Waterzijdig inregelen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het waterzijdig inregelen van CV-installaties, waarbij de retourtemperatuur van belang is en het CV-water op een goede manier wordt verdeeld over radiatoren waardoor er veel energie kan worden bespaard?
Ja, ik ben bekend met deze maatregel. Door middel van waterzijdig inregelen worden cv-waterstromen in de installatie in balans gebracht. Een goed werkende verwarmingsinstallatie kan een bijdrage leveren aan de vermindering van het energieverbruik in woningbouw en utiliteitsbouw. Het blijkt dat veel installaties niet goed ingeregeld zijn vanwege het meerwerk dat gepaard gaat bij deze techniek.
Bent u bekend met het feit dat dit in veel gebouwen niet geregeld is, of oorspronkelijk wel, maar later nooit meer gecontroleerd, en dat dit veel energieverspilling tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u naar aanleiding van de aangenomen motie-Van Tongeren (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 75) al in gesprek gegaan met MKB-Nederland over het efficiënter gebruik van aardgas en is hierbij het waterzijdig inregelen ook aan de orde gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de plannen voor het stimuleren van het waterzijdig inregelen van CV-installaties bij het midden en kleinbedrijf (mkb)? Klopt de inschatting dat het mkb daar jaarlijks zo'n 300 miljoen euro aan energiekosten mee kan besparen?
Ik geef uitvoering aan de motie van het lid Van Tongeren door in gesprekken met het bedrijfsleven, decentrale overheden en andere Energieakkoord-partijen afspraken te maken over verbeteringen van het wettelijke systeem rond de energiebesparingsverplichting in de Wet milieubeheer en informatievoorziening aan de bedrijven.
In het kader van de voorgenomen afspraken in het Energieakkoord over aanpassing van het Activiteitenbesluit komt in deze gesprekken een efficiënter gebruik van aardgas en (waterzijdig) inregelen van installaties aan de orde. Naast het verbeteren van het Activiteitenbesluit zullen ook de erkende maatregellijsten worden geactualiseerd om voortschrijdend inzicht en nieuwe technieken maximaal te benutten. Uitgangspunt daarbij blijft een terugverdientijd van 5 jaar.
De maatregel waterzijdig inregelen van cv-installaties komt op basis van inschattingen van de terugverdientijd door de installatiebranche in aanmerking voor plaatsing op de lijst van erkende maatregelen, of indien blijkt dat dit beter past bij de systematiek, opname als onderhoudsmaatregel bij een erkende maatregel (ook bekend als doelmatig beheer en onderhoud). De Energieakkoord-partijen hebben daarom afgesproken om de maatregel waterzijdig inregelen mee te nemen in het proces. Op dit moment baseren de Energieakkoord-partijen zich op inschattingen. In het actualisatieproces zal ik onderzoeken in welke branches de maatregel aan het criterium van 5 jaar terugverdientijd voldoet. Hierbij ontstaat dan ook een beter beeld of de inschatting van de energiekostenreductie klopt.
Klopt het dat de terugverdientijd van het goed inregelen van CV-installaties over het algemeen een minder dan vijf jaar is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid het waterzijdig inregelen van CV-installaties te plaatsen op de lijst van verplichte maatregelen voor ondernemers in het kader van de nog verder aan te scherpen Wet milieubeheer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Je uitvaart kan een stuk duurzamer maar het mag nog niet' |
|
Jan Middendorp (VVD), Nevin Özütok (GL), Monica den Boer (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Je uitvaart kan een stuk duurzamer maar het mag nog niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, indien een belangrijk deel van de Nederlandse bevolking dat wenst en er verder geen bezwaren zijn, zij meer keuzevrijheid zou moeten hebben als het aankomt op hun uitvaartwensen?
Er is een zorgvuldig proces vereist om te kunnen beoordelen of een nieuwe methode van lijkbezorging mogelijk kan worden gemaakt. Daarbij speelt niet alleen de wens van (een belangrijk deel van) de Nederlandse bevolking een rol. Ook ethische aspecten, effecten op het milieu en de veiligheid van de arbeidsomstandigheden zijn relevant. Al deze aspecten moeten zorgvuldig in kaart worden gebracht en gewogen, alvorens overwogen kan worden om de keuzevrijheid in methoden van lijkbezorging te verruimen.
Het onderzoek van de TU Delft naar de mogelijkheid om een breed maatschappelijk beoordelingskader te ontwikkelen voor het toetsen van nieuwe technologische alternatieven voor lijkbezorging, is inmiddels voltooid. Tegelijkertijd met het aanbieden van de beantwoording van deze vragen heb ik het desbetreffende rapport aan uw Kamer toegezonden. Ik verwijs u graag naar het rapport en de daarbij gevoegde aanbiedingsbrief.
Is de opdracht die uw ambtsvoorganger in april 2017 aan de TU Delft heeft gegeven om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om een breed maatschappelijk beoordelingskader te ontwikkelen voor het toetsen van nieuwe technologische alternatieven voor lijkbezorging (TK 30 696, nr. 42), inmiddels voltooid? Zo ja, wat is uw reactie op het onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw visie op resomeren als uitvaartmogelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de onderzoeksuitkomsten van TNO Research uit 2014 dat resomeren het minste milieueffect heeft, in vergelijking met cremeren en begraven? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u in dit verband het onderzoek van I&O Research dat in opdracht van uw ambtsvoorganger is uitgevoerd, waarin 25% van de Nederlanders aangeeft dat zij «resomeren mede in ogenschouw zou nemen als een mogelijk alternatief voor begraven en cremeren als methode voor lijkbezorging indien de wet dit zou toestaan»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een impact-assessment uit te voeren naar de mogelijkheden om resomeren in Nederland mogelijk te maken, en daarbij onder andere te kijken naar veiligheidsaspecten, afvalstoffenbeleid, en eventuele andere barrières? Zo ja, binnen welke termijn bent u bereid dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat alle relevante gevolgen van resomeren zorgvuldig in beeld zijn gebracht, alvorens beoordeeld kan worden of deze vorm van lijkbezorging kan worden toegestaan. Hierin is al een aantal stappen gezet, zoals het onderzoek naar het draagvlak voor resomeren. Tegelijkertijd worden ook nog andere belangrijke onderzoeksresultaten verwacht, zoals het onderzoek naar de veiligheid van de arbeidsomstandigheden. Bij het nader in kaart brengen van de verschillende aspecten en gevolgen van resomeren zal ik afstemming zoeken met andere betrokken departementen. Ik verwacht uw Kamer in de tweede helft van 2018 nader te kunnen informeren over beleidsvoorstellen met betrekking tot de lijkbezorging in Nederland en de gevolgen daarvan voor de Wet op de lijkbezorging.
Wat is op basis van het impact-assessment het tijdspad voor eventuele beleidsvoorstellen ten aanzien van de lijkbezorging in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
De risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim |
|
Sandra Beckerman (SP), Bart van Kent (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel in Cobouw getiteld «Gespoten purschuim potentiële sluipmoordenaar»?1
In onderstaande beantwoording van uw vragen ga ik uitgebreid in op de vragen die u stelt naar aanleiding van de inhoud van het Cobouw-artikel. De beantwoording van deze vragen beschouw ik dan ook als mijn reactie op het Cobouw-artikel.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen duidelijk beeld is van de risico’s voor de volksgezondheid van gespoten purschuim, omdat in 2012 het toenmalig kabinet al schreef dat «de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW geen zicht hebben op welke schaal gezondheidsklachten voorkomen»?2
In 2013 is onderzoek gedaan naar de risico’s van gespoten PUR-schuim voor bewoners door TNO. Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 29 augustus 2013 door de voormalige Minister voor Wonen en Rijksdienst3 en aanvullend op 11 september 20134. Het TNO-onderzoek laat geen causale relatie zien tussen gespoten PUR-schuim en gezondheidsklachten, maar heeft deze ook niet volledig kunnen uitsluiten. Gezien de toen gesignaleerde gezondheidsklachten was er wel reden om uit voorzorg de gezondheidsrisico’s serieus te nemen en heeft de sector voorzorgsmaatregelen genomen. In 2014 heeft ook het advies- en ingenieursbureau RPS5 metingen gedaan waaruit blijkt dat genomen maatregelen voldoende voorzorg zouden moeten bieden.
Verder heeft de Gezondheidsraad op 14 december 2017 een conceptrapport ter commentaar gepubliceerd over de beroepsmatige blootstelling aan di-isocyanaten. De commentaarperiode loopt nog. Hierna brengt de Gezondheidsraad een definitief rapport uit dat vervolgens wordt aangeboden aan de Staatssecretaris van SZW. Op basis hiervan wordt na advies van de SER door de Staatssecretaris van SZW een grens/referentie waarde vastgesteld op basis waarvan de gezondheid van werknemers beschermd kan worden. Het is aan de werkgevers om deze waarde te hanteren in het kader van de Arbeidsomstandigheden-regelgeving.
Deelt u de mening dat er duidelijkheid over de mogelijke risico’s moet komen voor mensen die werken met gespoten purschuim en bewoners van panden? Bent u bereid hier gedegen onderzoek naar te doen en de resultaten aan te bieden aan de Kamer?
Ja, ik streef naar zoveel mogelijk duidelijkheid over de risico’s. Daarom is het een goede zaak dat hier onderzoek naar gedaan is, zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2.
Voor wat betreft de werknemers is overigens het in beeld hebben van de risico’s van het werk en het inzetten van doeltreffende beschermende maatregelen de verantwoordelijkheid van de werkgever. Ook als er geen publieke grenswaarde of referentiewaarde is, is een werkgever verplicht de blootstelling aan gevaarlijke stoffen te beoordelen en op basis daarvan beschermende maatregelen te treffen.
Het definitieve rapport van de Gezondheidsraad geeft mogelijk ook nieuwe informatie die bruikbaar is voor de beoordeling van de risico’s voor bewoners. Als dit het geval is dan zal ik TNO/RPS verzoeken hun rapporten hierop te herijken.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd dat isolatiebedrijven alle bewoners adviseren om hun woning tijdens, en tot twee uur na de isolatiebeurt, te verlaten?
Gecertificeerde verwerkers dienen te werken volgens de certificeringsregelingen. Hierin zijn ook veiligheidsmaatregelen voor bewoners vastgelegd, zoals het tijdelijk verlaten van de woning. Gecertificeerde verwerkers van gespoten PUR-schuim worden door certificerende instellingen op de naleving gecontroleerd. Volgens de sector wordt thans circa 90% van de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde isolatiebedrijven. Het is aan gebouweigenaren om te kiezen voor een gecertificeerd bedrijf.
Ik vind het belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden en twee uur daarna er daadwerkelijk geen bewoners in de woning aanwezig zijn. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven en voor de bewoners. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Hoe en door wie wordt gecontroleerd of de richtlijnen voor het afvoeren van vrijkomende schadelijke stoffen worden nageleefd? Kunt u garanderen dat in alle gevallen geforceerde ventilatie is ingezet om een concentratie van gevaarlijke stoffen te voorkomen?3
Bij gecertificeerde isolatiebedrijven wordt dit gecontroleerd door de certificerende instellingen. In de certificeringsregelingen is geforceerde ventilatie namelijk vastgelegd en gecertificeerde bedrijven moeten zich hier aan houden. Certificerende instellingen voeren (onaangekondigd) controles uit op de werkzaamheden van een bedrijf. Dit gebeurt per 1.500 m2 geïsoleerde vloer, dit betekent dat ongeveer 1 op de 25 woningen wordt gecontroleerd. Als er een tekortkoming wordt geconstateerd moet het bedrijf corrigerende maatregelen nemen. Naast de controles door de certificerende instelling moet een bedrijf ook eigen controles uitvoeren bij de projecten. Op basis van al deze controles verklaart de certificerende instelling op het voor een bedrijf afgegeven certificaat dat er een gerechtvaardigd vertrouwen is dat het bedrijf bij voortduring voldoet aan de eisen waaronder de toepassing van geforceerde ventilatie.
Het is belangrijk dat bij het uitvoeren van de werkzaamheden daadwerkelijk geforceerde ventilatie wordt toegepast ook ter voorkoming van eventuele risico’s voor de bewoners na afloop. Ik wil dit daarom als eis opnemen in het Bouwbesluit 2012. Deze eis is dan rechtstreeks geldend, ook voor niet-gecertificeerde bedrijven. Een wijziging van het Bouwbesluit 2012 daartoe zal ik nog dit jaar aan uw Kamer voorleggen.
Is het waar dat er niet wordt gecontroleerd of bewoners mogelijk aan schadelijke stoffen zijn blootgesteld? Zo ja, bent u bereid om wet- of regelgeving aan te passen zodat dit wel wordt gecontroleerd?
Het is juist dat tijdens en direct na de werkzaamheden geen metingen worden verricht om de hoeveelheid stoffen te bepalen. Dit is ook niet verplicht. Wel hebben TNO en RPS in 2013 en 2014 een aantal metingen verricht in woonvertrekken tijdens en direct na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 2.
Zoals door de voormalig Minister voor Wonen en Rijksdienst in de brief van 29 augustus 2013 is gemeld, heeft de branche naar aanleiding van de klachten uit 2012/13 diverse voorzorgsmaatregelen genomen om de kans op blootstelling aan isocyanaten te minimaliseren. Een belangrijke voorzorgsmaatregel om mogelijke blootstelling aan isocyanaten bij bewoners te voorkomen, is dat bewoners tijdens het aanbrengen en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig behoren te zijn.
Dit is naar mijn mening nog steeds een belangrijke voorzorgsmaatregel. Ik vind het waarborgen dat mensen tijdens en direct na aanbrengen niet aanwezig zijn in de woning belangrijk. Zoals hiervoor aangegeven ben ik daarom ook voornemens om de voorzorgsmaatregel dat bewoners tijdens en tot twee uur na het aanbrengen van gespoten PUR-schuim niet in de woning aanwezig mogen zijn, op te nemen in het Bouwbesluit 2012. Evenals het voorschrijven van geforceerde ventilatie tijdens het aanbrengen van gespoten PUR-schuim.
Is het waar dat zelfs gecertificeerde bedrijven de in 2013 aangescherpte richtlijnen niet nakomen? Hoe vaak is dat sinds 2013 voorgekomen? Heeft dit consequenties voor de certificering? Zo ja, welke?
Gecertificeerde bedrijven dienen de in 2013 aangescherpte richtlijnen na te komen. De naleving van deze richtlijnen wordt door certificerende instellingen gecontroleerd. Bij bedrijven die zijn gecertificeerd wordt door de certificerende instelling 1 (onaangekondigde) inspectie per 1.500 m2 geïsoleerde oppervlakte uitgevoerd tijdens en na toepassing van gespoten PUR-schuim. Bij tekortkomingen kunnen corrigerende en preventieve maatregelen volgen, of -bij ernstige overtredingen- opschorting of intrekking van het certificaat.
Uit informatie die de certificerende instellingen beschikbaar hebben gesteld met betrekking tot het verwerken van gespoten PUR-schuim, blijkt dat er in 2017 eenmaal sprake is geweest van schorsing van het certificaat en eenmaal van de beëindiging van de certificatieovereenkomst. Verder is in 2014 (het jaar na aanscherping van de richtlijnen) sprake geweest van één schriftelijke waarschuwing, één schorsing, één opschorting en is één keer de certificatieovereenkomst beëindigd. In de periode 2015 en 2016 is volgens informatie van de certificerende instellingen geen sprake geweest van schorsingen of intrekkingen van certificaten.
Bent u bereid de richtlijnen zo snel mogelijk wettelijk te verankeren om bouwvakkers te beschermen tegen gevaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werkgevers zijn op grond van de Arbeidsomstandighedenwet al wettelijk verplicht om hun werknemers te beschermen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
In EU-verband is er in 2016 door Duitsland een restrictievoorstel gedaan voor di-isocyanaten (de stofgroep waar bij het aanbrengen van PUR-schuim de aandacht zich op concentreert) in het kader van REACH (Registratie, Evaluatie, Autorisatie en Restrictie van Chemische stoffen). Dit leidt mogelijk in 2018 tot wettelijke verankering van richtlijnen voor het werken met di-isocyanaten. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Het voorstel omvat ook maatregelen ter bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. Als het voorstel wordt aangenomen zijn bedrijven hier rechtstreeks (zonder omzetting naar Nederlandse regelgeving) aan gebonden.
Wat is uw reactie op de 300 klachten die de Stichting Meldpunt Purslachtoffers verzamelde en de 500 klachten die Expertise Centre Environmental Medicine (ECEMed) signaleerde? Hoe verhouden deze klachten zich tot een rapport van TNO uit 2013 dat gespoten purschuim als vloerisolatie veilig is als het «op de juiste wijze en volgens de geldende regels en richtlijnen wordt aangebracht», zoals het Kennisplatform gespoten Purschuim samenvat?4
Het is uiteraard buitengewoon vervelend als mensen gezondheidsklachten ervaren. In hoeverre deze klachten zijn ontstaan voor of na aanscherping van de certificeringsrichtlijnen in 2013 is mij niet bekend. Met deze aanscherping is bewerkstelligd dat bedrijven met de juiste voorzorgsmaatregelen gespoten PUR-schuim aanbrengen. Voor wat betreft het TNO-rapport verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wel heb ik navraag gedaan bij het RIVM over het aantal meldingen dat de afgelopen jaren bij de GGD’en zijn binnengekomen. De GGD’en in Nederland registreren meldingen over gezondheidsklachten die de melder aan een milieufactor relateert (of waarbij de melder bezorgd is over zijn gezondheid gerelateerd aan een milieufactor) via het programma «OSIRIS». Het RIVM beheert dit databestand. Twee GGD’en registreren de meldingen in een eigen systeem. Van de gegevens uit Osiris wordt iedere twee jaar een rapportage opgesteld. Uit die rapportage (Osiris 2017) blijkt dat in de periode 2015–2016, vier mogelijke PUR-gerelateerde klachten zijn gemeld bij de betreffende GGD’en. Er zijn ook meldingen van beroepsziekten als gevolg van blootstelling aan PUR-schuim en/of isocyanaten bekend bij het Nederlandse Centrum voor Beroepsziekten (23 gevallen m.b.t. isocyanaten, waarvan drie gevallen m.b.t. purschuim). Ik beschik helaas niet over gegevens over meldingen bij huisartsen.
Om bewoners/gebruikers te ondersteunen in de vraag of hun klachten zouden kunnen worden veroorzaakt door deze isocyanaten, is er sinds 2016 een diagnoseprotocol beschikbaar op basis waarvan mensen die klachten ervaren zich kunnen laten onderzoeken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 10.
Is er inmiddels een uniforme afhandeling van klachten op een wijze waarin de GGD, de ziekenhuizen, de sector en ook de werknemers elkaar vinden en waarin stapsgewijs kan worden vastgesteld welke gezondheidsklachten aan de orde zijn, en of die redelijkerwijs aan de gespoten purschuim zijn te relateren, zoals eerder door uw voorganger beschreven?5
Om meer zicht en duidelijkheid te krijgen over de door bewoners gemelde gezondheidsklachten heeft mijn ambtsvoorganger de sector inderdaad gevraagd om aan dat onderwerp aandacht te besteden in hun actieplan. Dit verzoek heeft geleid tot een overleg tussen Kennisplatform PUR, GGD, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, ArbeidsDermatologisch Centrum VUmc Amsterdam en de Polikliniek Mens en Arbeid van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten AMC.
Naar aanleiding van dat gesprek hebben VUmc, AMC en GGD Groningen een medisch diagnoseprotocol opgesteld voor klachten die mogelijk te maken hebben met gespoten PUR-schuim. Het Ministerie van BZK heeft de helft van de ontwikkelkosten gesubsidieerd. Het protocol is in 2016 opgeleverd en openbaar beschikbaar op diverse websites.9 Mensen die klachten ervaren kunnen op basis van dat protocol worden onderzocht. Ik ben van mening dat met het opgestelde protocol een belangrijke stap is gezet voor een uniforme wijze van afhandeling van mogelijke gezondheidsklachten.
Zijn isocyanaten, de grondstof van purschuim, opgenomen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen, wat in 2014 nog niet het geval was, hoewel al bekend was dat isocyanaten schadelijke stoffen bevatten? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Op basis van een geharmoniseerde classificatie onder de CLP-verordening (over classificatie, etikettering en verpakking van chemische stoffen) is op EU-niveau vastgesteld dat de zogenaamde di-isocyanaten, grondstof voor PUR-schuim, sensibiliserend zijn voor de luchtwegen. Dit houdt in dat de sensibiliserende werking van deze stoffen dus breed wordt onderkend. Toch staan de stoffen niet op de zogenaamde REACH-kandidatenlijst van substances of very high concern, omdat deze lijst een specifieke vorm van regulering binnen de REACH-verordening beoogt, waar vooralsnog niet voor is gekozen. Deze kandidatenlijst is namelijk het voorstadium voor een zogenaamde autorisatie en in dit geval is op EU-niveau geoordeeld dat de risico’s van de stof beter beheerst kunnen worden met een zogenaamde restrictie dan met een autorisatie. De kern van het voorstel is dat het werken met deze stoffen wordt gebonden aan trainingen met examinering van werknemers. Daarbij wordt ook aandacht besteed aan bescherming van omstanders/bewoners bij toepassing van PUR-schuim als isolatiemateriaal. De Europese Commissie zal naar verwachting medio 2018 met een voorstel voor regulering komen. Zie verder mijn antwoord op vraag 8.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg Bouwregelgeving en energiebesparing, dat momenteel gepland is op 14 februari 2018?
Ja.
NL Jaagt aflevering 20 waarin les wordt gegeven in illegale dodingsmethoden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de YouTube-aflevering van NL Jaagt, genaamd «NL Jaagt Aflevering 20 Effectief doden van ziekgeschoten veerwild»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hierin door een jager van Duke Faunabeheer les wordt gegeven in het doden van onder andere «ziekgeschoten» ganzen (aangeschoten ganzen die nog leven) door middel van het omdraaien van de nek ofwel cervicale dislocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat cervicale dislocatie van vogels van een omvang groter dan een eend verboden is sinds 1 januari 2017 en dat, gezien het feit dat aflevering 20 van NL Jaagt op 2 november 2017 op YouTube geplaatst is, deze jager lesgeeft in een illegale dodingsmethode?
Bij het verlenen van een ontheffing, vrijstelling of opdracht tot het bestrijden of beheren van vogels van soorten onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn dient te worden bepaald van welke middelen of methoden gebruik mag worden gemaakt (artikelen 3.3, vijfde lid, en 3.18, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). Cervicale dislocatie kan enkel onder beperkingen worden toegestaan (artikel 3.9, negende lid, van het Besluit natuurbescherming). Uit deze beperkingen volgt dat deze methode niet kan worden toegestaan voor het doden van ganzen, aangezien die een grotere omvang hebben dan eenden.
Kunt u bevestigen dat in bovengenoemde instructievideo niets gezegd wordt over de aanvullende wettelijke eisen bij vogels van gelijke grootte of kleiner dan een eend namelijk, zoals in artikel 3.9, tweede lid, sub j, jo. negende lid van het Besluit natuurbescherming staat, te weten «De aanwijzing van cervicale dislocatie, bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdeel f, geldt alleen voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden, door personen die aantoonbaar de nodige kennis en vaardigheden bezitten om deze taak humaan en doeltreffend uit te voeren, en ingeval er redelijkerwijs geen alternatief middel voorhanden is met minder mogelijke nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier»?
Ja. Het is aan degene die handelt op basis van een ontheffing, vrijstelling of opdracht om te handelen overeenkomstig de daarbij gegeven voorschriften of regels, ook ten aanzien van de te gebruiken middelen of methoden.
Wat vindt u ervan dat een zelfbenoemd professional en beroepsmatig jager dergelijke instructies geeft en op YouTube (laat) zet(ten) als lesmateriaal voor andere plezierjagers?
Ik acht het niet juist dat er instructies worden gegeven en lesmateriaal wordt verspreid waarvan de inhoud op onderdelen niet aansluit bij wat in de wet- en regelgeving is voorgeschreven.
Kunt u bevestigen dat aan het bedrijf Duke Faunabeheer vanuit overheidswege nog altijd vergunningen verleend worden en zelfs op kosten van de belastingbetaler opdrachten worden gegeven om dieren te vangen en te doden, zoals bijgevoegde factuur aan de provincie Utrecht illustreert?2
Ontheffingen en opdrachten voor faunabeheer worden verleend door provincies. Het is aan provincies om te bepalen aan wie zij deze ontheffingen of opdrachten verlenen, en onder welke voorschriften, met inbegrip van de middelen en methoden, onder welke beperkingen mogen worden gebruikt. Ik beschik niet over informatie aan wie provincies ontheffingen en opdrachten verlenen en welke kosten daarmee zijn gemoeid.
Ik wijs erop dat de factuur waar in vraag 6 naar wordt verwezen, dateert uit de periode waarin de Wet natuurbescherming nog niet van kracht was. In de toenmalige Flora- en faunawet en daarop gebaseerde regelgeving werden geen beperkingen gesteld voor het gebruik van de methode cervicale dislocatie.
In vraag 8 lijkt te worden verwezen naar rechterlijke uitspraken waarin besluiten van provincies zijn vernietigd, omdat daarin het gebruik van de vangkraal en CO2 als vang- en dodingsmiddelen werd toegestaan en de toenmalige Flora- en faunawet volgens de interpretatie van de rechter daarvoor onvoldoende ruimte bood. Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraken is de wetgeving op dit punt aangepast.
Hoeveel belastinggeld is er tot nu toe vanuit overheidsorganen betaald aan Duke Faunabeheer, welke en hoeveel dieren heeft het bedrijf hiervoor gevangen/gedood en welke methoden zijn hiervoor gebruikt, gespecificeerd per diersoort?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat een jager die eerder met zijn bedrijf Duke Faunabeheer van de rechter moest stoppen met het gebruik van de toentertijd illegale vangkraal en vergassing van ganzen met CO2 en die nu andere jagers willens en wetens aanzet tot het hanteren van illegale dodingsmethoden per definitie geen vergunningen en/of opdrachten van de overheid zou mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke manier er handhavend wordt opgetreden indien jagers illegale dodingsmethoden gebruiken?
Het is aan provincies, Openbaar Ministerie en andere relevante partijen om op dit punt invulling te geven aan het toezichts- en handhavingsbeleid.
Hoe wordt er opgetreden tegen jagers wiens jachtmisstanden en/of illegale dodingspraktijken op internet openbaar worden gemaakt en/of wiens instructie voor illegale dodingsmethoden op internet circuleert?
Ik ben voornemens de betreffende personen aan te spreken op de onjuiste inhoud van de instructies van aflevering 20 van NL jaagt.
Bent u ook van mening dat in bovengenoemde instructievideo sprake is van uitlokking van een strafbaar feit door het opzettelijk verschaffen van inlichtingen over hoe ganzen de nek omgedraaid kan worden, zeker nu in een bijzin door de jager opgemerkt wordt dat het jachtgeweer «de enige officiële dodingsmethode» is?
Ik ken niet alle feiten en omstandigheden van dit geval en kan derhalve niet beoordelen of er sprake zou kunnen zijn van uitlokking in de zin van het Wetboek van Strafrecht. Overigens kunnen krachtens artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming meer middelen en methoden worden toegestaan voor het doden van ganzen dan enkel het geweer.
Bent u ook van mening dat personen die niet aantoonbaar over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om volgens de wet cervicale dislocatie toe te passen en te kunnen beoordelen of er redelijkerwijs geen alternatief middel voor handen is met minder nadelige gevolgen voor het welzijn van het desbetreffende dier, ook niet in staat mogen worden geacht om te jagen en geen jachtvergunning zouden moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit in de praktijk brengen? Zo nee, waarom niet?
Jachtaktes worden pas verstrekt als er met goed gevolg een jachtexamen is afgelegd. In artikel 3.18 van het Besluit natuurbescherming is voorgeschreven dat in het jachtexamen wordt getoetst op kennis van de in artikel 3.9 van het Besluit natuurbescherming genoemde middelen en methoden en het gebruik daarvan. Op deze wijze is geborgd dat jachtaktehouders over de benodigde kennis beschikken. In de faunabeheerplannen is omschreven hoe en op welke wijze de jacht moet worden uitgevoerd. Tegen overtredingen van de wettelijke voorschriften kan handhavend worden opgetreden. Dit vormt voldoende waarborg voor een correcte uitoefening van de jacht.
Bent u bereid om de handhaving op jachtmisstanden en illegale jacht- en dodingsmethoden verder aan te scherpen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van oordeel dat toezicht en handhaving op de uitoefening van de jacht afdoende is geregeld.
Het bericht ‘NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NAM waarschuwt voor aardbevingen in Overijssel»?1
Ja.
Heeft er een informatiebijeenkomst in Hardenberg plaatsgevonden over het nieuwe gaswinningsplan? Zo nee, waarom niet?
Voor de behandeling van een vergunningsaanvraag voor mijnbouwactiviteiten hecht ik aan een open en transparante communicatie met de omgeving. Informatieavonden zijn een belangrijk onderdeel hiervan. In Hardenberg heeft nog geen informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het nieuwe winningsplan, omdat de procedure nog niet in deze fase is. Er is namelijk nog geen ontwerpinstemmingsbesluit voor het winningsplan. Aan dit ontwerpinstemmingsbesluit gaat een zorgvuldige traject vooraf waarin ik meerdere adviseurs betrek – waaronder Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de decentrale overheden. Momenteel heb ik nog adviesvragen uitstaan bij Tcbb en bij de gemeente, provincie en het waterschap. Daarna vraag ik nog advies aan de Mijnraad, voordat ik een ontwerpinstemmingsbesluit opstel.
Naar verwachting kan ik het ontwerpinstemmingsbesluit voor de gaswinning in Hardenberg voor de zomer van 2018 publiceren. Het ontwerpinstemmingsbesluit wordt vervolgens zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze zes weken wordt in Hardenberg een informatiebijeenkomst gehouden, die het karakter heeft van een open inloopavond. Tijdens deze informatiebijeenkomst kan iedereen informatie krijgen over de plannen rondom de gaswinning, over de wijze waarop het ministerie heeft getoetst aan de veiligheid en de bodembeweging en hoe de verdere procedure er uitziet. Op deze avond is ook gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Op een dergelijke informatieavond zijn medewerkers van mijn ministerie, TNO, het mijnbouwbedrijf en zo mogelijk ook het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aanwezig om in gesprek te gaan met de bezoekers en om hun vragen te beantwoorden.
Wat was de reden dat de informatiebijeenkomst over de winningsplannen in Hardenberg gepland destijds afgelast was?
Het is mij onbekend over welke informatiebijeenkomst het hier gaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het organiseren van een informatiebijeenkomst nog niet aan de orde. Er zijn ook geen andere overleggen over het winningsplan die ik afgelast heb.
Hoe kan het dat de gemeente Hardenberg aangeeft dat zij niet op de hoogte was van dit nieuwe winningsplan en dat de gemeente niet in een vroeger stadium betrokken bij dit proces? Hoe kan het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) aangeeft te willen gaan fracken, terwijl de gemeenteraad Hardenberg heeft uitgeroepen tot frackingvrije gemeente?
Op 10 oktober 2017 heeft NAM een geactualiseerd winningsplan ingediend voor de sinds 1987 bestaande gaswinning Hardenberg. Conform de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet vraag ik op dit winningsplan advies aan SodM en aan de betrokken gemeente, provincie en waterschap. Verder vraag ik ook advies aan de Tcbb en de Mijnraad. De volgorde waarin een adviseur om advies gevraagd wordt, is tussen eind 2016 en begin 2017 onderwerp van overleg geweest met de adviseurs. De decentrale overheden hebben destijds aangegeven graag over het advies van SodM te beschikken, en zo mogelijk ook al over het advies van de Tcbb, alvorens zij hun advies kunnen uitbrengen.
Om deze reden is ook voor het winningsplan Hardenberg eerst advies gevraagd aan SodM en daarna pas aan de decentrale overheden. Het adviesverzoek op het winningsplan Hardenberg is op 4 januari 2018 aan de decentrale overheden gestuurd.
Het winningsplan Hardenberg bevat inderdaad het voornemen van NAM om hydraulisch stimulatie (fracken) uit te voeren. Hydraulisch stimuleren is een techniek die op zeer uiteenlopende manieren uitgevoerd kan worden. De manier waarop het wordt ingezet bij schaliegaswinning verschilt op cruciale punten van de in Nederland reguliere stimulatiewerkzaamheden (die al sinds de jaren ’50 worden toegepast). De belangrijkste verschillen zijn dat reguliere stimulatiewerkzaamheden (zoals bij Hardenberg) voor wat betreft het te injecteren volume, de gehanteerde druk en de kwantiteit vele malen kleiner zijn dan de frackwerkzaamheden die worden toegepast bij schaliegaswinning. Daarbij concludeert SodM in haar inventarisatierapport (Kamerstuk 32 849, nr. 46) van maart 2016 dat, voor zover SodM bekend, er als gevolg van al deze werkzaamheden geen nadelige gevolgen voor mens en milieu zijn opgetreden. De toezichthouder concludeert verder dat de toepassing van hydraulisch stimuleren ten behoeve van conventionele gaswinning op een verantwoorde manier kan plaatsvinden. Toestemming om hydraulisch te stimuleren is onderdeel van een eventueel instemmingsbesluit bij het winningsplan.
Krijgen de provincie, de gemeente en het waterschap alsnog de gelegenheid om een advies te geven, zoals afgesproken is met de invoering van de nieuwe Mijnbouwwet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden de fracking-chemicaliën en het afvalwater opgevangen en afgevoerd zodat beide niet in het milieu terechtkomen? Als de gebruikte chemicaliën naar een verwerkingsbedrijf worden afgevoerd, in welk bedrijf is dat in het verleden verwerkt?
Zoals eerder aangegeven bevindt het winningsplan Hardenberg zich in de eerste fase van de procedure om te komen tot een instemmingsbesluit. Er is dus nog geen sprake van een winningsplan waar ik mee heb ingestemd. Ik kan aan mijn instemming ook voorwaarden verbinden, zoals aan de manier waarop chemicaliën dienen te worden opgeslagen.
In het door NAM ingediende winningsplan is opgenomen dat de voorraadvaten met chemicaliën op locatie geplaatst worden in aparte lekbakken en dat de locatie voorzien is van een vloeistofdichte vloer en een systeem om vloeistoffen en hemelwater op te vangen. Hierdoor kan stimulatievloeistof de locatie niet ongecontroleerd verlaten. Tevens staat er in het winningsplan dat na de stimulatie de stimulatievloeistof wordt teruggeproduceerd via een tijdelijke productie-installatie. De vloeistof en chemicaliën worden opgevangen in gesloten tanks waarna de tanks worden afgevoerd naar erkende verwerkers. Ik maak de gehele tekst van het winningsplan openbaar op het moment dat het ontwerpinstemmingsbesluit ter inzage ligt.
Wat is de stand van zaken in het conflict tussen de NAM en het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) over de overschrijding van de gaswinning in Hardenberg?
SodM heeft in augustus 2017 een voorgenomen last onder dwangsom aan NAM aangekondigd voor de gaswinning Hardenberg-Oost. SodM stelt dat er meer geproduceerd is dan toegestaan in de vigerende winningsplan. NAM heeft inmiddels een zienswijze ingediend waarin het betwist dat het teveel gas heeft geproduceerd. De Inspecteur-generaal der Mijnen heeft mij laten weten dat hij van plan is medio februari 2018 een beslissing te nemen op over de voorgenomen last onder dwangsom Hardenberg-Oost.
Geldt voor Overijssel de omgekeerde bewijslast, zoals in Groningen? Zo nee, waarom is dat onderscheid er?
Nee, het bewijsvermoeden geldt alleen voor fysieke schade aan gebouwen en werken die redelijkerwijs toegeschreven kunnen worden aan bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld. Dit geldt dus niet voor gaswinning onder Overijssel.
Het bewijsvermoeden is een wettelijke afwijking van de hoofdregel dat degene die stelt ook het bewijs moet leveren. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd dat voor deze wettelijke uitzondering een dragende motivering en heldere afbakening nodig zijn. Voor een bewijsvermoeden moet vaststaan dat van een groot aantal gelijksoortige schadegevallen verreweg het grootste deel aan een bepaalde oorzaak toegeschreven kan worden (zoals bodembeweging als gevolg van gaswinning). Het aantal schadegevallen in Groningen en de gelijksoortigheid hiervan zijn de reden voor het wettelijke bewijsvermoeden. Bij de gaswinning uit kleine velden (zoals die in Overijssel) doen zich geen vergelijkbare problemen op dezelfde schaal voor. Het wettelijke bewijsvermoeden geldt hier dus niet.
Wanneer er echter als gevolg van een mijnbouwactiviteiten toch schade optreedt, zal het mijnbouwbedrijf deze schade gewoon moeten vergoeden. Hierop zijn de reguliere regels ten aanzien van bewijsverdeling van toepassing.
Bent u bereid een nulmeting te laten uitvoeren voor alle gebouwen in het omringende gebied als de gaswinning doorgaat? Hoe kijkt u aan tegen een schadefonds en een onafhankelijke schaderegeling voor de gaswinning in Overijssel?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het plenaire debat Groningen van 11 juli 2017 in de Tweede Kamer de toezegging gedaan dat bij nieuwe of gewijzigde winningsplannen een representatieve nulmeting het uitgangspunt is. Dit betekent dat er een zorgvuldig gekozen representatieve selectie wordt gemaakt van voor bodembeweging gevoelige gebouwen. Bij deze representatieve selectie wordt een nulmeting gedaan. Bij het maken van de selectie kan onder andere de leeftijd, de bouwkundige constructie van een bouwwerk evenals de status van gemeentelijk of Rijksmonument een rol spelen. De representativiteit is gelegen in het feit dat de meetresultaten ook bruikbaar dienen te zijn voor het beter kunnen vaststellen van eventuele mijnbouwschade gedurende de gaswinning aan bouwwerken in het invloedsgebied waarbij geen bouwkundige vooropname heeft plaatsgevonden.
Daarnaast verkent de Tcbb momenteel op mijn verzoek de optie om voor heel Nederland te komen tot een generieke, landelijke aanpak voor een onafhankelijke afhandeling van mijnbouwschade, met een onafhankelijk orgaan dat de schade afhandelt, tegen de achtergrond van het onlangs vastgestelde schadeprotocol Groningen. De Tcbb zal mij waarschijnlijk nog eind februari 2018 hierover adviseren. Ik vind het van belang dat er – ook voor de kleine gasvelden – duidelijkheid komt over de schadebeoordeling en -afhandeling.
De verantwoordingsplicht op basis van artikel 14 van de Meststoffenwet |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de kritiek op de wijze waarop de hoeveelheid fosfaat in varkensdrijfmest bepaald wordt en de gevolgen hiervan voor de mestboekhouding en sanctionering?1
Ja.
Hoe waardeert u het feit dat het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft aangegeven dat ze nader onderzoek doet naar verschillende aanhangige zaken in het kader van boetes die op grond van artikel 14 en artikel 58 van de Meststoffenwet opgelegd zijn, dat ze deze problematiek in breder verband wil bestuderen en dat de behandeling van verschillende zaken daardoor opgeschort is?
Het is aan het CBb om te bepalen hoe het invulling geeft aan zijn rechtsprekende taak.
Is de veronderstelling juist dat de onderbouwing van de nauwkeurigheid van de bemonsteringssystematiek bij varkensdrijfmest gebaseerd wordt op de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II? Zo nee, welke andere rapporten moeten daarbij in ogenschouw genomen worden?
Naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest is in de periode vanaf de tweede helft van de jaren »90 van de vorige eeuw veelvuldig onderzoek gedaan. Naast de door de vraagsteller genoemde onderzoeken2 zijn ook meerdere andere onderzoeken3 betrokken bij de onderbouwing.
Is de veronderstelling juist dat bemonstering van specifieke soorten drijfmest moet voldoen aan elk van de voorwaarden in Bijlage E, onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, dat derhalve geen sprake mag zijn van systematische afwijking van mineralengehaltes ten opzichte van de gemiddelde samenstelling van de vracht en van toevallige afwijkingen groter dan 15% en dat de bemonsteringsmethode anders niet gebruikt mag worden?
Bijlage E onderdeel A van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beschrijft de prestatiekenmerken van de bemonsteringsapparatuur voor bemonstering van drijfmestsoorten. Aan deze voorwaarden moet worden voldaan.
Hoe waardeert u het feit dat de onderzoeksrapporten Imag I en Imag II voor varkensdrijfmest wijzen op hogere gemiddelde afwijkingen dan 15% en op een systematische onderschatting van het fosforgehalte van varkensdrijfmest?
In het rapport Imag I is voor varkensdrijfmest bij bemonstering tijdens laden met een zijbuisapparaat een nauwkeurigheid vastgesteld van 7%, ruim binnen de toegestane toevallige afwijking van 15%. Er is in Imag I geen systematische onderschatting geconstateerd. Uit Imag II volgde dat er bij bemonstering van drijfmest bij het lossen sprake kan zijn van een systematische onderschatting van droge stof en fosfor. Bij bemonstering bij het laden werd geen systematische afwijking gevonden. Op grond van de uitkomst van Imag II is het sinds 1 januari 2003 verplicht om te bemonsteren bij het laden van een vracht drijfmest.
Na Imag II is nog een onderzoek uitgevoerd naar de bemonsteringsnauwkeurigheid van drijfmest (zie rapport 8 in het antwoord op vraag 3). In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd: «De nauwkeurigheid van de huidige bemonsteringsapparatuur voor drijfmest voldoet ruimschoots aan de wettelijk toegestane marge van 15%.»
Is de veronderstelling juist dat het voor veehouders onmogelijk is om nauwkeurig vast te stellen hoeveel fosfor en stikstof in voorraad zit, omdat sprake is van bezinklagen en niet te bezichtigen delen van mestkelders?
De basis voor de bepaling van de voorraad dierlijke mest staat in artikel 68 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Voor het bemonsteren van een mestkelder heeft RVO.nl een eenvoudige handleiding die bedrijven kunnen volgen om de hoeveelheid te bepalen.4 Voor het bepalen van het fosfaatgehalte en het stikstofgehalte moet gebruik gemaakt worden van de best beschikbare gegevens. Daarnaast is het van belang de mestkelder zo goed mogelijk te mixen of op meerdere plaatsen te bemonsteren.
De veronderstelling dat het onmogelijk is om de voorraad vast te stellen onderschrijf ik derhalve niet. Belangrijk is dat de veehouder kan laten zien hoe de voorraad zo nauwkeurig mogelijk is bepaald.
Is de veronderstelling juist dat varkenshouders, gezien het voorgaande, gerede kans lopen dat op papier minder fosfor afgevoerd wordt dan in werkelijkheid het geval is, dat zij de mineralenbalans sluitend maken door op papier voorraden op te bouwen en dat zij trucjes als het laten ontstaan van hogere fictieve voorraden dan de werkelijke voorraden nodig hebben om sanctionering te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u bij de handhaving van artikel 14 van de Meststoffenwet om met bedrijven die de afvoer van mest wel kunnen verantwoorden op basis van volumes en het stikstofgehalte, maar niet op basis van het fosforgehalte?
Fosfaat en stikstof dienen volgens artikel 14 beiden verantwoord te worden en de NVWA en RVO.nl handhaven dit. Verantwoording dient dus gegeven te worden op basis van zowel fosfaat als stikstof.
Kunt u ten aanzien van de boetes die in de periode 2014–2016 opgelegd zijn ten aanzien van overtredingen met betrekking tot de verantwoordingsplicht (zoals weergegeven in antwoord op schriftelijke vragen) aangeven hoe de verdeling over de verschillende veehouderijsectoren is?2
Van de ondernemers die een boete krijgen wordt het type bedrijf niet apart geregistreerd. Ik kan deze vraag daarom niet beantwoorden.
Kunt u daarbij aangeven wat de verschillen waren tussen de voorgenomen boetebedragen en de uiteindelijke geïnde boetebedragen?
Ik verwijs naar mijn brief van 18 december 2017 (Kamerstuk 33 037, nr. 247) waarin ik uitvoerig ben ingegaan op de naleving van wet- en regelgeving voor mest en de rol van het boetebeleid daarin. Het aangeven van het verschil tussen de opgelegde boetebedragen en de geïnde boetebedragen vergt een individuele doorlichting van alle zaken. Hiervoor is thans geen capaciteit bij RVO.nl beschikbaar.
Neemt u de genoemde problematiek met betrekking tot onnauwkeurige monstername en de gevolgen daarvan voor mestboekhouding en sanctionering mee in uw aanpak van mestfraude?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, is de nauwkeurigheid van de bemonsteringsapparatuur voldoende bepaald. De veehouder kan voor de bepaling van de voorraad de methode van RVO.nl volgen. Het aanpassen van gegevens om een kloppende administratie te verkrijgen is fraude. Een dergelijk handelwijze wordt gesanctioneerd.
Kunt u op basis van recente ringonderzoekresultaten (paragraaf 6.4.1.3 van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) aangeven hoe groot de bandbreedte is van de analyseresultaten van drijfmestmonsters?
Derdelijnscontrole bestaat uit twee onderdelen, namelijk ringonderzoek en een steekproef (paragraaf 6.4. van bijlage H van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet). Het ringonderzoek is bedoeld voor de laboratoria om de kwaliteit van de analyses van hun laboratorium te bewaken. Uit de uitkomsten van het beperkte aantal ringtesten kan geen betrouwbare indicatie van bandbreedte van de analyses van de drijfmestmonsters afgeleid worden.
Zou toepassing van de Near Infrared-techniek (NIR-techniek) bij de bemonstering van drijfmest de genoemde problematiek kunnen voorkomen? Bent u bereid uw volledige medewerking te verlenen aan onderzoek naar en ontwikkeling van deze techniek?
De NIR-techniek lijkt een veelbelovende ontwikkeling, maar de betrouwbaarheid van deze techniek voor de meting van met name fosfaatgehalten moet nog afdoende blijken voordat de NIR-techniek kan dienen als verantwoordingsinstrument. Bij een proef waarbij de NIR-meting op dezelfde momenten heeft plaatsgevonden als de monstermomenten bij automatische bemonstering is die betrouwbaarheid niet afdoende gebleken.
Indien uit (praktijk)onderzoek blijkt dat een andere toepassing van NIR, bijvoorbeeld met een reeks van metingen, leidt tot een verbetering in het algemeen (snelheid, fraudebestendigheid etc.) ben ik bereid NIR als verantwoordinginstrument toe te laten. Vooraf zal ik dan door de Commissie Deskundigen Meststoffenwet volgens vooraf vastgestelde criteria laten toetsen of er sprake is van verbetering in het algemeen.
De aardbeving in Groningen op maandag 8 januari 2018 met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe denkt u het vertrouwen te herwinnen na deze zware beving als het gaswinningniveau niet naar beneden gaat? Deelt u de mening dat de gaswinning in Groningen op korte termijn verder verlaagd moet worden dan de afspraken zoals deze zijn vastgelegd in het regeerakkoord? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Dat de gaswinning verder omlaag moet worden gebracht, is helder. Ik breng alle mogelijkheden in kaart om het gaswinningsniveau zo snel mogelijk te verlagen. Voor het herstel van het vertrouwen is er meer nodig dan dat. Van het grootste belang is nu dat bewoners van woningen met schade kunnen rekenen op een vlotte en rechtvaardige schadeafhandeling. Daarnaast moet er geïnvesteerd worden in het toekomstperspectief van de regio. Ik ben hiertoe met de betrokken partijen in nauw overleg om te komen tot een integrale aanpak voor de versterking, in combinatie met verduurzaming en ingebed in de toekomstvisie van de regio.
Kunt u aangeven of de gaswinning rond het cluster Loppersum recent is verhoogd door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)? Zo ja, welke redenen liggen hieraan ten grondslag?
De productie uit Loppersum is sinds januari 2014 sterk teruggebracht tot uitsluitend de hoeveelheid die nodig is om de clusters open te houden voor het geval er op andere wijze onvoldoende gas is om aan deze vraag te voldoen, bijvoorbeeld bij extreem koud weer of een calamiteit. Deze situatie heeft zich recent niet voorgedaan. De mate waarin specifieke clusters worden opengehouden, hangt met name af van de temperatuur. Dit uit zich in een iets hogere inzet in de winter om bevriezing van installaties te voorkomen.
Gaat u zo snel mogelijk de winning in het cluster Loppersum stoppen om toekomstige aardbevingen te voorkomen? Gaat u dus de uitspraak van de Raad van State volgen en het cluster insluiten? Zo nee, waarom niet?
In lijn met het Meet- en Regelprotocol Groningen heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) binnen twee dagen, op woensdag 10 januari 2018, haar evaluatie en voorgestelde maatregelen aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gerapporteerd. Hierin is NAM ook ingegaan op de clusters in de regio Loppersum. SodM zal de rapportage van NAM bestuderen en mij binnen twee weken informeren over de uitkomst en adviseren over mogelijk te nemen maatregelen. Ook heb ik Gasunie Transport Services gevraagd opnieuw advies uit te brengen over de benodigde capaciteit voor de leveringszekerheid. Ik wacht beide adviezen af voordat ik kan ingaan op de voorgestelde maatregelen van de NAM.
Wat voor gevolgen heeft het Groningen Meet- en Regelprotocol (hand aan de kraan-principe) voor het winningsniveau gehad?
Het Meet- en regelprotocol voor de gaswinning uit het Groningenveld is op 30 juni 2017 in werking getreden. Vooruitlopend daarop is al in de lijn van dit protocol gehandeld. Een voorbeeld daarvan is de wijziging van het instemmingsbesluit voor de gaswinning uit het Groningenveld op 24 mei 2017. Dat besluit anticipeerde op een mogelijke overschrijding van één van de signaalwaarden uit het concept Meet- en regelprotocol (toen nog alarmeringsprotocol genoemd), namelijk de aardbevingsdichtheid. Deze waarde naderde de waarde van 0,25 bevingen/km2/jaar. Het anticiperende besluit hield in dat het winningsplafond werd verlaagd van 24 naar 21,6 miljard Nm3, ingaande per 1 oktober 2017 (Kamerstuk 33 529, nr. 331).
Tijdens de aardbeving bij Zeerijp op 8 januari 2018 is de grenswaarde voor de grondversnelling overschreden. De maximale grondversnelling bedroeg 0,116g. Dat was hoger dan de grenswaarde van het «interventieniveau» (0,1g) uit het Meet- en regelprotocol. Naar aanleiding hiervan brengen alle bij de gaswinning betrokken partijen de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat alle schade als gevolg van deze laatste beving zo snel mogelijk wordt verholpen? Hoe gaat u dit doen nu er nog geen schadeprotocol is? Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de schadeafhandeling op zich laat wachten omdat er geen protocol is?
De vaststelling van het nieuwe schadeprotocol heeft mijn prioriteit. Er vindt intensief overleg plaats met de regio en alle nodige expertise wordt betrokken om zo snel mogelijk tot een gedragen schadeprotocol te komen, dat ervoor zorgt dat de Groningers op een vlotte en rechtvaardige afhandeling van hun schade kunnen rekenen.
Komt er een nieuwe controle van de dijken en het chemiecluster in Delfzijl? Worden ook het Forum en de gevoeligere panden in Groningen-stad extra gecontroleerd?
Uit inspecties is gebleken dat er geen schade is vastgesteld onder chemiebedrijven in Delfzijl naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari jl. Chemiebedrijven in en rondom Delfzijl moeten voldoen aan strenge normen voor de veiligheid. Het uitgangspunt daarbij is dat de risico’s voor de omgeving niet mogen toenemen als gevolg van aardbevingen. De chemiebedrijven in Delfzijl staan op de lijst met bedrijven in de provincie Groningen die met prioriteit worden onderzocht op aardbevingsbestendigheid. Daarvoor wordt al onderzocht of aanvullende maatregelen nodig zijn, in het geval zich een mogelijk zwaardere aardbeving zal voordoen.
Met betrekking tot de dijken hebben de waterschappen reeds aangegeven een inspectieronde te hebben gedaan na de beving van maandag 8 januari jl. Hierbij zijn voor zover bekend geen schades geconstateerd. Ten aanzien van de waterkeringen is er in de afgelopen periode een intensief beoordelingstraject doorlopen om de sterkte van waterkeringen bij een zwaardere aardbeving nader te bepalen. Hierbij is nadrukkelijk aandacht besteed aan de zeedijk tussen Eemshaven en Delfzijl en het Eemskanaal. Tot op heden is gebleken dat de opgave die hieruit voorkomt beperkt is, gegeven de sterkte van de onderzochte dijken en de maximaal te verwachten belastingen.
Het Forum wordt gerealiseerd conform eisen om zwaardere belastingen te kunnen weerstaan. Het uitoefenen van toezicht en monitoring, ook ten aanzien van andere panden in Groningen-stad, is in de eerste plaats aan de lokale overheid.
Wordt er op zeer korte termijn extra hulp ingeschakeld om ervoor te zorgen dat alle inwoners van Groningen in ieder geval veilig zijn in hun woning?
De eerste informatie van de veiligheidsregio en het CVW heb ik op 12 januari jl. aan uw Kamer verzonden (Kamerstuk 33 529, nr.404). Hierbij heb ik onder meer aangegeven dat de zogenoemde «rode knop» op de website van CVW om een mogelijk acuut onveilige situatie te melden op dat moment 64 keer was gebruikt. In vijf gevallen is daadwerkelijk een acuut onveilige situatie geconstateerd. Hierbij zijn maatregelen getroffen om de onveiligheid weg te nemen. Bij de veiligheidsregio zijn geen calamiteiten gemeld, en ook geen gaslekkages. De politie en brandweer hebben laten weten dat de aardbeving niet tot calamiteiten of gewonden heeft geleid.
Kunt u de eerste informatie van de veiligheidsregio en het Centrum Veilig Wonen (CVW) delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat de risico’s op een dergelijke zware aardbeving al bekend waren en dat er onvoldoende is gedaan om dit risico weg te nemen?
De afgelopen jaren zijn maatregelen rond de gaswinning genomen om de seismische dreiging te verminderen: verlaging van de gaswinning, opschorten van de winning in de kern van het aardbevingsgebied en het zo vlak mogelijk houden van de gaswinning. Daarmee is het risico op zware bevingen teruggebracht, maar niet verdwenen. Zoals aangegeven breng ik de mogelijkheden in kaart om aanvullende maatregelen te nemen, waaronder het verder aanpassen van het winningsniveau.
Kunnen deze vragen voor het eerste debat over deze aardbeving in Groningen beantwoord worden?
Ja.
De aardbeving in 't Zandt |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er een aardbeving was van 3.4 op de schaal van Richter in 't Zandt?1
Op maandag 8 januari 2018 vond een aardbeving plaats met een kracht van 3.4 op de schaal van Richter. Het epicentrum van deze aardbeving lag bij Zeerijp, in de gemeente Loppersum.
Hoeveel schade heeft deze extra beving veroorzaakt?
Sinds deze aardbeving zijn er circa 2.900 nieuwe schademeldingen binnengekomen bij het Centrum Veilig Wonen (CVW, stand 15 januari 2018, 8:00 uur).
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel beeldbepalende gebouwen en aardbevingen extra schade leden door deze beving? In hoeverre kan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) sneller overgaan tot sloop van door hen aangekochte gebouwen wegens deze extra schades? Bent u bereid dat te helpen voorkomen?
In hoeverre er nieuwe schade is ontstaan aan beeldbepalende gebouwen is op dit moment niet aan te geven. Het versneld overgaan tot sloop is echter niet in lijn met het uitgangspunt bij schadeherstel en versterking dat karakteristieke en beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk behouden dienen te blijven, noch in het belang van NAM. Om het behoud van beeldbepalende gebouwen te borgen worden verschillende maatregelen genomen, zie hiervoor tevens mijn beantwoording van de vragen over het bericht «Echtpaar kraakt droomhuis om sloop te voorkomen» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 896).
Wanneer kunnen mensen hun schade melden en bij wie? Deelt u de mening dat nú de nood aan de man is om vliegensvlug tot een schadeprotocol te komen?
Bewoners kunnen schade melden bij het CVW, dat dagelijks is geopend van 8:00 uur tot 20:00 uur. Gelet op de drukte naar aanleiding van de aardbeving op 8 januari 2018 kan er ook schade gemeld worden op het gemeentehuis van Loppersum.
Verder heeft het komen tot een nieuw schadeprotocol nu inderdaad de hoogste prioriteit, zoals ook aangegeven tijdens mijn bezoek aan het aardbevingsgebied op 10 januari jl.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat mensen die vandaag schade hebben moeten wachten totdat ze het kunnen melden?
Er is geen sprake van praktische belemmeringen voor het melden van schade, dit kunnen mensen die schade constateren direct doen.
Hoe lang, dus tot welke datum, vindt u het acceptabel dat het duurt voordat de schade wordt verholpen en mensen van deze zorgen verlost zijn?
Mensen die te maken hebben met schade aan hun woning, moeten kunnen rekenen op een snelle en rechtvaardige schadeafhandeling. Dit heeft mijn prioriteit en moet zo snel mogelijk gerealiseerd worden.
Het bericht “Regio zet druk op werk Twentekanalen” |
|
Han ten Broeke (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Regio zet druk op werk Twentekanalen»?1
Ja.
Heeft de betreffende (PvdA-)regiobestuurder over dit onderwerp reeds contact met u opgenomen, voordat hij in de media uitingen deed? Zo niet, is het een gebruikelijke methode om eerst via de media iets te roepen en vervolgens pas enkele weken later om de tafel te gaan zitten?
Nee, maar er vindt regelmatig overleg plaats tussen de regio en Rijkswaterstaat over de stappen die gezet worden in het proces rond de Twentekanalen.
De regio heeft groot belang bij de verruiming van de Twentekanalen, betreffende regiobestuurder gaf in het genoemde artikel uiting aan de breed gedeelde behoefte van bestuurders en ondernemers om de werkzaamheden zo snel mogelijk aan te vangen met de tweede fase Verruiming Twentekanalen. Ook ik wil het project zo snel mogelijk realiseren.
Er wordt reeds druk gewerkt aan verbetering van sluizen en havenkades, het uitbaggeren van het Twentekanaal kan wel langer duren: wat is precies de oorzaak hiervan en waardoor komt de vertraging? Kunt u meer informatie geven over de grondwaterproblematiek?
Bij de verdere uitwerking van de aanbesteding is duidelijk geworden dat er teveel risico’s en onzekerheden waren omtrent de grondwaterbeheersing tijdens en na de uitvoering van het project. Op dit moment is er al sprake van het optreden van kwelwater, daarnaast bestaat ook het risico van infiltratie naar het kanaal toe, met als gevolg verdroging. Gezien de ervaringen uit het verleden met grondwaterbeheersing bij kanalenprojecten gaf dit onvoldoende aanknopingspunten en zekerheden om met de aanbesteding door te gaan. Hierop is de aanbesteding in de huidige vorm ingetrokken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Jacobi/De Boer2? Wat is mogelijk of nodig om de genoemde vertraging van anderhalf jaar te voorkomen? Wat zijn de afwegingen, met welke consequenties en bent u hiertoe bereid? Kunt u de Kamer hierover informeren voor het komende algemeen overleg Scheepvaart?
De motie van de leden Jacobi en De Boer heeft betrekking op de renovatie van de sluizen van Delden en Hengelo. De uitvoering hiervan verloopt zoals gepland en is een goed voorbeeld van de manier waarop we bedrijven betrekken bij het beperken van stremmingsduur. Voor meer informatie wil ik u verwijzen naar de brief aangaande de voortgang Infra-projecten d.d. 7 juli 2017 (IENM/BSK-2017/151091).
Het is niet mogelijk de vertraging te voorkomen als gevolg van de ingetrokken aanbesteding van de Verruiming Twentekanalen. Parallel aan het opstellen van het nieuwe contract zal met de regio worden onderzocht waar mogelijke knelpunten zijn. Waar mogelijk zullen we maatwerk toepassen. Zo zal er bijvoorbeeld onderzocht worden of met verkeersmaatregelen al eerder beperkt met schepen met vaarklasse Va gevaren kan worden. Onderzocht wordt ook of en met welke middelen een versnelling van werkzaamheden mogelijk is.
Het bericht dat de NAM de omvang van de noodzakelijke woningversterking veel te laag inschat |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alders: NAM schat woningversterking veel te laag in»?1
Ja.
Hoe verklaart u het naar mijn mening «fakenews» van de NAM dat er in het aardbevingsgebied slechts 2.800 gebouwen versterkt dienen te worden, een aantal dat in werkelijkheid veel hoger ligt? Deelt u de mening dat dit bevestigt dat de NAM de ernst en omvang van de mijnbouwschade bagatelliseert en de schadeafhandeling bewust traineert en frustreert? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er aan te benadrukken dat NAM hoe dan ook aansprakelijk is voor alle versterkingsmaatregelen aan woningen en gebouwen die op basis van inspectie en doorrekening noodzakelijk blijken, ongeacht inschattingen die eerder zijn gemaakt van de totale omvang daarvan. De genoemde schatting van 2.800 gebouwen komt voort uit een analyse die in opdracht van NAM is uitgevoerd. In het nieuwsbericht waar u naar verwijst, laat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), de heer Alders, weten dat deze schatting niet strookt met de uitkomsten van de inspecties en doorrekeningen die reeds hebben plaatsgevonden op basis van de NPR 2015. Hij heeft mij aanvullend uitgebreid schriftelijk geïnformeerd over het beeld dat uit de inspecties en berekeningen tot nu toe naar voren komt: terwijl nog lang niet alle huizen in het gebied zijn geïnspecteerd, is al van 3.300 panden vastgesteld dat versterking aan de orde is. Ik heb aan TNO verzocht om de berekeningen in opdracht van NAM onafhankelijk te beoordelen.
Door wie en in opdracht van wie is het onderzoek uitgevoerd, waar de cijfers van de NAM uit zijn voortgekomen? Hoeveel heeft dit onderzoek gekost? Deelt u de mening dat dit geld beter besteed had kunnen worden aan het vergoeden van mijnbouwschade?
Het rapport van NAM, waarin het getal van 2.800 gebouwen wordt genoemd, is het rapport «Assessment of Hazard, Building Damage and Risk» (NAM, november 2017). Dit rapport heeft NAM gemaakt op grond van de voorschriften die verbonden zijn aan het instemmingsbesluit «winningsplan Groningenveld» van 30 september 2017. Vanzelfsprekend zal ik bij het bespreken van de versterkingsopgave in de lopende gesprekken met de regio niet alleen de rekenresultaten van NAM over de versterkingsopgave in beschouwing nemen, maar ook de resultaten van daadwerkelijke inspecties van woningen, zoals uitgevoerd onder coördinatie van NCG. Het is mij niet bekend hoeveel het onderzoek heeft gekost. Op de hoogte van vergoedingen van mijnbouwschade en noodzakelijke versterkingsmaatregelen is dit echter niet van invloed: voor beide geldt dat NAM hiertoe wettelijk verplicht is.
Deelt u de mening dat dit des te meer aantoont dat de NAM zich niet meer dient te bemoeien met de schadeafhandeling en de versterkingsopgave? Wanneer gaat de NAM – zoals u eerder hebt gezegd – «er helemaal tussenuit»?
Op dit moment vindt onder mijn regie intensief overleg plaats met alle betrokken partijen over onder meer een nieuwe inrichting van de schadeafhandeling en de uitvoering van de versterkingsopgave, waarin NAM geen bemoeienis meer heeft met te nemen beslissingen.
Houdt het bagatelliseren van de omvang van de noodzakelijke woningversterking verband met de betaalcapaciteit van de NAM?
Nee. NAM heeft voldoende betaalcapaciteit. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is NAM te allen tijde aansprakelijk voor de kosten van versterkingsmaatregelen in verband met het risico op geïnduceerde bevingen, zoals die blijken uit daadwerkelijke inspectie en berekening van woningen.
Wanneer gaat u een eind maken aan de voortdurende onzekerheid onder de gedupeerden in het aardbevingsgebied? Deelt u de mening dat zij – en zeker door toedoen van de NAM – al veel te lang moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het bericht dat klimaatmaatregelen de burgers klauwen met geld gaan kosten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het klimaat: wat kost dat jou in 2030»?1
Ja.
Klopt het dat huishoudens in 2030 boven op de nu al enorme energierekening tussen de 50 en 60 euro per maand, dus tussen de 600 en de 720 euro per jaar, extra kwijt zullen zijn aan klimaatmaatregelen? Komen deze bedragen overeen met uw uitspraak dat de komende 30 jaar alle economische groei op zal gaan aan de energietransitie, oftewel de klimaathysterie? Zullen deze bedragen verder oplopen naarmate de economische groei toeneemt?
Deze bedragen hebben geen betrekking op de energierekening van huishoudens, maar gaan uit van de nationale meerkosten van klimaatmaatregelen richting 2030. Uit de berekeningen van het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) blijkt dat de kosten van 49 procent CO2-reductie in 2030 uitkomen op circa € 3,5 tot € 5,5 miljard in 2030. PBL is daarbij in de bedragen die worden genoemd in het artikel van de NOS uitgegaan van de bovenkant van deze bandbreedte. Wanneer deze kosten één op één verdeeld worden over het aantal huishoudens, komt dit op 50 tot 60 euro per maand per huishouden. Deze berekeningen maken duidelijk dat de transitie gepaard gaat met kosten die door verschillende partijen opgebracht zullen moeten worden. Hoe deze kosten precies neerslaan bij huishoudens hangt af van de vormgeving van beleid. Het effect van de economische groei op deze bedragen is niet bekend.
Klopt het dat het klimaatbeleid van het kabinet-Rutte III de komende jaren vele honderden miljarden zal kosten – en dat voor een verwaarloosbare, met natuurwetenschappelijke methoden niet-meetbare mindere temperatuurstijging van zo’n 0,00027 graden? Zo nee, welke berekeningen hanteert u?
Nee, het gaat in de periode tot 2030 niet om vele honderden miljarden. Zoals ik hierboven heb aangegeven blijkt uit de berekeningen die het PBL heeft uitgevoerd dat de nationale kosten van 49 procent CO2-reductie in 2030 circa € 3 tot € 5,5 miljard extra per jaar bedragen. Het gaat om meerkosten ten opzichte van het basispad. Kosten voor emissiereductiemaatregelen die in het basispad zijn opgenomen, waaronder de SDE+, zijn hier niet bij inbegrepen.
Duidelijk is dat geen enkel land in z’n eentje de verdere opwarming van de aarde kan tegengaan en dat landen met een relatief groot aandeel in de totale wereldwijde uitstoot een grotere impact op klimaatverandering hebben dan een land als Nederland. Dat ontslaat ons echter niet van onze verantwoordelijkheid om ook in Nederland de CO2-uitstoot fors te reduceren. Een effectieve aanpak van het klimaatprobleem vraagt immers om een mondiale aanpak en dat vereist dat iedereen zijn bijdrage levert.
Hoe valt de uitspraak van de heer Koelemeijer van het Planbureau voor de Leefomgeving over het klimaatbeleid dat we «geen keuze hebben» en «wel moeten» te rijmen met zijn uitspraak op 21 december 2017 tijdens een technische briefing over de effecten van het regeerakkoord op energie en klimaat, dat het klimaatbeleid van het kabinet-Rutte III een «druppel op een gloeiende plaat» is, oftewel volstrekt zinloos is? Deelt u deze mening?
Zoals ik in mijn beantwoording op vraag 3 heb aangegeven vereist een effectieve aanpak van het klimaatprobleem een mondiale aanpak, waarin iedereen zijn verantwoordelijkheid neemt. Daarbij hebben de inspanningen van alle landen gezamenlijk tot doel om de temperatuurstijging te beperken tot ruim beneden de twee graden, zoals is overeengekomen met het Klimaatakkoord van Parijs. Deze beperking van de temperatuurstijging is wenselijk om een sterk veranderende leefomgeving, met hoge aanpassings- en schadekosten tot gevolg te voorkomen. De kosten van niets doen zijn onzeker, maar kunnen enorm oplopen. We moeten er dan ook alles aan doen om de verdere temperatuurstijging zover als mogelijk te voorkomen.
Beseft u wel dat het klimaatbeleid van het kabinet ten eerste zinloos en ten tweede onbetaalbaar is? Waarom zadelt u de burgers, die de energierekening nu al vaak niet kunnen betalen, met deze waanzin op?
Het Klimaatakkoord van Parijs is een doorbraak in de strijd tegen de verdere opwarming van de aarde en het is onze plicht er alles aan te doen om de doelstellingen uit dit Akkoord te realiseren. Daarbij is het noodzakelijk om de kosten van het te voeren beleid zo laag mogelijk te houden. Dit vraagt om een kosteneffectieve aanpak van de transitie, waar ik mij sterk voor zal maken.
Waarom zet u geen streep door alle peperdure, zinloze klimaatmaatregelen? Waarom hebt u geen oog voor de burgers, hun belangen en hun portemonnee, maar loopt u blind achter de klimaatgekkies en hun waanbeelden aan?
Zie antwoord vraag 5.
De magnesiumzoutwinning door Nedmag onder Kiel-Windeweer |
|
Carla Dik-Faber (CU), Stieneke van der Graaf (CU) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «SodM brengt vernietigend advies uit over aardwarmteproject Stad» en de aanhoudende zorgen in het gebied rond Kiel-Windeweer over de mogelijke magnesiumzoutwinning?1
Ja.
Klopt het dat er plannen zijn van Nedmag om vanuit Borgercompagnie magnesium te winnen, onder andere onder Kiel-Windeweer? Is deze magnesiumzoutwinning mogelijk binnen de huidige concessie?
Nedmag heeft plannen om de zoutwinning vanuit Borgercompagnie uit te breiden. De geplande putten VE-5 en VE-6 worden geboord vanuit de gemeente Veendam en gaan onder de gemeentegrens van gemeente Midden-Groningen door (voorheen gemeente Hoogezand-Sappemeer) in de buurt van Kiel-Windeweer. De beoogde winning zal plaatsvinden onder zowel de gemeente Veendam als onder de gemeente Midden-Groningen. De uitbreiding valt binnen de huidige winningsvergunning – ofwel concessie – «Veendam».
De aanleg van de cavernes en de feitelijke winning dient te worden uitgevoerd binnen de kaders van het huidige winningsplan uit 2013. In dit winningsplan is de methode van het winnen en de effecten daarvan beschreven. Als blijkt dat de winning uit de nieuwe cavernes leidt tot een grotere bodemdaling dan beschreven in het huidige winningsplan of als Nedmag haar methode van winning wijzigt, dan zal een gewijzigd winningsplan moeten worden ingediend.
Bij instemming met een winningsplan, worden conform de Mijnbouwwet de gedeputeerde staten van de provincie(s), burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Het ontwerpinstemmingsbesluit (met alle achterliggende documenten) zal in het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, ter inzage worden gelegd. Iedereen kan hierover een zienswijze indienen.
Wat betekent dit advies van het Staatstoezicht op de Mijnen over het aardwarmteproject in Groningen voor de visie op magnesiumzoutwinning in het gaswinningsgebied? Heeft u vertrouwen in de aanwezigheid van voldoende expertise bij Warmtestad om een veilige warmtevoorziening te kunnen garanderen? Heeft u vertrouwen in de aanwezigheid van voldoende expertise bij Nedmag om een veilige magnesiumzoutwinning te kunnen garanderen?
Eind november 2017 heeft Warmtestad (gemeente Groningen en Waterbedrijf Groningen) de voorbereiding voor het aardwarmteproject in Groningen stilgelegd, nadat SodM zorgen had geuit over de veiligheid naar aanleiding van mogelijke interactie met de gaswinning. De magnesiumzoutwinning vindt in ondiepere lagen plaats en heeft geologisch geen relatie met de laag waaruit de gaswinning plaatsvindt. De door SodM geuite zorgen over het project van Warmtestad hebben dan ook geen effect op de visie op magnesiumzoutwinning in het gaswinningsgebied.
Het is aan Warmtestad om aan SodM te laten zien dat de expertise om een veilige warmtevoorziening te garanderen aanwezig is. Nedmag beschikt voor de winning van het magnesiumzout over een winningsvergunning en een winningsplan. Het bedrijf heeft aangetoond dat men over voldoende expertise beschikt.
Klopt het dat de vergunning tot magnesiumzoutwinning alleen ter inzage wordt gelegd in de gemeente waar de winningsinstallatie zich bevindt? Bent u het eens dat het wenselijk is om de vergunning breder ter inzage te leggen, omdat het effectgebied en het gebied waarin magnesium wordt gewonnen veel groter is en over gemeentegrenzen heen gaat?
Ja, de aangevraagde omgevingsvergunning die betrekking heeft op de installatie aan het oppervlak wordt alleen ter inzage gelegd in de gemeente waar deze installatie zich bevindt. Dit is in overeenstemming met de wettelijk voorgeschreven procedure. De omgevingsvergunning heeft alleen betrekking op de winningsinstallatie aan het oppervlak. De effecten van deze winningsinstallatie strekken zich niet uit over de gemeentegrens.
Bij een instemming met een (gewijzigd) winningsplan, worden conform de Mijnbouwwet gedeputeerde staten van de provincie(s), burgemeester en wethouders van de gemeente(n) en het dagelijks bestuur van een waterschap binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Bij de behandeling van het winningsplan wordt de uniforme uitgebreide voorbereidingsprocedure gevolgd. Binnen het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, wordt het ontwerpinstemmingsbesluit met alle achterliggende documenten ter inzage gelegd en kan iedereen een zienswijze inbrengen. Het gebied waarop het winningsplan betrekking heeft, kan meerdere gemeenten beslaan.
Heeft u al antwoord op de vraag die voorgelegd is aan een wetenschappelijk panel betreffende de bodemdaling in Groningen die veroorzaakt wordt door gas- en zoutwinning en schade kan veroorzaken aan huizen, zoals aangegeven in de beantwoording van eerdere vragen?2 Zo ja, hoe luidt dit antwoord?
De TU Delft heeft van de NCG opdracht gekregen om onderzoek te doen naar oorzaken van schade in de provincie Groningen. In het onderzoek komen verschillende mogelijke oorzaken, zoals o.a. aardbevingen, bodemdaling en een combinatie daarvan, aan bod. De bodemdaling kan daarbij bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de gaswinning, ondergrondse gasopslag en ook de zoutwinning.
Het onderzoek van de TU Delft zal voor de zomer van 2018 worden afgerond. Mochten de uitkomsten daartoe aanleiding geven zal ik dit voorleggen voor verder onderzoek aan een wetenschappelijke panel.
Het bericht dat Nederland de EU-duurzaamheidsdoelen niet haalt |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duurzame EU-doelen veel te ambitieus voor Nederland», waarin wordt gesteld dat we 25 jaar achter lopen op duurzaamheid door verwevenheid met de fossiele industrie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van eurocommissaris Canete, die stelt dat de Nederlandse doelen duidelijk onvoldoende zijn?
In het bericht «Duurzame EU-doelen veel te ambitieus voor Nederland» staat dat EU-commissaris Miguel Cañete voor Klimaatactie en Energie de doelen «duidelijk onvoldoende» noemt. Het is echter in dit artikel niet duidelijk of het wel om Nederland gaat en aan welke doelen wordt gerefereerd.
Staat u voor de belangen van de fossiele industrie of voor een ambitieus klimaatbeleid? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet stelt de afspraken uit het klimaatverdrag van Parijs centraal om de mondiale temperatuurstijging tot ruim onder 2 graden Celsius te beperken, en daarbij te streven naar een verdere beperking van de opwarming tot maximaal 1,5 graad Celsius. Om dit doel te bereiken, zal de uitstoot van broeikasgassen in alle sectoren in Nederland drastisch moeten worden verminderd. Daarom streeft het kabinet naar een broeikasgas-reductieopgave van 49% in 2030 en zet het zich in Europees verband in voor een verhoging van het broeikasgasreductiedoel naar 55%. Het kabinet streeft naar een geleidelijke en dus tijdig ingezette transitie, om zo mogelijke schokeffecten voor de economie te voorkomen en tevens de economische kansen die de energietransitie biedt te benutten. Goed en slim klimaatbeleid biedt kansen voor economische groei en werkgelegenheid.
De Nederlandse energie-intensieve industrie levert een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie in termen van bruto binnenlands product, werkgelegenheid en export. Inzet van zowel de overheid als de industrie zelf is om een perspectief te creëren voor het behoud van een sterke industriesector in Nederland die tegelijkertijd koolstofarm produceert en nieuwe CO2-arme industriële bedrijvigheid aantrekt. Tegelijkertijd zal dit omvangrijke en ingrijpende aanpassingen van de industrie vergen. Een passend, mede op innovatie gericht beleidspakket, kan ervoor zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie behouden blijft en dat voortgebouwd wordt op de kracht die Nederland heeft.
Het kabinet erkent dat de mogelijkheid bestaat dat bepaalde bedrijfsactiviteiten gedurende de beoogde transitie zullen moeten worden afgebouwd. Het is belangrijk om aandacht te hebben voor de mogelijke effecten hiervan. De SER heeft over de gevolgen van de energietransitie voor de werkgelegenheid een adviesaanvraag in behandeling, waarbij wordt gekeken hoe de kansen van de energietransitie te grijpen en de negatieve gevolgen te beperken. Dit advies is in het voorjaar beschikbaar. Het kabinet zal een reactie op dit advies aan uw Kamer sturen.
Hoe rijmt de ambitie uit het regeerakkoord dat Nederland binnen de Europese Unie een voortrekkersrol wil vervullen op het gebied van CO2-reductie met het niet eens kunnen halen van de huidige duurzaamheidsdoelen?
Het kabinet zal zich in Europees verband met ambitieuze lidstaten inzetten om het Europese doel voor broeikasgasreductie te verhogen naar 55% in 2030. Ondertussen nemen we in Nederland maatregelen die ons voorbereiden op een reductie van 49 procent in 2030. Daarbij staat sturen op CO2 centraal, waarbij deze reductie op verschillende manieren kan worden bereikt.
De Nationale Energieverkenning (NEV) 2017 voorziet de komende jaren een forse doorgroei van het aandeel hernieuwbare energie van 17,3% in 2023 tot bijna 24% in 2030. Daarmee ligt het verwachte aandeel hernieuwbare energiehoger dan de doelstelling van 16% in 2023 uit het Energieakkoord. Het kabinet zal blijven inzetten op het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie zolang dit past binnen het nationale kostenoptimale pad voor broeikasgasreductie. Om het akkoord van Parijs invulling te geven op een manier die betaalbaar is voor burgers en bedrijven is een bredere focus nodig dan alleen verduurzaming van onze energievoorziening. Het kabinet zal in het Klimaat- en Energieakkoord afspraken maken op welke manier het reductiedoel in 2030 wordt gerealiseerd en de rol van het aandeel hernieuwbare energie hierin.
Deelt u de mening dat inzetten op CO2-afvang en opslag (CCS) een schijnoplossing is en dat voor echt klimaatbeleid vol inzetten op hernieuwbare energie noodzakelijk is? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet is gecommitteerd om in 2050 een broeikasgasarme economie te realiseren voor het behalen van de doelstellingen uit het Parijsakkoord. Voor vergaande broeikasgasreductie zal de komende jaren een forse inzet op energiebesparing en hernieuwbare energie nodig zijn, ook in de industrie. Binnen de energie-intensieve industrie is voor veel processen op dit moment nog geen pasklare oplossing beschikbaar. Het kabinet ziet CCS als kosteneffectieve en bruikbare transitietechnologie om de CO2-emissiereductie ook op kortere termijn te realiseren binnen de industrie en zet zich in om brede toepassing mogelijk te maken.
PBL en ECN geven in hun verkenning uit oktober 2017 naar de klimaatdoelen aan dat een CO2-emissiereductie scenario van 95% in 2050 zonder CCS ondenkbaar is (Kamerstuk 32 813 nr. 155). Inzet van CCS is dus nodig op de doelen van Parijs te realiseren en past bij een streven naar zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Gaat u in het aangekondigde Klimaat- en Energieakkoord ook forse en afrekenbare doelen aan de industrie stellen? Met andere woorden, wanneer stopt u met het ontzien van de grootste vervuilers?
In Nederland nemen we maatregelen die ons voorbereiden op een broeikasgasreductie van 49% in 2030. Deze doelstelling vormt ook het uitgangspunt voor de afspraken binnen het Klimaat- en Energieakkoord. De energie-intensieve industrie is met circa 46 Mton CO2 verantwoordelijk voor ongeveer 25% van de totale huidige Nederlandse broeikasgasuitstoot.
Dit betekent dat de industrie een aanzienlijke bijdrage zal moeten leveren aan de reductieopgave. In het Klimaat- en Energieakkoord zullen met alle sectoren afspraken worden gemaakt over de na te streven sectorale opgave en het bijbehorende tijdpad. Dit geeft sectoren zekerheid aan welke doelstellingen voldaan moet worden op de langere termijn. Tegelijkertijd creëert het akkoord een platform om voortdurend met elkaar in gesprek te blijven en te reageren op nieuwe technologische en innovatieve ontwikkelingen. Zo kan worden bepaald of bijsturing noodzakelijk is. Dit is noodzakelijk om de reductieopgave op een zo kosteneffectieve wijze in te vullen en de maatschappelijke kosten beheersbaar te houden.
Op welke wijze gaat u de verwevenheid van de economie en de fossiele industrie aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Het feit dat ING voornemens is in de Dominicaanse Republiek een nieuwe kolencentrale te financieren |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u vernomen dat ING Bank al enkele jaren voornemens is om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren en dat ook het onlangs aangescherpte kolenbeleid van ING geen impact heeft op dit voornemen van de bank?1
Het is de eigen verantwoordelijkheid van een bank om een passend duurzaamheidsbeleid vast te stellen en daarover verantwoording af te leggen. Het aangescherpte kolenbeleid van 2015 en de overwegingen van ING daarbij zijn te lezen op haar website. In het licht van het Parijse klimaatakkoord is het een goede zaak dat banken stappen zetten in de richting van verduurzaming van hun financieringsportefeuille.
ING schrijft op haar website dat Punta Catalina behoorde tot een van de laatste projecten waarvoor de bank – onder haar beleid van vóór 2015 – nog een financieringsverplichting op zich heeft genomen. Onlangs heeft de bank zich publiekelijk gecommitteerd aan het uitfaseren van kolencentrales uit haar boeken richting 2025.
Heeft u vernomen dat de bouwer Odebrecht in de afgelopen jaren beticht is van corruptie in relatie tot de voorgenomen bouw van de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek?2
Voor zover ik heb begrepen betreft het hier geen voornemen tot financiering maar is de bouw van de kolencentrale inmiddels al vergevorderd. ING houdt zich hierbij aan bestaande financieringsverplichtingen. Daarnaast heeft de bank aangegeven de financiering van elektriciteitswinning uit kolen versneld af te bouwen. In 2025 moet die financiering nagenoeg tot nul zijn teruggebracht.
De berichten inzake Odebrecht heb ik vernomen. Het kabinet verwacht dat ING conform de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen due diligence uitvoert. Zo ook op het gebied van corruptie. Het is aan ING om op basis van deze due diligence te besluiten om wel of niet tot financiering over te gaan.
Heeft u vernomen dat de vicepresident van Ecuador veroordeeld is tot zes jaar cel vanwege het aannemen van smeergeld van het Braziliaanse bouwconcern Odebrecht? Heeft u vernomen dat Odebrecht heeft toegegeven dat het 788 miljoen dollar aan steekpenningen heeft betaald in twaalf landen in Latijns-Amerika, inclusief de Dominicaanse Republiek?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de jarenlange protesten in de Dominicaanse Republiek tegen deze kolencentrale alsmede kritiek van maatschappelijke organisaties als BankTrack en Eerlijke Bankwijzer op ING’s voornemen om de Punta Catalina kolencentrale in de Dominicaanse Republiek te financieren vanwege zorgen over corruptie alsmede de te verwachten negatieve impact op het klimaat in de komende decennia als deze kolencentrale wordt gebouwd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Partij voor de Dieren dat de due diligence met betrekking tot de financiering van de Punta Catalina kolencentrale door ING niet past bij de werkwijze zoals afgesproken is in het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant (IMVO-convenant) bancaire sector? Indien nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het betreft hier twee verschillende onderwerpen: klimaat en mensenrechten. Het – eind 2016 getekende – IMVO-convenant bankieren ziet op mensenrechten. De afspraken in het convenant gaan in op het tegengaan van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen. Hier hoort ook een goede human rights due diligence van banken bij. Binnen het convenant werken banken, NGO’s, vakbonden en overheid samen om mensenrechtenrisico’s te voorkomen en te mitigeren. Dit staat dus los van het klimaatbeleid van de bank.
Afgezien van de afspraken in het convenant blijft het de verantwoordelijkheid van ING om de OESO-richtlijnen en de Leidende Principes voor het bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties (UNGPs) na te leven.
Het besluit van ING voor de financiering van Punta Catalina dateert van 2015, nog voordat de bank beleid had aangenomen dat de financiering van nieuwe centrales uitsluit.
Bent u bereid om met de CEO van ING het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden dat ING afziet van financiering van deze kolencentrale?4
Gelet op de ambities van ING bank en haar huidige kolenbeleid zie ik geen noodzaak om met de bank in gesprek te gaan over individuele financieringsverplichtingen die de bank in het verleden is aangegaan.
Het bericht 'Boeren multimiljonair dankzij subsidie' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht het bericht «Boeren multimiljonair dankzij subsidie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat boeren multimiljonair worden dankzij windmolensubsidies? Wat is uw eerste reactie op deze verspilling van belastinggeld?
Het Windpark Westermeerwind heeft in 2010 een SDE-beschikking ontvangen en aanvullend is een innovatieve investeringssubsidie verleend van maximaal 92 miljoen euro.
De innovatieve investeringssubsidie is destijds toegekend omdat het om een grootschalig wind op land project ging van in totaal 144 MW met specifieke kenmerken waarmee de SDE als een generieke subsidieregeling geen rekening kon houden. Zo was het op dat moment nieuw om in het water van het IJsselmeer zo’n grootschalig project te bouwen waardoor de technieken en methodes voor het plaatsen van molens in ondiepe wateren nog niet waren uitontwikkeld. Er werd verwacht dat aannemers een hogere risico-opslag zouden berekenen vanwege de nieuwe of aangepaste technieken en methodes die gebruikt moesten worden om dit project te realiseren. Ook werd verwacht dat de financiering van een dergelijk nieuw en innovatief project door banken kritisch zou worden beoordeeld waardoor extra risico-opslagen zouden gelden en/of meer kosten gemaakt zouden moeten worden voor verzekeringen dan wel risico-mitigatie. Er bestond toen nog geen aparte categorie in de SDE voor molens in het water.
De subsidies zijn in 2011 in het kader van het Milieusteunkader getoetst bij de Europese Commissie. Op 22 december 2011 heeft de Europese Commissie ingestemd met deze staatssteun.
Uitgangspunt van de Europese Commissie – dat ik van harte onderschrijf – is dat er door de stapeling van verschillende subsidies geen overcompensatie mag plaatsvinden. Daarom is in de beschikking opgenomen dat de Nederlandse autoriteiten voor het aangemelde project een cumulatietoets uitvoeren één jaar na de datum van ingebruikname van de installatie.
Dit tijdstip is gekozen omdat dan pas de investeringskosten te bepalen zijn en duidelijk is hoeveel investeringssteun het project daadwerkelijk nodig heeft.
Bovengenoemde cumulatietoets op het Milieusteunkader voor dit project wordt dit voorjaar uitgevoerd en afgerond. Het uitgangspunt was en is dat overcompensatie wordt voorkomen. Eventuele overcompensatie zal worden weggenomen door het verminderen van de uiteindelijk uit te betalen SDE-subsidie. Mocht er sprake zijn van overcompensatie, zal het aantal MWh dat over de totale subsidieperiode in aanmerking komt voor subsidie, worden beperkt.
Het uiteindelijke SDE-subsidiebedrag kan overigens pas na afloop van de subsidieperiode voor het project worden bepaald. Op dat moment is immers bekend hoeveel inkomsten het project heeft verkregen uit de verkoop van elektriciteit en dus op hoeveel compensatie van de onrendabele top het recht heeft.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is van het verstrekken van subsidies om mensen multimiljonair te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe legt u dit uit aan de burgers, wier energierekening de komende jaren steeds verder zal stijgen? Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht verstrekken van de daadwerkelijke opbrengsten voor de initiatiefnemers afgezet tegen de bijna 600 miljoen euro subsidie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u ook vernomen dat, naast de meer dan 500 miljoen euro aan «normale» subsidie, er bijna 100 miljoen euro extra subsidie is verstrekt omdat het windpark «lastig aan te leggen» is dat dit voor de initiatiefnemers het park naar schatting 147 miljoen euro opbrengt? Deelt u de mening dat dit bizarre project nog lucratiever is dan meedoen met de Postcodekanjer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 5. Het bedrag van 147 miljoen euro dat door het Financiële Dagblad wordt genoemd kan ik niet plaatsen. Het rendement wordt immers in de eerste plaats beïnvloed door de uitkomst van de cumulatietoets en kan uiteindelijk pas definitief worden vastgesteld na afloop van de exploitatiefase van het project.
Bent u het ermee eens dat het verstrekken van subsidies voor een totaalbedrag van bijna 600 miljoen euro zich totaal niet verhoudt tot een «rendement» van 147 miljoen euro, dat dus eigenlijk helemaal geen rendement is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u er dan ook toe bereid te stoppen met dergelijke waanzinprojecten?
Verreweg het grootste deel van de subsidie betreft de toegekende SDE. Deze subsidie dekt de onrendabele top per geleverde kilowattuur als en voor zover er daadwerkelijk productie van hernieuwbare energie heeft plaatsgevonden. Naar verwachting zal deze subsidie worden uitbetaald gespreid over de jaren tot en met 2032, zodat op dit moment nog maar een klein deel is uitbetaald. Ik ben niet bereid dit project stop te zetten. Zie voor een nadere duiding het antwoord op vraag 2–5.
Hoeveel van de immense subsidie van bijna 600 miljoen euro is al besteed? Bent u bereid dit project direct stop te zetten en het geld terug te geven aan de mensen die het – ongevraagd – ook hebben betaald, namelijk de belastingbetalers? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De SDE+-regeling dient om het verschil tussen de kostprijs van een hernieuwbaar energieproject en de marktwaarde van de geproduceerde energie (ook wel de onrendabele top genoemd) te compenseren. Hierbij is voorzien in een redelijk rendement voor de (private) initiatiefnemer van een dergelijk project. Op 6 december 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de werking van de SDE-regeling en de parameters voor 2018. In de praktijk kan het daadwerkelijke rendement mee- of tegenvallen, door zaken als bijvoorbeeld afwijkende financieringskosten, bouw- of ontwikkelkosten.
In mijn ogen is er daarom geen sprake van een «neprendement» of gebakken lucht.
Deelt u de mening dat het zogenaamde «rendement» van windmolens een nep-rendement is, gebakken lucht, en geenszins in verhouding staat tot de kosten? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat de financiële sector vervuilers kan aanpakken |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een reactie geven op het bericht dat de financiële sector in actie wil komen voor het klimaat en met een nieuw rekenmodel goed zicht mogelijk maakt op milieueffecten van geldverstrekking?1
Ik verwelkom de methodiek die door twaalf Nederlandse financiële instellingen is ontwikkeld om de CO2-voetafdruk van de portefeuille(s) van individuele instellingen in kaart te brengen.
Het rekenmodel draagt bij aan het vergroten van de transparantie over het klimaateffect van de investeringen van financiële instellingen die dit model toepassen. Ook voor klanten wordt het zo makkelijker om te kiezen voor een financiële instelling die actief bijdraagt aan de transitie naar een klimaatneutrale maatschappij. Bovendien helpt een rekenmodel de financiële instellingen door de klimaatdoelen die zij zichzelf stellen meetbaar te maken. Daardoor is voortgang beter te meten is en kan er door deze instellingen effectiever op de klimaatdoelen gestuurd worden. Bij de transitie naar het behalen van de klimaatdoelstellingen is het van belang dat alle sectoren – dus ook de financiële – zich inzetten. Idealiter is de volgende stap dat financiële instellingen hier zelf ook over gaan rapporteren en actief gaan sturen op het reduceren van de CO2-voetafdruk van hun portefeuille. Overigens heeft de ontwikkelde methodiek alleen betrekking op CO2, en niet op andere milieu en duurzaamheidsthema’s.
Deelt u de mening dat dit rekenmodel meer mogelijkheden geeft om publieke transparantie te bieden omtrent duurzaamheidsdoelstellingen en de praktische uitwerking van het duurzaamheidsbeleid van de financiële sector?
Zie antwoord vraag 1.
Gezien het feit dat het grootste deel van investeringen om de klimaatdoelstellingen te halen door private partijen gedaan moeten worden en banken en pensioenfondsen in juni 2017 in een brief aan de regering om concrete doelstellingen in wetgeving hebben gevraagd, ziet u met dit bericht aanknopingspunten om de financiële sector te helpen door afdwingbare doelen te stellen ten behoeve van de transitie naar een duurzame economie? Zo nee, kunt u dit toelichten?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat de hoofdlijnen van de afspraken op het terrein van klimaat en energie worden verankerd in een Klimaatwet. Zoals bekend ligt er een initiatiefvoorstel voor een Klimaatwet van GroenLinks, PvdA, SP, D66 en ChristenUnie voor behandeling in uw Kamer. Tijdens het debat over de regeringsverklaring op donderdag 2 november jl. heeft het kabinet aangegeven positief te staan tegenover een gesprek over het initiatiefwetsvoorstel, om te
bezien of het als basis kan dienen voor een breed gedragen Klimaatwet. Momenteel ben ik de mogelijkheden hiertoe aan het verkennen en ik verwacht uw Kamer in het eerste kwartaal van 2018 te kunnen informeren over de resultaten daarvan.
Daarnaast werkt een high-level expert group on sustainable finance van de Europese Commissie op dit moment aan aanbevelingen om duurzame financiering te bevorderen. Dit rapport wordt in het voorjaar van 2018 verwacht. Mogelijk zal de Commissie op basis van dit rapport ook met aanvullende voorstellen komen. Wij zullen mogelijke initiatieven bezien, en uw Kamer hierover informeren.
Onderkent u dat dit rekenmodel dat CO2-uitstoot berekent, de bredere behoefte aan verduurzaming van geldstromen in termen van milieu, dierenwelzijn- en sociale aspecten niet ondervangt? Bent u van mening van de financiële sector ook hier nog stappen te maken heeft? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het rekenmodel waar het lid Van Raan naar verwijst, richt zich inderdaad op het in kaart brengen van klimaateffecten en ondervangt dus inderdaad niet alle sociale en milieuaspecten van duurzaamheid. Nederland als geheel scoort goed op deze doelen, maar tegelijkertijd inventariseren we waar we nog kunnen verbeteren. Ditzelfde geldt voor de financiële sector, en ik steun daarom het initiatief van deze werkgroep van harte.
Het bericht dat asbest is vrijgekomen bij een brand in Goeree Overflakkee |
|
Cem Laçin (SP) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vrijkomen van asbest bij een brand in een opslagloods in Melissant?1 2
Ja.
Is u bekend hoeveel asbest is vrijgekomen en kunt u bevestigen dat de mate van verspreiding in de omgeving beperkt is gebleven? Is de oorzaak van de brand inmiddels achterhaald?
De gemeente heeft het definitieve effectgebied vastgesteld. Het gaat om een gebied van ongeveer 130 bij 130 meter. De verspreiding van asbest in de omgeving is gelukkig beperkt gebleven doordat het in de nacht van de brand regende en er weinig wind was. De brandweer kon de bron van de brand niet achterhalen. De politie heeft een onderzoek naar de oorzaak ingesteld.
Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die de gemeente en veiligheids- en gezondheidsdiensten hebben ondernomen om bewoners te informeren over de risico’s van asbest? Is hierbij gewerkt conform de richtlijnen voor de aanpak van asbestincidenten en asbestbranden?
De gemeente is in de ochtend van de brand bij alle omwonenden langs de deur gegaan om informatie en advies te geven. Daarnaast is er een informatiepunt geopend en is de GGD bereikbaar voor vragen. Op de website van de gemeente staat een uitgebreid document met antwoorden op binnengekomen vragen. Dit document wordt continu ververst. Ook is er een informatiebijeenkomst belegd voor omwonenden. De advisering van de gemeente aan omwonenden is conform de richtlijnen.
Wat is de huidige status van het pand en – mocht dat nog voor gebruik geschikt zijn – wat zal er worden gedaan om herhaling van brand te voorkomen en het asbest te verwijderen?
De loods is, volgens de gemeente, dermate beschadigd dat hij als verloren wordt beschouwd. In opdracht van de eigenaar wordt de loods gesloopt, en zal een gespecialiseerd asbestsaneringsbedrijf het resterende asbest op de locatie saneren. De gemeente houdt toezicht op de sloop- en saneringswerkzaamheden.
Is u bekend bij hoeveel procent van de branden asbest vrijkomt? Zo nee, bent u bereid om de mogelijkheden tot registratie hiervan te onderzoeken?
Een dergelijk landelijk overzicht is niet beschikbaar. Het bevoegd gezag bepaalt welke registraties nodig zijn voor het effectief kunnen uitvoeren van incidentbestrijding. Het saneren van asbestdaken is een goede stap om brand en het vrijkomen van asbest in de leefomgeving en daarbij behorende opruimkosten te voorkomen.
Deelt u de vrees dat de hoge kosten voor het gecertificeerd saneren van asbestdaken kunnen leiden tot ontwijkend gedrag bij particulieren, met verkrotting, verwaarlozing en verhoogde brandrisico’s bij panden met asbest tot gevolg?
Ik deel deze vrees niet. Gemeenten kunnen als bevoegd gezag in overeenstemming met art. 1a uit de Woningwet handhaven als de staat van een bouwwerk een gevaar vormt voor de gezondheid. De gemeente kan de kosten voor het saneren van een pand, ook na brand of verkrotting, verhalen op de eigenaar. De kosten voor het saneren van asbestdaken hangen af van de constructie en van de staat waar het dak in verkeert. Er bestaat een stimuleringsregeling om dakeigenaren tegemoet te komen bij het versneld saneren van asbestdaken. Het tempo waarin asbestdaken worden gesaneerd, is de laatste jaren mede daardoor toegenomen.
Het bericht dat de Fosfaatwet de doodsteek voor levend erfgoed wordt |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel waarin staat dat de invoering van de Fosfaatwet zal leiden tot het uitsterven van oud-Hollandse rundveerassen?1
Ja.
Wat gaat u doen om het uitsterven van oud-Hollandse rundveerassen te voorkomen?
Het afgelopen jaar heeft er verschillende keren overleg plaatsgevonden met de Stichting Zeldzame Huisdierrassen over een uitzondering voor runderen van zeldzame rassen in het fosfaatrechtenstelsel. Ik heb de mogelijkheden voor een dergelijke uitzondering onderzocht. De Meststoffenwet biedt geen mogelijkheid voor een uitzondering voor runderen van bepaalde rassen of voor het toepassen van discretionaire bevoegdheid op dit punt. Dit in tegenstelling tot de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (die gebaseerd is op de Landbouwwet) waarin een vrijstelling voor de aanwas van runderen van zeldzame rassen wel mogelijk bleek.
Ik bekijk momenteel, in aanvulling op mijn algemene inzet op het behoud van genetische bronnen en de aanvullende subsidie voor de Stichting Zeldzame Huisdierrassen op basis van motie 34 775 XIII, nr. 40 van Dik-Faber/De Groot, welke passende mogelijkheden er zijn om het behoud van oud-Hollandse rundveerassen verder te ondersteunen.
Het bericht ‘Nog altijd zit er pvc in ons afval’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nog altijd zit er pvc in ons afval»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat er in huisvuil nog steeds pvc-verpakkingen zitten, ondanks dat deze kunststof al langer uitgebannen is vanwege de schadelijkheid ervan voor het milieu?
Pvc wordt voor allerlei toepassingen gebruikt; circa 2,5% van al het pvc wordt gebruikt in verpakkingen. Uit het onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 1% van de verpakkingen van pvc is. Deze verpakkingen zijn slecht recyclebaar. Er is geen sprake van een verbod of enige andere wettelijk verplichting om pvc uit te bannen, maar de wens is uiteraard om slecht recyclebare verpakkingen zo min mogelijk op de markt te krijgen. In de Raamovereenkomst Verpakkingen is daarom afgesproken om het gebruik van pvc als verpakkingsmateriaal in supermarkten te beëindigen, tenzij niet anders mogelijk is. Door de supermarktbranche wordt ingezet op het uitfaseren van pvc-verpakkingen door het uitvoering geven aan het brancheverduurzamingsplan.
Kunt u toelichten of u de mening deelt dat het onwenselijk is dat een stof die schadelijk is voor het milieu en al jaren verbannen is, toch wordt gebruikt door de verpakkingsindustrie?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Op de afspraken die gemaakt zijn om het gebruik van pvc in verpakkingen in supermarkten te beëindigen, ben ik in antwoord 2 ingegaan.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat deze stof alsnog zo snel mogelijk uit de verpakkingen wordt geweerd?
Uit de studie van Wageningen UR blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. Dat laatste is onwenselijk. In antwoord 2 ben ik ingegaan op de afspraken in de Raamovereenkomst Verpakkingen ten aanzien van pvc-verpakkingen.
Hoe verhoudt het in het artikel genoemde onderzoek van Wageningen University zich tot de evaluatie van de Raamovereenkomst verpakkingen?
Het onderzoek van Wageningen UR is uitgevoerd in opdracht van de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD). Daarnaast zijn Midwaste, HVC en Omrin betrokken. Hiermee zijn belangrijke ketenpartijen betrokken en wordt een begin gemaakt met het in kaart brengen van innovaties. In de tussenevaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken naar de samenwerking in de keten om de kwaliteit van de kunststofrecycling te verbeteren. Hiervoor willen ketenpartijen een innovatieagenda opstellen. De uitkomsten van het WUR-onderzoek kunnen hiervoor gebruikt worden.
Waar ziet u kansen om het percentage goed recyclebare kunststofverpakkingen te verhogen?
Uit de WUR-studie blijkt dat 56% van de verpakkingen goed te recyclen is. 28% van de verpakkingen is slecht recyclebaar. In de evaluatie van de Raamovereenkomst Verpakkingen wordt gekeken hoe het verpakkende bedrijfsleven gestimuleerd kan worden om meer recyclebare verpakkingen op de markt te brengen, bijvoorbeeld via financiële prikkels. Er vinden reeds innovaties plaats. 10% van de slecht recyclebare verpakkingen die volgens de WUR nu nog in het afval wordt aangetroffen, betreft PET-schaaltjes. Hiervoor is tot een innovatieve oplossing gekomen: er wordt op dit moment gebouwd aan een nieuwe installatie die recycling van PET-schaaltjes vanaf medio 2018 mogelijk maakt. Dit is een goed voorbeeld van innovatie die mogelijk is geworden door betere samenwerking.
In hoeverre ziet u mogelijkheden (anders dan bovengenoemde Raamovereenkomst) om alle partijen in deze keten te stimuleren om bij hun keuze voor verpakkingen rekening te houden met de recyclemogelijkheden van de materialen en dit meer in overweging te nemen bij de keuze voor hun materiaal? In hoeverre is het mogelijk instrumenten in te zetten om de verpakkingsindustrie aan te spreken wanneer zij het in de toekomst blijken na te laten (zoveel mogelijk) verpakkingen geschikt voor recycling te maken?
Voor verpakkingen geldt een producentenverantwoordelijkheid. Deze maakt producenten verantwoordelijk voor hun verpakkingen zodra deze afval zijn geworden, en maakt producenten verantwoordelijk voor het halen van gestelde recyclingdoelstellingen. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Dit beleidsinstrument stimuleert het bedrijfsleven om ervoor te zorgen dat zijn verpakkingen gerecycled worden. Op Europees niveau zal begin 2018 een definitief besluit worden genomen over de recycledoelen voor onder andere verpakkingen. Tijdens de laatste triloog op 17 december jl. is een voorlopig politiek akkoord bereikt tussen het Europees parlement (EP) en de Raad. Uiteindelijke formele instemming met het akkoord door de Raad en het EP zal naar verwachting eind januari of begin februari plaatsvinden. Daarnaast dient iedere verpakking te voldoen aan daarvoor gestelde essentiële eisen. Dit zijn Europese eisen. Deze stellen dat een verpakking zodanig moet worden ontworpen, vervaardigd en in de handel gebracht dat hergebruik of terugwinning, met inbegrip van recycling, mogelijk is. Nederland is voorstander van het verder aanscherpen van deze eisen door de afvalhiërarchie hier expliciet in op te nemen, zodat recycling boven terugwinning wordt geplaatst.
In hoeverre is er zicht op de schadelijkheid van de verbranding van het afval, waar het zeer gifite dioxine bij vrijkomt, voor zowel het milieu als de (directe) omgeving waar de verbranding plaatsvindt?
Alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke eisen, ook voor wat betreft de uitstoot van giftige stoffen. De centrales zijn voorzien van filters die het vrijkomen van dioxines als gevolg van het verbranden van pvc voorkomen. Daarop wordt toegezien.
Is er een manier waarop de overheid de bedrijven die pvc in hun verpakkingen verwerken kan aanspreken op deze gevolgen? Zo nee, bent u dan bereid om te kijken naar manieren die dit wel mogelijk maken?
Het is onwenselijk dat er verpakkingen op de markt komen die slecht recyclebaar zijn. Mijn beleidsinzet door middel van de producentenverantwoordelijkheid, de Raamovereenkomst Verpakkingen en de handhaving van de Essentiële Eisen is erop gericht producenten te stimuleren beter recyclebare verpakkingen op de markt te brengen en zo min mogelijk verpakkingen te hebben die slecht of niet recyclebaar zijn.
Milieu-overtredende bedrijven die hiermee wegkomen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de documentaire «Beerput Nederland», die recent uitgezonden werd door KRO-NCRV op NPO 2? Zo ja, hoe beoordeelt u de weergave in deze documentaire dat het bedrijfsleven de hand boven het hoofd gehouden wordt en dat er zelfs niet of nauwelijks ingegrepen wordt bij milieuovertredingen, waarbij er ook ondersteuning van ambtenaren en politici zou plaatsvinden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de uitzending. Het beeld dat de documentaire schetst, herken ik niet. Om de naleving van milieuregelgeving te bewaken en te stimuleren, treedt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhavend op, samen met politie en betreffende bevoegde gezagen (onder andere gemeenten en provincies en door hen gemandateerde omgevingsdiensten, Rijkswaterstaat, regionale waterkwaliteitsbeheerders). Er wordt een breed scala van instrumenten ingezet om de naleving van wet- en regelgeving af te dwingen. Het gaat dan om strafrechtelijke handhaving, bestuursrechtelijke handhaving en maatregelen in de sfeer van voorlichting. Daarbij maken toezichthouders altijd een afweging welke interventies en sancties effectief en proportioneel zijn.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat wanneer bedrijven die milieuwetgeving overtreden hier geen verantwoording voor afleggen, zij hiervoor niet gestraft worden en zelfs invloed op de overheid behouden vanuit hun economisch en bedrijfsmatig belang? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw beleid met betrekking tot het betrekken van het bedrijfsleven bij uw beleidsvoornemens rond milieuwetgeving en de naleving hiervan?
Uiteraard vind ik de naleving van de milieuwetgeving van groot belang. Wat betreft de grote milieu-incidenten vanaf de jaren zestig die de documentaire Beerput Nederland memoreerde, is in vrijwel alle genoemde gevallen tot vervolging van betrokken bedrijven overgegaan. In de voorbereiding van beleid en wetgeving worden belanghebbenden en relevante kennisdragers geraadpleegd, zoals medeoverheden, bedrijven, onderzoeksinstituten, universiteiten en milieuorganisaties. Ontwerpen voor regelgeving worden in een vroeg stadium voorgelegd aan de ILT als onafhankelijk toezichthouder ten behoeve van een toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid. Het ministerie houdt er uiteraard rekening mee dat ingebrachte informatie gekleurd kan zijn door de achtergrond en belangen van betreffende partijen. Ik begrijp dat het betrekken van bedrijven die in het verleden milieudelicten hebben begaan een bepaalde spanning oproept, en heb dit punt op ambtelijk niveau bij mijn collega van Justitie en Veiligheid aangekaart. Het kabinet kent geen beleidslijn voor het omgaan met veroordeelde (bestuurders van) bedrijven bij consultaties voor beleid en wetgeving. Het eventueel registreren van bedrijven of bestuurders die veroordeeld zijn voor strafbare feiten op milieuaspecten stuit op allerlei bezwaren. Vandaar dat ik kies voor een praktische benadering. De afweging om een bedrijf voor een stakeholderbijeenkomst uit te nodigen, wordt van geval tot geval gemaakt, op basis van de relevantie van het bedrijf voor het beleidsvraagstuk dat aan de orde is en de reputatie van het bedrijf bij deskundigen. Een voorwaarde is natuurlijk dat bedrijven die worden uitgenodigd voor een stakeholderbijeenkomst beschikken over een geldende (milieu)vergunning voor de activiteiten waar de bijeenkomst betrekking op heeft. Die vergunning betekent namelijk dat het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat de bedrijfsprocessen waaraan het bedrijf zich juridisch heeft gebonden, voldoen aan de milieuwetgeving. Ik zal daar in de toekomst strikt op toezien.
Zijn bij u of bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) meldingen bekend van inspecteurs of andere handhavingsofficials die betrokken waren bij de handhaving van geconstateerde milieuovertredingen en waarbij er informatie gelekt zou zijn richting betrokkenen, hetgeen vervolging bemoeilijkt of ondermijnd heeft?
Over dergelijke zaken zijn mij geen meldingen bekend.
Bent u bereid om de Kamer te voorzien van een uitgebreide reactie aar aanleiding van deze documentaire en de constateringen die door de documentairemaker worden gedaan met betrekking tot de rol van de overheid en de politiek richting bedrijven die milieuwetgeving overtreden?
In mijn begeleidende brief ga ik op de documentaire in.
Op welke wijze is het bedrijfsleven op dit moment betrokken bij het opstellen of aanpassen van milieu of klimaatwetgeving en hoe borgt u de zorgvuldigheid van dit soort trajecten, waarbij mensen in ons land er zeker van moeten zijn dat hun belangen voor schone lucht, schone grond en schoon en veilig water voorop staan en niet de economische belangen van bedrijven met discutabele reputaties of zelfs veroordeelde bedrijven?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.