Wat is uw oordeel over het feit dat patiënten soms zonder medische noodzaak moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie, waardoor zij meer moeten bijbetalen voor dezelfde hoeveelheid werkzame stof?1
Er kunnen verschillende oorzaken zijn waarom patiënten moeten wisselen naar een andere dosering van de medicatie zonder dat hier een medische reden voor is. Dit kan betekenen dat patiënten dan met een (hogere) bijbetaling te maken krijgen. Deze situatie kan ontstaan als gevolg van een landelijk tekort aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).2
Het kan ook voorkomen dat als gevolg van het inkoopbeleid van apothekers patiënten moeten wisselen naar een andere dosering, waardoor de patiënt te maken kan krijgen met een (hogere) bijbetaling. Dit kan worden voorkomen als arts en apotheker in overleg met de patiënt een middel of een dosering kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Hoe vaak komt het voor dat patiënten te maken krijgen met hogere bijbetalingen als gevolg van een andere dosering van de medicatie, terwijl de voorgeschreven hoeveelheid werkzame stof hetzelfde blijft?
Ik weet niet hoe vaak dit voorkomt. Binnen de systematiek van het GVS kan het voorkomen dat er op geneesmiddelen bijbetalingen ontstaan. Het GVS stelt namelijk vergoedingslimieten gebaseerd op prijzen van producten die onderling vervangbaar met elkaar zijn. Hiermee stimuleert VWS prijsconcurrentie tussen fabrikanten. Als een fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet, geldt er een bijbetaling voor de patiënt. Het is dan aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een middel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling.
Komt dit ook voor bij medicijnen waar hoge bijbetalingen voor gelden?
Het is niet uitgesloten dat dit ook bij geneesmiddelen met hoge bijbetalingen voorkomt, maar ik heb hier geen zicht op. Ik wil graag herhalen dat het in eerste instantie aan fabrikanten is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen door hun prijzen te matigen. Anders kunnen arts en apotheker in overleg met de patiënt waar mogelijk kiezen voor een middel zonder bijbetaling of met een zo laag mogelijke bijbetaling. In dit verband is het relevant te melden dat de eigen bijdragen aan geneesmiddelen tot en met dit kalenderjaar gemaximeerd zijn op € 250 per patiënt per jaar. Uw Kamer heeft op 8 juli 2021 een motie van het lid Ellemeet c.s. aangenomen, die het kabinet verzoekt deze maximering te verlengen tot 1 januari 2023.3 Ik zal uitvoering geven aan deze motie en de Regeling zorgverzekering daartoe wijzigen en publiceren in de Staatscourant.
Wat is de oorzaak van het feit dat patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek, zonder dat hier een medische noodzaak voor is?
Specifieke patiëntkenmerken (zoals het lichaamsgewicht), het ontstaan van een landelijk tekort aan een bepaalde dosering of het inkoopbeleid van apothekers zijn oorzaken waarom patiënten soms een andere dosering meekrijgen bij de apotheek.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat patiënten voor hetzelfde medicijn in vergelijkbare gevallen verschillende bedragen moeten bijbetalen?
Het GVS stimuleert arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of een dosering te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Als het om medisch-inhoudelijke redenen niet verantwoord is of als sprake is van een landelijk tekort kan hiervan worden afgeweken. Hiermee wordt zoveel mogelijk voorkomen dat patiënten voor hetzelfde geneesmiddel in vergelijkbare gevallen verschillende bijdragen moeten betalen.
Wat zijn volgens u de mogelijkheden om dit te voorkomen?
Het is aan arts en apotheker om in overleg met de patiënt een geneesmiddel of sterkte te kiezen zonder bijbetaling, of met een zo laag mogelijke bijbetaling. Het kan voorkomen dat patiënten een geneesmiddel met een bijbetaling moeten gebruiken, omdat er een landelijk tekort is aan de bijbetalingsvrije optie. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie en heeft aan uw Kamer aangekondigd dit op te willen lossen als onderdeel van een modernisering van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS).4
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat mensen bij moeten betalen voor medicijnen die ze nodig hebben om gezond te blijven?
Ik vind dat het in eerste instantie aan de fabrikant is om bijbetalingen voor patiënten te voorkomen. Het GVS is ontworpen om fabrikanten te stimuleren om een geneesmiddel aan te bieden voor een prijs die onder of op de vergoedingslimiet ligt. Bijbetalingen ontstaan immers alleen als de fabrikant een prijs vraagt die hoger is dan de vergoedingslimiet. Dit stimuleert prijsconcurrentie tussen fabrikanten en matigt daarmee de prijzen van geneesmiddelen. Het GVS stimuleert vervolgens artsen en patiënten om een doelmatig geneesmiddel zonder bijbetaling te kiezen. Met het oog op de houdbaarheid van de zorguitgaven, vindt het kabinet deze stimulans tot doelmatigheid belangrijk en daarmee dus ook wenselijk. De eventuele bijbetalingen zijn gemaximeerd tot € 250 euro per patiënt per jaar, omdat het kabinet de stapeling van zorgkosten wil beperken voor mensen die veel zorg nodig hebben.
Bent u het ermee oneens dat het oneerlijk is dat mensen die een operatie moeten ondergaan – met uitzondering van het eigen risico – niet hoeven bij te betalen terwijl dit bij een aantal geneesmiddelen dat in het pakket zit wel het geval is?
Nee, ik vind het niet oneerlijk. Iedereen in Nederland heeft toegang tot kwalitatief goede zorg tegen een betaalbare prijs. Daar betalen we allemaal aan mee via belastingen, premies en eigen betalingen. De financiering van de zorg is in hoge mate gebaseerd op solidariteit: als je gezond bent, betaal je mee voor wie ziek is; als je jong bent, betaal je mee voor ouderen; en als je veel verdient, betaal je mee voor mensen met lage inkomens. Juist om het draagvlak voor die solidariteit te bewaren, is gekozen voor een systeem van eigen bijdragen en het eigen risico. Zowel bij een operatie als bij het gebruik van geneesmiddelen geldt het eigen risico. Alleen als de fabrikant het geneesmiddel boven de vergoedingslimiet prijst, hebben patiënten daarnaast ook te maken met een bijbetaling. Deze bijbetaling is dan wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar, om de stapeling van zorgkosten voor mensen die veel zorg nodig hebben te beperken.
Op 5 juli 2021 heeft de toenmalige Minister voor MZS de monitor maximering eigen bijdragen geneesmiddelen 2020 naar de Tweede Kamer gestuurd.5 Daarin is te lezen dat in 2020 twaalf miljoen mensen één of meerdere extramurale geneesmiddelen uit het GVS gebruikten en dat de kosten daarvan € 2,4 miljard bedroegen. In 2020 betaalden twee miljoen mensen in totaal bijna € 66 miljoen bij voor hun geneesmiddelen. Voor driekwart van hen was de totale bijbetaling in dat jaar maximaal € 10.
Waarom worden medisch noodzakelijke geneesmiddelen niet gewoon vergoed?
Het doel van het stellen van vergoedingslimieten en de eigen bijdrage is om de betaalbaarheid en doelmatigheid van onze zorg te bevorderen. Het GVS is zo ontworpen dat fabrikanten worden gestimuleerd om een geneesmiddel aan te bieden zonder dat er een bijbetaling ontstaat voor de patiënt. Het systeem stimuleert immers, door het stellen van vergoedingslimieten voor onderling vervangbare geneesmiddelen, concurrentie tussen fabrikanten. Ook stimuleert het systeem artsen om in overleg met de apotheker en patiënt te kiezen voor een geneesmiddel zonder bijbetaling.
De consequentie van dit ontwerp is dat patiënten die gebruik maken van een geneesmiddel met een prijs boven het vergoedingslimiet hiervoor een eigen bijdrage betalen. Deze bijbetalingen zijn wel gemaximeerd op € 250 per patiënt per jaar.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Verkeerd afleveren van patiënten bij ziekenhuizen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veel zwaargewonden in verkeerde ziekenhuis afgeleverd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de levenskostende situatie, waarbij één op de drie mensen die bij een ongeluk zwaargewond raakt en niet in het juiste ziekenhuis terechtkomt, volstrekt onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Uit de praktijk en literatuuronderzoek is gebleken dat het herstel en de overleving van patiënten uit de (kleine) groep van multi-traumapatiënten beter is, als deze worden opgevangen in speciaal hiervoor ingerichte ziekenhuizen. Dit is destijds mede de reden geweest voor het inrichten van de elf traumacentra in Nederland. Deze centra hebben de opdracht gekregen op de traumazorg te leveren, coördineren en verbeteren.
Op tal van fronten wordt gewerkt aan verbetering van de traumazorg. In de (acute) zorg wordt gewerkt met triage protocollen. Op traumapatiënten is onder andere het Landelijk Protocol Ambulancezorg van toepassing. Dit protocol vormt een leidraad vormt voor de beoordeling van de patiënt. Met behulp van dit protocol beoordelen de centralisten de situatie van patiënten zo goed mogelijk. Helaas is er geen garantie dat de patiënt direct op de juiste plaats terecht komt. De ernst van het letsel kan vaak pas in een later stadium worden bepaald. De instabiliteit van de patiënt, de afstand en de rijtijd naar een traumacentrum of de capaciteit van het traumacentrum of de ambulancedienst bij grootschalige incidenten kunnen een rol spelen bij de keuze om de patiënt naar een bepaald ziekenhuis te brengen. Dit is een probleem dat wereldwijd gezien wordt en niet uniek is voor Nederland. Sinds enkele jaren is er veel onderzoek gedaan om te achterhalen waar de knelpunten zitten en hoe de zorg verbeterd kan worden.
In tal van onderzoeken wordt gekeken naar de specifieke kenmerken die aanwijzingen zouden kunnen bevatten voor verborgen ernstig letsel. Er wordt veel gedaan aan scholing. Zo wordt in alle trauma regio’s op zogenaamde keten avonden structureel onderwijs gegeven aan betrokken zorgverleners over tal van onderwerpen, waaronder optimalisering van de triage.
Daarnaast is er een app in ontwikkeling die het proces van triage ter plaatse van het ongeval moet ondersteunen. Inmiddels wordt, ondersteund door een ZonMW subsidie, deze app in een aantal ambulanceregio’s geëvalueerd en worden de resultaten op korte termijn verwacht.
In het Kwaliteitskader Ambulancezorg is een nog verder te ontwikkelen signaal opgenomen «multitraumapatiënten naar de juiste zorgplek». Meten, evalueren en verbeteren staat hierbij centraal. Informatie uitwisseling tussen ketenpartners is hiervoor van belang, bijvoorbeeld inzicht in actueel beschikbare capaciteit, maar ook terugkoppeling vanuit het ziekenhuis naar de ambulancedienst. Voor dit laatste biedt de Wet ambulancezorgvoorzieningen een wettelijke basis. In het kader van het programma «Met spoed beschikbaar» wordt gewerkt aan de uitwisseling van gegevens binnen de spoedeisende zorg. Ook wordt de registratie van tijdsgerelateerde aandoeningen (waaronder multi-trauma) verbeterd. Over deze en andere acties uit het Actieplan Ambulancezorg zult u in het najaar worden geïnformeerd.
VWS zal met het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ, dit netwerk coördineert landelijk de traumazorg), de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bespreken welke verdere verbeteringen zij zullen gaan aanbrengen in de zorg voor traumapatiënten.
Bent u bekend met het feit dat in 1999 besloten is om nodeloze sterfte tegen te gaan, door ernstige ongevalspatiënten naar gespecialiseerde ziekenhuizen, de traumacentra, te sturen? Waarom is dit anno 2021 in een welvarend land als Nederland nog steeds niet goed geregeld? Kunt u hierbij een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat slechts vier van de elf traumacentra voldoen aan de norm van 240 traumapatiënten die zij per jaar horen te behandelen om daar goed geoefend in te zijn? Wat gaat u doen om dat snel te verbeteren? Kunt u hierbij een toelichting geven?
In 2019 voldeden 6 traumacentra aan de norm van minimaal 240 traumapatiënten2. Het beleid is erop gericht om 90% van de zwaargewonde patiënten te behandelen in een traumacentrum. Als deze 90% wordt gehaald, kan ook de behandelnorm van 240 patiënten per traumacentrum gehaald worden. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 2 zal VWS met LNAZ, NVZ, AZN en ZN bespreken hoe zij de zorg voor traumapatiënten verder gaan verbeteren.
De Nederlandse houding t.o.v. China. |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Wat betekenen de sterke aanwijzingen, die recent ook breed in de gevestigde media zijn aangehaald, dat COVID-19 mogelijk toch niet op natuurlijke wijze is ontstaan, maar zijn oorsprong vindt in een Chinees laboratorium1, voor de Nederlandse houding ten opzichte van China?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een brede internationale onderzoeksmissie opgezet naar de oorsprong van het SARS-CoV-2 virus. In dat onderzoek zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op een onnatuurlijke oorsprong in een Chinees laboratorium. De WHO is bezig de tweede fase van deze onderzoeksmissie op te zetten. Nederland dringt hierbij aan op een snelle voortzetting van het onderzoek, omdat sporen van de allereerste transmissie naar de mens met de tijd kunnen vervagen. Nederland is van mening dat alle landen, inclusief China, medewerking moeten verlenen aan dit onderzoek.
Bent u na het onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) naar het ontstaan van COVID-19, gepubliceerd op 30 maart 2021, dat meer vragen dan antwoorden opleverde, bereid een onafhankelijk Nederlands onderzoek in te stellen naar de oorsprong van COVID-19? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft er samen met andere Europese landen op aangedrongen dat, hoewel de eerste fase van het oorsprongsonderzoek een goede eerste stap was, meer onderzoek nodig is om de bron van het SARS-CoV2 in beeld te krijgen. Nederland blijft nauw betrokken bij de opzet van het onafhankelijke vervolgonderzoek dat door de WHO gecoördineerd wordt. Omdat het oorsprongsonderzoek van belang is voor de hele wereld, is het cruciaal dat een internationale coalitie van experts dit onderzoek uitvoert, en er niet een verscheidenheid aan nationale initiatieven wordt opgezet.
Bent u bereid om namens de Nederlandse bevolking de economische en maatschappelijke kosten van de coronacrisis op China te verhalen, indien wordt bewezen dat COVID-19 uit een Chinees laboratorium komt?
Het is vooral van belang ons beter te wapenen tegen toekomstige pandemieën en onder andere investeren in het in een zo vroeg mogelijk stadium opsporen van transmissies van virussen naar de mens en tussen mensen. Daarom hecht het kabinet zoveel waarde aan meer onderzoek naar de bron van het SARS-CoV2. Dit onderzoek wordt niet vergemakkelijkt door speculaties over de schuldvraag.
Had Nederland al een plan voor een crisisrespons op een mogelijke uitbraak van een pandemie? Zo ja, waarom is dit plan terzijde geschoven ten gunste van lockdowns naar Chinees model? Zo nee, waarom niet?
In Nederland bestaan bij het Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziekten (LCI/RIVM) een groot aantal draaiboeken en richtlijnen voor uitbraken van infectieziekten, waaronder ook pandemische infectieziekten zoals influenza (waaronder aviaire influenza), Ebola en SARS, en inmiddels ook SARS-CoV-2.2 Bij een landelijke uitbraak van infectieziekten kan het Outbreak Management Team (OMT) bij elkaar geroepen worden. Het OMT adviseert dan over de bestrijding van uitbraken, en afhankelijk van de toepasbaarheid van aanwezige draaiboeken of ervaringen met de ziekteverwekker, kan gebruik worden gemaakt van de al aanwezige expertise voor het opstellen van aanvullende maatregelen. Bij een pandemie met een nieuwe infectieziekte, waarbij nog geen pasklaar draaiboek voorhanden is, kan het zijn dat nieuwe maatregelen getroffen moeten worden, zoals vorig jaar bij COVID-19 is gebeurd.
Is de Chinese overheid om advies gevraagd of heeft het op eigen initiatief advies gegeven over het implementeren van lockdowns om virusverspreiding tegen te gaan? Zo ja, in welke vorm is dit advies gevraagd en/of gegeven, is het advies gedocumenteerd en hoe luidde het advies?
De Chinese overheid is niet om advies gevraagd over het implementeren van lockdowns.
Wat vindt u van de uitspraak van de gezaghebbende Britse epidemioloog Neil Ferguson met betrekking tot lockdowns in China en Europa: «It’s a communist one party state, we said. We couldn’t get away with it in Europe, we thought… and then Italy did it. And we realised we could», waarin hij bevestigt hoezeer hij gelooft dat het imiteren van China's lockdownbeleid begin 2020 de parameters heeft veranderd van wat Westerse samenlevingen aanvaardbaar achten?2
Er bestaan veel historische voorbeelden van zwaarwegende maatregelen waarbij de bewegingsvrijheid van burgers beperkt werd om de impact van een infectieziekte te minimaliseren en de volksgezondheid zo optimaal mogelijk te beschermen.
Bent u op de hoogte van het bericht door Reuters op 5 augustus «Special Report: COVID opens new doors for China's gene giant»3 waarin gerapporteerd wordt dat het Chinese genomicabedrijf BGI Group gebruikmaakt van het momentum dat door de pandemie is gecreëerd om zijn invloed wereldwijd uit te breiden? Bent u ervan op de hoogte dat de BGI Group binnen zes maanden na de uitbraak van de «pandemie» naar eigen zeggen 35 miljoen COVID-19-sneltestkits heeft verkocht aan 180 landen en 58 laboratoria heeft gebouwd in 18 landen en zowel in wetenschappelijke tijdschriften als online internationale gezondheidsonderzoekers oproept om virusgegevens die met zijn apparatuur zijn gegenereerd, alsmede patiëntenmonsters die positief zijn bevonden voor COVID-19, op te sturen om openbaar te maken via China's door de overheid gefinancierde China National GeneBank?
Ja.
Heeft Nederland COVID-19-testkits van de BGI Group aangeschaft, zijn er labs door de BGI Group in Nederland opgezet, of wordt apparatuur van dit bedrijf in Nederland gebruikt voor COVID-19-onderzoek? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel testkits zijn gekocht en hoeveel laboratoria zijn gebouwd of welke apparatuur bij welke instellingen of instituten gebruikt wordt?
Er zijn in Nederland geen laboratoria opgezet door BGI Group. Het RIVM heeft geen testkits of apparatuur van de BGI Group ingezet in Nederland ten behoeve van de diagnostiek. Wel zijn er in totaal 4 BGI testkits besteld om te gebruiken in een vergelijkingstest met een 10-tal verschillende leveranciers. Daarna is er geen vervolgonderzoek gedaan met deze kits en ze zijn ook niet gebruikt in de diagnostiek.
Kunt u uitsluiten dat patiëntenmonsters van Nederlandse burgers met de BGI Group of de China National GeneBank zijn gedeeld? Zo ja, hoe kunt u dit bevestigen? Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat medische gegevens van Nederlandse burgers mogelijk met de Chinese overheid gedeeld zijn?
Herleidbare gegevens over patiënten worden niet vrijgegeven, en patiëntenmonsters zijn niet gedeeld. Wel kan in bepaalde gevallen klinische informatie, vrij van herleidbare patiëntengegevens, gedeeld worden met publiek toegankelijke internationale databases. Hiervoor worden doorgaans databanken gebruikt in Europa of de VS.
Was op het moment dat Marion Koopmans werd aangesteld als lid van het Outbreak Management Team (OMT) bekend dat zij in het verleden heeft gewerkt voor het Guangdong Provincial Center for Disease Control and Prevention4, een Chinese tegenhanger van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zo ja, waarom was dit geen bezwaar om haar aan te stellen? Zo nee, hoe heeft deze cruciale informatie niet de mensen kunnen bereiken die gingen over haar aanstelling?
De professionele geschiedenis van professor Koopmans was bekend. Leden van het OMT worden aangesteld op hun vakinhoudelijke kennis, expertise en wetenschappelijke onafhankelijkheid, en het strekt tot aanbeveling als wetenschappers een breed internationaal netwerk hebben.
Zijn er nog meer mensen die sleutelposities innemen bij het RIVM, of op een andere manier invloed uitoefenen op het Nederlandse coronabeleid, die in het verleden voor de Chinese overheid en/of het Chinese bedrijfsleven hebben gewerkt of dat nog steeds doen? Zo ja, wie? Zo nee, hoe sluit u dit uit?
Ook voor andere medewerkers bij het RIVM geldt dat zij zijn aangesteld op basis van hun vakinhoudelijke kennis, ervaring en wetenschappelijke onafhankelijkheid. Voor zover bekend bij het RIVM zijn er geen medewerkers op sleutelposities die in het verleden voor de Chinese overheid hebben gewerkt of dat nu doen. Bovendien strekt voor medewerkers een breed internationaal netwerk tot de aanbeveling. Daarnaast worden de ambtenaren op het gebied van integriteit geleid door regels, gedragscodes, en de eed of gelofte die ambtenaren hierover afleggen. Voor vertrouwensfuncties bij de RIVM geldt bovendien, net als bij vertrouwensfuncties elders binnen de rijksoverheid, dat de betreffende ambtenaren altijd een veiligheidsonderzoek ondergaan.
Hoe onafhankelijk acht u mensen die op de loonlijst hebben gestaan van buitenlandse overheden?
Iedere ambtenaar legt een eed of belofte af in het kader van een integere functievervulling. Ambtenaren zweren of beloven onder meer trouw te zijn aan de Koning en de Grondwet en alle overige wetten van ons land te zullen eerbiedigen. Voor vertrouwensfuncties geldt bovendien dat de betreffende ambtenaren een veiligheidsonderzoek dienen te ondergaan.
Wat vindt u ervan dat de directeur-generaal van de WHO, Tedros Adhanom Ghebreyesus – wiens verkiezing tot directeur-generaal van de WHO werd gesteund door China – zich lovend heeft uitgelaten over China wegens «het stellen van een nieuwe norm voor het beheersen van uitbraken» en dat hij de top van het land prees voor hun «openheid om informatie te delen» met de WHO en andere landen?5 Bent u het eens met zijn uitspraken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Directeur-General Tedros Ghebreyesus heeft zich eerder zowel lovend uitgelaten over de snelle Chinese respons bij de eerste signalen van de SARS-CoV-2 uitbraak in 2020, alsook kritische standpunten ten aanzien van China ingenomen.
Maakt u zich zorgen over de groeiende invloed van China in de WHO? Zo ja, welke zorgen zijn dit? Zo nee, hoe beziet u dan de huidige positie van China binnen de WHO – ook in relatie tot het weigeren van Taiwan tot deze organisatie?
De toegenomen economische en politieke macht van China in de wereld heeft zich vertaald in een grotere voetafdruk en verantwoordelijkheid van China binnen de VN, waaronder groeiende verplichte bijdragen van China aan het VN-systeem. China’s rol in de WHO is vergelijkbaar met de rol die het land elders binnen de VN speelt. In principe is dat geen reden tot zorg, zolang samenwerking verloopt volgens regels gebaseerd op de internationale rechtsorde en politisering van technische organisaties (door welke lidstaat dan ook) wordt voorkomen. Nederland en de EU zetten zich actief in om de op regels gebaseerde internationale orde te bewaken en waar nodig te beschermen.
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u op de hoogte van de uitrol van een sociaal kredietsysteem in China, dat de Chinese overheid hanteert om zijn burgers te surveilleren en hun gedrag te sturen? Wat vindt u hiervan?
Op dit moment is er (nog) geen sprake van één centraal sociaal kredietsysteem in China. Er zijn privébedrijven die via apps (financiële) diensten aanbieden waarbij gebruikers een individuele kredietscore krijgen. Daarnaast bouwen de Chinese centrale en lokale overheden verschillende systemen om het gedrag van bedrijven maar ook burgers te beïnvloeden, onder andere met strafmaatregelen zoals een verbod om met het vliegtuig te reizen. Nederland maakt zich zorgen over de potentiële gevolgen voor privacy en andere rechten van Chinese burgers door de toepassing van sociaal kredietsystemen.
Bent u bekend met het 2020 onderzoeksrapport «Zukunft von Wertvorstellungen der Menschen in unserem land» van het Bundesministerium für Bildung und Forschung6 waarin onderzoek wordt gedaan naar het invoeren van een sociaal kredietsysteem naar Chinees model in Duitsland?7 Wat vindt u hiervan?
Ja. Het genoemde rapport doet onderzoek naar de vraag welke waarden in Duitsland in 2030 van belang zijn. Hiervoor zijn uiteenlopende scenario’s uitgewerkt. Het onderzoek kan daarom niet worden gezien als (voorbereiding op) de invoering van de verschillende scenario’s. De studie dient eerder als basis voor verdere discussie over de toekomstige waarden van de Duitse maatschappij.
Wat vindt u ervan dat de macht en invloed van China in de westerse wereld zich op ongelooflijk verontrustende manieren manifesteert, zoals blijkt uit de invoering van lockdowns naar Chinees model in het Westen en de huidige discussie over de mogelijke invoering van een sociaal kredietsysteem in Nederland – een systeem waarbij individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven – met betrekking tot een persoonlijk CO2-budget zoals onderzocht door onderzoeksbureau TNO?8
De maatregelen om de epidemie van covid-19 te bestrijden zijn enkel genomen voor zover noodzakelijk om de volksgezondheid te beschermen, hierover wordt advies ingewonnen bij het OMT. De ministeriële regelingen waarin de maatregelen zijn opgenomen worden overgelegd aan beide Kamers der Staten-Generaal. De Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met een dergelijke regeling.
De Nederlandse lockdown was niet gebaseerd op een Chinees model, zie ook de antwoorden op vragen 4 en 5. Zie voor de vraag over een sociaal kredietsysteem het antwoord op vraag 18.
Wordt ook in Nederland dergelijk onderzoek naar sociale kredietsystemen of naar het belonen van «positief» gedrag of het bestraffen van «negatief» gedrag van burgers gedaan, bijvoorbeeld in het kader van het verminderen van CO2-uitstoot en het tegengaan van klimaatverandering? Zo ja, door wie wordt dergelijk onderzoek uitgevoerd en wie is de opdrachtgever?
Er wordt in opdracht van Nederlandse ministeries geen onderzoek gedaan naar sociale kredietsystemen waarbij besluitvorming plaatsvindt op basis van profilering.
Wat vindt u van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem geïmplementeerd door een overheid dat het gedrag van burgers probeert te beïnvloeden door middel van beloning of straf?
Zie het antwoord op vraag 15. In Nederland is geen sprake van een sociaal kredietsysteem of een soortgelijk systeem.
Kunt u garanderen dat het Digital Green Certificate, zoals nu in de EU is ingevoerd, geen inleidende stap is of een mogelijk onderdeel van een dergelijke sociaal kredietsysteem of belonings- of strafsysteem voor het beïnvloeden van gedrag in Nederland zal vormen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt niet aan een sociaalkredietsysteem naar Chinees model (waarin individuele keuzes door technologie worden gemonitord en directe invloed hebben op het recht tot deelname aan aspecten van het sociaal-maatschappelijk leven). Zo’n systeem verhoudt zich moeilijk tot onze grondrechten. Het Digitaal COVID Certificaat (DCC) is dan ook niet een aanzet daartoe. Met het DCC wordt het makkelijker om te reizen binnen de Europese Unie tijdens de coronapandemie. Met het DCC kan de gebruiker namelijk laten zien dat hij gevaccineerd, getest of hersteld is van covid-19. De gegevens die worden verwerkt ten behoeve van het DCC worden enkel voor dit doel gebruikt. Bij de totstandkoming van de wettelijke basis voor het DCC en de Coronatoegangsbewijzen is uitgebreid stilgestaan bij de grond- en mensenrechten en de impact op de privacy.10 Van een sociaalkredietsysteem is dan ook geen sprake.
Daarnaast heeft de Europese Commissie in de recent gepubliceerde Verordening betreffende Kunstmatige Intelligentie voorgesteld het toepassen van kunstmatige intelligentie (AI) voor social scoring te verbieden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gestart waarbij het kabinet uw Kamer via BNC-fiche11 een eerste appreciatie heeft gegeven. Het voorstel heeft als doel om ervoor te zorgen dat AI-systemen die op de Europese markt worden gebracht en gebruikt, veilig en in overeenstemming zijn met de geldende fundamentele rechten en waarden binnen de EU. Het kabinet is positief over het voorstel en vindt het belangrijk dat strikte verplichtingen gelden voor hoog-risico AI-systemen. Het kabinet hecht zeer aan het beschermen van mensenrechten, ook in Europees en internationaal verband. Inbreuken op mensenrechten door AI moeten worden voorkomen.12
Kunt u garanderen dat de Nederlandse overheid geen (digitaal) systeem van sociaalkrediet of een (digitaal) systeem van gedragsbeïnvloeding door beloning voor «positief» gedrag of straf voor «negatief» gedrag, dat vervolgens wordt gekoppeld aan maatschappelijke beloning, deelname aan (aspecten van) de samenleving, of het gebruik van faciliteiten, infrastructuur of consumentenproducten zal invoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Deelt u de zorg dat de combinatie van enerzijds gezichtsherkenningstechnologie en kunstmatige intelligentie en anderzijds de datastromen en locatievoorzieningen van 5G anonimiteit tot verleden tijd zullen maken, waardoor Nederland in feite een surveillancestaat wordt? Zo ja, welke stappen worden genomen om het mensenrecht op anonimiteit te waarborgen in een tijd van gezichtsherkenning? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft eerder aangegeven dat een structurele inzet van gezichtsherkenningstechnologie, waarbij mensen continu en overal in kaart worden gebracht, onwenselijk is. Het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningstechnologie moet zijn vastgelegd in duidelijke kaders en voldoen aan wettelijke waarborgen. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is immers een grondrecht. Bijvoorbeeld bij de taakuitvoering van de politie is geen sprake van een systematische inzet van camera’s die geïntegreerde gezichtsherkenningstechnologie toepassen. Vanuit het buitenland komen soms zorgwekkende berichten over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door overheden voor doeleinden die in strijd lijken te zijn met onze normen van recht en vrijheid van burgers. In Nederland wordt gezichtsherkenning echter altijd ingezet in overeenstemming met de beginselen van onze rechtsstaat. In de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 wordt hier nader op ingegaan.13
Naast deze «verticale» relatie (overheid-burger), is er ook de horizontale relatie (burger-burger en bedrijf-burger). In juni 2019 heeft de Minister voor Rechtsbescherming de kabinetsvisie op de bescherming van horizontale privacy naar uw Kamer verzonden.14 In deze brief werd aangekondigd dat het kabinet onderzoek ging doen naar de risico’s van gezichtsherkenningstechnologie voor de privacy van burgers en naar de maatregelen die kunnen worden genomen om deze risico’s te beperken. Dit heeft geresulteerd in een rapport van Tilburg University met als titel «Op het eerste gezicht: een verkenning van gezichtsherkenning en privacyrisico’s in horizontale relaties». De Minister voor Rechtsbescherming heeft uw Kamer dit rapport op 20 april 2020 aangeboden15 en op 5 februari jl., als onderdeel van een bredere update over de uitvoering van de in de visie genoemde maatregelen, zijn reactie op dit rapport gegeven.16 Op basis van bovengenoemd rapport wordt in de reactie geconcludeerd dat gezichtsherkenning in horizontale relaties in principe niet is toegestaan. Gezichtsherkenningstoepassingen maken gebruik van bijzondere persoonsgegevens en de verwerking daarvan is in beginsel verboden. De AVG biedt zeer weinig ruimte om gezichtsherkenning in te zetten in de relatie tussen burgers en bedrijven. Dit geldt ongeacht de technologie waarmee gezichtsherkenningstoepassingen verbonden kunnen zijn, zoals kunstmatige intelligentie. De inzet van identificatie via biometrie (zoals gezichtsherkenning) zal noodzakelijk en proportioneel kunnen zijn op plekken waar gevaar voor de publieke veiligheid of gezondheid kan ontstaan wanneer onbevoegden zich daar toegang weten te verschaffen, maar daadwerkelijke inzet kan alleen onder voorwaarden en met inachtneming van technische en organisatorische maatregelen. In de reactie van 5 februari jl. wordt dit in detail toegelicht.
Deelt u de mening dat we moeten voorkomen dat Nederland afglijdt naar een land waarin de overheid instrumenten van het totalitarisme ten behoeve van sociale controle en gedragsbeïnvloeding inzet tegen zijn eigen burgers, vergelijkbaar met de wijze waarop dat in China gebeurt? Deelt u de mening dat we daarom een meer assertieve, alomvattende China-strategie moeten volgen die de invloed en dominantie van Chinese tech, investeringen, infrastructurele ontwikkelingen (zowel fysiek als virtueel) en politieke en culturele beïnvloeding tegengaat? Zo ja, welke stappen worden nu ondernomen om de Nederlandse staat tegen de culturele en politieke invloed en beïnvloeding van China te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse open samenleving en open economie zijn een groot goed dat we moeten beschermen. Zoals in het recente Dreigingsbeeld Statelijke Actoren alsmede de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD is te lezen, stellen statelijke actoren steeds meer hun eigen belang centraal. Staten, waaronder China, gedragen zich steeds assertiever en ondernemen acties die onze democratische rechtsorde en nationale veiligheid kunnen ondermijnen. Om deze statelijke dreigingen te adresseren hanteert Nederland een integrale, Rijksbrede en landenneutrale aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Uw kamer is over deze aanpak geïnformeerd in de kamerbrief over omgang met ongewenste inmenging van 16 maart 2018,17 en de twee kamerbrieven over de aanpak statelijke dreigingen van 18 april 201918 en 3 februari 2021.19
Vormen de bevindingen van de AIVD-jaarrapporten van 2018, 2019 en 2020 en het «Dreigingsbeleid statelijke actoren» van de AIVD, MIVD en NCTV, met name over de inmenging van China in de Nederlandse samenleving en de bedreiging die dit vormt, aanleiding voor verdere actie van het kabinet of voor een nieuwe, meer concrete en meer assertieve China-strategie gericht op het buiten de deur houden van invloed vanuit China op alle terreinen binnen Nederland? Zo ja, op welke termijn kunnen wij deze actie tegemoet zien? Hoe zou een nieuwe beleidsaanpak verschillen van het huidige beleid, gebaseerd op de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1, mei 2019)? Zo nee, waarom niet?
Het motto van de Chinanotitie van mei 2019 luidde: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de afgelopen jaren is de nadruk komen te liggen op het beter beschermen van de Nederlandse belangen, doordat het dreigingsniveau uit China is toegenomen en omdat Nederland beter inzicht heeft gekregen in de manifestatie van die dreiging. De accentverschuiving valt binnen de reikwijdte en kaders van de Chinanotitie, maar vereist een intensievere uitwerking van de veiligheidspijlers daarbinnen. Tenslotte blijft het belangrijk om de te beschermen belangen en de Nederlandse inzet altijd af te wegen tegen andere belangen in de complexe en veelzijdige relatie met China.
Bent u ervan op de hoogte dat, in het Verenigd Koninkrijk, Chinese spionnen die voor het Ministerie van Staatsveiligheid werkten en zich voordeden als journalisten, werden ontdekt en vervolgens het Verenigd Koninkrijk werden uitgezet?9 Bent u ervan op de hoogte dat België zich momenteel ook zorgen maakt over Chinese spionage in verband met de plannen van het Chinese staatsbedrijf Alibaba om een logistiek centrum van 100 miljoen euro te bouwen op een luchthaven in de stad Luik?10 Wat vindt u hiervan?
Het kabinet is op de hoogte van deze ontwikkelingen. Er wordt geen commentaar geleverd over aangelegenheden die de staatsveiligheid van bondgenoten betreffen.
Zijn er signalen of zorgen uitgedrukt, al dan niet van de AIVD, dat er Chinese spionnen actief zijn in Nederland?
Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Is het weren van Huawei-producten uit het kernnetwerk voor 5G van Nederlandse telecombedrijven voldoende om Nederlandse veiligheid en data van burgers 100% te beschermen tegen spionage door China?
Ja, het kabinet is bekend met het artikel.
Het kabinet heeft op basis van een nationale risicoanalyse van de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) op 1 juli 201923 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen aangekondigd om de risico’s voor de veiligheid en integriteit van onze telecommunicatiewerken beheersbaar te maken. In de Kamerbrief van 15 juni 202124 staat het meest recente overzicht van deze maatregelen. Zo zijn de mobiele netwerk operators (MNO’s) onlangs bij beschikking verplicht om in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van andere partijen dan de daarin genoemde leveranciers. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over welke onderdelen dit betreft; uw Kamer heeft hier kennis van kunnen nemen via de vertrouwelijke inzagelegging voor uw Kamer van 26 april tot en met 14 mei 2021, en via de vertrouwelijke briefing van 18 mei 2021. Daarnaast worden aan MNO’s bij ministeriële regeling nadere eisen opgelegd ten aanzien van te treffen technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen om de weerbaarheid van hun netwerk te verhogen. Deze regeling wordt naar verwachting eind september 2021 gepubliceerd. In de voorliggende ministeriële regeling is opgenomen dat deze maatregelen op 1 oktober 2022 geïmplementeerd moeten zijn. Tenslotte heeft het kabinet naar aanleiding van de eerdergenoemde risicoanalyse van de TFEV besloten tot de inrichting van een structureel proces waarbinnen betrokken overheidsorganisaties en telecomaanbieders doorlopend nieuwe informatie over dreigingen en technologie delen en op risico’s beoordelen. Waar nodig kunnen er op basis hiervan aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen worden.
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad, «Beperkte 5G-ban op Huawei is zinloos, stellen specialisten»11 en dat specialisten hierin stellen dat, in tegenstelling tot het huidige beleid van Nederlandse telecombedrijven om Huawei slechts te weren uit het kernnetwerk, ook het randnetwerk gevoelig is voor spionage? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, welke maatregelen zijn dan wel genomen om spionage in het randnetwerk te voorkomen?
Zie antwoord vraag 27.
Bent u het ermee eens dat alles wat verbonden is met een onbeveiligd 5G-netwerk een potentieel wapen kan zijn dat kan worden gebruikt om geopolitieke invloed en controle te krijgen? Bent u het ermee eens dat als China een 5G-netwerk zou controleren, het in staat zou zijn om de technologie te bewapenen in hele steden – of landen – die door dat netwerk worden bediend? Zo ja, waarom heeft Nederland Chinese bedrijven niet in het geheel buiten de constructie van het 5G-netwerk gehouden? Zo nee, waarom is er dan wel bewust beleid gevoerd om het gebruik van onderdelen van Chinese bedrijven te minimaliseren?
In diverse publicaties, waaronder het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren25 en de brief van de AIVD, mede namens de MIVD, aan de Minister van Justitie en Veiligheid van 4 februari 2019,26 zijn de AIVD, de MIVD en de NCTV ingegaan op de dreigingen van statelijke actoren, gericht op de telecomsector, waarbij specifiek is ingegaan op de mogelijke risico’s van de introductie van 5G in relatie tot de nationale veiligheid. Vanwege deze dreiging heeft de Taskforce Economische Veiligheid (TFEV) een nationale risicoanalyse verricht op basis waarvan het kabinet op 1 juli 2019 een stevig pakket aan aanvullende maatregelen heeft aangekondigd om de weerbaarheid van de telecomnetwerken te verhogen (zie ook het antwoord op vragen 27 en 28).27 Het kabinet onderstreept daarbij het belang van internationale samenwerking. Zo blijft Nederland zich inzetten voor verdere ontwikkeling van de gezamenlijke Europese aanpak voor de veiligheid van 5G-netwerken, waaronder de implementatie van maatregelen uit de op 29 januari 2020 gepubliceerde EU 5G-security toolbox, welke zich onder meer richten op het treffen van maatregelen tegen hoog-risico leveranciers op basis van een risicoanalyse.
Is er in het kader van de toenemende Chinese macht ook sprake van toenemende Chinese (militaire) dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten? Zo ja, welke stappen worden genomen om dit gevaar te weren? Zo nee, is er een langetermijnplan opgesteld mocht dit zich in de toekomst uiten?
In het kader van China’s toenemende macht is er vooralsnog geen sprake van een directe militaire dreiging richting Europese staten en hun bondgenoten. De uitdagingen voor de Europese en trans-Atlantische bondgenoten liggen met name op het terrein van cyber, ongewenste beïnvloeding, desinformatie, economische veiligheid en andere uitdagingen die liggen onder de drempel van een gewapende aanval in de klassieke zin van artikel 5 van het NAVO-verdrag. Voor het behalen van China’s geopolitieke en economische doelstellingen worden ook heimelijke middelen ingezet die een dreiging vormen voor de Nederlandse (economische) veiligheid en democratie, zoals beschreven in het publieke Dreigingsbeeld Statelijke Actoren28. Het kabinet biedt deze het hoofd zoals beschreven in de verschillende kamerbrieven Tegengaan Statelijke Dreigingen.29 Deze maatregelen zijn in de basis niet gericht tegen een specifiek land, omdat deze maatregelen de dreiging adresseren ongeacht waar deze vandaan komt. Andere (Europese) bondgenoten signaleren soortgelijke zorgelijke ontwikkelingen, en daarom kijkt Nederland in NAVO- en in EU-verband naar het uitwisselen van informatie en naar het gezamenlijk optrekken in het verstevigen van onze weerbaarheid en internationale responsopties.
China’s toenemende assertiviteit elders vormt een uitdaging voor de internationale veiligheid, zoals bijvoorbeeld de oplopende spanningen in de Zuid-Chinese Zee of China’s modernisering van de eigen strijdkrachten. Dit heeft op de lange termijn implicaties voor de EU en de NAVO. Nederland zet zich actief in met verschillende partners – via de EU, de NAVO, of bilateraal – om het recht op vrije doorvaart en maritieme veiligheid te borgen. Daarnaast zet Nederland zich als een van de koplopers in voor een Europese Indo-Pacific leidraad, met als doel het versterken van Europese samenwerking met partnerlanden in de Indo-Pacific regio.
In hoeverre is het Nederlandse leger afhankelijk van materieel of onderdelen die geheel of gedeeltelijk in China worden geproduceerd? In hoeverre is de krijgsmacht afhankelijk van Chinese telecommunicatieapparatuur die ons kwetsbaar maakt voor Chinese spionage en mogelijk tot catastrofale kwetsbaarheden kan leiden op het slagveld?
Ten aanzien van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis hecht het kabinet waarde aan strategische autonomie zoals vermeld in de Kamerbrief «Visie op de toekomst van de industrie in Nederland» van 30 oktober 2020.30 Strategische autonomie wordt hier gedefinieerd als gegarandeerde toegang tot – en beschikbaarheid van – (internationale) kennis, rechten, mensen en middelen die noodzakelijk zijn om militaire capaciteiten in stand te houden en operaties uit te voeren, ongeacht de coalitie waarbinnen inzet plaatsvindt. Het gaat hier om behoud van operationele relevantie en garanderen van inzetbaarheid van de krijgsmacht zonder daarbij (in grote mate) afhankelijk te zijn van anderen, al dan niet bondgenoten. Nederland wil daarom blijven beschikken over een eigen technologische en industriële basis, zodat de eigen nationale veiligheid kan worden geborgd en een zeker autonoom handelingsperspectief behouden blijft. Dit betekent dat, indien het wezenlijk nationaal veiligheidsbelang dat vraagt, ook kan worden geïnvesteerd in niet-concurrerende, maar essentiële, kennis, rechten, mensen en middelen.
Desalniettemin blijft Defensie afhankelijk van marktpartijen voor het voorzien in materieel en IT. Daarbij geldt het uitgangspunt dat het beste product voor de beste prijs wordt verworven om de grondwettelijke taken goed te kunnen uitvoeren. Componenten en onderdelen van materieel dan wel IT-middelen die elders worden geproduceerd en door Defensie verworven kunnen uit China afkomstig zijn. Als er sprake is van gerubriceerde of vitale defensieopdrachten, dan vereist Defensie toepassing van en zijn bedrijven gehouden aan de regeling Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten. De MIVD autoriseert bedrijven voordat zij mogen werken aan gerubriceerde opdrachten voor Defensie.
Met het oog op potentiële spionage- of sabotagedreiging door vijandelijke actoren worden voor hard- en software IT-systemen van Defensie eisen gehanteerd om deze risico’s tot een minimum te beperken.
Ten slotte, met de brief «Voortgang wetgevingstraject sectorale investeringstoets op het gebied van defensie-industrie» van 9 juli 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het wetgevingstraject voor een sectorale investeringstoets op het gebied van de defensie-industrie. Dit wetsvoorstel voor de defensie-industrie zal aansluiten bij het stelsel van investeringstoetsing dat tot doel heeft het beheersen van risico’s voor de nationale veiligheid bij investeringen, fusies en overnames van bedrijven.
Bent u het ermee eens dat we onze productie zo ver hebben uitbesteed dat we onze belangen niet meer kunnen verdedigen zonder Chinese productie en logistieke steun? Zo ja, welke stappen kan Nederland nemen om deze afhankelijkheid te verminderen? Zo nee, klopt het dan dat het Nederlands leger zonder apparatuur, telecom of onderdelen geproduceerd in China of geïmporteerd uit China volledig kan functioneren?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u het ermee eens dat de ruimte nu een ander slagveld tussen de VS en China vormt in de bredere technologische strijd om hegemonie, een strijd die wetenschappelijke en militaire implicaties op aarde zou kunnen hebben? Zo ja, welke bedreiging vormt dit voor Nederland? Zo nee, wat vindt u dan van de huidige «space race» tussen de VS en China?
De ruimte is een nieuw operationeel domein. De mogelijkheden en kansen voor de ruimte en ruimtevaart zijn vrijwel eindeloos en worden in sterke mate gedreven door de voortgang op de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Civiele en militaire partijen gebruiken dagelijks op grote schaal direct en indirect satellieten en bijbehorende infrastructuur voor aardobservatie, communicatie en navigatie. Ruimtevaart biedt veel mogelijkheden op economisch, maatschappelijk en veiligheidsgebied, en veel landen waaronder VS en China maken gebruik van die mogelijkheden. Tegelijkertijd wordt de ruimte voller en raakt deze betwist, waardoor de kans op misverstanden en ongelukken toeneemt. Dit leidt tot een breed scala aan dreigingen, variërend van verstoring en degradatie tot aan fysieke vernietiging van ruimtemiddelen.
Het gebruik van de ruimte is van toenemend belang voor staten. Dit geldt niet alleen voor de VS en China: de NAVO introduceerde in juni 2019 voor het eerst een ruimtebeleid en verklaarde later dat jaar de ruimte tot vijfde operationeel domein als onderdeel van het eigen afschrikkings- en defensiebeleid, naast de domeinen land, zee, lucht en cyber. Nederland erkent ook het belang van de ruimte voor militair optreden binnen de bestaande internationale kaders die daarop van toepassing zijn, zoals verwoord in de Kamerbrief Ruimteveiligheid van 5 maart 2021.31 Het kabinet heeft recent een visie over ruimtedreigingen opgesteld als onderdeel van de Nederlandse inzet binnen VN-Resolutie 75/36, over normen en regels over verantwoordelijk gedrag in de ruimte. Hierover zal uw Kamer separaat worden geïnformeerd.
Wat zijn de militaire implicaties en bedreigingen voor Nederland van een China dat de ruimte domineert?
Een gewapend conflict (in de ruimte) waarbij ook satellieten of bijbehorende infrastructuur doelwitten vormen, kan negatieve gevolgen hebben voor militaire en civiele toepassingen zoals communicatie- en navigatienetwerken. Een verminderde werking of uitschakeling van militaire of civiele satellieten kan de effectiviteit van de Nederlandse strijdkrachten en die van bondgenoten aantasten.
Is er bewijs dat China (een) ruimtewapen(s) aan het ontwikkelen is of dat dit land de capaciteit heeft (een) dergelijk wapen(s) te ontwikkelen? Zo ja, wat zou dit voor de geopolitieke en strategische positie van China kunnen betekenen en wat zouden de bedreigingen voor Nederland kunnen zijn? Zo nee, zijn er signalen dat China dit wel in de toekomst beoogt te doen?
China testte in 2007 een antisatellietwapen. Zulke antisatellietwapens stellen landen in staat om capaciteiten in de ruimte (zoals satellieten) van andere landen te bedreigen. Deze satellieten vervullen een cruciale rol voor de economie, de wetenschap, de maatschappij en de krijgsmacht van andere landen, waaronder Nederland.
Zijn China's huidige ruimtetechnologieën «dual-use» (kunnen worden gebruikt voor civiele of militaire taken)? Zo ja, wordt dit beschouwd als een teken van groeiende Chinese agressie?
Veel ruimtevaarttechnologie heeft een inherent dual-use karakter. Dit geldt voor China maar ook voor alle andere landen die actief zijn in de ruimte. Het gebruik van deze dual-use technologieën is daarom niet noodzakelijkerwijs een teken van een groeiende Chinese agressie jegens Nederland of bondgenoten en partners. Zo worden civiele communicatiesatellieten vaak ook gebruikt voor militaire communicatie. Wel zet China duidelijk in op de militarisering van de ruimte en heeft het een actief verwervingsprogramma waarbij ruimtevaarttoepassingen menigmaal als civiel worden afgeschilderd, terwijl de werkelijke toepassingen vrijwel altijd dual-use zijn. Expansie in het ruimtedomein past binnen het bredere beeld van toegenomen Chinese assertiviteit op het wereldtoneel.
Het is daarom belangrijk dat gebruikers van de ruimte inzicht hebben in elkaars intentie. Vandaar dat Nederland in het kader van VN-Resolutie 75/36 heeft voorgesteld te komen tot internationale afspraken over effectieve communicatie tussen ruimtegebruikers.
Zijn er signalen dat Chinese (staats)bedrijven inlichtingen en informatie over Nederlandse burgers en ingezetenen, Nederlandse bedrijven en kennisinstituten en de Nederlandse staat verzamelen? Zo ja, hoe wordt dit gemonitord?
In de jaarverslagen van AIVD en MIVD staat dat economische samenwerking met China kansen en risico’s biedt, waaronder het risico dat intellectueel eigendom van Nederlandse bedrijven ongewild in Chinese handen terecht komt. Over het kennisniveau van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Ziet u het gigantische handelstekort van Nederland met China, dat al decennia explosief groeit, nu maar liefst 19,6 miljard euro bedraagt en met afstand het grootste is van al onze handelstekorten12, als een probleem? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het handelstekort met China significant en duurzaam te verkleinen?
Er bestaat sedert jaren een fors tekort op de bilaterale handelsbalans met China. Het tekort op de bilaterale handelsbalans is op zichzelf voor Nederland geen reden tot zorg, internationale handel is immers geen nulsomspel. China is al decennia een door export gedreven economie met een zeer grote maakindustrie. Mede hierdoor heeft China een overschot op de handelsbalans met veel landen. Overigens is ongeveer twee derde van de Nederlandse invoer uit China bestemd voor de wederuitvoer – producten die in vrijwel onbewerkte staat worden uitgevoerd naar andere landen. Het resterende deel, in 2019 14 miljard euro, wordt daadwerkelijk in Nederland verbruikt. Dit reduceert het economisch relevante tekort op de handelsbalans aanzienlijk.33
Internationale handel zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten en belangrijke bronnen van kennis die van cruciaal belang zijn voor de concurrentiekracht en innovatie van het Nederlands bedrijfsleven. De handel met China leidt daarbij tot een toename van de welvaart van Nederlandse consumenten.
Waarom worden de woorden «handelstekort» en «handelsbalans» niet één keer genoemd in de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Handel is belangrijk voor landen met een open economie, zoals Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie (EU). Veel Europese bedrijven, grote en kleine, doen zaken in het buitenland. Andere bedrijven zijn weer toeleveranciers van exporterende bedrijven. Ook de import is belangrijk. Veel Nederlandse bedrijven importeren producten om deze te bewerken of verwerken. Daarna worden deze producten vaak weer geëxporteerd. Als gevolg van handel hebben veel landen, waaronder Nederland, overschotten én tekorten op de handelsbalans met verschillende landen. Nederland ziet het tekort op de handelsbalans met China niet als een pijnpunt in de bilaterale relatie. Om die reden is dit niet als relevant punt opgenomen in de China notitie. Zie tevens het antwoord op vraag 38.
Waarom wordt het Nederlandse handelstekort met China door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) structureel bijgehouden en prominent uitgelicht in rapportages, als het getuige de Nederlandse strategie ten opzichte van China, zoals geformuleerd in «Nederland-China: een nieuwe balans», niet belangrijk genoeg is om te noemen, laat staan mee te nemen in de beleidsoverwegingen ten aanzien van China?
Het CBS heeft tot taak dergelijke economische gegevens bij te houden en te analyseren. Dat staat los van de interpretatie van die statistieken of de aandacht die een handelstekort krijgt in een beleidsstrategie zoals die ten aanzien van bijvoorbeeld China.
Waarom stelt u geen enkele dwingende maatregel van significantie tegenover de discriminatie die Nederlandse bedrijven ondervinden op de Chinese markt bij het verstrekken van licenties of het krijgen van overheidsopdrachten, zoals omschreven in «Nederland-China: een nieuwe balans»?
Het kabinet zet zich actief – vanuit verschillende dossiers – in EU-verband in voor een gelijk speelveld ten opzichte van derde landen, waaronder China, met als doel dat zowel binnen de interne markt als daarbuiten Europese en niet-Europese ondernemingen onder vergelijkbare voorwaarden met elkaar concurreren. Deze inzet wordt zowel op multilateraal, bilateraal als unilateraal niveau gepleegd en geldt zowel voor markttoegangsproblemen op het gebied van overheidsopdrachten, als overige markttoegangsproblemen, zoals in relatie tot licenties.
Zo zet Nederland in op snelle totstandkoming van een effectief Internationaal Aanbestedingsinstrument (IPI), dat als doel heeft wederkerigheid op de markt voor overheidsopdrachten af te dwingen, zodat EU-bedrijven betere toegang krijgen tot aanbestedingen in derde landen.
Op 2 juni 2021 heeft de Raad overeenstemming bereikt over dit instrument. Met de Raadspositie heeft het Sloveense voorzitterschap een mandaat voor triloog onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie. Naar verwachting zullen de onderhandelingen in het najaar starten, wanneer het Europees Parlement een positie heeft ingenomen.
Het is daarnaast voor Nederlandse en andere Europese aanbestedende diensten mogelijk om inschrijvingen te weigeren uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst inzake overheidsopdrachten van de WTO en/of waarmee de EU geen bilaterale handelsovereenkomst heeft gesloten waarin afspraken over toegang tot de markt voor overheidsopdrachten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld het geval voor inschrijvingen uit China. Daarnaast biedt de Aanbestedingswet 2012 de mogelijkheid om kwalitatieve gunningscriteria te stellen, zoals milieucriteria. Verder hebben aanbestedende diensten de mogelijkheid abnormale lage inschrijvingen af te wijzen. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Amhaouch en Palland (Kamerstuk 2021D14738).
Kunt u garanderen dat China als gevolg van de huidige Nederlandse Chinastrategie binnen vijf jaar zal stoppen met de discriminatie van Nederlandse bedrijven? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat kan ik niet. Discriminatie tegen niet-Chinese bedrijven in China is het gevolg van een breed scala van Chinese wetten, regels, en procedures, en de implementatie daarvan, op zowel nationaal als lokaal niveau, die samen het speelveld voor buitenlandse bedrijven vormgeven.
Nederland zet zich, zowel bilateraal als ook in EU en internationaal kader, net als andere landen die zaken doen in China, in om, waar mogelijk, Chinees beleid te beïnvloeden en discriminatie van het Nederlands bedrijfsleven in China tegen te gaan.
Erkent u dat er op basis van tal van objectieve indicatoren, zoals het gigantische handelstekort, het ongelijke speelveld, de wettelijke discriminatie van Nederlandse bedrijven en de beperkte toegang voor Nederlandse producten tot de Chinese markt, sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie tussen Nederland en China? Zo nee, waarom niet?
Er is op een aantal terreinen sprake van een ongelijk speelveld tussen Europese en Chinese bedrijven. Dat betekent niet dat over het geheel genomen sprake is van een zeer oneerlijke handelsrelatie en ook niet dat Nederlandse bedrijven geen profijt hebben van de handel met China.
Volgens cijfers van het CBS verdiende Nederland in 2018 5,6 miljard euro aan de rechtstreekse export van goederen en diensten naar China. Dit was goed voor 0,7 procent van het Nederlandse bruto binnenlandse product. Bovendien verdiende Nederland volgens cijfers van de OESO in 2016 nog eens 5,5 miljard euro aan de indirecte export naar China. Naast toegevoegde waarde en welvaart zorgt de handelsrelatie met China ook voor werkgelegenheid. Volgens het CBS waren er in 2018 bijna 51 duizend voltijdbanen gemoeid met de rechtstreekse export naar China.34
Internationale handel kan bijdragen een het efficiënte gebruik van productiefactoren en zorgt voor toegang tot grondstoffen en halffabricaten die belangrijk zijn voor de Nederlandse economie. Over het algemeen profiteren Nederlandse bedrijven en de Nederlandse economie dus van de handel met China. Dit betekent niet dat er geen zorgen zijn over het ongelijke speelveld. Het kabinet en de EU zetten zich dan ook actief in voor een gelijker speelveld ten opzichte van China en andere derde landen.
Een bilateraal handelstekort is op zich zelf geen indicatie van een oneerlijke handelsrelatie – internationale handel is immers geen nulsomspel. Wel kan het tekort vergroot worden door oneerlijke handelspraktijken. Er is geen bewijs dat een significant deel van het Nederlandse tekort op de handelsbalans met China hierdoor wordt veroorzaakt (zie ook het antwoord op vraag 38).
Bent u het ermee eens dat Chinese bedrijven een oneerlijke concurrentiepositie hebben ten opzichte van Nederlandse bedrijven? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 41 t/m 43 is er op verschillende vlakken sprake van een ongelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.
Bent u het ermee eens dat Nederlandse bedrijven moeten voldoen aan de veel strengere Nederlandse en EU wet en regelgeving terwijl Chinese bedrijven aan veel minder strenge regels moeten voldoen en dat dit een oneerlijke concurrentiepositie creëert? Zo ja, hoe kan Nederland een betere balans in deze concurrentiepositie bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Op de Nederlandse markt, en op de Europese interne markt in het algemeen, moeten Nederlandse en Chinese bedrijven voldoen aan dezelfde wetgeving. Alsnog kan het zijn dat bedrijven uit derde landen een oneerlijke concurrentiepositie hebben door regelgeving in hun thuisland. Het kabinet zet zich – voornamelijk in EU-verband – actief in om waar nodig een gelijker speelveld te creëren. Nederland zet zich zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie witboek buitenlandse subsidies (Kamerstuk 22 112, nr. 2917)35 in voor nieuwe instrumenten, met als doel om oneerlijke concurrentie op de Europese interne markt tegen te gaan. Ook presenteerde de Europese Commissie op 5 mei 2021 een «proposal for a regulation on foreign subsidies distorting the internal market.»
Bent u bekend met het artikel op Follow the Money, «Half of the Netherlands' biggest pension funds invest in Chinese repression» van 21 mei 202113, waaruit blijkt dat eind 2020 twee Nederlandse pensioenfondsen, ABP en Pensioenfonds Zorg & Welzijn, meer dan 31 miljard euro in China hebben geïnvesteerd? Wat vindt u hiervan?
Het kabinet verwacht van pensioenfondsen en andere investeerders dat zij handelen conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en bestaande best practices met betrekking tot duurzame financiering onderschrijven, actief uitdragen in hun beleid en daarnaar handelen. Hoe individuele pensioenfondsen invulling geven aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid en keuze van de individuele pensioenfondsen. Dit geldt ook voor de beslissing om engagement te voeren (in gesprek te gaan) met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Zo hebben bijvoorbeeld vier grote Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het ABP, aan deze verantwoordelijkheid invulling gegeven door hun beleggingen in Chinese bedrijven, die rechtstreeks betrokken zijn bij de onderdrukking van de Oeigoeren, te beëindigen. Hierover hebben zij op 20 mei jl. bericht.37 Het kabinet is van mening dat investeringen die bijdragen aan het schenden van mensenrechten onacceptabel zijn.
Bent u op de hoogte van de Anti-Foreign Sanctions Law die op 10 juni 2021 in China is aangenomen met als doel China een rechtsgrondslag te verschaffen voor het nemen van vergeldingsmaatregelen tegen zogenoemde «discriminerende beperkende maatregelen» die door het buitenland tegen Chinese organisaties en burgers worden genomen? Wat vindt u van deze wetgeving?
De Anti-Foreign Sanctions Law is nieuwe wetgeving die de Chinese overheid een juridisch kader verschaft om tegenmaatregelen te formuleren tegen buitenlandse sancties; het verbiedt tevens entiteiten om discriminerende maatregelen tegen China na te leven of om bij te dragen aan de implementatie van dergelijke maatregelen. Alhoewel deze wetgeving na invoering nog niet in de praktijk is toegepast, maakt het kabinet zich zorgen over de onzekerheid die deze wetgeving met zich meebrengt voor buitenlandse bedrijven die opereren in China. De wet is ruim geformuleerd en het is daardoor onduidelijk in welke gevallen en op welke wijze deze wetgeving toegepast kan worden door de Chinese autoriteiten. Deze maatregelen passen binnen een mondiale trend waarin economie en politiek steeds vaker met elkaar verknoopt worden en die afbreuk doet aan een op regels gebaseerd mondiaal handelssysteem. Nederland uit geregeld zijn zorgen hierover, ook richting China, tot op het allerhoogste politieke niveau.
Wat betekent deze wet voor Nederlandse bedrijven en individuen in Nederland en in China die door China, volgens deze wet, op een zwarte lijst worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 47.
Is er al sprake van Nederlandse bedrijven of burgers die op een zwarte lijst zijn geplaatst of dreigen te worden geplaatst onder deze wet? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor deze burgers en bedrijven en wat is de reactie van het kabinet hierop?
Zie antwoord vraag 47.
Bent u bereid een assertiever beleid tegen China te voeren in het geval dat Nederlandse burgers of bedrijven op deze lijst komen te staan? Zo ja, welke mogelijkheden en instrumenten zijn beschikbaar om effectieve druk op China uit te oefenen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 47.
Kunt u een overzicht geven van de producten en deelproducten waarvoor Nederland afhankelijk is voor import uit China?
Een importafhankelijkheid is geen statisch gegeven. In de huidige complexe mondiale waardeketens gaan goederen vaak meer dan eens de grens over als onderdeel van een groter product. Hierdoor is er binnen een productieketen vaak sprake van wederzijdse afhankelijkheden tussen landen. Onderzoek van het CBS38 laat bijvoorbeeld zien dat een groot deel van de Nederlandse import uit China bestemd is voor de wederuitvoer. De Europese Commissie heeft in het kader van de update van haar industrie strategie in kaart gebracht welke producten de EU in hoge mate importeert en waarvoor weinig beschikbare alternatieven zijn39.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Chinese Communist Party (CCP) een vertegenwoordiging (partijcomité) heeft in alle Chinese bedrijven, zowel staats- als privébedrijven?14
In algemene zin kan worden gesteld dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven, zowel bij staatsbedrijven als bij private bedrijven, en dat er sprake is van nauwe verwevenheid tussen civiele en militaire sectoren in China. Dit wordt ook beschreven in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» van 15 mei 2019.41
Hoe ziet u deze vertegenwoordiging van de Chinese staat in alle Chinese bedrijven? Wat vindt u van het feit dat de CCP daarmee ook is vertegenwoordigd in Nederlandse bedrijven die in China opereren en dat dit tot politieke druk van de Chinese staat in de directiekamers van Nederlandse bedrijven kan leiden?15
In de beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» wordt gewezen op het feit dat de Chinese overheid nauw betrokken is bij het Chinese bedrijfsleven. In bedrijven met meer dan drie partijleden van de Chinese Communistische Partij (CCP) is het instellen van een partijcomité verplicht. Dit geldt eveneens voor joint ventures met buitenlandse bedrijven.
Volgens de Business Confidence Survey van de Europese Kamer van Koophandel uit 202043 constateert 43% van de geraadpleegde bedrijven dat het zakelijke klimaat in China politieker is geworden ten opzichte van het jaar ervoor. Interne politieke druk is volgens de geraadpleegde bedrijven met name afkomstig van zakenpartners, werknemers en consumenten. Extern is de druk vooral afkomstig van de overheid, media en de CCP. 3% van de ondervraagde bedrijven geeft aan toegenomen druk te ervaren van een partijcomité binnen de eigen organisatie.
Politieke invloed binnen Chinese bedrijven is dus een factor om rekening mee te houden, en tevens een factor om mee te wegen bij het nemen van zakelijke beslissingen.
De beleidsnotitie «Nederland-China: Een Nieuwe Balans» onderstreept het belang van aandacht voor nationale veiligheidsbelangen gerelateerd aan economische activiteiten. Sinds het uitkomen van deze notitie in mei 2019 is er geïnvesteerd in het stroomlijnen en versterken van de kennis- en informatievergaring ten aanzien van China en is de China-capaciteit van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) versterkt. Bedrijven die zaken willen doen in en met China kunnen zowel bij de RVO als het postennetwerk in China terecht voor voorlichting over alle aspecten die komen kijken bij het zakendoen in China. Een goede voorbereiding en verdieping in het land, de economie en marktkansen, maar ook potentiële risico’s, zijn van belang voor ieder bedrijf dat zich op de Chinese markt wil begeven of zich in China wil vestigen.
Belemmeringen waartegen Nederlandse bedrijven in China aanlopen, bijvoorbeeld op het gebied van technologieoverdracht en bescherming van intellectueel eigendom, zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen Nederland en China. Zo heb ik op 16 december 2020, in gesprek met de Chinese viceminister van Handel, het belang van betere markttoegang, bescherming van intellectueel eigendom, het beëindigen van (informele) gedwongen technologieoverdracht en het creëren van een gelijk speelveld voor buitenlandse ondernemingen in China benadrukt.
Zijn er meldingen geweest van Chinese diplomaten, investeerders en zakenlieden die Nederlandse ondernemers of bedrijven hebben geprobeerd te manipuleren?
Dat er in het zakelijk verkeer sprake zou zijn geweest van manipulatie / onoorbare beïnvloeding is moeilijk vast te stellen.
Bent u het ermee eens dat, in het geval van China, vrije handel en de daaruit voortvloeiende rijkdom er niet toe hebben geleid dat het land democratischer is geworden? Zo ja, welke lessen trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
China is in de afgelopen decennia uitgegroeid tot de tweede economie ter wereld. De economische opkomst en integratie van China in mondiale waardeketens en in de wereldhandelsstructuur is overwegend positief geweest voor de groei van de wereldeconomie en heeft tevens positieve effecten gehad op de groei van de Nederlandse economie. Ontwikkelingen op democratisch vlak zijn uitgebleven, op vele vlakken zoals vrijheid van pers, meningsuiting en religie is de mensenrechtensituatie in China juist verslechterd. De les die daaruit te trekken valt is dat welvaart niet automatisch leidt tot democratische vrijheden. Nederland stelt zorgen over de mensenrechtensituatie in China consequent in bilateraal en multilateraal verband aan de orde. Het is van groot belang om deze kwestie in EU-verband te bespreken en gezamenlijk met EU-Lidstaten op te trekken. Nederland steunde bijvoorbeeld op 22 juni jl. een gezamenlijke verklaring in de VN Mensenrechtenraad met 43 andere landen met daarin onder andere een oproep tot ongehinderde toegang tot Xinjiang.
Wat betekenen de economische kortetermijnwinsten van de handel met China op de lange termijn voor de veiligheid, de soevereiniteit en de democratische cultuur van Nederland?
Het uitgangspunt van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» uit 2019 is: «open waar het kan, beschermend waar het moet». In de notitie staan zowel de kansen, met name op het gebied van economie en handel, als de uitdagingen, zoals economische veiligheid en mensenrechten, in de relatie met China centraal.
China is een van onze belangrijkste economische partners, waar bijna 51.000 banen in Nederland direct mee verbonden zijn.44 Ondanks de coronapandemie is de totale waarde van de bilaterale handelsrelatie in 2020 met bijna 1,5 miljard euro toegenomen ten opzichte van 2019. De Nederlandse goederenexport naar China is als onderdeel daarvan in 2020 met ruim tien procent gegroeid.
Nederland is niet gebaat bij eenzijdige strategische afhankelijkheden, ongewilde kennisoverdracht, of indirect meewerken aan mensenrechtenschendingen. Het kabinet streeft er dan ook naar dat economische belangen altijd afgewogen worden tegen andere publieke belangen op de langere termijn in de complexe en veelzijdige relatie met China. Dergelijke belangen zijn bijvoorbeeld onze nationale veiligheid, het voorkomen van mensenrechtenschendingen, en het in stand houden van de internationale rechtsorde.
Het bewustzijn over de implicaties van China’s groeiende macht is in de afgelopen jaren toegenomen en dit betekent dat er meer aandacht is voor de te beschermen belangen. Het kabinet beschouwt het behouden van de juiste balans tussen deze kansen en uitdagingen als noodzakelijk en zet zich hier samen met de EU en andere gelijkgezinde landen voor in.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijfssegmenten in Nederland die China het meest van belang vindt? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
In algemene zin sluit de Chinese interesse in Nederlands bedrijfssegmenten aan op, maar is niet beperkt tot, de aandachtsgebieden uit China’s 14e Vijfjarenplan. De technologische sectoren waar China blijkens dit document het meeste belang aan hecht, zijn: kunstmatige intelligentie, kwantum computing, robotica, halfgeleiders, biotechnologie, neurowetenschappen en neurocomputing, medische en farmaceutische wetenschappen en tenslotte aardobservatie en ruimtevaart.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven in Nederland waarin Chinese bedrijven of investeerders belangen hebben? Zo nee, bent u bereid deze lijst op te stellen en en mee te sturen met de antwoorden op deze vragen?
Het CBS houdt een overzicht bij van handels-, kapitaal- en investeringsstromen. Volgens de «Internationaliseringsmonitor China 2020-II» van het CBS telde het Nederlandse bedrijfsleven in 2017 bijna 13.500 bedrijven die onder zeggenschap stonden van buitenlandse partijen. In 2017 stonden 470 bedrijven in Nederland onder Chinese zeggenschap. Dat komt neer op 3,5 procent van de bedrijven onder buitenlandse zeggenschap. Wel is het aantal bedrijven onder Chinese zeggenschap in de afgelopen vijf jaar sterker toegenomen (+49 procent) dan het totaal aantal buitenlandse partijen (+12 procent). Bijna de helft van de Chinese entiteiten (220 bedrijven) die in het Nederlandse bedrijfsleven actief zijn, zijn dat in de bedrijfstak groothandel. In die bedrijfstak was ook de toename van het aantal Chinese bedrijven de afgelopen vijf jaar het sterkst. Vooral in de groothandel in non-food artikelen (70 bedrijven), ICT-apparatuur (35) en de overige gespecialiseerde groothandel (35) waren Chinese entiteiten in 2017 goed vertegenwoordigd. Op een verre tweede plek staan de bedrijfstak opslag en dienstverlening, en de holdings en managementadviesbureaus, met beide 30 Chinese entiteiten.
Bent u het ermee eens dat China geen ontwikkelingsland meer is en deze status bij de Universal Postal System dus ook niet zou mogen behouden? Bent u ervan op de hoogte dat de tarieven voor sommige postbedrijven door China’s status als ontwikkelingsland vaak ver onder de kosten liggen voor het postbedrijf van bestemming om het pakket te bezorgen vanaf het moment dat zij het pakket in handen krijgen – waardoor Chinese bedrijven goederen verkopen tegen marges die voor een normaal binnenlands bedrijf niet haalbaar zijn, simpelweg omdat zij toegang hebben tot goedkope postbezorging?
In de brief van 26 november 2019 aan uw Kamer over de uitkomst van het buitengewone congres van de Wereldpostunie, in de beantwoording op de motie van de leden Van Haga en Aartsen en in de beantwoording van diverse Kamervragen t.a.v. Alibaba heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die op verschillende terreinen zijn en worden genomen om een gelijk internationaal speelveld te bewerkstelligen bij het verzenden van pakketjes op de e-commerce markt.45
Ten aanzien van het Postverdrag is vastgesteld dat de gewijzigde afspraken over onderlinge verrekentarieven binnen de Wereldpostunie zorgen voor een gelijker speelveld voor Nederlandse webshops en verbeterde kostendekkendheid voor de nationale postvervoerder. De reeds eerder ingezette herziening van het tariefsysteem is versneld waardoor o.a. een land als China veel hogere tarieven moet betalen voor de afhandeling van pakketjes afkomstig uit eigen land. Tijdens het Wereldpostunie congres (9-27 augustus) worden volgende stappen gezet in het gelijktrekken van de verrekentarieven. Daarmee verdwijnt stapsgewijs het kostenvoordeel dat Chinese webshops enige tijd geleden nog hadden. Verder zijn de Europese btw-regels voor afstandsverkopen van goederen van buiten de EU aangepast. De btw-vrijstelling bij de invoer van kleine zendingen met een waarde van niet meer dan € 22, die worden geleverd door ondernemers van buiten de EU aan consumenten binnen de EU, is per 1 juli 2021 vervallen.46 Hierdoor worden gelijke concurrentievoorwaarden voor ondernemers binnen en buiten de Unie gecreëerd en wordt de concurrentieverstorende situatie voor ondernemers binnen de EU beëindigd.
Wat vindt u ervan dat de lage verzendkosten van producten uit China de Nederlandse markt dreigen te overspoelen met goedkope Chinese nepproducten van de Alibaba Group, waardoor Nederlandse bedrijven, met hogere binnenlandse verzendkosten, uit de markt worden gedrukt?
Zie antwoord vraag 59.
Hoe beïnvloedt het feit dat Nederland geen onderdeel is van de Nieuwe Zijderoute de Rotterdams strategische ligging als handelshaven en Nederland als handelsland nu 18 EU-landen wel onderdeel zijn van dit infrastructuurinitiatief?
Het Belt and Road Initiative (BRI) is een grootschalig Chinees initiatief dat verbindingen («nieuwe zijderoutes») tussen continenten en hun aangrenzende zeeën beoogt te stimuleren. Dit gebeurt niet alleen door de aanleg van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het faciliteren van investeringen en handel, financiële samenwerking, maar ook door people-to-people contacten en culturele uitwisseling. Het kabinet heeft oog voor het gebruik van het BRI voor het vergroten van de politieke en economische invloed van China in landen langs de «nieuwe zijderoutes» en over effecten op de Nederlandse en Europese infrastructuur, onder meer vanuit het oogpunt van economische veiligheid.
Nederland heeft zich niet formeel gelieerd aan het BRI. Wel worden waar mogelijk kansen benut om Nederland, inclusief Rotterdam, als logistieke hotspot verder op de kaart te zetten. Een goed voorbeeld hiervan is de versterking van het spoorgoederenvervoer tussen China en Europese landen. Dit biedt ook kansen voor het bedrijfsleven, bijvoorbeeld doordat via spreiding van vervoersmodaliteiten risico’s kunnen worden gemitigeerd. De lagere CO2-uitstoot ten opzichte van lucht- en zeevracht biedt daarbij voordelen voor het klimaat.
Nederland is binnen de EU een van de drijvende krachten achter het vergroten van de mondiale rol van de EU op het gebied van connectiviteit en mede op Nederlands aandringen zijn op 12 juli jl. door de Raad Buitenlandse Zaken conclusies aangenomen getiteld «A globally connected Europe» die de EU-strategie op dit gebied verder moeten operationaliseren en die oproepen tot een gezamenlijke mededeling in voorjaar 2022. Deze strategie benadrukt het belang van duurzaamheid in al haar aspecten, zoals fiscale, financiële en sociale duurzaamheid en aandacht voor het milieu. Dit kan de Nederlandse positie als handelsland vergroten en een alternatief bieden voor het BRI.
Bent u ervan op de hoogte dat Chinese fabrikanten ongeveer 40% van alle wereldwijd gebruikte active pharmaceutical ingredients (API's) produceren?
Ja, al is het exacte percentage het kabinet niet bekend door de complexiteit van de productieketens.
Kunt u een overzicht geven van alle medicijnen, API’s en grondstoffen waarbij Nederland afhankelijk is van import uit China? Zo ja, kunt u een overzicht hiervan opstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. De farmaceutische productie- en leveringsketens zijn complex, steeds sterker geglobaliseerd en weinig transparant. Bij de verschillende productiefasen voor één ingrediënt kunnen meerdere fabrikanten uit verschillende delen van de wereld betrokken zijn. De pandemie heeft aangetoond dat overheidsinstanties vaak geen toegang hebben tot volledige informatie over de structuur van de productie- en leveringsketens. Daarom werken de EU-Lidstaten samen met de Europese Commissie, als onderdeel van de farmaceutische strategie voor Europa,47 aan het in kaart brengen van de productiecapaciteit en aan meer transparantie in de productie- en leveringsketen middels wetgevende en niet-wetgevende acties.
Bent u het ermee eens dat wanneer China verantwoordelijk is voor een substantieel deel van de wereldproductie van API’s, dit een zeer slecht gebalanceerde handelsrelatie en onderhandelingspositie tot gevolg heeft?
De API-productie heeft de aandacht van het kabinet en staat ook op de Europese agenda als onderdeel van de implementatie van de farmaceutische strategie voor Europa. Overigens wordt een groot deel van de innovatieve medicijnen niet uit China betrokken. Door de buffers in de ketens te vergroten en behoud van productie in Nederland, zoals de producent Apotex (nu InnoGenerics), voorkomen we een afhankelijkheid op de korte termijn. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 16 april 2021.48 Voor plannen op de langere termijn werkt het kabinet zowel op nationaal als EU-niveau aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden met als doel de leveringszekerheid te bevorderen.
Bent u op de hoogte dat China mijnbouwtoegang heeft tot tweederde van de 30 elementaire grondstoffen, waaronder antimoon, bariet en zeldzame aardmetalen, en dat China tot de topdrie van leveranciers van deze elementaire grondstoffen behoort?16 Wat betekent dit voor de Nederlandse afhankelijkheid van deze grondstoffen en onze houding tegenover een steeds meer agressief China?
Zie het antwoord op vraag 76.
Is er een plan opgesteld dat de toegang tot belangrijke medicatie garandeert als de Chinese overheid besluit om medicijnleveringen te verminderen of zelfs te stoppen? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat de Chinese overheid dergelijke voornemens heeft. Het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten volgt de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend. Leveranciers zijn wettelijk verplicht situaties die kunnen leiden tot een tekort bij het Meldpunt te melden. Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kunnen (in samenwerking met het veld) zoeken naar oplossingen voor leveringsproblemen. Daarnaast werkt het kabinet ook aan een strategische beleidsagenda leveringszekerheid waarbij onder andere wordt ingezet op diversificatie van toeleveringsketens en behoud van productie in Nederland en de EU (met innovatievere, ecologisch duurzame productiemethoden). Daarbij betreft de strategie toegang in de volle breedte en is deze ook niet geografisch beperkt. Het kabinet verwijst hierbij naar de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan uw Kamer d.d. 7 mei 2021.50 Ook werkt het kabinet aan de kwantificering van de voorraadverplichting (ijzeren voorraad) om tijdelijke leveringsproblemen beter op te kunnen vangen. Daarnaast wordt in samenwerking met de andere EU lidstaten gewerkt aan een EU strategische autonomie agenda, ook op het gebied van medicijnen. Hierbij worden strategische afhankelijkheden in kaart gebracht en maatregelen voorgesteld om ongewenste afhankelijkheden te verminderen, onder meer door productie- en leveringsketens te diversifiëren, voor strategische voorraden te zorgen en productie en investeringen in Europa te bevorderen. Hierbij wordt ook bekeken welke stoffen strategisch van belang zijn, voor welke eindproducten ze nodig zijn en in welke fabrieken ze worden geproduceerd. Voor actieve stoffen verkent het kabinet bijvoorbeeld op EU niveau het bundelen van de krachten door het opzetten van een vrijwillige industriële samenwerkingsvorm of alliantie met EU overheden, fabrikanten en andere relevante stakeholders.
Wat vindt u van de conclusies van het Clingendaelrapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» uit 202017, waarin de Confuciusinstituten beschreven worden als vestigingen of verlengstukken van de Chinese staat en dat het advies aan Nederlandse onderwijsinstellingen zou moeten zijn om deze samenwerkingsverbanden te beëindigen – net zoals de VS, Frankrijk, Duitsland en Zweden hebben gedaan18 – in het belang van de nationale veiligheid?
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in Nederlandse instellingen voor het hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen ten aanzien van de academische vrijheid ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.»
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft zoals aangekondigd in de Kamerbrief over de samenwerking met China van 18 december 2020 gesprekken met de kennisinstellingen gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael. Naar aanleiding van het rapport adviseert het kabinet om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat is volgens het kabinet de beste manier om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Het is aan de betrokken instellingen (Hogeschool Zuyd, Hanzehogeschool en de Rijksuniversiteit Groningen) om te bepalen op welke manier vervolg wordt gegeven aan dit advies.
Hoe beziet u de plan van het Groningse Confuciusinstituut om een eigen Wechat-account te lanceren in het licht van het feit dat in het Clingendaelrapport wordt vermeld dat in de Chinese diaspora de praktijk bestaat om elkaar te verklikken via deze Chinese chatapp, die door de Chinese staat in de gaten wordt gehouden en gecontroleerd?
Het onderhouden van banden door andere landen met hun diaspora in Nederland is toegestaan, zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van burgers niet belemmert. Dit betekent dat landen zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis – ongeacht via welk medium – met de keuzes die burgers in Nederland maken. Wanneer het kabinet constateert dat het diasporabeleid van landen de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel de participatie belemmert, is er sprake van ongewenste buitenlande inmenging. Het kabinet vindt ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel, omdat statelijke actoren hiermee kunnen komen aan het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en de open samenleving.
Het kabinet heeft verschillende instrumenten tot zijn beschikking om dit aan te pakken, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging. Centraal staan het versterken van onze informatiepositie, onder ander door onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten, samenwerking met onze internationale partners, met name binnen Europa, het aanspreken van landen die zich schuldig maken aan ongewenste inmenging in Nederland, het verhogen van de weerbaarheid van de kwetsbare groepen in Nederland en het gecoördineerd optreden en verstoren bij actuele of dreigende incidenten. Er vindt een constante toets plaats of deze aanpak volstaat en of zich nieuwe dreigingen of dit gebied aandienen.
Vindt u dat de verspreiding van COVID-19 en met name de reactie van overheden daarop geopolitieke consequenties heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn volgens u de belangrijkste geopolitieke consequenties m.b.t. China?
Sinds het begin van de pandemie heeft een aantal trends zich versterkt doorgezet. China’s economische voetafdruk en de daarmee gepaard gaande invloed is wereldwijd in toenemende mate zichtbaar. De tweede economie ter wereld zal een cruciale rol spelen bij het herstel van de wereldeconomie post-COVID. China blijft dus een belangrijke partner voor Nederland en Europa en daarmee een belangrijke geopolitieke speler.
Doordat China de virussituatie binnen eigen landsgrenzen in tegenstelling tot bijvoorbeeld de VS en Europa relatief snel onder controle had, greep China de mogelijkheid aan de Chinese aanpak van het virus en zijn eigen staatsgeleide bestuursmodel in een positief licht te zetten en te contrasteren met westerse democratieën.
China stelt zich steeds assertiever op om de eigen reputatie te verdedigen en (geo)politieke en economische belangen zeker te stellen. In de beeldvorming heeft dat niet altijd het beoogde effect; de publieke opinie in Nederland en veel andere Europese landen is kritischer geworden t.o.v. China.
Ontwikkelingslanden zien China vanwege zijn actieve vaccindiplomatie als belangrijke partner in de strijd tegen COVID-19. Team Europe van de EU en de lidstaten waaronder Nederland hebben meer gratis vaccins beschikbaar gesteld, en daarnaast veel geld, via het multilaterale kanaal COVAX. China heeft vooral veel vaccins verkocht. Vaccins zijn wereldwijd beperkt beschikbaar, hierdoor zijn transacties in natura en toegang tot overschotten van groot belang op dit moment. Dat is juist waarop China van zich laat horen.
Bent u ervan op de hoogte dat Zuid-Afrika de Dalai Lama drie keer (in 2009, 2011 en 2014)19 een visa geweigerd heeft onder druk van China, dat een belangrijke economische partner van Zuid-Afrika is? Wat vindt u ervan dat een soevereine staat niet zelf mag of kan bepalen wie het binnen zijn eigen grenzen toelaat?
Het kabinet gaat niet over het visumbeleid van andere staten.
Heeft China ooit druk uitgeoefend op de Nederlandse regering als het gaat om de Nederlandse relaties met Tibet of de Dalai Lama? Zo ja, wanneer en in welke context is dit gebeurd?
Het is bekend dat China overheden oproept de dalai lama niet te ontmoeten. De dalai lama is desondanks meerdere keren in Nederland geweest en heeft in de hoedanigheid van religieus leider meermaals contact gehad met leden van het kabinet.
Wekt het feit dat China de grootste directe buitenlandse investeerder in Afrika is20 zorgen bij u over een «neokolonisatie» van Afrika door China en het verlies van soevereiniteit van staten in Afrika? Zo ja, wat voor effect heeft een dominantie van China op dit continent voor de Nederlandse afhankelijkheid van China voor grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 76.
Heeft u inzicht in de machtspositie van China binnen de BRICS-landen (Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika) en de impact van de BRICS-landen op de Nederlandse economie? Zo ja, kunt u deze inzichten met de Kamer delen?
De banden tussen China enerzijds en Brazilië, Rusland, India en Zuid-Afrika anderzijds zijn complex en veelzijdig, en tussen de landen onderling is sprake van uiteenlopende belangen. Desalniettemin vindt er een toename in handel en investeringen plaats tussen met name China en de andere afzonderlijke BRICS, al moet daarbij worden opgemerkt dat de impact daarvan niet eenvoudig te beschrijven is gezien de diversiteit van deze economieën. De BRICS-landen zijn tevens belangrijke handelspartners voor Nederland.
Bent u het ermee eens dat, terwijl Nederland een klimaat- en milieuagenda uitvoert in Afrika door middel van ontwikkelingshulp, outward foreign direct investment (OFDI) van China in Afrika de impact van deze specifieke vorm van ontwikkelingshulp ongedaan maakt, aangezien China vervuilende industrieën naar Afrika verplaatst21 en het stropen van dieren zoals neushoorns en zeeoren voor de Chinese markt de veiligheid van zeldzame wilde dieren in Afrika ondermijnt? Zo ja, bent u bereid op basis hiervan de Nederlandse Afrika-strategie te herzien? Zo nee, kunt u een overzicht geven van de concrete resultaten van de inzet van Nederlands belastinggeld in het verbeteren van het klimaat in Afrika en het beschermen van zeldzame diersoorten?
De internationale gemeenschap, waaronder de Nederlandse regering, maakt zich zorgen over zowel de gevolgen van vervuilende industrieën als stroperij en illegale handel van bedreigde diersoorten. Ook regeringen in Afrika delen deze zorgen. Dit verklaart de gezamenlijke doelen en inspanningen die de internationale gemeenschap over deze thema’s zijn overeengekomen, te weten de Sustainable Development Goals (SDG’s).
Samen met lokale en internationale partners wordt gewerkt aan duurzame ontwikkeling en bescherming van het milieu. Vanuit het voedselzekerheidsbeleid ondersteunt Nederland de integratie van klimaatdoelen in de bilaterale samenwerking, ook met Afrikaanse landen, onder meer via klimaat-slimme landbouw en aangepast uitgangsmateriaal. Ook steunt Nederland de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) die als doel heeft klimaat-adaptieve landbouwmethoden te ontwikkelen. Illegale handel in bedreigde diersoorten is onacceptabel en vormt een bedreiging voor de mondiale biodiversiteit. Nederland is daarom onder meer actief op het terrein van het CITES en CMS56 verdrag en doet dat in EU-verband. Zo steunt Nederland momenteel o.a. de CITES Big Cat Taskforce, die zich onder meer richt op het adequaat aanpakken van de illegale handel in grote katachtigen.
Het kabinet heeft geen aparte Afrika-strategie, maar heeft specifieke beleidsnotities op het terrein van internationale veiligheid, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking waar de regionale inzet op het Afrikaans continent in staat beschreven. Ook bestaan er specifieke meerjarige landen-strategieën die de inzet van Nederland in en met een partnerland beschrijven. De aandacht voor de groeiende rol van China op het Afrikaanse continent die zich op verschillende thema’s ontvouwt, is onderdeel van de Nederlandse Chinanotitie. Daarin is ook aangegeven dat de Nederlandse overheid investeert in een beter wederzijds begrip en meer actuele kennis van Chinese activiteiten die raken aan ontwikkelingssamenwerking, inclusief hun impact op de SDG’s en op Afrikaanse landen.
Wat vindt u ervan dat China's «ontwikkelingshulp» aan Afrika een poging is om de soft power en invloed in het buitenland te vergroten door een alternatief ontwikkelingsmodel te bieden voor de Washington-consensus, en zich te verzekeren van de steun van Afrikaanse staten binnen internationale instellingen?
Het kabinet ziet inderdaad een groot aantal landen meegaan in het stemgedrag van China. Als het Chinese optreden in multilaterale organisaties conflicteert met Nederlandse en/of Europese belangen (zoals op gebied van veranderend taalgebruik, mensenrechten, handel en schulden) dan bekijkt Nederland in coördinatie met Europese en andere gelijkgezinde partners binnen de relevante internationale fora op welke wijze een weerwoord kan worden geboden.
China investeert met name in goede bilaterale relaties met Afrikaanse regeringen. Slechts 4% van het Chinese OS-budget gaat op dit moment naar multilaterale organisaties. Wel steunt China, zowel door financiële bijdragen als in politieke activiteiten, de G77 – een groep van 134 ontwikkelingslanden, met name Afrikaanse landen, die zich organiseren binnen VN-verband. Met het BRI blijft China zich, naast de EU, positioneren als een partner voor Afrikaanse landen.
Bent u het ermee eens dat, gezien de Chinese belangstelling voor de natuurlijke grondstoffen en voor de goedkope arbeidskrachten in Afrika, en vanwege de aanzienlijke investeringen van China in veel landen in Afrika, er sprake lijkt te zijn van een nieuwe «wedloop om Afrika», waarin westerse landen niet op gelijke voet concurreren en onafhankelijke toegang tot veel belangrijke grondstoffen dreigen te verliezen waardoor onze afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen toeneemt? Zo ja, hoe denkt u de toegang van Nederland tot belangrijke en/of zeldzame grondstoffen veilig te stellen? Zo nee, waarom niet en is dit niet naïef?
Het kabinet is zich ervan bewust dat China een zeer dominante positie heeft in de toelevering van een significant deel van de voor Europa kritieke grondstoffen, zoals o.a. benoemd in de notitie «Nederland-China, een nieuwe balans». Dit vertaalt zich door in een Nederlandse afhankelijkheid van China voor deze grondstoffen en producten waarin deze grondstoffen verwerkt zijn.
Ook is het kabinet op de hoogte van de Chinese investeringen in Afrika, in onder meer infrastructuur en ook in mijnbouw van kritieke grondstoffen. Hoewel, zoals onlangs bevestigd werd in een publicatie van het CBS,57 de EU nu nog de belangrijkste partner op het Afrikaanse continent is, op het gebied van investeringen, hulp en handel, kan dit veranderen als de Chinese investeringen in Afrika blijven toenemen. Investeringen die leiden tot een grote Afrikaanse afhankelijkheid van China of die gepaard gaan met te lage standaarden op het gebied van arbeidsomstandigheden, klimaat en milieu zijn reden tot zorg.
Wanneer Chinese bedrijven een groter deel van de Afrikaanse productie en uitvoer van deze grondstoffen controleren kan dit ook voor Nederland leiden tot een relatief grotere afhankelijkheid van China als toeleverancier. Ook concurreren Nederlandse bedrijven in Afrika met Chinese partijen, waarbij sprake is van een ongelijk speelveld.
Nederland en de EU zetten in op open strategische autonomie, niet in de laatste plaats vis-à-vis China. Daarbij is toenemende aandacht voor toegang tot kritieke grondstoffen die van belang zijn voor de Europese economie en energietransitie. In dit kader presenteerde de Europese Commissie in september 2020 het Critical Raw Materials Action Plan58. Belangrijke pijlers hierin zijn inzet op circulariteit van grondstoffen binnen de EU, innovatie om substitutie van bepaalde grondstoffen mogelijk te maken, diversificatie van de toeleveranciers en opschaling van de Europese productie van grondstoffen. Tevens is er in dit actieplan aandacht voor verantwoorde winning, verwerking en handel in grondstoffen. Nederland steunt de strategische aanpak van dit Actieplan dat Europa een sterkere economische positie zal geven.
Nederland maakt zich daarnaast eigenstandig hard voor verantwoorde winning, verwerking en handel in mineralen en metalen in lijn met de OESO-richtlijnen op dit gebied,59 bijvoorbeeld via het door Nederland opgerichte European Partnership on Responsible Minerals. Ook steunt Nederland overheden in het effectief besturen van de mijnbouwsector op een manier die lokale duurzame ontwikkeling ten goede komt, onder meer via het Intergovernmental Forum on Mining, Minerals, Metals and Sustainable Development en via programma’s uitgevoerd door de Wereldbank en het IMF die bijvoorbeeld gericht zijn op klimaat-slimme mijnbouw en op belastinginkomsten voor landen. Hiermee beoogt Nederland ook de autonomie van Afrikaanse staten op dit gebied te ondersteunen.
Ziet u het feit dat veel EU-lidstaten in Oost- en Zuid-Europa (in totaal 18 EU-landen) onderdeel zijn van de Nieuwe Zijderoute22 als een bedreiging voor de toekomstige stabiliteit van de EU? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie allereerst het antwoord op vraag 61.
Nederland zet zich binnen de EU in voor versterking van de cohesie onder EU-lidstaten omdat een krachtige en eensgezinde EU-lijn cruciaal is om de uitdagingen waar derde landen, waaronder China, ons voor plaatsen het hoofd te bieden. Het klopt dat 18 EU-lidstaten een Memorandum of Understanding met China zijn aangegaan over samenwerking binnen het Belt & Road Initiatief. Nederland heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Dit vormt vooralsnog echter geen obstakel voor samenwerking tussen EU-lidstaten om de stabiliteit van de EU te waarborgen.
Wat vindt u van de groeiende invloed van China in Kazachstan via projecten als de Nieuwe Zijderoute?23 Bent u van mening dat de invloed van China dit land dreigt te destabiliseren, zoals blijkt uit de anti-China-protesten op 27 maart 2021 en de groeiende anti-Chinasentimenten onder lokale bevolkingsgroepen?
Kazachstan heeft gas-, olie- en uraniumreserves, een centrale ligging in de regio aan de Nieuw Zijderoute, en een grens en etnische banden met de provincie Xinjiang in China. Hierdoor is het een belangrijk buurland voor China in Centraal-Azië. De relatie tussen de twee landen kent verschillende dimensies, waaronder een intensieve handelsrelatie (China is voor Kazachstan de tweede handelspartner), infrastructuurinvesteringen in het kader van het Belt and Road Initiative (BRI), en samenwerking en uitwisseling op het gebied van onderwijs. Er is sprake van onvrede ten aanzien van China onder de bevolking wat zich geregeld uit in demonstraties, maar men ziet ook het belang van samenwerking met China. Van destabilisatie lijkt geen sprake te zijn.
Bent u het ermee eens dat Kazachstan een belangrijke spil is in de handels- en transportverbindingen op het Euraziatische continent – voor China's Nieuwe Zijderoute en daarbuiten – vanwege zijn ligging, uitgestrekte landmassa en energiereserves en dat het zowel het subject als het object van Chinese, Russische en westerse geopolitieke belangen is?
Zie het antwoord op vraag 78. Momenteel is Nederland een grotere investeerder in Kazachstan dan China, en t.o.v. de Europese Unie en het Westen als geheel is dat verschil vanzelfsprekend nog groter. Deze economische verhoudingen helpen als steun in de rug voor het hervormingsprogramma waaraan serieus wordt gewerkt door de huidige regering van Kazachstan. Van een dominante positie van China is vooralsnog geen sprake.
Wat is de positie van Nederland met betrekking tot de invloed van China in Kazachstan en wat betekent de Chinese dominantie in deze regio voor de Nederlandse veiligheid, handel en energiezekerheid?
Zie antwoord vraag 79.
Bent u op de hoogte van de inval van 500 Chinese politieagenten bij de pro-democratische krant «Apple Daily» in Hongkong, met een arrestatiebevel voor journalistiek materiaal op grond van de «nationale veiligheidswet» in Hongkong? Bent u op de hoogte van het feit dat die ochtend vijf mensen zijn gearresteerd, onder wie hoofdredacteur Ryan Law, CEO Cheung Kim-hung, financieel directeur Chow Tat-kuen, adjunct-hoofdredacteur Chan Pui-man, en digitaal directeur Cheung Chi-wai24? Bent u het ermee eens dat dit een grove schending is van de vrijheid van de media en van de vrijheid van meningsuiting in Hongkong?
Ik ben bekend met deze feiten. Apple Daily heeft zich naar aanleiding van deze gebeurtenissen genoodzaakt gezien de deuren te sluiten. Het toont aan dat ook de persvrijheid in Hongkong wordt getroffen door de Nationale Veiligheidswet die op 30 juni 2020 werd ingevoerd. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – zowel voor de burgers van Hongkong als voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie onder meer de vrije toegang tot informatie van belang is. Het kabinet heeft zich hier met twintig andere landen in Media Freedom Coalition-verband over uitgesproken.63
Wat vindt u van de Hongkong Security Law, die door China aan Hongkong is opgelegd en elke oppositie tegen de Chinese overheersing in dit land onderdrukt en in feite het einde betekent van de autonomie van Hongkong?
Het kabinet is met de EU van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie, inclusief alle rechten en vrijheden die Hongkong in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model toekomen, moet worden gerespecteerd. De inhoud van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres de wet heeft ingevoerd, evenals de wijze waarop die wet nu wordt toegepast, roept de vraag op in hoeverre die hoge mate van autonomie binnen dat model stand kan houden. Het kabinet heeft daarover meermaals ernstige zorgen overgebracht, onder meer in EU-verband, zowel publiekelijk als in bilaterale contacten met de regering van Hongkong en de centrale Chinese regering in Peking.
Bent u het ermee eens dat de toename van Chinese bewindvoering in Hongkong en de toenemende agressie tegen Taiwan zorgwekkend is? Zo ja, hoe beoordeelt u deze toenemende Chinese agressie tegenover landen en gebieden die hun onafhankelijkheid van China trachten te bewaren?
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie in het kader van het Eén Land, Twee Systemen-model moet worden gerespecteerd – zie ook het antwoord op vraag 82.
China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Er bestaan aan Taiwanese zijde grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking.
Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de relatie tussen China en de WHO en hoe verhoudt dit zich tot het weigeren van Taiwan tot het toetreden als volwaardig lid van de WHO? Bent u bereid om de betrokkenheid van Taiwan bij internationale organisaties te maximaliseren en de «zinvolle deelname» van Taiwan aan diverse instellingen, zoals de WHO, te ondersteunen?
China is, net als Nederland, lid van de WHO. Nederland kan, op basis van zijn één-Chinabeleid, geen lidmaatschap van Taiwan bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn.
Het kabinet is van mening dat Taiwan wel op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft, en dus ook in WHO-verband. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Vindt u dat Taiwan recht heeft op zelfbeschikking? Zo ja, bent u bereid dit uit dragen binnen internationale instellingen als de WHO en de VN? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen participeren in multilaterale fora, zonder daarbij lidmaatschap van Taiwan te bepleiten bij organisaties waarvan uitsluitend soevereine staten lid kunnen zijn. Nederland zet zich hier, binnen de kaders van zijn één-Chinabeleid, met gelijkgezinde landen voor in.
Bent u het ermee eens dat Nederland zijn relatie met Taiwan en de invulling daarvan zelf mag bepalen en dat China onze bilaterale relaties met andere landen niet zou mogen voorschrijven? Zo ja, welke acties heeft Nederland ondernomen waaruit blijkt dat wij inderdaad onze relatie met Taiwan niet laten bepalen door de (internationale) druk van China? Zo nee, waarom niet?
Ja, Nederland voert – net als alle andere landen die diplomatieke betrekkingen onderhouden met China – een (eigenstandig) één-Chinabeleid, waarbij het de regering van de Volksrepubliek China (in Peking) als enige wettige regering van China erkent. Dit betekent dat Nederland geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan onderhoudt. Wel heeft Nederland goede economische, culturele en wetenschappelijke betrekkingen met Taiwan die door het Netherlands Office Taipei worden behartigd. Nederland is waakzaam voor pogingen van China om de ruimte in te perken die er binnen het kader van het één-Chinabeleid is om goede relaties met Taiwan te onderhouden, omdat dit de Nederlandse (economische) belangen zou schaden. Dit doet Nederland door op consequente wijze uitvoering te geven aan zijn één-Chinabeleid.
Is het één-China-beleid zoals gehanteerd door Nederland te herzien? Zo ja, wat zou dit betekenen voor de China-Nederland-relatie? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens dit beleid te herzien. Het Nederlandse één-Chinabeleid vloeit voort uit het Gezamenlijke Communiqué van 16 mei 1972 inzake de betrekkingen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Volksrepubliek China. Dit Gezamenlijke Communiqué vormt het uitgangspunt voor de Nederlandse betrekkingen met China.
Wat betekent de China-Iran Strategic Cooperation Pact, getekend op 27 maart 2021, voor Nederland op het niveau van veiligheid en economie?
Op 27 maart jl. tekenden Minister Javad Zarif en Minister Wang Yi een «comprehensive strategic partnership» voor de komende 25 jaar. De overeenkomst is niet bindend en de mogelijkheid tot economische samenwerking blijft beperkt zolang er economische sancties op Iran van toepassing zijn. Om die reden, maar ook omdat de inhoud van de overeenkomst niet openbaar is gemaakt, is het moeilijk in te schatten wat de overeenkomst op termijn zou kunnen betekenen voor Nederlandse economische en veiligheidsbelangen.
Kunt u reageren op de rivaliteit tussen de supermachten China en de Verenigde Staten, die snel begint te lijken op de ontwikkeling van een nieuwe Koude Oorlog, waarbij Peking en Washington zich opstellen als blokken van gelijkgestemde staten waar China tracht een «alliantie van autocratieën» te smeden als tegenwicht voor de «alliantie van democratieën» van de Verenigde Staten?
De VS onderscheidt drie rollen in zijn betrekkingen met China, te weten: concurreren, samenwerken en tegenstreven. Deze drieslag komt sterk overeen met het Europese onderscheid tussen partner, concurrent en systeemrivaal. De EU inclusief Nederland deelt de Amerikaanse zorgen over o.a. de Chinese mensenrechtensituatie, oneerlijke handelspraktijken en ongewenste kennisoverdracht. Dit komt o.a. tot uiting in de slotverklaringen van de NAVO-Top van 14 juni 2021 en de EU-VS Top van 15 juni 2021.
Zoals u kunt lezen in de Kamerbrief over recente ontwikkelingen in China en situatie in Xinjiang van 4 juni jl. (kenmerk 2021Z06173/2021D14200) schroomt China niet om kritiek te uiten op de door de VS aangevoerde liberale internationale orde, en promoot bovendien steeds openlijker een eigen, alternatieve visie op internationale betrekkingen waarin niet-democratische landen een legitieme plek hebben. Van een alliantie van autocratieën is geen sprake, maar China slaagt er wel steeds meer in om multilaterale coalities te vormen ter ondersteuning van Chinese belangen.
De toegenomen complexiteit van de geopolitieke verhoudingen en sterk toegenomen economische verwevenheid tussen landen zorgen ervoor dat de huidige situatie niet vergelijkbaar is met de Koude Oorlog uit de vorige eeuw. Veel wereldwijde uitdagingen, zoals klimaatverandering, vereisen de actieve betrokkenheid van zowel de VS als China.
Hoe beziet u de relatie tussen China en Indonesië die nu lijkt te verwarmen? Wat betekent dit voor de geopolitieke situatie in de Indo-Pacifische regio? En heeft Nederland zijn eigen Indo-Pacifisch beleid of richtlijnen?
Voor Indonesië is China de belangrijkste handelspartner en daar handelt het land naar. Maar ook de betrekkingen met de EU zijn goed en worden in het kader van de EU Raadsconclusies inzake meer samenwerking met de Indo-Pacific verder aangehaald. Indonesië heeft een belangrijke rol gespeeld in het opstellen van het ASEAN-beleid voor de Indo-Pacific, de «ASEAN outlook on the Indo-Pacific» waarin bewust geen partij wordt gekozen. Nederland heeft zijn eigen «Indo-Pacific: een leidraad voor versterking van de Nederlandse en EU-samenwerking met partners in Azië» vorig jaar november met uw Kamer gedeeld.64
Bent u bekend met de met de uitspraak van President Xi Jinping tijdens het 100-jaar jubileum van de CCP op 1 juli 2021 waarin hij «hereniging» met Taiwan belooft25 ? Wat vindt u van de agressieve houding van China tegenover Taiwan?
Ja, ik bekend met deze uitspraak. China zet in op vreedzame eenwording van Taiwan met het vasteland, maar sluit militair ingrijpen niet uit. Die Chinese inzet is niet nieuw, maar er bestaan aan Taiwanese zijde ook grote bezwaren tegen de wijze waarop China vreedzame eenwording wil vormgeven. Het kabinet en de EU zijn van mening dat geschillen tussen China en Taiwan vreedzaam moeten worden opgelost, waarbij rekening moet wordt gehouden met de wensen van de Taiwanese bevolking. Het kabinet en de EU verwerpen het gebruik van geweld, en ook het dreigen daarmee.
Hoe beziet u de huidige relatie tussen Rusland en China?
Het grootste en het op drie na grootste land ter wereld, die een grens van meer dan 4.000 kilometer delen, werken op allerlei vlakken samen, waaronder op economisch en defensiegebied. Onlangs hernieuwden zij hun Vriendschapsverdrag. Zij delen echter geen formeel bondgenootschap of economische samenwerkingsstructuur.
Zoals ook uiteengezet in de Kamerbrief n.a.v. de motie Stoffer/Verhoeven (kst-35373-1) plaatst het kabinet de relatie tussen Rusland en China in een context van geopolitieke en economische machtsverschuivingen. Rusland en China zetten zich af tegen wat zij zien als een door de VS gedomineerde «unipolaire» wereld en vinden elkaar in hun streven naar een multipolaire wereld, al lopen de Chinese en Russische belangen op punten uiteen. Zo ziet China Rusland als een partner om het internationale systeem naar zijn hand te zetten. Russische acties lijken er meer op gericht het multilaterale systeem te verstoren. China heeft belang bij de huidige economische relatie met de EU. Voor Rusland wordt mede als gevolg van Westerse sancties de economische samenwerking met China en andere Aziatische landen juist relevanter.
Beide landen streven er naar hun verschillen zoveel mogelijk te overbruggen, elkaars kernbelangen te respecteren en zich onthouden van wederzijdse inmenging in elkaars binnenlandse aangelegenheden. Deze pragmatische samenwerking zal naar verwachting voortduren zolang de VS en zijn bondgenoten als dominant en bedreigend worden gezien.
Welk land vindt u een grotere geopolitieke bedreiging, Rusland of China? Waarom?
Zoals u in het Dreigingsbeeld statelijke actoren kunt lezen kenschetsen de AIVD, MIVD en NCTV Rusland als een belangrijke potentiële dreiging voor de fysieke territoriale integriteit van Nederland en het NAVO-bondgenootschap. De Chinese inzet van zowel legale als illegale economische middelen en (digitale) spionage vormt met name een dreiging voor de Nederlandse economische veiligheid.
Beide landen streven naar invloed om de internationale rechtsorde, die onze kernwaarden en nationale belangen beschermt, naar eigen inzicht om te vormen naar een model dat hun belangen beter dient. Hun omvang, militaire en economische macht en positie als permanente leden van de VN-Veiligheidsraad zijn daarbij relevant.
Het kabinet ziet China in lijn met de EU zowel als partner, concurrent en systeemrivaal. Nederland werkt samen waar het kan en beschermt waar het moet. Ook de relatie met Rusland is complex en veelomvattend, waarbij het noodzakelijk is om op veel terreinen met Rusland samen te blijven werken.
Is er een mogelijkheid dat normalisering van de huidige relatie met Rusland ertoe leidt dat Nederland een sterke bondgenoot heeft om de invloed van China in Europa te beperken?
De relatie met Rusland is gecompliceerd en in de afgelopen jaren over de algehele linie verslechterd. Tegelijkertijd erkent het kabinet dat Rusland voor ons land en voor het Westen als geheel een belangrijk nabuurland en wereldspeler blijft met invloed op allerlei terreinen, zoals veiligheid en stabiliteit, klimaat en energie. Waar nodig en mogelijk blijft het kabinet daarom inzetten op dialoog en pragmatische samenwerking met Rusland, op essentiële terreinen van Nederlands belang, zoals de aanpak van klimaatverandering en wapenbeheersing.
Moskou en Peking vinden elkaar in hun kritische houding tegenover het westen, maar vormen geen alliantie. Wel zijn de afgelopen jaren de banden aangehaald, ook op militair gebied.
Gezien de gedeelde belangen van Rusland en China en de complexe relatie tussen Moskou en het Westen acht het kabinet samenwerking tegen de invloed van China vooralsnog niet realistisch.
Bent u het ermee eens dat het Nederlandse kabinet haar morele kompas moet bijstellen, als we ingrijpende en vergaande acties nemen tegen landen als Rusland en Hongarije, maar open relaties onderhouden met landen als China, die een oprecht gevaar zijn voor het Westen op het niveau van economie, defensie, mondiale diplomatie, technologie, onderwijs, infrastructuur en de cultuur van democratie en vrijheid? Zo ja, waarom is er geen assertief China-beleid? Zo nee, vindt u dan dat landen als Hongarije en Rusland op de lange termijn meer invloed op Nederland kunnen uitoefenen dan China?
Het kabinet onderneemt en steunt acties tegen gedrag dat tegen onze waarden en wetten ingaat, zowel van landen binnen als buiten de EU, met oog voor onze belangen en de bredere context. Het kabinet is zich zeer bewust van de uitdagingen waar China ons voor stelt en de risico’s die daarmee gepaard gaan en handelt daar ook naar, zoals beschreven in de China Notitie.
Bent u het ermee eens dat China niet voldoet aan verantwoorde normen met betrekking tot ruimteafval, gezien meerdere incidenten waarin ruimteafval van Chinese raketten ongecontroleerd terugkeren naar aarde en daardoor een gevaar zijn voor bevolkte regio’s in de hele wereld (Tiangong-2 in juli 2019, Long March 5B raket in mei 2020 en de Long March 5B raket in mei 2021)? Zo ja, hoe bent u bereid om – zo nodig binnen internationale organisaties – China aan te zetten tot het hanteren van veilige normen om mogelijke tragedies te voorkomen? Zo nee, bent u bereid het risico te accepteren dat ruimteafval van China in een dichtbevolkte regio zoals Nederland zou kunnen terechtkomen, met mogelijke doden als resultaat?
Nederland zet zich binnen de verschillende relevante gremia in voor het voorkomen van ruimteschroot, en roept alle Staten die actief zijn in de ruimte hun verantwoordelijkheden te nemen om ruimtevaart veiliger en duurzamer te maken. Nederland ondersteunt bijvoorbeeld technologieprogramma’s van de EU en de ESA die ruimtevaart duurzamer en veiliger maken. Binnen de relevante VN gremia, in het bijzonder het VN Comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte (COPUOS), speelt Nederland ook een actieve rol in het formuleren van beleid met betrekking tot het voorkomen van ruimteschroot. Nederland steunt het opstellen van regels hierover. Naar aanleiding van het incident met de Long March 5B raket in mei 2021 heeft Nederland in het VN comité inzake het vreedzaam gebruik van de ruimte nog expliciet aangegeven dat Nederland het opzettelijk, en onnodig, alsmede het per ongeluk, maar te voorkomen, creëren van ruimteschoot zeer zorgelijk acht.
Op nationaal niveau heeft Nederland het voorkomen van ruimteschroot in zijn wetgeving vastgelegd. Een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning voor ruimtevaartactiviteiten is dat de vergunninghouder handelt in overeenstemming met het Space Debris Compendium. Tegelijkertijd zijn er op dit moment nog geen harde internationaalrechtelijk bindende voorschriften die het ontstaan van ruimteschroot kunnen voorkomen. Dit weerhoudt Nederland er niet van staten aan te spreken op hun verantwoordelijkheden, maar het afdwingen hiervan is vooralsnog niet mogelijk.
Bent u op de hoogte van het feit dat terwijl wij in Nederland onze kolencentrales sluiten, China in 2020 meer dan drie keer zoveel nieuwe kolengestookte capaciteit gebouwd heeft als de rest van de wereld samen26, kolencentrales die alle «CO2-winst» die in Nederland ontstaat door sluitingen, teniet doen?
Afgesproken is dat landen verschillende transitiepaden kunnen bewandelen. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060. In de EU-Chinadialoog staat het uitfaseren van kolencentrales hoog op de agenda. Recent heeft het Internationale Energieagentschap (IEA) berekend dat in een pad naar «Net zero by 2050» geen ruimte is voor het goedkeuren van nieuwe kolencentrales en dat bestaande kolencentrales dienen te worden uitgefaseerd, zowel in ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden.
In welke mate wordt China nog steeds vrijgesteld van de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Kyoto-protocol en in het Klimaatakkoord van Parijs? Zijn deze vrijstellingen volgens u gerechtvaardigd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Onder de Overeenkomst van Parijs hebben alle landen zich gecommitteerd aan het reduceren van hun CO2-emissies. Er is dus geen vrijstelling meer voor China.
Deelt u de mening dat deze vrijstellingen China een productievoordeel opleveren in alle commerciële sectoren? Zo ja, bent u bereid om het standpunt te verkondigen dat China geen ontwikkelingsland is en geen recht heeft op deze vrijstellingen binnen de relevante internationale instellingen? Zo nee, vindt u dat China recht heeft op deze vrijstellingen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 98, heeft China geen vrijstelling onder de Overeenkomst van Parijs. In het klimaatverdrag wordt een onderscheid gemaakt tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Van ontwikkelde landen wordt verwacht dat ze sneller hun emissies reduceren dan van ontwikkelingslanden. China wordt aangemerkt als ontwikkelingsland. China streeft daarbij naar een piek in CO2-emissies voor 2030 en naar CO2-neutraliteit voor 2060.
Bent u bekend met de voorspelling van het International Renewable Energy Agency dat ongeveer 20 miljoen ton afval van zonnepanelen in China zou kunnen worden verzameld tegen 2050 – de grootste hoeveelheid afval van zonne-energie wereldwijd?27 Wat vindt u ervan dat deze zonnepanelen worden vervaardigd met behulp van gevaarlijke materialen – waaronder zwavelzuur en fosfinegas – waardoor ze moeilijk te recyclen zijn en dat ze ook giftige metalen bevatten zoals lood, chroom en cadmium, die schadelijk kunnen zijn voor de mens en die waarschijnlijk uit stortplaatsen voor elektronisch afval in de drinkwatervoorraden zullen lekken?
Het rapport van het International Renewable Energy Agency (IRENA) uit 2016 «End-of-life Management: Solar Photovoltaic Panels»68 is mij bekend. Het rapport stelt dat voor zonnepanelen, die een levensduur hebben van gemiddeld 30 jaar en waarvoor dankzij R&D steeds minder grondstoffen nodig zijn, in veel landen beleid dient te worden ontwikkeld om de verschillende onderdelen, inclusief zorgwekkende stoffen, waar mogelijk te recyclen of anders op een juiste wijze op te ruimen. Om het afval in de toekomst veilig te kunnen recyclen, is het belangrijk dat al tijdens de ontwerp- en productiefase rekening wordt gehouden met het einde van de levensduur. De Chinese regering presenteerde afgelopen voorjaar het 14e Vijfjarenplan, waarbij het concept van de Circulaire Economie wordt omarmd. Dit is een reflectie van een bewustwordingsproces omtrent afvalpreventie en duurzame afvalverwerking. Dit geeft mogelijkheden voor Nederland en de EU voor een dialoog met China en om kennis en ervaring te delen over het elimineren van zorgwekkende stoffen en herbruikbaar en recyclebaar ontwerpen en produceren.
Wat vindt u ervan dat China geen duidelijk recycling-beleid heeft voor deze zonnepanelen en dat miljoenen verouderde panelen aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben?28
Het Chinese circulaire economiebeleid is in ontwikkeling. Er worden door de Chinese autoriteiten in den brede stappen gezet naar verduurzaming, efficiënte afvalverwerking en recycling. Zo heeft China in 2019 o.a. een pilotprogramma «Zero-Waste Cities» opgezet t.b.v. verduurzaming en efficiëntere afvalverwerking in stedelijke gebieden. Nederland hecht aan gedegen beleid op het gebied van afvalverwerking, waaronder preventie, als onderdeel van de transitie naar een circulaire economie wereldwijd. Het is de inzet van het kabinet met China een dialoog op te zetten over de circulaire economie, zoals ook eerder is gemeld in de Chinanotitie. Dit ook met het oog op de centrale rol van China in de mondiale wereldhandel en in productieketens. Internationale samenwerking op het terrein van circulaire economie is prioriteit; transitie naar een circulaire economie is geen geïsoleerd proces.
Bent u bekend met het bericht in de New York Times, «China Is Collecting DNA From Tens of Millions of Men and Boys, Using U.S. Equipment», waarin vermeld wordt dat de Chinese politie DNA-monsters van het mannelijke deel van de bevolking van het land verzamelt – ruwweg 700 miljoen mensen – om de bevolking die volgens de overheid het meest tot misdrijven geneigd is, in het oog te houden en dat China's pogingen om genetica te gebruiken om zijn bevolking te controleren ook gericht zijn op het opsporen van etnische minderheden en andere, meer specifieke bevolkingsgroepen?29
Ja, het kabinet is bekend met dit bericht.
Wat vindt u het gebruik van DNA en andere medische gegevens om mensen te classificeren, te profileren en te controleren?
Het verzamelen van DNA en medische gegevens met als doel classificatie en profilering van bevolkingsgroepen is uitermate zorgelijk. Het verzamelen van deze gegevens op deze basis is in strijd met het internationaal mensenrechtelijk kader, zoals bijvoorbeeld het recht op een persoonlijke levenssfeer en non-discriminatie.
Bent u het ermee eens dat dit een krachtig nieuw instrument is voor Chinese autoriteiten in het uitbreiden van een autoritaire high-tech surveillance staat? Zo ja, kunt u garanderen dat de medische gegevens van Nederlanders, vastgelegd in een Digital Green Certificate zoals ingevoerd door de EU, nooit gebruikt zullen worden om mensen te classificeren, te profileren en te controleren? Zo nee, ziet u dan wel de overeenkomst tussen het verzamelen van medische gegevens van burgers in China met controle als doel en het vastleggen van medische gegevens in een EU Digital Green Certificate?
Het kabinet zal de ontwikkelingen rondom de Chinese DNA-databank nauwgezet volgen.
Verder is het kabinet van mening dat de vergelijking met de Digital Green Certificate (DGC) niet opgaat, omdat het hier niet gaat om een centraal aangelegde database maar om tijdelijke decentraal bewaarde certificaten die na verloop van tijd volgens AVG-richtlijnen weer worden verwijderd. De vaststelling van de DGC en de gebruikte datavelden zijn volledig conform het AVG-principe van dataminimalisatie. Daarbij worden de certificaten niet gebruikt om mensen te classificeren, te profileren of te controleren, maar geeft het enkel een bewijs of iemand covid-vrij en/of volledig ingeënt is. Verder is de DGC op zo’n manier opgezet dat het conform is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en dan in het bijzonder het recht op privacy.
Wat is uw standpunt met betrekking tot eugenetica zoals geformuleerd door de Chinese Communistische Partij in het beleid voor 2021–2025 waarin «het optimaliseren van geboortebeleid» en «het verbeteren van de kwaliteit van de bevolking» specifieke doelen zijn?30
Het kabinet is tegen eugenetische projecten. Het opleggen van geboortebeperkingen aan een bepaalde groep is zeer zorgelijk. Nederland heeft in de 47e sessie van de Mensenrechtenraad in een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen specifiek zorgen geuit over gedwongen sterilisatie en geboortebeperkingen in Xinjiang.
Bent u bekend met het rapport van het China Tribunaal in Londen en de definitieve uitspraak van dit tribunaal dat gedwongen orgaanoogst al jaren op aanzienlijke schaal plaatsvindt in heel China en dat veel van de getroffenen Falun Gong-beoefenaars zijn?31
Ja, het kabinet is bekend met dit rapport.
Kunt u reageren op deze orgaanroof die plaatsvindt in China?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
In de op 2 september aan uw Kamer gestuurde antwoorden op de vragen van Kamerleden Sjoerdsma en Van der Werf over orgaanhandel in China gaat het kabinet verder in op dit onderwerp (2021D31777).
Erkent u dat de vervolging van Falun Gong in China plaatsvindt?
Het kabinet is bekend met de zorgwekkende berichten over repressie van Falun Gong in China. Leden van de Falun Gong lopen het risico te maken te krijgen met detentie, vervolging, marteling en andere repressieve maatregelen van de Chinese overheid.
Erkent u dat Christenen onder steeds meer druk komen te staan in China en dat dit enorm zorgwekkende proporties begint aan te nemen, met name na rapportages door Radio Free Asia dat de autoriteiten in China Christenen vasthouden in geheime, mobiele «transformatiefaciliteiten» om hen hun geloof te laten afzweren?32
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de vrijheid van religie en levensovertuiging in China. De christenen in China zijn inderdaad een kwetsbare groep. Het kabinet spreekt China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in multilateraal verband. Zo sprak Minister Blok op 26 augustus 2020 in gesprek met de Chinese Minister van Buitenlandse Zaken Wang Yi zijn zorgen uit over godsdienstvrijheid in China in het algemeen. Minister-President Rutte heeft deze boodschap in december vorig jaar herhaald tegenover de Chinese premier Li Keqiang. Op 1 maart jl. heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur met de Chinese ambassadeur gesproken en onder andere vrijheid van religie in China opgebracht. Nederland heeft in de 46e VN-Mensenrechtenraad van maart jl. samen met 25 andere EU-Lidstaten zorgen geuit over onder andere de beperkingen op religieuze vrijheden in China.
Bent u bekend met het rapport «In Broad Daylight: Uyghur Forced Labour and Global Solar Supply Chains» uit 2021 van Sheffield Hallam University?33 Wat vindt u ervan dat de zonne-energiesector bijzonder kwetsbaar is voor dwangarbeid in de Oeigoerse regio en dat dwangarbeid in de Oeigoerse regio op deze manier tot diep in de internationale markten en de gehele toeleveringsketen kan doordringen?
Ja, het kabinet is bekend met het rapport. De kwetsbaarheid van dwangarbeid in de productieketen van zonnepanelen zoals beschreven in het rapport is zeer zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie hieromtrent.
Het is de verantwoordelijkheid van de zonne-energiesector om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Gezien de verdenkingen beschreven in internationale rapporten en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, kan beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s, zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Voor een uitgebreidere behandeling van dit onderwerp verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van den Nieuwenhuizen (2021D18112), Van der Lee (2021D18113), Mulder (2021D18114), en Van Dijk (2021D18115).
Bent u het ermee eens dat we ons zorgen moeten maken over berichten dat kinderen tussen de leeftijd van 8–17 jaar worden gedwongen bakstenen te produceren in China, waarbij sommige kinderen worden ontvoerd of verhandeld en verkocht om in steenovens te werken? Bent u het ermee eens dat het verwerpelijk is dat kinderen in de Oeigoerse autonome regio Xinjiang en in de provincie Gansu via scholen worden gemobiliseerd en op grond van provinciale verordeningen verplicht zijn tijdens de herfstoogst te werken? En wat vindt u van verdere berichten dat kinderen in China ook gedwongen worden te werken in het produceren van elektronica, speelgoed en vuurwerk?34
Berichten over kinderarbeid zijn altijd zorgwekkend. Het kabinet zet er op in kinderarbeid, volgens de definitie van de ILO, te bestrijden. Daarbij betrekt het ook het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven hebben de verantwoordelijkheid gepaste zorgvuldigheid toe te passen in lijn met de OESO-richtlijnen, door onder andere te onderzoeken of er in de keten misstanden plaatsvinden en deze aan te pakken of te voorkomen. Het kabinet ondersteunt Nederlandse ondernemingen om kinderarbeid te bestrijden met het Fonds Bestrijding Kinderarbeid. Dit fonds steunt projecten van Nederlandse ondernemingen die onderzoek willen doen naar de dieperliggende oorzaken van kinderarbeid in hun productieketen en hiertegen op lokaal niveau maatregelen willen nemen. Dit fonds ondersteunt deze projecten met subsidie én via een kennistraject met informatie, advies en kennisuitwisseling.
Heeft u een overzicht, zoals gehanteerd door het Bureau of International Labor Affairs35 (VS), van Chinese producten die met kinderarbeid of dwangarbeid worden geproduceerd? Zo ja, kunt u dit overzicht meesturen met de beantwoording van deze vragen? Zo nee, bent u bereid deze op stellen en vervolgens deze producten niet toe laten op de Nederlandse markt?
Het kabinet houdt geen overzicht bij van de productieketens van producten op de Nederlandse markt, en is niet voornemens om zo’n overzicht op te stellen. Het kabinet hecht er groot belang aan dat alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Deze richtlijnen en principes schrijven voor dat bedrijven door middel van het toepassen van gepaste zorgvuldigheid de ernstigste risico’s binnen hun ketens aanpakken. Kinder- en dwangarbeid horen hierbij. Het kabinet zet daarom ook in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor bedrijven, bij voorkeur op Europees niveau. Tevens wijst het kabinet bedrijven actief op de risico’s van zakendoen in Xinjiang. Hierbij communiceert het kabinet aan bedrijven dat, gezien de ernstige verdenkingen beschreven in internationale rapporten, en de beperkte mogelijkheden voor bedrijven om gepaste zorgvuldigheid toe te passen, beëindiging van de betrekkingen met een zakelijke relatie in Xinjiang passend kan zijn. Ondernemingen die opereren in een context met IMVO-risico’s zoals dwangarbeid, moeten bereid zijn tot openheid over hun besluit om in die context te blijven opereren en dienen dat besluit te kunnen motiveren richting hun stakeholders.
Besluiten die mede oorzaak zijn van het hoge aantal besmettingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u voor de maanden mei, juni en juli per week aangeven hoeveel FTE werkzaam waren in het bron- en contactonderzoek per regio, en op welke momenten besluiten zijn genomen om het bron- en contactonderzoek op te schalen, dan wel af te schalen?
Er is geen opdracht gegeven aan de GGD-en om BCO capaciteit af te schalen. Op 1 juni 2021 was de bezetting voor bron- en contactonderzoek als volgt: 3.744 bij de GGD'en en 4.100 landelijk. In de periode dat er een laag aantal positieve testen was zijn minder BCO-medewerkers ingeroosterd en zijn medewerkers aangemoedigd om verlof op te nemen of om vakantie te plannen, zodat zij uitgerust zouden zijn voor een mogelijke volgende golf in september. Daarnaast is verloop van medewerkers niet direct vervangen vanwege de zeer lage besmettingsdruk. Nu het aantal besmettingen sinds twee weken sterk oploopt zijn de GGD-en hard aan het opschalen.
Met welke omvang voor het Bron en contactonderzoek (BCO) wordt rekening gehouden voor de zomermaanden en het najaar? Hoeveel onderzoek kunnen zij uitvoeren? Hoeveel onvervulde vacatures zijn er op het moment?
Gegeven de stijging van het aantal besmettingen blijven de GGD'en werken met het doel dat 4.400 volledig BCO uitgevoerd kan worden. Wanneer het aantal besmettingen hoger wordt dan dit aantal, kiezen de GGD'en voor risicogestuurd BCO. Maandelijks wordt in een overleg tussen GGD GHOR Nederland en het Ministerie van VWS bepaald of deze capaciteit gehandhaafd moet blijven of dat deze op een lager niveau kan worden vastgesteld. De GGD'en streven naar een model waarin de capaciteit kan «meebewegen» met het aantal besmettingen.
Welke onderbouwing had u om af te wijken van het OMT-advies om een wachttijd te hanteren na vaccinatie alvorens toegang tot evenementen wordt verleend? Kunt u de onderliggende stukken aan de Kamer sturen, waarin bewust het verhogen van de vaccinatiegraad onder jongeren als argument wordt gehanteerd om direct na vaccinatie met het Janssen-vaccin toegang tot evenementen te verschaffen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 6 juli jl. heb aangegeven heeft het kabinet zich tot dan toe op het standpunt gesteld dat een vaccinatiebewijs direct na voltooiing van de vaccinatie geaccepteerd kon worden. Aangegeven werd dat onder de op dat moment voorziene zeer gunstige epidemiologische omstandigheden, met een daling van het aantal besmettingen, een praktische afweging is gemaakt. Daarbij is ook in overweging genomen dat hierdoor wellicht mensen, vooral jongeren, gemotiveerd zouden kunnen worden een vaccinatie te nemen. Dit komt de bescherming op langere termijn ten goede. De uitgifte van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie is geregeld in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 in verband met de inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van een vaccinatie of een herstel, die op 11 juni jl. aan de TK is gestuurd (op 14 juni jl. een gerectificeerde versie) voor nahang en op 24 juni jl. is ingegaan. Inmiddels heb ik uw Kamer laten weten dat ik, gezien de veranderende epidemiologische situatie op dit moment, met een sterke toename van besmettingen juist onder jongeren, het standpunt om geen wachttijd te hanteren heb heroverwogen. Ik heb er voor gekozen om na afronding van vaccinaties vanaf 10 juli jl, voor alle type vaccins, de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te laten zijn.
Kunt u kwantificeren in welke mate deze «strategie» succesvol is geweest? In hoeverre is de vaccinatiebereidheid verhoogd, of zijn mensen hierdoor gemotiveerd om zich eerder te laten vaccineren? Hoe veel extra personen zijn dankzij deze strategie gevaccineerd die daar anders niet voor hadden gekozen?
In de afgelopen periode heb ik op alle mogelijke manieren getracht de vaccinatiebereidheid onder de bevolking op een positieve manier te stimuleren. Dat blijft ook komende maanden mijn inzet. Zo is een communicatiecampagne gevoerd, zijn mensen zo goed mogelijk geïnformeerd en is het vaccineren zelf zo laagdrempelig mogelijk georganiseerd. In hoeverre mensen zich door deze specifieke maatregel gemotiveerd voelden om zich eerder te laten vaccineren of tot hoeveel extra vaccinatieafspraken dit heeft geleid, valt niet te zeggen. Dit is niet onderzocht en ik verwacht dat dit ook vrijwel niet te achterhalen zal zijn.
Kunt u toelichten wanneer is besloten tot een geldigheidsduur van 40 uur voor toegangstesten, welke adviezen daarover zijn ingewonnen, hoe die adviezen zijn geapprecieerd en welke argumenten de doorslag hebben gegeven om een termijn van 40 uur te hanteren, in plaats van bijvoorbeeld 24 uur? Kunt u hierbij specifiek ingaan op welke (wetenschappelijke) inzichten u had om af te wijken van het advies van het OMT hierover?
Het OMT heeft in eerdere adviezen aangegeven dat de uitslag van antigeentesten een geldigheid van maximaal 48 uur heeft en dat toegang die verleend wordt door middel een test nooit zonder risico is. Later adviseert het OMT vast te houden aan een kortere geldigheidsduur van 24 uur. In mijn brief aan uw Kamer van 11 mei 2021 heb ik aangegeven het kabinet vasthoudt aan een geldigheid van 40 uur (48 uur minus de gemiddelde duur van een evenement) mede ingegeven door de uitvoerbaarheid. Overigens is een geldigheidsduur van 40 uur in overeenstemming met EU raadconclusies omtrent het digital covid certificate. Een kortere geldigheidsduur leverde een te grote druk op de testoperatie hetgeen afgezet is tegen de extra risicomitigatie van een kortere geldigheidsduur. Tevens is de geldigheidsduur van 40 uur voor een testbewijs opgenomen bij ministeriële regeling onder de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen. Deze regeling is op 28 mei nagehangen bij het parlement en op 5 juni in werking getreden. Nu echter de druk op de testcapaciteit door de vrijdag jl. aangekondigde maatregelen kleiner is geworden, is die ruimte gebruikt om de geldigheidsduur terug te brengen tot 24 uur. Deze maatregel geldt tot 13 augustus. Dit zal ook onderdeel uitmaken van de algehele evaluatie van de toepassing van het corona toegangsbewijs.
Deelt u de analyse dat een kortere termijn van 24 uur en een langere wachttijd na vaccinatie een dempend effect op het reproductiegetal zouden hebben? Zo nee, waarom niet, en kunt u dat onderbouwen? Kunt u, al dan niet in samenspraak met het OMT, een inschatting geven van de gevolgen voor het aantal besmettingen en het reproductiegetal van deze twee besluiten?
Het is voor te stellen dat een termijn van 24 uur en een langere wachttijd van 14 dagen na vaccinatie een dempend effect heeft op het reproductiegetal. Dit is echter van veel meer factoren afhankelijk.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Minister-President dat «nadere informatie» heeft geleid tot het inzicht dat nieuwe maatregelen nodig zijn, op welke nadere informatie doelt u precies, wanneer is die tot u gekomen, op welke wijze is die door u besproken en wanneer heeft u besloten daarop te acteren?
Eind juni stonden alle indicatoren op groen om versoepelingen door te voeren. De signaalwaarden voor het risiconiveau 1 «waakzaam» werden eind juni bereikt. Helaas is het aantal besmettingen in de afgelopen tijd exponentieel toegenomen. Terugkijkend hebben we helaas moeten constateren dat we te snel hebben versoepeld. Een aantal mogelijke risico’s die we hebben gewogen zijn (veel) zwaarder opgetreden dan verwacht. Ten eerste is de naleving van de 1,5 meter sterker teruggelopen dan we hadden verwacht, waardoor er meer besmettingen zijn opgetreden. Ten tweede is gebleken dat bij activiteiten in de horeca met toegangsbewijzen grote clusters van besmettingen zijn ontstaan. We gaan dat goed analyseren. Ten derde is de deltavariant relatief besmettelijker dan de alfavariant. We hebben deze signalen in de loop van vorige week ontvangen, daarom hebben we het OMT ook om een spoedadvies gevraagd. Uiteindelijk hebben we op vrijdag 9 juli besloten om deze maatregelen per zaterdag 10 juli in te voeren.
Kunt u aangeven wanneer u de eerste signalen ontving dat de delta-variant voor een stijging van het aantal besmettingen in het Verenigd Koninkrijk zorgde? Hoe reageerden u en uw ambtenaren en eventuele andere betrokken adviseurs daarop? Kunt u de ambtelijke duiding bij deze ontwikkelingen aan de Kamer toesturen? Kunt u eveneens aan de Kamer sturen hoe het Britse besluit om versoepelingen uit te stellen werd geapprecieerd?
Onder andere op 10 juni en 17 juni 2021 riep het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM het Outbreak Management Team (OMT) bijeen om te adviseren over de situatie rondom de COVID-19-pandemie. Het OMT wordt standaard geïnformeerd over de laatste stand van zaken van de kiemsurveillance van de verschillende varianten door het RIVM in samenwerking met laboratoria in Nederland. Hierbij was het duidelijk dat de delta-variant in toenemende mate werd aangetroffen in kiemsurveillance. Uw kamer is hiervan op de hoogte gesteld in de stand van zakenbrief van 18 juni. Dit beeld geeft aan dat de nieuwe «Indiase» delta-variant relatief besmettelijker dan de «Britse» alfa-variant.
Datzelfde patroon werd in het VK gezien, maar in veel sterkere mate, in geen van de andere Europese lidstaten verspreidde de deltavariant zich zo snel als in het Verenigd Koninkrijk.
De reactie van het kabinet was, zoals toegelicht in de stand van zakenbrief, dat het belangrijk is om de ontwikkelingen middels kiemsurveillance te blijven monitoren. De verwachting was dat er op de korte termijn (vakantieperiode) een toename van de circulatie en mogelijk introductie van variantvirussen te verwachten was, vanwege import uit vakantiebestemmingen. Het OMT heeft een advies gemaakt om besmetting door zg. feestvakantiegangers te beperken, door het adviseren van testen bij thuiskomst. Het kabinet heeft dit advies overgenomen.
Na overleg in de interdepartementale gremia werden deze punten en het belang hiervan nader afgestemd.
We houden de ontwikkelingen in andere landen goed in de gaten, en veel landen worstelden de afgelopen periode met hetzelfde dilemma. Dalende besmettingen, een stijgende vaccinatiegraad en de behoefte aan meer vrijheid moeten afgewogen worden tegen de risico’s.
Kunt u, voor zover u op onderdelen bent afgeweken van adviezen van het OMT – zoals bijvoorbeeld de wachttijd na vaccinatie of de sluitingstijden van de horeca – de onderliggende stukken aan de Kamer doen toekomen waarin de besluitvorming wordt voorbereid?
In de stand van zakenbrief van 8 december jl1. heeft het kabinet aangegeven de presentaties die voorliggen in de informele overleggen over de coronacrisis in het Catshuis openbaar te maken. De stukken worden op de website van rijksoverheid2 gedeeld voor zover daar geen zwaarwegende belangen3 in de weg staan. Ten aanzien van besluitvorming die op 6 en 9 juli jl. heeft geen voorbereidend Catshuisoverleg plaatsgevonden. In het kader van de transparantie en continuïteit heeft het kabinet reeds op die data besloten om de documenten die ter ondersteuning van besluitvorming van 9 juli 2021 zijn opgesteld openbaar te maken. Die stukken zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl4.
Welke bijdrage aan het tegengaan van de virusverspreiding levert het bron- en contactonderzoek momenteel? Hoe veel besmettingsketens weet het BCO te doorbreken? Hoe groot is de bijdrage van het BCO in vergelijking tot andere maatregelen?
Het BCO draagt bij aan de bestrijding van de epidemie, bescherming kwetsbaren en verzamelen surveillancedata om zicht te houden op het virus en de mutaties van het virus. Eerder is berekend welke bijdrage BCO kan leveren aan het verkleinen van de reproductieratio, maar die bijdrage is erg afhankelijk van de omstandigheden en de mogelijkheden en kan pas achteraf berekend worden. Elke test en elk contactonderzoek draagt bij aan het onderbreken van de besmettingsketen. Het BCO heeft hierdoor een grote bijdrage aan het tegengaan van virusverspreiding en is hierdoor net zo belangrijk in vergelijking met andere maatregelen. Het OMT heeft in het 116/117e advies aangegeven dat bronisolatie (thuisblijven bij klachten, BCO, isolatie van zieken en in quarantaine gaan van contacten) een effect van 10–15% heeft op de verlaging van de R.
Deelt u de analyse dat met lage besmettingscijfers het BCO een cruciale rol kan spelen om lokale brandhaarden uit te trappen, zonder dat ingrijpende maatregelen nodig zijn om de verspreiding van het virus te remmen? Zo nee waarom niet?
Het BCO kan inderdaad een belangrijk rol spelen bij het vinden van brandhaarden.
Bij welke aantallen besmettingen wordt het onmogelijk voor GGD’en om het BCO goed uit te voeren? Wanneer werd of wordt dat moment bereikt?
Volledig BCO kan worden uitgevoerd tot en met 4.400 besmettingen per dag.
5.600 volledig BCO zonder monitoringsgesprekken (fase 1b)
Bent u van mening dat het zinvol zou zijn om middels BCO te voorkomen dat varianten verspreiden, als die besmettelijker zijn, een hogere ziektelast kennen, tot meer sterfte leiden en/of mogelijk ongevoelig zijn voor vaccins?
Zie antwoord bij vraag 14
Welke mogelijkheden ziet u voor het BCO om in de toekomst gericht besmettingen met gevaarlijkere varianten op te sporen, om daarmee te voorkomen dat nieuwe varianten hun intrede doen in Nederland?
Na het afnemen van een testmonster bij de GGD worden deze geanalyseerd en wordt de geteste persoon geïnformeerd over de uitslag. Op een deel van de PCR-testmonsters vindt kiemsurveillance plaats, waarin bepaald wordt met welke variant van het virus de geteste persoon besmet is geweest. Het BCO wacht niet op de uitslag van de kiemsurveillance, omdat snelheid geboden is met het oog op het doorbreken van de keten van besmettingen. Daarmee is het BCO geen geschikt instrument om gericht besmettingen met gevaarlijke varianten op te sporen. Uiteraard is BCO zoals gezegd een geschikt middel om verspreiding van het besmettingen überhaupt en dus ook van nieuwe varianten te verminderen.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Kuiken (Kamerstuknummer 25 295, nr. 1283) en een Intra Action Review uit te voeren om lessen te trekken uit het gevoerde coronabeleid in den brede, om goed voorbereid het najaar tegemoet te gaan? Zo nee, waarom weigert u uitvoering te geven aan dit verzoek van een meerderheid van de Kamer?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 18 mei heb gemeld, zijn er in mei 2021 in Nederland twee Intra Action Reviews uitgevoerd op de respons-pijler «Points of Entry», namelijk havens en luchthavens, waarbij alle schakels van de responsketen betrokken waren. Op dit moment lopen meerdere evaluaties over de aanpak van de Coronacrisis, onder meer door de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Zoals ik 12 juli aan de Eerste Kamer meldde, zal ik in mijn voortgangsbrief in september ingaan op de afgeronde, lopende en te verwachten evaluaties binnen VWS. In overleg met het RIVM is het voorstel om de eerste uitkomsten van de lopende evaluaties (bijvoorbeeld het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid) af te wachten, en aan de hand van diens bevindingen eventueel een volgende Intra Action Review uit te voeren.
Kunt u aangeven hoe hoog de dagelijkse capaciteit om mensen met klachten te testen door de GGD was in de maanden mei, juni en juli? Is hier er enig moment afgeschaald danwel opgeschakeld en op welk moment (of momenten) was dit?
De GGD'en hadden in de afgelopen maanden capaciteit beschikbaar om 100.000 testen per dag uit te voeren. De actuele vraag naar testen bij de GGD'en bedraagt tussen de 50.000 en 70.000 per dag (inclusief het testen van uitgaande reizigers), de capaciteit bedraagt 95.000 testen per dag, snelle opschaling is mogelijk tot 105.000/110.000 per dag.
Kunt u aangeven hoeveel testcapaciteit er de komende maanden bij de GGD dagelijks beschikbaar is voor het testen van mensen met klachten?
Zie het antwoord op vraag 16.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Minister van Justitie en Veiligheid die voor de camera’s van het televisieprogramma Humberto zong over mondkapjes die bij het vuil konden? Bent u van mening dat zijn optreden behulpzaam is bij het behouden van draagvlak en urgentie om de pandemie het hoofd te bieden?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft inmiddels publiekelijk aangegeven dit specifieke optreden als onhandig te kwalificeren. Daar heb ik niets aan toe te voegen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
De vragen worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht Onderzoek: Sekseverschil blijft bij onderzoek naar corona vaak onderbelicht»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de onderzoeker dat er meer aandacht moet worden besteed aan sekseverschillen in klinische studies naar COVID-19?
De studie heeft gebruik gemaakt van de informatie die openbaar beschikbaar is op clinicaltrials.gov. Deze informatie is vaak incompleet en wordt pas verlaat bijgewerkt. Zo is van slechts een zeer klein aantal studies een statistisch analyseplan te vinden. Daarom vind ik het lastig conclusies te verbinden aan de analyse die is gedaan in deze studie.
Bent u het er mee eens dat het openbaar maken van de data al kan helpen om de sekseverschillen te bestuderen?
Ja ik ben het ermee eens dat openbaarheid van data kan helpen. Daarom worden voor geneesmiddelen, waarvoor in Europa een handelsvergunning is verleend, de studiedata gepubliceerd op de klinische data website van de het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA).2 EMA is momenteel bezig met een uitbreiding van deze data website. In de volgende fase zullen ook individuele patiënten data (geanonimiseerd) gepubliceerd worden.
Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat meer data openbaar wordt gemaakt en bent u bereid ook die stappen te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het er mee eens dat geneesmiddelenautoriteiten EMA en de FDA, zoals ook in het artikel worden beschreven, verder zullen moeten gaan dan alleen aanbevelingen opstellen om met sekseverschillen om te gaan?
Het zijn niet alleen aanbevelingen. In de richtlijn voor geneesmiddelonderzoek en -beoordeling is beschreven hoe effecten van geneesmiddelen in relevante subgroepen moeten worden geëvalueerd. Naast sekse zijn er namelijk ook andere belangrijke variabelen waarvoor effectverschillen worden bekeken. Denk bijvoorbeeld aan leeftijd, ras of onderliggende aandoeningen. Indien klinische relevante verschillen worden gevonden in deze analyses, leidt dit tot aangepaste (doseer)adviezen in, of waarschuwingen bij, het bedoelde gebruik van een geneesmiddel zoals beschreven in de productinformatie.
Bent u ervan op de hoogte dat Long COVID, in tegenstelling tot de acute klachten die bij covid horen, vaker tot klachten leidt bij vrouwen?2
Ik herken het signaal dat de klachten horend bij Long COVID mogelijk vaker bij vrouwen voorkomen. De populatie die bij acute klachten als gevolg van COVID-19 in het ziekenhuis werd opgenomen, bestond voor een belangrijk deel uit (oudere) mannen met onderliggend lijden. Echter blijkt dat ook patiënten die thuis een COVID-19 besmetting hebben doorgemaakt te maken kunnen krijgen met Long COVID, waaronder mogelijk meer vrouwen en jongeren. Ik vind het belangrijk dat er verder onderzoek wordt gedaan naar deze bevindingen zodat hiermee in beleid, praktijk en onderwijs rekening kan worden gehouden. Zo doet het RIVM onderzoek naar hoeveel mensen met Corona op langere termijn nog klachten hebben, wat deze klachten precies zijn en hoe ernstig ze zijn4. Ook wordt vanuit het RIVM onderzocht of voorspeld kan worden welke mensen langdurig klachten houden en welke mensen juist niet.
Deelt u de opvatting dat het in dat licht nog zorgelijker is dat artsen niet altijd de klachten van vrouwen even serieus nemen als klachten van mannen, zoals professor Oertelt-Prigione stelt, maar ook eerder uit onderzoeken is gebleken?3
Ik vind het belangrijk dat artsen te allen tijde klachten van patiënten serieus nemen, dat geldt uiteraard ook voor klachten als gevolg van Long COVID. Ik heb echter geen signalen dat artsen in Nederland de klachten als gevolg van Long COVID niet serieus nemen.
Long COVID heeft de aandacht van onder andere de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG). Zowel de FMS6 als de NHG7 hebben kennisagenda’s voor Long COVID ontwikkeld. Op 1 juli 2020 is door beroepsgroepen de handreiking «Behandeling en begeleiding van post-COVID-19 patiënten» opgesteld. In deze handreiking staan aanbevelingen voor zorgverleners over hoe zij zorg kunnen verlenen aan de patiëntengroep die klachten en beperkingen heeft overgehouden aan een COVID-19 infectie. Vorig jaar is door verschillende beroepsgroepen aangegeven dat er rekening moet worden gehouden met nieuwe feiten en inzichten. Daarom stel ik, via ZonMw, gelden beschikbaar voor de doorontwikkeling van een multidisciplinaire integrale richtlijn COVID-19 nazorg, in samenwerking met (para)medische beroepsgroepen en patiëntenvertegenwoordiging.
Hoe kan verder worden bevorderd dat vrouwen met Long COVID klachten wel hulp zoeken, ook als zij daar niet toe geneigd zijn door de verwachte reactie van een arts?
Ik vind het belangrijk dat patiënten met klachten bij de huisarts terecht kunnen. Zo kunnen huisartsen tijdig advies geven of patiënten verwijzen voor verdere hulp. Samen met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) wil ik patiënten met aanhoudende klachten oproepen om zich bij hun huisarts te melden. De huisarts kijkt samen met de patiënt welke klachten er zijn. Op Thuisarts.nl kunnen patiënten terecht voor informatie rondom COVID-19 en aanhoudende klachten.
Daarnaast heb ik opdracht gegeven tot de oprichting van C-support om Covid-19-patiënten die langer dan 3 maanden klachten houden te informeren, te adviseren en te ondersteunen. C-support ondersteunt patiënten met COVID-19 en (medische) professionals met aandacht op de nazorg. Zij hanteert een integrale aanpak op het medische domein, het domein van werk en inkomen en het (psycho)sociale domein. Samen met de patiënten zoekt C-support naar een passende oplossing, bijvoorbeeld door te helpen de weg te vinden in het reguliere zorgaanbod.
Wordt er op dit moment bij de behandeling van Long COVID klachten voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen mannen en vrouwen?
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de aard, omvang en duur van aanhoudende klachten na COVID-19, de onderliggende pathofysiologie en risicofactoren voor het ontwikkelen van deze symptomen als ook inzicht in de behandeling, namelijk de herstel- en nazorg, die patiënten met deze aanhoudende klachten hebben ontvangen. Dit onderzoek richt zich op zowel lichamelijk, cognitief, mentaal als op het algemeen welbevinden/kwaliteit van leven.
De onderzoeken naar aanhoudende klachten en ontvangen herstel- en nazorg maakt zo veel mogelijk gebruik van lopend onderzoek en cohorten. In de onderzoeken is aandacht voor de verschillende risicopopulaties, waaronder vrouwen. Ook wordt er vanuit onderzoek gekeken naar de doorlopen zorgpaden van patiënten met aanhoudende klachten. Vanuit de doorontwikkeling van de multidisciplinaire richtlijn COVID-19 nazorg wordt gekeken naar integrale herstel- en nazorg, zoals energiemanagement, mogelijkheid van medicamenteuze behandelopties en cognitieve revalidatie. Het is van belang om per patiënt(groep) te beoordelen wat het beste behandeltraject is, waarbij rekening dient te worden gehouden met de eigenschappen en voorkeuren van de individuele patiënt. Ik blijf met ZonMw continu in gesprek over noodzakelijk onderzoek voor effectieve herstelzorg naar Long COVID. Over de verdere acties en inzet omtrent Long COVID heb ik u recent geïnformeerd in een kamerbrief8.
Het initiatief van een aantal ziekenhuizen in de strijd tegen geneesmiddelkaping |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwe initiatief van samenwerkende ziekenhuizen met de bereidingsapotheek A15 om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de noodzaak van dit initiatief voor het betaalbaar houden van geneesmiddelen?
Ik waardeer initiatieven die daar aan kunnen bijdragen. De beschikbaarheid van medische producten, waaronder geneesmiddelen, tegen aanvaardbare kosten, is van belang zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is.
Wat vindt u ervan dat bij een aantal bereidingen commerciële partijen de prijs omhoog drijven door de middelen te laten registreren?
In Nederland komen geneesmiddelen als hoofdregel met een handelsvergunning (registratie) op de markt.2 Onderzoek naar de mogelijke toepassing van een bestaand geneesmiddel bij een nieuwe indicatie wordt drug rediscovery of drug repurposing genoemd. Drug repurposing duurt vaak minder lang dan de ontwikkeling van een heel nieuw geneesmiddel, omdat er al veel bekend is over het geneesmiddel. De toepassing kan daardoor relatief snel de patiënt bereiken en relatief goedkoop zijn. Drug repurposing waarbij een apotheekbereiding wordt geregistreerd vind ik een goede ontwikkeling. Maar tegelijkertijd zie ik ook specifieke casussen waarbij drug repurposing leidt tot ongewenst gedrag van fabrikanten. Denk bijvoorbeeld aan de casus mexiletine (Namuscla), waarbij de fabrikant het geneesmiddel registreert voor een al bekende toepassing in de praktijk en na registratie een verveelvoudiging van de prijs vraagt. Dit is ongewenst. Daarom heb ik Namuscla niet opgenomen in het basispakket.3 Op Europees niveau zet ik me daarom mede hierom in voor aanpassing van de weesgeneesmiddelenverordening.
Klopt het dat aan het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum (NFKOO) een subsidie is verstrekt met hetzelfde doel?
Het klopt dat het NFKOO een subsidie heeft gekregen met deels eenzelfde doelstelling als het nieuwe initiatief van de samenwerkende universitair medische centra met de bereidingsapotheek A15, namelijk het verwerven van kennis over het hele proces van onderzoek tot en met de registratie en productie van geneesmiddelen. Deze subsidie past binnen mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma, het behouden en uitbouwen van kennis in kennisinstellingen over therapieontwikkeling, registratie van medicijnen en lokale productie.4 Deze subsidie sluit daarmee aan bij de ambities zoals ik deze lees van de samenwerkende universitair medische centra en de bereidingsapotheek A15 om deze kennis in te zeten voor kostenbeheersing in de zorg.
Het Nationaal Farmaceutisch Kennis-, ontwikkel- en opleidingscentrum (NFKOO) werkt momenteel onder andere aan expertiseopbouw voor dossiers door registratie van drie geneesmiddelen, ontwikkeling van 3D-print technologie ten bate van geneesmiddelenproductie en kwaliteitscontrole en productie van generieke producten. VWS heeft in gesprekken in het kader van de voortgang van de subsidieverlening bij het NFKOO het genoemde initiatief onder de aandacht gebracht. Hieruit bleek dat het NFKOO intensief bij het initiatief betrokken is en een samenwerking tussen beiden was gestart. Bij bereidingsapotheek A15 en de betrokken partners ontbrak de expertise om een registratiedossier op te bouwen. Binnen de kaders van de subsidie die door VWS is verstrekt, gaat NFKOO samenwerken met bereidingsapotheek A15 en partners door de hiervoor benodigde expertise aan te leveren. De samenwerking heeft inmiddels ook verder vorm gekregen doordat een product is geselecteerd dat vanuit bereidingsapotheek A15 wordt gemaakt en het risico loopt «gekaapt» te worden.
Welke partijen zitten er precies in het NFKOO en waarom is er voor gekozen alleen aan deze partijen met dat doel subsidie te verstrekken?
De Stichting Nationaal Farmaceutisch Kennis-, Ontwikkel- en Opleidingscentrum is in de zomer van 2020 opgericht door het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) en het Leiden Bio Science Park (LBSP). Het LUMC en het LBSP werkten al geruime tijd aan de opbouw van een dergelijk kenniscentrum met nationale ambitie. Zoals bij vraag 4 beantwoord, past deze subsidie bij mijn beleid om in te zetten op kennisontwikkeling rondom academic-driven pharma.
Is het NFKOO wat u betreft een nationaal dekkend centrum?
Ja, aan de Stichting is bij de subsidieverlening als een van de voorwaarden gesteld dat het een nationaal karakter dient te krijgen en dient daartoe samenwerking en afstemming te zoeken met kennisinstellingen zoals in de subsidievoorwaarden is gesteld. NFKOO werkt hiertoe, op nationaal niveau, aan strategische kennisallianties met universitair medische centra en relevante initiatieven.
Bent u bereid om met het A15 initiatief in gesprek te gaan en te kijken waarbij zij hulp kunnen gebruiken om de strijd tegen geneesmiddelkaping aan te gaan?
In het voorjaar is al gesproken met een van de initiatiefnemers van de bereidingsapotheek A15. Daarbij is ook gewezen op het NFKOO en de kennis die daar wordt samengebracht. Overigens wil ik opmerken dat bereidingsapotheek A15 vergelijkbare activiteiten ontplooit als reeds bestaande bedrijven die zowel apotheekbereidingen en geregistreerde geneesmiddelen produceren, zoals bijvoorbeeld ACE Pharmaceuticals en Tiofarma. Daarnaast bestaat er ook het initiatief Medicijn voor Maatschappij5, een platform voor duurzame en betaalbare beschikbaarheid van medicijnen voor zeldzame ziekten. Binnen Medicijn voor Maatschappij worden ook projecten uitgevoerd om specifieke medicijnen voor patiënten langdurig beschikbaar te maken.
Welke drempels zou het A15 initiatief tegenaan kunnen lopen bij het registreren van commercieel niet-verkrijgbare geneesmiddelen?
Voor het ontwikkelen en registreren van geneesmiddelen is het nodig dat informatie beschikbaar is over de te nemen stappen en over expertise, researchinfrastructuur en financieringsmogelijkheden en partijen waarmee samengewerkt kan worden. Het ontbreken van de juiste kennis kan een drempel zijn voor de registratie van commercieel nog niet-verkrijgbare geneesmiddelen. Recent heeft de voormalig Minister van Medische Zorg en Sport samen met de Staatssecretaris van EZK een kamerbrief met de reactie op het FAST rapport geschreven. Daarin hebben we gemeld dat bij de opstart van FAST hiertoe een loket zal worden ingericht. Via dit loket zal ook informatie beschikbaar zijn van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen, o.a. over het Advies op Maat wat is bedoeld voor start-ups, kleine ondernemingen en academische groepen.6
Wat vindt u ervan dat de de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd direct aan heeft gegeven de voorkeur te geven aan commerciële partijen? Vindt u dat niet in strijd met de doelstelling van het beheersbaar houden van de zorgkosten?2
In het toezicht op de bereiding van geneesmiddelen door apotheken (magistrale bereidingen) hanteert de IGJ de uitgangpunten van de Geneesmiddelenwet en heeft de IGJ geen voorkeur voor commerciële of niet commerciële initiatieven. Bij magistrale bereiding wordt toezicht gehouden op de kwaliteit en hanteert de IGJ uitsluitend kwaliteitsrichtlijnen zoals gemeld op de IGJ-website.8
In de Kamerbrief van 8 april 20199 heeft mijn voorganger meer duidelijkheid gegeven over de wijze waarop deze magistrale bereidingen binnen de bestaande wettelijke kaders kunnen plaatsvinden in Nederland. Van deze magistrale bereidingen moeten de zogenoemde «doorgeleverde bereidingen» onderscheiden worden; dat zijn magistrale bereidingen die worden doorgeleverd aan andere apotheken. Deze doorgeleverde bereidingen zijn in beginsel niet toegestaan indien er geregistreerde producten in de handel zijn. Hiervoor geldt een aparte circulaire van de IGJ waarin de voorwaarden zijn vastgelegd.10
Op welke manier wordt het initiatief van A15 betrokken bij het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST) programma om regulatoire knelpunten van therapieontwikkeling vanuit alle partijen (publiek en privaat) in beeld te brengen?
Het bericht ‘Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onvoldoende steun voor gedragscode conversietherapie»?1
Ja.
Hoe kan het dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode te komen die duidelijk maakt wat goede geestelijke zorg is voor LHBTI-personen, is mislukt?
Het is mijn inziens te vroeg om van een mislukking te spreken. In afstemming met de Minister van VWS heb ik vorig jaar het Humanistisch Verbond aangezocht om samen met de geloofskoepels tot een gedragscode te komen. Het CIO en het CMO hebben aangegeven hier niet aan mee te willen werken. Het Humanistisch Verbond heeft mij verzocht om de regie weer naar mij toe te trekken, wat ik ook zal doen.
Wat is uw reactie op het feit dat het initiatief om tot een gezamenlijke gedragscode is mislukt? En wat is uw reactie op het feit dat er dus onvoldoende steun is onder religieuze koepels om af te spreken dat er voor conversietherapie geen plaats is bij deze geestelijke koepels?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Ik acht het te vroeg om te kunnen concluderen dat religieuze koepels niet willen afspreken dat er bij die koepels geen plaats is voor homoconversie praktijken.
Waarop baseerde u de veronderstelling dat partijen hebben aangegeven, het belang van een dergelijke code te onderschrijven en zich in te willen zetten voor het expliciteren van een breed gedragen norm, aangegeven in de beleidsreactie op het rapport «Voor de Verandering»?2 Wat is er in de tussentijd veranderd?
Die veronderstelling baseerde ik op het gegeven dat in het onderzoek «Voor de verandering» bevestigd wordt dat de meeste gelovigen positief tegenover lhbti-ers staan en afwijzend tegenover pogingen om iemand seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen. Dit is onveranderd.
Op welke manier heeft u zich de afgelopen tijd ingezet om het onderwerp onder de aandacht te brengen van de verschillende koepelorganisaties van geloofsgemeenschappen? Waarom heeft dit niet het gewenste resultaat opgeleverd?
Om een beter begrip te krijgen van de gedragscode en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, heb ik mij eerder deze maand door het Humanistisch Verbond, dat als opdrachtnemer fungeerde om samen met de geloofskoepels tot een dergelijk document te komen, laten informeren. Mede naar aanleiding van dat gesprek overleg ik deze maand nog met het CIO. Op ambtelijk niveau is in de afgelopen maanden op verschillende momenten met het Humanistisch Verbond en het CIO over dit onderwerp contact onderhouden.
Op welke manier gaat u alsnog religieuze gemeenschappen aansporen om zich uit te spreken tegen conversietherapieën van LHBTI-personen?
Mijn intentie is om geloofskoepels ervan te overtuigen dat een door de geloofsgemeenschappen onderschreven gedragscode kan bijdragen aan het verder uitbannen van homoconversie praktijken.
Deelt u de constatering van het Humanistisch Verbond dat door het uitblijven van een gedragscode, enkel een wettelijk verbod op conversietherapie een fundamenteel signaal kan afgeven dat daarvoor in Nederland geen plek is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het van groot belang dat inspanningen om iemands seksuele gerichtheid of genderidentiteit te veranderen effectief worden voorkomen en tegengegaan. Bij de vraag hoe dit het beste vorm kan krijgen gaat het om een zorgvuldige afweging, waarin de rechten van LHBTI-personen en grondrechten centraal staan en waarin onderzocht wordt wat nodig is voor een effectieve bestrijding, zoals is uiteengezet in de beleidsreactie op het onderzoek «Voor de verandering»3. Om die reden zal het kabinet een brede, maar gerichte verkenning uitvoeren naar mogelijke, effectieve nadere maatregelen, waaronder wet- en regelgeving. In deze verkenning wordt eveneens de optie voor enige vorm van een wettelijk verbod meegenomen. Op grond van de uitkomsten van die verkenning kan een weloverwogen keuze worden gemaakt voor de wijze waarop homoconversiepraktijken het meest succesvol kunnen worden voorkomen en tegengegaan.
Het Westnijlvirus en de tijgermug |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Raad van State heeft aangegeven dat in geval van muggenvondsten bij bedrijven, er op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) geen enkele reden is om de bedrijfsnaam geheim te houden?1
De Raad van State ziet informatie omtrent muggen als milieu-informatie. Daarbij geldt dat meer informatie (zoals bedrijfsnamen) openbaar wordt gemaakt bij een Wob-verzoek. Voor de duiding van deze uitspraak is het onderscheid tussen passieve en actieve openbaarmaking van belang. De Wet openbaarheid bestuur (Wob) ziet toe op passieve openbaarmaking.
Er zijn nog steeds weigeringsgronden in de Wob die van toepassing kunnen zijn als er sprake is van milieu-informatie. Een weigeringsgrond is dat openbaarmaking het belang van controle en toezicht zou kunnen schaden. Het klopt inderdaad dat de weigeringsgrond dat er sprake kan zijn van onevenredige bevoor- of benadeling niet kan worden gebruikt. Dit is in lijn met de uitspraak van de Raad van State.
Kunt bevestigen dat de Raad van State heeft aangegeven dat in geval van muggenvondsten in een woonwijk, er uit oogpunt van privacy geen enkele reden is de X- en Y-coördinaten geheim te houden, zolang die gegevens maar niet tot één enkele woning zijn te herleiden?
In deze uitspraak van de Raad van State over een specifiek Wob-verzoek waren de X- en Y-coördinaten van vondstplekken geheel verwijderd, om deze niet herleidbaar te maken naar individuele personen/woningen die vrijwillig vallen in hun tuin laten plaatsen. De Raad van State oordeelde dat deze coördinaten niet openbaar mogen worden gemaakt, als deze herleidbaar zijn naar één of enkele personen. De Raad van State heeft in dit geval echter ook aangegeven dat als de laatste twee cijfers van de X- en Y-coördinaten weg werden gelaten, er in dit geval meerdere huizen (ongeveer 10) binnen de coördinaten vallen, waardoor de herleidbaarheid wegvalt. Aangegeven is dan ook dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de X- en Y-coördinaten in de documenten, die onder dit specifieke Wob-verzoek vallen, openbaar moest maken, zonder de laatste twee cijfers.
Kunt u bevestigen dat het enkel noemen van een woonwijk door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dus niet conform de uitspraak van de Raad van State is?
De uitspraak van de Raad van State ging over een Wob-verzoek, dus betrof het zogenaamde passieve openbaarmaking. Dit moet worden onderscheiden van het geldende kader voor toezichtinformatie die de NVWA actief openbaar maakt.2 De Raad van State heeft al vaker expliciet onderscheid gemaakt tussen actieve en passieve openbaarmaking. De NVWA maakt zelf, dus niet op basis van verzoeken op grond van de Wob, maar uit oogpunt van transparantie, vindplaatsen op woonwijkniveau openbaar om zo bewoners te informeren. De bewoners in de wijk worden hier op zorgvuldige wijze bij betrokken, ook via persoonlijk contact en per brief. De openbaarmaking van vondsten van muggen op de website van de NVWA is een onderdeel van openbaarmaking. De uitspraak van de Raad van State ziet niet op deze openbaarmaking uit eigen beweging.
Bent u het eens met de stelling dat deze uitspraak ook gevolgen zou moeten hebben voor de actieve openbaarmaking van de vangstgegevens, die maandelijks door de NVWA op de website worden geplaatst? Zo ja, waarom vermeldt de NVWA op de website nu, naast de naam van de gemeente, uitsluitend de woonwijk waar de exotische muggen gevonden zijn?
Zoals aangegeven gaat de uitspraak van de Raad van State enkel over passieve openbaarmaking en niet over actieve openbaarmaking. De NVWA werkt in breder verband aan het verder actief openbaar maken van informatie. Daarin wordt ook informatie omtrent vindplaatsen van muggen meegenomen. De NVWA onderzoekt op dit moment op welke wijze informatie over muggenvondsten op een meer gedetailleerd niveau openbaar gemaakt kan worden. Daarbij wordt onderzocht op welke wijze deze openbaarmaking het beste kan aansluiten op de informatiebehoefte vanuit de samenleving. De NVWA beziet of dit het beste via X- en Y-coördinaten of bijvoorbeeld met behulp van postcodes kan gebeuren. Het doel is om de aanpassing in 2022 te realiseren.
Bent u het eens met de stelling dat, door het zo vaag te houden, de NVWA de bewoners bewust onwetend houdt over de precieze locatie?
Bewoners die in een gebied wonen waar een bestrijdingsactie wordt uitgevoerd, worden op zorgvuldige wijze per brief per huisadres op de hoogte gesteld. Bewoners en bedrijven geven aan voldoende geïnformeerd te worden door de NVWA zo bleek uit een in 2020 uitgevoerd klanttevredenheidsonderzoek3.
Bent u het ook eens met de stelling dat er – gelet op de uitspraak van de Raad van State – geen reden is om de bedrijfsnaam dan wel (een deel van) de X- en Y-coördinaten niet actief bekend te maken, en er bovendien uit oogpunt van de gewenste transparantie van de overheid alle reden is om deze gegevens wel bekend te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven maakt de NVWA bij verzoeken op grond van de Wob bedrijfsnamen en X- en Y-coördinaten openbaar conform de uitspraak van de Raad van State. Bij de actieve openbaarmaking wordt met wijknamen gewerkt. Zoals verwoord in de antwoorden op de schriftelijke vragen die eerder ook zijn gesteld door het lid De Groot (D66) over het Westnijlvirus en de tijgermug (kenmerk 2021Z02410), weten bewoners over het algemeen wel de naam van de wijk waarin zij wonen, maar niet de X- en Y-coördinaten van hun woning. Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven zal de NVWA in 2022 haar wijze van actieve openbaarmaking van muggenvondsten aanpassen om te voorzien in een meer gedetailleerde verstrekking van gegevens.
Kunt u bevestigen dat door de wijze waarop de NVWA nu handelt, men genoodzaakt is om voor elke nieuwe vondst een Wob-verzoek te doen?
Indien een derde belanghebbende meer informatie wil verkrijgen dan nu actief door de NVWA openbaar wordt gemaakt, kan daar inderdaad een Wob-verzoek voor worden gedaan. In de Wob-procedure worden de belangen van de indiener alsook de belangen van het betrokken bedrijf afgewogen tegen de criteria uit de Wet openbaarheid van bestuur.
Bent u van mening dat de huidige handelwijze van de NVWA onnodig veel gedoe oplevert en een enorme verspilling van tijd is, omdat vanwege de uitspraak van de Raad van State al vaststaat wat de uitkomst van een Wob-verzoek is, namelijk dat of de bedrijfsnaam of (een deel van) de coördinaten bekend worden gemaakt?
Het openbaar maken van bedrijfsinformatie moet zorgvuldig gebeuren en daartoe moeten alle belangen zorgvuldig worden afgewogen. Daarnaast is de openbaarmaking erop gericht om een zo groot mogelijke groep bewoners en bedrijven te informeren.
Bent u bereid om op de website naast het aantal muggen ook de datum te noemen waarop de vondst is gedaan?
Het artikel 'De 28-jarige Marjolein had spijt van de Laatste-Wil-pil. Justitie doet nu onderzoek naar haar zaak' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De 28-jarige Marjolein had spijt van de Laatste-Wil-pil. Justitie doet nu onderzoek naar haar zaak»?1
Ja, dat artikel is mij bekend.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende rechtszaken die er op dit moment lopen met betrekking tot de Coöperatie Laatste Wil (CLW) en aangeven wanneer de uitspraken van deze rechtszaken worden verwacht?
De CLW is een civiele procedure begonnen tegen de Staat over – kort gezegd – de rechtmatigheid van het verbod op hulp bij zelfdoding. Het is nog niet bekend wanneer de uitspraak in deze rechtszaak wordt verwacht. Voor zover mij bekend zijn er op dit moment verder geen rechtszaken waarbij de CLW partij is.
Wat vindt u ervan dat er opnieuw sprake van is dat een jonge vrouw met psychische klachten en suïcidale neigingen haar leven heeft beëindigd met een illegaal verkregen zelfdodingsmiddel (zie ook de casus van de toen 19-jarige Ximena)?
Het bericht in de Volkskrant dat deze jonge vrouw met psychische klachten en suïcidale neigingen een dodelijk chemisch middel innam om haar leven te beëindigen, na haar daad daarvan spijt kreeg en door haar ingeroepen hulp niet meer mocht baten, vind ik afschuwelijk en uitermate tragisch. Er is aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kan ik echter vanwege het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Bent u het ermee eens dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen te allen tijde moeten kunnen rekenen op goede, passende zorg? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale
neigingen moeten kunnen rekenen op goede, passende zorg. Het is de plicht van de overheid kwetsbare mensen te beschermen. De meeste mensen vinden tijdig de zorg die zij nodig hebben. Helaas moeten mensen met sommige (complexe) psychische aandoeningen (te) lang daarop wachten. Op 26 mei jl. is de discussienota Zorglandschap ggz gemaakt. De discussienota zorglandschap ggz schetst beleidsopties voor een toekomstbestendige ggz. De afgelopen maanden is gesproken met een groot aantal mensen dat op uiteenlopende manieren betrokken is bij de ggz zoals behandelaren, cliënten en naasten, wetenschappers en onderzoekers. De beleidsopties die naar aanleiding daarvan zijn opgesteld moeten nader worden bediscussieerd, uitgewerkt en onderbouwd. Dit kan zeker helpen bij het bieden van goede, passende zorg in de toekomst. Besluitvorming is uiteraard aan een nieuw kabinet.
Klopt het dat mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen door vrijwilligers van CLW via huiskamerbijeenkomsten op een laagdrempelige manier informatie wordt verschaft over het verkrijgen en gebruik van zelfdodingsmiddelen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik kan mij alleen baseren op hetgeen op de website van de CLW staat en daarop wordt over huiskamerbijeenkomsten het volgende vermeld: «De groepsgrootte is niet beperkt. De richtlijn is vijf of zes personen. Alle leden van de CLW zijn welkom, eventueel met introducé.»
Het zou kunnen dat ook (jonge) mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen de huiskamerbijeenkomsten bezoeken.
Ik vind het onwenselijk dat middel X in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional deze fatale stap kunnen zetten. Mijn beleid is er daarom op gericht om een drempel op te werpen in de beschikbaarheid voor consumenten van bepaalde stoffen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief van 3 september 2018.2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen met suïcidale neigingen en/of psychische klachten worden doorverwezen naar de juiste psychische hulpverleningsinstanties?
Sinds 2014 bestaat de landelijke agenda suïcidepreventie, met doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren, met als doel om samen met partners binnen en buiten de zorg te werken aan minder suïcidepogingen en suïcides. In de derde landelijke agenda (2021–2025) is één van de doelstellingen het opleiden, bijscholen en toerusten van professionals. Veel professionals binnen en buiten de zorg komen in aanraking met suïcide(pogingen), maar kampen met handelingsverlegenheid op dit onderwerp. Het is daarom belangrijk om professionals hierin (beter) toe te rusten. Daarom wordt samen
met opleidingsinstituten en beroepsgroepen ingezet op het ontwikkelen
van (e-)modules en trainingsmateriaal voor (zorg)professionals en het inbedden van deze modules in opleidingsprogramma’s.
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat nog meer mensen met psychische klachten en/of suïcidale neigingen op laagdrempelige wijze informatie kunnen krijgen over het verkrijgen en gebruik van zelfdodingsmiddelen? Hoe ziet u dit in het kader van de in 2018 gemaakte afspraken in het convenant met de chemische industrie?
Het Ministerie van VWS probeert zo veel als mogelijk is de chemische stofnaam van stof «X» geheim te houden. De stof wordt ook in onderlinge communicatie tussen VWS en anderen bij voorkeur niet bij naam genoemd. Ook de partijen die deelnemen aan de in 2018 opgestelde code proberen de aandacht voor de stof zo klein mogelijk te houden. Daarnaast probeert de industrie en de gespecialiseerde handel in chemische producten de verkoop van de stof aan consumenten zoveel mogelijk te beperken. In verband met een eventuele zoektocht naar alternatieve routes ga ik hier niet verder in op de methoden die hiervoor gebruikt worden. Tegelijkertijd valt er voor het Ministerie van VWS weinig te doen aan de openbare informatie die via allerlei routes toegankelijk is. Handel in de stof is niet volledig te verbieden.
Is er contact tussen het Ministerie van VWS en CLW over de wens van CLW om zelfdodingsmiddelen te legaliseren en/of is er naar aanleiding van deze casus contact met CLW geweest?
De CLW heeft aangegeven met het Ministerie van VWS (opnieuw) in gesprek te willen over een zogenaamde «proeftuin», waarbinnen de werkwijze van de CLW rondom het dodelijk poeder kan worden getest zonder straf- of tuchtrechtelijke gevolgen. Dit verzoek is door het ministerie afgewezen vanwege de demissionaire status van het kabinet én de beleidslijn (code met veldpartijen) van het huidige kabinet dat het onwenselijk is dat bepaalde stoffen die geschikt zijn voor suïcide gemakkelijk voor particulieren beschikbaar zijn.
Naar aanleiding van de casus van de 28-jarige Marjolein heeft het Ministerie van VWS contact gehad met de CLW.
Het bericht ‘GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen’ |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat is uw oordeel over het feit dat de directeur van de GGD Kennemerland meerdere keren persoonlijk heeft ingegrepen om ervoor te zorgen dat Tata Steel niet werd genoemd in het rapport als mogelijke oorzaak van het hoge aantal longkankergevallen? Kunt u hierop reflecteren?
Ik vind het belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland (VRK) een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.2
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Tata Steel, een commercieel bedrijf, het kankerincidentierapport een dag voor publicatie mocht inzien? Vindt u ook dat hier sprake is van belangenverstrengeling?
Nee, die mening deel ik niet; de GGD heeft aangegeven dat Tata Steel de definitieve versie een dag voor publicatie heeft gekregen om zich te kunnen voorbereiden op de mediaberichtgeving. Dat vind ik een plausibele reden.
Wat is uw oordeel over het feit dat de GGD Kennemerland tweemaal per jaar een persoonlijk overleg heeft met het management van Tata Steel? Is het gebruikelijk dat de vervuilende industrie gesprekken heeft met gezondheidsdiensten? Wat wordt er in die gesprekken besproken?
De VRK geeft aan dat het gebruikelijk is als veiligheidsregio’s in gesprek te zijn met grote bedrijven binnen de regio, bijvoorbeeld over de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Zo heeft de VRK naast Tata Steel gesprekken met onder meer Schiphol en het Centraal Nautisch beheer, omdat GGD Kennemerland (onderdeel van VRK) netwerkpartner is in vraagstukken rond gezondheid en veiligheid. Gesprekken tussen GGD Kennemerland en Tata Steel op het gebied van gezondheid en milieu vonden plaats met de ambitie om de gezondheidssituatie te verbeteren waar inmiddels in gezamenlijkheid met andere overheden aan gewerkt wordt.
Is het onafhankelijke onderzoek naar deze kwestie, aangekondigd door de Veiligheidsregio Kennemerland, alleen gericht op de totstandkoming van het kankerincidentierapport of tevens gericht op de algehele relatie tussen de GGD Kennemerland en Tata Steel?
Het dagelijks bestuur van de VRK besloot op 5 juli jl. een extern onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018» binnen de GGD Kennemerland. Hierbij was één van de onderzoeksvragen of er bij de realisatie ervan beïnvloeding is geweest van bijvoorbeeld bedrijven, organisaties, bestuurders en/of bestuursorganen, waardoor onderzoeksresultaten zijn achtergehouden en/of de duiding vooringenomen is. Zoals ik bij vraag 1 reeds heb aangegeven, is het onderzoeksrapport op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Begrijpt u dat de omwonenden zich miskend voelen en zich zorgen maken over wat voor invloed Tata Steel heeft gehad bij de totstandkoming van andere rapporten en het handhavingsbeleid dat daaruit voortgevloeid is? Op welke wijze gaat u het vertrouwen van omwonenden terugwinnen?
Natuurlijk heb ik begrip voor de zorgen die er zijn bij omwonenden. Daarom is heldere communicatie tussen overheden en belanghebbenden essentieel, maar is ook gedegen onafhankelijk onderzoek van belang om de oorzaken, effecten en feiten boven tafel te krijgen. Het is dan ook goed dat er in opdracht van de VRK onafhankelijk onderzoek is gedaan naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018» binnen de GGD Kennemerland tot stand is gekomen.
Heeft de grote vervuilende industrie op andere plekken in het land toegang tot de gezondheidsdiensten en op welke schaal? Zo ja, kunt u hierop reflecteren? Zo nee, gaat u onderzoeken in hoeverre de gezondheidsdiensten ontvankelijk zijn voor de invloed van commerciële bedrijven?
Het is gebruikelijk dat bedrijven in het kader van het omgevingsrecht gesprekken voeren met vergunningverlenende instanties en daarbij betrokken adviseurs, zoals een GGD. Ook in het kader van de Omgevingswet wordt daarin voorzien. Daarnaast is het ook wenselijk dat dergelijk gesprekken worden gevoerd om innovatie te stimuleren en gezondheids- en milieuwinst te realiseren. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het goed en onafhankelijk functioneren van de gezondheidsdiensten en andere overheidslagen essentieel is voor de betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van de overheid? Hoe gaat u dat doen? Bent u bereid om een breder onderzoek in te stellen naar de invloed van BRZO+-bedrijven (Besluit risico's zware ongevallen) op het beleid en de stukken van de overheid en overheidsdiensten?
Ik deel de mening dat het goed en onafhankelijk functioneren van de gezondheidsdiensten en andere overheidslagen essentieel is voor de betrouwbaarheid van de overheid. Het dagelijks bestuur van de VRK had om die reden ook besloten een extern onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Aangezien daar geen verontrustende uitkomsten naar voren zijn gekomen, zie ik vooralsnog geen reden zelf een breder onderzoek in te stellen.
Kunt u tot slot benadrukken dat gezondheid altijd boven economische belangen dient te staan? Zo ja, op welke wijze zorgt u ervoor dat dit principe wordt nageleefd?
Het Rijk werkt met het Schone Lucht Akkoord (SLA) samen met provincies en gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. Bovendien zet het Rijk zich in voor duurzaamheid, in de brede zin van het woord. Dit betekent het realiseren van CO2 reductie en het verminderen van de milieu en gezondheidsoverlast op de omgeving. Tevens zet het Rijk zich in om in Europa te pleiten voor strengere bronmaatregelen.
Een gezonde leefomgeving en schone lucht is dan ook van groot belang. Aantasting van het milieu en de gezondheid van omwonenden moet zo veel mogelijk voorkomen worden. De afweging tussen verschillende belangen betekent dat er altijd gezocht moet worden naar een optimale balans; ook onder andere werkgelegenheid, de vraag naar producten en het verdienvermogen van Nederland spelen een rol. Het staat vast dat alle bedrijven zich dienen te houden aan alle wettelijke normen, de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen en de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) moeten minimaliseren. Een bedrijf is daar in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor, en het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor vergunningverlening, toezicht en handhaving, hierin bijgestaan door de betrokken omgevingsdienst en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Niet alleen de rijksoverheid, maar ook de provinciale en gemeentelijke overheden maken hierin telkens een zorgvuldige afweging.
Het bericht 'GGD-directeur laat naam Tata Steel uit longkankerrapport schrappen' |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Erkent u dat het vertrouwen is geschaad doordat de directeur van de geestelijke gezondheidsdienst (GGD)heeft verboden Tata te noemen in het rapport over longkanker in Beverwijk en het onderwerp longkanker in het rapport wordt gebagatelliseerd?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het uiteraard belangrijk dat de gezondheidsdiensten onafhankelijk en dus betrouwbaar onderzoeken en rapporteren. Daarom vind ik het goed dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio Kennemerland een extern onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de totstandkoming van het rapport «Incidentie en prevalentie van kanker in de regio Kennemerland 2004–2018». Het onderzoeksrapport is op 26 augustus jl. gepubliceerd. In het onderzoeksrapport, dat door onderzoeker en voormalig ombudsman van Den Haag Peter Heskes is uitgevoerd, is geconcludeerd dat er volstrekt integer is gehandeld door de directeur en zijn medewerkers; de directeur heeft op een juiste manier sturing gegeven en het rapport is op een integere manier tot stand gekomen.
Waarom maken GGD-ambtenaren zich zorgen over dat conclusies uit het rapport publicitair verkeerd zouden kunnen uitpakken voor Tata Steel?
De GGD Kennemerland gaat ervan uit dat u waarschijnlijk doelt op een passage uit de recent gepubliceerde gegevens uit het Wob-verzoek2 aan GGD Kennemerland. Hierin schrijft een GGD-ambtenaar dat het gebruik van het woord «aannemelijk», voor de rol van luchtverontreiniging als mogelijke risicofactor voor longkanker, zou kunnen leiden tot krantenkoppen als «Tata Steel veroorzaakt longkanker».
De GGD Kennemerland geeft aan dat deze conclusie niet kan worden getrokken op basis van het betreffende GGD-rapport omdat bij dit type onderzoek geen oorzakelijke verbanden kunnen worden aangetoond. De GGD Kennemerland geeft aan om die reden gekozen te hebben voor een formulering waarbij duidelijk is gemaakt dat dit GGD-rapport geen oorzaken van een verhoogde kankerincidentie kan aantonen, maar dat uit de wetenschappelijke literatuur wel bekend is dat luchtverontreiniging in het algemeen één van de risicofactoren is voor het ontstaan van longkanker.
Erkent u dat met de hoge prevalentie van kanker in Beverwijk er in deze situatie geen winnaars zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de zorgen van de bewoners van Beverwijk en omstreken ten aanzien van hun leefomgeving. De Provincie Noord-Holland, de gemeenten en het Rijk werken hard om de leefomgevingskwaliteit in die regio te verbeteren. Een veilige en gezonde leefomgeving is van groot belang. De noodklok die sommige artsen en omwonenden hebben geluid neem ik daarom zeer serieus. Via het Schone Lucht Akkoord (SLA) werk ik samen met provincies, gemeenten en stakeholders aan de permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. De ondertekenaars van het SLA committeren zich onder andere aan het zo scherp mogelijk vergunnen en worden daarbij actief ondersteund vanuit het Rijk. Dit najaar voert het RIVM, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een nulmeting van het akkoord uit. Hieruit moet blijken of de maatregelen voldoende zijn om de doelen te halen. Mocht dat niet het geval zijn, dan nemen de deelnemende partijen nieuwe maatregelen. Mocht blijken dat het mogelijk is om meer gezondheidswinst te realiseren door luchtvervuiling sneller of meer terug te dringen, dan zal ik mij daar zeker voor inzetten. Daarnaast vormt het Rijk (de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Economische Zaken en Klimaat) samen met de provincie Noord-Holland en de IJmondgemeenten een ambtelijke werkgroep. Hierin worden de mogelijkheden verkend om Tata Steel structureel te verduurzamen en tegelijk de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. Zelf zet Tata Steel met de Roadmap Plus in op een versnelde weg naar een betere leefomgeving door extra maatregelen en investeringen. Tegelijk is te verwachten dat door het klimaatbeleid, de elektrificatie van het wegverkeer en steeds betere technieken in de industrie de luchtkwaliteit in de komende decennia verder zal verbeteren.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden en artsen die meermaals de noodklok hebben geluid steevast genegeerd zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) afwezig is geweest in het beperken van de luchtverontreiniging veroorzaakt door de industrie en het bevorderen van de volksgezondheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat mensen moeten kunnen vertrouwen op de overheid (provinciaal, lokaal, landelijk en uitvoeringsdiensten als inspecties en GGD-en) als bewaker van normen van uitstoot en dat niet het economische belang van aandeelhouders van Tata-steel voor moeten gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om risicovolle uitstoot te voorkomen, beschermt de overheid met wet- en regelgeving burgers tegen de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging.
Uit de regelgeving volgt dat een bedrijf in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het voorkomen of anders beperken van alle negatieve gevolgen voor het milieu. Daarom moet een bedrijf de Beste Beschikbare Technieken (BBT) toepassen. BBT, waarin zowel de technische als economische haalbaarheid is meegewogen, is onderdeel van rijksregels of de vergunning die wordt verleend door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag ziet tevens toe op de naleving van de rijksregels en de vergunning. Het Rijk adviseert en ondersteunt het bevoegd gezag waar mogelijk, bijvoorbeeld via de inzet van de Inspectie Leefomgeving en Transport, en via Europa afspraken over strengere bronmaatregelen.
Kunt u alle initiatieven die u hebt genomen in de afgelopen tien jaar om de leefomstandigheden voor directe omwonenden en mensen in de regio te verbeteren uitputtend op een rij zetten?
De voormalige Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) heeft in 2009 het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgezet. Binnen dit programma werken de rijksoverheid en decentrale overheden samen om te zorgen dat Nederland overal tijdig aan de grenswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide zal voldoen. Aan het NSL is ook een monitoringsprogramma verbonden om het bereiken van dit doel te waarborgen. Het NSL loopt door totdat de Omgevingswet ingaat. Ook het eerder genoemde Schone Luchtakkoord (SLA) draagt bij aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. De doelstellingen van het SLA zijn al toegelicht bij de beantwoording van de vragen 3, 4 en 5. De verantwoordelijkheid voor taken op het gebied vergunningverlening, toezicht en handhaving liggen bij het bevoegd gezag: de decentrale overheden. In het SLA is onder andere afgesproken scherper te vergunnen. Daar zetten de bevoegde gezagen zich dan ook voor in. Het NSL en overig nationaal, lokaal en internationaal luchtbeleid heeft eraan bijgedragen dat de (achtergrond)concentraties van verontreinigende stoffen in Nederland over de gehele linie zijn gedaald. Dit blijkt ook uit de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland- rapportages3 die jaarlijks worden opgesteld.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de regio over hoe het zover heeft kunnen komen en hoe de situatie kan worden verbeterd voor directe omwonenden en mensen in de regio?
De voormalige Staatssecretaris Van Veldhoven heeft op 21 juni jl. een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van bewonersgroepen en stichtingen. Bij mijn aantreden heb ik reeds verzocht om een soortgelijke ontmoeting om ook zelf de ervaringen te horen van de mensen die in de omgeving wonen. Net als bij het eerder genoemde gesprek doe ik dit samen met een gedeputeerde van Noord-Holland.
Een ondernemer die van de Belastingdienst duizenden euro's voor gezonde lunch voor werknemers moet (terug)betalen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechter: Westlander moet duizenden euro's belasting voor gezonde lunch voor werknemers betalen»1
Ik ben bekend met dit bericht. Alhoewel deze vragen geen direct verband houden met mijn werkterrein, vind ik een gezond personeelsbestand belangrijk. Het feit dat een werkgever zijn werknemers elke dag een gezonde lunch geeft vind ik een goed initiatief.
Deelt u de mening dat een gezond personeelsbestand belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat het Westlandse bedrijf Koppert Cress zijn werknemers gezond laat eten en een chef-kok daarom elke dag een groentelunch voor het personeel laat bereiden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat een ondernemer, die zich inzet voor een gezond personeelsbestand, wordt gestraft door 40.000 euro terug te moeten betalen aan de Belastingdienst?
Werkgevers die personeel gezond willen laten eten worden hierin ook met belastingmaatregelen ondersteund. Ik leg dit hieronder uit. Loon is belast volgens de Wet op de loonbelasting 1964. Dat geldt in beginsel zowel voor loon in geld als voor loon in natura, zoals het verstrekken van een maaltijd. De loonbelasting kent echter een aantal gerichte vrijstellingen en een vrije ruimte, welke ruimte de werkgever naar eigen inzicht kan inzetten om zijn personeel onbelast vergoedingen en verstrekkingen te geven. Is de vrije ruimte helemaal gevuld, dan wordt over het meerdere een eindheffing van 80% geheven. Dit is geen strafheffing, maar vergelijkbaar met een gemiddeld marginaal IB-tarief (circa 44%).2 Daarnaast gelden er nog specifieke waarderingen voor verstrekkingen op de werkplek. Voor maaltijden op de werkplek geldt dat deze in beginsel forfaitair op € 3,35 (in 2021) per maaltijd worden gewaardeerd.3 En voor consumpties, niet zijnde maaltijden, zoals groente en fruit op de werkplek geldt dat deze op nihil worden gewaardeerd. Werkgevers die personeel gezond willen laten eten worden hiermee tegemoetgekomen ten opzichte van de reguliere belastingheffing. Dat licht ik graag toe aan de hand van een voorbeeld.
Stel dat een werkgever altijd een fruitmand heeft staan voor zijn personeel, ter waarde van € 1 per dag per werknemer, en dat hij daarnaast een gezonde groenterijke lunch verstrekt zonder hier een bijdrage voor te vragen van het personeel ter waarde van € 12,50 per dag. De werknemer krijgt in dat geval loon in natura ter waarde van € 13,50 per dag. Hiervoor krijgt hij gezond eten en heeft hij bovendien zelf geen kosten meer voor zijn lunch en tussendoortjes. De fruitmand wordt in principe op nihil gewaardeerd voor de loonbelasting en de lunch op slechts € 3,35. Stel dat dit op jaarbasis 214 lunches zijn. Dan worden deze gewaardeerd op 214 x € 3,35 = € 716,90 op jaarbasis. Terwijl de werknemer feitelijk ter waarde van 214 x (€ 12,50 + € 1) = € 2.889 aan gezond eten krijgt van zijn werkgever. Stel de werkgever heeft hiervoor nog € 4004 vrije ruimte beschikbaar, dan wordt slechts € 716,90 -/- € 400 = € 316,90 belast tegen 80% eindheffing: € 253,52.5
Wat kunt u doen om de regels van de Arbowet zo te wijzigen dat innovatieve en bewuste ondernemers, zoals de directeur van Koppert Cress, niet langer slachtoffer worden van de regeldrift van de Belastingdienst (graag een toelichting)?
Zoals bij het antwoord op vraag 4 toegelicht biedt de wet al veel ruimte om gezonde maaltijden aanzienlijk lager te belasten dan regulier loon. De Wet op de loonbelasting 1964 kent daarnaast een gerichte vrijstelling voor arbovoorzieningen. Deze gerichte vrijstelling is echter bedoeld voor arbovoorzieningen waarin de werkgever moet voorzien. Denk hierbij aan schoenen met stalen neuzen voor in de bouw of een ergonomisch verantwoorde bureaustoel voor kantoorwerk.
Het bericht ‘NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten’. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA-baas wil keuringen in slachthuizen afstoten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling van de vertrekkend inspecteur-generaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat het principieel onjuist is dat vleesbedrijven nu zelf betalen voor de keuringen?
Ik acht de doorberekening van kosten aan het bedrijfsleven bij keuringen gerechtvaardigd. Het bedrijfsleven betaalt voor specifieke dienstverlening door de NVWA omdat het daar ook profijt van heeft of omdat het de kosten zelf veroorzaakt heeft. Het is staand kabinetsbeleid om in beide gevallen kosten door te berekenen.2 Doorberekening van bepaalde kosten kan zelfs verplicht zijn op basis van Europese regelgeving.
Deelt u de mening dat het voor de onafhankelijkheid van de NVWA raadzaam zou zijn om te stoppen met de gedeeltelijke rechtstreekse financiering van de toezichthouder door slachthuizen, omdat daarmee de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt?
Gezien de dwingendrechtelijke Europese regels is het niet mogelijk de bijdrage van slachthuizen aan de bekostiging van de NVWA volledig te stoppen. Deze bijdrage aan de bekostiging door slachthuizen kan echter de schijn wekken effect te hebben op de onafhankelijkheid en autoriteitspositie van de NVWA. Er zijn thans waarborgen opgenomen in het beleid en de regelgeving om eventuele belangenverstrengeling te voorkomen.
Dit voorjaar zijn de overheid en het bedrijfsleven gestart met een traject dat gericht is op meer kostentransparantie en stabiliteit in de kostenprijzen en tarieven. Hierbij wordt ook de (wijze van) bekostiging van de NVWA door de overheid en het bedrijfsleven onder de loep genomen. Het is belangrijk dat eerder genoemde waarborgen ook bij de herziening van het retributiestelsel NVWA behouden blijven of verbeterd worden, zeker waar het de onafhankelijkheid van het toezicht betreft.
Is de kloof tussen de praktijk en de controle groter sinds de werkzaamheden van Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) door de NVWA zijn overgenomen? In hoeverre is de mate van handhaving en kennis bij de NVWA vergelijkbaar met die bij de RVV?
Ik wil niet zo zeer spreken over een kloof maar over een veranderende situatie. Dit heeft met name te maken met de komst van de Europese Hygiëneverordeningen die de nationale wetgeving verving waarop destijds de werkzaamheden van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) waren gebaseerd. Deze nieuwe Europese verordeningen, die van kracht werden rondom de tijd dat de RVV in de Voedsel- en Warenautoriteit (VWA) overging, brachten op basis van nieuwe Europese inzichten wijzigingen met zich mee aangaande plichten en verantwoordelijkheden voor zowel het bedrijfsleven als de toezichthouder. Dit veranderde het toezichtslandschap voor de VWA ten opzichte van haar voorganger RVV aanzienlijk. Hierdoor is het niet goed mogelijk om de mate van handhaving en kennis van beide situaties met elkaar te vergelijken.
Herkent u het beeld dat door de vertrekkend inspecteur-generaal wordt geschetst dat de dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met dierenwelzijn? Kunt u aangeven op welke wijze dit in de praktijk tot uiting komt en welke stappen u zult zetten en heeft gezet om hier verandering in te brengen?
Omdat er discussie blijft bestaan over de spanning in de NVWA tussen het organiseren van toezicht op de borging van de publieke belangen van voedselveiligheid en dierenwelzijn en het verlangd niveau van dienstverlening, samen in een organisatie, heb ik de Raad van advies gevraagd te kijken naar het stelsel van keuren en toezicht in de vleesketen. Op 3 september jl. heb ik uw Kamer het advies «Het stelsel van keuren en toezicht in de (rood)vleessector» van de Raad van advies Herbezinning NVWA aangeboden (kenmerk 2021Z14965).3
Ik heb daarbij aangegeven te staan voor een aanpak die zorgt voor een duurzame verbetering van het stelsel door te kiezen voor een doorontwikkeling van de huidige directie Keuren tot een eigenstandige organisatie. Deze dient los(ser) van de andere delen van de NVWA te staan, met voldoende handelingsvermogen (en capaciteit) en mandaat om officiële controles met gezag naar de sector te kunnen uitvoeren. Een aanpassing in het stelsel («structuuroplossing») is noodzakelijk omdat de Raad van Advies aantoont dat alleen dan naar verwachting de noodzakelijke systeemsprong bewerkstelligd kan worden en de verschillende rollen, belangen en verantwoordelijkheden in een goede, vernieuwde balans gebracht kunnen worden.
De komende periode zal het ministerie samen met de NVWA de ontwikkeling van de huidige directie Keuren naar een aparte organisatie verder uitwerken. Daarbij zal worden bezien hoe de organisatie voor de officiële controles (de huidige directie Keuren) en de organisatie waarin het toezicht op het systeem is belegd (de huidige NVWA) zich tot elkaar dienen te verhouden. Van belang is dat deze uitwerking plaatsvindt met inachtneming van de Officiële Controles Verordening. Hierbij kan verder worden uitgewerkt hoe de onderlinge samenhang en de gewenste organisatorische afstand vorm kunnen krijgen. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 wordt hiertoe een uitgewerkt voorstel opgeleverd. Zie ook mijn brief van 3 september jl. (Kamerstuk 28 286 nr. 1216).4
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om het NVWA-toezicht te scheiden van het keuren van vlees en deze laatste onder te brengen in een aparte zelfstandige dienst? In hoeverre leeft deze opvatting over het scheiden van de rollen breder bij de NVWA? Is deze richting een oplossing voor de huidige situatie waarbij dienstverlening van de NVWA aan het bedrijfsleven op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het bericht omtrent het grote tekort aan tandartsen in Zuidwest-Nederland?1 En met de eerder gegeven antwoorden op schriftelijke vragen over de brandbrief over het grote tekort aan tandartsen in Zeeland en de regio Rotterdam?2
Ja.
Binnen welke termijn kan de Kamer de uitwerking van de mogelijkheden om het aantal opleidingsplaatsen voor tandartsen uit te breiden, verwachten?
In antwoord op vragen van het lid Van den Berg3 is aangegeven dat het Kabinet beziet wat op korte termijn de mogelijkheden zijn om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden.
Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 mln. Op de begroting van OCW is geen dekking voor dit bedrag gevonden.
De beslissing over een uitbreiding van het aantal plaatsen laat ik daarom aan een nieuw Kabinet.
Welke stappen heeft u, sinds de totstandkoming van de aanbevelingen van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) in 2020 over de moeilijk te vullen tandartsvacatures, genomen om tot meer opleidingsplaatsen voor tandartsen te komen? Heeft dit inmiddels geleid tot meer opleidingsplaatsen?
Het betreft een aanbeveling van het Capaciteitsorgaan, niet van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs. In het herziene Capaciteitsplan heeft het Capaciteitsorgaan op 3 april 2020 een verhoging van de instroom in de opleiding Tandheelkunde geadviseerd met 100 plaatsen (van 259 naar 359). Reden hiervoor is dat de komende jaren relatief veel oudere tandartsen het vak zullen verlaten, waardoor op wat langere termijn meer tandartsen nodig zijn.
Voor een verhoging van het aantal opleidingsplaatsen ontbreken de financiële middelen. Het is aan een volgend kabinet om keuzes te maken over de uitbreiding van het aantal opleidingsplaatsen Tandheelkunde.
Op welke manier gaat u in overleg met de Vereniging van Universiteiten (VSNU) om de tekorten aan tandartsopleidingsplaatsen bij hen onder de aandacht te brengen?
De VSNU is reeds bekend met het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal tandartsplaatsen uit te breiden. De VSNU is ook op de hoogte van het ontbreken van de middelen hiervoor op de begroting van OCW.
Coronatoegangsbewijzen en de deltavariant |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoe duidt u de berichtgeving van afgelopen weekend en het weekend ervoor over de toename van besmettingen bij evenementen die plaatsvonden met een coronatoegangsbewijs, zoals in Discotheek Aspen Valley in Enschede?1
We zagen begin juli dat de naleving van de 1,5 meter afnam. Ook hadden we in het eerste weekend dat uitgaansgelegenheden zonder 1,5 meter weer open mochten, gezien dat toegangstesten oneigenlijk zijn gebruikt, of door organisatoren onvoldoende werden gecontroleerd. De beheerder van een locatie of organisator van een evenement mag alleen mensen toelaten als zij een geldig coronatoegangsbewijs en een identiteitsdocument tonen en is verplicht degene die geen geldig coronatoegangsbewijs in combinatie met een passend en geldig identiteitsdocument toont de toegang of deelname te weigeren. Het blijft ontzettend belangrijk dat iedereen zich verantwoordelijk gedraagt, in situaties waar de 1,5 meter geldt en in situaties waarin toegangsbewijzen worden gebruikt om de 1,5 meter los te laten. Alleen zo kunnen we de 1,5 meter in specifieke gevallen verantwoord loslaten.
Burgemeesters zijn bevoegd om te handhaven als een ondernemer niet aan zijn verplichtingen voldoet, onder meer door middel van een last onder bestuursdwang op basis van de Wet publieke gezondheid (art. 58u lid 3 Wpg). Daarnaast is strafrechtelijke handhaving mogelijk (art. 68bis Wpg). Aanvullend op deze mogelijkheden kan de burgemeester, als de gezondheid in gevaar is, op grond van de Gemeentewet de nodige bevelen nemen (art. 174 lid 2 Gemw). In de Algemene plaatselijke verordening zal in de regel ook een grondslag bestaan voor de sluiting van eet- en drinkgelegenheden of publieke locaties in het belang van de gezondheid bij schending van een wettelijk voorschrift.
Het kabinet heeft besloten om vanaf 25 september de 1,5 meter los te laten in de samenleving, en om coronatoegangsbewijzen breed in te zetten.
Is bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, rekening gehouden met een scenario dat het coronatoegangsbewijs en het testen voor toegang niet optimaal zou functioneren? Zo nee, bent u bereid met spoed een nieuw OMT-advies te vragen gezien de meest recente ontwikkelingen?
Nee, bij het 116e en 117e advies van het Outbreak Management Team (OMT) aangaande het versneld zetten van stap 5 van het openingsplan, was de optelsom van de (toen nog vrijwel afwezige) besmettelijkere delta-variant, de verandering in het gedrag van mensen op de 1,5m in het algemeen, de aanval op de systemen van SON en de gevolgen daarvan, de slechte handhaving aan de poort en het toezicht daarop, het ontwijken van het gebruik van geldige QR codes door met name jongeren, niet verdisconteerd. We waren een aantal weekenden onderweg en zagen steeds beter wat er wel en niet werkt. Na een eerste weekend met veel technische problemen, waren de technische problemen het weekend erna opgelost. Ook was het beeld ten aanzien van de handhaving aan de deur in het tweede weekend anders dan in het eerste. Verder waren er vanwege de grote vraag nog steeds wel wat wachtrijen in sommige steden.
Er is ook een spoedadvies aan het OMT gevraagd in het kader van coronatoegangsbewijzen, waarin geadviseerd werd aanvullende maatregelen te nemen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en heeft extra maatregelen getroffen; van 9 juli tot 14 augustus wordt een verbeterplan opgezet en uitgevoerd om het restrisico op corona uitbraken te verkleinen. Vanaf het moment dat de 1,5 meter niet meer geldt, zullen de coronatoegangsbewijzen breed worden ingezet om besmettingen in hoog risico evenementen te verkleinen.
Wat is de wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Janssen-vaccin? Welk wetenschappelijk adviesorgaan heeft hierover geadviseerd?
Er is geen wetenschappelijke bron voor het afgeven van een coronatoegangsbewijs direct na het toedienen van het Jansen-vaccin.
Ik heb besloten geen onderscheid tussen deze vaccins te maken, dit gezien de verbeterde epidemiologische omstandigheden en stijgende vaccinatiegraad. Daarnaast was de verwachting dat de onmiddellijke toegang aan de hand van een Jansen-vaccinatie ook zou leiden tot een hogere vaccinatiebereidheid, wat op de langere termijn een positief effect op de vaccinatiegraad biedt.
Inmiddels heb ik als gevolg van de veranderende epidemiologische omstandigheden dit besluit heroverwogen. Ik heb de heroverweging in de voortgangsbrief van 6 juli jl. aan uw Kamer gemeld om na afronding van vaccinaties de bijbehorende coronatoegangsbewijzen pas na 14 dagen geldig te verklaren. Voor een vaccinatie met het Janssen vaccin is dit sinds 14 augustus 28 dagen, zoals geadviseerd door het OMT en toegelicht in mijn Kamerbrief van 2 augustus jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1392).
Kunt u zich uw uitspraak tijdens het commissiedebat over de EU-Gezondheidsraad (d.d. 9 juni) herinneren waarin u over het gevoerde beleid in het buitenland het volgende zei: «Praktisch betekent dit dat je twee weken na je vaccinatie nog twee weken zult moeten wachten voordat je daadwerkelijk je vaccinatiebewijs kunt gebruiken om te kunnen reizen. Dat vind ik erg onpraktisch?»2
Ja. Voor dit besluit was een brede steun in de kamer.
Kunt u de risicoafweging van deze uitspraak kwantificeren? Met andere woorden: wat is het besmettingsrisico direct na een eerste Janssen-prik ten opzichte van bijvoorbeeld een negatieve test en in welke mate speelt het argument of iets praktisch dan wel onpraktisch is?
Eerder heb ik toegelicht dat gezien de epidemiologische omstandigheden van dat moment, ik het verantwoord vond om geen termijn te stellen aan het ontvangen van een vaccinatiebewijs na vaccinatie. Echter, gezien de veranderende epidemiologische situatie heb ik dit besluit heroverwogen en heb ik besloten om de 14 dagen termijn toch in te stellen na een volledige vaccinatie, met een uitzondering voor het Janssen vaccin waar het termijn op 28 dagen is vastgesteld.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het stilgehouden rapport Woittiez over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport over structurele en ernstige juridische fouten in de jeugdzorg?1
Zoals ik uw Kamer antwoordde op de vragen van het lid Peters (CDA) over het bericht «Kritisch rapport over fouten in de jeugdzorg stilgehouden», is door een ambtenaar van mijn ministerie in 2018 een verkenning gedaan die heeft geresulteerd in een document genaamd «Incident of Patroon?». Er is geen sprake van een uitgebreid rapport.2
Waarom heeft u dit rapport niet met de Kamer gedeeld?
Zoals ik uw Kamer mededeelde in de antwoorden op de vragen van de leden Van Nispen en Kwint (SP) was de conclusie van de verkenning «Incident of Patroon?» dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen is onderkend en beleidsmatig is opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en gelet op het feit dat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is destijds geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.3 Sinds februari van dit jaar is de verkenning in kwestie gedeeltelijk openbaar.4
Kunt u ons vertellen welke adviesrapporten en onderzoeken volgens u de basis zouden moeten zijn voor het nieuwe regeerakkoord?
Het rapport «Stelsel in groei» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 760) en het rapport van de stuurgroep «Maatregelen financiële beheersbaarheid Jeugdwet» (Bijlage bij Kamerstuk 31 839, nr. 775) zijn input geweest voor het oordeel van de Commissie van Wijzen over het structureel benodigde budget voor jeugdzorg en de te treffen maatregelen om het jeugdstelsel toekomstbestendig te maken. Het oordeel van de Commissie van Wijzen is zwaarwegend en dient als inbreng voor de kabinetsformatie. Daarnaast zijn de afgelopen tijd meerdere behartigenswaardige rapporten gepubliceerd over de jeugdhulp en het jeugdstelsel.5 Het is aan de opstellers van het Regeerakkoord om te bezien welke rapporten en informatie zij meenemen. Gegeven de urgentie van het onderwerp is het huidige kabinet met de VNG in gesprek om gegeven het advies van de Commissie van Wijzen de vervolgstappen te bepalen om te komen tot een «Hervormingsagenda jeugdzorg». Hierbij worden ook andere relevante partners (organisaties van cliënten, professionals, aanbieders) betrokken. De definitieve vaststelling van de Hervormingsagenda is aan een nieuw kabinet in overleg met gemeenten en andere betrokken partijen.
Hoe gaat de overdracht naar de nieuwe verantwoordelijke bewindspersonen er concreet uitzien en met welke organisaties en cliëntvertegenwoordigers zal hiervoor worden samengewerkt?
Wanneer een nieuw regeerakkoord tot stand is gekomen, het nieuwe kabinet is aangetreden en de nieuwe bewindspersonen voor JenV en VWS zijn benoemd zullen, zoals dat gebruikelijk is, de nieuwe bewindspersonen ambtelijk voorbereid worden. Met wie precies wordt samengewerkt en hoe dit zal gaan zal met de nieuwe bewindspersonen worden besproken. Uiteraard zal veel samenwerking plaatsvinden met de organisaties, aanbieders, professionals en cliëntvertegenwoordigers die nu met VWS en JenV samenwerken en dit in de toekomst hopelijk ook blijven doen.
Kunt u (Minister voor Rechtsbescherming) concrete acties noemen hoe u met uw ministeriële mandaat keuzes maakt over wat niet meer moet gebeuren en wat wel, zonder het naar een toekomstige hervormingsagenda af te schuiven?
Het kabinet heeft voor 2021 € 613 miljoen euro beschikbaar gesteld aan gemeenten voor het oplossen van de acute problematiek in de jeugdzorg. Met dit geld komt er o.a. ruimte om de crisiscapaciteit in de jeugd-ggz uit te breiden en wachttijden aan te pakken. Voor 2022 stelt het kabinet € 1,314 miljard euro beschikbaar ter compensatie van de tekorten in de jeugdzorg. Dit komt bovenop de eerder toegezegde € 300 miljoen euro voor 2021 en 2022.
De Staatssecretaris van VWS en ik hebben daarnaast verschillende acties ingezet om het jeugdbeschermingsstelsel op korte en lange termijn te verbeteren, zoals het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en de hervormingsagenda jeugd. Zo zetten we in op:
Het is aan een nieuw kabinet om te besluiten over verdere maatregelen als het gaat om de structurele financiën en noodzakelijke aanpassingen aan het jeugdhulpstelsel om de jeugdzorg in de toekomst effectief en beheersbaar te houden.
Aangezien u in de commissie van vorige week als antwoord op vragen zo vaak naar deze hervormingsagenda verwees: wie bepaalt wat op de agenda komt, en hoe gaat de agenda gemonitord worden?2
De hervormingsagenda wordt door het Rijk en de VNG samen met betrokken partijen zoals aanbieders, professionals en jongeren- en cliëntenorganisaties de komende maanden vormgegeven. Deze hervormingsagenda omvat zowel het afspraken maken over maatregelen die passen binnen het huidige stelsel als het starten met de voorbereiding van aanpassing in nationale wet- en regelgeving waar een nieuw kabinet definitief over moet besluiten.
De wijze van monitoring van de maatregelen zal deel uitmaken van deze hervormingsagenda. Conform de motie Ceder/Simons betrekken we ook de opstellers van verschillende rapporten en ervaringsdeskundigen.8 Het is aan een nieuw kabinet deze hervormingsagenda vast te stellen.
Waarom kiest u bij de samenstelling van een Commissie van Wijzen die advies moet uitbrengen over de jeugdzorg voor vijf witte mensen van bovengemiddelde leeftijd, vol bestuurlijke banen bij de overheid?
In de zoektocht naar leden van deze Commissie was een aantal uitgangspunten van belang. Het betrof onder andere: ervaring met bestuurlijke vraagstukken tussen medeoverheden, financiële verhoudingen en kennis van de jeugdzorgsector. Op basis hiervan hebben Rijk en de VNG de samenstelling van de Commissie van Wijzen bepaald.
Bent u het ermee eens dat gebrek aan het serieus nemen van wijsheid uit de praktijk en de ervaringskennis van de mensen om wie het gaat stuitend is?
Ik vind het van evident belang dat kennis van en ervaring met de praktijk en de maatschappij een rol speelt bij de totstandkoming van beleid en regelgeving. Daarom geven de Staatssecretaris van VWS en ik dit ook een belangrijke plek in onze beleidsvorming en worden onder andere cliëntenorganisaties en ervaringsdeskundigen nauw betrokken bij de totstandkoming en uitvoering van de hervormingsagenda.
Bent u het ermee eens dat de oplossing van het probleem ligt in het samenbrengen van verschillende perspectieven en de verbinding tussen verschillende vormen van kennis?
Het samenbrengen van verschillende perspectieven en het verbinden van verschillende vormen van kennis te verbinden zijn zeker van belang in beleidsvorming. Om die reden bundelen het Ministerie van JenV en VWS wetenschappelijke kennis, praktijkkennis en ervaringskennis bij het aanpakken van de problemen binnen de jeugdzorg. Om verschillende perspectieven samen te brengen werken we ook met veel verschillende partijen samen. Zo wordt bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het toekomstscenario Jeugdbescherming samengewerkt met gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, lokale wijkteams, Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, de rechtspraak, vakbonden, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, professionals en de wetenschap om die verschillende perspectieven mee te nemen.
Wat doet u om werknemers van de Directie Jeugd te faciliteren en stimuleren zodat zij ervaringskennis kunnen inzetten en benutten?
De Ministeries van VWS en JenV vinden de betrokkenheid van jongeren en ervaringsdeskundigen bij de beleidsvorming erg belangrijk. De Directie Jeugd, Familie en Aanpak Criminaliteitsfenomenen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Directie Jeugd van het Ministerie van VWS zijn directies waar er bij verschillende beleidstrajecten, jongeren en ervaringsdeskundigen rechtstreeks en via verschillende organisaties betrokken worden om mee te denken over het te vormen beleid. Ook hebben zij op zeer regelmatige basis gesprekken met onder meer bestuurders en medewerkers van gecertificeerde instellingen, brancheorganisaties, cliëntenorganisaties, lotgenotenorganisaties, de Raad voor de Kinderbescherming, de Jeugdautoriteit, gemeenten en vakbonden. Ook vinden zeer regelmatig werkbezoeken plaats waarbij de aansluiting met de praktijk wordt opgezocht. Om de inzet van ervaringskennis te faciliteren en stimuleren gaan de Staatssecretaris van VWS en ik ook zelf graag in gesprek met jongeren en ervaringsdeskundigen. Daarnaast gaan wij regelmatig op werkbezoek om direct met bestuurders, professionals en ervaringsdeskundigen in gesprek te gaan.
Hoe zien de processen eruit die hiervoor concreet zijn ingericht?
Deze processen kunnen erg verschillen afhankelijk van het beleidsonderwerp. Voorbeelden hoe jongeren betrokken worden zijn:
Betekent dit dat de NAM geen afstand heeft gedaan van haar eigendomsrecht op het productiewater?
Nee, door het productiewater te injecteren heeft NAM geen afstand gedaan van haar eigendomsrecht. NAM is nog steeds eigenaar van en verantwoordelijk voor het productiewater.
Zo nee, betekent dit dat de NAM aansprakelijk blijft voor gevaarzetting en alle eventuele schade en volgschade als gevolg van de proceswaterberging in ondergrondse lege gasvelden in zoutcavernes in Twente?
NAM is verantwoordelijk voor de oliewinning in Schoonebeek. Zij is ook verantwoordelijk voor het productiewater dat daarbij ontstaat en dus ook verantwoordelijk voor eventuele schades die volgen uit het injecteren van het productiewater. Indien schades door bodembeweging ten gevolge van de waterinjectie ontstaan dan vallen deze onder het schadeprotocol voor kleine velden en worden deze behandeld door de Commissie Mijnbouwschade.1
NAM slaat geen productiewater op in zoutcavernes. NAM injecteert het productiewater uit Schoonebeek in uitgeproduceerde gasvelden waaruit niet langer gas wordt gewonnen. In een gasreservoir zit van nature gas opgesloten. Het gas kan niet uit het reservoir ontsnappen omdat het reservoir is afgesloten met een dikke, ondoordringbare laag bestaande uit zout en anhydriet. NAM heeft destijds het gas gewonnen waardoor in het reservoir de mogelijkheid is ontstaan om productiewater te injecteren. De risico’s van dergelijke injectie zijn uitgebreid onderzocht en klein en beheersbaar gebleken.
Een gasveld verschilt wezenlijk van een zoutcaverne. Een zoutcaverne is een door de mens gemaakt holte in een zoutlaag. De vorm van een zoutcaverne bevordert zoutoplossing, zodat het zout efficiënt kan worden gewonnen. De lege ruimte van een zoutcaverne heeft een hoogte in de orde grootte van honderden meters en een diameter van tientallen meters. Ter vergelijking, de Eiffeltoren kan rechtop in een zoutcaverne staan. Dit is niet mogelijk in een (uitgeproduceerd) gasveld, want een gasveld heeft geen grote lege ruimte. Het gas bevindt zich in een poreus gesteente. Vanwege deze verschillen zijn de risico’s van injectie in een zoutcaverne ook anders dan injectie in een uitgeproduceerd gasveld.
In december 2016 heeft TNO het rapport2 «Waterinjectie in Twentse gasvelden» gepubliceerd. De onderzoekers hebben aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de waterinjectie in de Twentse gasvelden zal leiden tot de vorming van zoutcavernes.
Wordt het productiewater teruggewonnen zodra dat rendabel kan? Zo ja wanneer, zo nee waarom niet?
NAM is eigenaar van het injectiewater en kan wanneer zij dat wil het injectiewater terugwinnen. Of het terugwinnen van het injectiewater rendabel is, is een zaak van NAM. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen ontvangen dat NAM voornemens is om het geïnjecteerde water terug te winnen. Conform de huidige vergunning wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd. Naar aanleiding van de in 2016 uitgevoerde evaluatie is geconcludeerd3 dat het injecteren van het productiewater uit Schoonebeek nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode is. Op verzoek van uw Kamer4 voert NAM de aanstaande herevaluatie dit jaar uit. Delen van de herevaluatie zijn echter vertraagd vanwege de aanvullende onderzoeken naar put ROW-2 die NAM in opdracht van SodM moet uitvoeren en worden meegenomen in de herevaluatie.5
Als de NAM geen eigenaar meer is van het productiewater, wie is dan aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2. NAM is aansprakelijk voor eventuele schade van het bergen van productiewater in uitgeproduceerde gasvelden.
Houden de locale en regionale calamiteitenplannen rekening met eventuele calamiteiten door de proceswaterberging in de Dinkellandse zoutcavernes, met name met verkeersproblemen door beschadigde wegen, gevaren voor de volksgezondheid door vervuild drinkwater en gebrek aan schoon drinkwater of bevloeiingswater voor de landbouw en schade aan huizen vergelijkbaar met die in Groningen door gaswinning? Zo ja hoe, zo nee, waarom niet?
Mede met het oog op de zoutwinning en ondergrondse opslagen in de regio is in het Regionaal Risicoprofiel Twente het scenario «incident met ondergrondse opslag» uitgewerkt. Met de uitwerking van dit scenario wordt gekeken met welke veiligheidsrisico’s er rekening moet worden gehouden en welke maatregelen daarbij van toepassing kunnen zijn. Veiligheidsregio Twente heeft een crisisorganisatie ingericht die rekening houdt met de geïdentificeerde risico’s uit het Regionaal Risicoprofiel Twente. De beheerder van de locatie is zelf verantwoordelijk voor calamiteitenplannen voor incidenten op de locatie. De crisisorganisatie van de veiligheidsregio is voorbereid om met mogelijke effecten (inclusief de drinkwatervoorziening) die in de omgeving kunnen optreden om te gaan.
Op welke wijze wordt tijdelijk of blijvend voorzien in drinkwater indien de huidige Twentse drinkwatervoorraad niet langer geschikt blijkt voor consumptie?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er nulmetingen gedaan om later te kunnen vast stellen of en zo ja welke schade eventueel te wijten is aan de proceswaterberging van de NAM in de gemeente Dinkelland? Zo nee, waarom niet?
Eerder is mijn ambtsvoorganger, per brief d.d. 18 december 2018
(Kamerstuk 32 849, nr. 156), uitgebreid ingegaan op de vraag in hoeverre een nulmeting zinvol is bij mijnbouwactiviteiten. Mijn ambtsvoorganger heeft toen, mede naar aanleiding van een advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) geconcludeerd dat, vanwege de beperkte waarde van de nulmeting aan gebouwen voor de schadeafhandeling en de beschikbaarheid van een beter alternatief, het verstandig is in te zetten op het (bij)plaatsen van versnellingsmeters waar nodig, zodat betere monitoring kan plaatsvinden.
In het geval van de waterinjectie in Twente zijn er vooraf geen nulmetingen gedaan. Uit de vooraf uitgevoerde milieueffectrapportage (MER) blijkt dat de kans op bodembeweging als zeer klein wordt ingeschat. De bodembeweging in Twente wordt zorgvuldig gemonitord conform het meetplan dat specifiek voor deze regio is opgesteld door NAM en jaarlijks wordt geactualiseerd. SodM beoordeelt het plan en ziet toe op de naleving ervan. Het meetplan is beschikbaar via het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG).6
Mogelijke bodemdaling of -stijging wordt gemeten via waterpassing en satellieten. Sinds de waterinjectie is de mate van deze bodembeweging beperkt. De rapportages hiervan zijn beschikbaar via het NLOG. Seismiciteit wordt gemeten met het meetnetwerk van KNMI. In 2015 is het meetnetwerk in Twente uitgebreid met zeven extra versnellingsmeters en geofoons. Het uitgebreide netwerk is sinds begin 2016 volledig actief. Met het netwerk kunnen aardbevingen vanaf magnitude 0,5 op de schaal van Richter worden waargenomen. Deze nauwkeurigheid is vergelijkbaar met de nauwkeurigheid waarmee de seismiciteit van het Groningenveld wordt gemonitord. De waterinjectie in Twente heeft vooralsnog niet tot waarneembare seismiciteit geleid.
Is het nog wel verantwoord om met de proceswaterlozing in zoutcavernes door te gaan nu de overheid of andere aansprakelijke partijen niet in staat blijken grootschalige schadevergoedingen met vele duizenden gedupeerden voortvarend af te wikkelen, mede gezien de zeer slechte ervaringen met afwikkeling van schade door de gaswinning in Groningen en de Toeslagenaffaire bij de Belastingdienst?
Het mijnbouwsysteem in Nederland is zo ingericht dat het alleen mogelijk is om vergunningen binnen de geldende wet- en regelgeving te verlenen. Voordat een vergunning wordt verleend, moeten de mogelijke risico’s uitgebreid in kaart worden gebracht. Alleen wanneer de risico’s aanvaardbaar worden geacht en de activiteit veilig kan worden uitgevoerd, wordt de vergunning verleend. De vergunning verplicht de operator, in dit geval NAM, om de mijnbouwactiviteit op een veilige en verantwoorde wijze, conform de regels uit te voeren. SodM houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op de mijnbouwactiviteit. Bij incidenten of misstanden die mogelijk tot een incident kunnen leiden, treedt SodM op en moet de operator verantwoordelijkheid nemen. In het geval dat er schade optreedt, kan degene die schade lijdt terecht bij de Commissie Mijnbouwschade. Conform de huidige vergunningen wordt de waterinjectie iedere zes jaar geëvalueerd waarbij de wijze van verwerking van het productiewater uitgebreid wordt geanalyseerd. De aanstaande evaluatie wordt op verzoek van uw Kamer vervroegd uitgevoerd.7
Bij de vergunningverlening voor de waterinjectie is het bovenstaande proces gevolgd en op basis hiervan is geconcludeerd dat het verantwoord is om deze activiteit uit te voeren. Daarnaast komt het bergen van productiewater in uitgeprocedeerde gasvelden overeen met het in 2019 gepubliceerde Europees richtsnoer8 over de best beschikbare technieken voor de olie- en gasindustrie. De injectie van productiewater heeft in dit richtsnoer de voorkeur gekregen boven de zuivering daarvan.
De export van giftige benzine |
|
Jaco Geurts (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Laatste waarschuwing aan oliebedrijven: stop met export giftige benzine»?1
Ja.
Kent u het onderzoek van TNO waarin wordt bevestigd dat Nederlandse oliebedrijven milieuvervuilende en kankerverwekkende benzine exporteren naar arme landen?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer deze constatering dat Nederlandse bedrijven giftige benzine exporteren naar arme landen eerder is vastgesteld? Sinds wanneer speelt deze casus?
Kunt u aangeven of deze bedrijven op deze aantijgingen hebben gereageerd? Zo ja, hoe reageren de betrokken bedrijven op dit niet zijnde «maatschappelijk verantwoordt ondernemen»? Past deze handelwijze in hun missie, visie en/of strategie?
Heeft de overheid stappen ondernomen tegen deze bedrijven of hen anderszins aangesproken op deze praktijken? Is de overheid daartoe bevoegd?
Kunnen deze exporten van giftige benzine per direct worden stilgelegd tegen bepaalde dwangsommen? Zo ja, wordt dit toegepast? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel meer giftig en schadelijk deze brandstof is ten opzichte van de brandstof die gebruikt wordt in Europa?
In genoemd recent TNO-rapport naar de giftigheid en schadelijkheid van dit soort autobrandstoffen wordt geconcludeerd dat hogere zwavelgehaltes bij het gebruik van deze brandstoffen leiden tot hogere emissies van zwaveloxiden en schadelijk sulfaathoudend fijnstof. Daarbij schaden deze in ernstige mate de goede werking van een katalysator, waardoor overige luchtverontreinigende stoffen in verhoogde mate worden geëmitteerd. Blendcomponenten met een hoog benzeengehalte of een hoge dampdruk (zoals butaan) doen de emissies nog eens verder toenemen, vooral bij oudere auto’s. Samengevat concludeert TNO dat onnodig hoge gehalten van zwavel en metalen in benzine leiden tot een hogere uitstoot van voor de volksgezondheid schadelijke stoffen: zwaveloxiden, fijnstof, stikstofoxiden, koolmonoxide en koolwaterstoffen. Dit leidt vervolgens tot de vorming van secundaire deeltjes, verzuring, eutrofiëring en smog. Dit leidt tot een verhoogde kans op kanker, COPD, longontsteking, acute lagere luchtweginfecties, foetale groeivertraging en ischemische hartziekten. Zoals eerder genoemd vind ik deze situatie zeer onwenselijk.
Kunt u aangeven welke juridische handvatten de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nu ook zegt te hebben om bedrijven aan te pakken, welke eerder blijkbaar niet toereikend waren, aangezien de ILT de bedrijven al jaren waarschuwt dat ze moeten stoppen?
Uit het recente TNO-rapport9 is nog duidelijker dan voorheen naar voren gekomen wat de impact is van de export van in Nederland samengestelde autobrandstoffen, en ook dat de praktijk nog onvoldoende is veranderd. Dit rapport geeft daarmee nieuwe en extra aanleiding om de sector nadrukkelijker aan te spreken op hun zorgplicht op grond van artikel 9.2.1.2 Wet milieubeheer, en dat doet de ILT dus ook (zie verder de antwoorden op de vragen 3 t/m 6).
Kunt u bevestigen dat de juridische grond waarop de ILT zich beroept (een onderdeel uit de Nederlandse Wet Milieubeheer) er nu wel is?
Zie antwoorden op de vragen 3 t/m 6.
Kunt u aangeven in welke landen deze giftige benzine is geleverd?
Van veel vrachten met dit soort brandstoffen kon de ILT niet precies achterhalen aan welke landen deze (uiteindelijk) zijn geleverd, omdat de vrachten doorgaans worden overgeladen op kleinere tankers richting eindbestemmingen. Voor zover de ILT eindbestemmingen heeft kunnen afleiden aan de benaming, documenten en scheepsbewegingen, zijn deze autobrandstoffen in ieder geval geleverd aan Senegal, Guinea, Sierra Leone, Ghana, Benin en Nigeria.
Betreft dat ook landen in de focusregio’s van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot ontwikkelingsdoelen die wij onszelf hebben gesteld?
Van de hiervoor genoemde West-Afrikaanse landen vallen Nigeria en Senegal binnen de focusregio Sahel. In alle gevallen gaat het om praktijken aan Nederlandse/Europese zijde die niet in overeenstemming zijn met de door de VN vastgestelde duurzame ontwikkelingsdoelen voor 2030 (de SDG’s), in het bijzonder SDG 3 (goede gezondheid en welzijn), SDG 7 (betaalbare en duurzame energie) en SDG 13 (klimaatactie).
Kunt u aangeven welke vormen van procedures de bedrijven hebben om een eventuele claim van ILT aan te vechten?
Als de ILT besluit een last onder dwangsom op grond van de Wet milieubeheer aan te zeggen, dan is dit een bestuursrechtelijke sanctie waartegen een bedrijf bezwaar en beroep kan aantekenen. Spoedshalve kan een bedrijf ook een aanvraag voor een voorlopige voorziening indienen bij de rechter.
Kunt u aangeven of het ook andere Europese bedrijven betreft?
De ILT houdt toezicht binnen Nederland en heeft geen zicht op buiten Nederland opererende bedrijven. Desalniettemin is duidelijk dat dit soort brandstoffen ook vanuit andere landen wordt geëxporteerd en om die reden heeft de ILT onder meer de toezichthouder in Antwerpen geïnformeerd over de constateringen in het recente TNO-rapport.
Kunt u aangeven in hoeverre deze casus ook betrekking heeft op Europese wet- en regelgeving?
Bestaande Europese regelgeving, in het bijzonder de richtlijn inzake de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof (98/70/EG), bevat onder meer milieutechnische eisen voor diesel, benzine en scheepsbrandstoffen. Deze regels zien op het in de handel brengen van deze producten binnen en tussen EU-lidstaten. Uw vragen gaan echter over export naar niet-EU landen en daarop heeft deze richtlijn geen betrekking (en dus heeft de Europese Commissie ter zake ook geen formele rol).
Zoals aangegeven aan uw Kamer zet ik mij Europees en mondiaal op verschillende manieren in op dit onderwerp vanwege de winst die geboekt kan worden voor luchtkwaliteit, gezondheid, veiligheid en klimaat.
Is de Europese Commissie hier van op de hoogte en gerechtigd stappen te ondernemen tegen deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven in hoeverre bedrijven van buiten Europa eveneens voor de binnenmarkt afgekeurde brandstof dumpen in armere landen?
Daar is geen zicht op, maar in dit verband is het wel goed om de inzet van het United Nations Environment Programme (UNEP) te noemen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen (zie ook de antwoorden op de volgende vragen).
Wijken betreffende milieuregels ook af in middeninkomens- of westerse landen?
Kunt u nagaan of de landen waar de brandstof is gedumpt hier bezwaar tegen hebben aangetekend?
Zijn de ontvangende landen geïnformeerd door Nederlandse autoriteiten over de export van vervuilde brandstoffen? Zo ja, wat zijn de reacties? Zo nee, waarom niet?
Wat wordt er aan gedaan en welke gesprekken zijn er gaande om ook andere landen in de wereld er toe aan te zetten om alleen «schone» brandstof toe te laten?
Wat vindt u een redelijke reactie van de bedrijven op deze aantijgingen?
De berichten ‘Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden’ en ‘De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Kritisch rapport over fouten in jeugdzorg stilgehouden» en «De gescheiden vader, de top van Justitie en het verdwenen rapport»?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat een steviger rechtspositie voor ouders, ook binnen het kader van de civiele rechtsgang, niet nodig is, ondanks de verhalen die in de artikelen genoemd worden? Bent u bereid verdiepend juridisch onderzoek te laten verrichten, meer dan in het kader van het onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut aan bod kon komen?2
In mijn opdracht heeft het Nederlands Jeugdinstituut in 2020 onderzoek uitgevoerd naar de rechtsgronden voor het opleggen van kinderbeschermingsmaatregelen. In dat kader is geïnventariseerd op welke onderdelen de rechtsbescherming van kinderen en ouders verbeterd kan worden. Daaruit is naar voren gekomen dat het civiele kinderbeschermingsrecht voor kinderen en ouders in zijn algemeenheid adequate rechtsbescherming biedt. In mijn reactie op dit onderzoek heb ik aangegeven dat verdergaande rechtsbescherming, bijvoorbeeld door middel van strengere bewijsregels, niet opportuun is.3 De huidige wet- en regelgeving kent een diversiteit aan rechtsbescherming en rechtsgangen. Er is geen aanleiding om dit standpunt te herzien. Dit laat onverlet dat ik zoals ik ook in mijn brief die ik vandaag gelijktijdig aan uw Kamer verstuur aangeef, signalen over het functioneren van het stelsel uiterst serieus neem.
Vindt u dat eenvoudig volstaan kan worden met het continueren van de huidige plannen voor de verbetering van het feitenonderzoek? Deelt u ook de mening dat de informatie die nu beschikbaar is gekomen ten minste moet leiden tot een heroverweging?
De Raad voor de Kinderbescherming, het landelijk netwerk Veilig Thuis en Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van het Actieplan verbetering feitenonderzoek. Zij doen dat in samenspraak met de medewerkers van hun organisaties, in regionaal verband. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie van het actieplan gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en wat er eventueel aan vervolgacties nog nodig is. Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen van de leden Peters, Van Nispen en Kwint is er geen aanleiding om dit nu (naar aanleiding van de verkenning) te heroverwegen.
Wat betekent de constatering dat jaarlijks mogelijk in honderden situaties gebrekkige rapportages ten onrechte ernstige gevolgen hebben gehad voor gezinnen voor de lopende maatregelen van de kinderbescherming? In hoeverre is onderzocht of wordt onderzocht welke gezinnen nog steeds onder deze misstanden te lijden hebben en wat wordt daarmee gedaan?
Voor mijn reactie op deze vraag verwijs ik terug naar de brief die gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer is verstuurd.
Welke rol kan de inspectie vervullen om recht te doen aan gezinnen die ten onrechte door de wijze van dossiervorming met ernstige maatregelen worden geconfronteerd? Bent u bereid een meldpunt te openen waar ouders met klachten over fouten in de dossiervorming terecht kunnen?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de Jeugdwet. Daarbij wordt samengewerkt met de Inspectie Justitie en Veiligheid. Samen zijn de inspecties verantwoordelijk voor het bewaken van de kwaliteit en de veiligheid van de jeugdhulp, de jeugdbescherming en jeugdreclassering en andere aanbieders in het jeugddomein. Daarnaast zien de inspecties toe op de naleving van de wetgeving.
Ik zie in individuele gevallen vooral een rol voor de rechters die maatregelen opleggen om kritisch te toetsen of de onderbouwing ervan gebaseerd is op feiten. De inspecties toetsen in algemene zin de kwaliteit van onderzoeken die ten grondslag liggen aan deze maatregelen.
Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het AKJ. Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen. In mijn antwoord op vraag 17 van het lid Peters (CDA) ga ik uitgebreider in op die mogelijkheden. Ik zie geen meerwaarde in een apart meldpunt bovenop de mogelijkheden die er al zijn om een klacht in te dienen.
Onderkent u dat dit artikel ook de noodzaak onderstreept van extra middelen specifiek voor kinderrechters om hun toetsende taak inzake zorgvuldigheid en rechtmatigheid actiever te kunnen invullen, zoals aangegeven door de Raad voor de rechtspraak?3 Bent u ook van mening dat niet kan worden volstaan met een algemene verwijzing naar extra middelen voor gemeenten en de rechtspraak?
Zoals ik heb aangegeven in de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jongstleden aan uw Kamer is verzonden, herken ik de door de Raad voor de Rechtspraak geschetste problematiek.5 Zoals vermeld, is er extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen de jeugdzorg aan te pakken. Dit zal (op termijn) ook binnen de Rechtspraak effect gaan sorteren. Daarbij komt dat er met de Raad voor de Rechtspraak prijsafspraken zijn gemaakt voor 2020 tot en met 2022, waarbij extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor de Rechtspraak. Bij de verdeling hiervan over de verschillende zaaksoorten kunnen de gerechten rekening houden met de problematiek die speelt binnen het familie- en jeugdrecht. Er worden daarbovenop (vooralsnog) geen extra middelen vrij gemaakt specifiek voor kinderrechters. Mocht in de toekomst blijken dat de huidige oplossingen onvoldoende zijn, dan zal – zonder vooruit te kunnen lopen op de begroting van Justitie en Veiligheid 2022 en de behandeling daarvan in uw Kamer – eerst moeten worden bekeken waar de problemen precies uit voortkomen en wat hieraan kan worden gedaan.
Onrecht in de jeugdbeschermingsketen en een verborgen gehouden onderzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. |
|
Michiel van Nispen , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over Vincent en zijn strijd tegen onrecht in het systeem van de jeugdbeschermingsketen?1
Ja.
Kunt u verduidelijken waaruit nou precies blijkt dat de problemen in de jeugdhulp, en die ook in de verkenning van Reinout Woittiez naar voren zijn gekomen: «de volle aandacht van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en VWS en de gemeenten [hebben]», zoals een woordvoerder van uw departement zei? Welke concrete acties zijn ondernomen en wanneer nadat de heer Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd?
In de praktijk komt het voor dat ouders en kinderen menen dat door de betreffende organisaties, zoals de Gecertificeerde Instelling of de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), geen goed feitenonderzoek is gedaan. Dit was ook het geval in de casus naar aanleiding waarvan de verkenning 'Incident of Patroon?' is gedaan. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat door een betreffende organisatie geen goed feitenonderzoek is gedaan, kunnen zij hierover een formele klacht indienen. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de instelling. Zij kunnen zich daarin laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Indien betrokkenen het niet eens zijn over de afhandeling van de klacht kunnen zij zich wenden tot de Nationale Ombudsman of de Kinderombudsman. Als ouders zich niet kunnen vinden in een jeugdbeschermingsmaatregel, bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing, kunnen de ouders dit aan de rechter voorleggen.
Betrokken instellingen zetten zich onverminderd in voor het verder verbeteren en professionaliseren van het feitenonderzoek. In 2017 is al gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een Actieplan Verbetering Feitenonderzoek, dat in 2018 in uitvoering is genomen door de RvdK, het Landelijk Netwerk Veilig Thuis, en Jeugdzorg Nederland, namens de Gecertificeerde Instellingen. Daarnaast hebben de knelpunten in de jeugdzorg ook in brede zin onze volle aandacht. Ik verwijs hiervoor onder andere naar het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, naar de programma’s Scheiden zonder Schade en Geweld hoort nergens thuis en naar het recent aan uw Kamer toegezonden toekomstscenario kind- en gezinsbescherming. Voor de concrete acties en de stand van zaken daarop verwijs ik naar de voortgangsbrief Jeugd waarin uw Kamer periodiek wordt geïnformeerd over de stand van zaken van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, waaronder het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de heer Woittiez, die aangeeft «weinig enthousiasme» te bespeuren op uw departement om deze problematiek aan te pakken?
Ik herken dit niet. Zoals hiervoor aangegeven, lopen er veel acties om verbeteringen in de jeugdzorg door te voeren.
Deelt u de mening van de heer Woittiez, dat het er op lijkt dat het Ministerie van VWS weliswaar aan de slag is gegaan met de jeugdzorg, maar daarbij niet genoeg oog heeft gehad voor de praktische en juridische bezwaren? Zo ja, hoe wilt u deze balans gaan herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet. In de intensieve samenwerking met het Ministerie van VWS komen alle aspecten van de jeugdzorg aan de orde, ook de praktische en juridische aspecten.
Waarom is het onderzoek van de heer Woittiez nooit met de Kamer gedeeld? Wat heeft het de betrokkene, i.c. Vincent, concreet opgeleverd dat in zijn zaak onrecht is aangetoond? Welke inspanningen zijn geleverd om dit te herstellen?
Conclusie van de verkenning was dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Gezien de aard van de verkenning en doordat uit de verkenning bleek dat de problematiek reeds bekend was en werd opgepakt, is geen aanleiding gezien om mij te informeren over de verkenning en daardoor ook niet om de verkenning met uw Kamer te delen.
In het eerste overleg dat heeft plaatsgevonden met de betreffende burger is direct aangegeven dat het departement niet kan treden in de behandeling of beoordeling van individuele casuïstiek. Er is dus ook niet gekeken of er inderdaad fouten zijn gemaakt in deze individuele zaak. De bevoegdheid om te adviseren in of uitspraken te doen over individuele casuïstiek is belegd bij andere instanties zoals de rechter, Nationale ombudsman, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Gecertificeerde Instellingen en de RvdK. Het NRC-artikel over deze casus en eerdere publicaties, bijvoorbeeld in de Groene Amsterdammer waarnaar wordt verwezen, lijken overigens te onderschrijven dat de betreffende burger van deze mogelijkheden gebruikt heeft gemaakt zich tot die instanties te wenden, maar dat de uitkomsten daarvan tot nu toe geen aanleiding gaven tot andersluidende beslissingen.
Klopt het dat het actieplan Verbetering Feitenonderzoek eind 2021 afloopt en dat dit plan al liep voordat Woittiez zijn bevindingen had gepresenteerd? Wat hebben de bevindingen van Woittiez precies bijgedragen aan het actieplan? Kunt u uiteenzetten wat dit actieplan precies teweeg heeft gebracht in de jeugdbeschermingsketen; met andere woorden: wat zijn de resultaten van dit actieplan tot op heden?
Ja, het klopt dat het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek al in voorbereiding was voordat de verkenning was afgerond. De conclusie van de verkenning was ook dat de noodzaak tot het doorvoeren van verbeteringen beleidsmatig is onderkend en opgepakt. Daardoor is geen aanleiding gezien aanvullende acties te nemen. Het actieplan loopt van 2018 t/m 2021. In 2020 heeft een tussenevaluatie van het plan plaatsgevonden. Uit deze evaluatie bleek dat verreweg de meeste acties zijn opgepakt of in voorbereiding zijn. Het was ten tijde van de tussenevaluatie nog te vroeg om uitspraken te doen over concrete effecten, omdat de implementatie en borging van de meeste acties gepland stonden/staan in 2020 en 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.
Klopt het dat de ambtelijke top van het Ministerie van VWS al zeker sinds april 2017 op de hoogte was van deze casus en dat VWS zelf ook onderzoeksvragen had opgesteld, maar deze nooit heeft laten beantwoorden? Wat waren deze onderzoeksvragen en waarom zijn ze nooit beantwoord?2
VWS was op de hoogte van de casus. Naar aanleiding van de klachtenprocedure tegen de toenmalige Inspecteur jeugdzorg heeft begin 2017 een hoorzitting plaatsgevonden. Tijdens deze hoorzitting is afgesproken om een informeel gesprek te voeren met ambtenaren van het ministerie. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Dit gesprek betrof een informeel gesprek waarin verschillende vraagstukken aan de orde zijn geweest. Er zijn volgens de ons beschikbare informatie geen afspraken gemaakt over een nader onderzoek.
Heeft de Inspectie J&V in de zaak van Vincent, waarin rechterlijke uitspraken genegeerd werden, een rol gehad? Zo ja, wat was haar oordeel over de werkwijze van de betrokken instanties in deze zaak?
De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt regelmatig signalen van verontruste burgers die negatieve ervaringen hebben met uitvoeringsorganisaties die onder het ministerie van JenV vallen. Bij meldingen maakt de Inspectie een inschatting van de problematiek (in hoeverre er sprake is van een structureel probleem) en wordt bekeken of er voor de melder andere manieren zijn om het probleem onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld via een klachtenprocedure. Daarbij wordt soms, afhankelijk van de aard van het onderwerp, informatie ingewonnen bij de organisatie waarover wordt geklaagd. Mede omwille van de privacy - met name van het betreffende kind en diens omgeving - kan ik helaas niet verder ingaan op eventuele betrokkenheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid in deze specifieke casus.
Hoe kan volgens u worden gewaarborgd dat dossiers een zo objectief en objectiveerbaar mogelijk beeld geven van de betrokken jeugdige en het systeem om die jeugdige heen?
Het uitvoeren van goed feitenonderzoek is een opgave voor alle instellingen in de jeugdbeschermingsketen. Al deze organisaties werken met kaders/richtlijnen om ervoor te zorgen dat de in het kader van de dossiervorming verkregen informatie een zo objectief mogelijk beeld geeft. Indien ouders en/of kinderen zich niet in het feitenonderzoek kunnen vinden, kunnen zij hierover een klacht indienen.
Wat kan een burger doen als instellingen rechterlijke uitspraken naast zich neerleggen? Zijn op dit moment voldoende waarborgen in het systeem waarop een burger kan terugvallen als een instantie niet meewerkt aan een rechterlijke beslissing? Zo ja, werken die in de praktijk ook als zodanig? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De organisaties in de jeugdbeschermingsketen moeten een rechterlijke uitspraak uitvoeren. Ze kunnen hier niet naar eigen inzicht van afwijken. Wel moet er ruimte zijn om, als gewijzigde feiten of omstandigheden daar vanuit het belang van het kind toe nopen, het belang van het kind voorop te stellen. Dit mag er uiteraard niet toe leiden dat sprake is van eigen richting. Daarbij moet de toegang tot de rechter voor de betrokken ouders altijd gewaarborgd zijn.
Hoe dient volgens u te worden omgegaan met onterechte meldingen van kindermishandeling, met name met betrekking tot vernietiging van de gegevens die met deze onterechte meldingen samenhangen? Gebeurt dat op dit moment ook?
Slachtoffers van kindermishandeling of huiselijk geweld geven regelmatig aan: was er maar iemand geweest die had gezien hoe het écht met mij ging. Daarom is het belangrijk dat iedereen die rondloopt met zorgen over kindermishandeling of huiselijk geweld, in het belang van de veiligheid, contact kan opnemen met het meldpunt Veilig Thuis. Zorgen kunnen achteraf onterecht blijken te zijn, maar dat maakt de melding op voorhand niet onterecht. Als een betrokkene een melding – of de uitkomst van het onderzoek – onterecht vindt kan deze hierover in gesprek gaan met Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft een onafhankelijke klachtenprocedure. Als informatie achteraf onjuist blijkt, kan de betrokkene verzoeken om aanpassing of vernietiging van het dossier. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen.
Een verzoek om vernietiging moet Veilig Thuis in ieder geval honoreren als door de uitkomst van het onderzoek van Veilig Thuis de inhoud van de melding wordt weerlegd. Dit staat beschreven in het handelingsprotocol van Veilig Thuis. In het contact dat Veilig Thuis met de betrokkenen heeft over de uitkomsten van het onderzoek, wijst Veilig Thuis op het recht om te verzoeken om vernietiging van de gegevens indien het onderzoek de inhoud van de melding in het geheel niet heeft bevestigd. In de praktijk komt dit ook voor.
Bent u bereid uitgebreid onderzoek te laten doen naar mogelijke weeffouten in het stelsel van jeugdbescherming, om zo zaken als die van Vincent in de toekomst te kunnen voorkomen?
De knelpunten in de jeugdbeschermingsketen zijn reeds onderwerp van onderzoek en analyse. Ten aanzien van het feitenonderzoek geldt dat door de betrokken instellingen wordt onderkend dat het doen van feitenonderzoek in de praktijk beter kan. Daarom investeren zij voortdurend in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor is ook het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek in de Jeugdbeschermingsketen opgesteld. Zoals aangegeven, staat volgend jaar de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het Actieplan zijn gerealiseerd, wat de concrete effecten daarvan zijn en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn.