De beantwoording van eerdere Kamervragen over code zwart. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over code zwart van 20 december 2021?1
Ja.
Deelt u de mening met uw ambtsvoorganger dat code zwart pas wordt afgekondigd als er sprake van is dat alle zorgcapaciteit volledig is benut, alle zorgverlening maximaal opgeschaald en afgeschaald is en de samenwerking tussen zorgaanbieders zorgbreed volledig en maximaal is benut en er op dat moment geen lokale of regionale oplossingen meer mogelijk zijn om de continuïteit van zorg te waarborgen?
De situatie zoals deze in de vraag wordt beschreven is in het Tijdelijk Beleidskader «Continuïteit en kwaliteit van zorg in fase 3 van de COVID-19 pandemie»2 (hierna: beleidskader fase 3) geclassificeerd als fase 3 conform het geactualiseerde opschalingsplan van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)3.
Specifiek voor de IC-zorg in de ziekenhuizen is het draaiboek «Pandemie» van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC) opgesteld.4 In dit draaiboek wordt fase 3 voor de IC verdeeld in drie stappen (a, b en c) die gaan over de triage van patiënten. In het draaiboek «Pandemie» wordt voor fase 3 stap a en b uitgewerkt welke medische criteria toegepast moeten worden in ziekenhuizen om bij onvoldoende plek een keuze te kunnen maken welke patiënt in aanmerking komt voor opname op de IC. Aansluitend op het draaiboek «Pandemie» zijn in het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de criteria voor fase 3 stap c apart uitgewerkt.5 In deze laatste stap vindt besluitvorming plaats op basis van niet-medische gronden, omdat het niet meer mogelijk is om op basis van medische overwegingen onderscheid te maken tussen verschillende mensen die een IC-bed nodig hebben. In dit draaiboek van de FMS en de KNMG staat beschreven dat er sprake is van een iteratief proces waarin binnen fase 3 binnen een ziekenhuis wisselend sprake kan zijn van triage op basis van criteria zoals vastgesteld voor stap a en stap b (draaiboek «Pandemie») of stap c (draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie»), afhankelijk van de druk op de IC en beschikbare capaciteit.
Deelt u de mening dat dit een omslachtige omschrijving is van het feit dat in geval van code zwart er geen intensive care (ic)-bed beschikbaar meer is voor een coronapatiënt of reguliere patiënt? Zo nee, waarom niet?
In een brief van mijn ambtsvoorganger aan de voorzitters van veldpartijen6 staat beschreven dat fase 3 – een situatie waarbij sprake is van een zorgcrisis op landelijke schaal – gesignaleerd kan worden vanuit diverse sectoren binnen de zorg, bijvoorbeeld een tekort aan IC-bedden maar ook een tekort in de ouderen- of huisartsenzorg als door ziekteverzuim of uitstroom van personeel de continuïteit niet meer geborgd kan worden. Het signaal dat overgegaan dient te worden tot afkondiging van fase 3 kan dus vanuit verschillende sectoren komen, maar in alle gevallen geldt fase 3 na afkondiging zorgbreed.
Naast de zorgbrede afkondiging van fase 3 kan in het geval uitsluitend de IC-capaciteit van de ziekenhuizen een knelpunt vormt, de procedure van het draaiboek «Pandemie» en het draaiboek «Triage op basis van niet-medische overwegingen voor IC-opname ten tijde van fase 3 in de COVID-19 pandemie» worden gevolgd.
Deelt u de mening dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet degene zou moeten zijn die code zwart afkondigt, omdat de Minister ook de eindverantwoordelijke voor het coronabeleid is en er dus belang bij heeft om een code zwart niet af te kondigen met alle mogelijke gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar of bij wie gaat u de verantwoordelijkheid voor het afkondigen van code zwart neerleggen?
Het afkondigen van fase 3 – waarbij sprake is van een nationale zorgcrisis – is een zware ingreep, met verstrekkende consequenties voor alle betrokken partijen in de zorgketen. Het raakt alle zorgmedewerkers en patiënten. In fase 3 doen we concessies met betrekking tot de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. De afkondiging van fase 3 dient een goed en zorgvuldig proces te zijn en de besluitvorming over fase 3 dient ordentelijk te verlopen en inhoudelijk voldoende onderbouwd te zijn. In het beleidskader fase 3 worden de stappen beschreven, waaronder een verzoek vanuit de LNAZ en een verificatie door de toezichthouders, die voorafgaan aan het afkondigen van fase 3 door de Minister van VWS.
Het artikel ‘Corona lijkt kans op diabetes te verhogen bij kinderen’ |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het recente onderzoek van het Centers for Disease Control and Prevention (CDC), waaruit naar voren komt dat kinderen na een COVID-infectie tot wel 2.6 keer meer kans maken op zowel diabetes type 1 en 2?1
Ik ben bekend met dit onderzoek.
Hoe duidt u, met dit onderzoek inachtneming, de algemene risico-situatie rondom kinderen die besmet raken met COVID-19?
Op basis van dit onderzoek is geen uitspraak te doen over de algemene risico-situatie voor kinderen die besmet raken met covid. Dit onderzoek geeft een aanwijzing dat diabetes vaker optreedt bij kinderen die eerder positief testten op sars-cov-2 dan bij kinderen die geen positieve test hadden ontvangen. Hetzelfde is eerder gevonden bij volwassenen, net als voor andere aandoeningen. Een beperking van dit onderzoek is dat men geen informatie had over factoren die zowel het risico op covid-19 als op diabetes verhogen, zoals overgewicht.
Kunt u zich vinden in de stelling dat de (ernst van de) effecten en de potentiële gevolgen hiervan, op zowel korte- als lange termijn in het geval van besmetting door COVID-19 bij kinderen nog onvoldoende duidelijk en in beeld zijn?
In het advies «Vaccinatie van 5- tot en met 11-jarigen tegen COVID-19» heeft de Gezondheidsraad recent alles beschreven wat bekend is over de gevolgen van een besmetting door COVID-19 bij kinderen. Het advies om vaccinatie aan te bieden is gemaakt na een afweging van de, mogelijk zeldzame, gevolgen van een besmetting.
Vindt u, wetende dat nieuwe korte- en langetermijneffecten van besmetting door COVID-19 zoals deze, en zowel de kwantiteit als de (ernst van) de gevolgen van long-COVID nog worden onderzocht en ontdekt en dus nog (deels) onbekend zijn, dat het verantwoord is de scholen te openen?
Het belang van fysiek onderwijs kan niet worden overschat. Zelfs indien de scholen gesloten zijn, is voorzien in noodopvang voor kwetsbare doelgroepen. De experts hebben in het advies naar aanleiding van het 136e OMT geadviseerd om het primair en secundair onderwijs te openen, en inmiddels zijn gelukkig alle scholen weer geopend.
Elk kind heeft recht op onderwijs en fysiek onderwijs is belangrijk om leervertragingen te voorkomen en in te halen, en ook voor de sociaal-emotionele ontwikkeling en welzijn van leerlingen is het belangrijk dat zij naar school kunnen. Het beleid van het kabinet is er op gericht scholen open te houden.
Kunt u garanderen dat kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen bij het openen van de scholen niet méér risico zullen lopen op besmetting en dus de (in)directe gevolgen hiervan, zoals bijvoorbeeld vermeld in het onderzoek, dan bij het gesloten houden van de scholen?
Het risico op een besmetting is altijd groter wanneer contact mogelijk is, dan wanneer dat niet mogelijk is. Deze risico’s moeten echter afgewogen worden tegen de risico’s op negatieve gevolgen van de maatregelen. Een scholensluiting is op korte, maar zeker ook op lange termijn zeer schadelijk. Een sluiting van het onderwijs heeft grote negatieve effecten op mentaal welzijn, gezondheid en het toekomstperspectief van jongeren, maar dus ook op de economie. Niet alleen de sluiting zelf maar ook de daarmee samenhangende onzekerheid eist mentaal zijn tol. Dat blijkt ook uit het feit dat voor het eerst in tientallen jaren een duidelijke toename van stoornissen bij kinderen en jongeren te zien is.
Kunt u garanderen dat de fysieke veiligheid en gezondheid van kinderen, hun ouders, docenten en andere betrokkenen de hoogste prioriteit heeft? Zo ja, hoe wordt dit actief nagestreefd bij het openen van de scholen temidden een coronagolf met het hoogste aantal besmettingen per dag en de hierboven gepresenteerde informatie?
Veiligheid en welzijn van kinderen heeft de hoogste prioriteit. Het risico op schade voor kinderen door het gebrek aan fysiek onderwijs moet daarbij afgewogen worden tegen het risico door een besmetting. Om het risico op besmetting te verminderen zijn de afgelopen maanden aanvullende maatregelen ingezet: tweemaal per week preventief testen met behulp van een zelftest voor alle kinderen vanaf groep 5 en voor docenten, het gebruik van mondmaskers bij verplaatsing en de inzet van vaccinatie.2 Tevens wordt er aandacht besteed aan de ventilatie in de klaslokalen.
Is er voor het openen van de scholen nog een extra evaluatiemoment ingelast? Zo nee, hoe wordt het besluit rondom de huidige situatie getoetst? Acht u het wenselijk dat voor het nemen van een dergelijk besluit met potentieel grote risico's, dit nieuwsbericht en het huidige epidemiologische beeld opnieuw worden geëvalueerd?
Daar waar, gezien de epidemiologische situatie, versoepelingen mogelijk zijn, gaan scholen, vanwege het belang van fysiek onderwijs, voor.
In hoeverre is er concreet werk gemaakt van het creëren van een veilige omgeving op scholen, waarbij kan worden gedacht getoetste ventilatie-eisen en CO2-meters, testbeleid en mondkapjesplicht? Mits hier werk van is gemaakt, op hoeveel procent van alle scholen is dit het geval? Deelt u de mening dat geen enkele docent, ouder of kind onnodig risico mag lopen, en de scholen op basis van artikel 22, eerste lid van de Grondwet niet open kunnen zolang dit niet kan worden gegarandeerd?
De aanvullende maatregelen voor het onderwijs gelden voor iedereen, daarmee wordt op een verantwoorde manier fysiek onderwijs gegeven op alle scholen in Nederland. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft u steeds over de getroffen maatregelen geïnformeerd, in aparte brieven of via de stand van zakenbrieven.3
Kunt u begrip opbrengen voor ouders die, bijvoorbeeld omdat zij of hun kind(eren) kwetsbaar zijn, ervoor kiezen hun kind(eren) thuis te houden? Kunt u toezeggen dat de leerplicht in deze gevallen niet zal worden gehandhaafd?
Voor leerlingen met onderliggende problematiek waarvan de behandelend (kinder)arts adviseert om niet naar school te gaan, wordt aangesloten bij de bepalingen zoals deze ook gelden voor leerlingen die vanwege een andere medische aandoening niet naar school kunnen. Scholen zijn verplicht voor deze leerlingen een alternatief onderwijsaanbod te verzorgen. Afstandsonderwijs kan fungeren als alternatief onderwijsaanbod. Er is overleg tussen ouders, leerling en school nodig over wat daarin mogelijk is. Indien het verplichte onderwijsprogramma (deels) bestaat uit afstandsonderwijs, en een leerling daar niet aan mee doet, dan moeten scholen het ongeoorloofd verzuim in dat geval ook melden; de leerplichtambtenaar kan vervolgens contact zoeken met de ouders/verzorgers. Tips, vragen en antwoorden en handreikingen staan in een handelingskader voor wanneer leerlingen (willen) thuisblijven omwille van corona; dit is ontwikkeld door de onderwijsraden, OCW en andere partners.
In hoeverre zijn gesprekken gevoerd met de betrokkenen (het onderwijs, individuele docenten, ouders, etc.) over wat er nodig is om non-fysiek onderwijs zo goed mogelijk te faciliteren?
De afgelopen jaren is er sprake van frequent overleg tussen het Ministerie van OCW en de relevante partijen uit het onderwijsveld (zowel bonden, raden als leerling- en ouderorganisaties). Op dit moment is er sprake van een wekelijks overleg waarin dergelijke thema’s, aandachtspunten en signalen worden besproken. In de gezamenlijke servicedocumenten en protocollen die door de sector zijn opgesteld kunnen docenten, ouders en andere betrokken uit het onderwijs nadere informatie vinden, bijvoorbeeld als het gaat om afstandsonderwijs.
Bent u bereid om te gaan staan voor de volksgezondheid, en de keuze te maken fysiek onderwijs niet toe te staan zolang dit risico's voor de individuele – evenals de volksgezondheid presenteert? Bent u bereid om hierin impopulaire maatregelen te nemen, en alles op alles te zetten om het onderwijs en alle betrokken zowel incidenteel als structureel te faciliteren met alles dat nodig is?
Ik ben zeker bereid te gaan staan voor de volksgezondheid en om impopulaire maatregelen te nemen. Zoals in de antwoorden op de eerdere vragen aangegeven ondersteunen we de onderwijsinstellingen om het onderwijs zo veilig mogelijk doorgang te laten vinden. Ten aanzien van het al dan niet toestaan van fysiek onderwijs maakt het kabinet, op basis van de adviezen van experts, een andere afweging van de risico’s.
Bent u bereid te faciliteren dat betrokken partijen zoals hierboven genoemd altijd een plek aan tafel krijgen in de te maken afwegingen en besluiten rondom het onderwijs in coronatijd, en dat besluiten die onder andere hun fysieke gezondheid kunnen aantasten en potentieel levensgevaarlijke situaties creëert voor ouders, kinderen en docenten uit risicogroepen, niet zonder hun input worden gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 10.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Bent u bekend met uw brief van 29 november jl. waarin u aangeeft dat RegioPlus het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) per 1 januari 2022 heeft beëindigd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Als u in uw brief schrijft dat er draagvlak is voor het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium, waarom laat u het Waarschuwingenregister dan opheffen alvorens er een nieuw instrumentarium is?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Hoe ziet een samenhangend preventief en repressief instrumentarium er concreet uit en wanneer treedt dat in werking? Op welke punten werkt dat dan beter dan het Waarschuwingsregister?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Bent u bereid het Waarschuwingsregister te behouden totdat u het nieuwe instrumentarium heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt in plaats van het juridisch kader wat nodig was vorm te geven?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Zie antwoord vraag 10.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Zie antwoord vraag 10.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Veruit de meeste zorgmedewerkers zetten zich met passie en betrokkenheid in voor hun patiënten. Helaas komt het ook voor dat medewerkers in de zorg- en welzijnssector ernstig grensoverschrijdend gedrag vertonen richting patiënten of cliënten. Dat is nooit helemaal uit te sluiten of te voorkomen. Het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn was bedoeld als een aanvulling op het bestaande instrumentarium dat zorgaanbieders hebben om ongeschikte medewerkers te weren. Daarnaast is de Leidraad Veilige Zorgrelatie ontwikkeld om zorgorganisaties aan te sporen om hier actief aandacht aan te besteden voor een veilig werkklimaat. Het doel van deze middelen is dat de sector alert is, actief beleid voert waar het gaat om veiligheid, aandacht besteedt aan het onderwerp zowel bij het personeel als bij werving- en selectieprocedures, en adequaat
optreedt bij incidenten. Dit bij elkaar zal er uiteindelijk aan bijdragen dat ouderen en kwetsbare cliënten binnen hun zorgrelatie minder risico lopen op onveilige situaties.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
De IGJ volgt hierin het uitvoeringsbesluit Wkkgz die beschrijft waar een aantekening in het register van de IGJ aan moet voldoen. Hierin staat dat de aantekening na vijf jaren uit het bestand wordt verwijderd.7
Het 137e OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het 137e Outbreak Management Team (OMT)-advies over mondkapjes in de buitenlucht?
Ja.
Bent u bekend met de tabel uit de coronaweekstaten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) welke wekelijks de vermoedelijke settings van besmettingen weergeeft?
Ja.
Ziet u daar settings in de buitenlucht tussen staan?
Naar settings in de buitenlucht wordt niet specifiek gevraagd.
Hoeveel mensen raakten in ons land besmet met corona in de buitenlucht? Kunt u hierbij de jongeren in Friesland niet meetellen, aangezien zij ook samen binnen waren?
Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel mensen in ons land besmet raakten met corona in de buitenlucht, omdat niet van iedereen bekend is waar zij corona hebben opgelopen. Van slechts 25% van de meldingen sinds 20 september is de setting bekend.
Wat betreft het tweede deel van uw vraag over jongeren in Friesland: daar kan ik geen antwoord op geven zonder nadere toelichting.
Natuurlijk is er een kans dat je corona krijgt als je buiten gaat staan zoenen, maar waarom maakt het OMT mensen bang voor de buitenlucht?
Ik ben het niet met u eens dat het OMT mensen bang maakt voor de buitenlucht. Op plekken, binnen of buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, is het mogelijk om geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Daarbij speelt mee dat de omikronvariant besmettelijker is dan de eerdere virusvarianten; dit virus verspreidt zich dan ook sneller. Het virus zit namelijk in het bovenste deel van de keel. Aangezien mensen ook buiten besmet kunnen raken wordt het aangeraden om op drukke locaties in de buitenlucht een mondneusmasker te dragen.
Bent u bekend met het Chinese onderzoek uit het begin van de pandemie waaruit bleek dat van ruim 7.000 besmettingen, slechts een persoon besmet was geraakt in de buitenlucht?1
Ja. Het onderzoek uit China waar u naar verwijst, is gebaseerd op het wildtype SARS-CoV-2. Inmiddels is de omikronvariant actief en deze verspreidt zich makkelijker onder mensen. Als men geen 1,5 meter afstand kan houden is het zinvol om een mondneusmasker te dragen, zowel binnen als buiten, bij drukte, om verspreiding van de omikronvariant te voorkomen.
Wat is de wetenschappelijke onderbouwing van het OMT voor mondkapjes in de buitenlucht? Kunt u de rapporten die ten grondslag liggen aan dit OMT-advies gaarne meezenden met uw antwoorden? Zo nee, waarom niet?
Het OMT heeft zich in haar advies gebaseerd op internationale adviezen van onder andere de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en European Centre for Disease Prevention and Control. De adviezen van deze organisaties zijn voor eenieder online te raadplegen.
Mocht er een overtuigende wetenschappelijke onderbouwing overlegd kunnen worden voor het dragen van mondkapjes in de buitenlucht, acht u die dusdanig proportioneel om het dragen van mondkapjes in de buitenlucht te verlangen? Zo ja, waarom?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is het mogelijk op plekken, zowel binnen als buiten, waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, geïnfecteerd te raken met het coronavirus. Om die reden wordt het advies om een mondneusmasker te dragen op drukke locaties in de buitenlucht proportioneel geacht.
Deelt u de mening dat we de weg terug naar ons oude normaal niet terug zullen vinden als ons OMT mensen zelfs bang maakt voor de buitenlucht?
Nee, die mening deel ik niet.
Zo nee, hoe denkt u de weg terug naar ons oude normaal zonder vrijheidbeperkende maatregelen terug te kunnen vinden?
Het wordt steeds duidelijker dat we moeten leren leven met het virus. Het kabinet werkt daartoe aan een lange termijn aanpak voor Covid-19. De voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer hier op 14 december jl. over geïnformeerd.2 Ik ben voornemens uw Kamer begin februari te informeren over de herijking van de aanpak Covid-19 voor de tweede helft van deze winter; en om uw kamer eind februari te informeren over het Plan paraatheid Covid-19 voor de periode erna.
Bent u voornemens het OMT-advies over mondkapjes in de buitenlucht over te nemen?
Het kabinet heeft besloten om het 137e en 138e OMT-advies met betrekking tot mondneusmaskers in de buitenlucht over te nemen. Dit betekent dat vanaf 15 januari jl. het advies geldt om een medisch mondneusmasker te dragen in drukke publieke buitenruimtes waar geen 1,5 meter afstand gehouden kan worden, zoals in drukke winkelstraten en op drukke markten. Daarmee kan je jezelf en anderen beschermen tegen besmetting, en verspreiding van het virus voorkomen.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat waar het 137e OMT-advies aan de orde zal zijn?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Sportsector verbaasd: aanstaand minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open' |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie vanuit de sportsector op het openhouden van de fitnessclub in het Erasmus MC?1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname van de medewerker van het fitnesscentrum in het Erasmus MC dat «het ziekenhuis het belangrijk vindt om het eigen personeel fit te houden»? Deelt u de mening dat dit feitelijk voor alle Nederlanders geldt?
Sport en bewegen is heel belangrijk om fit te blijven of te worden. Dat geldt voor iedereen.
Bent u het eens met de woordvoerder van het Erasmus MC dat «sport het personeel fit houdt en het ze een uitlaatklep geeft?» Zou dit niet een reden moeten zijn om het sporten in de binnen- en buitenlucht zo snel mogelijk weer toe te staan, eventueel met voorwaarden als het gaat om aantallen deelnemers en goede ventilatie?
Het kabinet onderstreept het belang van sport en bewegen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom heeft het uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft. Tegelijkertijd moet dit wel veilig georganiseerd kunnen worden en passen binnen de epidemiologische situatie. Daarom heeft het kabinet vrijdag 14 januari jl. besloten om sportbeoefening binnen en buiten weer toe te staan zonder tijdsrestricties en voor alle leeftijdsgroepen. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar.
Waarom heeft het kabinet niet, conform het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 3 januari jl., binnen- en buitensporten voor kinderen en jongeren tot achttien jaar mogelijk gemaakt? Zou dit – in lijn met het grote belang dat bijvoorbeeld ook door het Erasmus MC wordt toegekend aan lichaamsbeweging – niet heel verstandig zijn voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de persconferentie van 14 januari aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het inwerkingtreden van de REACH Verordening (1907/2006/EG) |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het item «Vanaf 2022 geen groene en rode tattoos meer mogelijk: «Het is nog maar de vraag of het er veiliger op wordt»» van NPO Radio 11?
Ja.
Heeft u er in Europees verband op aangedrongen dat een dergelijke verordening gestoeld moet zijn op sluitend wetenschappelijk bewijs van de schadelijkheid van alle nu verboden stoffen? Vindt u de kennis die daar momenteel over bekend is voldoende?
Het op de markt brengen van stoffen is geregeld via de Europese REACH verordening. Uitgangspunt van deze verordening is dat degene die een stof op de markt brengt, aantoont dat het gebruik veilig is. Voor de tatoeage-inkten was er zorg dat het gebruik onvoldoende veilig was. Daarom heeft in 2017 het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), in samenwerking met drie lidstaten, een dossier met daarin een wetenschappelijk onderbouwd voorstel tot het beperken van schadelijke chemische stoffen in tatoeage-inkt ingediend. REACH kent vervolgens een grondige procedure waarin twee afzonderlijke comités van wetenschappers een voorstel toetsen: in 2018 heeft het Comité risicobeoordeling (RAC) ingestemd met de beoordeling van de risico’s van de stoffen, in 2019 heeft het Comité sociaaleconomische analyse (SEAC) geoordeeld dat de voorgestelde beperking in termen van socio-economische voordelen en kosten de meest geschikte maatregel was om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen.
Ik zie geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de wetenschappelijke comités. Overigens is de industrie tijdens de wetenschappelijke beoordeling meermaals in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie aan te leveren. Er is hierbij geen informatie geleverd waaruit zou kunnen blijken dat de stoffen minder gevaarlijk of schadelijk zijn dan waar in het dossier van is uitgegaan.
Klopt het dat er vanwege de nieuwe regelgeving bepaalde kleuren niet beschikbaar worden voor consumenten? Bent u bereid om een uitzondering te maken voor het afmaken van tattoo’s waaraan reeds voor het invoeren van de regelgeving begonnen is met de oude inkt?
Bepaalde pigmenten waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken, zijn verboden. In het REACH-traject is gebleken dat voor de meeste pigmenten veilige alternatieven bestaan. Fabrikanten en importeurs van inkten die niet aan de regelgeving voldoen, zullen hun producten moeten aanpassen. Het tijdig op de markt brengen van deze aangepaste producten is hun eigen verantwoordelijkheid. De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving die niet op
nationaal niveau kan worden uitgesteld. Het gebruik van veel van deze pigmenten was overigens in Nederland al niet toegestaan sinds 2003, toen het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen in werking trad.
Zijn de alternatieve stoffen gebruikt voor de nieuwe inkt veiliger dan de oude stoffen? Waaruit blijkt dat?
De REACH restrictie stelt eisen aan tatoeage-inkten en verbiedt de aanwezigheid van een groot aantal stoffen waarvan bekend is dat ze gevaarlijk zijn of schade kunnen veroorzaken. Vanaf 4 januari 2022 moeten fabrikanten en leveranciers van inkten aan de REACH-restrictie voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de fabrikanten en leveranciers dat de inkten die zij produceren, importeren of verhandelen geen verboden stoffen bevatten en dat zij zich ervan vergewissen dat de alternatieven veilig zijn.
Klopt het dat fabrikanten in relatief minder zorgvuldigheid de nieuwe tattoo inkt hebben moeten ontwikkelen? Is er voldoende onderzoek gedaan naar de veiligheid van deze inkt op de langere termijn?
Zoals eerder aangegeven, werden in Nederland al sinds 2003 in het Warenwetbesluit tatoeagekleurstoffen eisen aan de samenstelling van tatoeage-inkten gesteld, die soms dezelfde aspecten betroffen als de nu in werking getreden REACH restrictie. Ondernemers zouden hier dus al aan moeten voldoen. Bovendien geldt dat aan de totstandkoming van het verbod een lang traject van oordeelsvorming en besluitvorming vooraf is gegaan, waarbij de industrie steeds gelegenheid heeft gehad om informatie te geven en bezwaren te uiten. Na het aannemen van de REACH restrictie in december 2020 is een overgangstermijn ingegaan tot 4 januari 2022. Het tijdig en zorgvuldig ontwikkelen van veilige tatoeage-inkt, met inachtneming van de geldende regels, is de verantwoordelijkheid van de fabrikant. Zolang de fabrikant de veiligheid van zijn producten niet kan garanderen, dient hij deze niet op de markt te brengen.
Kunt u garanderen dat consumenten niet praktisch gezien in de proeffase van deze nieuwe stoffen belanden door de Verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (1907/2006/EG)?
De restrictie geldt juist voor stoffen waarvan het is aangetoond dat ze schadelijke eigenschappen hebben. Het is aan de fabrikanten van tatoeageproducten en leveranciers om aan de REACH restrictie te voldoen. Het op de markt brengen of verhandelen van producten met componenten waarvan de gevaren en risico’s onzeker zijn, is onwenselijk en juist wat REACH beoogt te voorkomen. Met het stellen van Europese regels ten aanzien van het gebruik van chemische componenten in deze producten, wordt bijgedragen bij aan een geharmoniseerd hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid binnen de EU.
Bent u ervan op de hoogte dat een combinatie van de covid-maatregelen (oplopende werkdruk na de lockdown) en de REACH verordening voor veel stress zorgt onder de tattooshops en dat dit kan leiden tot sneller en minder secuur werken?
Het is de verantwoordelijkheid van de ondernemer om te allen tijde aan de toepasselijke wet- en regelgeving te voldoen, onafhankelijk van het maatschappelijk klimaat. Als een tatoeëerder van zichzelf inschat dat zijn werkdruk leidt tot gevaarlijke situaties voor de consument, moet hij zijn verantwoordelijkheid nemen en niet gaan werken.
Begrijpt u dat een stabiele bedrijfsvoering bemoeilijkt wordt door het feit dat veel tattoo-artiesten ZZP’er zijn en daarom weinig steun kunnen verwachten, terwijl ze ondertussen grote investeringen moeten doen in hun winkels om aan de wetgeving te voldoen?
Het economisch steunpakket is niet bedoeld om ondernemers te compenseren voor de kosten die zij moeten maken om te voldoen aan de wet- en regelgeving. Er heeft een grondige sociaaleconomische analyse plaatsgevonden die aangaf dat deze restrictie de meest geschikte maatregel is om de in kaart gebrachte risico’s weg te nemen. Hierbij werden geen significante negatieve economische gevolgen voor de betrokken toeleveringsketens voorzien.
Bent u ook bang dat al deze factoren het risico creëren dat tatoeëren in het zwarte circuit toeneemt? Hoort u geluiden uit de sector dat tattoo artiesten overwegen zwart te gaan werken?
Tatoeëerders dienen te beschikken over een vergunning van de GGD, waarmee zij hebben aangetoond veilig en hygiënisch te werken. Ervaring leert dat tatoeëerders doorgaans sterk hechten aan de veiligheid van hun cliënten en veilig, hygiënisch en legaal werken daarom erg belangrijk vinden.
Er zijn geluiden bekend van tatoeëerders waarbij dat niet het geval is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NVWA) treedt hard op tegen ondernemers die illegaal werken. Consumenten kunnen zelf controleren of zij te maken hebben met een hygiënische, vergunde locatie op de website https://www.veiligtatoeerenenpiercen.nl/.
Bent u het ermee eens dat de huidige samenwerking tussen overheid en tattoobranche heeft gezorgd voor meer professionalisering en meer veiligheid? Kunt u zich inzetten om deze relatie goed te houden en een toename van het tatoeëren in de «underground» te voorkomen?
Precies daarom is deze samenwerking in het verleden opgestart en ik blijf mij inzetten om het goede contact met de ondernemers te onderhouden. De keuze van een tatoeëerder om willens en wetens zonder vergunning te tatoeëren en daarmee de wet te overtreden, staat los van de intensiteit van het contact tussen overheid en branche. Zoals eerder aangegeven treedt de NVWA hard op tegen ondernemers die illegaal werken.
Bent u bereid om het handhaven van de REACH Verordening (1907/2006/EG) met zes maanden uit te stellen teneinde ruimte te geven voor meer onderzoek naar de nieuwe alternatieve inkten, het afmaken van reeds begonnen tatoeages met de oude inkten en om tattooshops de nodige ademruimte te verschaffen?
De REACH restrictie is bindende EU-regelgeving. De restrictie is december 2020 aangenomen, dus er is al een jaar ruimte geweest voor onderzoek naar veiliger alternatieven. Als lidstaat zijn wij niet bevoegd om de ingangsdatum van EU-regelgeving naar eigen inzicht aan te passen.
Bent u bereid tot een overleg met experts van de tattoopoli in het Alrijne Ziekenhuis te Leiden over de veiligheid van de nieuwe stoffen en de handhaving van de REACH Verordening (1907/2006/EG)?
Ik sta altijd open voor overleg met experts die menen de veiligheid te kunnen verhogen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Buurtzorg Nederland al haar zorgmedewerkers gaat indelen in een hogere salarisschaal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jos de Blok zet al zijn zorgpersoneel in hogere salarisschaal»?1
Ja.
Per wanneer gaat u dit goede voorbeeld volgen en maakt u het financieel mogelijk dat alle zorgmedewerkers worden ingedeeld in een hogere salarisschaal?
Via het jaarlijks beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova) stel ik middelen beschikbaar waarmee voor zorgmedewerkers salarisverhoging mogelijk is.
Het uiteindelijk vaststellen van de hoogte van salarissen in de zorg is de verantwoordelijkheid van werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers in de zorg die aan de cao-tafel onderhandelen over in cao’s vast te leggen arbeidsvoorwaarden. Ik heb daar geen rol in.
Hoeveel zorgmedewerkers zijn in dienst bij Buurtzorg Nederland?
Conform opgave in het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording 2020 (DigiMV 2020) werkten er op 31-12-2020 12.642 zorgverleners (6.927,03 fte) bij Buurtzorg Nederland.
Welk percentage van alle wijkziekenverzorgenden werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.2002 mensen werkzaam (78.900 fte). Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Welk percentage van alle wijkverpleegkundigen werkt voor Buurtzorg Nederland?
Landelijke cijfers over het aantal wijkziekenverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat in de thuiszorg werkt zijn niet beschikbaar.
In het vierde kwartaal van 2020 waren in de thuiszorg 136.200 mensen werkzaam. Dat betekent dat eind 2020 van alle werkenden in de thuiszorg ruim 9% (een kleine 9% in fte) bij Buurtzorg Nederland werkzaam was.
Hoeveel wijkziekenverzorgenden zijn er op dit moment tekort?
De beroepsnaam wijkziekenverzorgende is niet meer in gebruik en is dan ook geen onderdeel van het AZW-prognosemodel. Het tekort aan verzorgenden maakt wel onderdeel uit van het model. In 2022 is het tekort aan verzorgenden (niveau 3) in de thuiszorg, inclusief kraamzorg en Wmo-ondersteuning, volgens het AZW-prognosemodel 1.800 personen.
Hoeveel wijkverpleegkundigen zijn er op dit moment tekort?
In de thuiszorg werken hbo opgeleide verpleegkundigen en mbo opgeleide verpleegkundigen. Een afzonderlijke categorie wijkverpleegkundigen is in het prognosemodel niet opgenomen.
In 2022 is er volgens het prognosemodel een tekort van 2.200 mbo-verpleegkundigen en voor de categorie hbo opgeleide verlos- en verpleegkundigen in de thuiszorg een tekort van 1.500 personen.
De functies waar in de vragen 8 tot en met 11 naar gevraagd wordt kennen een verschillend opleidingsniveau en functieniveau. Opleidingsniveau en functieniveau hebben invloed op het salarisniveau. Daarnaast verschillen per sector, per beroep en per persoon ook de diverse toeslagen zoals de onregelmatigheidstoeslag. Deze toeslagen kunnen voor bepaalde beroepen en professionals werkzaam in deze beroepen een substantieel deel van de inkomsten uit arbeid vormen.
Ook het gegeven dat professionals op verschillende leeftijden instromen, maakt dat een eenduidige vergelijking van inkomsten voor leeftijdscategorieën voor de verschillende beroepen niet te maken is. Verder speelt dat mensen bij instroom in de sector en functie, onder meer afhankelijk van leeftijd, ervaring niet altijd op dezelfde periodiek worden ingeschaald. Ook de arbeidsmarktsituatie kan een rol spelen.
Een eenduidig, betrouwbaar en vergelijkbaar beeld van wat door een verpleegkundige, onderwijzer en een agent op verschillende leeftijden wordt verdiend is dan ook niet te maken.
De salarisschalen liggen vast in cao’s en zijn als uitgangspunt gebruikt bij de beantwoording van deze vragen. Daarbij wil ik benadrukken dat het maandsalaris conform salaristabellen in de cao’s de basis vormt, maar dat het feitelijk verdiende salaris op individuele basis verschilt. Naast algemene toelagen kan er immers ook sprake zijn van specifieke, niet algemeen geldende) toelagen zoals de onregelmatigheidstoeslag.
Algemene uitspraken over de hoogte van het verdiende salaris door een professional werkzaam in een van deze beroepen kunnen door redenen als hiervoor geschetst dus niet gemaakt worden.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De functie van wijkziekenverzorgende is een functie op mbo3-niveau.
De inschaling van een wijkziekenverzorgende hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen.
De salarissen die een werknemer in de thuiszorg kan verdienen liggen vast in de salarisschalen van de cao VVT. Hierin is salaris gedefinieerd als een bruto bedrag waarop de werkgever sociale premies en belastingen inhoudt. Dit bedrag is dus nog exclusief toeslagen, bijdragen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkoming op basis van de cao VVT.
Uitgaande van inschaling in FWG 35 verdient een voltijd werkende startende wijkziekenverzorgende (verzorgende thuiszorg) die in trede nul van FWG-35 wordt ingeschaald op basis van de cao VVT 20213 een maandsalaris van € 2.406 inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag
Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 3.226.
Rond hun zestigste zitten de wijkverpleegkundigen veelal aan het eind van de schaal en bedraagt het maandsalaris € 3.310.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verzorgende die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
Voor verzorgenden geldt dat zij veelal nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als met name de onregelmatigheidstoeslag die gemiddeld circa 10%4 bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Een wijkverpleegkundige heeft een opleiding op hbo-niveau.
De inschaling van een wijkverpleegkundige hangt af van de zwaarte van de functie en de daarbij behorende verantwoordelijkheid en kan dus verschillen. Uitgaande van inschaling in FWG-50 verdient een voltijd werkende startende wijkverpleegkundige op basis van de cao VVT 2021 een maandsalaris van € 3.310 per maand inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de wijkverpleegkundige gemiddeld tien jaar gewerkt heeft en in trede 10 is ingeschaald – is het maandsalaris € 4.442. Dit is het einde van FWG-schaal 50 en daarmee ook van toepassing voor iemand van zestig jaar.
Bovenstaande bedragen geven uitsluitend het basis maandsalaris weer van een specifieke verpleegkundige die op bovenstaande wijze wordt ingeschaald.
In de VVT zijn relatief nog weinig functies voor hoger opgeleide verpleegkundigen waardoor verpleegkundigen ook regelmatig in een functie onder hun opleidingsniveau werken. Dat draagt er aan bij dat het gemiddelde inkomen voor de groep verpleegkundigen in de VVT relatief lager ligt.
Een sector als de ziekenhuiszorg biedt bijvoorbeeld het (doorgroei)perspectief van de gespecialiseerd verpleegkundige. Deze worden in ziekenhuizen doorgaans ingeschaald in FWG 55 en verdienen daarmee conform de cao Ziekenhuizen, inclusief eindejaarsuitkering en vakantiebijslag, een maandsalaris van € 3.634 aan het begin van de schaal en € 5.123 aan het eind van de schaal.
Voor verpleegkundigen geldt dat zij in hun verdiend salaris gemiddeld nog een bedrag bovenop het standaardsalaris krijgen door toeslagen als de onregelmatigheidstoeslag die voor verpleegkundigen in de thuiszorg gemiddeld circa 6% bedraagt.
Wat verdient een voltijd werkende startende onderwijzer in het basisonderwijs? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
De inschaling is afhankelijk van de zwaarte van de functie en de daarmee samenhangende taken en verantwoordelijkheden. De vereiste kennis en vaardigheden daarbij, is één van de factoren die hierbij een rol speelt. De functie van leraar in het basisonderwijs wordt uitgeoefend door medewerkers met een hbo- of academisch niveau.
In het primair onderwijs zitten leraren in verschillende salarisschalen t.w. L10, L11 en L12, afhankelijk van de zwaarte van de functie. Er wordt in onderstaande daarom rekening gehouden met de verdeling van leraren over de verschillende salarisschalen. Voor starters wordt trede 1 van de schalen, het minimum, als uitgangspunt gehanteerd. Bij de 30-jarigen wordt trede 10 van de schalen gehanteerd. Voor de 60-jarigen wordt trede 15 van de schalen, het maximum, gehanteerd. Bij de beloning gaat het om het bruto salaris inclusief vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering.
In het primair onderwijs verdient een voltijd werkende startende leraar ongeveer € 3.300,– per maand. Rond hun 30e – ervan uitgaande dat de leraar dan gemiddeld 10 jaren gewerkt heeft – is de gemiddelde beloning ongeveer € 4.400,– per maand. Voor iemand van zestig jaar bedraagt de gemiddelde beloning zo’n € 5.100 per maand.
Wat verdient een voltijd werkende startende agent? Wat verdienen ze als ze rond de dertig zijn? Wat verdienen ze als ze in de zestig zijn?
Het inkomen van een agent hangt naast de standaard inschaling ook sterk af van de verschillende toeslagen waarop men recht kan hebben. Dat maakt ook dat een zuivere vergelijking met andere beroepen per definitie mank gaat. Verder is het zo dat mensen op (nagenoeg) iedere leeftijd kunnen instromen bij de politie. Instroom vindt ook vrijwel geheel van onderaf plaats via de politieacademie (excl. specialisten). Het is daarom lastig om in zijn algemeenheid iets over 30- en 60-jarigen te zeggen.
Als we dus uitgaan van een reguliere instromer die op 20-jarige leeftijd de politieacademie afrondt dan zit hij/zij bij een voltijdsaanstelling op basis van salaristabel Bbp per 1-7-2021 en inclusief periodieken voor onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden).
Rond het 45e jaar is men op het maximum van de schaal beland.
Het bericht dat zorgpersoneel met een coronabesmetting ingezet wordt |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Besmet zorgpersoneel wel inzetten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of ziekenhuizen en zorginstellingen voornemens zijn om besmet zorgpersoneel te laten werken? Bij welke zorginstellingen speelt dit vraagstuk en hoever gevorderd zijn hun plannen hieromtrent?
De richtlijnen voor de inzet van zorgpersoneel bieden de ruimte om in het geval de zorginstelling niet meer in staat is essentiële zorg te leveren, te besluiten om van de richtlijn af te wijken. In de richtlijn «COVID-19 testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis» is opgenomen: Het «thuis blijven» van zorgmedewerkers kan bij toenemende prevalentie tot grote capaciteitsproblemen leiden in de zorg (of andere kritieke beroepen). In een dergelijke uitzonderingssituatie kan overwogen worden om medewerkers met milde klachten, mits geen nauw contact (= nauw contact volgens definitie RIVM) in afwachting van de testuitslag, toch te laten werken met een chirurgisch mond-neusmasker. Hierbij zijn milde klachten gedefinieerd als klachten anders dan koorts en of benauwdheid. Een voorwaarde hierbij is dat de testuitslag binnen 24 uur beschikbaar is.
Voor de zorg buiten het ziekenhuis blijven de Uitgangspunten «Testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis» van het RIVM (hierna: Uitgangspunten) de norm. Als een zorginstelling uitgaande van de Uitgangspunten niet meer in staat is essentiële zorg te leveren, kan de instelling besluiten om van de Uitgangspunten af te wijken. Dit is een verantwoordelijkheid op bestuurlijk niveau van de instelling. Het RIVM heeft hiervoor een afwegingskader opgesteld met strikte randvoorwaarden. Een uitzondering kan alleen gemaakt worden indien de afweging die een zorgbestuurder over de inzet maakt, veilig en navolgbaar is en goed beargumenteerd schriftelijk wordt vastgelegd. Bij ernstig personeelstekort kan de zorginstelling overwegen om medewerkers met alleen milde klachten na negatieve antigeensneltest/zelftest in afwachting van PCR-uitslag te laten werken met mondneusmasker. Positief geteste medewerkers (met of zonder klachten) worden tijdens de geadviseerde isolatieperiode niet ingezet op locatie.
Ziekenhuizen en andere zorginstellingen die van plan zijn besmet zorgpersoneel te laten werken, zijn niet gehouden mij hierover te informeren. Blijkens het bericht «Besmet zorgpersoneel wel inzetten» overweegt in elk geval Amsterdam UMC met corona besmet personeel in te zetten. Uit andere media heb ik vernomen dat ook sommige andere zorgorganisaties dit overwegen.
Kunt u aangeven of zorginstellingen en ziekenhuizen die voornemens zijn besmet zorgpersoneel in te zetten, de bedrijfsarts en personeelsvertegenwoordiging bij het opstellen van dit beleid betrokken hebben?
Het eerdergenoemde afwegingskader dat RIVM heeft opgesteld t.b.v. besluitvorming bij ernstig bedreigde zorgcontinuïteit, wijst op het belang dat de organisatie vooraf een beleid hiervoor opstelt, waarbij ook de bedrijfsarts en de personeelsvertegenwoordiging betrokken zijn. Ik ga ervan uit dat de zorgorganisaties dit advies opvolgen; zij hoeven mij daarover niet te informeren.
Zal personeel met een coronabesmetting alleen coronapatiënten verplegen of ook op andere afdelingen werkzaam zijn?
Ik beschik niet over gegevens over de wijze waarop personeel wordt ingezet. Volgens de richtlijn Testbeleid en inzet zorgmedewerkers in het ziekenhuis van de FMS blijft een positief geteste medewerker in principe thuis en is de medewerker niet inzetbaar voor locatie gebonden werkzaamheden; eventueel kunnen werkzaamheden vanuit huis worden verricht. Wanneer de positief geteste zorgmedewerker geen klachten heeft, blijft deze minimaal tot dag 5 thuis. Heeft de positief geteste zorgmedewerker wel klachten dan blijft de medewerker minimaal 7 tot 14 dagen na de positieve test thuis; als deze minimaal 24 uur klachtenvrij is kan deze het werk weer hervatten. Ook volgens het eerder genoemde Afwegingskader van het RIVM wordt een positief geteste medewerker (met of zonder klachten) tijdens de geadviseerde isolatieperiode niet ingezet op locatie. Het afwegingskader is gericht op optimale infectiepreventie en patiëntveiligheid en biedt vanuit dat oogpunt handvatten voor de inzet van personeel, zoals het roosteren (zoveel mogelijk inzetten op een vaste locatie) en pauzeren (niet gezamenlijk pauzeren). Daarnaast zijn de door de beroepsgroepen opgestelde richtlijnen voor het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen vanzelfsprekend van toepassing.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd houdt toezicht op de kwaliteit en de veiligheid van de zorg en dus ook op de afwegingen die het ziekenhuisbestuur hieromtrent maakt en de uitvoering daarvan. Er mogen geen gevaarlijke situaties voor patiënt of professional ontstaan. Daarnaast houdt de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht op de naleving van wet- en regelgeving rondom gezond en veilig werken.
Hoe wordt de gezondheid en ondersteuning van andere collega’s en patiënten gewaarborgd bij de inzet van personeel met een coronabesmetting?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met gevallen waarin zorginstellingen zich niet houden aan het afwegingskader van het RIVM omtrent dit vraagstuk?2 Zo ja, hoe treedt u hier tegen op?
Nee.
Het bericht dat een zorgmedewerker die 10.000 pillen achterhield van verpleeghuisbewoners voor wie deze geneesmiddelen noodzakelijk zijn en dat de regering voornemens is het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn op te heffen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pillenroofster (32) staat op zwarte lijst, maar waarschuwingsregister met rotte appels verdwijnt in 2022»?1
Ja.
Wanneer heeft u besloten het Waarschuwingsregister Zorg en Welzijn (Waarschuwingsregister) op te heffen en wanneer heeft u de Kamer daarover geïnformeerd?
Ja, ik ben bekend met de brief die mijn ambtsvoorganger hierover aan uw Kamer stuurde. In deze brief heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer op de hoogte gesteld van het besluit van RegioPlus om het Waarschuwingsregister te beëindigen en heeft hij het verslag gedeeld van een bestuurlijke verkenning dat ten grondslag lag aan deze beslissing.2
Hoeveel ouderen worden jaarlijks het slachtoffer van ouderenmishandeling zoals fysieke mishandeling, uitbuiting, verwaarlozing, diefstal, zedendelicten en het onthouden van noodzakelijke medische zorg?
Het al dan niet opheffen van het Waarschuwingsregister is niet aan mij. Het Waarschuwingsregister is opgericht door veldpartijen, met als doel het bevorderen van een veilige zorgrelatie. Zoals aangegeven in de brief van 29 november 20213, is een verkenning uitgevoerd naar het bestuurlijk draagvlak voor het beleggen van het eigenaarschap van het Waarschuwingsregister bij zorgaanbieders. De belangrijkste conclusie van de verkenning was dat er geen bestuurlijk draagvlak is voor het scenario waarbij meerdere (koepels van) zorgorganisaties mede-eigenaar worden van het Waarschuwingsregister. RegioPlus heeft naar aanleiding van deze verkenning besloten om het Waarschuwingsregister te beëindigen. Ik ondersteun deze beslissing.
Het Waarschuwingsregister was voor werkgevers één van de mogelijke maatregelen voor het bevorderen van een veilige zorgrelatie. De volgende stap na de uitkomsten van de verkenning is een diepgaandere analyse van het huidige instrumentarium, gericht op de vraag hoe de samenhang van deze instrumenten in de praktijk versterkt kan worden. Dit gaat onder andere om de vergewisplicht onder de Wkkgz, de VOG, de BIG en de leidraad veilige zorgrelatie. Uit deze analyse zal moeten blijken of aanvullende instrumenten noodzakelijk zijn, nu het Waarschuwingsregister is afgebouwd.
Deelt u de mening dat zorgmedewerkers die wegens de brede definitie van ouderenmishandeling ontslagen zijn nooit meer ergens anders met kwetsbare ouderen mogen werken?
Zoals per brief aangegeven is er breed draagvlak onder de geraadpleegde partijen voor een brede samenwerking rond het thema veilige zorgrelatie en het komen tot een samenhangend preventief en repressief instrumentarium. Er zijn verschillende preventieve instrumenten, zoals de Leidraad Veilige zorgrelatie, en repressieve instrumenten, zoals het BIG-register en het toezicht door de IGJ. Het Waarschuwingsregister was tot voor kort een van deze instrumenten. Ik voer nog een uitgebreidere analyse van deze bestaande instrumenten uit, om te kijken naar eventuele overlap, waar nog instrumenten ontbreken en hoe de huidige instrumenten effectiever kunnen worden ingezet. De (koepels van) zorg- en welzijnspartijen, werkgevers- en werknemersorganisaties worden bij de uitwerking betrokken.
De beschikbare instrumenten sporen werkgevers aan de zaken op orde te hebben en continue te werken aan een veilig werkklimaat en veilige zorgrelaties. Ik ben ervan overtuigd dat juist de combinatie van inzet van preventieve en repressieve instrumenten, het sterkst bijdraagt aan veilige zorgrelaties.
Deelt u de mening dat wanneer u het Waarschuwingsregister opheft, rotte appels weer gewoon van zorgorganisatie naar zorgorganisatie kunnen trekken om hun misstanden elders voort te zetten? Zo nee, hoe gaat u dit fenomeen dan aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel verpleeghuisbewoners zijn het slachtoffer geworden van de pillenroofster? Om welke medicijnen gaat het zoal? Ook pijnmedicatie? Hoeveel verpleeghuisbewoners leden onnodig pijn door deze zorgmedewerker?
In 2018 deed Regioplan onderzoek naar de prevalentie van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 thuiswonende ouderen (5,5%) ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer (2,0%).4 Onder ouderenmishandeling wordt verstaan al het handelen of het nalaten van handelen van iedereen die een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) heeft, waardoor de oudere lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
De voormalige Minister van VWS wilde het Waarschuwingsregister in 2019 nog verplicht stellen, waarom is daarvan afgestapt?
Voorop staat dat het zeer ernstig en zeer zorgelijk is, als een zorgmedewerker schuldig wordt bevonden aan ouderenmishandeling. Er kunnen verschillende instrumenten aangewend worden om te voorkomen dat personen met relevante strafbare feiten gaan werken in functies met kwetsbare personen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen een vergewisplicht bij het aannemen van nieuw personeel. Dat houdt in dat zij moeten nagaan of de wijze waarop een nieuwe medewerker in het verleden gefunctioneerd heeft, niet in de weg staat om opnieuw zorg te verlenen. Daarnaast kan de werkgever een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) verlangen van de potentieel werknemer. De VOG is een instrument waaruit blijkt dat het (justitiële) verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling wordt het belang van de aanvrager afgewogen tegen het risico voor de samenleving in relatie tot het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd.
Als slechts 20% van de zorginstellingen het Waarschuwingsregister gebruikten, kunt u deze ter bescherming van ouderen en patiënten toch beter verplicht stellen in plaats van opheffen?
Afbouw van het Waarschuwingsregister gebeurt zorgvuldig. Daarnaast starten we samen met zorgorganisaties het vervolgtraject, zoals aangegeven per brief op 29 november 2021.5 In de tussentijd kunnen werkgevers gebruik maken van de verschillende instrumenten die er zijn om te voldoen aan de vergewisplicht.
Als werkgevers de afgelopen twee jaar 18.896 keer de vraag hebben gesteld of iemand die zij wilden aannemen op de lijst stond, dan is er toch behoefte aan een mogelijkheid om dit te kunnen controleren?
Dit is niet bekend. Er wordt geen registratie bijgehouden van deze gegevens.
Waarom heeft u niet besloten de werking van het Waarschuwingsregister te verbeteren in plaats van op te heffen? Hoe had u het kunnen verbeteren?
Tijdens het wetgevingstraject dat mijn ambtsvoorganger startte, bleek dat het wettelijk verplichten van deelname van werkgevers aan het Waarschuwingsregister een aantal zwaarwegende praktische en juridische bezwaren had. Op basis van deze bezwaren is besloten over te gaan op een alternatieve aanpak. Deze bezwaren en het besluit zijn per brief toegelicht op 9 februari 2021.6 Kort samengevat waren de volgende bezwaren aan de orde. De administratieve lasten voor zorgaanbieders wogen niet op tegen de voordelen van een wettelijk verplicht Waarschuwingsregister. Daarnaast is uit inventarisatie gebleken dat werkgevers het vaak een grote stap vinden om een werknemer na een incident te registreren. Verplichte deelname zou dit niet veranderen. Tot slot zou een verplichtstelling van het Waarschuwingsregister niet goed aansluiten op bestaande wettelijke VOG-plichten in de zorg en zijn er bezwaren met het oog op de privacy en rechtsbescherming van (ex)-werknemers.
De bestuurlijke verkenning daarna had als doel om na te gaan of er verbeteringen mogelijk waren aan het Waarschuwingsregister zelf, zodat na eventuele verbeteringen meer partijen zouden aansluiten. Zo is er gekeken naar een scenario waarbij er mede-eigenaarschap zou ontstaan bij verschillende zorgpartijen. Uit deze verkenning is gebleken dat het draagvlak te gering was om het instrument op zichzelf te laten bestaan en te verbeteren.
Iedereen wil minder administratieve lasten, maar die kunnen er toch niet de reden voor zijn dat we rotte appels die ouderen mishandelen dan maar voor lief gaan nemen? Hoeveel slachtoffers moeten er nog vallen?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom verdwijnen de ex-zorgmedewerkers, die na meestal een lang traject uiteindelijk op de lijst worden geplaatst, na vijf jaar weer van de lijst? Waarom neemt u het risico met patiënten en ouderen dat deze rotte appels nieuwe slachtoffers kunnen maken?
Allereerst is het goed om onderscheid te maken tussen het Waarschuwingsregister en andere instrumenten zoals het aantekeningenregister van de IGJ. Het genoemde cijfer betreft de raadplegingen bij de IGJ naar aantekeningen in hun register en het IMI (Europees registratiesysteem). Er bestaan meerdere mogelijkheden voor zorgaanbieders om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen. Zorgaanbieders die onder de reikwijdte van de Wet klachten, kwaliteit en geschillen zorg (Wkkgz) vallen zijn verplicht om te controleren of een nieuwe medewerker geschikt is om zorg te verlenen (de vergewisplicht), bijvoorbeeld door het opvragen van referenties bij vorige werkgevers, het raadplegen van het BIG-register en andere kwaliteitsregisters, het vragen van een VOG of door een vergewisverzoek bij de IGJ neer te leggen. Zorgaanbieders die niet onder de reikwijdte van de Wkkgz vallen, zoals zorgaanbieders die uitsluitend Wmo-zorg leveren, hebben geen vergewisplicht, maar kunnen wel gebruik maken van eerdergenoemde instrumenten, met uitzondering van het informeren bij de IGJ. Het afbouwen van het Waarschuwingsregister betekent daarom niet dat er geen mogelijkheden meer zijn om nieuwe medewerkers te controleren op geschiktheid. De leemte in het instrumentarium die het Waarschuwingsregister achterlaat, zal worden meegenomen in het vervolgtraject.
De berichten ‘Verbazing bij leden corona-commissie VWS: Kamer krijgt onze adviezen pas als debat al is gevoerd’ en ‘Hoe de Kamer keer op keer adviezen over corona-apps als mosterd na de maaltijd kreeg’ |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verbazing bij leden corona-commissie VWS: Kamer krijgt onze adviezen pas als debat al is gevoerd» en «Hoe de Kamer keer op keer adviezen over corona-apps als mosterd na de maaltijd kreeg»?1
Ja.
Wat vindt u van de kritiek van leden van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (Begeleidingscommissie) dat door hen uitgebrachte adviezen die politiek gevoelig liggen (te) laat naar de Kamer worden gestuurd, waardoor de Kamer een mogelijkheid wordt ontnomen om zich volledig te kunnen informeren?
Politieke overwegingen spelen geen rol bij het moment van verzenden van de adviezen. Adviezen van de Begeleidingscommissie worden altijd serieus en ter harte genomen. Tot nu toe is het gebruikelijk de adviezen – voorzien van een beleidsreactie – met de eerstvolgende Stand van zakenbrief Covid-19 naar de Tweede Kamer te sturen. Vanwege de timing van het advies of omdat er meer tijd nodig was om op het advies in te gaan, is het enkele keren voorgekomen dat het advies met een latere brief naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Klopt het dat u heeft besloten dat de Begeleidingscommissie in het vervolg uitsluitend advies mag geven wanneer daarom door u wordt gevraagd?
Het klopt dat ik de Begeleidingscommissie heb geïnformeerd over het voornemen om over te gaan op gevraagde adviezen. De ontwikkeling van digitale ondersteuningsmiddelen bevindt zich – ten opzichte van de oprichting van de Begeleidingscommissie – op dit moment in een andere fase. Er wordt vooruitgekeken en in plaats van een nadrukkelijke focus op de introductie van nieuwe digitale ondersteuningsmiddelen, zal de focus verschuiven – zo is de verwachting – naar borging, in beheer nemen en mogelijk uitfaseren van de instrumenten die tot op heden gerealiseerd zijn. Bij deze nieuwe fase past ook een andere inzet van de Begeleidingscommissie DOBC.
Zo ja, waarom heeft u daartoe besloten?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer heeft u dit besloten?
Hierover heb ik uw Kamer in juni 2021 al geïnformeerd.2 Eind december 2021 is de Begeleidingscommissie nogmaals van dit voornemen op de hoogte gesteld.
Heeft u dit besluit in overleg met de begeleidingscommissie genomen? Was de begeleidingscommissie het eens met dit besluit?
De Begeleidingscommissie is eind december door het Ministerie van VWS op de hoogte gesteld van dit voornemen. Naar aanleiding hiervan vinden op dit moment vervolggesprekken met de Begeleidingscommissie plaats.
Kunt u aangeven welke van de dertig adviezen van de Begeleidingscommissie gevraagd, dan wel ongevraagd waren?
Van de tot nu toe 30 gegeven adviezen betrof het in totaal twee gevraagde en 28 ongevraagde adviezen.
Hoe verhoudt uw besluit zich tot de wens van de Kamer en uzelf dat de (mogelijke) introductie van digitale middelen zorgvuldig verloopt en grondig getoetst moet worden aan harde eisen op het gebied van informatieveiligheid, privacy, grondrechten, nationale veiligheid en toegankelijkheid?2
Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, wordt op dit moment vooruitgekeken naar de volgende fase van de pandemie. De verwachting is dat er met het ingaan van deze fase geen sprake meer zal zijn van de introductie van nieuwe digitale ondersteuningsmiddelen. Indien toch sprake blijkt van (mogelijke) introductie van nieuwe digitale middelen, dan zullen deze uiteraard moeten voldoen aan dezelfde hoge eisen op het gebied van o.a. informatieveiligheid, privacy en toegankelijkheid die ook aan de andere digitale instrumenten zoals CoronaMelder en CoronaCheck zijn gesteld. Hier doe ik, net als mijn ambtsvoorganger en zoals uw Kamer wenst, geen concessies aan.
Bent u bereid om het besluit terug te draaien?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 aangeef, ben ik op dit moment nog met de Begeleidingscommissie in gesprek over de toekomstige invulling van de Begeleidingscommissie.
Kunt u de opdracht die u de Begeleidingscommissie in het voorjaar 2020 heeft gegeven en waarmee de commissie aan de slag is gegaan met de Kamer delen?
In mei 2020 heeft mijn ambtsvoorganger de onafhankelijke en multidisciplinaire Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (DOBC) ingesteld die als opdracht heeft om de Minister van VWS gevraagd en ongevraagd te adviseren over de ontwikkeling en inzet van de (mobiele) applicatie CoronaMelder en eventuele andere digitale middelen die kunnen bijdragen aan de bestrijding van COVID-19. Gedurende de pandemie is dit nader gespecificeerd naar ook advisering over GGD-Contact en de CoronaCheck-app.
Stond in deze opdracht dat de Begeleidingscommissie ook ongevraagd advies kon uitbrengen?
Ja.
Is de opdracht aan de Begeleidingscommissie gewijzigd, nu u heeft besloten dat de commissie alleen gevraagd advies mag uitbrengen? Zo ja, kunt u ook de gewijzigde opdracht met de Kamer delen?
De Begeleidingscommissie is geïnformeerd over het voornemen van het Ministerie van VWS om de opdrachtomschrijving te wijzigen naar het bieden van gevraagd advies over de ontwikkeling en inzet van CoronaMelder, CoronaCheck en GGD-contact. De reikwijdte van de opdracht zou daarmee gelijk blijven aan de overeenkomst zoals eerder met de Begeleidingscommissie is overeengekomen. Zoals gezegd ben ik hierover nog met de Begeleidingscommissie in gesprek.
Heeft u ook de reikwijdte van de opdracht aan de Begeleidingscommissie aangepast? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de samenstelling van de Begeleidingscommissie gewijzigd is? Wat was de reden van de wijziging van de samenstelling? Heeft dit iets te maken met de kritiek die leden van de Begeleidingscommissie hebben op de gang van zaken?
Het klopt dat de samenstelling van de Begeleidingscommissie sinds oprichting enkele malen is gewijzigd door terugtreden van leden. Dit heeft voor zover mij bekend niets te maken met de kritiek die onlangs is geuit, maar berust op verschuiving van prioriteiten als ook andere persoonlijke en werk-gerelateerde overwegingen van afzonderlijke leden om terug te treden uit deze Begeleidingscommissie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaande aan het eerstvolgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
De recente uitspraken van de Franse president, Emmanuel Macron, over Franse burgers die niet tegen COVID-19 gevaccineerd zijn |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Covid-19: L’offensive réfléchie d’Emmanuel Macron contre les non-vaccinés»1 inLe Monde van 5 januari 2022 en het artikel «President Macron vastbesloten ongevaccineerden dwars te zitten: «Ik heb veel zin om ze te pesten»»2 in De Telegraaf van 5 januari 2022?
Ja.
Kunt u inhoudelijk reageren op de uitspraken van de Franse president Macron dat ongevaccineerden geen burgers zijn en dat hij veel zin heeft om hen te pesten?
Nederland volgt de ontwikkelingen van de maatregelen in Frankrijk nauwlettend. Genoemde uitspraken van de Franse president Macron werden gedaan in het kader van de invoering van een nieuw maatregelenpakket in Frankrijk. Deze maatregelen komen de facto neer op invoering van een 2G-beleid in Frankrijk.
Het nemen van buitengewone maatregelen door een overheid in het kader van de bestrijding van COVID-19 kunnen geoorloofd en soms noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid. In zoverre staat het Frankrijk net als andere landen vrij om te besluiten waar nodig (additionele) maatregelen in te voeren. Het invoeren van maatregelen ter bestrijding van COVID-19 betreft een nationale gelegenheid.
Op 5 januari jl. werd het wetsvoorstel «ter versterking van de instrumenten voor het beheersen van de sanitaire crisis» in Frankrijk goedgekeurd door de Franse Tweede Kamer. De uitspraken van de Franse president over ongevaccineerden zijn uitgebreid onderwerp van discussie geweest in het Franse parlement tijdens bespreking van het wetsvoorstel. Daar hoort deze discussie ook thuis. Het kabinet vertrouwt er daarbij op dat eventuele juridische bezwaren tegen de wet in de Franse rechtsgang aan de orde kunnen worden gesteld. Parlementaire en rechterlijke controle op de maatregelen is van groot belang. Het wetsvoorstel is inmiddels overigens ook goedgekeurd door de Franse Eerste Kamer.
Keurt u het af dat het staatshoofd van een EU-land (een land dat tevens voorzitter is van de EU) kenbaar plezier haalt uit het pesten en uitsluiten van een bevolkingsminderheid? Zo ja, bent u bereid deze afkeuring publiekelijk uit te spreken? Zo nee, waarom niet?
President Macron heeft naar aanleiding van de interne discussie die in Frankrijk ontstond over zijn uitspraken, toegelicht dat hij het noodzakelijk vond om op een manier de alarmklok te luiden naar aanleiding van het zeer hoge aantal COVID-besmettingen (ruim 300.000 nieuwe gevallen per dag over de afgelopen week). Tevens wilde hij het belang benadrukken van de Franse vaccinatiestrategie en zijn verantwoordelijkheid om gevaccineerde Franse burgers zo veel mogelijk te beschermen. EU-lidstaat Frankrijk is de eerste helft van 2022 voorzitter van de Europese Unie.
Vallen deze uitspraken binnen de «gedeelde normen en waarden» van de EU? Zo nee, bent u bereid om Macron hierop aan te spreken? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze polariserende uitspraken de «gedeelde normen en waarden» van de EU ondersteunen?
Lidstaten dienen bij de vaststelling van maatregelen ter bestrijding van COVID-19 te voldoen aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke controle en dienen tevens de waarden van de Unie van artikel 2 VEU, waaronder die van de democratie en de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen te respecteren. Hieronder valt ook een rechtvaardige behandeling van ongevaccineerden. Binnen deze kaders hebben de lidstaten beleidsvrijheid om tot een eigen afweging te komen en een balans te vinden binnen de ingewikkelde afwegingen die moeten worden gemaakt naar aanleiding van de binnenlandse gezondheidssituatie.
Daarnaast heeft de Raad van Europa op 7 april 2020 richtlijnen gepubliceerd om haar lidstaten te ondersteunen bij het vinden van een goede balans tussen de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en het respect voor mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat anderzijds. Deze richtlijnen onderstrepen het belang van adequate parlementaire controle op de uitvoerende macht ten tijde van crisis.
Zou u andere staatshoofden/regeringsleiders in de EU, zoals Viktor Orbán of Andrzej Duda, aanspreken als ze zouden aangeven er zin in te hebben bevolkingsminderheden het leven zuur te maken?
Dit is geheel afhankelijk van de context en inhoud van eventuele uitspraken.
Maakt u zich zorgen over de uitspraak waarin Macron ongevaccineerde Fransen tot niet-burgers uitroept? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Wat betekent deze uitspraak volgens u en wat zouden de gevolgen zijn als deze groep mensen «niet-burgers» van Frankrijk zouden worden op basis van hun vaccinatiestatus?
Zie antwoord vraag 6.
Zou u dit rechtvaardig vinden? Deelt u deze sentimenten over ongevaccineerden met Macron?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om Macron te vragen wat hij bedoelt met de uitspraak dat ongevaccineerden geen burgers zijn en zijn antwoord met de beantwoording van deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Denkt u dat het pesten van ongevaccineerden en het in twijfel trekken van hun status als burger in de praktijk tot goede dingen kan leiden? Zo ja, tot wat? Zo nee, bent u het er dan mee eens dat er alleen maar schadelijke gevolgen gepaard gaan met de uitspraken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken bijdragen aan de zorgelijke dehumanisering van ongevaccineerden, iets wat steeds vaker voorkomt binnen en buiten de EU? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van dehumanisering van ongevaccineerden. Zoals hierboven aangegeven is het invoeren van maatregelen ter bestrijding van COVID-19 een nationale gelegenheid. Een discussie daarover hoort dan ook thuis in het Franse parlement. Het kabinet vertrouwt erop dat eventuele juridische bezwaren tegen de wet in de Franse rechtsgang aan de orde kunnen worden gesteld.
Verder heeft de Europese Commissie in het kader van het rechtsstaatmechanisme de noodmaatregelen die lidstaten genomen hebben in 2020 bij de start van de Covid-19 crisis gemonitord. In de cyclus 2021 heeft de Commissie specifiek aandacht besteed aan de vragen «of de COVID-19-gerelateerde maatregelen beperkt waren in tijd, of de noodzaak en evenredigheid ervan gerechtvaardigd waren, in hoeverre zij onderworpen waren aan permanent toezicht door de nationale parlement en rechtbanken, en op welke rechtsgrondslag zij berusten.» Als onderdeel van dit mechanisme onderhoudt de Commissie regelmatig bilateraal contact met de lidstaten, waarbij ontwikkelingen die reden geven tot zorg kunnen worden aangekaart. Uit contacten met de Commissie blijkt dat de relatie tussen de COVID-19-pandemie en de rechtsstaat ook in de volgende cyclus (2022) specifiek zal worden gemonitord. Indien ontwikkelingen beschreven in de landenrapporten aanleiding geven tot zorg, heeft de Raad de mogelijkheid het desbetreffende lidstaat hierop aan te spreken. Nederland maakt waar passend gebruik van deze mogelijkheid en zal de ontwikkelingen in Frankrijk ook in dit kader blijven volgen.
Zijn er meer regeringsleiders die net als Macron zin hebben in het pesten van ongevaccineerden? Zo ja, welke? Zo nee, als Macron de enige is, kunt u dan rekenen op internationale bijval wanneer u uw afkeuring uitspreekt over zijn schadelijke afspraken?
Hierover is mij geen informatie bekend.
Het uithuisplaatsen van broers en zussen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ontwikkelingen rondom samenplaatsing van broers en zussen bij uithuisplaatsing»1 en de uitzending van Nieuwsuur van 5 januari jl. over dit onderwerp?
Ja.
Hoeveel broers en zussen worden jaarlijks gescheiden respectievelijk samen uit huis geplaatst?
De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar het aantal broers en zussen dat bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing gescheiden geplaatst wordt. Op 18 januari 2022 heb ik het onderzoeksrapport toegezonden aan uw Kamer.2
Uit het dossieronderzoek blijkt dat in de periode 2015–2020 binnen een representatieve steekproef van zeven jeugdhulporganisaties 1.717 broers en zussen gezamenlijk (gelijktijdig) uit huis zijn geplaatst, afkomstig uit 726 gezinnen. Van de 1.717 broers en zussen zijn 480 kinderen gescheiden geplaatst, waarvan 316 kinderen alleen en 164 met tenminste één broer of zus, maar niet met alle broers en zussen. Dit betekent dat in 28 procent van de bestudeerde dossiers broers en zussen in de periode 2015–2020 gescheiden geplaatst zijn.
Ook is onderzocht of het percentage gescheiden geplaatste broers en zussen significant verschilt per type plaatsing. Hieruit blijkt dat significant vaker gescheiden geplaatst wordt bij spoedplaatsingen (45%) dan bij reguliere plaatsingen (15%), vaker bij plaatsingen in bestandspleegzorg (40%) dan bij netwerkpleegzorg (14%) en vaker bij plaatsingen in een pleeggezin (29%) dan in een gezinshuis (15%).3
Deelt u de mening dat uit artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) kan worden opgemaakt dat broers en zussen niet van elkaar gescheiden mogen worden na uithuisplaatsing, tenzij daar gegronde redenen in het belang van het kind voor zijn? Zo ja, wat zijn de gegronde redenen in het belang van het kind op grond waarvan in Nederland broers en zussen toch gescheiden van elkaar uit huis worden geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de bescherming van de broers en zussen relatie binnen de reikwijdte van artikel 8 EVRM getoetst. In de zaak Saviny vs. Oekraine(2008) overwoog het EHRM dat op de overheid de positieve verplichting rust om gedurende de uithuisplaatsing een goed contact tussen ouders en kinderen te realiseren en waar mogelijk zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven.4
Samen plaatsen van broers en zussen is niet altijd in het belang van het kind. Gescheiden plaatsen kan aangewezen zijn bijvoorbeeld wanneer een kind specialistische zorg of behandeling nodig heeft, een kind ernstige gedragsproblemen heeft waardoor hij/ zij een bedreiging vormt voor het welzijn en de ontwikkeling van zijn broers en zussen, broers en zussen veel conflicten hebben of bij (een vermoeden van) seksueel misbruik onderling.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde onderzoeker dat op grond van «de artikelen 16 IVRK, 8 EVRM, 17 IVBPR en de paragrafen 17 en 22 van de VN-Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen, dat broers en zussen het recht hebben op bescherming van hun gezinsleven, hetgeen ook inhoudt dat zij bij voorkeur samen geplaatst moeten worden bij een uithuisplaatsing»? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Op grond van de artikelen 16 IVRK, 8 EVRM en 17 IVBPR hebben broers en zussen het recht op bescherming van hun gezinsleven. Zoals ook beschreven bij de beantwoording van vraag 3 volgt uit jurisprudentie van het EHRM dat bij een uithuisplaatsing op de overheid de positieve verplichting volgt, waar dat mogelijk is, zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven. In de niet-bindende VN-Richtlijnen voor Alternatieve Zorg voor Kinderen staat dat broers en zussen in beginsel niet worden gescheiden bij een uithuisplaatsing, tenzij er een duidelijk gevaar voor misbruik is, of een andere reden in het belang van het kind. Het is van groot belang toe te werken naar een situatie waarin deze richtlijnen in het overgrote deel van de uithuisplaatsingen kan worden opgevolgd.
Door de Universiteit van Amsterdam worden hiervoor verschillende aanbevelingen gedaan, te weten het uitbreiden van de plaatsingsmogelijkheden, het beter faciliteren en ondersteunen van pleeggezinnen en gezinshuizen en het wegnemen van financiële belemmeringen. De aanbevelingen van het onderzoek vragen om nadere afstemming met brancheorganisaties en rechtspraak. Uiterlijk 1 april 2022 zal ik uw Kamer informeren over de wijze waarop ik, samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), opvolging zal geven aan de aanbevelingen.
Deelt de mening dat praktische redenen om broers en zussen gescheiden uit huis te plaatsen, zoals de beschikbaarheid van een pleeggezin of gezinshuis, niet de genoemde gegronde redenen in het belang van het kind zijn maar dat juist het samen uit huisplaatsen doorgaans in het belang van het kind is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 benoemd, moet het streven bij een uithuisplaatsing zijn om waar dat mogelijk is broers en zussen samen te plaatsen. Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat dit in de praktijk bij een groot deel van de uithuisplaatsingen ook gebeurt. Door o.a. een tekort aan pleeggezinnen en gezinshuizen lukt dit helaas niet altijd. In die gevallen ontstaat een dilemma om kinderen óf niet uit huis te plaatsen, omdat er geen plek is voor de broers en zussen samen (wat vaak al geen optie meer is omdat kinderen in een zeer onveilige situatie verkeren) óf wel uit huis te plaatsen, maar dan gescheiden.
Wat doet de overheid om ervoor te zorgen de praktische belemmeringen die het kind beperken in de uitoefening van zijn recht op gezinsleven met broers en zussen weg te nemen, onder meer door het vinden van voldoende pleeggezinnen en gezinshuizen waar zij samen terecht kunnen?
Met verschillende maatregelen wordt ingezet op het werven en ondersteunen van pleegouders en gezinshuisouders. Bijvoorbeeld met de wervingscampagne «Open je Wereld»5, die in 2019 is gestart en ook dit jaar doorloopt. Deze campagne van Pleegzorg Nederland, pleegzorgorganisaties en gemeenten zet zich in voor het werven van meer pleegouders. Daarnaast is ook de ondersteuning van pleegouders erg belangrijk om de zorg voor hun pleegkind(eren) goed aan te blijven kunnen. Het project «Versterken van de Kracht van Pleegouders» verbetert deze ondersteuning. Binnen dit project is de website pleegzorg.nl gelanceerd, waar pleegouders betrouwbare informatie kunnen vinden, andere pleegouders kunnen ontmoeten en gebruik kunnen maken van een leeromgeving met trainingen. Ook goede initiatieven in het veld helpen bij het ondersteunen van pleegouders. Zo zijn het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ), de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) en stichting Kinderpostzegels aan de slag met het Mockingbird Family Model en starten dit jaar nog de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Dit houdt in dat een aantal pleeggezinnen gekoppeld wordt aan een Hubhome, een (voormalig) pleeggezin dat getraind en betaald wordt om andere gezinnen bij te staan, bijvoorbeeld met advies, familiedagen of trainingen. Dit jaar starten de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Daarnaast werkt het Ministerie van VWS samen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen aan het verduidelijken van de vergoedingssystematiek voor pleegouders, conform de motie Westerveld c.s.6 over dit onderwerp.
In de afgelopen twee jaar heeft het Ministerie van VWS samen met Jeugdzorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de brancheorganisatie Present 24X7, het Nederlands Jeugdinstituut en de VNG een uitvoeringsprogramma ontwikkeld en uitgevoerd om de (kwalitatieve en kwantitatieve) ontwikkeling van de gezinshuizen te stimuleren. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal gezinshuizen de afgelopen jaren is gegroeid en er meer aanbod is voor een plaatsing in een gezinshuis bij een uithuisplaatsing. Daardoor is het ook vaker mogelijk om broertjes en zusjes samen te plaatsen in eenzelfde gezinshuis.
Waarom bestaat in onze nationale wet nog steeds geen bepaling die bescherming biedt aan het gezinsleven van broers en zussen als zij uit huis worden geplaatst?
Op grond van internationale wet- en regelgeving heeft Nederland al de inspanningsverplichting om waar mogelijk zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven na een uithuisplaatsing (zie ook het antwoord bij vraag 3). De vraag of een nationale verankering van een dergelijke bepaling van toegevoegde waarde is wordt op dit moment verkend.
Deelt u de mening dat met het opnemen van een bepaling in het Burgerlijk Wetboek die voorschrijft dat broers en zussen niet van elkaar worden gescheiden na een uithuisplaatsing tenzij dit gerechtvaardigd is in het belang van het kind, de rechten van die kinderen beter gewaarborgd kunnen worden? Zo ja, gaat u een dergelijke bepaling doen opnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7. Uiterlijk 1 april 2022 ontvangt uw Kamer een brief waarin ik, mede namens de Staatssecretaris van VWS, de Kamer zal informeren over de wijze waarop we opvolging gaan geven aan de aanbevelingen van het onderzoeksrapport en of ik het recht op samen plaatsen ga uitwerken in een wetsvoorstel of niet.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van motie over het wettelijk verankeren van niet-gescheiden uithuisplaatsing van broers en zussen uit november 2020 (35 570-XVI, nr. 29)?
Zoals beschreven in de voortgangsbrief Jeugd7 van juni 2021 is verkend wat op internationaal en nationaal niveau met betrekking tot het samen plaatsen van broers en zussen is geregeld. Hieruit blijkt dat Nederland op grond van internationale wet- en regelgeving verplicht is om waar dat mogelijk is zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven na een uithuisplaatsing. In Nederland is dit opgenomen als uitgangspunt in o.a. de Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Voor mogelijkheden voor nationale verankering van het recht op samen plaatsen is gekeken naar de wetgeving in België en Schotland. In België is het Burgerlijk Wetboek in mei 2021 aangepast. Deze wet kent aan broers en zussen het recht toe om niet van elkaar gescheiden te worden en verleent broers en zussen het recht op persoonlijk contact. In Schotland is in februari 2021 de wet aangepast. In de wetswijziging is bepaald dat de autoriteiten broers en zussen in hetzelfde pleeggezin of instelling moeten plaatsen of in huizen die dicht bij elkaar liggen. Plaatsing in verschillende huizen in dezelfde buurt mag alleen als het welzijn van het kind hiermee beter wordt beschermd en bevorderd.
De komende maanden gaat mijn ministerie, samen met het Ministerie van VWS, in overleg met de brancheorganisaties en rechtspraak over de opvolging van de aanbevelingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Daarbij betrekken we ook het vraagstuk of het nationaal verankeren van het recht op samen plaatsen van toegevoegde waarde kan zijn voor het terugdringen van het aantal gescheiden plaatsingen. Uiterlijk 1 april 2022 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd door middel van een inhoudelijke beleidsreactie op de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek.
De gescheiden plaatsing van broers en zussen |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur van 5 januari 2022 en wat is uw reactie daarop?1
Ja. Het verhaal van de broer en zus die op jonge leeftijd uit huis zijn geplaatst en op verschillende plekken zijn ondergebracht vond ik erg aangrijpend. Vooral ook omdat de broer en zus in de eerste periode na de uithuisplaatsing alleen telefonisch contact hadden. Een uithuisplaatsing op zichzelf is al ingrijpend, maar nog meer wanneer de uithuisplaatsing ook ingrijpt in de band tussen broers en zussen. Naast de scheiding van hun ouders krijgen broers en zussen dan ook nog te maken met het gemis van elkaar.
Kunt u aangeven wat het effect is op kinderen van het overheidsingrijpen bij uithuisplaatsing? Kunt u deze effecten specificeren naar de effecten op hun lichamelijk en psychisch welzijn op zowel korte als lange termijn?
De vraag naar het effect van een uithuisplaatsing op kinderen is moeilijk eenduidig te beantwoorden. Veel factoren spelen daarin een rol (bijv. de leeftijd van het kind, de plek waar het kind geplaatst wordt en de kwaliteit van zorg). De ene uithuisplaatsing is ook de andere niet. Zo is bijvoorbeeld een plaatsing van een kind bij grootouders in vrijwillig kader moeilijk te vergelijken met een gedwongen uithuisplaatsing van een kind in een residentiële instelling. Een uithuisplaatsing is gericht op rust, stabiliteit en veiligheid. Tegelijkertijd weten we ook dat kinderen die uit huis zijn geplaatst te maken kunnen krijgen met overplaatsingen en niet altijd de hulp en ondersteuning ontvangen die zij nodig hebben waardoor problematiek bij het kind wordt veroorzaakt of verergerd.2
Hoeveel kinderen per jaar worden bij uithuisplaatsingen gescheiden van hun broers en/of zussen, zowel tegelijkertijd als op een later moment, en welk deel is dat van het totaal aantal uithuisgeplaatste kinderen? Aangezien er een grote verantwoordelijkheid bij de overheid rust om dit soort keuzes zorgvuldig te maken, hoe reflecteert u op mogelijke schade die is ontstaan als gevolg van scheiden van broers en zussen?
De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar het aantal broers en zussen dat bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing gescheiden geplaatst wordt. Op 18 januari 2022 heb ik het onderzoeksrapport toegezonden aan uw Kamer.3
Uit het dossieronderzoek blijkt dat in de periode 2015–2020 binnen een representatieve steekproef van zeven jeugdhulporganisaties 1.717 broers en zussen gezamenlijk (gelijktijdig) uit huis zijn geplaatst, afkomstig uit 726 gezinnen. Van de 1.717 broers en zussen zijn 480 kinderen gescheiden geplaatst, waarvan 316 kinderen alleen en 164 met tenminste één broer of zus, maar niet met alle broers en zussen. Dit betekent dat in 28 procent van de bestudeerde dossiers broers en zussen in de periode 2015–2020 gescheiden geplaatst zijn. Omdat het onderzoek is uitgevoerd bij een representatieve steekproef van jeugdhulporganisaties, kan worden aangenomen dat circa 28 procent van het totaal aantal kinderen dat in de periode 2015–2020 gezamenlijk uit huis is geplaatst, gescheiden geplaatst is.
Ook is onderzocht of het percentage gescheiden geplaatste broers en zussen significant verschilt per type plaatsing. Hieruit blijkt dat significant vaker gescheiden geplaatst wordt bij spoedplaatsingen (45%) dan bij reguliere plaatsingen (15%), vaker bij plaatsingen in bestandspleegzorg (40%) dan bij netwerkpleegzorg (14%) en vaker bij plaatsingen in een pleeggezin (29%) dan in een gezinshuis (15%).
Met dit onderzoek hebben we geen zicht gekregen op het aantal kinderen dat bij een niet-gezamenlijke uithuisplaatsing (dus op een later moment) gescheiden geplaatst is.
Het aantal broers en zussen dat gescheiden is geplaatst is lager dan eerder werd geschat. Uit een onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut in 2015 bleek dat naar schatting 50% van de broers en zussen niet samen worden geplaatst (Van den Berg & Ligtermoet, 2015). Daarnaast is voor het eerst gekeken naar de redenen voor de gescheiden plaatsingen. Hoewel dit in slechts de helft van de bestudeerde dossiers was vastgelegd (al dan niet impliciet), bleek dat in ongeveer de helft van de gevallen sprake was van een contra-indicatie (bijv. specialistische zorg nodig voor één of meerdere broers en zussen) en de andere helft om het niet beschikbaar zijn van een plek om alle kinderen samen op te vangen. In de gevallen waar er sprake was van een contra-indicatie kan worden aangenomen dat de gescheiden plaatsing in het belang was van broers en zussen.
Ik vind dat iedere gescheiden plaatsing, enkel vanwege het niet beschikbaar zijn van een plek voor de broers en zussen samen, er één te veel is. Uit het literatuuronderzoek dat de Universiteit van Amsterdam heeft verricht, blijkt o.a. dat kinderen zich minder veilig voelen als ze worden gescheiden van hun broers en zussen en dat ze hun broers en zussen net zoveel missen als hun ouders. Vooral na ervaringen met kindermishandeling- of verwaarlozing, is de relatie tussen broers en zussen vaak de meest hechte en constante relatie die beschikbaar is voor broers en zussen en dit kan cruciaal zijn voor het gevoel van verbondenheid en emotionele steun. Samen plaatsen is echter niet altijd in het belang van het kind. Gescheiden plaatsen kan aangewezen zijn, bijvoorbeeld wanneer een kind specialistische zorg of behandeling nodig heeft, een kind ernstige gedragsproblemen heeft waardoor hij/ zij een bedreiging vormt voor het welzijn en de ontwikkeling van zijn broers en zussen, broers en zussen veel conflicten hebben of bij (een vermoeden van) seksueel misbruik onderling.
Wordt bijgehouden welke kinderen gescheiden zijn van hun broers en/of zussen? Zo ja, hoe? Zo nee, welke acties worden ondernomen om deze registratie op korte termijn voor elkaar te krijgen?
Nee, dit wordt niet geregistreerd. De Universiteit van Amsterdam heeft om zicht te krijgen op het aantal broers en zussen dat bij een uithuisplaatsing gescheiden geplaatst wordt dossieronderzoek gedaan. De onderzoekers hebben aanbevolen ten behoeve van toekomstige monitoring de gescheiden plaatsingen te registreren en aan te leveren bij het CBS, zodat deze informatie centraal beschikbaar is.
Uiterlijk 1 april 2022 ontvangt uw Kamer een brief waarin ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Kamer zal informeren over de wijze waarop we opvolging gaan geven aan de aanbevelingen van het onderzoeksrapport, waaronder de aanbeveling met betrekking tot de registratie van gescheiden plaatsingen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de gescheiden plaatsing van broers en zussen en hoe worden de lessen hieruit betrokken bij het beleid?2
Dit onderzoek is afgerond. Op 18 januari 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de publicatie van het onderzoeksrapport.5 Uiterlijk 1 april 2022 ontvangt uw Kamer een brief waarin ik, mede namens de Staatssecretaris van VWS, de Kamer zal informeren over de wijze waarop we opvolging gaan geven aan de aanbevelingen van het onderzoeksrapport.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het in kaart te brengen van doorplaatsingen op lokaal niveau?3
Bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Westerveld7 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS geantwoord dat er landelijk geen informatie is over het aantal doorplaatsingen. Wel is er informatie beschikbaar over het herhaald beroep op jeugdhulp op landelijk, regionaal en lokaal niveau. Het in kaart brengen van het aantal doorplaatsingen op lokaal niveau is aan gemeenten zelf.
Kent u voorbeelden van beleid, zoals een «Kamer voor een Kind»4 of «Simba Familiezorg»,5 waarmee wordt voorkomen dat broers en zussen gescheiden uit huis worden geplaatst en op welke manier worden dezebest practices bevorderd en gedeeld onder relevante partijen?
Ja, deze voorbeelden ken ik. Deze initiatieven zijn door de gezinshuissector zelf ontwikkeld en geïmplementeerd.
Wat is de omvang van het huidige tekort aan pleeggezinnen? Hoe worden projecten zoals hierboven beschreven, gestimuleerd en ondersteund zodat broers en zussen wel samen geplaatst worden?
De omvang van het tekort aan pleeggezinnen kan niet worden aangegeven. Een tekort hangt af van zaken als de in- en uitstroom van pleegkinderen en pleegouders, het aantal kinderen per pleeggezin, de specifieke wensen en behoeften van pleegkinderen die wachten op pleegzorg (niet alle pleegouders kunnen voor alle pleegkinderen zorgen), regionale spreiding van pleeggezinnen, vraag naar pleegzorg en de vorm van pleegzorg die kinderen op een wachtlijst nodig hebben (zoals voltijds- of deeltijdspleegzorg). Wel is bekend dat op 31 december 2020 869 jeugdigen op plaatsingen bij pleegouders wachtten.
Wat zijn uw plannen om ervoor te zorgen dat er meer pleeggezinnen en gezinshuizen komen waar broers en zussen samen terecht kunnen? Wat zijn uw plannen om de bestaande pleegouders te ondersteunen, zodat zij de zorg voor hun pleegkinderen op een goede manier kunnen blijven dragen?
Het is belangrijk dat kinderen zo snel als mogelijk een goed passende plek vinden om hun ontwikkeling niet verder te schaden. Hoe groter de groep pleegouders, hoe groter de kans dat er een betere match gemaakt kan worden voor het kind, al dan niet samen met een broer of zus. Daarom is 30 oktober 2019 de campagne «openjewereld.nu» gestart, die ook dit jaar doorloopt. Deze campagne van Pleegzorg Nederland, pleegzorgorganisaties en gemeenten zet zich in voor het werven van meer pleegouders. Daarnaast is ook de ondersteuning van pleegouders erg belangrijk om de zorg voor hun pleegkind(eren) goed aan te blijven kunnen. Het project «Versterken van de Kracht van Pleegouders» verbetert deze ondersteuning. Binnen dit project is de website pleegzorg.nl gelanceerd, waar pleegouders betrouwbare informatie kunnen vinden, andere pleegouders kunnen ontmoeten en gebruik kunnen maken van een leeromgeving met trainingen. Ook goede initiatieven in het veld helpen bij het ondersteunen van pleegouders. Zo zijn het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ), de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) en stichting Kinderpostzegels aan de slag met het Mockingbird Family Model en starten dit jaar nog de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Dit houdt in dat een aantal pleeggezinnen gekoppeld wordt aan een Hubhome, een (voormalig) pleeggezin dat getraind en betaald wordt om andere gezinnen bij te staan, bijvoorbeeld met advies, familiedagen of trainingen. Dit jaar starten de eerste Mockingbirdnetwerken in Nederland. Daarnaast werkt het Ministerie van VWS samen met de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen aan het verduidelijken van de vergoedingssystematiek voor pleegouders, conform de motie Westerveld c.s.10 over dit onderwerp.
In de afgelopen twee jaar heeft het Ministerie van VWS samen met Jeugdzorg Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, de brancheorganisatie Present 24X7, het Nederlands Jeugdinstituut, en de VNG een uitvoeringsprogramma ontwikkeld en uitgevoerd om de (kwalitatieve en kwantitatieve) ontwikkeling van de gezinshuizen te stimuleren. Dit heeft ertoe geleid dat het aantal gezinshuizen de afgelopen jaren is gegroeid en er meer aanbod is voor een plaats in een gezinshuis bij een uithuisplaatsing. Ook is het vaker mogelijk om broertjes en zusjes samen te plaatsen in eenzelfde gezinshuis.
Hoe verloopt de uitvoering van de motie van de leden Van Gerven en Westerveld om niet-gescheiden uithuisplaatsing van broers en zussen wettelijk te verankeren?6 In de uw brief Actuele ontwikkelingen in het jeugdbeleid van 17 juni jl. staat dat verkend is wat op nationaal en internationaal niveau met betrekking tot het samen plaatsen van broers en zussen is geregeld en wat de mogelijke varianten zijn om dit wettelijk te verankeren, kan de Kamer geïnformeerd worden over de uitkomsten van deze verkenning?7
Zoals beschreven in de voortgangsbrief Jeugd13 van juni 2021 is verkend wat op internationaal en nationaal niveau met betrekking tot het samen plaatsen van broers en zussen is geregeld. Hieruit blijkt dat Nederland op grond van internationale wet- en regelgeving verplicht is om waar dat mogelijk is zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven na een uithuisplaatsing. In Nederland is dit opgenomen als uitgangspunt in o.a. de Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Voor mogelijkheden voor nationale verankering van het recht op samen plaatsen is gekeken naar de wetgeving in België en Schotland. In België is het Burgerlijk Wetboek in mei 2021 aangepast. Deze wet kent aan broers en zussen het recht toe om niet van elkaar gescheiden te worden en verleent broers en zussen het recht op persoonlijk contact. In Schotland is in februari 2021 de wet aangepast. In de wetswijziging is bepaald dat de autoriteiten broers en zussen in hetzelfde pleeggezin of instelling moeten plaatsen of in huizen die dicht bij elkaar liggen. Plaatsing in verschillende huizen in dezelfde buurt mag alleen als het welzijn van het kind hiermee beter wordt beschermd en bevorderd.
De komende maanden gaat mijn ministerie, samen met het Ministerie van VWS, in overleg met de brancheorganisaties en rechtspraak over de opvolging van de aanbevelingen uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam. Daarbij betrekken we ook het vraagstuk of het nationaal verankeren van het recht op samen plaatsen van toegevoegde waarde kan zijn voor het terugdringen van het aantal gescheiden plaatsingen. Uiterlijk 1 april 2022 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd door middel van een inhoudelijke beleidsreactie op de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek.
Bent u bekend met de nieuwe wetgeving in België en Schotland op het gebied van het samen plaatsen van broers en zussen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u reflecteren op de stelling dat het niet samen plaatsen van broers en zussen in strijd is met het recht op gezinsleven? Kunt u uiteenzetten in hoeverre de huidige praktijk ten aanzien van gescheiden plaatsing van broers en zussen zich begeeft binnen de door het internationaal recht gestelde kaders? Kunt u daarbij ook ingaan op het internationaalrechtelijke voorschrift dat slechts een inbreuk gemaakt mag worden op het gezinsleven van een kind als daarvoor een «wettelijke basis» bestaat? Ziet u op grond hiervan aanleiding om de nationale wet aan te passen?8
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de bescherming van de broers en zussen relatie binnen de reikwijdte van artikel 8 EVRM getoetst. In de zaak Saviny vs. Oekraine overwoog het EHRM dat op de overheid de positieve verplichting rust om gedurende de uithuisplaatsing een goed contact tussen ouders en kinderen te realiseren en waar mogelijk zorg te dragen dat broers en zussen bij elkaar blijven.15 De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing vormen de wettelijke basis om in het gezinsleven in te breken (artikelen 1:255 BW jo. 1:265b BW).
Uit het onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat in 28 procent van de bestudeerde dossiers broers en zussen in de periode 2015–2020 gescheiden werden geplaatst.
Bij ongeveer de helft van de gescheiden plaatsingen is de reden niet vastgelegd in het dossier. Bij de dossiers waarin wel melding werd gemaakt van de (mogelijke) reden van de gescheiden plaatsing, bleek het ongeveer even vaak te gaan om praktische belemmeringen (het niet beschikbaar zijn van een plek voor de kinderen samen) als om contra-indicaties.
De komende maanden gaat mijn ministerie, samen met het Ministerie van VWS, in overleg met de brancheorganisaties en rechtspraak over de opvolging van de aanbevelingen. Daarbij betrekken we ook het vraagstuk of het nationaal verankeren van het recht op samen plaatsen van toegevoegde waarde kan zijn voor het terugdringen van het aantal gescheiden plaatsingen. Uiterlijk 1 april 2022 wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd door middel van een inhoudelijke beleidsreactie op de resultaten en aanbevelingen van het onderzoek.
De Richtlijn Uithuisplaatsing en de Richtlijn Pleegzorg gelden als professionele standaard voor hulpverleners die werkzaam zijn bij een jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling; deze richtlijnen zijn onderling tegenstrijdig, de Richtlijn Uithuisplaatsing vermeldt dat een gebrek aan pleeggezinnen een reden kan zijn om broers en zussen van elkaar te scheiden, terwijl de Richtlijn Pleegzorg slechts kindgerichte afwegingen vermeldt als reden om broers en zussen van elkaar te scheiden, hoe verhouden deze professionele standaarden waar jeugdhulpprofessionals mee werken zich tot de rechten van het kind?
Zowel de Richtlijn Uithuisplaatsing als de Richtlijn Pleegzorg noemen de volgende vier redenen om broers en zussen niet samen te plaatsen:
De Richtlijn Uithuisplaatsing noemt inderdaad ook een vijfde reden, namelijk:
Voor beide richtlijnen geldt het uitgangspunt om broers en zussen samen te plaatsen. Tegelijkertijd doen zich in de praktijk echter situaties voor waarin het wegens beperkte beschikbaarheid van pleeggezinnen niet mogelijk is om broers en zussen samen te plaatsen. Pleegouders kunnen niet altijd meerdere pleegkinderen tegelijkertijd opvangen. Dit onderstreept het belang van het werven van meer pleegouders, voorkomen van uitval en goede ondersteuning voor pleegouders (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9).
Veldpartijen geven aan dat de (juridische) positie van gezinshuisouders beperkt is, waardoor zij geen goede positie hebben om voor de uithuisgeplaatste kinderen op te komen, herkent u dit beeld en kunt u aangeven wat u gaat ondernemen om de positie van de gezinsouders te versterken?
Ik herken mij niet in het beeld dat gezinshuisouders een beperkte (juridische) positie hebben. Gezinshuisouders zijn heel belangrijk in het leven van de kinderen waarvoor zij zorg dragen. Gezinshuisouders zijn professionals die op professionele basis gezinshuiszorg bieden. Gezinshuisouders hebben, net als alle andere jeugdhulpprofessionals, een rol en positie die anders is dan de rol en positie van de eventuele voogd of de eigen ouder van het kind. Bij belangrijke beslissingen over bijvoorbeeld zorg en begeleiding, scholing en ook bij eventuele (over)plaatsing van een jeugdige is het belangrijk dat de betrokken professionals (waaronder de gezinshuisouders) worden geraadpleegd om in goed overleg, gezamenlijk te kunnen bepalen, wat het beste is voor deze jeugdige. De uiteindelijke beslissing ligt bij de voogd of, indien het een vrijwillige uithuisplaatsing betreft, bij de eigen ouders van het kind.
Kunt u in de uitvoering van de motie van de leden Sahla en Westerveld over het stimuleren van het opzetten van familie- en gezinshuizen het vraagstuk over het voorkomen van onwenselijke gescheiden plaatsing van broers en zussen meenemen?9
Ja, wij zullen dit punt onder de aandacht brengen van de regio’s en de gezinshuissector.
De voorlichting van kinderen en ouders over de coronamaatregelen en -vaccinatie |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat het (vrijwillig) vaccineren van kinderen een belangrijke bijdrage kan leveren aan de bestrijding van het coronavirus? Deelt u de opvatting dat door het tegengaan van verspreiding onder en door deze doelgroep kwetsbaren beschermd worden, scholen veilig gehouden worden en long-covid klachten bij kinderen voorkomen worden?
Op 10 december jl. adviseerde de Gezondheidsraad over het vaccineren van kinderen in de leeftijd van 5 tot 11 jaar. Door de opkomst van de omikronvariant is de Gezondheidsraad gevraagd dit advies te actualiseren. In het herziene advies van 19 januari jl. handhaaft de Gezondheidsraad het advies om het vaccin van BioNTech/Pfizer beschikbaar te stellen aan deze leeftijdsgroep.
We weten inmiddels dat de meeste kinderen geen of weinig klachten hebben wanneer zij besmet raken met het coronavirus. Het lijkt erop dat de omikronvariant voor nog minder klachten zorgt bij kinderen. De kans op ziekenhuisopname is bij kinderen van 5 tot en met 11 jaar klein. Meestal hebben kinderen die met een coronabesmetting worden opgenomen al een onderliggende aandoening. Kinderen met een kwetsbare gezondheid zijn daarom in december al uitgenodigd voor een coronavaccinatie.
Een belangrijke overweging om ook gezonde 5–11-jarigen een coronavaccinatie aan te bieden is, dat er een hele kleine kans is dat een corona-infectie leidt tot MIS-C (Multisystem Inflammatory Syndrome in Children). MIS-C is een overreactie van het afweersysteem, die enkele weken na een (milde) corona-infectie kan optreden. Deze zeldzame maar ernstige complicatie komt naar schatting voor bij 1:4000 corona-infecties. Uit recente data blijkt dat vaccinatie beschermt tegen het ontwikkelen van MIS-C. Of deze bescherming van vaccinatie ook geldt voor het optreden van MIS-C bij een infectie met de omikronvariant is niet bekend, maar wel aannemelijk volgens de Gezondheidsraad. Als een kind al eerder een corona-infectie heeft doorgemaakt, is de kans op MIS-C bij een volgende infectie heel erg laag.
Naar schatting hebben een derde tot twee derde van de kinderen in deze leeftijdsgroep al COVID-19 gehad. Voor deze kinderen is het vanuit individueel gezondheidsbelang niet per se nodig om gevaccineerd te worden tegen COVID-19. Toch kunnen andere overwegingen van ouders een rol spelen, bijvoorbeeld om mensen om zich heen te beschermen. Dit wil ik graag faciliteren. Het is ook voor kinderen die al een infectie hebben doorgemaakt veilig en mogelijk om gevaccineerd te worden.
Vaccinatie kan ervoor zorgen dat kinderen minder indirect gezondheidsnadeel ondervinden van de pandemie. Zo is de kans kleiner dat door hoge viruscirculatie beperkende maatregelen nodig zijn die een negatieve invloed hebben op kinderen. Hierbij wil ik wel benadrukken dat het niet te zeggen is in welke mate maatregelen voorkomen kunnen worden door vaccinatie.
Deelt u de mening dat het zeer belangrijk is om actief informatie te verstrekken over coronavaccinatie aan de ouders en de kinderen tussen 5 en 12 jaar, die vanaf eind januari 2022 gevaccineerd kunnen worden? Zo ja, welke acties heeft u al ondernomen om deze informatie te verstrekken?
Ja, deze mening deel ik. We vinden het belangrijk zoveel mogelijk objectieve informatie bij ouders onder de aandacht te brengen zodat zij een weloverwogen keuze kunnen maken voor het wel of niet vaccineren van hun kind. Hiervoor werken wij nauw samen met onder andere het RIVM, GGD GHOR, de NVK, AJN, het CBG en ActiZ.
Ouders hebben vanaf 18 januari jl. een informatiepakket toegestuurd gekregen. Dit pakket betreft een informatiebrief over de COVID-19-vaccinatie voor kinderen, informatie over de registratie van de vaccinatie, een gezondheidsverklaring en informatie in het kort over het vaccin. De informatiebrief is ook beschikbaar in het Engels, Turks, en Arabisch.
Voor aanvullende informatie kunnen ouders terecht op coronavaccinatie.nl/kinderen. Naast uitgebreide informatie verwijzen we daar naar diverse informatiebronnen. Zoals filmpjes, achtergrondartikelen, de website van het RIVM, de keuzehulptool en het telefoonnummer waar ouders terecht kunnen om met een onafhankelijke zorgprofessional te spreken.
De komende tijd worden deze informatiebronnen verder uitgebreid met onder andere een folder, praatplaat en een Steffie-module voor een gesproken toelichting en middelen in andere talen dan het Nederlands.
Heeft u een communicatieplan opgesteld voor de voorlichting van kinderen en ouders over coronavaccinatie, met specifiek aandacht voor de kinderen tussen 5 en 12 jaar? Zo ja, wilt u dit plan delen met onze Kamer? Zo nee, waarom is hier geen plan voor opgesteld?
Voor het vaccineren van kinderen tussen de 5 en 12 jaar is door het RIVM een projectplan opgesteld. De communicatie en informatievoorziening is hier onderdeel van. Er is door het RIVM een werkgroep opgericht met VWS, GGD GHOR, de NVK, AJN, het CBG en ActiZ. Binnen de werkgroep zijn de aandachtspunten en de zorgen binnen de verschillende partijen uitgebreid besproken, en afspraken gemaakt over de uitingen die via de verschillende kanalen gedaan worden. De uitingen zijn voorafgaand aan publicatie met de werkgroep gedeeld, en gecontroleerd en aangepast op de correctheid en overeenkomst van de inhoud.
Naast de communicatiematerialen zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd, zijn ook de vakgroepen en huisartsen op de hoogte gebracht, zodat zij paraat staan met informatie wanneer ouders hier behoefte aan hebben.
Bij welke instanties kunnen ouders en kinderen terecht voor vragen over coronavaccinatie? Zijn huisartsen, schoolartsen, etc. voorzien van voorlichtingsmateriaal specifiek over het vaccineren van kinderen tussen 5 en 12 jaar? Zijn er ook informatiepunten op openbare plekken zoals bij bibliotheken en pleinen over vaccinatie van kinderen?
Het is aan ouders om een keuze te maken over het vaccineren van hun kinderen. Samen met het RIVM, GGD GHOR, de NVK, AJN, het CBG en ActiZ is een breed palet van informatiemiddelen tot stand gekomen waarin zij het antwoord vinden op hun vragen en die zij kunnen gebruiken om een goede afweging te maken. Deze middelen worden verspreid via het netwerk en de kanalen van de genoemde partijen.
In het palet van middelen hebben we ook producten opgenomen die ouders kunnen gebruiken om het gesprek over de vaccinatie aan te gaan met hun kinderen. Kinderen moeten namelijk vooral bij hun eigen ouders terecht kunnen met vragen. Wij zien het als onze taak om ouders de tools te bieden om de vragen van hun kinderen te kunnen beantwoorden.
Ouders kunnen op hun beurt met vragen terecht bij onder andere de telefoonlijn van vragenovercorona.nl. Daar zijn onafhankelijke zorgprofessionals beschikbaar om hun te woord te staan.
Hanteert u een specifieke doelgroepenbenadering bij de voorlichting van kinderen over coronavaccinatie? Hoe garandeert u dat naast hun ouders, ook de kinderen op een voor hen begrijpelijke en toegankelijke wijze worden geïnformeerd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is er ook een speciale praatplaat voor kinderen in ontwikkeling en een Steffie-module met gesproken uitleg over de coronavaccinatie. Ook het CBG maakt een visuele uitleg voor kinderen van 8 t/m 11 jaar.
Deelt u onze zorgen over de verspreiding van desinformatie over het vaccineren van kinderen tegen het coronavirus? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om desinformatie over het vaccineren van kinderen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen deel ik. Desinformatie is een belangrijk punt van aandacht. Ik vind het belangrijk dat mensen op basis van de juiste informatie een keuze maken over vaccineren. Dit is niet alleen voor de kinderen van belang, maar ook voor de vaccinatiecampagne in het algemeen. Onze strategie is om tegenover desinformatie onze eigen feitelijke en juiste informatie te zetten, zonder direct te reageren op de afzender en zonder deze informatie te classificeren als desinformatie. Volgens deskundigen heeft dat namelijk geen toegevoegde waarde. Op deze manier kan bovendien discussie voorkomen worden en krijgt de desinformatie geen extra podium. Het uiteindelijke doel van de desinformatie-aanpak is om de informatiepositie van de burgers te verstevigen. Op dit moment wordt de aanpak geïntensiveerd op twee routes, namelijk door meer kennis over desinformatie te verspreiden en zo bewustwording te creëren, en door meer kennis over specifieke onderwerpen waarover veel desinformatie rond gaat te verspreiden.
Voor wat betreft het verspreiden van de kennis over desinformatie is er een «Handreiking Desinformatie in coronatijd» opgesteld en verspreid (zie coronavaccinatie.nl/handreiking). Deze handreiking is bedoeld voor mensen in de zorg, onderwijs of andere publieke beroepen. Dit zijn sectoren die veel in aanraking komen met kinderen. In de handreiking staan praktische voorbeelden, handvatten en tips over hoe desinformatie te herkennen en hoe ermee om te gaan. Dit is ook toepasbaar op desinformatie over het vaccineren van kinderen. Datzelfde geldt voor de nieuw te ontwikkelen Steffie-module over desinformatie. Hierin wordt op eenvoudige wijze uitleg gegeven over desinformatie.
Informatie over actuele onderwerpen is te vinden op coronavaccinatie.nl en wordt vertaald naar diverse middelen. Voorbeelden hiervan zijn blogartikelen, folders, Steffie-modules en praatplaten. Deze middelen worden via partners verspreid.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er voor ouders van kinderen van 5 t/m 11 jaar een speciale webpagina (coronavaccinatie.nl/kinderen). Ook hebben ouders een informatiepakket van het RIVM gekregen. In aanvulling daarop werken we aan onder andere een folder, een praatplaat en een Steffie module. Via sociale media geven we antwoord op de meest gestelde vragen van ouders met verwijzingen naar de juiste bronnen.
Erkent u dat ook voor de ouders die niet goed Nederlands spreken, analfabeet of digibeet zijn de juiste informatie over coronavaccinatie van kinderen toegankelijk moet zijn? Zo ja, hoe zorgt u hiervoor? Zo nee, waarom niet?
De informatie over de coronavaccinatie voor kinderen moet zeker voor alle ouders begrijpelijk en toegankelijk zijn. Ook voor ouders die de Nederlandse taal niet goed beheersen, niet taalvaardig zijn of geen gebruik maken van online informatiebronnen. Daarom zorgen we voor on- en offline middelen in verschillende talen, visuele middelen en middelen met een gesproken uitleg. Daarnaast kunnen ouders die met een onafhankelijke zorgprofessional willen spreken terecht bij de telefoonlijn van vragenovercorona.nl.
Deelt u de mening dat voor goede naleving van de coronamaatregelen draagvlak essentieel is? Zo ja, hoe creëert u dit draagvlak bij ouders en hun kinderen? Op welke manier wordt het belang van goede ventilatie, het dragen van mondkapjes en het zelftesten aan kinderen overgebracht?
Ja, deze mening deel ik. Het Ministerie van OCW voorziet scholen en instellingen van informatie en communicatiemiddelen, zodat zij personeel, studenten, leerlingen en ouders kunnen informeren over de coronamaatregelen op gebied van o.a. ventilatie, mondkapjes en zelftesten. Hiervoor zijn er o.a. handreikingen, instructievideo’s, voorbeeldbrieven voor ouders/verzorgers, flyers, posters, visuals, etc. beschikbaar. Verder worden in de groepen 6 t/m 8 gratis zelftesten aangeboden.
Ventilatie als maatregel tegen het coronavirus wordt meegenomen in de massamediale «Alleen Samen» campagne, die gericht is op de hele samenleving en dus ook op ouders en kinderen. In het onderwijs wordt daarnaast altijd aandacht besteed aan actualiteiten, dus vanzelfsprekend ook aan corona en de maatregelen daartegen. Het belang van goede ventilatie wordt benadrukt richting leraren, schoolleiders, ondersteunend onderwijspersoneel en schoolbestuurders. Het kabinet heeft hiervoor in 2020 € 360 miljoen vrijgemaakt waarvan € 200 miljoen voor een subsidieregeling («Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen»). De afgelopen jaren was hier al aandacht voor via de ventilatiepagina op Lesopafstand.nl, de pagina «Corona en ventilatie schoolgebouwen» op rijksoverheid.nl en via communicatie vanuit partijen als: kenniscentrum Ruimte-OK, PO-Raad, VO-raad en VNG.
Op welke wijze zullen jongeren tussen de 12 en 18 jaar over de boostercampagne worden geïnformeerd?
Op dit moment zijn de boostervaccinaties voor jongeren in deze leeftijdsgroep nog niet door het EMA goedgekeurd. Wel heeft mijn voorganger op 29 december jl. een adviesaanvraag gedaan bij de Gezondheidsraad over het al dan niet aanbieden van boostervaccinaties aan jongeren tussen de 12 en 18 jaar, vooruitlopend op het advies van het EMA. Het advies van de Gezondheidsraad heb ik vorige week ontvangen. En ik zal op zeer korte termijn een besluit hierover nemen. Op basis van dit besluit wordt de communicatie en voorlichting ingericht.
Wat betekent het invoeren van een verloopdatum voor het vaccinatiebewijs voor jongeren onder de 18 jaar die geen booster kunnen krijgen? Klopt het dat zij alleen nog via een herstelbewijs of testbewijs toegang zullen hebben tot locaties waar een coronatoegangsbewijs geldt als hun vaccinatiebewijs verlopen is?
Voor het reizen met behulp van een Digitaal Corona Certificaat (DCC) heeft de Europese Commissie een aanpassing van de verordening DCC doorgevoerd en een gedelegeerde handeling gepubliceerd. Die stelt dat vaccinatiebewijzen per 1 februari 2022 voor 18 jaar en ouder maximaal 270 dagen geldig zijn vanaf het moment dat de laatste vaccinatie is gezet. Deze geldigheidsduur geldt niet voor jongeren onder 18 jaar. Deze nieuwe regeling is als zodanig rechtstreeks werkend binnen alle lidstaten.
De regels omtrent het coronatoegangsbewijs (ctb) zijn een nationale aangelegenheid. Het kabinet overweegt om een geldigheidsduur ook voor het coronatoegangsbewijs te laten gelden. Wanneer dit besluit definitief genomen is, dan zal het kabinet dit wijzigen in de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 (Trm). Ik heb uw Kamer op 28 januari jl. geïnformeerd dat deze wijziging niet voor 4 februari 2022 in werking zal treden, gelet op de gestelde vragen en de mogelijkheid voor uw Kamer om de beantwoording zorgvuldig te bestuderen. Het gaat hier ook over de geldigheidsduur van het ctb voor personen van 18 jaar en ouder. Jongeren van tot 18 jaar zijn uitgezonderd van een geldigheidsduur voor een ctb op basis van vaccinatie, omdat zij (nog) niet de mogelijkheid hebben een boostvaccinatie te laten zetten. Het wordt onwenselijk geacht om deze doelgroep 270 dagen na vaccinatie geen ander alternatief te geven dan testen.
Kunt u deze vragen voor 20 januari 2022 beantwoorden?
Helaas is dat niet gelukt.
Een omstreden middel tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel de De Gelderlander over een omstreden middel tegen corona, zoals vermeld in de voetnoot?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u aangegeven welke maatregelen u neemt tegen websites die «informatie» verschaffen die haaks staat op richtlijnen van artsen?
In het geval de «informatie» volgens de definities in de Geneesmiddelenwet kwalificeert als reclame, kan dit tot direct beboetbare overtredingen leiden. Zo is het bijvoorbeeld niemand toegestaan om publieksreclame te maken voor receptplichtige geneesmiddelen (zogenaamde UR-geneesmiddelen) en reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is afgegeven. De IGJ heeft hiervoor al diverse boetes opgelegd. Wanneer sprake is van een zorgverlener die handelt in strijd met de richtlijnen, kan de IGJ een boete opleggen of een tuchtklacht indienen. In de beantwoording op de vervolgvragen wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u verduidelijken wat de mogelijkheden van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn om te straffen?
De IGJ heeft over meerdere artsen en enkele apothekers meldingen gekregen dat zij ivermectine voorschrijven en verstrekken als medicijn voor Covid-19-patiënten. Als de IGJ na onderzoek een overtreding constateert, onderneemt zij vervolgstappen. Dat is in principe direct een boete, zoals de IGJ heeft aangekondigd in Boete voor artsen die hydroxychloroquine of ivermectine voorschrijven tegen corona | Nieuwsbericht | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl). Ook kan de IGJ een tuchtzaak starten.
De inspectie is tot nu toe in één geval overgegaan tot het opleggen van een boete en er is één tuchtzaak in voorbereiding. Er lopen verschillende onderzoeken die ook kunnen leiden tot een boete of tuchtklacht.
Bij ernstige overtredingen is het aan de strafrechter, zo stelt de IGJ; wie beoordeelt dat c.q. doet een melding om het aan de strafrechter voor te leggen?
Indien mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan daar onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) onderzoek naar worden gedaan. De IGJ heeft ook opsporingsambtenaren die onder leiding van het OM een strafrechtelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Het OM beslist of er wordt vervolgd en of de zaak voor de rechter komt. Het is voor eenieder mogelijk om aangifte te doen van een strafbaar feit. De IGJ heeft wanneer zij het vermoeden heeft dat bepaalde strafbare feiten zijn gepleegd, een aangifteplicht of een aangifterecht.
Waarom behouden huisartsen die het betreft het recht om zorg te verlenen en worden ze niet geschrapt uit het BIG-register?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
De 'Coronavirus tijdlijn' op de website van de Rijksoverheid |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Erkent u het belang van een goede informatievoorziening vanuit de overheid met betrekking tot historische, huidige en toekomstige coronamaatregelen?
Ja.
Waarom is de «Coronavirus tijdlijn»1 sinds juni 2021 niet meer geactualiseerd, dus al ruim een half jaar niet meer, terwijl op de pagina zelf wordt toegezegd dat dit elk kwartaal gebeurt?
De Coronavirus tijdlijn is voor het laatst geactualiseerd in het vierde kwartaal van 2021. Deze actualisatie betrof het tweede kwartaal van 2021. Op dit moment wordt er gewerkt aan het derde kwartaal van 2021. Publicatie heeft inmiddels plaatsgevonden. De tijdlijn wordt dus per kwartaal geactualiseerd. Vanwege het feit dat de tijdlijn een chronologisch naslagwerk is, wordt deze naderhand opgesteld, afgestemd en elk kwartaal gepubliceerd. Omdat hier enige tijd mee gemoeid is loopt de coronavirus tijdlijn dus altijd achter op de actualiteit.
Kunt u ervoor zorgen dat de tijdlijn zo snel mogelijk wordt geactualiseerd? Kunt u ervoor zorgen dat ook in de toekomst de tijdlijn altijd up-to-date is?
Ja, er wordt zo snel mogelijk geactualiseerd. Het eerste moment hiervoor is een aanvulling op de tijdlijn met het derde kwartaal van 2021, voorzien in het eerste kwartaal van 2022. De actualisatie met het vierde kwartaal van 2021 is in het tweede kwartaal van 2022 voorzien.
Kunt u vanwege de snelle ontwikkelingen in de «coronacrisis» de tijdlijn op zijn minst wekelijks in plaats van slechts eenmaal per kwartaal actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de Coronavirus-tijdlijn is een overzicht te geven van de belangrijkste gebeurtenissen en besluiten van de coronacrisis middels openbare documenten en informatie geordend per maand. Over de lopende ontwikkelingen en maatregelen wordt op een andere manier gecommuniceerd. Deze tijdlijn vormt uitdrukkelijk een naslagwerk van reeds openbare informatie en is geen communicatie-instrument rondom maatregelen.
Kunt u de tijdlijn voor elke Nederlander begrijpelijk en overzichtelijk maken, bijvoorbeeld door hem horizontaal met verschillende lagen, kleuren en categorieën te visualiseren?
De tijdlijn is een chronologisch naslagwerk per maand van de belangrijkste gebeurtenissen en besluiten van de coronacrisis middels openbare documenten en informatie. Op deze wijze is het naslagwerk reeds toegankelijk en overzichtelijk voor elke Nederlander. Daarnaast is voor actuele en historische data over de ontwikkeling van het coronavirus in Nederland het Coronadashboard ontwikkeld. Op het dashboard is bijvoorbeeld ook terug te vinden hoeveel mensen er positief getest zijn en hoeveel virusdeeltjes er in het rioolwater terug zijn te vinden.
Door middel van het Coronadashboard wordt voor elke Nederlander de belangrijkste actuele informatie over het coronavirus ontsloten.
Uw vraag, alsook uw volgende vragen, vragen om het maken van een (interactieve) visualisatie, die een heel ander doel dient dan waarvoor de tijdlijn wordt opgesteld: een chronologisch overzicht van de belangrijkste gebeurtenissen. Gezien dit feit ben ik niet voornemens om een ander instrument te bouwen omdat alle maatregelen, alsook de besluitvorming daarover, al openbaar is en op diverse plaatsen wordt gepubliceerd. Dat geldt ook voor de voortgang van de vaccinaties en de ziekenhuisbezetting die op het Coronadashboard terug te vinden zijn.
Kunt u in die (interactieve) visualisatie door middel van lagen zo duidelijk en compleet mogelijk weergeven welke maatregelen en/of ontwikkelingen met betrekking tot het coronavirus parallel liepen?
Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u in de tijdlijn voor elke maatregel weergeven wanneer deze werd aangekondigd, wanneer deze van kracht werd, wanneer deze eventueel werd verlengd en wanneer deze eventueel werd opgeheven?
Zie antwoord op vraag 5.
Nee, de Coronavirus-tijdlijn is niet bedoeld voor deze communicatie. De door u gevraagde informatie over o.a. de duur van de maatregel, datum van aankondiging etc., is terug te vinden op de Wettenbank van Overheid.nl.
Kunt u in de tijdlijn de initieel aangekondigde duur en de uiteindelijk gerealiseerde duur van elke coronamaatregel apart vermelden?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u in de tijdlijn weergeven wanneer en waarmee elke (leeftijds)groep werd gevaccineerd tegen het coronavirus?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u in de tijdlijn weergeven wanneer de ic-capaciteit werd op- en/of afgeschaald?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u de tijdlijn voorzien van een gebruiksvriendelijke zoekfunctie, waarmee in ieder geval elke (historische) coronamaatregel is terug te vinden met tenminste de volgende informatie (indien van toepassing): omschrijving maatregel, juridische grondslag maatregel, praktische implicaties maatregel, straf bij overtreding maatregel, datum en tijd aankondiging maatregel, datum en tijd inwerkingtreding maatregel, aantal keer verlenging maatregel, datum en tijd aankondiging(en) verlenging maatregel, datum en tijd opheffing maatregel, totale duur maatregel, opmerkingen en/of bijzonderheden maatregel?
De door u gevraagde functionaliteiten passen niet bij het beoogde doel van de Coronavirus-tijdlijn. De door u gevraagde informatie over o.a. de duur van de maatregel, juridische grondslag, datum van aankondiging etc., is terug te vinden op de Wettenbank van Overheid.nl.
Kunt u alle informatie die hierboven is opgevraagd hoe dan ook voor de burger zo duidelijk, overzichtelijk en compleet mogelijk beschikbaar maken?
Uiteraard vind ik het van belang dat informatie voor de burger zo duidelijk, compleet en overzichtelijk mogelijk terug is te vinden. Voorbeelden hiervan zijn de geldende maatregelen die duidelijk uitgelegd zijn op rijksoverheid.nl onder het onderwerp coronavirus. En gegevens over het verloop van het virus is te vinden op het Coronadashboard. De coronavisus tijdlijn leent zich echter niet voor dit doel, zie ook mijn antwoord bij vraag 5.
Kunt u de «Coronavirus tijdlijn» vóór 1 februari 2022 volgens bovenstaande verzoeken actualiseren? Zo nee, kunt u dan aangeven per wanneer u de «Coronavirus tijdlijn» wel volgens bovenstaande verzoeken kunt actualiseren?
Zie antwoord op vraag 5.
Op dit moment wordt er gewerkt aan de actualisatie van de tijdlijn betreffende het derde kwartaal van 2021. Publicatie is voorzien in het eerste kwartaal 2022.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en uiterlijk voor de vermeende einddatum van de huidige lockdown, 14 januari 2022, beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De uitspraken van de premier van Canada over Canadese burgers die niet tegen COVID-19 gevaccineerd zijn |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Trudeau calls the unvaccinated racist and misogynistic extremists» van 29 december 20211 of de aflevering van het televisieprogrammaLa semaine des 4 juli van 16 september 2021 waarin de Canadese premier Trudeau deze uitspraken doet2?
Ja.
Hoe beziet u de uitspraak van Trudeau dat mensen die niet tegen COVID-19 zijn gevaccineerd vaak racisten en misogynisten zijn? Deelt u de mening van Trudeau? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, bent u het er dan mee eens dat het een totaal belachelijke uitspraak is die openlijke afkeuring verdient van Nederland?
Deze uitspraken zijn voor rekening van premier Trudeau. De Nederlandse regering laat zich niet uit over uitspraken door democratisch gekozen politici van (partner)landen over de interne politieke aangelegenheden in hun land. Het kabinet zal naar aanleiding van deze mediaberichten daarom ook geen contact opnemen met de Canadese autoriteiten, of derde landen.
In Canada is rond de 80% van de bevolking gevaccineerd (op 9 februari 2022). Op een bevolking van 36,9 miljoen inwoners werden op 8 februari 2022 8.190 nieuwe gevallen gemeld. Elk van de 13 provincies en territoria van Canada is zelf verantwoordelijk voor het implementeren van hun eigen gezondheidsbeleid en de uitvoering van delen van de coronamaatregelen zijn een provinciale aangelegenheid. De meeste provincies hebben echter beleid geïmplementeerd dat vaccinatie vereist om toegang te krijgen tot bepaalde locaties als restaurants en sportscholen. Per oktober 2021 zijn daarnaast alle federale ambtenaren verplicht om een vaccinatiebewijs te tonen en degenen die dat niet deden, kregen onbetaald verlof. Bewijs van vaccinatie is ook verplicht voor binnenlandse reizen (om aan boord te gaan van vluchten, treinen of schepen in Canada). Op 8 februari kondigden twee provincies (Alberta en Saskatchewan) aan dat ze hun vaccinatievereisten zullen beëindigen.
Voor informatie en update over het Canadese corona- en vaccinatiebeleid verwijs ik u graag naar de volgende websites van de Canadese regering:
Wat vindt u ervan dat Trudeau in feite ook miljoenen Nederlanders een racist en misogynist noemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat dit soort uitspraken enorm polariserend zijn voor de westerse samenleving in het algemeen en de Canadese samenleving in het bijzonder, en dat ongevaccineerden er nodeloos door worden gestigmatiseerd, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat dit een onaanvaardbare uitspraak is voor de premier van een G20-land dat in de westerse traditie staat en historisch geldt als een belangrijke bondgenoot van Nederland? Zo ja, bent u bereid deze boodschap aan Trudeau over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de uitspraak waarin Trudeau zich afvraagt of de rest van Canada de ongevaccineerden nog moet «tolereren»? Wat denkt u dat hiermee wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Trudeau te vragen wat hij bedoelt met zijn uitspraken en zijn antwoord met de antwoorden op deze vragen mee te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat intolerantie voor en het uitschelden van ongevaccineerden in de praktijk tot goede dingen kan leiden? Zo ja, tot wat? Zo nee, bent u het er dan mee eens dat er alleen maar schadelijke gevolgen gepaard gaan met de uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat door dit soort polariserende en stigmatiserende uitspraken door de premier van Canada, de veiligheid van ongevaccineerde burgers in Canada in het gedrang kan komen? Zo nee, wat denkt u dan dat de functie en/of het resultaat van dit soort uitspraken is?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen over de status en veiligheid van Canadese burgers die niet gevaccineerd zijn tegen COVID-19 als u deze uitlatingen van de Canadese premier hoort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze zorgen met de Canadese premier te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er meer regeringsleiders die net als Trudeau vinden dat ongevaccineerden vaak racisten en misogynisten zijn? Zo ja, welke? Zo nee, als Trudeau de enige is die dat vindt, kunt u dan rekenen op internationale bijval wanneer u uw afkeuring uitspreekt over zijn schadelijke afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Het bijzonder kritische advies van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (Begeleidingscommissie) over de mogelijke uitbreiding van het coronatoegangsbewijs (ctb) |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het juist dat de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (Begeleidingscommissie), waarin zo’n vijftien deelnemers zitten met kennis van onder meer epidemiologie, virologie, technologie, privacy en veiligheid, het Ministerie van VWS adviseert over de digitale ondersteuning bij de bestrijding van het coronavirus?
Dat klopt.
Ligt het voor de hand om deze Begeleidingscommissie om advies te vragen over de wetsvoorstellen met betrekking tot uitbreiding van het ctb1 en de invoering van 2G2? Indien dat het geval is, waarom hebt u dat desalniettemin nagelaten?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2020 de onafhankelijke en multidisciplinaire Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 (DOBC) ingesteld om gevraagd en ongevraagd te adviseren over de ontwikkeling en inzet van de (mobiele) applicatie CoronaMelder en eventuele andere digitale middelen die kunnen bijdragen aan de bestrijding van COVID-19. Gedurende de pandemie is dit nader gespecificeerd naar ook advisering over GGD-Contact en de CoronaCheck-app. Het ligt niet voor de hand dat de Begeleidingscommissie adviseert over de genoemde wetsvoorstellen, omdat zowel de uitbreiding van het ctb, alsook de invoering van 2G, beleidskeuzes zijn die buiten de reikwijdte van de opdracht van de Begeleidingscommissie liggen.
Deelt u de mening dat het advies van de Begeleidingscommissie over de mogelijke uitbreiding van het ctb wezenlijke informatie is waarover de Kamer hoort te beschikken bij het vormen van een oordeel over de memorie van toelichting op de drie genoemde wetsvoorstellen over uitbreiding van het ctb en de invoering van 2G?
Het 29ste advies van de Begeleidingscommissie gaat nader in op de digitale toepassing van de CoronaCheck-app, welke de inzet van ctb’s ondersteunt. Dit advies gaat daarbij specifiek in op de technische implicaties en overwegingen omtrent onder andere privacy en security en staat daarmee los van de memorie van toelichting op de drie genoemde wetsvoorstellen. Het meesturen van dit advies bij de genoemde wetsvoorstellen leek daarom op dat moment niet wezenlijk voor de voorbereiding hierop. Er is voor gekozen deze op te nemen in een eerstvolgende brief, tezamen met advies 30 van de commissie die eenzelfde inhoudelijke technische reactie behoeft.
Waarom hebt u nagelaten het advies van de Begeleidingscommissie van 19 november 2021, voorzien van een inhoudelijke reactie op de daarin ingebrachte overwegingen en bedenkingen, naar de Kamer te sturen als relevante informatie, onder meer voor de inbrengen voor het nader verslag bij de drie wetsvoorstellen op 5 januari 2022, en hebt u dit advies in plaats daarvan echter verstopt als summier vermelde bijlage in uw reactie op een motie over het niet verstrekken van een groen vinkje in de CoronaCheck-app bij een besmetting van 21 december 2021?3
Zoals in het antwoord op vraag 3 geschreven gaat het advies van de Begeleidingscommissie nader in op de digitale toepassing die de inzet van de ctb’s ondersteunt en technische implicaties en overwegingen hierbij. Dit staat daarmee los van de drie genoemde wetsvoorstellen. In het bijzonder wijst de commissie op het feit dat een «groen vinkje» in de CoronaCheck-app statisch is en bij volledig gevaccineerde personen niet automatisch betekent dat deze persoon ook niet besmettelijk is. De commissie draagt daarbij aan te onderzoeken hoe het «groene vinkje» dynamischer kan worden gemaakt zonder hierbij afbreuk te doen aan privacy en toegankelijkheid, waarbij in lijn met de epidemiologische situatie kan worden besloten op basis waarvan een ctb wordt uitgegeven en geldig is.
Mijn ambtsvoorganger heeft dit advies – tezamen met het 30e advies van de Begeleidingscommissie – ter harte genomen en toegepast in zijn onderzoek omtrent de aangenomen motie Den Haan c.s. (over geen groen vinkje in de CoronaCheck-app bij een besmetting4). Hierbij is onderzocht wat de mogelijkheden en overwegingen zijn in de uitvoering van deze motie waarin de regering wordt verzocht de techniek van de CoronaCheck app aan te passen zodat mensen die gevaccineerd zijn en daarna besmet raken geen QR-code krijgen in de periode dat zij in isolatie moeten. Er is bewust voor gekozen om de commissieadviezen 29 en 30 bij deze brief op te nemen gezien beide adviezen eenzelfde inhoudelijke technische reactie behoeven op het gebied van het in stand houden van de hoge eisen van gegevensbescherming in relatie tot aanpassing van geldigheid van een ctb. In de vreactie op de motie Den Haan is daarbij dus wel degelijk ook een inhoudelijke reactie gegeven op beide adviezen van de Begeleidingscommissies.
Wat is de consequentie van het niet voldoen aan de actieve informatieplicht aan de Kamer, nu het advies van de Begeleidingscommissie niet op ordelijke wijze kan worden betrokken bij de schriftelijke voorbereiding van de besluitvorming over de genoemde wetsvoorstellen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en 4 voorzie ik hierin geen consequenties.
Kunt u alsnog gemotiveerd ingaan op de constatering van de Begeleidingscommissie dat het ctb inzetten als toegangsmiddel om zonder additionele sneltest werkplekken te heropenen ertoe leidt dat besmette personen gedurende de werkdag andere personen kunnen besmetten?
Het klopt inderdaad dat een geldige QR-code in de app (zogeheten «groene vinkje») bij volledig gevaccineerde personen niet automatisch betekent dat deze persoon ook niet besmettelijk is. Sinds de invoering heeft het ctb als doel om eerder, meer mogelijk te maken en de maatschappij (langer) open te houden. Hierbij geldt dat de inzet van het ctb het besmettingsrisico op een ctb-plichtige locatie of bij een ctb-plichtige activiteit kan verlagen, maar hier altijd restrisico’s op transmissie van het virus zal blijven bestaan. Dit ondanks dat mensen gevaccineerd, getest of recent hersteld zijn. Het klopt daarmee dat het risico bestaat dat een gevaccineerde persoon toch drager is van het virus en, zoals u schrijft, gedurende een werkdag anderen kan besmetten. Zoals in mijn laatste kamerbrief ook geschreven5, verwacht ik – mede gegeven de laatste inzichten – dat de effectiviteit van het ctb sterk afhankelijk is van de epidemiologische situatie. Bovendien – zoals ook aangegeven in de beantwoording op eerdere schriftelijke vragen6 – zie ik het als de eigen verantwoordelijkheid van mensen om rekening te houden met anderen en zich bij een eventuele besmetting aan de op dat moment geldende richtlijnen en basisregels te houden. Bij een positieve testuitslag (gevaccineerd of ongevaccineerd) ga je thuis in isolatie, ga je niet naar buiten en gebruik je dus zeker niet de QR-code voor toegang.
Kunt u alsnog gemotiveerd ingaan op de oproep van de Begeleidingscommissie om met het oog op het wantrouwen onder de bevolking digitale drang te voorkomen en aan niet digitale dan wel analoge middelen de voorkeur te geven boven technologie?
Ik onderschrijf de oproep van de Begeleidingscommissie om digitale drang te voorkomen. Toegankelijkheid en inclusiviteit zijn voor mij daarbij ook belangrijke aspecten. Naast de CoronaCheck-app ter ondersteuning van de inzet van ctb’s is van begin af aan ook ingezet op alternatieve routes voor mensen die de app niet willen of kunnen gebruiken. Er zijn daarbij meerdere alternatieven beschikbaar waarbij geen smartphone en/of internet nodig zijn voor het aanmaken van een bewijs.
Kunt u alsnog gemotiveerd ingaan op het advies van de Begeleidingscommissie om het ctb met het oog op een doeltreffende werking alleen nog te verstrekken op basis van een negatieve test, wat een dynamische coronapas wordt genoemd, nu genoegzaam duidelijk is dat vaccins niet volledig tegen besmetting beschermen terwijl de mate van bescherming significant daalt?
De Begeleidingscommissie wijst hier op het feit dat een «groen vinkje» in de CoronaCheck-app statisch is en draagt aan te onderzoeken hoe het ctb dynamischer kan worden gemaakt door ook – breder dan de oplossing die de motie Den Haan voorstelt – te kijken op basis waarvan een ctb wordt uitgegeven en geldig is. Zoals in de schriftelijke reactie op de aangenomen motie benoemd zal ik in een later stadium op dit specifieke aspect van het advies van de Begeleidingscommissie terugkomen.
Kunt u alsnog gemotiveerd ingaan op de oproep van de Begeleidingscommissie, die kort samengevat erop neerkomt om niet tot een grootschalige uitrol van het ctb over te gaan en zodoende te voorkomen dat het huidige en toekomstige vertrouwen in digitale overheidshulpmiddelen ter bestrijding van ziektes of andere calamiteiten blijvend schade oploopt?
De keuze voor een bredere inzet van het ctb is een keuze van kabinet en parlement. De drie wetsvoorstellen die onder andere de verbreding van de inzet van het ctb mogelijk kunnen maken, liggen momenteel ter behandeling nog voor bij uw Kamer. Het ligt niet voor de hand dat de Begeleidingscommissie hierover adviseert, omdat de uitbreiding van het ctb beleidskeuzes zijn die buiten de reikwijdte van de opdracht van de Begeleidingscommissie liggen. Zoals in de beantwoording op eerdere vragen geschreven is in de reactie op de aangenomen motie Den Haan inhoudelijk gereageerd op de adviezen van de Begeleidingscommissie die ten grondslag liggen aan de oproep die zij hebben gedaan, waarbij het gaat om het «groene vinkje» in de CoronaCheck-app en het dynamisch maken hiervan, als ook het publieksvertrouwen in digitale middelen. Ik ben het verder met de Begeleidingscommissie eens dat er prudent moet worden omgegaan met de inzet van digitale middelen waarbij te allen tijde moet worden afgewogen of een digitale oplossing het juiste middel is om in een bepaalde context en situatie toe te passen.
Kunt u ingaan op het advies van de Begeleidingscommissie van 8 februari 2021 waarin wordt gepleit voor meer toezicht op de beveiliging van nieuwe covid-dataknooppunten; verbindingen dus tussen commerciële testbedrijven alsook tussen de GGD’en en het RIVM?4
Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd in de kamerbrief van 23 februari 2021, heeft de Regiegroep Digitale Ondersteuning Test- en Traceerketen (DOTT) dit advies van de Begeleidingscommissie destijds ontvangen. Het advies is door de regiegroep meegenomen in de uitvoering van één van de verbeterplannen die zij hebben opgesteld in navolging op de datadiefstal bij de GGD dat begin 2021 plaatsvond.
In nadere reactie op het advies om meer toezicht op de beveiliging van covid-dataknooppunten en verbindingen te realiseren deel ik graag het volgende: op dit moment monitor ik voortdurend of er dreigingen of kwetsbaarheden zijn in de systemen die VWS zelf heeft ontwikkeld en levert. Dit zodat de veiligheid van gegevens kan worden gewaarborgd en fraude kan worden herkend. Dit doe ik met behulp van de Kwetsbaarheden Analyse Tool (KAT) waarover mijn ambtsvoorganger uw vaste commissie Digitale Zaken kort geleden een brief heeft doen toekomen.8 Daarnaast worden strenge aansluitvoorwaarden gesteld aan testaanbieders die aangesloten willen worden op de CoronaCheck-app. Na aansluiting is een testaanbieder allereerst zelf verantwoordelijk voor het loggen en monitoren van de eigen systemen. Mijn ministerie monitort in het kader van stelselcontrole daarnaast zelf ook of aangesloten partijen de voorwaarden naleven. Met pentesten wordt onderzocht of er kwetsbaarheden zijn die moeten worden opgelost. Voor andere partijen, zoals ook GGD’en en RIVM geldt uiteraard dat de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor beveiliging en monitoring hierop primair daar belegd is.
Kunt u aangeven wat u hebt ondernomen om een datalek te voorkomen, in de wetenschap dat de Begeleidingscommissie bij herhaling op dit gevaar heeft gewezen, reeds ruim voordat dit zich daadwerkelijk voordeed bij de GGD?
De GGD GHOR heeft primair gezien de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de eigen systemen. Zoals mijn ambtsvoorganger over het specifieke datalek waaraan u refereert reeds aan uw Kamer heeft geschreven, hebben de verschillende waarborgen die er al zijn ten behoeve van de omgang met gegevens deze datadiefstal niet kunnen voorkomen. Voor een tijdlijn met de historie van deze specifieke casus als ook implicaties en acties die naar aanleiding hiervan zijn ondernomen, verwijs ik u graag naar de kamerbrief die op 2 februari 2020 aan uw Kamer is toegestuurd.9
Bent u bereid om bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen tien dagen te beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd uw vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
De modellering (en sterftekans) bij de omikronvariant van het coronavirus |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het model van het RIVM waar de huidige lockdown op is gebaseerd en waarvan de aannames zijn te vinden op pagina 21 van het document horende bij de technische briefing Covid-19 op 21 december 2021 in de Tweede Kamer?1
Ik ben bekend met het model van het RIVM. De prognoses uit dit model worden, samen met andere prognoses en data, door het OMT gebruikt om hun advies op te baseren. Dit advies wordt door het kabinet, samen met andere adviezen en overwegingen, gebruikt voor de afweging over het in te zetten beleid.
Is de extra besmettelijkheid van de omikronvariant van het coronavirus meegenomen in dit model? Is de mildere aard van de omikronvariant, dat wil zeggen de kleinere kans op ziekenhuisopname in vergelijking met deltavariant, ook meegenomen in dit model? Is de kortere verblijfsduur in het ziekenhuis van omikronpatiënten in vergelijking met deltapatiënten meegenomen in dit model?
Zoals u zelf al stelt, worden op pagina 21 van de presentatie van de technische briefing op 21 december de aannames uiteengezet. Aangenomen is dat de omikronvariant besmettelijker is; die aanname is gebaseerd op gegevens uit onder andere Denemarken en het VK. De gegevens over eventueel mildere aard, kleinere kans op ziekenhuisopname en kortere verblijfsduur in het ziekenhuis zijn in deze modellering nog niet meegenomen. Zoals in de presentatie op blz. 27 wordt aangegeven, gaat het om zeer onzekere aannames, op allerlei punten. Het OMT komt in deze periode, waarin er steeds meer bekend wordt over de omikronvariant, geregeld bijeen om, op basis van de laatste stand van zaken, zo goed mogelijk te kunnen adviseren.
Is het correct dat het RIVM in dit model wél uitgaat van een snellere verspreiding van de omikronvariant (in vergelijking met de deltavariant)2, maar dat het mildere ziektebeeld van deze variant (wederom in vergelijking met de deltavariant) en de (daardoor) kleinere kans op en gemiddeld kortere duur van de ziekenhuisopnames3 niet in het model zijn meegenomen4?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kan, indien het antwoord op de vorige vraag bevestigend is, geconcludeerd worden dat, ter rechtvaardiging van de huidige lockdown, een model wordt gebruikt dat wel de snellere verspreiding van de omikronvariant modelleert, maar niet de mildere aard, kleinere kans op ziekenhuisopname en kortere verblijfduur in een ziekenhuis? Wordt zo niet onterecht en bewust een te zwart scenario geschetst?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Tot slot, wat is, volgens de meest recente stand van de wetenschap, (ongeveer) de dodelijkheid (sterftekans5) bij de omikronvariant? Hoe verhoudt de sterftekans bij de omikronvariant zich tot de kans op sterfte bij de deltavariant? Hoe verhoudt de sterftekans bij de omikronvariant zich tot de kans op sterfte bij de «gewone» seizoensgriep?
Er zijn nog te weinig gegevens bekend om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen over de sterftekans bij de omikronvariant.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Ja.
Sporters van TeamNL die met corona besmet zijn geraakt |
|
Jan Paternotte (D66), Jeanet van der Laan (D66), Pieter Omtzigt |
|
Paul Blokhuis (CU), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat een fors aantal sporters van TeamNL, die zouden deelnemen aan de spelen in Tokyo en die met de lijnvlucht KL861 naar Japan vertrokken, met het coronavirus besmet zijn geraakt?
Ja.
Heeft er ooit enig onderzoek plaatsgevonden en zijn er ooit lessen getrokken om te voorkomen dat dit opnieuw gebeurt, bijvoorbeeld bij de Olympische Winterspelen in Beijing in 2022? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Ja, de uitzending van de Nederlandse ploeg (TeamNL) naar de Olympische en Paralympische Spelen vindt plaats onder verantwoordelijkheid van NOC*NSF. NOC*NSF evalueert daarom bij iedere Olympische en Paralympische Spelen de uitzending naar het betreffende land, zo ook na de Spelen in Tokyo. Onderdeel van deze evaluatie was onder andere de reis en de daarbij van toepassing zijnde coronamaatregelen. NOC*NSF geeft aan dat er bij de uitzending van TeamNL naar Beijing 2022 een aantal reismaatregelen is aangepast, waaronder:
Hoe beoordeelt u het feit dat destijds sporters, die na jarenlang trainen en het weken of maandenlang leven in een coronabubbel en het dagelijks ondergaan van PCR-testen, zowel op Schiphol als in de KLM-vlucht urenlang tussen passagiers gezeten hebben die niet dat soort voorzorgsmaatregelen genomen hadden en daarna besmet geraakt zijn? Zijn hier excuses voor aangeboden?
NOC*NSF heeft aangegeven dat voor deze manier van reizen is gekozen met de kennis die op dat moment voorhanden was bij henzelf, het RIVM en andere gezondheidsautoriteiten om de TeamNL-delegatie op een zo veilig mogelijke manier te verplaatsen die zowel praktisch als financieel uitvoerbaar moest zijn. Dit in combinatie met de strikte veiligheidsmaatregelen die TeamNL-leden zelf namen. Geen enkel scenario zou een 0%-besmettingsrisico hebben gekend.
Ik ben er niet van op de hoogte of er excuses zijn aangeboden.
Kunt u aangeven welke aanvullende maatregelen China aan onze olympiërs oplegt na aankomst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het totale pakket van maatregelen dat aan deelnemers aan Beijing 2022 door China is opgelegd, is te vinden in de Playbooks, zie: https://olympics.com/ioc/beijing-2022-playbooks
Is het RIVM van mening dat vliegen met een enkele test vooraf voldoende veilig is, gegeven het feit dat bijvoorbeeld duidelijk geworden is dat een groot deel van de reizigers uit Zuid-Afrika kort voor het vliegverbod bij aankomst besmet bleek?
Ja, door het testen vóór vertrek van een reis wordt het risico beperkt. Tegelijkertijd wordt het risico niet tot nul gereduceerd. Het risico op het oplopen van een COVID19 infectie is afhankelijk van de mate waarin men contact heeft met een persoon die een COVID19 besmetting heeft en besmettelijk is. Dit geldt niet alleen voor de reis zelf, maar ook voor de contacten die een persoon heeft voorafgaand aan zijn reis, en tussen het moment van de test en het boarden. Deze factoren maken dat er altijd enig risico blijft bestaan dat iemand die voorafgaand aan een reis een negatieve test had daarna besmettelijk wordt. Met de huidige informatie en het daaruit volgende beleid is het kabinet van mening dat vliegen met een enkele test voldoende veilig is.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u samen met NOC-NSF en KLM nemen om ervoor te zorgen dat sporters voor de Olympische Spelen niet besmet raken met het coronavirus op de weg naar de spelen?
Het is aan NOC*NSF om ervoor te zorgen dat de TeamNL-delegatie op een veilige manier kan worden uitgezonden naar de Spelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft NOC*NSF reeds aanvullende maatregelen genomen in afstemming met KLM en Schiphol. Waar dit onder mijn verantwoordelijkheid valt en waar ik NOC*NSF aanvullend kan ondersteunen bij een zo optimaal mogelijke voorbereiding van de TeamNL-ploeg voor de Spelen, kan NOC*NSF een beroep op mij doen. Zoals bijvoorbeeld al is gebeurd als het gaat om het tijdig laten vaccineren en boosten van de topsporters en staf en het uitzonderen van topsport op de coronamaatregelen.
Zijn die maatregelen volgens u voldoende?
Dit is niet aan mij om te beoordelen. Het is met name de verantwoordelijkheid van NOC*NSF, de organisatie van Beijing 2022, de betrokken vervoerders en de sporters zelf om ervoor te zorgen dat de TeamNL-ploeg fit en gezond aan de start kan verschijnen. Ik heb er alle vertrouwen in dat NOC*NSF op basis van hun jarenlange ervaring met uitzendingen naar de Spelen dit op een zorgvuldige en zo veilig mogelijke manier zal organiseren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen twee weken beantwoorden?
De inspanning is erop gericht geweest om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.