dan eigenlijk is vereist voor het transport van deze hoogradioactieve bronnen van NRG naar de COVRA?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft vergunning verleend voor het vervoer op grond van een speciale regeling van twee hoogradioactieve, ingekapselde bronnen van NRG naar COVRA. Deze vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Zo ja, kunt u bevestigen dat hoog radioactieve bronnen zoals Americium/Beryllium en Cesium normaliter in gecertificeerde type B-verpakking moeten worden vervoerd, aangezien deze verpakkingen een zwaar ongeluk ongeschonden kunnen doorstaan zodat dat de omgeving niet radioactief wordt besmet? Zo nee, kunt u aangeven wat precies de standaardprocedure is voor het vervoer van dit soort radioactief afval?
Nee dat kan ik niet bevestigen.
Op grond van het ADR en het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen (Bvser) is voor het vervoer van dit soort hoogradioactieve, ingekapselde bronnen een geschikte type A verpakking vereist, mits een geldig certificaat aanwezig is van de ingekapselde bronnen. Wanneer dit het geval is, is er geen vervoersvergunning vereist en kan het vervoer plaatsvinden na het doen van een vervoersmelding aan de ANVS.
Als geen geldig certificaat van de ingekapselde bron overlegd kan worden, zoals bij de betreffende bronnen het geval is, dan kan de bron niet zondermeer in een type A verpakking worden vervoerd. Om de bron toch veilig te kunnen vervoeren biedt het ADR twee mogelijkheden:
Het bevoegd gezag beoordeelt de aanvraag en verleent een vergunning indien de transportveiligheid is gewaarborgd.
Waarom is er besloten deze afwijking toe te staan zodat dit transport plaats kan vinden onder andere condities dan gebruikelijk, namelijk met een type A-verpakking? Wat zijn de precieze redenen geweest voor de ANVS om deze uitzondering op de regel toe te staan?
Er is geen sprake van afwijking of uitzondering op de regels. De vergunning en de verpakking voldoen aan de vereisten van de Kernenergiewet (Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen) en de internationale vervoersregelgeving (ADR).
Omdat er van de twee ingekapselde bronnen geen geldige certificaten overlegd kunnen worden, kunnen de bronnen niet zondermeer in type A verpakkingen worden vervoerd.
De mogelijkheid om het vervoer van de bronnen in gecertificeerde type B verpakkingen te laten plaatsvinden is door NRG en COVRA zorgvuldig onderzocht. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan.
Om die reden heeft de aanvrager gekozen om gebruik te maken van de mogelijkheid die het ADR en Bvser biedt, namelijk het bij de ANVS indienen van een aanvraag voor een vergunning voor het vervoer op grond van een speciale regeling («special arrangement»).
Daarbij moet door de aanvrager aangetoond worden dat de vereiste transportveiligheid is gewaarborgd. In dit geval moet de aanvrager aantonen dat het totale veiligheidsniveau tijdens het vervoer tenminste gelijkwaardig is aan hetgeen dat zou worden bereikt, wanneer wel geldige certificaten van de ingekapselde bronnen overlegd hadden kunnen worden, en de bronnen in voor deze bronnen geschikte type A verpakkingen vervoerd hadden kunnen worden. Hiervoor beoordeelt de ANVS de aanwezige veiligheidsbarrières.
De volgende veiligheidsbarrières zijn in dit geval aanwezig:
In plaats van de twee barrières (ingekapselde bronnen met geldige certificaten en type A transportverpakkingen) is er nu dus sprake van drie barrières.
Bovendien zijn de volgende aanvullende voorschriften aan de vergunning verbonden:
De ANVS heeft op grond van bovenstaande geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden, indien alle voorschriften van de vergunning worden nageleefd. Hierop zal worden toegezien.
Waarom is de aanvraag voor genoemde vergunning op 8 juni jongstleden door de COVRA ingediend? Wat waren daar precies de redenen voor en wat is de urgentie? Bent u bereid de aanvraagdocumenten openbaar te maken? Waarom heeft NRG deze aanvraag niet ingediend, aangezien het afval van NRG afkomstig is?
NRG moet op grond van haar inrichtingsvergunning radioactief afval zo spoedig mogelijk afvoeren naar COVRA. NRG en COVRA zijn al geruime tijd op zoek naar een geschikte gecertificeerde verpakking voor het afvoeren van deze ingekapselde radioactieve bronnen. Er bleken voor deze bronnen geen geschikte en gecertificeerde type B verpakkingen beschikbaar en er is ook geen zicht op de verkrijgbaarheid ervan. Er is geconcludeerd dat afvoer alleen op grond van speciale regeling kan.
Bij vervoersvergunningen maakt de aanvraag doorgaans geen deel uit van de vergunning. De aanvraagdocumenten kunnen openbaar worden gemaakt, met toepassing van de Wet openbaarheid bestuur, indien daartoe een verzoek wordt gedaan.
Vervoersvergunningen mogen op grond van de Kernenergiewet worden aangevraagd door de afzender, de ontvanger of de vervoerder. Als vervoerder en ontvanger is COVRA in dit geval daartoe gerechtigd, NRG heeft COVRA hierom verzocht.
Wat zijn precies de risico’s van het vervoeren van deze hoogradioactieve bronnen middels een type A-verpakking versus een type B-verpakking? Kunt u daarbij bevestigen dat type A-verpakkingen bij een ongeval niet kunnen garanderen dat de inhoud niet vrijkomt?
Type B transportverpakkingen zijn zodanig ontworpen dat zij bestand zijn tegen ongevallen. Type A verpakkingen zijn dat niet. Voor type A verpakkingen geldt daarom een limiet voor de hoeveelheid radioactieve stoffen die erin mag worden vervoerd.
Deze twee ingekapselde bronnen voldoen aan de limieten voor vervoer in type A verpakkingen.
Zoals in vraag 3 toegelicht heeft de ANVS op grond van de drie aanwezige veiligheidsbarrières en de aanvullende voorschriften in de vergunning geoordeeld dat het vervoer gerechtvaardigd is en veilig kan plaatsvinden. Met deze vergunning wordt verspreiding van radioactieve stoffen, ook in geval van ongevallen, voorkomen.
Waarom heeft het bevoegd gezag aanvullende informatie gevraagd over de te gebruiken verpakking voor dit transport, welke op 6 juli 2016 door NRG is verstrekt, en kunt u voorts aangeven welke conclusies daar vervolgens door de ANVS uit zijn getrokken? Zo nee, waarom niet?
Door de ANVS is niet verzocht om aanvullende informatie, COVRA heeft tijdens de behandeling van de aanvraag door ANVS op eigen initiatief op 6 juli 2016 een aanvulling gestuurd. De ANVS heeft deze aanvulling meegenomen in haar beoordeling.
Hoe is het mogelijk dat beide bronnen zich bevinden in een capsule waarvoor in het verleden een «special form» certificaat is verstrekt maar dat deze certificaten beide niet meer geldig zijn en dat bovendien de certificaten van de bronhouders waarin de bronnen zijn opgeslagen niet meer aanwezig zijn? Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wordt hier geen toezicht op gehouden en zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is de controle op de certificaten volgens u tekort geschoten?
Een fabrikant die ingekapselde bronnen produceert, moet beschikken over een geldig certificaat («special form»). Dit certificaat wordt onder het bevoegd gezag van het land van herkomst voor een bepaalde tijd afgegeven. De maximale geldigheidsduur van deze certificaten is doorgaans 5 jaar.
Indien een fabrikant besluit te stoppen met de productie van dit type ingekapselde bronnen en hij geen verlenging aanvraagt, verloopt het certificaat. Deze situatie doet zich voor in dit geval. Het verlopen van het certificaat betekent niet dat de bron niet meer kan worden gebruikt. Tijdens de gebruiksfase is vereist dat het bedrijf controleert of de ingekapselde bron intact is.
De tweede barrière, de stevige omhullingen, worden gebruikt voor de veilige opslag en de afscherming van een ingekapselde bron, waarvoor eisen gelden.
Er is hier dus geen sprake van een tekortschietende controle op certificaten.
Hoe heeft de COVRA de ANVS ervan kunnen overtuigen dat het algemene veiligheidsniveau van het vervoer ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat bereikt wordt indien aan alle van toepassing zijnde bepalingen van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen is voldaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat er geen type B-verpakkingen beschikbaar of verkrijgbaar zouden zijn? Wat is hiervoor de reden en waarom is er niet besloten om dat probleem op te lossen maar in plaats daarvan een uitzondering op de regel toe te staan, met alle risico’s van dien?
De markt van gecertificeerde type B verpakkingen is klein. Bovendien worden type B verpakkingen gecertificeerd voor een specifieke inhoud. Het laten ontwikkelen en certificeren van een type B verpakking is een complex en langdurig traject.
Er is geen sprake van uitzondering op de regels.
De ANVS heeft geoordeeld dat het verlenen van de vergunning voor vervoer op grond van de speciale regeling in dit geval gerechtvaardigd is.
Zoals in vraag 3 toegelicht is bij vervoer op grond van de speciale regeling de transportveiligheid gewaarborgd.
Kunt u zo specifiek mogelijk beargumenteren waarom er akkoord is gegaan met de in de vergunning omschreven «oplossing»3 voor het ontbreken van een type B-verpakking?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de risico inschatting voor de genoemde oplossing voor te leggen aan externe experts, zoals van het Internationaal Atoomagentschap (IAEA), TNO en/of een instantie die dit soort verpakkingen certificeert, zodat u tenminste een second opinion heeft voordat er hoogradioactief materiaal door de Randstad wordt vervoerd met alle mogelijk risico’s van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat de ANVS ter zake een onjuiste beoordeling heeft gemaakt.
De vergunning maakt er melding van dat de radioactieve bronnen door NRG zijn aangemerkt als radioactieve afvalstoffen en afgevoerd dienen te worden naar de COVRA; kunt u aangeven hoe NRG de inhoud van deze radioactieve bronnen heeft kunnen vaststellen? Kunt u daarbij ingaan op de vraag hoe dat zich verhoudt tot de kwestie van de falende apparatuur die tot nu toe belet dat NRG het radioactief afval op het benodigde nauwkeurigheidsniveau kan «scannen» om te voldoen aan de regels van de COVRA voor het aanleveren van nucleair afval? Zo nee, waarom niet?
Hier is geen sprake van historisch afval.
Van deze twee ingekapselde bronnen zijn alle relevante gegevens beschikbaar om het vervoer en opslag bij COVRA veilig te laten plaatsvinden.
Kunt u nog altijd volhouden dat, gelet op het bovenstaande, de voordelen van het aangevraagde vervoer opwegen tegen de nadelen ervan en kunt u nogmaals beargumenteren dat uit deze overwegingen volgt dat verlening van het vervoer gerechtvaardigd is, zoals dit door de ANVS in de vergunning zelf wordt bepleit?4
Ja.
De transportveiligheid is zorgvuldig beoordeeld door de ANVS. Het vervoer is gerechtvaardigd en kan veilig plaatsvinden.
Kunt bevestigen dat het transport niet zal plaatsvinden vóór 31 augustus 2016, wanneer de bezwaartermijn van zes weken afloopt? Indien u vóór 31 augustus 2016 niet in staat bent geweest de Kamer hierover te informeren, bent u dan bereid deze vergunning op te schorten dan wel in te trekken totdat u de Kamer over deze kwestie hebt geïnformeerd?
Het vervoer kan niet plaatsvinden voor 31 augustus 2016 omdat de vergunning nog niet van kracht is overeenkomstig artikel 20.3 van de Wet milieubeheer.
Het bericht ‘Afval van zolder kan mee in de kolencentrale’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Afval van zolder kan mee in de kolencentrale» uit Trouw van 9 augustus 2016?1
Ja.
Bent u bekend met het product subcoal? Zo ja, hoe?
Subcoal is een merknaam voor brandstofpellets gefabriceerd uit diverse soorten afval. De input voor de fabricage van deze pellets bestaat uit zogeheten «rejects» van de papier- en kartonindustrie en sorteerresten uit huishoudelijk afval en uit bouw- en sloopafval; allemaal afvalstromen die moeilijk of niet te recyclen zijn. De brandstofpellets worden gebruikt voor verbranding in energiecentrales en de cementindustrie. Gegeven de samenstelling van Subcoal wordt de hiermee opgewekte energie niet als hernieuwbare energie aangemerkt.
Ten eerste ben ik met Subcoal bekend omdat ILT regelmatig aanvragen beoordeelt voor de invoer van afval ten behoeve van de productie van deze pellets. Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een zogeheten einde-afvalstatus kan krijgen (zie het antwoord op vraag 3). Het is mij ook bekend dat de provincie Groningen een omgevingsvergunning heeft verleend voor de productie van Subcoal.
Waarom kent subcoal een afvalstatus? Zou er een einde kunnen worden gemaakt aan de afvalstatus van dit product? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet en hoe kunnen centrales dan een milieuvergunning aanvragen voor het meestoken van subcoal?
Subcoal wordt gefabriceerd uit afval. Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen op grond van een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen, Richtlijn EG/2008/98, artikel 6 (hierna: Kaderrichtlijn) geeft aan dat voor de einde-afvalstatus aan vier voorwaarden moet worden voldaan. Naar deze vier voorwaarden wordt rechtstreeks verwezen in artikel 1.1, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
Momenteel onderzoekt IenM op verzoek van de producent van Subcoal of het materiaal een einde-afvalstatus kan krijgen, dus of aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan. Dit onderzoek zal binnen enkele maanden leiden tot een rechtsoordeel. Dit rechtsoordeel heeft een informatief karakter en kan als zodanig door het bedrijf worden ingebracht bij beoordelingen en beschikkingen door het bestuursorgaan dat bevoegd gezag is ten aanzien van de activiteiten van het bedrijf. De competentie voor de beoordeling of een stof of materiaal een afvalstof is of niet ligt namelijk steeds bij het bevoegd gezag.
Ook als Subcoal wel de status van afvalstof heeft, kan het door elektriciteitscentrales worden gebruikt mits dit in de omgevingsvergunning is voorzien.
Heeft u ervaring met een kolencentrale die een vergunning heeft ontvangen en subcoal meestookt?
Ja, in elk geval in één kolengestookte energiecentrale is Subcoal in het verleden al enige malen meeverbrand (met de status van afvalstof). De omgevingsvergunning van deze centrale voorziet in het met kolen meeverbranden van afvalstoffen. Op grond van artikel 5.15 en volgende van het Activiteitenbesluit gelden dan strengere voorschriften om een verantwoorde uitstoot van rookgassen te borgen.
Welke mogelijkheden ziet u om restproducten – die in de vrije markt een positieve waarde hebben en geen gevaar vormen voor de volksgezondheid – te ontdoen van het afvalstempel, zodat meer toepassingen en hergebruik eenvoudiger worden?
Producten van afvalverwerking kunnen de afvalstatus verliezen na een beoordeling of aan de voorwaarden voor de einde-afvalstatus wordt voldaan. Een vergelijkbare beoordeling voorziet de Kaderrichtlijn voor stoffen die naast een hoofdproduct ontstaan in een productieproces (productieresiduen). Deze hebben geen afvalstatus als ze voldoen aan de voorwaarden voor de status van «bijproduct». Ook voor deze voorwaarden verwijst de Wet Milieubeheer (artikel 1.1, zesde lid) rechtstreeks naar de Kaderrichtlijn.
Om te stimuleren dat de Europees gestelde voorwaarden op uniforme wijze worden meegenomen in beoordelingen door het bevoegd gezag, zal ik in het komende Derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) de toepassing van de voorwaarden nader toelichten. Ditzelfde doe ik nu al in de rechtsoordelen die bedrijven bij IenM kunnen aanvragen en die zij als mogelijke redeneerlijn kunnen aanreiken aan het bevoegd gezag voor hun activiteiten. De rechtsoordelen worden bovendien gepubliceerd op de website van Rijkswaterstaat,2 zodat andere bedrijven en overheden kennis kunnen nemen van de gevolgde redenering.
In hoeverre geeft u uitvoering aan het afvalplan «haal meer uit afval» van mei 2015? Kunt u een overzicht geven van de resultaten en de voortgang?2
In zijn plan «haal meer uit afval» komt de heer Dijkstra met goede suggesties om te bekijken hoe we van afval naar grondstof kunnen komen. Ik spreek daarvoor nogmaals mijn waardering uit. Met door hem aangesneden thema’s zoals de noodzaak van het afvalstempel en het vergemakkelijken van import en export van afvalstoffen, ben ik in het VANG programma aan de slag gegaan. Over de voortgang wordt u nader geïnformeerd in de VANG voortgangsrapportage die uw Kamer in september 2016 ontvangt.
De veiligheid van Belgische kernreactor Tihange 2 |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelstaal in «scheurtjescentrale» Tihange»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dit voor de inwoners uit de omliggende gemeenten wederom een zeer zorgelijke zaak is? En wat is het gevaar voor de omwonenden?
Ik heb begrip voor de zorgen van inwoners in de omgeving over dergelijke berichtgevingen. Echter, het Belgische Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) heeft aangegeven dat de kwaliteit van de onderdelen niet in het geding is en dat er daarom ook geen gevaar voor omwonenden is. Het FANC geeft aan dat het gaat om onderdelen die de juiste kwaliteit hebben en tijdens de productie ook de juiste productieprocessen hebben doorlopen. Echter, het dossier over de productie van de onderdelen was onvolledig (één productiestap is eenmaal herhaald nadat deze in eerste instantie niet volledig was uitgevoerd zonder dat dit gedocumenteerd is).
Heeft het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) contact gehad met u, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) of andere Nederlandse autoriteiten over deze onregelmatigheid?2 Zo ja, kunt u de Kamer daarover zo spoedig mogelijk informeren?
Ja, de ANVS heeft op 12 augustus 2016 contact gehad met het FANC. Hierbij heeft het FANC toelichting gegeven over het gevolgde onderzoekstraject, over specifiek welke onderdelen het ging en over het toezicht van het FANC op dit onderzoekstraject. De ANVS is in mei 2016 al in internationaal verband geïnformeerd over de onregelmatigheden. Eerst door de Franse toezichthouder Autorité de Sûreté Nucléaire (ASN) toen de onregelmatigheden bij de Creusot smederij werden ontdekt. Later ook door het FANC toen bleek dat bij enkele onderdelen in de kernreactor Tihange 2 afkomstig van deze smederij in Frankrijk het dossier over de productie onvolledig was. Zowel ASN als het FANC hebben hier meerdere keren ook op hun website over gecommuniceerd.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Belgische autoriteiten over deze onregelmatigheid? En bent u bereid de Kamer over dit contact op de hoogte te stellen?
Tijdens het Algemeen Overleg van 24 mei 2016 (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik met uw Kamer gesproken over de bevindingen in de Creusot smederijen en de eventuele aanwezigheid van onderdelen in Belgische kerncentrales met onvolledige of onjuiste productiedossiers. Zoals ik toen heb aangegeven was het onderzoek indertijd nog niet zover dat er conclusies getrokken konden worden. Op 22 juni 2016 heeft het FANC op zijn website in meer detail gecommuniceerd over de desbetreffende problematiek, de eerste onderzoeksconclusies en de gevolgen hiervan voor de veiligheid. De communicatie van het FANC van 8 augustus 2016 waar het hierboven genoemde artikel over schrijft, betreft de afronding van het onderzoek, is een herhaling/bevestiging van de conclusies van juni dit jaar en geeft een toelichting op de verificatie en inspecties op de eerdere onderzoeksresultaten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven concludeert het FANC dat de kwaliteit van de onderdelen zelf niet ter discussie staat. Er zijn op dit moment dan ook geen inzichten die aanleiding geven om extra contact te zoeken met de Belgische overheid. Wel heb ik aan de ANVS gevraagd om de zaak rondom de onregelmatigheden bij de Creusot smederij te blijven volgen en mij te informeren wanneer er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die voor de veiligheid van Nederlandse burgers van belang zijn.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen de onregelmatigheid in de behandeling van het voor het reactorvat van Tihange 2 gebruikte smeedijzer en de scheurtjes in dit reactorvat?
Nee, die relatie is er niet. De waterstofvlokken waar u op doelt, bevinden zich in de circa 20 centimeter dikke wand van het reactorvat. De onregelmatigheden in het productiedossier ter zake hebben geen betrekking op het reactorvat zelf maar op interne onderdelen die in het reactorvat gesitueerd zijn. Het zijn dus geen onderdelen van het reactorvat zelf en de productie hiervan bij de Creusot smederij had geen relatie met het productieproces van de reactorvaten zelf.
Kunt u een stand van zaken geven van de gesprekken die Nederland voert met de Belgische autoriteiten over de communicatie betreffende nucleaire instellingen?
In het Algemeen Overleg van 24 mei jongstleden (Kamerstuk 32 645, nr. 84) heb ik uw Kamer geïnformeerd over een landelijke communicatiewerkgroep in samenwerking met de veiligheidspartners die werkt aan het actualiseren van de risico- en crisiscommunicatie en aan een herzien communicatieplan voor stralingsincidenten. De gesprekken over het maken en verder uitwerken van de verschillende werkafspraken in dit verband lopen nog.
Ik vind het hierbij van belang dat de rol van de regionale veiligheidsregio’s duidelijk is en dat zij de juiste afspraken hebben, met zowel de ANVS als met partners over de grens, om op tijd en zonder omweg de juiste informatie en duiding te ontvangen en hierover naar behoefte te kunnen communiceren. Daarnaast wordt ook onderzocht waar nu precies de behoeften en hiaten zitten in de kennis die mensen over dergelijke ongevallen hebben. Onderzoek zoals dat recent door het RIVM is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Minister van VWS levert hier waardevolle input voor. Ik verwacht uw Kamer binnenkort meer concreet te kunnen informeren over de afspraken op het gebied van communicatie waar u naar aanleiding van het Algemeen Overleg van 24 mei jl. (Kamerstuk 32 645, nr. 84) op hebt aangedrongen.
Het bericht dat huishoudens veel meer milieubelasting betalen dan de vervuilende industrie |
|
Eric Smaling |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat huishoudens veel meer milieubelasting betalen dan de vervuilende industrie?1
Ja.
Hoe ligt op dit moment de verhouding tussen de milieu en energiebelasting (per m3 en per KWh) die wordt opgelegd aan de huishoudens en aan de industrie (ETS en non-ETS)?
In onderstaande tabel 1 is voor een aantal voorbeeldhuishoudens/bedrijven indicatief weergegeven hoeveel energiebelasting (exclusief ODE) verschuldigd is in 2016. Daarbij is tevens weergegeven wat het gemiddelde tarief is dat deze huishoudens en bedrijven betalen per m3 en kWh.
verbruik
EB (€)
gem. tarief (€ cent)
gas (m3)
1.600
403
25,2
elektra (kWh)
3.500
352
10,1
totaal
755
gas (m3)
380.000
57.389
15,1
elektra (kWh)
170.000
4.603
2,7
totaal
61.992
gas (m3)
170.000
42.786
25,2
elektra (kWh)
700.000
11.657
1,7
totaal
54.443
gas (m3)
12.000.000
353.074
2,9
elektra (kWh)
20.000.000
140.740
0,7
totaal
493.814
Dit betreffen indicatieve cijfers.
Hoe verhouden de relatieve milieu en energiekosten (kosten voor gebruik en belasting) zich tussen hogere en lagere inkomens in Nederland?
Het CBS heeft een statistiek beschikbaar waarin de relatie gelegd wordt tussen de betaalde milieubelastingen en de hoogte van het inkomen. De meest recente cijfers die beschikbaar zijn dateren uit 2013. Hieronder zijn deze weergegeven:
Besteedbaar inkomen (in € 1.000)
14,1
24,7
35,3
60,3
Milieubelasting op energie
270
320
415
535
Bron: Statline: Indirecte belastingen en bestedingen; kenmerken particuliere huishoudens, http://statline.cbs.nl/Statweb/
Over de totale relatieve milieu en energiekosten (verbruik en belasting) in relatie tot het huishoudinkomen zijn geen recente data beschikbaar. Wel is in 2009 door het Nibud onderzoek verricht naar de verschillen in energielasten tussen huishoudens.2 In dit onderzoek wordt gesteld dat lagere inkomens in absolute termen gemiddeld lagere energiekosten hebben dan hogere inkomens, maar in relatieve termen hoger. Deze bevindingen komen derhalve overeen met de beschikbare gegevens van het CBS zoals in tabel 2 weergegeven.
De kosten voor energie – en ook de te betalen belasting daarover – hangen echter niet af van het inkomen, maar worden bepaald aan de hand van het verbruik. Het verbruik wordt met name bepaald door de omvang van de woning, de mate van isolatie van de woning en het aantal personen in het huishouden. In onderstaande tabel 3 zijn bij benadering de totale kosten voor het gebruik van aardgas en elektriciteit in 2016 weergegeven voor verschillende woningen en 2 respectievelijk 4 personen in het huishouden. In de kosten is rekening gehouden met gemiddelde leveringskosten, gemiddelde vaste kosten (vastrecht, transport- en netwerkkosten), energiebelasting aardgas en elektriciteit, ODE, belastingvermindering en btw.
aantal personen
2
4
2
4
gas (m3)
1.100
1.550
1.400
1.950
elektra (kWh)
3.000
4.200
gas (m3)
1.300
1.600
1.550
2.000
elektra (kWh)
3.150
4.300
gas (m3)
1.700
1.900
1.900
2.250
elektra (kWh)
3.450
4.550
gas (m3)
2.300
2.400
2.400
2.700
elektra (kWh)
4.150
5.200
Bron: gemiddeld verbruik overgenomen van energieleveranciers.nl, berekening energierekening op basis van CBS-cijfers (conform vraag 5).
Bent u van plan om de belastingverschillen tussen laag-inkomen consument, hoog-inkomen consument en producent te verkleinen in het komende Belastingplan? Zo ja, tot welk niveau? Zo nee, waarom niet?
De energiebelasting haakt – net als de andere indirecte belastingen – bewust aan bij verschil in verbruik en juist niet bij inkomensverschillen. Ieder jaar wordt in augustus naar het integrale koopkrachtbeeld van verschillende (inkomens)groepen in Nederland gekeken. In dit koopkrachtbeeld is ook de gemiddelde ontwikkeling van de energielasten (inclusief belastingen) meegenomen (via de inflatie). Op basis van dit integrale koopkrachtbeeld wordt gekeken of het nodig is om bij te sturen.
Gaat de consument werkelijk profiteren van de lagere energierekening2 of zorgt de som van verbruik, energiebelasting en de opslag duurzame energie toch voor gelijkblijvende lasten?
Het artikel waar naar verwezen wordt maakt gebruik van een publicatie van het CBS.4 Het CBS houdt daarbij rekening met de verschillende onderdelen van de energierekening (leveringskosten, vaste kosten, energiebelasting aardgas en elektriciteit, ODE, btw en belastingvermindering). Een huishouden met een gemiddeld verbruik gaat naar verwachting daadwerkelijk profiteren van een lagere energierekening. De energiebelasting op aardgas is weliswaar omhoog gegaan, maar de leveringkosten voor aardgas zijn ongeveer evenveel omlaag gegaan, waarmee de totale kosten voor aardgas in 2016 nagenoeg gelijk gebleven zijn. De energiebelasting op elektriciteit is omlaag gegaan en de leveringskosten van elektriciteit zijn gemiddeld ook licht gedaald. In totaal neemt de energierekening van een huishouden met gemiddeld verbruik af met circa € 100.
Hoe werkt de transitie van hogere lasten voor gas tegenover lagere lasten voor elektriciteit door in de portemonnee van huishoudens wanneer je die indeelt in groepen die geen, weinig of royaal toegang hebben tot de overstap van een gas-gedreven woning tot een elektriciteit-gedreven woning?
De verhoging van de belasting op gasverbruik ten gunste van (relatief) lagere lasten op elektriciteit is ingegeven door de wens om de mate van milieubelasting beter in de prijs tot uitdrukking te laten komen. Het kabinet zet in op het verduurzamen van de woningvoorraad, zodat CO2 emissies door particuliere eindgebruikers worden teruggedrongen. Deze verduurzaming kan leiden tot woningen die geheel elektrisch gedreven worden, maar ook bijna energieneutrale woningen op aardgas of warmte vallen onder deze gewenste duurzame ontwikkeling in de gebouwde omgeving. In het Energieakkoord zijn onder andere maatregelen opgenomen om verduurzaming bij verhuurders, huurders en woningeigenaren te stimuleren.
Tunnels voor dassen en otters |
|
Duco Hoogland (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Reporter Radio over de knelpunten bij dassen- en ottertunnels?1
Ja.
Welk gevolg heeft u gegeven aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (2014) dat het onderhoud van de tunnels in 2015, 2016 en 2017 moest (of moet) worden gerealiseerd?
Volgens de uitspraak van 4 november 2014 van het Gerechtshof in Den Haag moet de Staat 21 urgente verkeersknelpunten voor otters oplossen. Het Hof stelde gefaseerde termijnen vast waarbinnen voorzieningen, zoals aanleg of herstel van looprichels, rasters of duikers, getroffen dienen te worden.
Mijn voorganger heeft in 2014 aan Rijkswaterstaat een bedrag van € 655.000 beschikbaar gesteld voor het oplossen van urgente otterknelpunten in rijkswegen. Deze maatregelen zijn inmiddels vrijwel geheel gerealiseerd. Voorts is er zowel in 2015 als in 2016 overleg gevoerd met de provincies Friesland en Overijssel met betrekking tot de voorgestelde maatregelen voor het oplossen van de in de uitspraak benoemde verkeersknelpunten voor de otter.
Wat is de reden dat, van de dertien tunnels waar problemen opgelost moesten worden die in 2015 en 2016 opgelost hadden moeten zijn, er bij twaalf tunnels nog steeds problemen zijn?
In vervolg op de antwoorden aan uw Kamer van juni 2015 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2014–2015, nr. 2654) heb ik begin 2016 opdracht gegeven aan onderzoeksinstituut Alterra om een inventarisatie te maken van de situatie met betrekking tot het oplossen van de 21 urgente otterknelpunten.
Aan de hand van veldbezoeken op 2 en 3 februari 2016 is door Alterra een beoordeling gemaakt van de stand van zaken. De onderzoekers hebben de resultaten met de betreffende wegbeheerders (Rijkswaterstaat, provincies en gemeenten) besproken en informatie verkregen over de plannen en planning met betrekking tot het oplossen van de knelpunten die nog niet zijn opgelost.
De resultaten van deze inventarisatie wijzen uit dat het in een aantal gevallen gaat om een complexe problematiek, waar in de praktijk in samenwerking met meerdere partijen gezocht wordt naar praktisch uitvoerbare en technisch haalbare en betaalbare oplossingen. Bij een aantal urgente verkeersknelpunten blijkt een eerder gegeven advies van Alterra voor de aanleg van faunabuizen met geleidende rasters op praktische of maatschappelijke problemen (zoals waterveiligheid) te stuiten. Het rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» van 10 mei 2016, inclusief een addendum van september 2016 met de nadere details per knelpunt, treft u hierbij als bijlage aan2.
Waar ligt de verantwoordelijkheid voor het onderhoud van de tunnels die onderhouden zouden moeten worden bij de N351, Lemsterweg, Heidenskipsterdyk, De Auken, N331, Meenteweg en N334?
De verantwoordelijkheid voor het onderhoud van faunavoorzieningen ligt bij de betreffende wegbeheerders. In dit geval zijn dat de provincies Friesland en Overijssel voor provinciale wegen en de betrokken gemeenten voor de gemeentelijke wegen.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid bij het onderhoud van dassen- en ottertunnels in het algemeen, en bij de genoemde tunnels in het bijzonder? Heeft de rijksoverheid een coördinerende verantwoordelijkheid? Welke afspraken zijn er gemaakt met andere overheden of organisaties? Hoe is de financiering voor het onderhoud geregeld?
Het Rijk is alleen verantwoordelijk voor het onderhoud van de tunnels bij wegen waar het Rijk wegbeheerder is. In dit geval gaat het om de door Rijkswaterstaat gerealiseerde tunnels en andere voorzieningen zoals al genoemd in het antwoord op vraag 2. De financiering van het onderhoud aan deze voorzieningen is onderdeel van het onderhoudsbudget van Rijkswaterstaat zoals opgenomen in de begroting van het Infrastructuurfonds. Rijk en provincies hebben conform het Bestuursakkoord (2011) en het Natuurpact (2013) afgesproken dat de provincies verantwoordelijk zijn voor de realisatie van het Natuurnetwerk Nederland en soortenmaatregelen binnen en buiten het netwerk.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van het knelpunt bij de N351, dat in 2015 opgelost had moeten zijn?
Uit het Alterra-rapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» blijkt dat het knelpunt N351 (Friesland) Kuinre-Wolvega ter hoogte van de Scheene is opgelost. Voor knelpunt N351 Kuinre-Wolvega ter hoogte van Spanga is groot onderhoud in voorbereiding. De provincie Friesland onderzoekt in het kader van werk met werk maken welke mogelijkheden er zijn om ook een oplossing voor het otterknelpunt hierin mee te nemen. De oplossing van dit knelpunt hangt bovendien nauw samen met de veenweideproblematiek ter plaatse. Het waterpeil gaat de komende jaren mogelijk omhoog en daarmee zouden thans aan te leggen faunabuizen onder water lopen en hun functie verliezen. Een voorverkenning is in gang gezet en volgens planning is dit knelpunt in 2018 opgelost. In de tussentijd wordt gekeken of tijdelijke alternatieven ingezet kunnen worden.
Gaat u alsnog, en met enige spoed, zorgdragen voor het oplossen van knelpunten bij de elf tunnels waar nog problemen zijn, die begin 2016 opgelost hadden moeten zijn?
De slotsom van het Alterrarapport «Stand van zaken urgente otterknelpunten» inclusief het addendum september 2016 is dat de wegbeheerder, overige betrokkenen en Alterra voor een aantal knelpunten verder overleg moeten voeren en dat een nadere analyse nodig is.
Met de betrokken provincies en Rijkswaterstaat is overleg gevoerd over de urgentie om deze knelpunten op te lossen waarbij, zoals uit de inventarisatie blijkt, elk knelpunt om maatwerk vraagt. Het knelpunt Heidenskipsterdyk is volgens de onderzoekers geen probleem meer, vanwege zijn ligging aan de rand van het verspreidingsgebied van de otter en omdat er al jaren geen otteractiviteiten zijn waargenomen.
Gaat u ervoor zorgen dat de knelpunten bij tunnels bij de A32 en N361, die in 2017 opgelost moeten zijn, ook daadwerkelijk opgelost worden?
De voorziening aan de N361 zal in het kader van de realisatie van de Centrale As voor 1 mei 2017 worden opgeleverd, waarmee de oplossing van dit knelpunt aansluit bij het arrest.
Voor het knelpunt A32 lijkt op basis van een eerste analyse geen adequate oplossing voorhanden. Als vervolgstap wordt nu gekeken of er alternatieve oplossingen zijn.
Hoe moet dit probleem worden gezien in relatie tot de Europese verplichting, voortkomend uit de Habitatrichtlijn, om de otter als beschermde diersoort te beschermen?
Nederland heeft de verantwoordelijkheid voor het treffen van passende maatregelen voor het in stand houden van natuurlijke habitats en de in het wild levende flora en fauna. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 5 en 7.
Het bericht 'Illegale inzet koper in biologische aardappel' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale inzet koper in biologische aardappel»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat biologische aardappeltelers koperoxichloride ongeoorloofd toepassen als bestrijdingsmiddel tegen phytophthora?
Het gebruik van koperverbindingen als gewasbeschermingsmiddel in de verschillende biologische teelten is in principe mogelijk op grond van bijlage II van de Verordening (EG) nr. 889/20082. Dit kan echter alleen als deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/20093. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof koperoxychloride zijn in Nederland sinds 1 maart 2000 niet meer toegelaten. Dit betekent dat aardappeltelers die middelen met koperoxychloride gebruiken ter bestrijding van Phytophthora de wet overtreden.
Wat vindt u van de reactie van Skal, dat zij niet kan handhaven omdat de overtreding juridisch niet aantoonbaar te maken is?
Het juridisch aantoonbaar maken van het gebruik van koperoxychloride als gewasbeschermingsmiddel tegen Phytophthora is lastig, omdat het gebruik van koperoxychloride in Nederland wel is toegestaan als bladmeststof op grond van de Verordening (EG) nr. 2003/20034, waarnaar ook wordt verwezen in de Verordening (EG) nr. 889/2008. Op uw vraag of ik Skal wil verzoeken controles te verscherpen, verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 tot en met 8.
Kunt u aangeven waar de onmogelijkheid van juridische aantoonbaarheid zit? Bent u voornemens Skal te verzoeken de controles in het veld te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet vreemd dat er relatief meer/veel koperoxichloride wordt afgenomen terwijl het gewas waar dit voor bedoeld is, in veel gevallen de tarwe in geval van kopertekort, geen bladbemesting meer nodig heeft?
Het gebruik van sporenelementen, zoals koper, is bedoeld om de groei van een plant te bevorderen en beperkt zich niet tot de toepassing bij tarwe.
Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het toezien op naleving van de voorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)-besluit? Wordt er in dit geval ook actief toezicht gehouden? Zo nee, waarom niet?
Skal is niet aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat Skal de NVWA – die wel is aangewezen als toezichthouder – op de hoogte moet brengen van een vermoeden van het overtreden van deze wet; in dit geval het gebruik van koperoxychloride in de biologische teelt van aardappelen ter bestrijding van Phytophthora. De NVWA pakt zo’n signaal op en zal – ook in dit geval – toezien of gewasbeschermingsmiddelen volgens de regels worden toegepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische landbouw.
Is er onderscheid in het toezicht op gangbare landbouw en biologische landbouw? Kunt u de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens de NVWA gerichte controles uit te laten voeren op naleving van de besluiten van het Ctgb zoals zij dat ook voor de gangbare landbouw doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het toelaatbaar dat koperoxichloride gebruikt wordt tegen phytophthora om de biologische oogst daarmee te beschermen?
Nee, ik acht dit niet toelaatbaar en vind dit strijdig met het streven naar verdere verduurzaming van de landbouw. Het biologische bedrijfsleven heeft zich vergelijkbaar hierover geuit en grijpt deze situatie nu aan om de aanpak gericht op de productie van robuuste biologische aardappels te intensiveren. Daarbij wil men tevens regie voeren op afstemming tussen marktpartijen in de keten om acceptatie bij de consument van deze aardappels te vergroten, een belangrijk aandachtspunt voor verdere marktintroductie.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert samen met de sector in verschillende methoden om op verantwoorde wijze biologische aardappelen te telen. In het door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde programma «Groene Veredeling» wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Phytophthora-resistente aardappels.
Bent u bekend met het feit dat op percelen waar vorig jaar biologische aardappelen geteeld werden, dit jaar de spinazie niet wilde groeien vanwege de grote hoeveelheid koperoxichloride in de grond? Wat vindt u hiervan?
Nee, dit specifieke geval is mij niet bekend.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
Het onterecht toestaan van het afschieten van damherten door de provincie Zeeland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de provincie Zeeland opnieuw ten onrechte ontheffing heeft verleend voor het afschieten van damherten?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij een ontheffing van de provincie Zeeland voor het afschieten van damherten heeft vernietigd, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat ingrijpen in de omvang van populaties damherten noodzakelijk is. Ingevolge de Flora- en faunawet zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk voor het besluiten op verzoeken tot het afschieten van beschermde diersoorten. Het is aan de provincie Zeeland om gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de provincie om het aantal damherten drastisch in te perken, terwijl het aantal damherten dat nu aanwezig is geen negatief effect heeft op de plaatselijke natuurwaarden en het welzijn van de dieren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vaker besloten wordt tot afschot van beschermde diersoorten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang is van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)? Zo nee, waarom niet?
Onder de Flora- en faunawet en ook onder de Wet natuurbescherming die vanaf 1 januari 2017 inwerking treedt, zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het nemen van besluiten over het afschot van beschermde dieren. Tegen genomen besluiten staan bezwaar en beroep bij de rechter open. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe gaat u voorkomen dat er niet langer onterecht afschotbesluiten worden genomen, waardoor jaarlijks tienduizenden reeën, herten, zwijnen, zwanen, ganzen en andere dieren ondanks hun wettelijke bescherming de facto vogelvrij zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de decentralisatie van het faunabeleid van het Rijk naar de provincies, er een risico is op rechtsongelijkheid tussen de verschillende provincies? Zo ja, hoe bent u van plan dit risico weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De decentralisatie van het faunabeleid naar provincies is sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 een feit en zal in de Wet Natuurbescherming worden gecontinueerd. Uw Kamer is in december 2014 geïnformeerd dat decentralisatie kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies (Kamerstuk 33 348, nr. 9). Het is immers de bedoeling dat door decentralisatie beter recht wordt gedaan aan regionale omstandigheden en beter wordt aangesloten bij de regionale en lokale opvattingen. Tegelijk moet worden bedacht dat de provincies gehouden zijn te handelen in overeenstemming met de relevante internationale en nationale kaders, zoals deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming. De provincies zijn zich bovendien bewust van het belang van samenwerking en onderlinge afstemming.
Het bericht 'Recreatieplassen in de uitverkoop, bedrijven nemen exploitatie over’ |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten hun recreatieplassen overdoen aan commerciële uitbaters?1 Op welke schaal gebeurt dit in Nederland?
Ja, het is mij bekend dat er gemeenten zijn die dit doen. Op welke schaal dit gebeurt in Nederland is niet bekend.
Staat het gemeenten vrij om het beheer over te doen aan private partijen, terwijl het om een publieke voorziening gaat? Staat de wet dit toe?
Ja, het staat decentrale overheden vrij om te bepalen wat voor recreatiebeleid zij voeren. Er bestaat geen wet op het beheer van recreatieplassen.
Heeft het feit dat «het onderhoud te duur is» te maken met de hoeveelheid taken die gemeenten erbij hebben gekregen terwijl het budget niet navenant meesteeg? Of geldt het vooral voor gemeenten die vanwege te actief grondbeleid in het verleden dit soort dure taken liever afstoten?
Decentrale overheden bepalen zelf hoeveel zij willen besteden aan het onderhoud van recreatieplassen en welke afwegingen zij daarbij maken. Dit betreft niet een taak die zij erbij hebben gekregen, of waaraan een budget is of was verbonden.
Kunt u een overzicht geven waar in Nederland dit proces al is voltooid en waar het in voorbereiding is?
Nee, er is geen landelijk overzicht hoe lokale recreatieplassen worden beheerd, noch is bekend of hier al dan niet gesproken kan worden van een algemeen proces.
Kunt u aangeven of de recreatieplassen die in private handen zijn gekomen nog net zo toegankelijk zijn voor mensen met een kleine portemonnee als voor die tijd? Hoe zijn bijvoorbeeld parkeertarieven vastgesteld na de overnames?
Er is op landelijk niveau geen inzicht in de toegankelijkheid van recreatieplassen of hoe eventuele lokale parkeertarieven worden vastgesteld bij recreatieplassen.
Wat is de rol nog van de recreatieschappen, nu er blijkbaar steeds minder behoefte bestaat om recreatiegebied vanuit het publieke domein aan te sturen?
De rol van recreatieschappen is in diverse gebieden verschillend, afhankelijk van de in de gemeenteraden en provinciale staten vastgestelde uitgangspunten. Het Rijk heeft geen specifieke opvattingen over mogelijke rollen van recreatieschappen.
Vindt u het een goede zaak wanneer het Henschotermeer, dat bijzonder wordt gewaardeerd in de regio Maarn-Woudenberg, in private handen komt en daardoor misschien moeilijker toegankelijk wordt? Hoe zeker is het dat in die regio niet binnenkort ook ‘s Gravenbol en de dagcampings bij Doorn en Leersum in handen van commerciële uitbaters terecht komen?
Zoals in antwoord 2 genoemd, is het aan decentrale overheden om te bepalen hoe zij het beheer van hun plaatselijke recreatiemeren regelen. De in uw vraag genoemde recreatiewateren zijn op dit moment in beheer van het Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug Vallei- en Kromme Rijngebied. Op 13 maart 2014 heeft het algemeen bestuur van dit recreatieschap besloten het recreatieschap per 1 januari 2018 op te heffen. Er is een zorgvuldig proces gaande om voor alle recreatievoorzieningen een rechtsopvolger te vinden die de verplichtingen van het recreatieschap overneemt.
Uit de Samenwerkingsovereenkomst projectgebied Henschotermeer2 blijkt dat de betrokken partijen voor 1 januari 2018 private partners de ruimte willen bieden voor het beheer en exploitatie van dit meer. Het meer blijft openbaar toegankelijk voor bezoekers, maar niet per definitie gratis.
Uit openbare stukken van de gemeente Wijk bij Duurstede3 blijkt dat het beheer van ‘s Gravenbol de komende drie jaar in handen blijft van de stichting WijkNogLeuker. Ook blijkt uit deze stukken dat de gemeente Wijk bij Duurstede voornemens is ’s Gravenbol over te nemen van het Recreatieschap.
Voor wat betreft het Doornse Gat, een dagcamping in Doorn, is het proces nog gaande en heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug begin 2016 bekend gemaakt de grond in beginsel niet over te willen nemen van het Recreatieschap, waarna een verkoopproces van de grond in gang gezet is4.
Is deze transitie onderdeel van staand recreatiebeleid, is het terug te vinden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of is het sluipenderwijs tot stand gekomen? Als dit allemaal niet zo is, waarom gebeurt het dan zonder dat daar een debat aan voorafgaat over of dit een wenselijke ontwikkeling is in de ruimtelijke ordening van ons land?
Het Rijk heeft zoals ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staat geen verantwoordelijkheid voor recreatiebeleid en -plassen. Dit is expliciet benoemd in de realisatieparagraaf van de SVIR die uitgebreid is besproken in de Tweede Kamer. Het is aan decentrale overheden en -politiek om te bepalen welk beleid men wil voeren voor recreatie(plassen). Het debat over deze ontwikkelingen hoort dan ook thuis in de lokale en provinciale democratie.
Wat is het salaris van de directeur van Leisurelands, het bedrijf dat nu veel recreatieplassen uitbaat? Is het waar dat tweeëntwintig gemeenten aandeelhouders zijn van Leisurelands? Betekent dit dat publieke middelen in de zak van deze directeur belanden? Hoe is dit uit te leggen aan de mensen die tot voor kort gewoon zonder kosten aan de plas konden recreëren?
Volgens het openbare jaarverslag5 bedraagt het salaris van de directeur van Leisurelands in 2015 € 272.707,- (waarvan € 50.000,- variabel is). De WNT-norm is niet van toepassing op Leisurelands B.V.
Ja, uit het openbare jaarverslag blijkt tevens dat tweeëntwintig gemeenten en de «Gemeenschappelijke Regeling Recreatieschap Achterhoek Liemers» aandeelhouder zijn van Leisurelands. Het is aan de raad van commissarissen en aandeelhouders van Leisurelands om te controleren hoe middelen besteed worden en hoe hierover gecommuniceerd wordt.
Het opruimen van oorlogsmunitie in Apeldoorn |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Brandweer durft bommenbos Apeldoorn nauwelijks in»?1
Ja.
Kent u de in het artikel genoemde rapporten van TNO en de brandweer, waarin staat dat het opruimen van oorlogsmunitie rondom Apeldoorn veel meer geld kost dan gedacht? Zo ja, klopt het bedrag van 40 mln. zoals genoemd in het artikel? Zo nee, hoeveel bedragen de meerkosten dan wel?
Ja. De rapporten zijn mij aangeboden door de gemeente Apeldoorn om de financiële situatie en urgentie van de nog resterende opgave onder de aandacht te brengen. De opgave bestaat uit twee fasen. Ter afronding van de eerste fase (gebied Hoog Soeren) en voor de tweede fase (gebied Caitwikerzand en ’t Sol) is volgens inschatting van de gemeente nog een bedrag van in totaal ca. € 40 miljoen nodig.
Deelt de zorgen over het in het artikel geschetste gevaar van de nog steeds aanwezige explosieven? Hoe schat u de risico’s van de deze explosieven in? Is het waar dat de brandweer dit bos niet durft te betreden vanwege de nog steeds daar aanwezige explosieven?
De mij in handen gestelde rapporten tonen het belang aan van het opschonen van het nog resterende deel van het gebied. De zorg voor openbare orde en veiligheid is een lokale verantwoordelijkheid. Het is primair aan de gemeente om een inschatting te maken van de risico’s en daar adequaat beleid op te ontwikkelen. De veiligheidsregio kan hierbij ondersteunen en heeft op grond van de Wet veiligheidsregio’s tevens eigen taken zoals (het voorbereiden op) de bestrijding van branden.
Ik heb informatie ingewonnen bij de gemeente en de veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland. Hieruit blijkt dat de nodige maatregelen zijn getroffen en expertise is opgebouwd om het veiligheidsrisico in geval van een natuurbrand te beperken. Onderdeel daarvan is de door u genoemde risicoanalyse van de veiligheidsregio met betrekking tot het gebied. Verder geldt in gebieden met munitie bijvoorbeeld een aangepaste aanvalsstrategie. De brandweer bestrijdt een natuurbrand in die gebieden uit veiligheidsoverwegingen alleen via de bestaande infrastructuur en paden. Deze zijn in het verleden afgezocht en als veilig geoormerkt.
Is het waar dat bij eventuele spontane ontbranding van de nog aanwezige explosieven omliggende dorpen, vakantieparken en attracties direct gevaar lopen? Acht u de kans op eventuele bosbranden en de eventuele gevolgen daarvan een evenwichtig en aanvaardbaar risico? Zo ja, waar baseert u die inschatting op? Zo nee, welke acties stelt u zich voor om dit risico op korte termijn te doen verminderen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens om ook na 2020 door te gaan met het verwijderen van de oorlogsmunitie op deze locatie? Zo ja, wanneer denkt u dat de laatste explosieven geruimd zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Besluitvorming over het opsporen en ruimen van de explosieven in het gebied is aan de gemeente Apeldoorn. Nu de gemeente de financiering van fase 1 rond heeft kan de inzet van werkploegen geoptimaliseerd worden om deze fase zo snel mogelijk af te ronden. Dat is naar verwachting in 2020 het geval. Voor fase 2 stelt de gemeente dit jaar een projectplan op, waarna de aanbestedingsprocedure kan worden gestart. Gerekend vanaf de aanvang van de ruimingswerkzaamheden is op basis van de ervaringen in fase 1 en de informatie over het gebied naar verwachting nog 8 tot 8,5 jaar nodig om fase 2 af te ronden.
De tuinwallen op Texel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tuinwallen op Texel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze tuinwallen een belangrijke ecologische en cultuurlandschappelijke waarde hebben en al sinds 1650 bestaan, waardoor ze een stabiel element in het landschap vormen?
Ja.
Waarom zijn de tuinwallen geen onderdeel van de vergroeningsmogelijkheden binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, terwijl in andere EU-lidstaten vergelijkbare wallen wel kunnen worden opgegeven als ecologisch aandachtsgebied?
Tuinwallen zijn perceelafscheidingen met een breedte van 1 meter. Tuinwallen kunnen niet opgegeven worden als ecologisch aandachtsgebied omdat ze niet opgenomen zijn in de Europese lijst van landschapselementen die door lidstaten toegelaten kunnen worden als ecologisch aandachtsgebied. Dit betekent dat ook andere lidstaten met tuinwallen vergelijkbare wallen niet toe kunnen laten als ecologisch aandachtsgebied.
Is het waar dat EU-lidstaten jaarlijks wijzigingen in de vergroening van ecologische aandachtsgebieden kunnen melden bij de Europese Commissie? Is het waar dat de deadline hiervoor op 1 augustus 2016 is voor het jaar 2017? Waarom is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) niet bereid deze tuinwallen voor 1 augustus 2016 aan te melden als mogelijkheid tot een vergroeningselement in 2017?
Lidstaten kunnen elk jaar besluiten tot wijzigen in de invulling van de vergroening binnen de mogelijkheden van de Europese regelgeving. Deze wijzigingen moeten gemeld worden voor 1 augustus van het jaar dat voorafgaat aan de wijziging. Omdat tuinwallen niet toegelaten zijn als landschapselement, kan ik een besluit tot toelating van tuinwallen als landschapselement niet nemen en is melding van een besluit bij de Europese Commissie niet aan de orde.
Weet u dat deze tuinwallen onbemest en onbespoten zijn, niet of laat worden gemaaid en een grote soortenrijkdom hebben? Weet u dat deze tuinwallen daarnaast een belangrijke cultuurwaarde voor Texel kennen? Deelt u de mening dat het vreemd is dat deze tuinwallen om die reden geen onderdeel uitmaken van de mogelijkheden tot vergroening? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inmiddels op de hoogte van het bestaan van tuinwallen en de waarde ervan voor Texel. Toegelaten landschapselementen die grenzen aan bouwland mogen ingezet worden. Zo bezien zou het logisch zijn als tuinwallen op Texel daar ook bij horen. Doordat het gaat om een zeer kleine regio en een geringe oppervlakte is het echter niet vreemd dat ze tot op heden niet zijn toegelaten.
Maken de tuinwallen onderdeel uit van de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die volgend jaar van kracht worden? Zo nee, waarom niet?
Tuinwallen komen niet voor in de voorstellen voor de vereenvoudiging van de vergroeningsmaatregelen die de Europese Commissie heeft gedaan in juni 2016. Tuinwallen maakten ook geen deel uit van de vereenvoudigingsvoorstellen die ik in maart 2016 (Kamerstuk 28 625, nr. 234) bij de Europese Commissie heb ingediend na consultatie van het bedrijfsleven. Vanuit het bedrijfsleven is een dergelijk voorstel niet aangeleverd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om ook de tuinwallen onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen mogelijkheden om tuinwallen op korte termijn onderdeel te laten zijn van de vergroeningsmaatregelen omdat ze niet opgenomen zijn in het voorstel van de Commissie. Voor de wat langere termijn ben ik bereid om de mogelijkheid om tuinwallen toe te staan als vergroeningsmaatregel in te brengen in de discussie over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
Het bericht Italianen weigeren Gronings gas te betalen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Italianen weigeren Gronings gas te betalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter betekent dat het Italiaanse bedrijf Eni de rekening dient te voldoen en dat deze geen startpunt voor nieuwe onderhandelingen over de prijs kan zijn?
GasTerra is van mening dat met de afwijzing in de recente arbitrage van Eni's eisen voor een prijsherziening per 1 oktober 2012, de betreffende prijs is komen vast te staan en dat Eni de rekening op basis van deze prijs moet voldoen. Eni heeft dit geweigerd en meent dat het ondanks deze uitspraak alsnog een prijsherziening per 1 oktober 2012 kan claimen. Aangezien het hierbij om een lopende arbitrageprocedure gaat, zal ik mij hierover op dit moment niet uitlaten.
Kunt u bevestigen dat het gaat om Gronings gas dat sinds 2012 aan Eni geleverd is en niet om hoog calorisch gas?
Nee. Het contract waarover GasTerra met Eni een dispuut heeft, regelt de levering van hoogcalorisch gas aan Eni ten behoeve van de Italiaanse markt. Naar Italië wordt geen laagcalorisch gas geëxporteerd.
Hoeveel Gronings gas (in Nm3) heeft Nederland sinds 2012 per jaar geleverd aan Eni?
Onder een geheel ander contract, dat in het onderhavige geschil tussen Eni en GasTerra geen enkele rol speelt, wordt ten behoeve van een andere markt ook laagcalorisch gas geleverd aan Eni. Laagcalorisch gas kan zowel Groningengas zijn waaraan hoogcalorisch gas is toegevoegd, als hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Bovendien koopt Eni ook gas op de handelsplaats TTF, waarvan niet is vast te stellen of het om hoogcalorisch of laagcalorisch gas gaat. Nog los van het gegeven dat ik geen mededelingen doe over individuele contracten, is daarom niet aan te geven hoeveel Groningengas er aan Eni is en wordt geleverd.
Bent u bereidt om als aandeelhouder van GasTerra in te zetten op stopzetting van de levering van gas aan Eni wegens de te lage betaling? Zo nee, waarom niet?
Stopzetting van de levering is niet aan de orde. In de gassector is het gebruikelijk dat langetermijncontracten op initiatief van betrokken partijen periodiek worden herzien wat betreft prijs en andere leveringscondities en dat eventuele juridische geschillen worden beslist in arbitrage.
Hoeveel gas wordt er in het concept winningsbesluit voor gasjaar 2016–2017 en verder gewonnen voor levering aan Eni?
Dat is niet aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Valt de levering aan Eni onder de afspraken over afbouw van exportcontracten? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het betreft hier de levering van hoogcalorisch gas.
Bent u bereidt de winningshoeveelheden in het concept winningsbesluit te verlagen met de hoeveelheden die aan Eni geleverd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
De jaarlijkse vernietiging van meer dan een miljoen kledingstukken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jaarlijks meer dan een miljoen kledingstukken vernietigd»?1
Ja.
Welke acties worden ondernomen om het aantal kledingstukken dat onnodig geproduceerd wordt, en dus niet verkocht wordt, zoveel mogelijk te beperken? Is het mogelijk kleine winkelketens te ondersteunen in het hierop aanpassen van hun inkoopbeleid, zoals grote winkelketens nu al doen?
Het tegengaan van verspilling en het bevorderen van hergebruik is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, dat u binnenkort zult ontvangen. Het sluiten van het convenant Duurzame Kleding en Textiel is een goede stap voorwaarts die ook past in dit programma. Een brede coalitie van brancheorganisaties, vakbonden, maatschappelijke organisaties en de rijksoverheid heeft dit convenant ondertekend. In het convenant is circulaire economie een van de aandachtspunten. In de werkgroep circulaire economie wordt gewerkt aan een roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector. Grondstofefficiëntie, productieplanning, hergebruik en verspilling maken daar deel van uit. Het is aan de bedrijven zelf om hun strategie voor duurzaamheid en circulair textiel vast te stellen en initiatieven te selecteren die daaraan bijdragen.
MVO Nederland heeft het in het bericht aangehaalde onderzoek naar onverkochte voorraden in de textielindustrie begeleid. Naar aanleiding daarvan organiseert MVO Nederland in samenwerking met de branchevereniging INretail op 22 september een workshop voor modemerken, retailers en groothandels om maatregelen voor het voorkomen van voorraden onverkochte kleding uit te wisselen. De branches kunnen deze maatregelen onder de aandacht brengen van hun achterban.
Welke stappen worden op dit moment gezet om de hoeveelheid kleding die direct vanuit de winkel, zonder tussenkomst van de consument, vernietigd wordt te beperken en in plaats daarvan in de circulaire economie te hergebruiken? Is hier officieel beleid voor, bijvoorbeeld vanuit het beleidsprogramma «Van Afval Naar Grondstof» (VANG)? Zo ja, welke acties worden ondernomen op basis van dit beleid? Hoe verklaart u in dat geval de gigantische hoeveelheid (jaarlijks 1,23 miljoen kledingstukken) die direct vanuit de winkel vernietigd worden? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens hier alsnog beleid voor te maken?
We moeten hier onderscheid maken tussen product hergebruik en recycling van het materiaal. Beide zijn pijlers van de circulaire economie. De ketenaanpak voor textiel is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, waarin het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is opgegaan. Hierin en in voorlopers, zoals het programma Ketenaanpak in het afvalbeleid, is recycling van materiaal gestimuleerd. Dat heeft tot gevolg gehad dat in de markt minder kleding wordt verbrand. De niet-verkochte kleding wordt geshredderd en vervolgens zo hoogwaardig mogelijk gerecycled.
Zoals reeds op vraag 2 geantwoord, is mijn wens om de verspilling in de textielketen middels uitvoering van de roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector in samenwerking met de convenantspartners aan te pakken.
Wordt in het beleid rekening gehouden met de afnemende vraag uit andere landen naar het Nederlandse kledingoverschot? Wordt er gezocht naar andere afzetkanalen die het milieu zo min mogelijk belasten? Zo ja, welke opties worden op dit moment onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Prioriteit heeft het voorkomen van verspilling. In antwoord op vraag 2 heb ik mijn visie daarop uiteengezet. Het verkopen van onverkochte producten op de markt is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Zij anticiperen op ontwikkelingen onder meer door te investeren in hoogwaardige en betere recycling.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu steunt via de ketenaanpak textiel al langer initiatieven voor verduurzaming van de mode- en textielsector. De huidige ketenaanpak biedt daarvoor ondersteuning in de vorm van kennisontwikkeling en -uitwisseling. De deelnemers aan het ketenoverleg (zowel retailers als recyclers en inzamelaars) bepalen gezamenlijk de agenda. Zij kunnen onderwerpen die betrekking hebben op afzetkanalen daar ook inbrengen. Dat is tot dusverre niet aan de orde geweest.
Met het sluiten van het convenant kan met een brede coalitie van betrokkenen gezamenlijk de verspilling worden tegengegaan. De in het onderzoek genoemde aspecten zullen in de werkgroep worden meegenomen.
Het bericht ‘Dordste fabriek stoot giftige stof uit’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dordste fabriek stoot giftige stof uit?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen in de omgeving van Dordrecht alsook werknemers van het bedrijf Chemours (voorheen DuPont) na de uitstoot van de chemische stof PFOA, die onder andere kanker veroorzaakt, opnieuw geconfronteerd worden met de uitstoot van een mogelijk schadelijke stof voor de gezondheid?
Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van het lid Ulenbelt (SP)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3335), heeft deze stof2 (FRD-903) op diverse niveaus al langer de aandacht van de overheid. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in 2013 voor Chemours een maximale uitstoot vastgesteld, in lijn met de regelgeving. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een notitie geschreven die de bestaande informatie bevestigde, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid. Deze bevindingen zeggen overigens niets over eventuele effecten voor omwonenden. Verder heeft Duitsland voor 2017 een onderzoek naar de stof (een stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening) gepland.
Ik realiseer me dat de omwonenden van de fabriek, bovenop de onrust over de stof PFOA, nu opnieuw in onzekerheid worden gebracht. Voor die onrust heb ik alle begrip. De elkaar tegensprekende uitingen over GenX bieden de omwonenden geen antwoord op hun vragen. Voor mij is dat aanleiding geweest om, in overleg met de provincie Zuid-Holland, nader onderzoek te laten doen naar FRD-903. Ik heb daarom het RIVM inmiddels gevraagd mij uitgebreider te rapporteren over wat bekend is over de persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit van FRD-903. Ik heb daarbij ook gevraagd deze inzichten te leggen naast de gegevens over de emissies, om zodoende een uitspraak te kunnen doen over het risico dat eventuele blootstelling met zich meebrengt. Ik heb het RIVM verzocht bij zij onderzoek de toxicologen te betrekken die publiekelijk hun zorgen hebben geuit. Ik zal u uiterlijk in november over het onderzoek informeren.
Met deze bevindingen wil ik vervolgens ook in de Europese Unie de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Ik zal onze bevindingen gebruiken om samen op te trekken met mijn Duitse collega bij de genoemde stofevaluatie.
Kunt u een overzicht geven van welke onderzoeken (nationaal en internationaal) tot nu toe zijn gedaan naar de gevolgen van de chemische stof GenX op de gezondheid, en wat de bevindingen van die onderzoeken zijn geweest?
In 2008 hebben de EFSA (European Food Safety Authority) en het RIVM de stof (in de omgevingsvergunning van Chemours aangeduid als FRD-903) beoordeeld en goedgekeurd als «voedselcontactmateriaal», dus voor gebruik in deklagen voor kook-, bak-, en braadgerei. Voedselcontactmaterialen worden alleen beoordeeld op veiligheid voor de consument. In april 2016 heeft het RIVM een «quick scan» uitgevoerd van de PBT-eigenschappen van FRD-903; voor de uitkomst hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. In het aanvullende RIVM-onderzoek wordt onderzocht of er nog andere studies zijn over FRD-903 dan nu bekend, zodat deze door het RIVM kunnen worden meegenomen.
Kunt u bevestigen dat laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat GenX onder meer kanker, nierziekten, leverschade en vruchtbaarheidsproblemen bij ratten en muizen veroorzaakt?
FRD-903 veroorzaakt, volgens de informatie in het REACH-registratiedossier, in dierproeven met ratten en muizen effecten op de lever en de nier. Ook is tumorvorming bij een hoge dosis geconstateerd. Deze bevindingen zeggen op zichzelf niets over eventuele effecten voor omwonenden via de uitstoot van Chemours. Daarom heb ik het RIVM gevraagd om daar naar te kijken in het aanvullend onderzoek.
Kunt u aangeven op welk onderzoek de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zich baseerde bij de voorlichtingsavond voor omwonenden waarin de dienst aangaf dat GenX «veel minder toxisch» is en dat het «zich niet ophoopt in het lichaam»? Welke kwalificatie met betrekking tot de gezondheidseffecten moet aan «veel minder toxisch» worden gegeven?
De Omgevingsdienst baseert zich op het feit dat de stoffen die worden gebruikt bij de GenX-technologie niet zijn geclassificeerd als zeer zorgwekkende stoffen (zzs) en in een klasse van minder schadelijke stoffen vallen dan PFOA. Daarnaast is in de vergunningaanvraag door DuPont (de voorloper van Chemours) destijds vermeld dat FRD-903 minder persistent dan PFOA en niet bioaccumulerend is. Verder geeft de Omgevingsdienst aan dat de toegestane emissie meer dan gehalveerd is ten opzichte van PFOA.
Vindt u het ook zorgelijk dat het Rijksinstituut voor Volgezondheid en Milieu (RIVM) na eigen onderzoek aangeeft het wel «aannemelijk» te vinden dat GenX gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid? Wat zijn de bevindingen van het RIVM precies geweest en in welk rapport staan de conclusies? Gaat het RIVM nog nader onderzoek naar de gevolgen van GenX doen. Zo niet, bent u bereid om daartoe te verzoeken?
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een korte notitie geschreven over wat er bekend is over FRD-903. Er is derhalve geen nieuw onderzoek gedaan, maar er is een «quick scan» uitgevoerd op basis van het beschikbare REACH-dossier, waarbij gekeken is naar de zogenaamde PBT-eigenschappen. Dit bevestigde de bestaande informatie, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid en is er nog geen conclusie mogelijk. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heb ik, in overleg met de provincie Zuid-Holland, het RIVM gevraagd om nader onderzoek.
Welk contact is er geweest tussen de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en het RIVM? Waar komt de discrepantie in de beoordeling van de schadelijkheid van GenX vandaan? Waarom wordt het advies van het RIVM niet door de Omgevingsdienst opgevolgd?
De Omgevingsdienst geeft aan dat er ten tijde van de vergunningverlening in 2013 voldoende informatie beschikbaar was om de vergunningaanvraag te beoordelen. Er bestond daarom geen aanleiding om hierover advies te vragen aan het RIVM. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6, is er geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen naar aanleiding van de quickscan van het RIVM. In het antwoord op vraag 8 geef ik hieronder aan welke wet- en regelgeving geldt en hoe de Omgevingsdienst deze heeft toegepast. De provincie gaat er vanuit dat Chemours alle beschikbare informatie heeft gedeeld. Desalniettemin heeft de provincie Chemours om een formele reactie gevraagd op de uitspraken in de media over GenX.
Welke eigen afwegingsruimte heeft de handhaver om uit voorzorg op te treden tegen de uitstoot van een stof die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid heeft, maar (nog) niet op de Europese lijsten Zeer Zorgwekkende Stoffen staat?
Bij de uitstoot van (mogelijk) zeer zorgwekkende stoffen zijn twee kaders van belang, die ik om mogelijke misverstanden te vermijden kort wil duiden.
Het Europese systeem dat stoffen reguleert.
Via Europese wetgeving (de REACH-verordening3) over stoffen die op de markt worden gebracht kunnen stoffen worden aangewezen als substance of very high concern (SVHC). Deze Europese SVHC-lijst bestaat op dit moment uit 169 stoffen; PFOA is er daar één van. De verantwoordelijkheid voor het in kaart brengen van risico’s van stoffen is in REACH bewust gelegd bij de bedrijven die deze stoffen produceren of importeren. Bedrijven moeten dus (bijvoorbeeld met testen) aantonen dat veilig met stoffen kan worden omgegaan. Al deze stoffen worden met een dossier geregistreerd bij het Europese Chemicaliënagentschap (ECHA). Op dit moment zijn er circa 14.000 geregistreerde stoffen. Als er bijzondere zorg is rond een stof, kunnen via een Europees besluitvormingsproces beperkingen worden ingesteld.
Om te bevorderen dat stoffen in verschillende landen op dezelfde manier worden geclassificeerd, is onder auspiciën van de Verenigde Naties het GHS (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals) ontworpen. In lijn daarmee is in de Europese Unie de CLP-verordening4 van kracht.
Het Nederlandse systeem dat emissies reguleert.
Naast de SVHC-lijst van REACH zijn er ook andere Europese en internationale lijsten van zeer zorgwekkende stoffen.5 Bij emissies gaat het ook om stoffen die buiten het bereik van REACH vallen, omdat deze niet op de markt worden gebracht maar onbedoeld vrijkomen bij het productieproces. Om de omgeving hiertegen te beschermen, is in de Nederlandse regelgeving6 vastgelegd dat de emissies van alle zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum worden beperkt. Daarbij zijn de criteria in REACH om als zeer zorgwekkende stof te kwalificeren bepalend, ook voor de stoffen buiten de SVHC-lijst.7 Met andere woorden: de minimalisatieplicht geldt voor alle stoffen die voldoen aan de criteria voor zeer zorgwekkende stoffen. Dat zijn in ieder geval de stoffen op de Europese lijsten, maar het beperkt zich daar niet toe. Voor emissies naar de lucht geldt bovendien een verplichting om periodiek te onderzoeken of verdere emissiereductie mogelijk is, en het bevoegd gezag hierover te informeren.8 Voor emissies naar water wordt bij het verlenen van vergunningen een vergelijkbaar systeem gehanteerd. Om de bedrijven en de bevoegde gezagen te helpen houdt het RIVM een lijst bij waar al deze stoffen verzameld zijn.9 Deze lijst is naar zijn karakter niet limitatief. Momenteel (de lijst wordt twee maal per jaar geactualiseerd) staan daar circa 1.400 stoffen (of stofgroepen) op.
Ook voor stoffen die niet op de lijst staan, gelden emissie-eisen die afhankelijk zijn van de gevaarseigenschappen. De Omgevingsdienst heeft op basis van de beschikbare informatie gecontroleerd of Chemours voor FRD-903 de juiste klasse heeft gebruikt in de vergunningaanvraag, en geconcludeerd dat de voorgestelde klasse gO.110 past bij de gevaarseigenschappen. Voor deze klasse gelden de strengste emissiegrenswaarden die het bevoegd gezag kan opleggen voor een stof die niet voldoet aan de criteria voor een zogenoemde zeer zorgwekkende stof.
Ook in het systeem van de beheersing van emissies ligt de verantwoordelijkheid voor het veilig omgaan met stoffen primair bij bedrijven zelf. Tegelijkertijd gelden de hierboven genoemde informatieverplichtingen richting het bevoegd gezag. Daarbovenop heeft de Omgevingsdienst in de wijzigingsvergunning van Chemours van 6 juni 2016 opgenomen dat het bedrijf verplicht is nieuwe kennis die van invloed is op de vergunning te delen met het bevoegd gezag (voorschrift 1.1.6). Als het bevoegd gezag aanwijzingen heeft dat het milieu beter beschermd moet worden tegen een bepaalde stof, kan het middels maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen.11
Daarnaast heeft het bevoegd gezag de plicht om regelmatig te bezien of de vergunning, gezien de ontwikkelingen in de techniek en de milieukwaliteit, nog actueel is, en de vergunning indien nodig te wijzigen12 of zelfs in te trekken.13 Nieuwe inzichten over de gevaarseigenschappen van een stof kunnen aanleiding zijn voor een dergelijke actualisering.
Bent u bereid om er in Europa op aan te dringen dat er een analyse wordt gedaan om te beoordelen of GenX op de Europese lijsten van Zeer Zorgwekkende Stoffen geplaatst moet worden?
Ja, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nu nemen om het personeel en de bewoners in de directe omgeving te beschermen?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 gaat mijn aandacht nu vooral uit naar het wegnemen van de onduidelijkheid over deze stof ten behoeve van de omwonenden, door middel van het genoemde RIVM-onderzoek. Het is aan de Omgevingsdienst (in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie) om de eisen in de omgevingsvergunning te controleren en zo nodig te handhaven. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en -regelgeving. Dat laat onverlet dat Chemours er uiteraard zelf verantwoordelijk is ervoor te zorgen dat schadelijke blootstelling van werknemers en omwonenden wordt vermeden.