Het bericht dat 10 jaar lang pogingen van de EU en 1 miljard euro de opslag van CO2 niet van de grond hebben gekregen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «CO2-beleid EU had geen effect» en «Milieusubsidies EU leveren weinig op, waaruit blijkt dat 1 miljard euro en 10 jaar aan investeringen door de EU in CO2 opvang en opslag (CCS) niks hebben opgeleverd»?1 2
Ja.
Welk effect hebben de conclusies van de Europese Rekenkamer op uw visie ten aanzien van de inzet van CCS-technieken?
De Europese Rekenkamer heeft op 23 oktober 2018 de resultaten gepubliceerd van haar onderzoek naar Europese maatregelen om onder andere de afvang en opslag van CO2 te stimuleren. Dit betreffen twee EU-programma’s: het Europees energieprogramma voor herstel (EEPR) en de NER300. De conclusie is dat beide programma’s er niet in geslaagd zijn te zorgen dat CCS in de EU wordt toegepast, met name vanwege het ongunstige investeringsklimaat. Het investeringsklimaat was ongunstig vanwege onzekerheden rond het regelgevingskader en beleid, en vanwege de crisis en de lage marktprijs voor CO2 in het kader van de EU-ETS die investeringen onaantrekkelijk maakte. Deze omstandigheden belemmerden innovatieprojecten terwijl de financiële risico’s van deze projecten hoog waren. Deze factoren kunnen nu geen weerslag hebben op de ontwikkeling van CCS, omdat er meer investeringszekerheid is vanwege de focus die in het regeerakkoord en binnen het Klimaatakkoord ligt op de toepassing van CCS voor industriële processen die geen kosteneffectief alternatief voor emissiereductie voor de korte termijn kennen. Daarnaast is de ETS-prijs stijgende. Het kabinet ziet daarom CCS als een onderdeel in de mix van maatregelen om de CO2-uitstoot terug te dringen.
Erkent u dat, gezien het feit dat CO2-opslag al meer dan 10 jaar niet van de grond komt, deze techniek onterecht als kortetermijnoplossing wordt gezien? Zo nee, waarom niet?
Afvang en opvang van CO2 is een bruikbare techniek om kosteneffectief CO2-uitstoot te reduceren. Deze analyse wordt onderschreven door onafhankelijke instituten als PBL, IPCC en IEA. Hoewel CCS wereldwijd nog in ontwikkeling is, bewijzen projecten in onder andere Noorwegen, Canada en de VS dat CCS in praktijk technisch mogelijk is en de veiligheidsrisico’s beheersbaar zijn. In Noorwegen wordt bijvoorbeeld met het Sleipner-project sinds 1996 al CO2 onder de zeebodem opgeslagen. Nederland is bij uitstek geschikt om CCS toe te passen, vanwege onze kennis van de ondergrond, de sterke clustering van onze energie-intensieve industrie aan de kust en de nabijheid van beschikbare velden onder zee waarbij gebruik kan worden gemaakt van schaalvoordelen en hergebruik van infrastructuur.
Kent u de uitspraak van de rechter in het hoger beroep van de Klimaatzaak dat «de mogelijkheid om in de toekomst met bepaalde technieken CO2 uit de atmosfeer te verwijderen zeer onzeker is en dat de klimaatscenario’s die van dergelijke alternatieven uitgaan bij de huidige stand van zaken een laag realiteitsgehalte hebben»?3
Ja.
Rekent u CCS ook onder de technieken waar de rechter naar verwijst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk effect heeft deze uitspraak van de rechter op uw visie op de inzet van CCS-technieken?
De uitspraak van het gerechtshof heeft betrekking op de mate van broeikasgasreductie in 2020. Daarbij heeft het hof overwogen dat de mogelijkheid om in de toekomst met bepaalde technieken CO2 op een grote schaal uit de atmosfeer te verwijderen (negatieve emissies) nog onzeker is. De toepassing van CCS voor de verduurzaming van industriële processen kan in de regel niet worden gezien als een techniek die leidt tot negatieve emissies. CCS resulteert alleen in negatieve emissies als de CO2 die wordt opgeslagen uit biomassa komt. Toepassing van CCS voor de verduurzaming van industriële processen wordt, ook in scenario’s die niet uitgaan van negatieve emissies, als een noodzakelijke techniek gezien om op kosteneffectieve wijze emissies te reduceren.
Deelt u de mening dat de «post onvoorzien» te weinig aandacht krijgt in de huidige Nederlandse en internationale plannen ten aanzien van het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5° Celsius? Zo nee, waarom niet?
Het uitsluiten van opties reduceert de kans dat we de doelen halen en kan de kosten daarvan substantieel laten stijgen. Het kabinet ziet CCS als een onderdeel in de mix van maatregelen om de CO2-uitstoot terug te dringen in de industrie, zie tevens het antwoord op vraag 2 en 3. In eerste instantie staat iedere sector voor de eigen taakstelling om de CO2-uitstoot naar beneden te krijgen.
Het recente rapport van de IPCC over 1,5 graden Celsius laat zien dat het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius ook mogelijk is zonder de inzet van biomassa in combinatie met CCS. De implicaties van die scenario’s zijn wel dat zeer grootschalig wordt ingezet op herbebossing, naast een zeer drastische beperking van de mondiale uitstoot van CO2 via uitfasering van fossiele brandstoffen, grootschalige inzet van hernieuwbare energie, maar ook vergaande maatregelen aan de vraagzijde, zoals energiebesparing en aanpassing van leefstijlen en diëten. Om de kans te vergroten de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graden Celsius moeten de mondiale reductie-inspanningen tot 2030 aanzienlijk worden aangescherpt en zou de EU haar klimaatdoel moeten aanscherpen tot 55% reductie in 2030. Aan die emissiereductie zullen alle sectoren een bijdrage moeten leveren.
Welke andere technieken en alternatieve plannen heeft u, in het licht van het beperken van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5° Celsius, paraat indien CO2-opslag opnieuw blijkt te mislukken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn om in te spelen op de tegenvallende resultaten van CCS door extra volumebeperkende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld in de landbouw en in de luchtvaart, om zodoende tot minder uitstoot van broeikasgassen te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat, mede gezien de uitspraak van de rechter en de bevindingen van de Rekenkamer, het onverantwoord is om het CO2-reductiedoel voor 50% te laten afhangen van een techniek die al vele jaren niet van de grond komt en zeer onzeker is? Zo nee, welke wetenschappelijke criteria worden door u gehanteerd om te beoordelen of CCS een levensvatbare methode is?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het bericht «Windparkbouwers vrezen tulpenmanie als Wiebes gaat veilen»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u op Kamervragen heeft geantwoord dat vier partijen bereid waren het windpark zonder overheidsgaranties te bouwen?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze in het verleden behaalde resultaten geen garantie voor de toekomst bieden dat alle nog aan te besteden windparken subsidieloos kunnen worden gebouwd, bijvoorbeeld wanneer windmolenparken verder uit de kust worden gebouwd of wanneer de productie van duurzame elektriciteit op momenten van veel wind de vraag overstijgt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om deze reden behoud ik de mogelijkheid voor een procedure met subsidieverlening in de Wet windenergie op zee.
Deelt u de analyse dat Contracts for Difference (CfD) positiever is voor de overheidsfinanciën dan de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+), aangezien bij zowel de SDE+ als CfD de overheid de onrendabele top vergoed maar bij CfD in tegenstelling tot de SDE+ de windparkeigenaar ook moet betalen aan de staat wanneer de marktprijs hoog is? Zo nee, waarom niet?
Windenergie op zee is niet bedoeld als verdienmodel voor de Staat. Het verschil tussen de SDE+ (one-way) en een «contract for difference» zoals in het Verenigd Koninkrijk (two-way) is dat bij de SDE+ de marktpartij de inkomsten mag houden als de marktprijs boven het tenderbedrag komt en bij een «two-way contract for difference» dit aan de overheid moet afdragen. Bij een concurrerende tender voor de SDE+ zal de marktpartij het bedrag dat hij mag houden in mindering brengen op het tenderbedrag. Bij een lager tenderbedrag is de kans kleiner dat de overheid het verschil tussen de marktprijs en tenderbedrag moet betalen en is het bedrag dat de overheid moet betalen bovendien ook lager. Daarmee brengt de SDE+ minder risico’s voor de overheidsfinanciën met zich mee dan een «two-way contract for difference».
Herinnert u zich dat u heeft geantwoord dat de optie van veilen met een gegarandeerde ondergrens van de stroomprijs niet in de wet kan worden opgenomen, omdat een subsidie of garantie alleen verleend kan worden voor iets dat zonder die subsidie of garantie niet zou gebeuren? Wat is het verschil met de SDE+, waarbij ook een subsidie verleend wordt en die wel als optie in de wet is/wordt opgenomen?
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet windenergie op zee ondersteunt de plannen voor de uitrol van windenergie op zee tot 2030 (Kamerstuk 33 561, nr. 42). De Wet windenergie op zee kent nu twee methoden om een vergunning te verlenen: gekoppeld aan de subsidieverlening (op dit moment de SDE+) en een vergelijkende toets. Met het wetsvoorstel worden twee methoden om de vergunning te verlenen toegevoegd: een vergelijkende toets met financieel bod en een veiling. Dit geeft meer mogelijkheden om de vergunning te verlenen indien er geen subsidie noodzakelijk is. Het wetsvoorstel maakt het daarnaast mogelijk om de vergunningsduur met tien jaar te verlengen waardoor het windpark langer CO2-vrije elektriciteit kan produceren. Ook regelt het wetsvoorstel dat de vergunning onder de opschortende voorwaarde van een bankgarantie verleend kan worden met het oog op tijdige realisatie van het windpark. Om die redenen heb ik aangegeven dat het niet wenselijk is om langer te wachten met indienen van het wetsvoorstel.
De Wet windenergie op zee kan de vergunningverlening voor een windpark op zee koppelen aan de subsidieverlening. Degene die de subsidiebeschikking krijgt, krijgt automatisch ook de vergunning om het windpark bouwen en exploiteren. De grondslag voor een subsidieverlening zelf ligt niet in de Wet windenergie op zee, maar in de Kaderwet EZ-subsidies. Onder andere de SDE+ vindt zijn juridische grondslag in de Kaderwet EZ-subsidies.
Op basis van de Wet windenergie op zee kan eerst worden nagegaan of er een marktpartij bereid is het windpark zonder overheidssubsidie of garantie te bouwen en exploiteren. Als dit niet het geval is kan via de procedure met subsidieverlening de vergunning alsnog worden verleend aan degene die de subsidiebeschikking krijgt. Dit betekent dat de vergunning wordt verleend aan de aanvrager die als hoogste wordt gerangschikt bij de vergelijkende toets (eventueel met financieel bod) of de veiling en een bedrag van 0 of meer euro aan de overheid betaalt, of aan de aanvrager die de subsidiebeschikking krijgt (want dan is sprake van de daaraan gekoppelde vergunning). De combinatie van een betaling van 0 of meer euro aan de overheid en een overheidssubsidie of -garantie is daarmee niet aan de orde. Als er een SDE+ beschikking wordt verleend, wordt er niet tegelijk ook betaald via bijvoorbeeld een veiling.
De procedure met subsidieverlening maakt momenteel gebruik van de SDE+. De SDE+ wordt ook wel een «one-way contract for difference» genoemd. Wanneer de elektriciteitsprijs boven de geboden prijs uitkomt, mag de producent het verschil bij de SDE+ houden, terwijl bij een «contract for difference» de producent het verschil aan de overheid betaalt. Bij de SDE+ zal de producent dit verschil inzetten om een lagere prijs te bieden of geen subsidie te vragen. De SDE+ kan net als «contract for difference» de door de windsector gevraagde garantie op inkomsten geven indien dit nodig blijkt. Tegelijk houdt «contract for difference» de subsidieverplichting overheid-producent in stand. «Contract for difference» kan in tegenstelling tot de SDE+ niet 0 worden, omdat het windpark dan geen inkomsten zou hebben. Daarmee worden windparken op zee bij een «contract for difference» nooit een volledig onderdeel van de elektriciteitsmarkt.
Als «contract for difference» wel gewenst is, vergt dit een apart tweede complex wetstraject gericht op een wettelijke basis voor «contract for difference». De huidige Kaderwet EZ-subsidies biedt die wettelijke basis niet. «Contract for difference» vergt vermenging van subsidiekader en heffingenkader in één instrument. Afhankelijk van de daadwerkelijke ontwikkeling van de elektriciteitsprijs is een «contract for difference» immers over de looptijd per saldo bij hoge elektriciteitsprijzen een betaling aan de overheid (heffing) of bij lage elektriciteitsprijzen een ontvangst van de overheid (subsidie). In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk heeft Nederland een gescheiden stelsel van enerzijds subsidies op basis van de Algemene wet bestuursrecht en uitgewerkt in sectorale wetgeving, en anderzijds belastingen op basis van de Grondwet en uitgewerkt in diverse belastingwetten.
De subsidieregeling, of het nu SDE+ is of «contracts for difference, is dus geen onderdeel van de Wet windenergie op zee. De Wet windenergie op zee bevat alleen een procedure met subsidieverlening. Welke vorm van subsidieverlening of overheidsgarantie wordt toegepast, wordt niet bepaald in de Wet windenergie op zee. De Wet windenergie op zee bepaalt alleen dat de vergunning voor een kavel kan worden verleend aan degenen die ook de subsidiebeschikking of overheidsgarantie voor dat kavel krijgt. De vergunning verlenen aan degene die de SDE+-beschikking of het «contract for difference» krijgt, past daarmee beiden binnen de kaders van de Wet windenergie op zee. Invoeren van «contract for difference» vergt wel een apart tweede complex wetstraject gericht op een wettelijke basis voor «contract for difference».
Bent u bereid CfD's en veilen met een ondergrens als optie, dus niet als standaard of als enige opties, op te nemen in de wet Windenergie op zee, naast de opties veilen en SDE+? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat uw inzet in het Klimaatakkoord is om geen budget meer te hoeven reserveren voor windenergie op zee voor de periode na 2025? Zo nee, wat is er dan wel aan budget begroot? Zo ja, betekent dit dat u na 2025 de SDE+ niet meer gaat toepassen ook als een veiling na die periode geen geschikte partij oplevert?
In de kabinetsappreciatie van het voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 220) heeft het kabinet aangegeven de inzet voor kostenreductie en de ambitie om na 2025 geen gebruik meer te maken van de SDE+ voor hernieuwbare elektriciteitsproductie te waarderen. Met de verdere groei van het aandeel hernieuwbare elektriciteit is het van belang dat investeringen in hernieuwbare elektriciteit op termijn zonder subsidie tot stand komen. Naast de SDE+ acht het kabinet het beprijzen van de uitstoot van CO2 een belangrijke bouwsteen van effectief klimaatbeleid. De meeste tenders van de routekaart windenergie op zee (Kamerstuk 33 561, nr. 42) zullen voor of in 2025 plaatsvinden met het oog op realisatie van de windparken uiterlijk in 2030. Tussen tender en realisatie zit circa vier jaar. Beslissingen over reserveringen voor windparken die in deze periode worden gerealiseerd zijn aan aankomende kabinetten.
De afhandeling van de aardgascondensaatlekkage in Farnsum |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de dijkgraaf van Waterschap Hunze en Aa’s, mede namens de wethouder van gemeente Delfzijl, u een brief heeft gestuurd over de afhandeling van de lekkage van aardgascondensaat in Farnsum?
Ja.
Klopt het dat de dijkgraaf in deze brief zijn ontevredenheid uit over de medewerking van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en dat volgens hem de NAM de eerste dagen elke betrokkenheid heeft ontkend?
De dijkgraaf heeft in zijn brief aangegeven dat de NAM zich in de dagen direct na het ontdekken van de lekkage niet constructief heeft opgesteld en dat de NAM in die periode ook enige betrokkenheid met de lekkage heeft ontkend.
Klopt het dat de dijkgraaf zich niet herkent in het door uw geschetste beeld aan de Kamer over de NAM? Wat is uw reactie op deze brief?
De dijkgraaf geeft in zijn brief aan dat in mijn brief1 van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer de indruk wordt gewekt dat er door de partijen schouder aan schouder werd gewerkt. Ik heb begrip voor de mening van de dijkgraaf en ik kan mij goed voorstellen dat hij, geconfronteerd met een onbekende verontreiniging in het kanaal, zich enorm heeft gestoord aan de door hem in zijn brief verwoorde niet constructieve opstelling van NAM.
In mijn brief van 11 oktober 2018 aan de Tweede Kamer heb ik beoogd op een objectieve wijze aan te geven dat verschillende partijen onderzoek hebben gedaan. Ik ben niet nader ingegaan op de wijze waarop en in welk verband de onderzoeken zijn uitgevoerd. Ik wil mij niet mengen in de onderzoeken van SodM en het Openbaar Ministerie. Het beeld dat de dijkgraaf heeft gegeven over de houding van de NAM kan door SodM en het Openbaar Ministerie worden meegenomen in het lopende onderzoek.
Deelt u de mening dat de NAM zich pro-actiever had moeten opstellen in de eerste dagen na de vondst van de lekkage en beter had moeten meewerken met het onderzoek? Zo ja, heeft u de NAM hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Ja, uitgaande van de informatie waarover ik nu beschik, vind ik dat de NAM zich pro-actiever had kunnen opstellen. SodM is gemandateerd om toezicht te houden en ook handhavend op te treden. Het tankenpark is naar aanleiding van deze lekkage door SodM onder verscherpt toezicht gesteld.
Klopt het dat de NAM tot dinsdagmiddag 9 oktober 2018 om 13.30 uur elke verantwoordelijkheid voor de lekkage heeft ontkend, totdat er een e-mail aan de wethouder is gestuurd waarin de NAM schrijft dat de lekkage hoogstwaarschijnlijk aardgascondensaat was? Zo nee, hoe en wanneer heeft de NAM dit eerder gecommuniceerd?
Nee, dat klopt niet. Op 5 oktober 2018 heeft de NAM monsters genomen uit afvoerputten op het eigen terrein. Deze monsters waren schoon ten aanzien van geur en kleur. De NAM heeft toen aangegeven dat zij niet verantwoordelijk was voor de verontreiniging in het kanaal. NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat zij gestart zijn met een onderzoek naar een lekkage van aardgascondensaat. Op 7 oktober 2018 zijn ten behoeve van analyses door NAM en Waterschap monsters genomen uit de laatste rioolput nabij het kanaal. Op 8 oktober 2018 heeft de NAM aan SodM gerapporteerd dat de analyse van de monsters van 7 oktober 2018 aardgascondensaat hebben aangetoond.
Klopt het dat de NAM geen contact heeft gezocht met het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) om toestemming te vragen voor meer opslagcapaciteit van regenwater en dat de SodM proactief die toestemming heeft verleend nadat zij hoorden dat dit een probleem was? Zo ja, wat is uw appreciatie van dit gebrek aan handelen door de NAM en heeft u hierover de NAM al aangesproken?
Dit klopt niet met de informatie die bij mij bekend is. De NAM heeft op 12 oktober 2018 SodM verzocht om meer regenwater te mogen opslaan in verband met de verwachte regenval en het niet beschikbaar zijn van het riool. Op dat moment waren de volgende afspraken al gemaakt:
Vervolgens heeft de NAM ook tijdelijk toestemming gekregen om hemelwater te behandelen en verwerken via de routing voor het verwerken van belucht en verontreinigd water indien de opslagcapaciteit op de locatie Farmsum niet voldoende zou zijn.
Deze maatregelen en de tijdelijke toestemming hadden tot doel om ervoor te zorgen dat er voldoende opvangcapaciteit voor het hemelwater op het tankenpark aanwezig was omdat er geen lozing kon en mocht plaatsvinden vanuit het verontreinigde riool op het oppervlaktewater. Door SodM is op dit punt geen gebrek aan handelen aan de zijde van de NAM waargenomen. De afstemming heeft in goed overleg plaatsgevonden.
Is bekend hoeveel aardgascondensaat er is gelekt en hoe lang het aardgascondensaat al aan het lekken was? Wordt de mogelijkheid onderzocht dat dit al sinds augustus het geval zou kunnen zijn?
De voorlopige resultaten van het onderzoek laten zien dat de lekkage ongeveer 2 uur heeft geduurd en dat circa 29 m3 aardgascondensaat via het riool in het kanaal is weggelekt.
In de bijgevoegde beantwoording op de Kamervragen van het lid Beckerman (ingezonden 15 oktober 2018 met kenmerk 2018Z18415) heb ik aangegeven dat in een periode van drie jaar negen ongewone voorvallen zijn gemeld aan SodM. Het incident van 2 augustus 2018 heeft geen relatie met de lekkage die plaatsvond in de nacht van 2 op 3 oktober 2018.
Heeft de NAM proactief en zorgvuldig alle omwonenden geïnformeerd over de oorzaak van de lekkage, de gevolgen van de lekkage en de oplossing die de NAM gaat bieden voor de lekkage? Zo nee, gaat u de NAM hiertoe aanzetten?
De oorzaak van het incident is onderwerp van onderzoek. SodM heeft de NAM direct na het incident gesommeerd om de betrokkenen te informeren. De NAM heeft op 11 oktober 2018 een brief gestuurd aan bewoners en bedrijven en heeft met de directe omwonenden van het afwateringskanaal die daar interesse in hadden een gesprek gevoerd. De NAM heeft in haar brief aangegeven verantwoordelijk te zijn voor de verontreiniging van het oppervlaktewater, voor een oplossing voor de oorzaken van dit incident en het herstel van eventuele schade.
Bent u bereid te eisen van de NAM om meer transparantie rondom dit incident te geven en te eisen dat in het vervolg, mochten dergelijke incidenten weer voorkomen, pro-actiever en transparanter te handelen, waarbij zo goed mogelijk wordt samengewerkt met alle instanties en zoveel en zo snel mogelijk alle informatie wordt verstrekt aan alle betrokkenen?
De NAM heeft aangegeven dat ze de resultaten van haar onderzoek met omwonenden, gemeente en waterschap zal delen. Het verscherpt toezicht ziet ook toe op de houding en de pro-activiteit van het tankenpark in de communicatie en samenwerking met de omgeving. Indien ik signalen ontvang dat dit in onvoldoende mate gebeurt zal ik de NAM hierop aanspreken.
Het bericht ‘Asbestvezels ontdekt op metrostation Stadhuis; voorlopig geen metro’s’. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Asbestvezels ontdekt op metrostation Stadhuis; voorlopig geen metro’s»1
Ja.
Kunt u aangeven hoe veel en hoe lang reizigers en werknemers van de Rotterdamse vervoersmaatschappij RET blootgesteld zijn aan asbest? Zo nee, waarom niet?
In antwoorden2 op vragen van de gemeenteraad laat de gemeente Rotterdam weten dat uit onderzoek is gebleken dat reizigers en medewerkers die metrostation Stadhuis zijn gepasseerd of hebben betreden, geen gezondheidsrisico hebben gelopen. Het is onbekend hoe veel en hoe lang
reizigers en werknemers zijn blootgesteld aan asbest.
Hoe valt te verklaren dat na onderzoek in 2009, waarbij geen asbest werd aangetroffen, nu wel asbestdeeltjes zijn aangetroffen? Kunt u aangeven of er in de tussentijd asbesthoudend materiaal is aangebracht, terwijl asbest al sinds 1993 verboden is? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?2
Bij sloop, verbouwen of renovatie is het verplicht om een asbestinventarisatie te laten uitvoeren. De RET geeft aan dat uit een eerdere inventarisatie is gebleken dat er asbesthoudend materiaal was verwerkt in het station. RET laat verder weten dat er na het verbod op asbest in 1993 geen asbesthoudend materiaal meer is toegepast.
Hoe kan het dat de RET in eerste instantie aangeeft minimaal 48 uur nodig te hebben om onderzoek te doen naar de asbestdeeltjes en nog geen 24 uur na de melding concludeert dat reizigers en werknemers van de RET geen gevaar hebben gelopen om met asbest in contact te komen in het metrostation?3
RET heeft aan de onderzoekers gevraagd om het spoedig af te handelen. Er is een extra inspanning geleverd om zo spoedig mogelijk eventuele onrust weg te nemen bij reizigers en werknemers.
Kunt u aangeven welke instantie in opdracht van de RET het onderzoek naar asbest op metrostation Stadhuis heeft uitgevoerd en welke stappen zijn ondernomen om het onderzoek betrouwbaar en volledig te verrichten?
Voor het saneren van asbest moeten daarvoor gecertificeerde bedrijven ingeschakeld worden. Bevoegd gezag en de inspectie SZW zien hier op toe.
Bent u bereid om de RET aan te sporen onderzoek te doen naar asbest op alle metrostations in en rond Rotterdam, nu de RET zelf aangeeft compleet verrast te zijn door de aanwezigheid van asbest op metrostation Stadhuis?
Het opdracht geven voor een dergelijk onderzoek is de verantwoordelijkheid van bevoegd gezag dan wel de RET. De RET heeft laten weten inmiddels een dergelijk onderzoek te zijn gestart.
Welke mogelijkheden en faciliteiten krijgen reizigers en werknemers van de RET aangeboden die zich inmiddels bij de RET hebben gemeld en hebben aangegeven aanwezig te zijn geweest op metrostation Stadhuis?
RET geeft aan dat reizigers die zich hebben gemeld geïnformeerd zijn over mogelijke risico’s. Ook heeft RET medewerkers geïnformeerd conform het vigerende asbestprotocol.
De mogelijke komst van een schaliegasfabriek in Rotterdam |
|
Eva Akerboom (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemieconcern Ineos overweegt miljardeninvestering en fabriek in Rotterdam»?1
Ja.
Is het waar dat het Britse concern mogelijk een grote schaliegasfabriek in Rotterdam wil bouwen?
Nee. INEOS heeft aangekondigd voornemens te zijn in Noordwest-Europa te investeren in een propaandehydrogenatiefabriek (PDH) en een ethaankraker, geen schaliegasfabriek. Voor zover mij bekend is Rotterdam samen met Antwerpen een potentiele kandidaat voor deze investering. INEOS heeft het voornemen om in deze nieuwe productiefaciliteiten geïmporteerde ethaan en propaan te bewerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten uit schaliegesteente is gewonnen. Schaliegas bevat voornamelijk methaan (hoofdbestanddeel van aardgas) en een gedeelte hogere koolwaterstoffen zoals onder andere propaan, ethaan en butaan. Ethaan en propaan zijn ook bijproducten van conventionele gas- en oliewinning.
Erkent u dat voor de winning van schaliegas zeer veel giftige chemicaliën nodig zijn, en dat schaliegaswinning grote risico’s heeft voor natuur, milieu en omwonenden? Zo nee, waarom niet?
In Europa geldt dat alleen chemicaliën mogen worden toegepast voor zover deze voldoen aan wettelijke voorschriften. De meeste chemicaliën zullen vallen onder de algemene stoffenverordening, REACH. Deze bepaalt dat stoffen alleen mogen worden gebruik als ze zijn geregistreerd en de producent/importeur kan aantonen dat de stof veilig kan worden gebruikt. Ik kan niet beoordelen hoe dit in landen buiten Europa is geregeld en welke chemicaliën daar worden gebruikt.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat Nederland een verbod op het winnen van schaliegas heeft ingesteld, maar dit vervolgens wel mogelijk gaat importeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 is aangegeven wordt er geen schaliegas geïmporteerd maar worden de bijproducten van de winning van schaliegas verwerkt. Dit is niet tegenstrijdig met het verbod in Nederland op het winnen van schaliegas.
Deelt u de mening dat het importeren van schaliegas haaks staat op de internationale klimaatafspraken en de noodzaak om het gebruik van fossiele energiebronnen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Het importeren van bijproducten van schaliegas dat in het buitenland is gewonnen staat niet haaks op klimaatafspraken waaraan Nederland zich gecommitteerd heeft. Nederland heeft het Akkoord van Parijs geratificeerd en het kabinet zet ambitieus in op reductie van de CO2-uitstoot in Nederland. Het kabinet heeft in het regeerakkoord een Klimaatakkoord aangekondigd. In het Klimaatakkoord wordt vastgelegd hoe Nederland een reductie van ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990 bereikt. Om de transitie naar een CO2-neutrale industrie te laten slagen zet het kabinet in op de opbouw van nieuwe industrie en de ombouw van bestaande industrie. Daarnaast zal rekening gehouden moeten worden met afbouw van bedrijfsactiviteiten die niet passen in de transitie naar CO2-neutraliteit.
Kunt u aangeven hoeveel schaliegas jaarlijks in de fabriek verwerkt zal worden en welke CO2-uitstoot hiermee gepaard gaat (inclusief het transport van het schaliegas)? Zo nee, waarom niet?
INEOS is voornemens in de nieuwe fabriek ethaan en propaan te verwerken tot etheen en propeen. De ethaan en propaan zijn afkomstig van schaliegas dat in de Verenigde Staten is gewonnen. In de te bouwen fabriek wordt geen schaliegas verwerkt.
Op basis van op dit moment beschikbare informatie is de inschatting dat de productie van etheen en propeen in de nieuwe fabriek gepaard gaat met circa 0,8 Mton CO2 uitstoot per jaar. De uitstoot die vrijkomt bij het transport van ethaan en propaan is op dit moment niet bekend.
Is het waar dat het Britse concern het schaliegas wil gebruiken voor plasticproductie?
Het kabinet deelt de mening dat de plastic soep een groot en groeiend probleem is. Zoals in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s Circulaire Economie is aangegeven, is het kabinet voorstander van het voorkomen van onnodig gebruik van plastics, van een slimmer en zuiniger gebruik van plastics, van meer waarde toevoegen aan plastics zodat het minder wordt weggegooid en van het terugbrengen van het plastic recyclaat in de economie door bevordering van de toepassing van recycled content in nieuwe plastic producten.
In de beoogde fabriek wordt van de restgassen ethaan en propaan die afkomstig zijn van schaliegaswinning in de Verenigde Staten, etheen en propeen gemaakt. Etheen en propeen zijn belangrijke basischemicaliën voor tal van chemische producten die op hun beurt vele toepassingen kennen. Etheen en propeen kunnen verwerkt zijn in vele producten waaronder vloerbedekking, isolatiemateriaal, auto-onderdelen, meubels, kleding, laptops, verpakkingsmateriaal en pijpen/leidingen. Wereldwijd neemt de vraag naar deze basischemicaliën toe door groei van de welvaart en de wereldbevolking.
Deelt u de mening dat de plasticsoep een groot probleem is en we juist minder in plaats van meer plastic moeten gaan produceren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de maximaal 500 banen die de fabriek oplevert niet opwegen tegen de impact op het milieu die de fabriek heeft? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is gericht op een sterke industrie die CO2-neutraal produceert. Het kabinet wil CO2-emissiereductie in de bestaande industrie bevorderen en de ontwikkeling van nieuwe industrieën, bedrijven en bedrijvigheid stimuleren. Dat willen we doen op een manier die ertoe leidt dat de investeringen, die bijdragen aan CO2-emissiereductie, in Nederland gedaan worden. Verduurzaming en de versterking van ons verdienvermogen gaan zo hand in hand.
Hoewel de uitstoot van CO2 in Nederland op de korte termijn door deze investering zou stijgen, gaat Nederland niet op slot voor uitbreidingsinvesteringen van bestaande bedrijven of investeringen van nieuwe bedrijven. Een uitgangspunt van het Klimaatakkoord is dat er ruimte is voor economische groei van de industrie. Daarbij geldt vanzelfsprekend dat nieuwe industrie in Nederland ook zal vallen onder de afspraken en instrumenten die het kabinet met partijen in het Klimaatakkoord afspreekt om de reductieopgave voor 2030 te realiseren.
Deelt u de mening dat een schaliegasfabriek gericht op plasticproductie niet past in een land dat de ambitie heeft om circulair, aardgasvrij en CO2-neutraal te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of er op dit moment gesprekken lopen tussen Nederlandse overheden met chemieconcern Ineos en of er al beslissingen zijn genomen? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment lopen er gesprekken met Nederlandse overheden en Havenbedrijf Rotterdam. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u bereid zich tegen de komst van de schaliegasfabriek uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Aanhoudend gebruik chroom 6 bij de koninklijke Luchtmacht |
|
Salima Belhaj (D66), Sadet Karabulut |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat sinds 2012 High Solid Primer, een grondverf, bij de Nederlandse luchtmacht wordt gebruikt en dat deze verf een dubbele hoeveelheid chroom-6 bevat dan een eerder gebruikte verf?1 Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosie werende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant resulteert het in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Herinnert u zich uw belofte dat u «zal bezien of gezamenlijk met bondgenoten naar oplossingen kan worden gezocht»?2 Heeft u dat inmiddels gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Structureel vindt overleg plaats met bondgenoten, zoals in de jaarlijkse F-16 Corrosion Technical Interchange Meeting, die dezelfde types luchtvaartuigen gebruiken om ervaringen en kennis uit te wisselen over diverse onderwerpen waaronder het gebruik van chroom-6. België en Noorwegen passen bij het C-130 Hercules transporttoestel alternatieve verven toe die in Nederland nog niet zijn gecertificeerd. De certificering is een nationale verantwoordelijkheid. Nederland heeft al sinds 2005 een Militaire Luchtvaart Autoriteit die daarop toeziet.
In Nederland zijn Militaire Luchtvaarteisen en toezicht daarop door de Militaire Luchtvaart Autoriteit bij wet geregeld. Deze situatie is vergelijkbaar met veel landen waaronder Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Andere landen volgen hun eigen regels voor wat betreft certificering en toezicht. De ervaringen van België en Noorwegen met hun verfsysteem op het C-130 Hercules-transportvliegtuig worden gebruikt bij de certificering van een chroomvrij verfsysteem voor de Nederlandse C-130»s. Met Noorwegen is contact over het verfsysteem van hun F-16’s. Daarnaast is Nederland volledig op de hoogte van testen met chromaatvrije verfsystemen voor de Apache en Chinook door US NAVAIR en US ARMY. Het uitgangspunt is om in de eerste plaats te voldoen aan de luchtwaardigheidseisen en daarbij chroom-6 zoveel en zo snel mogelijk uit te bannen, en tot die tijd worden maatregelen genomen om veilig te kunnen werken met chroom-6. Uit het rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Omstandigheden en Gezondheid (CEAG) dat de Kamer in juni jl. heeft ontvangen, blijkt dit ook het geval te zijn.
Is het waar dat België geen chroom-6 meer gebruikt, zoals kan worden afgeleid uit de beraadslagingen van het Belgische parlement? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?3 Was u bekend met de Belgische positie en wat is uw oordeel hierover?
Het verfsysteem op vliegtuigen bestaat in principe uit drie lagen: hechtprimer, primer en topcoating. Als in België gesproken wordt over verf, dan wordt daar de topcoating mee bedoeld. De topcoating is voor zowel de Belgische als Nederlandse vliegtuigen chroom-6 vrij. De hechtprimer en primer – door België grondlagen genoemd – voor luchtvaartuigen bevatten wel chroom-6. Indien werkzaamheden aan deze grondlagen noodzakelijk zijn, besteedt de Belgische krijgsmacht deze werkzaamheden uit.
Is het tevens waar dat Noorwegen grondverven gebruiken zonder chroom-6?4 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Noorwegen gebruikt, net als Nederland, voor de buitenzijde van de F-16 (voor zowel de primer als de topcoating) een chroomvrij verfsysteem. Op enkele moeilijk bereikbare plaatsen is nog chroom-6 houdende primer aanwezig. In Noorwegen wordt bij kleine reparaties van het verfsysteem de voorkeur gegeven aan het gebruik van een chroomhoudende verf. Noorwegen gebruikt voor het Hercules-transportvliegtuig C-130 al een chroomvrij verfsysteem. In Nederland kan dat niet omdat dit verfsysteem nog niet is gecertificeerd. Defensie is wel bezig met het certificeringstraject voor deze alternatieve verf bij de C-130. Op dit moment zijn er al wel drieënveertig Nederlandse F-16’s voorzien van een chroom-6-arm verfsysteem, alleen de hechtprimer op deze toestellen bevat nog chroom-6. Zes F-16’s zijn voor de aanpassing naar het chroom-6-arm verfsysteem ingepland waarbij een deel (negentien F-16’s) deze behandeling vanwege afstoting niet ondergaat. Dit als gevolg van de vervanging door de F-35. De aanpassing van het verfsysteem van de F-16 besteedt Defensie uit en wordt uitgevoerd in Portugal.
Wat weerhoudt u ervan de verf of verven die in Noorwegen en België worden gebruikt ook te gaan gebruiken? Kunt u melden wat de verhoging van de kosten in gebruik en onderhoud zal zijn als u chroom-6-vrije verf zou gaan gebruiken?
Zodra de verfsystemen die België en Noorwegen gebruiken, gecertificeerd zijn voor de Nederlandse luchtvaartuigen, worden deze ook hier gebruikt. Certificering is een nationale verantwoordelijkheid, die wij uitvoeren binnen de kaders van de Militaire Luchtvaarteisen. De bevoegdheid tot certificering berust bij de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Wij nemen niet zonder eigen onderzoek bevindingen van andere landen over. Nederland is een van de landen die voorop loopt ten aanzien van Militaire Luchtvaarteisen. Andere landen zoals België volgen deze ontwikkeling. België heeft toestemming verleend chroomvrije verf toe te passen op een moment dat er nog geen Militaire Luchtvaart Autoriteit was ingesteld. Daarbij is geen certificeringsonderzoek gedaan dat aan onze eisen voldoet. Eventuele verhoging van de kosten speelt geen doorslaggevende rol bij een besluit tot het gebruiken van een chroomvrij verfsysteem. Ook Nederland past al diverse chroomarme verfsystemen toe zoals bij de F-16 en werkt daarbij samen met andere landen.
Is het waar dat u werkt aan een roadmap om chroom-6-vrije verf te gaan gebruiken? Wanneer voorziet dit plan in het gebruik van chroom-6 vrije verf bij Defensie?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmap op weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. We spreken van een chroomarm verfsysteem als alleen de primer en top-coating chroomvrij zijn, maar de hechtprimer nog chroom bevat. We spreken van een chroomvrij verfsysteem als ook de hechtprimer chroomvrij is waardoor alle lagen chroomvrij zijn.
De Defensie Materieel Organisatie (DMO) heeft de opdracht gekregen een concreet en uitvoerbaar plan op te stellen met betrekking tot initiatieven voor nog verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting. Dit plan is uiterlijk 1 maart 2019 gereed. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld (zie vraag 4).
Kunt u de Kamer de technische gegevens doen toekomen van het gebruik van de huidige coatings met de dubbele hoeveelheid Chroom-6? Voldoet Defensie aan de door Sociale Zaken en Werkgelegenheid gestelde grenswaarde?
Ja, het betreft de High Solids Primer (HSP). Dit is de laag onder de topcoating. De HSP is van het type 10P20–13 Epoxy Primer. De factsheet van de fabrikant is gevoegd als bijlage.
Zoals ik eerder heb gemeld in mijn brief van 4 juni jl. (Kamerstuk 34 775 X, nr. 126), zijn er voor het veilig werken met chroom-6 door Defensie concrete maatregelen genomen. De luchtconcentratie die wordt gemeten buiten het masker is in de meeste gevallen beneden de wettelijke grenswaarde. Door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder beschermingsmiddelen met onafhankelijke ademlucht) blijft de blootstelling voor het personeel onder de grenswaarde.
Wat is er gedaan met de door defensiemedewerkers en interne arbodienst geuite zorgen over de aanwezigheid van een dubbele hoeveelheid chroom-6 in de coatings?
Op 23 april 2013 is voorlichting gegeven aan de schilders over de wijze van aanbrengen van de High Solids Primer. Hierbij hebben medewerkers van de Defensie Materieel Organisatie (specialisten bedrijfsstoffen) en medewerkers van de verffabrikant uitleg gegeven. In 2014 is door de Defensie Materieel Organisatie de voorlichting herhaald. Naar aanleiding van de zorgen van de schilders is een onderzoek door het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) opgestart om vast te stellen of de HSP een verhoogd risico gaf op blootstelling. De resultaten van dit CEAG-onderzoek wezen in 2015 uit dat de blootstelling onder de wettelijke grenswaarden bleef.
Klopt het beweerde dat het personeel is geïnstrueerd om de verf dunner te spuiten om risico’s te verminderen waardoor de hoeveelheid chroom-6 ongeveer gelijk blijft? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de signalen van het defensiepersoneel dat dit niet het geval zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat indien er geen gecertificeerde verf gebruikt wordt, men niet mag vliegen? Is het tevens waar dat de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) dit bepaalt?5 Zo ja, betekent dit dat indien niet voldaan wordt aan de regelgeving van de MLA men per definitie en onder geen beding mag vliegen?
De MLA houdt er toezicht op dat elke ontwerpwijziging aan van toepassing zijnde luchtwaardigheidseisen voldoet. Indien dit op correcte wijze is aangetoond, wordt de ontwerpwijziging goedgekeurd – gecertificeerd – door de MLA. Indien een ontwerpwijziging nog niet is goedgekeurd, kan in principe niet worden gevlogen met vliegtuigen waarop deze ontwerpwijziging reeds is uitgevoerd. Indien dit om operationele redenen wel noodzakelijk is, kan de gebruiker een ontheffingsverzoek indienen bij de MLA. De MLA kan vervolgens namens de Minister van Defensie een ontheffing verlenen om te mogen vliegen met een niet gecertificeerde configuratie. Hieraan dient te allen tijde een gedegen risico analyse ten grondslag te liggen die door de aanvrager is gevoegd bij de ontheffingsaanvraag. Een ontheffing is altijd tijdelijk van aard.
Kunt u aangeven om wat voor soort «bureaucratie» het gaat als gesteld wordt dat «gesprekken over een alternatief zijn stilgevallen» en besloten is geen vervolgonderzoek te starten? Zo ja, betreft het hier een gebrek aan afstemming of een gebrek aan middelen of personeel?6
Het gaat om het certificeringstraject binnen de luchtvaart. Als een verfsysteem door een geaccrediteerde vliegtuigfabrikant wordt voorgeschreven, heeft de vliegtuigfabrikant alle beproevingen doorgevoerd en kan op relatief eenvoudige wijze een certificering plaatsvinden. Deze validering van de informatie van de vliegtuigfabrikant kan binnen ongeveer een maand. Als daarentegen verffabrikanten andere verfsystemen aanbevelen, zonder dat die door de vliegtuigfabrikant zijn getest en goed bevonden, moet binnen Defensie een verificatieproces plaatsvinden. Naast uitgebreide (laboratorium) testen worden, met ontheffing van de MLA, daadwerkelijke beproevingen op luchtvaarttuigen uitgevoerd. Dit is een langdurig proces (enkele jaren) omdat corrosie mogelijk pas na lange tijd optreedt. Als er voldoende vertrouwen in de nieuwe verf is, wordt door de Defensie Materieel Organisatie de benodigde formele documentatie opgesteld. Tenslotte vindt goedkeuring door de Militaire Luchtvaart Autoriteit plaats. Door combinaties van redenen zoals capaciteitsbeschikbaarheid of prioriteitsstelling kunnen certificeringsprocessen worden opgeschort. In 2017 is het vervolgonderzoek opgestart en inmiddels wordt gewerkt aan de certificering van een volledig chroomvrij verfsysteem voor de F-16.
Bent u bereid deze en eerder door ons gestelde vragen over chroom-6 voor het algemeen overleg Chroom-6 bij Defensie op 7 november 2018 te beantwoorden?7
Ja.
Het lozen van giftige gassen door tankers in Gelderland |
|
Maurits von Martels (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»1 en «Proef met ontgassen van binnenvaartschepen in Terneuzen»?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja. De berichten spreken van illegaal gedrag, maar de activiteiten zijn toegestaan.
Is het waar dat schippers van benzeentankers komende vanuit Duitsland in Gelderland hun giftige gassen lozen? Zo ja, sinds wanneer is dat u bekend?
Ja, dit is mogelijk. Het varend ontgassen van binnenschepen is, met uitzondering van benzine, momenteel nog toegestaan, in Nederland en in Duitsland. Sinds 2013 is gewerkt aan aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI), met als resultaat een besluit in 2017 tot een verbod op varend ontgassen van tankschepen. Momenteel wordt gewerkt aan ratificatie en implementatie.
Kunt u uiteenzetten waarom het ontgassen niet verboden zou zijn in Nederland, terwijl dat wel zo is in Duitsland?
In principe is de situatie in Duitsland en Nederland niet zo verschillend. In beide landen wordt gewerkt aan de implementatie van een breed ontgassingsverbod op basis van het bovengenoemde Scheepsafvalstoffenverdrag. Op dit moment is alleen een ontgassingsverbod van kracht voor motorbrandstoffen op basis van de Europese benzine distributie richtlijn. Duitsland vat hier drie soorten benzines (UN1203, UN 1268 en UN 3475) onder en in Nederland is alleen het ontgassen van UN 1203 verboden. Lokaal gelden overigens op grond van het ADN verboden voor het ontgassen van toxische stoffen in dichtbevolkte gebieden, bij sluizen en onder bruggen. Dit wordt in het ADN in 2019 uitgebreid tot alle gevaarlijke stoffen.
Is het waar dat binnenvaartschepen die een nieuwe lading krijgen, gas van een oude lading in de open lucht lozen, terwijl dit «varend ontgassen» verboden is per 1 juli 2018? Zo ja, hoe dienen schippers thans te ontgassen?
Nee, varend ontgassen is nog niet verboden op Rijkswateren. Dit zal wel het geval zijn in 2020 wanneer de wijziging van het Scheepsafvalstoffenverdrag in het Scheepsafvalstoffenbesluit is opgenomen.
Is het waar dat bij Terneuzen proeven gedaan worden om te ontgassen? Wat is de relatie met het bericht uit Gelderland?
Ja, er worden in Terneuzen, maar ook elders proeven gedaan met ontgassingsinstallaties. Proeven worden gedaan op locaties waar overslag plaatsvindt, omdat de verwachting is dat de behoefte aan voorzieningen zich op die plaatsen zal concentreren.
Voor zover mij bekend worden er in Gelderland geen proeven gedaan met ontgassingsinstallaties, omdat er niet of nauwelijks overslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt op los-en laadplaatsen.
Is het waar dat er in Nederland niet zoveel plaatsen zijn waar kan worden ontgast? Welke ontwikkelingen ziet u ten aanzien van de vraag naar ontgassingsmogelijkheden?
In Nederland zijn op dit moment een beperkt aantal plaatsen waar via een vaste ontgassingsinstallatie kan worden ontgast. In Moerdijk en in Rotterdam is een vaste locatie beschikbaar en in het Amsterdam-Rotterdam-Antwerpen (ARA-)gebied zijn een aantal mobiele installaties operationeel.
Is het waar dat de handhaving te wensen over laat? Hoe is de verbodsbepaling in de verschillende provincies geregeld en wie handhaaft waarop?
Nee, het momenteel bestaande verbod op ontgassen van benzine als ook de relevante voorschriften uit het ADN worden door RWS en ILT gehandhaafd.
De provincies hebben verordeningen die zij onderling met elkaar hebben afgestemd. De handhaving van en het toezicht daarop is de verantwoordelijkheid van de provincies.
Wilt u spoedig concrete stappen zetten om tot een algeheel verbod te komen in heel Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u een algeheel verbod ingevoerd te hebben? Gelderlander.nl, 23 oktober 2018, «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal» (https://www.gelderlander.nl/home/tankers-lozen-elke-dag-illegaal-kankerverwekkend-gas-vanaf-de-waal~a7ebac6e/)
Zie antwoord vraag 2
Wellicht ten overvloede: onlangs is de wijziging van het Scheepsafvalstoffenverdrag ter goedkeuring aan de Tweede Kamer voorgelegd door mijn collega van Buitenlandse Zaken. Dit heeft tot 4 oktober jl. ter stilzwijgende goedkeuring in uw Kamer voorgelegen. Er is in die periode geen verzoek ingediend voor behandeling in de Kamer zodat uw Kamer daarmee heeft ingestemd. Er wordt voortvarend doorgewerkt aan de verdere voorbereiding van de inwerkingtreding van het nationale ontgassingsverbod, die voorzien is in 2020. Ook bij de andere verdragspartijen wordt gestreefd naar een zo spoedig mogelijk inwerkingtreden van het verdrag.
Het bericht dat Nederland na de Duitse vuile dieselauto’s nu de vervuilende houtkachels importeert |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kachelbranche wil strengere normen tegen fijnstof»?1
Ja, dat ken ik.
Deelt u de mening dat juist Nederland met een zorgwekkende luchtkwaliteit voorop moet lopen in het verbeteren van de luchtkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De luchtkwaliteit in ons land voldoet bijna overal aan de Europese normen, maar er is gezondheidswinst te behalen als we de luchtkwaliteit verder verbeteren. Een goede luchtkwaliteit is belangrijk en daarom is er in het regeerakkoord afgesproken dat we werken aan een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Dat dat belangrijk is, blijkt ook uit het advies van de Gezondheidsraad dat aangeeft dat ook beneden de Europese normen nog gezondheidswinst te behalen is.2 Daarom werk ik aan het Schone Lucht Akkoord en dat doe ik samen met provincies, gemeenten en maatschappelijke partijen.
Is het waar dat vervuilende houtkachels die in Duitsland en België verboden zijn wel verkocht mogen worden in Nederland? Kunt u in uw antwoord toelichten hoeveel van dit soort kachels er zijn en wat het effect daarvan is op de Nederlandse luchtkwaliteit?
Producten die een CE-keurmerk bezitten mogen overal in de Europese Unie verkocht worden, mits er geen aanvullende eisen gesteld zijn aan het product door de betreffende lidstaten. België hanteert strengere productnormen voor emissies en rendement voor nieuwe installaties die op hout gestookt worden en ook Duitsland kent scherpe eisen aan houtkachels.
Uit het kennisdocument Houtstook in Nederland3 blijkt dat de Nederlandse markt voor een groot deel de Duitse markt volgt. Het kennisdocument stelt dat kan worden aangenomen dat in Nederland veel nieuwe kachels voldoen aan de (strenge) Duitse normstelling. Er is geen zicht op de aantallen houtkachels die vanuit België de Nederlandse markt op komen.
Met het dichterbij komen van de invoerdatum van de Ecodesign-richtlijn en de recente ontwikkelingen in Vlaanderen, bestaat er wel een toenemende kans dat kachels die nog niet aan de Ecodesign-eisen voldoen in Nederland op de markt komen. Ik vind dat geen wenselijke ontwikkeling.
Ik wil daarom komen tot een regeling om zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2020, de nieuwe eisen van de Ecodesign-richtlijn ook in Nederland net als in onze buurlanden van kracht te laten zijn voor nieuw verkochte kachels.
Aangezien hiervoor een algemene maatregel van bestuur noodzakelijk is, kan invoering naar verwachting niet eerder dan per januari 2020 plaatsvinden.
Kunt u toelichten of de kachelbranche wordt betrokken in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Zo ja, kunt u toelichten of er wordt gesproken over de versnelde invoering van strengere emissie-eisen voor houtkachels? Zo nee, waarom niet?
De kachelbranche is niet betrokken bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit omdat dit een programma is van het Rijk en decentrale overheden. De Nederlandse Haarden en Kachelbranche is wel betrokken bij het Platform Houtrook en Gezondheid dat mij van advies voorziet voor maatregelen die opgenomen kunnen worden in het Schone Lucht Akkoord. De kachelbranche heeft mij ook geadviseerd over het versneld invoeren van de Ecodesign-richtlijn en heeft aangegeven dat de Nederlandse markt hier klaar voor is.
Wat vindt u ervan dat onze buurlanden strengere eisen stellen aan de emissienormen van houtkachels dan dat wij doen als Nederland, terwijl het bedrijfsleven al langer pleit voor strengere normen en maatschappelijk organisaties vragen om maatregelen te treffen tegen fijnstofuitstoot?
De ons omringende landen stellen op dit moment strengere eisen aan de emissies van houtkachels die nieuw worden geïnstalleerd. Dit betekent niet direct dat in Nederland verkochte kachels per definitie niet aan die strengere emissienormen voldoen. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 wordt aangegeven voldoet een groot deel van de verkochte kachels ook in Nederland aan de strengere Duitse eisen. Ik geef daarom graag gehoor aan de vraag vanuit het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties om deze eisen formeel vast te leggen en te werken aan het versneld invoeren van Ecodesign-richtlijn.
Klopt het dat houtkachels in 2022 volgens de Europese Eco-design-methode aan strengere emissienormen moeten voldoen dan nu het geval is in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat klopt. Op dit moment gelden de minder stringente CE-normen. Vanaf 1 januari 2022 mogen er in Europa alleen toestellen die aan de typekeur-eisen van de Ecodesign-richtlijn voldoen op de markt komen. Uit het kennisdocument van RVO blijkt dat kachels die in Duitsland worden verkocht aan DIN+ typekeureisen moeten voldoen die overeenkomstig zijn met de Ecodesign-richtlijn. Uit hetzelfde onderzoek blijkt dat de Nederlandse markt voor een groot deel de Duitse markt volgt en kan worden aangenomen dat ook in Nederland veel nieuwe kachels voldoen aan de Duitse normstelling. De Nederlandse markt is dus al klaar voor de versnelde invoer van de Ecodesign-richtlijn in 2020.
Deelt u de mening dat, in het kader van verbeteren van luchtkwaliteit, de overheid versneld strengere emissienormen voor houtkachels moet invoeren wanneer het bedrijfsleven aangeeft dat de markt hier klaar voor is? Zo nee, kunt u toelichting waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat we streven naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit. Zoals vermeld in mijn reactie op de brief van het Platform Houtrook en Gezondheid, zou ik samen met onder meer het Platform onderzoek doen naar onder andere het versneld invoeren van de Ecodesign-richtlijn.4 Inmiddels heb ik de conclusie getrokken dat versnelde invoering positief uitpakt op de luchtkwaliteit.
Bent u bereid om dit jaar nog strengere emissienormen in te stellen voor houtkachels? Zo ja, kunt u aangeven op welke termijn we de invoer van deze normen kunnen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, wil komen tot een regeling om zo snel mogelijk, maar uiterlijk per 1 januari 2020, de nieuwe eisen van de Ecodesign-richtlijn van kracht te laten zijn voor nieuw verkochte kachels.
Het bericht ‘Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal’ |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tankers lozen elke dag illegaal kankerverwekkend gas vanaf de Waal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze lozingen zo snel mogelijk moeten stoppen en dat het onacceptabel is dat de volksgezondheid in het geding komt door toedoen van milieucriminelen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de lozingen zo snel mogelijk te stoppen? Als u geen stappen onderneemt, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Ik heb daarvoor in 2017 overeenstemming bereikt met onze buurlanden om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van dampen naar de atmosfeer. Hierbij heb ik dankbaar gebruik kunnen maken van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken.
Om de invoering van deze internationale verdragswijziging snel en efficiënt te kunnen realiseren heb ik op 28 mei een high level meeting georganiseerd met alle betrokken partijen. Ik heb samen met de betrokken provincies een taskforce ingesteld onder leiding van de provincie Noord-Holland om een effectieve invoering van het ontgassingsverbod in 2020 mogelijk te maken. Het ministerie zal zorgen voor de wetgevingskant, de provincies voor veilige voorzieningen en benodigde vergunningen en het bedrijfsleven voor een transparante financiering zodat voor de schipper duidelijk is dat de verlader betaalt voor de ontgassing. Daarmee bestaat er voor de schipper geen reden meer om varend te ontgassen. De overheden samen zullen zorgen voor adequate handhaving. Ik heb er vertrouwen in dat het ook op tijd gaat lukken.
Tot de inwerkingtreding van het nationale ontgassingsverbod, is er voor de meeste stoffen geen sprake van overtredingen en dus ook niet van crimineel gedrag.
In de huidige situatie is het ontgassen van toxische stoffen op grond van het ADN verboden bij sluizen en bruggen en dichtbevolkte gebieden. Hierop staan hoge boetes.
In 2019 wordt dit verbod in het ADN uitgebreid naar alle gevaarlijke stoffen.
Waarom is het landelijk verbod op deze lozingen pas van kracht in 2020? Kunt u aangeven waarom dit niet eerder kan?
Inderdaad, zullen op zijn vroegst in 2020 de ontgassingsverboden in de lidstaten van het Scheepsafvalstoffenverdrag in werking kunnen treden. Daarvoor moeten namelijk alle verdragsluitende partijen het verdrag hebben geratificeerd en geïmplementeerd. Nederland ligt nog op schema om dit eind 2019 te hebben afgerond. Er wordt inmiddels nauw samengewerkt met provincies en bedrijfsleven om tijdig de benodigde alternatieve voorzieningen te bouwen, inclusief financiële aspecten. Het organiseren van een adequate handhaving op het moment van in werking treden heeft ook mijn aandacht. Daarna zal gefaseerd over drie jaar het ontgassen van alle carcinogene, mutagene en reprotoxische (CMR) stoffen worden verboden.
Kunt u aangeven welke risico’s de inwoners van gemeenten langs de Waal lopen nu blijkt dat er al tijden kankerverwekkende stoffen worden geloosd? Zo nee, wat gaat u doen om deze risico’s zo snel mogelijk in kaart te brengen?
Nee, zo specifiek kan ik dat niet aangeven.
Mijn streven is gericht op het zo snel mogelijk invoeren van een nationaal ontgassingsverbod en het minimaliseren van uitstoot van carcinogene stoffen (zie ook vraag2.
Kunt u aangeven hoe toezicht en handhaving zijn geregeld, nu verschillende provincies een verbod hebben ingesteld in aanloop naar het landelijk verbod? Hoe vaak is er handhavend opgetreden door inspectiediensten en welke stappen zijn ondernomen bij het constateren van overtredingen?
De verantwoordelijkheid voor de handhaving van provinciale verordeningen ligt bij de provincies.
Op Rijkswateren geldt alleen een ontgassingsverbod voor benzine (UN1203). Daar wordt op gehandhaafd door RWS, ILT, havendiensten en politie. Er worden weinig overtredingen geconstateerd. Ik wil erop wijzen dat door een schip alleen te gebruiken voor het transport van verenigbare ladingen of dezelfde ladingen ook lang niet altijd ontgast hoeft te worden.
Deelt u de mening dat bureaucratie tussen verschillende overheidslagen niet mag leiden tot situaties waarin inwoners van Nederland gezondheidsrisico’s lopen en dat milieucriminelen ongestoord hun gang kunnen gaan? Zo ja, hoe rijmt u dat met de situatie zoals omschreven in het bericht?
Dat ben ik met u eens. Deze stelling is echter niet van toepassing op het varend ontgassen. Zoals geschetst in de antwoorden is hier geen sprake van overtreden van voorschriften en dus ook niet van illegale activiteiten.
Heeft u eerder signalen of meldingen gekregen van het varend ontgassen? Zo ja, wat heeft u met deze signalen gedaan?
Uiteraard is mij bekend dat er varend wordt ontgast, maar dit is voor veel stoffen een legale activiteit.
Sinds 2013 is Nederland in het CDNI de voortrekker geweest voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Mede dankzij de provinciale verordeningen van ontgassen heeft Nederland pleit kunnen bezorgen voor een snelle invoering van ontgassingsverboden voor alle vervluchtigende gevaarlijke stoffen. In juni 2017 heeft dit geleid tot aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI) (Zie ook vraag3.
Is het u bekend of het varend ontgassen alleen in Gelderland gebeurd of dat ook andere provincies hiermee te maken hebben? Zo ja, kunt u aangeven waar en op welke schaal dit gebeurt? Zo nee, bent u bereid om hier landelijk onderzoek naar te doen?
Varend ontgassen kan in principe plaatsvinden op alle vaarwegen.
De schaal waarop ontgassen plaats vindt is per gebied verschillend en gerelateerd aan de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Onderzoek naar de intensiteit is inderdaad gewenst en wordt momenteel ook uitgevoerd. De uitkomsten zijn nodig om de behoefte aan alternatieve voorzieningen (ontgassingsinstallaties en ligplaatsen) te bepalen. Immers op het moment van invoeren van een verbod moet de schipper wel de mogelijkheid hebben om zich op een legale manier te ontdoen van de restdampen.
Bent u in gesprek met uw Duitse collega om tot afspraken te komen waardoor Nederland niet het afvoerputje wordt van Duitsland en andere omringende landen? Zo ja, hebben deze gesprekken al wat opgeleverd? Zo nee, hoe denkt u dit probleem met Duitsland op te kunnen lossen?
Duitsland is net als Nederland lid van het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI) en is dus mede-ondertekenaar van de wijziging van het Scheepsafvalstoffenverdrag. Bij dit verdrag zijn behalve Nederland en Duitsland ook Zwitserland, België, Frankrijk en Luxemburg partij, zodat we straks internationaal uniforme wetgeving hebben en uitwijkgedrag niet mogelijk is.
Is het u bekend hoe Duitsland de handhaving van het verbod heeft vormgegeven? Kan Nederland daar een voorbeeld aan nemen nu in het bericht wordt vermeld dat in Duitsland streng wordt gecontroleerd op het varend ontgassen?
Zoals aangegeven bij vraag 9, wordt de regelgeving met de verdragswijziging internationaal gelijkgetrokken. De handhaving in beide landen zal dan straks ook op dezelfde stoffen plaatsvinden. Het is aan de lidstaten zelf om de feitelijke handhaving in te vullen. Er zijn wel contacten tussen de handhavers in de verschillende landen, waar ervaringen worden uitgewisseld. In Duitsland vindt de handhaving plaats door de waterpolitie.
Bent u bereid om capaciteit bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vrij te maken om het varend ontgassen aan te pakken, zonder dat dit ten koste gaat van de prioriteiten die de ILT heeft gesteld?
De vormgeving van de handhaving is onderwerp van gesprek in de door mij ingestelde taskforce. Daar wordt bezien wat de meest effectieve manier is om het hele proces te handhaven. Welke diensten daarvoor het meest geschikt zijn wordt nog nader bepaald.
In de taskforce wordt onderzocht of een handhavingssystematiek op grond van de bestaande losverklaringen mogelijk is. Daarmee zou feitelijk kunnen worden volstaan met een administratieve controle achteraf en kan de handhavingsinspanning beperkt zijn.
Het zogeheten gelijkberechtigingsdossier |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het arrest van het Gerecht inzake vermeende onrechtmatige staatssteun in verband met de gesubsidieerde verwerving of het gratis ter beschikking stellen van natuurterreinen?2
Ja.
Gezien het oordeel van het Europees Hof dat de Europese Commissie formeel onderzoek moet openen naar de Nederlandse staatssteun aan de zogeheten Terrein Beherende Organisaties (TBO's) naar aanleiding van de klacht van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters (VGG), deelt u de mening dat een dergelijk formeel onderzoek ertoe kan leiden dat de TBO's grote bedragen aan staatssteun terug moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
De maatregel waar het in deze procedure om gaat, betreft subsidies voor grondverwerving en grondoverdrachten «om niet» aan de TBO’s (hierna: PNB regeling). Het gaat bij de TBO’s in de kern om de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en de twaalf provinciale landschappen. Door de PNB-regeling konden gronden van ecologische waarde worden verworven, pachtovereenkomsten worden beëindigd en gronden worden aangekocht of geruild die nodig waren voor de vorming van de ecologische hoofdstructuur (het huidige natuurnetwerk Nederland), een kerninstrument voor de bescherming van de biodiversiteit.
De Europese Commissie is tot de conclusie gekomen – op grond van haar bevindingen in het inleidend onderzoek – dat de betrokken steunmaatregel staatssteun inhield, maar dat deze uit hoofde van artikel 106, lid 2, VWEU verenigbaar was met de interne markt.
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij – bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt – had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Aan het einde van een formele onderzoeksprocedure kan de Commissie ofwel tot de conclusie komen dat er geen sprake is van staatssteun ofwel een positief besluit nemen waarbij zij de staatssteun wederom verenigbaar verklaart met de interne markt ofwel een negatief besluit nemen waarbij zij tot de bevinding komt dat de staatssteun toch niet met de interne markt verenigbaar is. Alleen in dit laatste geval kan de Commissie besluiten dat de onverenigbare staatssteun teruggevorderd moet worden bij de begunstigden. Overigens oordeelt de Europese Commissie in haar besluit dat natuurbeheer een exclusief sociaal en niet-economisch karakter heeft. De natuurorganisaties voeren evenwel ook beperkte secundaire economische activiteiten uit, zoals de verkoop van hout, waardoor zij aan te merken zijn als ondernemingen in de zin van het staatssteunrecht.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie. De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen.
Waarom is indertijd niet vooraf, vóór de verstrekking van staatssteun aan TBO's, bij de Europese Commissie de staatssteun ter goedkeuring gemeld en een goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie afgewacht, te weten de standstill-verplichting?
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees, de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd, EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU.
Hoe hoog schat u het risico in dat TBO’s de gegeven steun moeten terugbetalen? Wat is het geldbedrag dat terugbetaald zou moeten worden?
In het antwoord in vraag 3 heb ik aangegeven dat het nog maar zeer de vraag is of het formele onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan staatssteun terug zouden moeten betalen. Om welk geldbedrag het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat vanwege het niet naleven van de «standstill»-verplichting op de Nederlandse overheid een juridische verplichting rust om in ieder geval de rente over de verleende staatssteun aan de TBO's terug te vorderen, ook als de staatssteun goedgekeurd wordt door de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet? Om welk geldbedrag aan rente zou het gaan?
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn – op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Om welk geldbedrag aan rente het hier zou gaan is onbekend.
Klopt het dat de VGG aangeboden heeft met de Nederlandse Staat en de TBO’s deze staatssteunkwestie buiten rechte af te wikkelen in ruil voor intrekking van de klacht? Zo ja, waarom is hier niet op ingegaan?
Dit klopt.
Tussen 2013 en 2016 hebben de heren Co Verdaas en Sybe Schaap op verzoek van het Ministerie van Economische Zaken en IPO en op voordracht van de TBO's en de VGG een bemiddelingspoging gedaan die niet tot resultaat heeft geleid. In 2017 hebben enkele informele, verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen de VGG en vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om te bezien of er grond was een nieuwe bemiddelingspoging te starten. Ook deze gesprekken hebben niet tot resultaat geleid.
Vindt u het risico dat de TBO's naar aanleiding van het onderzoek van de Europese Commissie mogelijk grote bedragen aan staatssteun moeten terugbetalen aanvaardbaar?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Is bovengenoemde uitspraak voor u reden om een leidende rol te gaan spelen in het faciliteren van een schikking tussen de Staat, de VGG en de TBO's? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord dat ik op vraag 3 geef, zie ik vooralsnog geen directe aanleiding een leidende rol op mij te nemen in een mogelijke schikking. Wel wil ik bezien of het zinvol is om een voor alle partijen acceptabele en onafhankelijke verkenner in te schakelen die onderzoekt of er perspectief is om vervolg te geven aan eerdere bemiddelingspogingen.
Hoe hoog schat u de kans in dat de Europese Commissie hoger beroep tegen de uitspraak van het Hof gaat aantekenen? Is dat wenselijk? Zo ja, waarom?
Het is aan de Europese Commissie om een hogere voorziening in deze zaak al dan niet in te stellen. Zij kan echter ook besluiten – zonder een hogere voorziening in te stellen – tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Inmiddels is duidelijk dat de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland een hogere voorziening heeft ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
Het bericht ‘Opinie: Veiligheid Groningers staat zeker voorop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Staat u voor 100% achter uw opiniestuk?1
Ja.
Kent u het veilige winningsniveau van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Is u bekend dat dat maximaal 12 miljard Nm3 is?
Ja, daar ben ik bekend mee. SodM heeft in zijn advies aangegeven zo snel mogelijk terug te gaan naar een winningsniveau van 12 miljard Nm3. Dat doe ik ook met de stappen die ik zet zoals aangekondigd in de brief van 29 maart 2018.
Weet u dat u de winning dit jaar op 19,6 Nm3 hebt vastgesteld? Weet u dat dat meer kan worden bij een koude winter of op verzoek van de Nederlandse Gasunie?
De winning voor het gasjaar 2018/2019 wordt vastgesteld op 19,4 miljard Nm3. Hierbij ga ik uit van een gemiddeld jaar. Bij een warm jaar wordt het minder. Alleen bij een koud jaar mag meer gewonnen worden om te voorkomen dat burgers, instellingen en bedrijven voor langere tijd moeten worden afgesloten. Het afkoppelen van eindafnemers kent veiligheidsrisico’s en mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten.
Is u bekend dat de winning de komende jaren steeds boven het veiligheidsadvies van SodM uitkomt? Hoe durft u dan te beweren dat de veiligheid van de Groningers voorop staat?
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert om zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm3te gaan. Zoals gezegd heeft de veiligheid van de Groningers voor mij prioriteit. Daarom is ook besloten de gaswinning volledig te beëindigen. Hiervoor is echter wel een aantal stappen noodzakelijk om te voorkomen dat Nederland en de landen om ons heen abrupt van het laagcalorisch gas worden afgesloten. Grootschalige afschakeling kent ook veiligheidsproblemen. Door de maatregelen die ik neem zal binnen enkele jaren de gaswinning onder de 12 miljard Nm3 komen. Tegelijkertijd zet ik in op de snelle versterking van de meest risicovolle woningen.
Hoe denkt u dat het voor Groningers zal zijn dat u een CDA-senator, die wel voor de Groningers opkwam hoewel dat makkelijk zonder gevolgen kon voor haar partij, op de vingers tikt omdat zij tegen uw wet stemde? Gelooft u oprecht dat dat de Groningers gerust stelt?
Natuurlijk staat het mevrouw Lokin vrij om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Echter een aantal van de argumenten die zij in haar opinieartikel naar voren bracht, zijn feitelijk niet juist. Het doel van mijn reactie is om eventuele zorgen die daardoor zijn ontstaan weg te nemen.
Begrijpt u dat Groningers u niet geloven, omdat de wet wel een winningsplicht (dus leveringszekerheid) voorschrijft, maar geen afbouwplan?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. een afbouwplan gepresenteerd. Zoals ik eerder in uw Kamer heb besproken, past dat afbouwplan niet in de wet. Feit is dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk wordt afgebouwd en beëindigd. In de wet is wel vastgelegd dat de Minister ieder jaar een operationeel plan moet vaststellen. Hierin wordt het (steeds dalende) niveau van winning vastgelegd.
Begrijpt u dat Groningers, al zouden ze vertrouwen in u hebben, uw opvolger niet blindelings zullen vertrouwen dat het met de afbouw goed komt? Kan het afbouwplan alsnog in de wet worden opgenomen?
Zie mijn antwoord hierboven.
Klopt de volgende zin uit uw opinie: «(d)e NAM heeft niets meer te zeggen over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was de uitdrukkelijke wens van de regio»?
Ja, deze zin klopt.
Wie is in deze zin de regio? Wil de regio dan dat u dat nu bepaalt of wil de regio naar het veilige niveau van 12 Nm3?
Ik verwijs daarmee naar de regionale overheden in het aardbevingsgebied die net als ik willen dat de gaswinning zo snel als mogelijk wordt afgebouwd en dat de NAM «uit het systeem» gaat.
Vindt u nog steeds dat u met hoogste prioriteit werkt aan het wegnemen van stressfactoren van de Groningers?
Jazeker. Door de maatregelen die genomen worden, zal de gaswinning snel afnemen. De NAM mag de komende jaren niet meer, maar ook niet minder winnen dan strikt noodzakelijk voor de leveringszekerheid. Door de inzet van het Groningengas als sluitstuk voor de vraag naar laagcalorisch gas en het actief sturen op de afname van de vraag enerzijds en de risicogerichte aanpak van de versterking anderzijds wordt maximaal ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de Groningers. In het plan van aanpak versterken is voorzien in individuele gesprekken met bewoners en eigenaren teneinde in goed overleg tot eventuele maatregelen te komen. Met deze maatregelen richt ik mij maximaal op het wegnemen van de oorzaak van de stressfactoren van de Groningers.
Het bericht dat in de nieuwe verf dubbel zo veel Chroom-6 zit |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dubbel zoveel giftig chroom-6 in nieuwe verf Defensie?1
Ja.
Begrijpt u het verschil tussen de begrippen «enkel» en «dubbel» in de context «in de nieuwe verf zit dubbel zo veel chroom-6»? Zo ja, waarom gebruikt Defensie verf waar dubbel zoveel chroom-6 in zit?
In 2012 heeft de fabrikant, op grond van EU-regelgeving, de epoxy primer vervangen door een nieuw product, de zogeheten High Solids Primer (HSP), waarin minder oplosmiddelen waren toegepast. Daardoor steeg het percentage vaste bestanddelen waaronder chroom-6. Een veranderd percentage (van 16 procent in de oude situatie naar 30 procent in de huidige situatie) betekent niet dat er meer chroom-6 is toegevoegd. Er is voor deze HSP geen gecertificeerd alternatief met dezelfde corrosiewerende eigenschappen. De HSP is aan te brengen met één passage met de verfspuit in plaats van twee. Daardoor is de tijdsduur van spuiten en dus het vrijkomen van verfnevel de helft korter. Als de verf wordt aangebracht volgens de instructies van de fabrikant, resulteert dit in een verfsysteem met ongeveer evenveel chroom-6 per vierkante meter als bij de oude primer.
Klopt de stelling van Nieuwsuur dat Defensie in België geen, en Defensie in Noorwegen nagenoeg geen, verf met Chroom-6 meer gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is uw gebrek aan vertrouwen in het genoemde product op gebaseerd?
Nee, deze stelling klopt niet. Evenals in Nederland bevatten de meeste in België en Noorwegen op luchtvaartuigen aangebrachte verfsystemen chroom-6. Voorts wordt in België en Noorwegen, evenals in Nederland, onderzoek gedaan naar chroom-6 vrije verfsystemen.
In de Belgische luchtmacht zijn chroom-6 houdende verven niet meer opgenomen in de voorraad. Dit betekent dat chroom-6 binnen de Belgische luchtmacht zelf niet meer kan worden toegepast. Onderhoudswerkzaamheden waarbij nog wel chroom-6 houdende verf moet worden gespoten, worden door de Belgische luchtmacht uitbesteed. Nederland besteedt het spuiten van hele vliegtuigen ook uit. Alleen bij het herstellen van kleine beschadigingen (spotpainting) wordt nog chroom-6 houdende verf toegepast. In sommige gevallen bestaan deze werkzaamheden uit spuitwerk. In Noorwegen worden evenals in Nederland chroom-6 houdende verven voor spotpainting gebruikt.
Luchtvaartuigen worden geproduceerd voor een lange levensduur en er is onvoldoende aangetoond dat chroom-6-vrije verfsystemen gedurende deze levensduur dezelfde bescherming bieden als chroom-6 houdende verfsystemen. Dit gebrek aan bewijs zorgt ervoor dat chroom-6 vrije verfsystemen nog niet voor alle delen van een vliegtuigtype gecertificeerd zijn, waardoor chroom-6 de komende decennia zal blijven worden toegepast, met name op die plekken die niet of moeilijk toegankelijk zijn voor frequente inspecties. Het gaat hierbij dan met name om de binnenzijde van luchtvaartuigen zoals bijvoorbeeld brandstoftanks. Dit geldt voor zowel civiele als militaire luchtvaartuigen.
Kunt u aangeven wanneer het plan (of roadmap) van DMO verschijnt voor het gedeeltelijk vervangen van chroom-6 in luchtvaartsystemen? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Defensie voor de verschillende type luchtvaartuigen initiatieven ontplooid om het gebruik van chroom-6 terug te dringen. Tezamen vormen deze initiatieven een roadmapop weg naar een chroomarme en waar mogelijk chroomvrije vliegtuigvloot. Een concreet en uitvoerbaar plan met betrekking tot initiatieven voor verdere reductie van gebruik van chroom-6 in luchtvaartsystemen en in luchtvaart gerelateerde gronduitrusting is uiterlijk 1 maart 2019 gereed, waarna besluiten over de realisatie ervan kunnen worden genomen. Parallel aan het schrijven van het plan wordt voortdurend gewerkt aan het terugdringen van chroom-6. Het terugdringen van chroom-6 op de F-16 is hiervan een voorbeeld. Inmiddels zijn bijvoorbeeld drieënveertig F-16»s voorzien van een chroomarm verfsysteem waarin de primer en top-coating zijn vervangen door chroomvrije verven.
Deelt u de mening dat Defensie laakbaar handelt door geen concrete stappen te zetten in het chroom-6-vrij werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Defensie heeft de afgelopen jaren concrete stappen gezet in het terugdringen van het gebruik van chroom-6 houdende verf in luchtvaartsystemen. Alleen bij het Commando Luchtstrijdkrachten wordt er nog chroom-6 zelf aangebracht op de toestellen. Defensie wil chroom-6 uitbannen. Bij de NH-90, de onbemande luchtvaartsystemen en voor een deel op de PC-7 wordt aan de buitenzijde al een chroom-6-vrij verfsysteem toegepast. Ook drieënveertig F-16»s zijn al voorzien van een chroomarm verfsysteem2. Ook voor de andere type vliegtuigen zoals de PC-7 zijn er initiatieven om chroom-6 te vervangen. Dit zijn trajecten die jaren van beproeving en onderzoek vergen om uiteindelijk een verfsysteem te kunnen certificeren. De luchtwaardigheid van vliegtuigen moet worden gegarandeerd.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het regeltjesfetisjisme en de bureaucratie binnen Defensie een veilige werkplek voor de medewerkers in de weg zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals door de Plaatsvervangend Commandant Luchtstrijdkrachten gesteld in de uitzending van Nieuwsuur, kan er binnen Defensie veilig worden gewerkt met chroom-6 houdende verf. Bij het reduceren van het gebruik van chroom-6 wordt niet alleen gekeken naar de personele veiligheid van het onderhoudspersoneel, maar spelen alle aspecten van veiligheid een rol. Het gebruik van een niet-gecertificeerd chroom-6 vrij verfsysteem kan tot gevolg hebben dat de luchtwaardigheid van het luchtvaartuig niet gegarandeerd kan worden. De veiligheid van de civiele en militaire luchtvaart is strikt gereguleerd op basis van lessen uit het verleden. Wanneer een chroomhoudende verf wordt vervangen door een alternatief, dan moet worden aangetoond dat het verfsysteem voldoende corrosiepreventief werkt en net zo veilig in gebruik is als de originele verf die chroom-6 bevat. Het certificeringsproces voor een alternatieve verf is een lang traject waar jaren overheen kunnen gaan. Door de nog jarenlange aanwezigheid van chroom-6 zijn blijvend investeringen in veilige voorzieningen nodig en zullen werkmethoden continue moet worden geëvalueerd en verbeterd.
Voorop staat dat defensiepersoneel veilig moet werken met chroom-6. In juni is de Kamer geïnformeerd over een rapport van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG). Uit dit rapport blijkt dat de grenswaardes nauwelijks worden overschreden. Waar dit incidenteel gebeurt, zorgen persoonlijke beschermingsmiddelen ervoor dat er veilig kan worden gewerkt. Maar we zijn er nog niet en blijven zoeken naar manieren om het gebruik van chroom-6 verder terug te dringen.
Bent u bereid deze vragen voor het debat van 7 november 2018 te beantwoorden?
Ja.
De door de gemeente Delfzijl aan te leggen noodleiding bij het NAM tankenpark in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangekondigd wordt dat gemeente Delfzijl een noodleiding aan gaat leggen om regenwater af te voeren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben met dat bericht bekend. Het riool is afgesloten om het daarin aanwezige aardgascondensaat op te ruimen. Het niet functioneren van het riool zou bij regenval tot problemen met de waterafvoer in het betreffende industriegebied kunnen leiden. De noodleiding is aangelegd om in het geval van regenval te zorgen voor een gecontroleerde afvoer gedurende de tijd dat het afgesloten riool niet daarvoor beschikbaar is.
Wie gaat er opdraaien voor de kosten van die aanleg?
De NAM heeft aangegeven de kosten voor het tijdelijke riool, het reinigen van het bestaande riool en het verwijderen van het gelekte aardgascondensaat te betalen.
Wat gaat er gebeuren met de 800 meter vervuilde rioolbuizen die momenteel gesloten zijn? Waar blijft het materiaal dat normaalgesproken door deze buizen loopt, nu?
Het vervuilde riool is afgesloten om reiniging mogelijk te maken. Het hemelwater en het water dat gebruikt is voor het reinigen van het riool inclusief het bij de reiniging vrijgekomen slib, is naar het tankenpark getransporteerd via een tijdelijk riool. Het hemelwater en het spoelwater is opgeslagen in een tank op het tankenpark. Het slib uit het riool is opgeslagen in tanks op een aangrenzend terrein.
Het afgesloten riool is in week 42 met een camera geïnspecteerd. In de periode 15 tot 29 oktober 2018 is het riool door een gespecialiseerd bedrijf gereinigd. Het riool is op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen.
Hoe vaak worden rioolbuizen normaal gesproken geïnspecteerd op scheurtjes en andere oneffenheden wanneer deze in de buurt liggen van chemische industrie? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Het riool is eigendom van de gemeente Delfzijl. De gemeente is verantwoordelijk voor de inspectiefrequentie en -strategie. Het is mij niet bekend hoe vaak rioolbuizen normaal gesproken in opdracht van een gemeente worden geïnspecteerd.
Wat gebeurt er met de aparte tanks waarin de NAM nu het spoelwater in op slaat?
Het spoelwater wordt vooralsnog apart opgeslagen in een tank op het tankenpark. Na bemonstering zal in overleg met SodM de verdere bestemming worden bepaald.
Wanneer is bekend hoeveel materiaal er is weggelekt? Wanneer is bekend welke gevolgen dit heeft voor de natuur, dieren en mensen in de omgeving?
Op basis van procesgegevens heeft de NAM een inschatting gemaakt dat er circa 30 m3 aardgascondensaat is gelekt. Hiervan is 1 m3in het riool achtergebleven en opgeruimd. Circa 29 m3 is via het riool in het kanaal terechtgekomen. Het grootste risico voor het milieu is de verontreiniging door een olieproduct. Het Waterschap heeft aangegeven dat er twee watervogels zijn overleden.
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijk afval nogmaals in het kanaal terecht komt?
Na het ontdekken van de oorzaak van de lekkage van het aardgascondensaat heeft SodM de NAM gesommeerd om de schade te herstellen. Ook moest de NAM direct een onderzoek starten naar het ontstaan van de lekkage en ook aangeven hoe zo’n incident in de toekomst kan worden voorkomen. Op 26 oktober 2018 heeft SodM drie aanvullende veiligheidsmaatregelen opgelegd. Deze zijn door de NAM direct uitgevoerd. De NAM heeft de prioritering van de alarmeringen aan moeten passen, zodat signalen van mogelijke lekkage direct en met de hoogste prioriteit worden opgepakt, een afsluiter tussen de installatie en het riool moeten plaatsen en de NAM moet ervoor zorgen dat ook buiten kantooruren personeel op het tankenpark aanwezig is zodat direct ingegrepen kan worden bij een calamiteit.
De afsluiter tussen de installatie en het riool en de permanente bemensing zijn tijdelijke maatregelen, die na afronding van het bestuursrechtelijke onderzoek al dan niet omgezet worden in permanente maatregelen. Ook heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. Dit betekent dat SodM frequent inspecties uitvoert en dat het bedrijf wekelijks schriftelijk rapporteert.
Het bericht ‘TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op’ |
|
Matthijs Sienot (D66), Rutger Schonis (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TenneT zegt miljoenencontract 380kv-lijn met Heijmans op, project loopt vertraging op?1
Ja.
Kunt u aangeven welke rol het kabinet als tenderverlener speelt in deze contracten?
TenneT heeft als netbeheerder van het landelijke hoogspanningsnet een aansluitplicht en de wettelijke taak om te zorgen voor voldoende transportcapaciteit op het hoogspanningsnet. Voor de daarvoor noodzakelijke investeringen stelt TenneT een investeringsplan op dat door mij getoetst wordt. TenneT besteedt onderdelen van de realisatie van de investeringen uit aan marktpartijen, zoals in dit geval het leveren van hoogspanningsmasten aan Heijmans Europoles B.V, en vervult daarmee de rol van aanbestedende dienst. De rijksoverheid heeft hier dus geen rol.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de uitrol van windparken op zee indien Tennet en HEP er niet uit komen?
Het contract met Heijmans Europoles B.V betreft hoogspanningsmasten voor de projecten «Zuid-West 380 kV West» (incl. Rilland) op de geplande hoogspanningstracés Borssele-Rilland en «Noord-West 380 kV» op het tracé Eemshaven-Vierverlaten. De beëindiging van de contracten heeft alleen directe gevolgen voor de planning van Zuid-West 380 kV West, inclusief de aftakking van station Rilland 380kV, dat momenteel wordt gebouwd. Er zijn vooralsnog geen consequenties voor de geplande inbedrijfname van Noord-West 380 kV.
Op basis van huidige inzichten verwacht TenneT voor Zuid-West 380 kV West een vertraging van minimaal een jaar. TenneT neemt echter alle mogelijke maatregelen om de planning te versnellen. Zo bereidt TenneT o.a. een nieuwe aanbesteding voor en treedt TenneT zo snel mogelijk in overleg met haar stakeholders over het vervolg van de projecten en de planningen. Om openbare aanbestedingsprocedures van deze omvang en complexiteit zorgvuldig te doorlopen, moet rekening worden gehouden met een doorlooptijd van minstens een half jaar na publicatie van de opdrachtomschrijving.
De vertraging in de planning heeft geen gevolgen voor de ontsluiting van de windparken in het windenergiegebied Borssele. De windparken zullen conform de planning in het ontwikkelkader windenergie op zee worden aangesloten. Wel is het zo dat tot de ingebruikname van Zuid-West 380 kV West het op sommige momenten kan voorkomen dat het landelijk hoogspanningsnet niet alle opgewekte elektriciteit kan afvoeren. Dit is sterk afhankelijk van de marktsituatie (productie/verbruik) en de weersomstandigheden (bijvoorbeeld veel wind) op dat moment. In het geval er toch congestie optreedt, neemt TenneT congestiemanagement-maatregelen en maakt daarvoor kosten. Deze kosten mag TenneT betrekken bij haar toegestane inkomsten en komen dus tot uiting in de transporttarieven.
Welke inzet pleegt u om te voorkomen dat dergelijke ontwikkelingen niet de uitrol van windparken op zee zullen belemmeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft deze ontwikkeling geen gevolgen voor de uitrol van de windparken. Het is aan TenneT om te zorgen voor voldoende netcapaciteit en, indien nodig, om de benodigde congestiemaatregelen te nemen. Uiteraard heb ik TenneT om opheldering gevraagd en dring ik erop aan dat de realisatie van de betreffende verbindingen zo snel mogelijk wordt hervat.
Een olievlek bij Farmsum |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Olievlek Farmsum is giftig aardgascondensaat van de NAM»?1
Ja.
Klopt het dat er giftige gassen vrij zijn gekomen in Farmsum en dat de NAM de dader is?
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het riool gelekt. Hierdoor is op 3 oktober 2018 circa 29 m3 aardgascondensaat in het oppervlaktewater terechtgekomen. Het aardgascondensaat is giftig en bevat met name koolwaterstoffen, zoals pentaan, hexaan, cyclohexaan, benzeen, heptaan, tolueen, octaan, ethylbenzeen, xyleen en ook langere koolwaterstoffen. Veel van deze koolwaterstoffen zijn vluchtig en zijn als gas uit het gelekte condensaat verdampt.
Wat is er precies gebeurd?
In mijn brief2 aan uw Kamer en tijdens het Algemeen Overleg over mijnbouw op 11 oktober 2018 heb ik aangegeven dat het incident wordt onderzocht door het Openbaar Ministerie, Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) en de NAM. Op dit moment is wel al duidelijk wat er precies is gebeurd, maar nog niet hoe dit heeft kunnen gebeuren.
In de nacht van 2 op 3 oktober 2018 is circa 30 m3 aardgascondensaat van het NAM tankenpark Delfzijl (tankenpark) in het schoonwaterriool van Farmsum in de gemeente Delfzijl terechtgekomen. De lozing is ontstaan door een combinatie van factoren waardoor verschillende beveiligingen in het drainsystem van de NAM faalden en het aardgascondensaat in het riool en daarna in het oppervlaktewater is gekomen:
Op aandringen van SodM heeft de NAM de alarmering aangepast. Er moet direct actie worden ondernomen op het moment dat een hoog niveau alarm wordt aangesproken. Daarnaast heeft de NAM een afsluiting geplaatst tussen de opvangbak en het riool. Ook is er nu na kantoortijd een operator op het terrein aanwezig. Deze kan bij een eventueel incident direct ingrijpen.
Ik verwacht dat de lopende onderzoeken duidelijkheid zullen geven over de nadere toedracht, de verantwoordelijkheden en de maatregelen die men zal nemen om een dergelijk incident in de toekomst te voorkomen.
Is er een incident gemeld bij het Staatstoezicht op de Mijnen?
Op 6 oktober 2018 om 20.50 uur heeft de regionale uitvoeringsdienst Groningen bij SodM gemeld dat er sprake was van een aardgascondensaat lekkage in het Duurswold kanaal. Vervolgens heeft SodM op 6 oktober 2018 de NAM gebeld. De NAM heeft SodM op 6 oktober 2018 om 21.48 uur geïnformeerd dat men gestart is met een onderzoek.
Wat betekent dit voor de veiligheid van de inwoners van Farmsum en Delfzijl?
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat is moeilijk nauwkeurig vast te stellen. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De gemeten concentratie in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Dreigen dit soort incidenten vaker voor te komen?
Om te voorkomen dat dit soort incidenten zich nogmaals voordoen, heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. SodM heeft drie extra veiligheidsmaatregelen geëist. Deze zijn direct door de NAM uitgevoerd. Een daarvan betreft het 24 uur per dag bemensen van het tankenpark. Na afronding van het bestuursrechtelijk onderzoek zal besloten worden of deze maatregel permanent van toepassing zal worden.
Op dit moment worden, onafhankelijke van elkaar, twee onderzoeken uitgevoerd namelijk een strafrechtelijk onderzoek door het Openbaar Ministerie en een bestuursrechtelijk onderzoek door SodM. Het doel van het bestuursrechtelijke onderzoek is om de oorzaken van het voorval te achterhalen en daarmee herhaling te voorkomen. Ondertussen heeft het bestuursrechtelijke onderzoek geleid tot aanpassing van het systeem en de operationele procedure van het tankenpark.
Wordt alle schade op de NAM verhaald?
Ja.
De pilot omgevingsmanagement gericht op de aardgaswinning onder de Waddenzee bij Ternaard |
|
Eva Akerboom (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat u een pilot «omgevingsmanagement» bent gestart die gericht is op het betrekken van lokale belanghebbenden bij besluiten over fossiele mijnbouw?
Mijn ambtsvoorganger is in 2016 met een aantal pilots begonnen met het oog op het beter betrekken van omwonenden en andere lokale belangengroepen bij energieprojecten die vallen onder de Rijkscoördinatieregeling (RCR). Doel van deze pilots is om te experimenteren met instrumenten uit de nieuwe Omgevingswet, in het bijzonder de instrumenten die gericht zijn op participatie. Hierbij worden omwonenden en andere belanghebbenden gericht geïnformeerd en betrokken in de voorbereiding van de besluitvorming. Deze inbreng komt als een expliciet en herkenbaar onderdeel terug in de besluitvorming.
In de brief over omgevingsmanagement van 23 januari 2017 (Kamerstuk 31 239, nr. 211) wordt een overzicht gegeven van deze pilots, en is gemeld dat een van deze pilots gaat over de voorgenomen gaswinning rondom Ternaard. De andere projecten zijn Windpark Zeewolde en de netverbinding Hollandse Kust-Zuid. Op deze manier ontstaat er een goed beeld van de uitdagingen bij verschillende energieprojecten en kunnen er tegelijkertijd over en weer lessen geleerd worden.
Klopt het dat u voor deze pilot de voorgenomen gaswinning onder de Waddenzee vanuit het dorp Ternaard heeft geselecteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat bij deze pilot de colleges van burgemeester en wethouders van de eilandgemeenten niet zijn betrokken? Waarom is dat niet gebeurd? Zullen deze colleges van burgemeester en wethouders alsnog betrokken worden bij de pilot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bij de start van de pilot in Ternaard in 2016 is er een uitnodiging uitgegaan naar de gemeentebesturen in het verwachte effectgebied, met de vraag om deel te nemen en bij te dragen aan de pilot. Het is een afweging van de lokale besturen geweest om wel of niet deel te nemen. De gemeente Ameland heeft gekozen om niet aan de pilot deel te nemen. Er is geregeld contact met alle bij de winning betrokken lokale besturen. Momenteel zijn mij geen signalen bekend dat eilandgemeenten deel zouden willen nemen aan het bestuurlijk overleg. Indien die wens er wel is, dan is daar alle mogelijkheid toe.
Waarom heeft u voor een pilot die gericht is op lokaal draagvlak juist een internationaal erkend UNESCO werelderfgoed uitgekozen?
De gaswinning in Ternaard is uitgekozen als pilot voor omgevingsmanagement omdat juist bij projecten van nationaal en internationaal belang, het lokale belang een zichtbaar en herkenbaar onderdeel van de bestuurlijke afweging moet zijn. Dit onderdeel loopt anders het risico ondergesneeuwd te raken, terwijl het gaat om de mensen die het meest direct leven in en rond het gebied in kwestie.
Kunt u aangeven hoe het nationale en internationale belang van het behoud van de Waddenzee worden meegewogen in deze pilot?
Natuur en milieu is, naast kosten en techniek en omgeving, één van de pijlers voor besluitvorming over de gaswinning bij Ternaard. De effecten op natuur en milieu komen in de besluitvorming terug door het laten uitvoeren van een uitgebreide Milieueffect Rapportage (MER), waar ook het huidige beleid met betrekking tot de Waddenzee onderdeel van is.
Gaswinning onder de Waddenzee vindt plaats met toepassing van het «Hand aan de Kraan»-principe. Dit houdt in dat ik de gaswinning zal beperken of stoppen als dat nodig is om de natuur in het gebied te beschermen. Uitgangspunt is dat de natuurlijke zandtoevoer (sedimentatie) de door de gaswinning veroorzaakte bodemdaling en de zeespiegelstijging kan bijhouden, en dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast.
Als onderdeel van het «Hand aan de Kraan»-principe wordt de beschikbare gebruiksruimte elke vijf jaar aangepast op basis van een geactualiseerd beleidsscenario voor de zeespiegelstijging. In dit beleidsscenario wordt, op basis van de meest recente meetresultaten en de laatst beschikbare klimaatmodellen, steeds een nieuwe inschatting gemaakt voor de zeespiegelstijging voor de periode van de delfstofwinning.
Bent u bekend met de waarschuwingen van de Deltacommisaris en het Wetterskip Fryslân dat het wad zal verdwijnen als gevolg van de steeds verdere stijging van de zeespiegel? Op welke manier worden deze waarschuwingen meegewogen in de pilot?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u lokaal draagvlak voldoende voor het doorzetten van een mijnbouwproject onder een natuurgebied dat van groot nationaal en internationaal belang is?
Het lokaal draagvlak moet blijken aan het eind van het proces, op het moment dat alle plannen en afspraken, waaronder de gaswinning, in samenhang gepresenteerd worden. Hierbij hebben zowel de initiatiefnemer als het ministerie een open houding ten aanzien van eventuele bezwaren of te stellen beperkingen aan de gaswinning.
Kunnen nationale en internationale belangen uw beslissing over het mijnbouwproject nog doen veranderen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De randvoorwaarden uit de Structuurvisie Waddenzee – aangevuld met de beperkingen voor mijnbouwwerken zoals opgenomen in artikel 7a van de Mijnbouwwet – vormen het kader voor mijn afweging. Ik neem daarbij de aanbevelingen uit het bestuurlijk overleg met de mede-overheden in het gebied nadrukkelijk mee in mijn afweging.
Kan het ontbreken van lokaal draagvlak er toe leiden dat de gaswinning onder de Waddenzee via Ternaard wordt gestopt? Zo ja, bent u bereid de gaswinning te stoppen bij het ontbreken van lokaal draagvlak? Zo nee, welk doel dient de pilot?
Bij het vaststellen van lokaal draagvlak gaat het niet om een eenvoudig ja of nee met betrekking tot de voorgestelde gaswinning. Het omgevingsproces is erop gericht vast te stellen welke ontwikkelingen in het gebied voorzien zijn en in hoeverre de gaswinning deze ontwikkelingen in de weg staat, of ontwikkelingen elkaar kunnen versterken, of dat ontwikkelingen plaatsvinden waar gaswinning geen onderdeel van uitmaakt. Deze informatie betrek ik bij mijn uiteindelijk te maken afweging. Het is onder andere deze benadering die Ternaard een pilot maakt.
Het bericht ‘Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties’ |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht het bericht «Woningwet blokkeert subsidie voor zonnepanelen voor woningcorporaties»1?
Ja.
Klopt het dat het binnen de regels van de Woningwet niet mogelijk is voor een woningcorporatie om een SDE+ subsidie bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) aan te vragen voor zonnepanelen omdat de energie niet naar de corporatie of de huurders zou gaan, maar naar het energiebedrijf?
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie.
De beantwoording op de vraag of corporaties energie mogen leveren aan het energiebedrijf zonder tussenkomst van huurders betrek in het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het plaatsen van zonnepanelen onder de regels van de huidige Woningwet valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning» en dat woningcorporaties die diensten niet mogen leveren aan derden, zoals het energiebedrijf? Deelt u de mening dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij vooral een dienst verlenen aan de huurders door hen aan duurzame energie te helpen zonder dat dat hen extra kost?
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimte.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting.
Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
In de vraag wordt gesteld dat woningcorporaties met het plaatsen van zonnepanelen die diensten enkel indirect verlenen aan het energiebedrijf en dat zij daarmee vooral een dienst verlenen aan de huurders. Op basis van het bovenstaande deel ik dit beeld indien corporaties binnen de wettelijke kaders blijven en zonnepanelen plaatsen als dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning. Daarnaast wordt gesteld dat er geen extra kosten voor huurders aan verbonden zijn. Het plaatsen van zonnepanelen brengt echter kosten met zich mee die door de corporatie (en daarmee alle huurders van die corporatie) of door doorberekening door de betrokken huurders moeten worden gedragen. Dit is een afweging die elke corporatie individueel maakt. De keuze om de kosten voor het plaatsen van zonnepanelen al dan niet door te berekenen in de huur of servicekosten is afhankelijk van meerdere factoren, onder andere de beschikbare bestedingsruimte van een corporatie.
Deelt u de mening dat woningcorporaties een zeer grote rol kunnen spelen in de energietransitie? Deelt u dan ook de mening dat de huidige regeling de energietransitie in de weg staat? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsappreciatie2 van de voorstellen voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord heeft het kabinet aangegeven dat corporaties een belangrijke rol spelen bij het aanjagen van de transitie in de gebouwde omgeving en dat hun opgave in lijn moet zijn met de beschikbare middelen. Daarnaast zijn er wettelijke beperkingen in de activiteiten die corporaties mogen. Onderdeel van de gesprekken aan de Klimaattafel Gebouwde Omgeving zijn eventuele belemmeringen in de huidige wet- en regelgeving.
Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en artikel 45(2), sub c van de Woningwet aan te passen?
De evaluatie van de herziene Woningwet wordt op dit moment afgerond. Ik verwacht deze voor het eind van dit jaar naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
De met perfluoroctaansulfonzuur (PFOS) enperfluoroctaanzuur (PFOA) verontreinigde grond bij Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust rondom stort giftige grond Rijsenhout: «Zorgen om gezondheid van mijn kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat er grote hoeveelheden verontreinigde grond met de giftige stoffen PFOS en PFOA zijn gestort bij het terrein bij de Aalsmeerderbrug en Rijsenhout, onderdeel van de gemeente Haarlemmermeer?
Nee, er is sprake van het vooralsnog tijdelijk opslaan van grond ten behoeve van het verantwoord toepassen van voor hergebruik geschikte grond met licht verhoogde PFOS-waarden (tot 1,82 μg/kg). Dit valt binnen de regelgeving van het Besluit bodemkwaliteit en van het lokale gemeentelijke beleid. Conform de Beleidsregel PFOS en PFOA van de gemeente Haarlemmermeer, is grond met dergelijke PFOS-waarden toepasbaar is voor natuur-, landbouw-, woon- en industriegebieden.
Kent u het raadsvoorstel van de gemeente Haarlemmermeer: «Nota Bodembeheer gemeente Haarlemmermeer, beleidskader voor grondverzet»?2
Ja.
Is het waar dat er een voorstel is gedaan om het beheergebied van de gemeente Haarlemmermeer uit te breiden met dat van de gemeente Amsterdam vanwege het gebrek aan (ophoog)grond? Is er een verband tussen deze beslissing en de aanwezigheid van PFOS en PFOA in Haarlemmermeerse grond? Zo ja, kunt u dat verband toelichten?
De raad van de gemeente Haarlemmermeer heeft in haar Nota Bodembeheer ingestemd met het uitbreiden van het beheergebied met dat van de gemeente Amsterdam, zodat ook toepasbare grond afkomstig uit Amsterdam in de gemeente Haarlemmermeer kan worden gebruikt, maar ook dat herbruikbare grond in Amsterdam kan worden afgezet. De nota geldt voor alle stoffen die in de bodem aanwezig kunnen zijn. Het wederzijds accepteren van beheergebieden heeft het voordeel dat dit de uitwisselbaarheid van grondstromen tussen gemeenten bevordert waardoor de vraag voor toepassing van grond en het aanbod van ontgraven grond beter op elkaar kunnen worden afgestemd. Hierdoor kan ontgraven grond binnen het beheergebied weer een nieuwe bestemming krijgen. De gemeente Haarlemmermeer heeft aangegeven dat er geen verband is tussen het uitbreiden van het beheergebied en de aanwezigheid van PFOS en PFOA in Haarlemmermeerse grond. De door Haarlemmermeer opgestelde beleidsregels zijn onverminderd van kracht.
Kan uit uw eerdere antwoord dat «de door het incident in 2008 vervuilde grond tijdelijk [is] opgeslagen in afwachting van het vinden van een goede reinigingsmethode» op worden gemaakt dat er nog steeds geen goede reinigingsmethode is gevonden in 2018?3
Aangezien er uitzicht is op een reinigingsmethode voor grond, dient grond (tijdelijk) te worden opgeslagen in plaats van definitief gedeponeerd te worden. De reiniging van zwaar verontreinigde grond met PFAS wordt nu door de reinigingsbranche in overleg met de lokale bevoegde overheden in de praktijk getest door middel van een proefreinigingstraject. Het betreft een zogenaamde extractieve reiniging. Door de eigenschappen van de stoffen PFOS en PFOA is reiniging middels de beschikbare biologische en thermische reinigingsinstallaties niet mogelijk.
Was u zich ervan bewust dat de door het incident vervuilde grond nog in afwachting was van een goede reinigingsmethode toen er werd besloten om de grond te verplaatsen naar het terrein bij de Aalsmeerderbrug? Zo ja, is het dan niet zorgelijk dat de grond – vervuild met 143 kilo van het zeer giftige PFOS en PFOA – alsnog is verplaatst?
De grond met licht verhoogde PFOS/PFOA-waarden bij de Aalsmeerderweg in Haarlemmermeer is overtollige grond afkomstig uit een infrastructureel project (HOV Schiphol-Oost) en betreft niet de grond die in 2008 bij het blusschuimincident op Schiphol is verontreinigd.
Is het waar dat er in 2013 al een verzoek is gedaan door de gemeente Haarlemmermeer en de provincie Noord-Holland tot het stellen van een landelijke norm voor het verplaatsen van vervuilde grond? Zo ja, waarom is daar destijds niets mee gedaan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 april 2018 (IENW/BSK-2018/79847) is bij mijn voorganger op 2 mei 2013 een verzoek tot een landelijke norm gedaan. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de bodem in relatie tot het gebruik ervan is gedecentraliseerd, juist om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving. Daarmee is ook het beleid ten aanzien van grondstromen gedecentraliseerd. Dat betekent dat in eerste instantie de gemeente en de provincie aan zet zijn om normen en beleidsregels op te stellen voor nieuw opkomende stoffen voor hun gemeente of provincie en voor hergebruik van grond. Een dergelijke beleidsregel voor PFOS heeft de gemeente Haarlemmermeer op 3 oktober 2017 opgesteld en de provincie Noord-Holland op 20 juli 2017.
Waar gemeenten op dit moment tegen aan lopen is dat ontgraven grond waarin zich een niet van nature aanwezige stof bevindt (in het bovenstaande geval PFOS) niet in andere gemeenten toegepast kan worden als die andere gemeenten geen beleidsregel ten aanzien van die stof hebben vastgesteld. Dat beperkt de mogelijkheden van het grondverzet tot de eigen gemeente en kan tot een grondoverschot in een gemeente leiden. Het gaat hierbij om grond waarbij de waarden van de aanwezige stof dermate laag zijn dat de risico’s voor mens en milieu bij gebruik verwaarloosbaar zijn zodat de grond nog heel goed toegepast kan worden. Een landelijke norm kan door gemeenten worden betrokken bij de afweging om grondverzet van grond met een niet van nature aanwezige stof vanuit andere gemeenten te aanvaarden. Ik heb het RIVM gevraagd om risicogrenswaarden af te leiden voor PFOS en PFOA. Op basis daarvan zal ik samen met de decentrale bevoegde gezagen een handelingsperspectief opstellen voor deze en andere opkomende stoffen.
Is het waar dat de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van bodem in relatie tot het gebruik ervan is gedecentraliseerd «om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grond in hun eigen omgeving»? Suggereert u daarmee dat er per gemeente en per provincie een ander ambitieniveau kan zijn over hoe schoon de bodem is? Zo nee, wat suggereert u hiermee dan wel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het bodembeleid, uiteraard binnen de nationale kaders, gedecentraliseerd om gemeenten en provincies meer beleidsruimte te geven in de omgang met grondverzet in hun eigen gebied. Gemeenten en provincies kunnen daarmee hun eigen ambitieniveau bepalen. Vanzelfsprekend moeten decentrale bevoegde gezagen zich wel houden aan de nationaal bepaalde interventiewaarde voor stoffen in de bodem (dat wil zeggen waarden waarboven de grond gesaneerd moet worden omdat er risico’s zijn voor de gezondheid van mensen of voor het milieu).
In hoeverre zijn de huidige grenswaarden van gemeenten ook gezondheidsgrenswaarden? Wordt er gemonitord of de giftige stoffen zich niet ophopen door bioaccumulatie en op die manier misschien wél de grenswaarden passeren? Zo nee waarom niet? In hoeverre wordt het grondwater en het drinkwater gemonitord? Bent u bekend met het feit dat er watermaatschappijen zijn in andere landen die streng controleren op PFOS en PFOA in drinkwater?4 Deelt u de mening dat wij daar ook strengere regels voor moeten hebben? Zo nee, waarom niet?
De huidige grenswaarden van gemeenten zijn ontleend aan risicogrenzen die door het RIVM zijn afgeleid. Op basis van de huidige kennis kan worden gesteld dat de risico's voor mens en milieu onder de grenswaarden aanvaardbaar zijn. Bij de afleiding van de risicogrenzen is rekening gehouden met blootstelling van mensen via onder andere gewasconsumptie. De risicogrenzen van het RIVM borgen de gezondheid van mensen en het milieu. Het RIVM blijft de komende tijd in mijn opdracht nieuwe informatie over de toxiciteit en accumulatie van deze stoffen evalueren en zal, indien daartoe aanleiding is, nieuwe risicogrenswaarden publiceren. Vooralsnog is het zo dat de concentraties die in de omgeving van Haarlemmermeer en elders in de bodem worden aangetroffen, over het algemeen ruimschoots beneden de risicogrenzen liggen.
Grondwater en drinkwater worden op dit moment niet standaard door de Nederlandse drinkwaterbedrijven gemonitord op PFOS en PFOA, tenzij bekend is dat er mogelijke vervuilingsbronnen zijn. De afgelopen jaren is door alle Nederlandse drinkwaterbedrijven wel een screening uitgevoerd. PFOA en PFOS zijn momenteel niet als parameters opgenomen onder de Europese Drinkwaterrichtlijn. Als gevolg daarvan ontbreekt een goed Europees overzicht van PFOS en PFOA in drinkwater. Bekend is op basis van diverse onderzoeksrapporten dat PFOA en PFOS wijdverspreid zijn. Ook is bekend dat in andere landen naar aanleiding van specifieke gebeurtenissen door drinkwaterbedrijven gecontroleerd wordt op PFOA en PFOS in het drinkwater, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en in Italië. Op basis van het huidige drinkwaterbeleid geven de Nederlandse drinkwaterbedrijven en waterbeheerders al invulling aan verscherping van controle op PFOS en PFOA in drinkwaterbronnen en het drinkwater.
Gezien de problematiek van perfluorverbindingen (PFAS, waaronder PFOS en PFOA) ben ik voorstander van het voorstel van de Europese Commissie om perfluorverbindingen op te nemen als parameter voor de kwaliteit van drinkwater bij de herziening van de Europese Drinkwaterrichtlijn. In aanvulling daarop zijn perfluorverbindingen als groep opgenomen in de nieuwe watchlist van de EU Grondwaterrichtlijn, dochterrichtlijn van de Kaderrichtlijn water. Via dit spoor zal een beeld worden verkregen over het al dan niet voorkomen van deze stoffen in het Nederlandse grondwater en het grondwater van andere Europese landen met perfluorverbindingen. Hierdoor kan zowel nationaal als Europees gewerkt worden aan maatregelen om vervuiling terug te dringen en te voorkomen.
De Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) heeft een voorlopige gezondheidskundige grenswaarde voor PFOA en PFOS gepubliceerd. Gezien het voorlopige karakter van de grenswaarden van EFSA herziet het RIVM op dit moment eerdere adviezen niet. Eerst worden de definitieve gezondheidskundige grenswaarden afgewacht. In 2019 zal EFSA een risicobeoordeling uitvoeren voor blootstelling aan andere perfluorverbindingen en zal het de voorlopige gezondheidskundige grenswaarde van PFOA evalueren. Het RIVM volgt deze ontwikkelingen en werkt, waar mogelijk, samen met EFSA.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor het opstellen van een beleidsregel voor het hergebruik van vervuilde grond? Klopt het dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) uitsluitend op verzoek van gemeenten risicogrenswaarden afleidt die gebruikt kunnen worden voor het opstellen van beleidsregels? Deelt u de mening dat het efficiënter zou zijn om landelijke risicogrenswaarden en richtlijnen te stellen? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten maken bij het opstellen van beleidsregels gebruik van informatie en risicogrenzen die door het RIVM op verzoek van gemeenten zijn afgeleid voor de specifieke situatie in die gemeente(n) en voor de specifieke functie(s) waarvoor grond kan worden gebruikt. Risicogrenzen hebben als doel de grens aan te geven waaronder onaanvaardbare risico's voor mens en milieu worden uitgesloten. Gemeenten kennen hun omgeving veel beter dan het Rijk en kunnen in hun beleidsregels rekening houden met lokale bodemkwaliteit en het specifieke gebruik van de bodem.
Voor de omgang met zogenaamde zeer zorgwekkende stoffen (ZZS-en) vind ik dat het Rijk de regie heeft. Daarom heb ik RIVM gevraagd om risicogrenswaarden uit te rekenen voor PFOA en PFOS. Op basis van de uitkomsten van het RIVM-onderzoek ga ik om de tafel met decentrale overheden om samen met hen een algemene methodiek op te stellen hoe om te gaan met (potentieel) ZZS-en. Wat het beleid precies gaat inhouden kan van stof tot stof verschillen.
Bent u bereid om dit probleem verder te onderzoeken en een landelijke norm voor het verplaatsen van verontreinigde grond te overwegen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de voorkeur dan altijd moet liggen bij het reinigen van de grond in plaats van het mengen van verontreinigde grond met schone grond om aan een bepaalde norm te voldoen bij storting? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op uw vorige vraag aangegeven, vind ik dat het Rijk voor de omgang met ZZS-en de regie heeft en ga ik samen met decentrale overheden om de tafel om een algemene methodiek op te stellen hoe om te gaan met (potentieel) ZZS-en; grondverzet zal deel uitmaken van die algemene methodiek.
Van belang is om bodemverontreiniging met PFOS en PFOA zoveel mogelijk te voorkomen. Door het toelaten van producten en productieprocessen waarbij emissies naar water en lucht plaatsvinden is het onvermijdelijk dat deze stoffen, ondanks preventieve maatregelen, ook in het bodem- en watersysteem worden aangetroffen. Wanneer grond is verontreinigd en bij graafwerkzaamheden vrijkomt, moet eerst worden gekeken naar de mogelijkheden voor hergebruik van de grond. Wanneer de grond zodanig verontreinigd is dat hergebruik niet aan de orde is, is reiniging van de grond geboden. Dit is in lijn met de minimumstandaard voor verontreinigde grond die is vastgelegd in het LAP3. Het altijd reinigen van met deze verbindingen verontreinigde grond, ook als er geen risico’s zijn voor mens en ecologie, is onnodig, kostbaar en energie intensief. Er zijn geen aanwijzingen dat grond met PFAS wordt gemengd met schonere grond om aan de normen te voldoen. Het mengen van vervuilde grond met schonere grond om aan de normen te voldoen is niet toegestaan.
Het bericht ‘Digitalisering van stroomnet loopt gevaar’ |
|
Tom van der Lee (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Digitalisering van stroomnet loopt gevaar», waarin staat dat een gebrek aan personeel de digitalisering van het elektriciteitsnet in gevaar brengt, wat de omslag naar groene energie ondermijnt?1
Ja.
Erkent u de signalen van de netbeheerders over het dreigende tekort van technisch personeel? Welke maatregelen heeft u getroffen om dit tekort op te lossen? Hoe raakt dit probleem andere sectoren zoals de installatiebranche? Hoe wordt dit vraagstuk opgepakt bij het Klimaatakkoord?
Ja, ik herken de signalen van de netbeheerders. Uit verschillende studies blijkt dat voor technische beroepen het al langer lastig is om voldoende goed opgeleid personeel te vinden, ook in tijden van crisis. Door de economische groei is de urgentie van het probleem voor technische beroepen alleen maar toegenomen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 15 juni jl. geïnformeerd over de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt die focust op het verbeteren van de structurele werking van de arbeidsmarkt.2 Ten aanzien van de technieksector heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken om het Techniekpact voort te zetten. Op 18 juni jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de vernieuwde inzet van de partners van het Techniekpact (Kamerstuk 32 637, nr. 320). Langs de lijnen Kiezen voor Techniek, Leren in Techniek en Werken in Techniek werken meer dan 60 partners aan het terugdringen van het tekort aan technisch personeel. Met de vernieuwde inzet is focus en richting aangebracht in de acties, zodat we versneld collectief resultaten kunnen boeken. Eén van de afspraken is dat in de uitwerking van de acties van het Techniekpact de verbinding zowel wordt gezocht met het groeivermogen van de Nederlandse economie, als met maatschappelijke opgaven en de toepassing van technologie. Hierbij wordt de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord uitdrukkelijk genoemd.
In verschillende acties zien we klimaat en energie uitdrukkelijk terugkomen. Zo is er bijvoorbeeld het Centre of Expertise SEECE rondom de Hogeschool Arnhem Nijmegen.3 En in het recent gestarte beleidsexperiment MKB Idee is er eveneens een aparte categorie voor de klimaat- en energietransitie.4. Onlangs zijn 20 roc’s en aoc’s gestart met «De Uitdaging» voor klimaat en energie. De kopgroep van roc’s gaat samenwerken met bedrijven, branches en hbo Centres of expertise. Op deze manier is het mogelijk om snel kennis uit te wisselen en in te zetten in het onderwijs, ook voor werkenden.5
Ook voor het Klimaatakkoord is de beschikbaarheid van voldoende goed opgeleide mensen belangrijk. Om die reden is de Taakgroep Arbeidsmarkt en scholing in het leven geroepen. De taakgroep Arbeidsmarkt en scholing adviseert de sectortafels en het Klimaatberaad vanuit een integraal kader over afspraken en uitvoeringsprogramma’s en draagt structurele oplossingen aan. Het integraal kader is gebaseerd op het SER-advies «Energietransitie en werkgelegenheid: Kansen voor een duurzame toekomst». In de kabinetsappreciatie van voorstel voor hoofdlijnen van een Klimaatakkoord die op 5 oktober jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 220) wordt nader ingegaan op de taakgroep.
Is er voldoende samenwerking met gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in de verschillende arbeidsmarktregio’s om dit probleem gezamenlijk op te pakken? Zo nee, wat gaat u doen om de samenwerking te verstevigen? Wat zijn de obstakels waar de verschillende partijen tegenaan lopen? Bent u bereid om aan te dringen bij de arbeidsmarktregio’s op prioritering voor onder meer de technische sector en de energietransitie?
Gemeenten en UWV hebben een wettelijke verantwoordelijkheid om samen te werken op het gebied van de regionale werkgeversdienstverlening. Dit doen zij op arbeidsmarktregio-niveau vanuit de regionale Werkgeverservicepunten. In 2016 heeft de Inspectie SZW geconstateerd dat er nog stappen gezet kunnen worden om de werkgeversdienstverlening verder te versterken («Werk aan de … Uitvoering», Inspectie SZW, 2016). In dit rapport is een analyse opgenomen van de knelpunten die hierbij een rol spelen. Sinds het moment van publicatie van het inspectierapport zijn er al stappen gezet, maar we zijn er nog niet. In haar brief van 7 september jl. getiteld «Breed offensief om meer mensen met een beperking aan werk te helpen» (Kamerstuk, 34 352, nr. 115), heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dan ook aangekondigd dat zij dit najaar nog zal komen met concrete plannen om te stimuleren dat er een herkenbaar werkgeversservicepunt komt in de arbeidsmarktregio dat de matching tussen werkzoekenden en werkgevers beter van de grond moet krijgen. Bij de uitvoering van het Techniekpact zijn de regionale partners essentieel voor het behalen van succes. Zij zijn in staat om acties te ontplooien die het best passen bij waar in de eigen regio de meeste behoefte aan is. In het vernieuwde Techniekpact is afgesproken dat het o.a. verbonden moet worden met de duurzaamheidsopgave en het Klimaatakkoord. Regionale partijen hebben, als één van de ondertekenaars van het Techniekpact, zich daar al aan gecommitteerd.
Is er onderzoek gedaan naar de potentie bij de groep statushouders om het tekort aan technisch personeel, specifieker het tekort rondom digitalisering van het stroomnet, op te lossen? Is in kaart gebracht hoeveel van deze mensen een technische achtergrond hebben en aan de slag kunnen in de technische sector? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te laten voeren?
Op 30 maart jl. is uw Kamer geïnformeerd over het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA)6. Dit programma heeft tot doel de achterblijvende arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond te verbeteren. Hierbij is ook aandacht voor de groep asielstatushouders, omdat asielstatushouders veel te vaak en te lang in de bijstand zitten. Vanuit VIA wordt gedurende deze kabinetsperiode vooral ingezet op beleidsontwikkeling, omdat op dit moment onvoldoende bekend is welke interventies effectief zijn om personen met een migratieachtergrond naar werk te krijgen. Er worden onder meer een aantal (meerjarige) experimenten opgestart, waarbij monitoring en evaluatie van deze experimenten een essentieel onderdeel is van het programma, om zodoende op langere termijn de (succesvolle onderdelen van de) experimenten breder uit te kunnen rollen. Eén van de experimenten die op dit moment worden verkend, focust op een combinatie van leren en werken en heeft tot doel om te onderzoeken of en hoe dergelijke combinaties het mogelijk maken om een groter aantal matches te creëren tussen werkzoekenden met een niet-westerse migratieachtergrond en werkgevers in tekortsectoren. Bij het maken van dergelijke matches zal aandacht zijn voor de opleidingsachtergrond, werkervaring en interesses van de asielstatushouder. Ook is specifieke aandacht gewenst voor beroepen waarin de beheersing van de Nederlandse taal, en met name het jargon op de werkvloer, om extra investeringen vraagt. Dit speelt ook een rol sommige technische beroepen, bijvoorbeeld met het oog op veiligheid.
Overigens is het goed om te realiseren dat asielstatushouders vooral in de beginperiode in Nederland niet alleen gefocust zijn op werk, en daarnaast specifieke uitdagingen kennen om te slagen op de arbeidsmarkt. Veel asielstatushouders zijn in het begin druk met het regelen van gezinshereniging. Daarnaast hebben veel asielstatushouders last van psychologische problemen door bijvoorbeeld traumatische ervaringen in het herkomstland, wat arbeidsmarktparticipatie bemoeilijkt7. Verder is in de beginjaren sprake van een taalachterstand en zijn asielstatushouders veelal druk met inburgering. In het huidige inburgeringsstelsel is inburgering soms moeilijk te combineren met werk8. Het inburgeringsstelsel wordt op dit moment herzien. Eén van de doelen voor het nieuwe stelsel is om de mogelijkheid van de combinatie inburgering en werk te verbeteren en te stimuleren9.
Is in kaart gebracht welke mogelijke obstakels er zijn voor statushouders met een technische achtergrond om aan de slag te gaan in de technische sector? Zo ja, wat zijn deze obstakels en wat is gedaan om deze obstakels op te lossen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de samenwerking met UNETO-VNI om 6000 technici op te leiden voor warmtepomptechniek buitengewoon succesvol is en de verwachting hierover positief is bijgesteld? Kan een vergelijkbaar project voor de digitalisering van de energievoorziening worden opgezet?
In september jl. is in de Green Deal Warmtepompen vastgelegd om de komende 5 jaar 6.000 monteurs op te leiden om te werken met warmtepompen. Sinds de opening van het eerste praktijklokaal begin september in Groningen zijn 6 van de beoogde 9 locaties geopend. Het is de verwachting dat in januari 2019 alle 9 locaties operationeel zijn.
In 2018 volgen ruim 900 technici de verschillende warmtepompopleidingen op de praktijklocaties. Daarvan hebben er 300 de cursus inmiddels afgerond; voor nog eens 600 geldt dat per einde 2018. UNETO-VNI verwacht in 2019 nog eens 3.000 technici voor warmtepomptechnieken op te leiden. Op basis hiervan heeft UNETO-VNI aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) meegedeeld dat ze verwachten tussen de 9.500 en 13.000 warmtepompmonteurs te hebben opgeleid als de Green Deal afloopt.
Inherent aan de aanpak van Green Deals is maatschappelijke behoefte. Als er maatschappelijke organisaties en/of bedrijven zijn die op het gebied van digitalisering van de energievoorziening een Green Deal willen initiëren, dan staat de deur bij EZK daar altijd open om daarover in gesprek te gaan.
Het gebruik van ruimtevaart voor het verkrijgen van data over onder andere ammoniak |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief «Aankondiging PAS en ammoniak» van uw collega, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de vraag aan mij overgedragen.
Welke rol kan de ruimtevaart spelen bij het verfijnen van het meetnetwerk voor zowel stikstof en ammoniak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In zijn algemeenheid biedt het gebruik van satellietdata steeds meer mogelijkheden voor het monitoren van allerlei processen op aarde, in de atmosfeer en op het water. Recent is het meetinstrument Tropomi gelanceerd, dat in staat is om luchtvervuiling te meten, waaronder stikstofverbindingen. Satellietwaarnemingen zijn momenteel echter nog niet geschikt om concentraties dicht bij het aardoppervlak (onderscheidend) te meten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan verfijning van de huidige meetnetten.
Een verdere (technische) toelichting op dit onderwerp kan het RIVM u geven in de Technische Briefing die ik in mijn brief van 12 oktober jl. aan uw Kamer heb aangeboden.
Bent u het er mee eens dat de rol van ruimtevaart in het meetnetwerk van stikstof en ammoniak mee genomen zou moeten worden in de aangekondigde brief over de behandeling van ammoniak van de Minister van LNV?
Zie antwoord vraag 2.