De betrokkenheid van de betrokkenheid van het ministerie bij de benoeming van Professor Vierhout tot directeur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken is geweest bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van de ziekenhuizen in Vlissingen en Goes?1
Er is geen sprake geweest van betrokkenheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij de benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis (ADRZ). Ik heb ook bij de Provincie Zeeland en bij de voormalige minister Klink navraag gedaan. Uit de informatie die ik heb ontvangen, kan ik concluderen dat er van hun kant geen betrokkenheid is geweest bij de benoeming.
Is het waar dat zowel voormalig minister Klink als een Zeeuws gedeputeerde betrokken waren bij het overleg dat plaats heeft gehad over de benoeming van professor Vierhout? Zo ja, wanneer heeft dit gesprek plaatsgevonden en kunt u toelichten wat de beweegredenen zijn geweest voor de persoonlijke aanwezigheid van de minister?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is uit navraag gebleken dat er geen sprake is van eventuele betrokkenheid van eerdergenoemde personen bij de benoeming. Ik kan om die reden dan ook niet verder ingaan op de overige vragen die u in dit verband stelt.
Bent u van mening dat het wenselijk is om volledige openheid van zaken te geven inzake uw ministeriële betrokkenheid? Zo ja, kunt u de Kamer een feitenrelaas sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk om volledig openheid van zaken te geven over eventuele ministeriële betrokkenheid. In de beantwoording van vraag 1 en 2 heb ik die openheid van zaken gegeven over deze kwestie. Een feitenrelaas is weinig zinvol, omdat het niet meer informatie over de kwestie geeft.
Bent u bekend met de adviezen die professor Vierhout heeft gegeven, voor een som van ongeveer 260 000 euro, over het toekomstperspectief van de curatieve zorg in Zeeland? Zo ja, wat vindt u van de benoeming van de adviseur tot voorzitter van de Raad van Bestuur van het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis?2
De adviezen van professor Vierhout zijn mij bekend. Uit navraag is gebleken dat het genoemde bedrag van 260 000 euro betrekking heeft op de vergoeding aan de Commissie Vierhout, bestaande uit zes leden en één secretaris. Dit bedrag betreft overigens activiteiten die door de Commissie Vierhout in een periode van vier jaar, te weten van 2003 tot 2007, zijn uitgevoerd.
De benoeming van professor Vierhout tot voorzitter van de Raad van Bestuur vind ik niet ter beoordeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Het gaat hier om bestuurszaken die vallen binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf.
Hoe beoordeelt u het gevoelen bij vele Zeeuwen dat veel belastinggeld is verspild om te komen tot een fusie van de ziekenhuizen en concentratie van de zorg in Goes op basis van adviezen van professor Vierhout terwijl de bevolking een volwaardig ziekenhuis op Walcheren wil behouden?
Ik ben me zeer bewust van de emoties onder de Zeeuwse bevolking als het gaat om de fusie tussen de Zeeuwse ziekenhuizen. In dit licht kan ik me dan ook voorstellen dat handelingen door het ziekenhuis op een bepaalde manier door de Zeeuwse bevolking worden beoordeeld.
Steunt u de bevolking van Walcheren dat een volwaardig ziekenhuis wenst te behouden, tegen het advies van professor Vierhout in? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur de huidige situatie in Noord en Midden Zeeland. Ik heb eerder in antwoord op kamervragen van kamerlid Voortman (Groenlinks) aangegeven dat mijn voorkeur uitgaat naar het behoud van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Hierbij heb ik gesteld dat de kwaliteit op een verantwoord niveau dient te zijn. Ik heb bij het ADRZ dan ook aangedrongen op een business case die ingaat op de kwalitatieve en financiële haalbaarheid van een klein volwaardig ziekenhuis op Walcheren. Als de kwaliteit niet op een verantwoord niveau gehouden kan worden, zijn afzonderlijke maatregelen nodig.
Bent u van mening dat er tot dat er een gedragen visie is op de toekomst op de ziekenhuiszorg in Zeeland, afgestemd met de provincie, gemeenten en ziekenhuizen, er geen verdere stappen mogen worden gezet naar ontmanteling van de zorg op Walcheren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en wilt u de Kamer op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het spoeddebat van 6 oktober 2010 heeft mijn voorganger u een stand van zaken brief toegezegd die onder andere ingaat op de stappen die ik in de komende periode ga nemen ten aanzien van de Zeeuwse situatie. In deze brief zal ik uitgebreid ingaan op de verschillende scenario’s en mogelijkheden die beschikbaar zijn. Ik verwacht u deze brief in de eerste week van december 2010 te sturen. Ik verzoek u deze brief af te wachten.
Kinderarbeid bij de hazelnotenpluk in Turkije |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op een item van EenVandaag over de grootschalige inzet van jonge kinderen bij de hazelnotenpluk in Noord Turkije?1
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Kunt u bevestigen dat er alleen al uit de provincie rond de stad Sanliurfa 70 000 leerplichtige kinderen, soms niet ouder dan 8 of 9 jaar maandenlang met hun ouders meegaan naar Noord Turkije om daar tegen betaling van € 1,– per uur werkdagen van 11 uur te maken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers na te trekken?
Hierover zijn geen officiële cijfers bekend. De gemeente van Şanliurfa en de Association of Seasonal Agricultural Workers (METIDER), gevestigd in Şanliurfa, bevestigen dat personen in Şanliurfa hun inkomen verdienen door seizoensarbeid in andere regio’s. METIDER geeft als onofficiële schatting dat de helft van de personen in het rurale gebied van Şanliurfa en 44 procent van de lagere inkomensgroepen in de stedelijke gebieden (dit laatste gaat om ongeveer 125 000 personen) werkzaam is in de seizoensarbeid. METIDER geeft aan dat het vaak grote gezinnen betreft met gemiddeld vijf kinderen.
De Turkse onderwijsbond Eğitim Sen deed eind 2007 onderzoek onder 115 scholen voor primair onderwijs in zes Turkse zuidoostelijke steden. Hieruit kwam naar voren dat deze scholen 243 000 leerplichtige kinderen onder hun hoede hebben, 23 683 kinderen een deel onderwijs missen vanwege seizoensmigratie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlands bedrijven die (op enige schaal) handelen in Turkse hazelnoten of deze in hun producten verwerken?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Bent u van mening dat producenten van bijvoorbeeld hazelnotenpasta of -chocola de consument inzicht zouden moeten geven in de herkomst van deze noten, temeer daar 75 procent van de hazelnoten afkomstig is uit Turkije waar kennelijk op grote schaal kinderen worden ingezet bij de pluk?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid het initiatief te nemen (bijvoorbeeld in het kader van het Initiatief Duurzame Handel) om met alle betrokkenen (producten, leveranciers, supermarkten) ervoor te zorgen dat maatregelen worden genomen om dit soort misstanden in de hele keten uit te bannen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de Kamervragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 5 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Ziet u mogelijkheden om in Europese Unie-verband initiatief te nemen om de Turkse regering aan te spreken op de gesignaleerde praktijken? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 6 van het lid Ferrier (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790) en het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Het verschil tussen ziekenhuisomzet en economische groei |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het Guptarapport waaruit blijkt dat de financiële ontwikkeling van de ziekenhuissector steeds verder verschilt van de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP)?1
Ja
Wat is uw mening over het ontstane gat van € 2.5 mld, dat het gevolg is van een toename van de omzet met € 1.2 mld, terwijl een daling van € 1.3 mld in overeenstemming zou zijn met de krimpende economie? In hoeverre is hiermee rekening gehouden in het regeerakkoord?
Het sterk uiteenlopen van de groei van het BBP en de groei bij de ziekenhuizen in 2009 wordt in hoofdzaak door twee zaken verklaard: het BBP kende in 2009 een negatieve groei en de ziekenhuizen kenden een relatief hoge groei.
Bij de start van de vorige kabinetsperiode is er een kader voor ziekenhuisuitgaven vastgesteld. Dat kader is niet verlaagd vanwege de economische crisis. Het kabinet vond en vindt het ongewenst dat de zorgsector automatisch meer of minder mag besteden als de economische groei hoger of lager uitvalt dan eerder gedacht.
Daarnaast heeft de relatief hoge groei in 2009 geleid tot een overschrijding van het kader. In verband daarmee ben ik genoodzaakt om de ziekenhuizen een korting op te leggen. In het regeerakkoord is een groei van de uitgaven van verzekeraars aan ziekenhuizen geraamd ten opzichte van het niveau 2009, maar wel rekening houdend met het realiseren van de korting.
Is het waar dat dit verschil van € 2.5 mld neerkomt op € 150 per Nederlander?
Ja.
Kunt u aangeven waaruit de kostenstijging van 3.8% ten gevolge van hogere lonen, ICT, dure medicijnen en nieuwe behandelingen precies bestaat? Welke lonen zijn hoeveel gestegen? Welke geneesmiddelen en behandelmethoden hebben de hogere kosten mede veroorzaakt? Waardoor is de rest van de kostenstijging van 7.5% precies te verklaren?
Het rapport van Gupta Stategists gaat in op de omzetontwikkeling. Dat betreft de kosten van ziekenhuizen. VWS bewaakt via het kader voor ziekenhuizen het bedrag dat verzekeraars betalen aan ziekenhuizen. Hoe ziekenhuizen dit bedrag exact besteden en of zij het ene jaar meer besteden dan wat ze ontvangen en het andere jaar het omgekeerde doen is een verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen. VWS heeft dan ook geen zicht op de exacte onderbouwing van de door Gupta gepresenteerde groei van de omzetten.
Is het waar dat ziekenhuizen dubbele betalingen ter waarde van € 300 mln hebben ontvangen ten gevolge van de uitbreiding van het B-segment en de bijhorende opschoning van het A-segment? Zo ja, hoe gaat u dit bedrag verrekenen?
In het rapport van Gupta wordt de onjuiste schoning becijferd op € 300 miljoen. Een bedrag van dergelijke omvang herken ik niet. Over de schoning van de tranche 2009 B-segment heb ik Vektis een indicatief onderzoek laten doen. Op basis van de resultaten van het Vektis onderzoek herken ik wel het signaal dat de schoning niet vlekkeloos is verlopen, in de zin dat er te weinig uit het budget geschoond lijkt te zijn bij de uitbreiding van het B-segment. Of en zo ja hoe dit kan worden verrekend is nog niet bepaald.
Vindt u het te verantwoorden dat de premie voor de zorgverzekering stijgt, het verzekerde pakket wordt verkleind, de zorgtoeslag daalt en eigen betalingen toenemen, terwijl ziekenhuizen dubbel betaald krijgen en hun omzet vergroten zonder dat ze meer presteren? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
De zorgpremie stijgt vooral omdat de kwaliteit van de geleverde zorg in Nederland omhoog gaat en omdat er veel meer mensen gebruik maken van zorg. Dit wordt onder andere veroorzaakt door een toename van het aantal chronisch zieken en een toename van de technische mogelijkheden.
Ik vind het alleszins redelijk dat alle Nederlanders meer betalen om die meer en betere zorg te betalen.
Het zal duidelijk zijn dat ik probeer te voorkomen dat hogere zorguitgaven het gevolg zijn van onbeoogd hogere inkomens of onbeoogd hogere vergoedingen.
Kunt u een overzicht geven van de winst die de verschillende ziekenhuizen het afgelopen jaar hebben geboekt?
Net als andere zorginstellingen moeten ziekenhuizen elk jaar verantwoording afleggen over de manier waarop zij het geld uit de AWBZ en Zorgverzekeringswet besteden. Die verantwoording leggen zij af in het Jaardocument zorginstellingen. Daarin is ook informatie over het geboekte resultaat opgenomen. De jaardocumenten zijn te raadplegen onder «Archief jaardocumenten» op www.jaarverslagenzorg.nl, een site van het CIBG, uitvoeringsorganisatie van VWS.
Kunt u een overzicht geven van het marktaandeel van de ziekenhuizen in Nederland? Kunt u daarbij de adherentie van ieder ziekenhuis, het budget, het budget per persoon in het adherentiegebied, het aantal eerste polibezoeken, het aantal dagverplegingen, aantal opnames, en aantal verpleegdagen aangeven?
In het verleden was het ministerie in staat deze vraag te beantwoorden op basis van informatie die door zorgaanbieders werd verstrekt op basis van artikel 22 Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) Dat is gebeurd bij de beantwoording van kamervraag 144 bij de VWS begroting 2004. Dit artikel is komen te vervallen en opgegaan in de Wet toelating zorginstellingen (WTZI). Mede door het terugdringen van de administratieve lasten is de informatieuitvraag sterk gereduceerd en is het detailniveau veranderd. Om deze reden is de informatie uit het overzicht uit 2004 voor kamervraag 144 op basis van de huidige informatieverplichtingen niet te reconstrueren.
Wel is het mogelijk om op basis van de budgetparameters van de NZa het volgende overzicht te maken voor de ziekenhuizen: plaats van vestiging, budget per ziekenhuis, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. De NZa beschikt wel over de adherentiegegevens van individuele ziekenhuizen, maar mogen op grond van wet- en regelgeving deze gegevens niet openbaar maken. Zie bijlage I: Overzicht ziekenhuizen op basis gegevens Nederlandse Zorgautoriteit (2009)2
Voor de Zelfstandig behandelcentra is op basis van de regeling verslaggeving WTZi een overzicht te maken van de volgende elementen: plaats van vestiging, aantal eerste polibezoeken, aantal dagverpleging, aantal opnames en aantal verpleegdagen. ZBC’s zijn niet budgetgefinancierd. ZBC’s uit het overzicht kunnen deel uitmaken van een zorgconcern zijn dan ook niet als aparte entiteit herkenbaar. Zie bijlage II: Overzicht van Zelfstandig Behandelcentra op basis gegevens Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording (2009).
Bent u het eens met de stelling dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat de economische groei de komende jaren sterk zal verbeteren en dat daarom het gat tussen ziekenhuiskosten en BBP alleen verkleind kan worden door prestatieverbetering of door minder zorgconsumptie? Deelt u de mening dat prestatieverbetering prioriteit dient te hebben en dat maximale inzet noodzakelijk is om door middel van verschillende maatregelen tot prestatieverbetering te komen alvorens over te gaan tot gedwongen vermindering van zorgconsumptie via eigen betalingen en verkleining van het basispakket?
Zoals hiervoor opgemerkt is het geen doel van het kabinet dat de ziekenhuisuitgaven evenveel groeien als het BBP. In de berekeningen die ten grondslag liggen aan het regeerakkoord gaat de groei bij de ziekenhuizen de groei van het BBP te boven.
Dat laat onverlet dat het hoge prioriteit heeft om te komen tot prestatieverbetering van de gezondheidszorg, waaronder de ziekenhuizen. Om dat te bereiken is in het regeerakkoord een fors aantal maatregelen opgenomen. Ik ga er van uit dat die maatregelen fors zullen bijdragen aan prestatieverbetering. Zoals ik bij de begrotingsbehandeling heb gemeld, verwacht ik in februari 2011 een kabinetsstandpunt hierover naar de Tweede Kamer te sturen.
Bent u bereid de Kamer een plan van aanpak te zenden, met een overzicht van maatregelen die ingezet kunnen worden om tot prestatieverbetering te komen? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat MSRA zich snel verspreidt in slachthuizen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ´Sterke verspreiding van MRSA in slachthuizen1en het promotieonderzoek van Els Broens?
Ja.
Kunt u bevestigen dat MRSA zich in slachthuizen snel verspreidt onder dieren die voorheen niet besmet waren? Hoe beoordeelt u dit, en welke consequenties verbindt u eraan?
Onderzoek in het kader van het MRSA-onderzoeksprogramma laat zien dat varkens inderdaad snel MRSA-positief kunnen worden als de varkens in een gecontamineerde omgeving verblijven, bijvoorbeeld een gecontamineerde wachtruimte in het slachthuis. De problematiek van het verspreiden van bacteriën in onder meer stallen, vervoermiddelen en wachtruimten is overigens reeds langer bekend. Bacteriën worden overgedragen wanneer dieren bij elkaar worden gebracht. Er kan naast gecontamineerde ruimtes ook sprake zijn van overdracht via andere varkens. Het is bijna niet mogelijk om dit tegen te gaan.
Continue ontsmetting van de ontvangstruimtes in het slachthuis is in de praktijk niet realiseerbaar.
Kunt u bevestigen dat de wachtruimte van de slachterij voor een deel verantwoordelijk lijkt te zijn voor de snelle verspreiding van MRSA onder de aanwezige dieren, en dat deze wachtruimtes niet elke dag gedesinfecteerd worden? Hoe vaak worden de ruimtes in de slachterij, waaronder de wachtruimtes, gedesinfecteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke regels zijn er gesteld voor het desinfecteren van (gedeeltes) van slachterijen, en hoe en hoe vaak wordt dit gecontroleerd?
De voorschriften voor reiniging en desinfectie van ruimtes en apparatuur in slachterijen vloeien voort uit de Europese hygiëneregelgeving (Verordeningen (EG) nr. 852/2004 en 853/2004). Het bedrijf is primair verantwoordelijk. Een slachterij dient te beschikken over een HACCP-plan dat aangeeft hoe de hygiëne op het bedrijf bewaakt wordt en welke maatregelen genomen moeten worden. Frequentie en mate van reiniging en desinfectie van ruimtes in de slachterij zijn opgenomen in het HACCP-plan van het bedrijf. Invulling van het HACCP-plan is maatwerk per bedrijf. Onderdeel is dat dagelijks, voor aanvang van de werkzaamheden, het productiepersoneel de reinheid van de locaties dient te controleren. De nVWA keurt het HACCP-plan als onderdeel van de erkenning van het bedrijf op grond van Verordening (EG) nr. 853/2004 en houdt steekproefsgewijs toezicht op de uitvoering van dit plan, waaronder de uitvoering van de reiniging en desinfectie door het bedrijf.
Ik heb niet het voornemen om wijzigingen aan te brengen in deze werkwijze.
Deelt u de mening dat het voorkomen van besmettingen met MRSA, wegens de grote gevaren voor de volksgezondheid, de allerhoogste prioriteit moet krijgen?
Het voorkomen van verspreiding van MRSA tussen mensen is belangrijk. Om introductie en verspreiding van MRSA in ziekenhuizen te voorkomen, is in Nederland het Search en Destroy-beleid van kracht. Dit beleid houdt in dat patiënten en zorgverleners met een verhoogd risico van MRSA-dragerschap worden gescreend op MRSA en zonodig in isolatie worden verpleegd en behandeld om de kans op overdracht te verkleinen. Eén van de risicogroepen die voor dit beleid in aanmerkingen komt, zijn personen die direct contact hebben met levende varkens of vleeskalveren. Uit onderzoek is gebleken dat medewerkers van varkensslachterijen en met name personen die contact hebben met levende dieren een verhoogd risico hebben van MRSA-dragerschap. Dit dragerschap levert normaal gesproken geen gezondheidsproblemen op, maar kan incidenteel tot infecties leiden (met name bij verwonding).
Bij opname in het ziekenhuis is MRSA-dragerschap een risicofactor voor het ontstaan van een ziekenhuisinfectie, bijvoorbeeld een wondinfectie na een operatie. Naast veehouders vallen ook bijvoorbeeld slachthuispersoneel en transporteurs van varkens en vleeskalveren onder het Search en Destroy-beleid. Overigens is de mate waarin veegerelateerde MRSA wordt overgedragen van mens op mens onzeker. Onderzoek hiernaar loopt nog. Het Search en Destroy-beleid is onderdeel van de MRSA-richtlijn voor ziekenhuizen opgesteld door de Werkgroep Infectiepreventie (WIP). De inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op het naleven van deze richtlijn.
Bent u bereid af te kondigen dat alle ruimtes waar dieren komen in een slachterij dagelijks gedesinfecteerd zouden moeten worden om verspreiding van MRSA in slachterijen tegen te gaan? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er regels met betrekking tot het desinfecteren van veetransportwagens, aangezien zij ook een rol kunnen spelen in het verspreiden van MRSA? Zo ja, welke en hoe en hoe vaak wordt hierop gecontroleerd? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid regelgeving op dit punt in te voeren?
Ja. Veetransportwagens moeten na elk transport en lossing worden gereinigd en gedesinfecteerd. De eigenaar of exploitant van de reinigings- en ontsmettingsplaats, (die aan een slachthuis of aan een verzamelcentrum verbonden kan zijn,) dient op correcte uitvoering toe te zien en daarvoor te tekenen. De handelingen dienen volgens een door de nVWA goedgekeurd protocol te worden uitgevoerd. De nVWA controleert de uitvoering periodiek en steekproefsgewijs.
Wordt het personeel van slachthuizen ook standaard geïsoleerd bij ziekenhuisopname, net zoals varkensboeren? Zo ja, welke groepen mensen worden er nog meer afgezonderd opgenomen, en op welke manier wordt gehandhaafd of ziekenhuizen dit MRSA-beleid ook daadwerkelijk toepassen? Zo nee, waarom niet en vormt het personeel van slachthuizen, net als varkens- en kalverhouders, niet een groot risico om de bacterie in ziekenhuizen verder te verspreiden?
Zie antwoord vraag 5.
Is er al meer bekend over de overdracht van de MRSA-bacterie via het nuttigen van vlees dat besmet is met MRSA? Wordt hiernaar momenteel onderzoek gedaan? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten van dit onderzoek? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
In 2008 heeft de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) een survey uitgevoerd naar het vóórkomen van MRSA op onverhitte vleesmonsters. Op basis van dit onderzoek en op basis van epidemiologische gegevens heeft het Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (BuRO) van de VWA geconcludeerd dat levensmiddelen geen of een verwaarloosbare rol spelen bij de verspreiding van MRSA onder de bevolking. Ook uit verschillende onderzoeken in varkens- en pluimveeslachterijen, de vleesverwerkende industrie en bij institutionele keukens blijkt dat werknemers die intensief contact hebben met rauw vlees (en niet met levende dieren) geen verhoogd risico hebben op MRSA-dragerschap. Een verhoogd MRSA-dragerschap wordt op de slachterijen wel gezien bij werknemers die nauw contact hebben met levende dieren. De survey is in te zien op de website van de nVWA.
Tijdens een op 4 maart 2010 gehouden bijeenkomst met de nationale MRSA experts (onder andere RIVM en nVWA) is bevestigd dat het risico van verspreiding van veegerelateerde MRSA via vlees zeer gering is.
De AWBZ thuiszorg in het buitenland |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) thuiszorg in het buitenland?1
Ja.
Op welke wijze wordt «het recht op zorg» dat bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) wordt afgegeven «verzilverd» in het buitenland? Op welke wijze wordt de kwaliteit van zorg gewaarborgd en gecontroleerd; zowel binnen de Europese Unie (EU) als buiten de EU?
Een aanspraak op AWBZ-zorg kan in het buitenland alleen worden geleverd als dat gebeurt door een toegelaten zorginstelling of een instelling die meedraait in het zorgstelsel van het betreffende land.
Wie naar het buitenland gaat voor AWBZ-zorg kan de kosten van de zorg geheel of gedeeltelijk vergoed krijgen. Een verzekerde met een CIZ-indicatiebesluit voor persoonlijke verzorging kan deze extramurale zorg in een andere EU/EER-lidstaat krijgen zonder toestemming van de verzekeraar. Voor intramurale zorg in een andere lidstaat is wel toestemming nodig. De verzekeraar moet dan hebben vastgesteld dat de verzekerde deze zorg nodig heeft en kan toestemming geven. De toestemming kan niet worden geweigerd als de zorg, gelet op de gezondheidstoestand van de verzekerde en het waarschijnlijke ziekteverloop, niet binnen een aanvaardbare termijn in Nederland kan worden verleend.
Voor zorg buiten de lidstaten, zowel extra- als intramuraal, is altijd toestemming nodig van de verzekeraar.
Opname voor AWBZ-zorg in het buitenland kan alleen tijdelijk zijn. De AWBZ is immers een volksverzekering voor ingezetenen van Nederland. Iemand die permanent in een buitenlandse instelling verblijft, is niet langer Nederlands ingezetene en op gegeven moment niet langer AWBZ-verzekerd.
Het is in eerste instantie de keuze van de verzekerde om de zorg in het buitenland te halen. Waar toestemming van de zorgverzekeraar nodig is voor het verkrijgen van zorg in het buitenland, zal de verzekerde aan zijn verzekeraar kunnen vragen hem te voorzien van goede voorlichting over de kwaliteit van zorg in de instellingen waar hij terecht zou kunnen. Voor zover zorgverzekeraars een overeenkomst sluiten met instellingen in het buitenland voor het leveren van zorg aan hun verzekerden, is het aan de verzekeraar om zich ervan te vergewissen of de zorg die wordt geleverd en waarvoor hij moet betalen, van goede kwaliteit is.
De eis dat het moet gaan om een instelling die meedraait in het zorgstelsel van het betreffende land is door de wetgever waarborg geacht voor zorg van voldoende kwaliteit. Het gaat om de kwaliteit van gezondheidszorg in het betreffende land en het is aan dat land om daarover regels te stellen. Binnen de EU/EER dienen de lidstaten de kwaliteitseisen die andere lidstaten aan de daar gevestigde instellingen stellen, te respecteren.
Is het inderdaad mogelijk om AWBZ-zorg in het buitenland te leveren, en is er verschil tussen EU-en niet-EU landen? Zo ja, wie komen ervoor in aanmerking?
Op grond van de huidige regelgeving (AWBZ en lagere regelgeving) is het mogelijk om aan mensen die AWBZ-verzekerd zijn, zorg ten laste van de AWBZ in het buitenland te leveren. Dat is het gevolg van de omstandigheid dat AWBZ-verzekerden zich overal ter wereld kunnen bevinden. De AWBZ voorziet in beginsel in «een recht op zorg» (in natura). De lagere regelgeving voorziet echter ook in de mogelijkheid een vergoeding voor de kosten van zorg te geven.
Een AWBZ-verzekerde die in het buitenland is, heeft recht op vergoeding van zorg die vergelijkbaar is met een AWBZ-aanspraak, onder aftrek van eigen bijdragen. In de regelgeving wordt onderscheid gemaakt tussen EU/EER-lidstaten en andere landen. Dit vloeit voort uit jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie.
Deelt u de mening dat er ook gekeken moet worden naar levering van AWBZ-zorg in het buitenland, nu binnen ons eigen land maatregelen genomen worden om de sterke groei van de AWBZ af te remmen? Zo ja, op welke manier gaat u dat realiseren?
Op 29 september 2009 heeft mijn ambtsvoorganger het wetsvoorstel Wet AWBZ-zorg buitenland (Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet toelating zorg-instellingen in verband met het regelen van de voorwaarden voor aanspraken op langdurige zorg buiten Nederland en de financiering van deze aanspraken; nr. 32 154) aan de Tweede Kamer aangeboden. De Nota naar aanleiding van het verslag is op 18 februari 2010 aan uw Kamer gezonden. Het wetsvoorstel wacht sindsdien op plenaire behandeling.
Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de AWBZ-zorg in Nederland verkregen moet worden, en niet in het buitenland. Tot op heden zijn de mogelijkheden om naar het buitenland te gaan voor het inroepen van AWBZ-zorg vrijwel onbeperkt. Het wetsvoorstel beoogt dit in te perken. In dit wetsvoorstel wordt contracteren van AWBZ-zorg buiten de EU/EER niet langer toegestaan. Binnen de EU/EER kan dit, gelet op de vrijverkeersbepalingen van het EG-verdrag, niet ingeperkt worden.
In uitzonderingsgevallen kan nog wel wereldwijd AWBZ-zorg worden ingeroepen:
Wat is het bedrag dat jaarlijks wordt gespendeerd voor AWBZ-gelden binnen de EU en buiten de EU? Wordt dit bedrag afgestemd en omgezet naar de reële kosten die gelden in het betreffende land?
Het College voor Zorgverzekeringen ontvangt van de AWBZ-verzekeraars jaarlijks een opgave van de AWBZ-kosten bij wonen en tijdelijk verblijf van AWBZ-verzekerden in het buitenland. In 2007 was dit circa € 7 miljoen, in 2008 € 3 miljoen en in 2009 € 1,3 miljoen. De daling is een gevolg van het overhevelen van de curatieve GGZ vanuit de AWBZ naar de Zvw.
Bij tijdelijk verblijf gaat het onder andere om mensen die in Nederland wonen en een indicatie hebben gekregen van het CIZ en (bijvoorbeeld) in Spanje overwinteren. Zij hebben in Spanje recht op vergoeding van de kosten van die AWBZ-zorg en kunnen hun verzekeraar verzoeken om vergoeding van de gemaakte kosten. Een andere groep betreft in het buitenland wonende AWBZ-verzekerden, zoals grensarbeiders en uitgezonden Nederlandse ambtenaren en hun gezinsleden. Zij zijn verzekerd ingevolge de AWBZ. Ook zij kunnen hun Nederlandse zorgverzekeraar verzoeken om vergoeding van de kosten van AWBZ- zorg die in het woonland is verleend. Voor deze zorg wordt afgerekend op basis van werkelijk gemaakte kosten. Het CVZ toetst aan de hand van richtlijnen of de gemaakte kosten aanvaardbaar zijn.
Medicatieveiligheid, agressie en werkdruk van verpleegkundigen |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Door de ogen van verpleegkundigen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van verpleegkundigen dat zij vaak gefrustreerd zijn over de hoeveelheid protocollen, administratielast en registratie waaraan zij gebonden zijn? Bent u het met verpleegkundigen eens die aangeven dat het protocolleren leidt tot een zekere mate van «schijnzekerheid»? Kunt u aangeven op welke wijze er meer tijd voor de patiënt kan ontstaan zonder dat dit ten koste gaat van het voorkomen van (bijna-)incidenten?
Ik vind het allereerst belangrijk om meer aandacht te schenken aan het fors verminderen van de «papieren druk» voor verpleegkundigen.
Daarnaast ben ik er van overtuigd dat gestandaardiseerd werken in belangrijke mate bijdraagt aan de reductie van fouten en het vergroten van de veiligheid en dat dit uiteindelijk de patiënt ten goede zal komen. Ook vind ik het registeren van bijna-fouten van belang voor het leren van (bijna) fouten voor de verpleegkundige beroepsgroep. Dit neemt niet weg dat je het maken van fouten niet helemaal kunt uitsluiten.
Bent u van mening dat er een verband bestaat tussen de beperkte bezetting van artsen (vooral in de avond, het weekend en ’s nachts) en het aantal medische missers? Zo ja, bent u voornemens hier maatregelen op te nemen?
Om inzicht te verkrijgen in de Nederlandse situatie is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in 2009 gestart met een onderzoek gericht op de kwaliteit van de zorg in ziekenhuizen tijdens de avond-, nacht- en weekenduren. In dit onderzoek komen drie deelvragen aan de orde. Ten eerste onderzoekt het Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu, in opdracht van de IGZ of er tijdens avond-, nacht- en weekenduren inderdaad sprake is van een oversterfte ten opzichte van kantooruren. Ten tweede onderzoekt TNO, in het verlengde van dit onderzoek, eveneens in opdracht van de IGZ, welke factoren van invloed zijn op het optreden van vermijdbare schade en sterfte. Hierbij gaat het zowel om zaken als onderbezetting, maar ook om factoren die inherent zijn aan het werken in de nacht of tijdens het weekend. Ten derde onderzoekt de IGZ in dit kader in hoeverre de kwalitatieve en kwantitatieve faciliteiten in de Nederlandse ziekenhuizen toereikend zijn om 24 uur per dag, 7 dagen per week verantwoorde zorg te bieden en te waarborgen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek medio 2011. Zo gauw de onderzoeksresultaten beschikbaar zijn informeer ik u.
Bent u op de hoogte van de uitkomst van de enquête dat medicatie vaak verkeerd wordt gedoseerd en op een verkeerd tijdstip wordt uitgedeeld? Zo ja, deelt u de mening dat dit mogelijkerwijs kan liggen aan een verkeerd voorschrift, de hoge werkdruk en de hiërarchie in ziekenhuizen? Klopt het dat er sprake is van een onwenselijke situatie dat medicatie wordt uitgedeeld door leerling-verpleegkundigen zonder begeleiding? Zo ja, wat zijn volgens u de mogelijkheden om de medicatieveiligheid te verhogen, zonder dat dit de administratielast van de verpleegkundige verhoogt?
Ik heb kennis genomen van het artikel over de uitkomsten van genoemde enquête die is gepubliceerd in de Consumentengids van oktober 2010. Het op een verkeerd tijdstip uitdelen van medicatie of het verstrekken van verkeerde voorschriften kan vele oorzaken hebben. Ik begrijp uit de cijfers van de enquête dat in de praktijk de situatie zich kan voordoen dat leerling verpleegkundigen zonder begeleiding medicatie uitdelen. Ik vind dit niet zondermeer acceptabel; het uitdelen van medicatie is een risicovolle handeling die bij voorkeur door de gediplomeerd verpleegkundige zelf moet worden verricht. De verpleegkundigen in opleiding zullen goed begeleid moeten worden, waarbij het afhankelijk van de fase van de opleiding en de competenties van de verpleegkundige in opleiding mogelijk moet zijn dat de verpleegkundige in opleiding zelfstandig medicatie uitdeelt. Ik heb uit het artikel begrepen dat een beperkt percentage verpleegkundigen zelfs geneesmiddelen verstrekt zonder schriftelijke toestemming van de arts. Daarmee overschrijdt de verpleegkundige haar bevoegdheid en verantwoordelijkheid.
Ik vind het belangrijk dat in de praktijk ervaring wordt opgedaan met een nieuwe aanpak van het verstrekken van medicatie. Een goed voorbeeld, dat onlangs is gepubliceerd, is taakherschikking naar apothekers assistenten. In het Maastricht UMC zijn de apothekersassistenten van de ziekenhuisapotheek verantwoordelijk gemaakt voor het klaarmaken van zogenoemde parenteralia (injectie- en infusievloeistoffen). Voorheen was dat een taak voor het toch al overbelaste verplegend personeel. Door deze nieuwe taakverdeling is het aantal fouten met deze medicijnen teruggedrongen met maar liefst 97 procent.
Heeft u kennisgenomen van de enquête die aangeeft dat een aantal verpleegkundigen overwogen heeft te stoppen met de uitoefening van hun vak als gevolg van geweld? Werkt het «gele en rode kaarten systeem» dat veel ziekenhuizen hanteren, of zijn er andere «best practices» om agressie jegens verpleegkundigen tegen te gaan die de bestaande praktijk kunnen aanvullen of vervangen?
Ik heb kennisgenomen van de uitkomsten van de enquête van de Consumentenbond. Ik begrijp dat die enquête dit jaar is ingevuld door 406 zorgverleners, met name verpleegkundigen werkzaam in ziekenhuizen. Het is zorgwekkend dat een aantal verpleegkundigen heeft overwogen te stoppen met de uitoefening van hun vak als gevolg van geweld. Agressie op de werkvloer is onacceptabel binnen elke arbeidsorganisatie, maar zeker binnen de zorgsector. Dit gezien de belangrijke maatschappelijke bijdrage van zorgpersoneel. Daar komt bij dat in de nabije toekomst tekorten dreigen aan voldoende gekwalificeerde zorgwerknemers.
VWS voert, gezamenlijk met sociale partners, CWI en Calibris, een tweejaarlijkse enquête uit onder zorgpersoneel. Deze werknemersenquête geeft ondermeer een representatief beeld van de mate waarin zorgwerknemers agressie ervaren in het werk. In 2007 vulden circa 14 000 werknemers de vragenlijsten in en in 2009 circa 12 000. Daarom beschikt VWS over meer en uitgebreider bronnen over hoe agressie door het zorgpersoneel wordt ervaren dan alleen de door u genoemde enquête.
De cijfers uit de eigen werknemersenquête zijn eveneens verontrustend hoewel minder uitgesproken dan die uit de enquête van de Consumentenbond. Uit de eigen werknemersenquête blijkt tevens dat er grote verschillen zijn tussen de branches. In de ziekenhuissector is er een daling waargenomen van agressie van 23,7 procent in 2007 naar 19,4 procent in 2009. Deze daling valt samen met het specifieke anti-agressiebeleid in deze sector. Zo is er het project Veiligezorg, dat wordt gesubsidieerd door de Stichting Arbeidsmarkt Zorg en uitgevoerd door het CAOP ( het kennis en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein). Vanuit dit project kunnen ziekenhuizen gebruik maken van een waarschuwings- en/of toegangscontrole systeem, wat populair wel het «gele en rode kaarten systeem» wordt genoemd. Niet alle ziekenhuizen hanteren dit systeem, maar wel veel. Uit navraag blijkt dat men binnen de ziekenhuizen tevreden is over het gebruik van deze mogelijkheid. In het project Veiligezorg staat «good practice» hoog aangeschreven. In nieuwsbrieven, op de website, in handreikingen en tijdens symposia en workshops wordt hier volop aandacht aan geschonken.
Tijdens de begrotingsbehandeling is het probleem van agressie in de zorg ook aan de orde geweest. Ik heb toen aangegeven agressie op de werkvloer onacceptabel te vinden. Ik heb aangekondigd dat ik met sociale partners een offensief tegen agressie in de zorg wil vormgeven. Ik heb binnenkort een bestuurlijk overleg met hen over de arbeidsmarktagenda. Daar zal ik dit punt stevig op de agenda zetten.
Wat is uw reactie op de waarneming in het artikel dat in de nacht en in het weekeinde de bezetting van artsen als zeer laag, en de werkdruk voor de verpleegkundigen als ontoelaatbaar hoog wordt ervaren? Kunt u aangeven hoe deze balans kan worden verbeterd?
De waarneming dat in de nacht en in het weekeinde sprake is van onderbezetting van artsen en de hoge werkdruk bij de verpleegkundigen baart mij uiteraard zorgen. De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen als gevolg van de vergrijzing en de intensiteit van behandelingen. Daarnaast neemt over enkele jaren door de vergrijzing van het zorgpersoneel de uitstroom uit de zorg sterk toe.
Dit alles betekent dat de zorg een groot beroep zal blijven doen op de arbeidsmarkt. Het goed en voldoende blijven opleiden van zorgprofessionals is een belangrijke voorwaarde om de toegankelijkheid van de zorg te (blijven) waarborgen.
Hiervoor is afgelopen tijd samen met de universitair medische centra, de algemene ziekenhuizen en de beroepsvereniging van verpleegkundigen overleg gevoerd. Er komt een apart fonds voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteunend personeel.
Uitgangspunt daarbij is dat ziekenhuizen die daadwerkelijk opleiden beloond worden door de opleidingskosten (grotendeels) te vergoeden. De opleidingen voor Spoed Eisende Hulp (SEH)-verpleegkundigen maken ook deel uit van dit fonds.
Voorts heb ik aangedrongen het fonds ook open te stellen voor allerlei nieuwe initiatieven van ziekenhuizen en opleidingsinstituten om gespecialiseerd personeel op te leiden.
Er moet immers snel nieuw personeel opgeleid worden. Daarmee wordt voorkomen dat nog meer ziekenhuizen dan thans het geval is hun toevlucht zoeken tot het werven in landen die zelf met tekorten kampen.
Kwaliteitsnormen voor borstkankerzorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over het feit dat er inmiddels drie verschillende lijsten met kwaliteitsnormen voor borstkankerzorg circuleren, namelijk van zorgverzekeraar CZ, Borstkankervereniging Nederland en de specialisten zelf? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?12
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van de keuze-informatie voor de patiënt en van de transparantie van de geboden zorg. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker in het begin, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst dat aan de professionele standaard. Het staat zorgverzekeraars vrij om als inkoper van zorg (aanvullende) eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden en criteria vast te stellen op grond waarvan zij ziekenhuizen al dan niet contracteren. Als zorgaanbieders of beroepsgroepen zelf (nog) geen normen hebben vastgesteld, zoals tot voor kort het geval was bij borstkankerzorg, kan het zijn dat zorgverzekeraars dat in het kader van de zorginkoop als eerste doen.
Ik juich toe dat zorgverzekeraars kwaliteitsaspecten een steeds grotere rol laten spelen bij zorginkoop. Dat bevordert het tot stand komen van normen en het leveren van zorg conform de norm. Het is aan patiënten om – al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgverlener.
Welke kwaliteitsnormen beveelt u aan bij een patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat verschillende kwaliteitsnormen de duidelijkheid voor een patiënt vergroten of verkleinen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat CZ onzorgvuldig te werk is gegaan bij de contractering van borstkankerzorg?3
Op 7 oktober jl. heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Breda in de zaak SAZ Vereniging van Samenwerkende Algemene Ziekenhuizen geoordeeld dat CZ de te betrachten zorgvuldigheid in acht neemt door de ziekenhuizen in de gelegenheid te stellen om binnen een redelijke termijn hun gemotiveerde zienswijze aan CZ kenbaar te maken.
Wat is uw reactie op het gegeven dat CZ twee ziekenhuizen bij wie zij eerder niet meer wilde inkopen, bij nader inzien toch weer toelaat voor borstkankerbehandelingen voor haar verzekerden?4
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop dat is gebaseerd. In het kader van hoor en wederhoor heeft CZ de ziekenhuizen gevraagd om te reageren op de door CZ gebruikte gegevens. Deze gegevens zijn ten dele ontleend aan Zichtbare Zorg, een database waarvoor ziekenhuizen zelf gegevens aanleveren. De controle van de eigen gegevens door de ziekenhuizen heeft ertoe geleid dat CZ de scorelijst voor ziekenhuizen, voorafgaand aan de publicatie ervan, op onderdelen heeft aangepast. Hierdoor is het initiële aantal niet te contracteren ziekenhuizen verlaagd. Ik ben met CZ van mening dat hierdoor mogelijk verwarring is ontstaan.
Bent u van mening dat CZ de informatie over kwaliteitsbehandelingen vergroot wanneer zij eerst zegt dat ziekenhuizen niet goed genoeg zijn, en ze later (na kritiek) toch toestaat te behandelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid uitsluitend wetenschappelijke, door de medische beroepsbeoefenaren en onderzoekers vastgestelde kwaliteitsnormen, in samenspraak met patiënten, als dé norm te laten gelden? Zo nee, wat voor andere kwaliteitsnormen vindt u verder aanvaardbaar? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over hoe u dit gaat bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten verspreidt |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ´Resistente Bakterien im Fleisch´?1
Ja.
Deelt u de conclusies van Bernd-Alois Tenhagen van het Bundesinstitut für Risikobewertung dat de MRSA-bacterie zich via de handel in gelten lijkt te verspreiden naar andere landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dat en welke consequenties verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?
Mogelijke oorzaken en redenen van verspreiding van veegerelateerde MRSA zijn weergegeven in het rapport Veegerelateerde MRSA: epidemiologie in dierlijke productieketens, transmissie naar de mens en karakterisatie van de kloon, dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) u op 7 december 2009 (TK 2009–2010, 29 683 nr. 40) heeft toegezonden.
Aanvullende informatie is ook te vinden in de EFSA-analyse van de baseline survey van de prevalentie van MRSA in bedrijven met fokvarkens (deel B, gerapporteerd op 3 juni 2010). Een van de conclusies van de EFSA is, dat er een sterke positieve associatie is tussen de prevalentie van MRSA-positieve bedrijven met fokvarkens en de aantallen geïmporteerde fokvarkens. Dit geldt met name wanneer de fokvarkens afkomstig zijn uit landen met een hogere prevalentie van MRSA op dit type bedrijven. De handel in gelten/fokvarkens lijkt dus inderdaad een verspreidingsfactor.
Een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens kan overigens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Wat is er bekend over de oorzaak en de verspreiding van veegerelateerde MRSA, ook over landsgrenzen heen? Is onderzocht in welke mate de export van gelten en andere (fok)dieren bijdraagt aan het verspreiden van de bacterie? Zo ja, wat waren hiervan de conclusies? Zo neen, waarom niet en bent u bereid hiernaar onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er al resultaten bekend van de studie van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) naar het voorkomen van de LA-MRSA ST398-bacterie in Europa? Zo ja, bent u bereid deze resultaten aan de Kamer te sturen? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
Ja. In Nederland wordt zoals bekend MRSA aangetroffen op bedrijven met fokvarkens en er worden fokvarkens vanuit ons land geëxporteerd naar andere landen. Verspreiding van MRSA via export van fokvarkens vanuit Nederland is dus inderdaad mogelijk.
Echter, de EFSA-analyse van de baselinestudie laat eveneens zien, dat de prevalentie van MRSA op productiebedrijven in EU-lidstaten waar Nederland fokvarkens naartoe exporteert, in de meeste gevallen hoger is dan in Nederland, namelijk: België, Luxemburg, Duitsland, Italië en Spanje. Verder worden nog kleinere aantallen fokvarkens geëxporteerd naar enkele andere lidstaten, die een lagere MRSA-prevalentie bij varkens hebben dan Nederland. In de EFSA-analyse wordt echter aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie. Voor een juist beeld zouden deze landen dit vóórkomen van MRSA dus verder moeten onderzoeken.
De lidstaten Griekenland en Roemenië, die ook kleine hoeveelheden fokvarkens uit Nederland importeren, hebben niet deelgenomen aan de baselinestudie. Over deze landen zijn derhalve geen gegevens bekend.
Acht u het mogelijk dat Nederland door de grote export van dieren, de hoge prevalentie van de MRSA-bacterie en het hoge antibioticagebruik in de veehouderij, bijdraagt aan het verspreiden van de antibioticaresistentie naar andere (Europese) landen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit en welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat veegerelateerde MRSA zich niet naar nog meer landen verspreidt? Zo ja, op welke wijze wilt u daaraan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
MRSA wordt reeds gevonden op bedrijven met fokvarkens in 17 van de 24 lidstaten die aan de survey deelnamen. MRSA is dus reeds wijd verspreid in de EU-lidstaten. Bovendien wordt in de EFSA-analyse aanbevolen dat in lidstaten met een lage of nulprevalentie van MRSA, verdere studies naar het vóórkomen van MRSA in varkens uitgevoerd worden, aangezien de resultaten van de huidige survey een onderschatting geven van de werkelijke MRSA-prevalentie.
De EFSA-analyse beveelt aan dat verder onderzoek wordt uitgevoerd naar de risicofactoren voor het met MRSA besmet raken van bedrijven met fokvarkens en naar bioveiligheidsmaatregelen en managementpraktijken als basis voor de ontwikkeling van potentiële toekomstige preventieve en interventiemaatregelen om de MRSA-besmetting van varkensbedrijven te beheersen.
Ik onderschrijf deze aanpak en wil onderstrepen dat Nederland reeds een van de actiefste landen in de uitvoering van dit type onderzoeken is.
Een specifieke aanbeveling uit de EFSA-analyse is onderzoek naar maatregelen om de introductie van MRSA bij MRSA-negatieve bedrijven te voorkómen. De verificatie van de MRSA-status van vervangingsdieren (dat wil zeggen met name gelten) voor varkens(vermeerderings)bedrijven zou (volgens de EFSA) daarbij als startpunt overwogen kunnen worden.
Ik heb laatstgenoemde aanbeveling onder de aandacht van de werkgroep antibioticaresistentie varkens van de Task Force gebracht en zal nader met de betreffende sector in contact treden om de mogelijkheden en het nut van deze optie verder te bespreken. De haalbaarheid van deze benadering om te komen tot een MRSA-vrije productieketen is overigens twijfelachtig. Zoals eerder aangegeven, kan een aanzienlijk deel van besmettingen met MRSA bij varkens niet verklaard worden via de aanvoer van besmette dieren. Er zijn nog andere routes van introductie, die tot nu toe onbekend zijn.
Gelet op het bovenstaande, en de bekende informatie over de verspreiding van MRSA op bedrijven met fokvarkens in de EU-lidstaten, lijkt een exportverbod naar MRSA-vrije landen in de huidige situatie geen effectieve maatregel.
Deelt u de mening dat een verplichte controle en/of een export-verbod naar MRSA-vrije landen effectieve maatregelen zouden kunnen zijn om de verspreiding van deze resistente bacterie een halt toe te roepen? Bent u bereid onder meer deze maatregelen serieus te onderzoeken opdat de verspreiding van de bacterie wordt gestopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de gemeente Rotterdam jonge kinderen als hulp in de huishouding beschouwt |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw inhoudelijke reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam minder huishoudelijke hulp vergoedt voor gezinnen met kinderen van 5–12 jaar, omdat deze kinderen geacht worden mee te helpen in de huishouding?1
Bent u van mening dat jonge kinderen taken moeten en kunnen overnemen van de professionele thuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Welke verantwoordelijkheden hebben kinderen van 5–12 jaar naar uw oordeel voor de zorg van een gehandicapte of zieke ouder? Waar ligt voor u de grens tussen «zelf een boterham smeren» en het verlenen van mantelzorg?1
Hoe verhoudt het beleid van de gemeente Rotterdam zich tot het protocol gebruikelijke zorg?
Deelt u de mening dat het afschuiven van zorgtaken op kleine kinderen niet bevorderlijk is voor hun welzijn, schoolprestaties en overige ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel gemeenten hanteren hetzelfde of een vergelijkbaar beleid Wet maatschappelijke ondersteuning als Rotterdam ten aanzien van zorgtaken voor jonge kinderen?
Bij de beoordeling van aanvragen voor hulp bij het huishouden maken meer gemeenten gebruik van het protocol gebruikelijke zorg. Hoeveel gemeenten hiervan gebruik maken, is mij niet bekend. De toepassing behoort immers tot de beleidsvrijheid van gemeenten.
Bent u bereid snel maatregelen te nemen en ervoor te zorgen dat gemeenten geen zorgtaken op kinderen afschuiven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen en op welke termijn?
Nee, ik ben hier niet toe bereid. Zie antwoord 1–5.
Slechte voorbereiding van stagiairs in de verpleging en verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van het Panel Verpleging & Verzorging, dat 1 op de 3 beroepskrachten vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk?1
De afgelopen jaren is met het competentiegericht onderwijs gestreefd naar een betere aansluiting tussen opleidingen en praktijk. De enquête van het NIVEL is gericht op de knelpunten in deze aansluiting.
Ik vind het serieus te nemen dat 33% van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt dat stagiairs slecht voorbereid worden op het werken in de praktijk. Daartegenover staat, en dat verheugt mij, dat 62% van de stagiairs wel goed voorbereid is op het werken in de dagelijkse praktijk.
Uit de enquête van het NIVEL blijkt verder dat de overgrote meerderheid van stagiairs bij het geven van persoonlijke verzorging (90%) en qua beroepshouding (79%) voldoende of goed scoort. Het knelpunt ligt met name in het feit dat de kennis van voorkomende ziektebeelden bij stagiairs niet toereikend wordt bevonden. In mijn overleggen met de MBO- en HBO- raad zal de component kennis van de opleidingen dan ook een aandachtspunt zijn.
Deelt u de mening dat de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien de juiste wijze is om hen op te leiden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik zie in de uitslag van de enquête van het NIVEL geen knelpunten die ingaan op de druk op stagiairs om als volwaardige krachten mee te draaien. Wat de enquête wel laat zien, is dat een stagiair nog geen zelfstandig beroepsbeoefenaar is.
Een opleiding leidt een student op tot beginnend beroepsbeoefenaar. Na het succesvol afronden van een opleiding is iemand inzetbaar als beginnend beroepsbeoefenaar. Dit neemt niet weg dat een stagiair wel bepaalde verantwoordelijkheden kan dragen gedurende de stage, passend bij zijn/haar niveau. Uit de enquête van het NIVEL blijkt dat werkgevers verwachten dat stagiairs een goede beroepshouding en verantwoordelijkheidsgevoel hebben en voldoende vaardigheden hebben op het gebied van persoonlijke verzorging om zelfstandig voor cliënten te zorgen. Deze verwachtingen stroken met de praktijk, aangezien hoge percentages stagiairs voldoende of goed beoordeeld worden op beroepshouding en vaardigheden voor persoonlijke verzorging.
Bent u van mening dat de personeelstekorten in deze sector mede debet zijn aan de druk op stagiairs om als volwaardige krachten te werken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Bent u van mening dat stagiairs uitsluitend onder begeleiding zouden mogen werken in het kader van hun opleiding en niet mogen worden ingezet om personeelstekorten op te vangen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 4 op de 10 stagiairs een onvoldoende of slechte beoordeling krijgen voor hun kennisniveau? Wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zie vraag 1.
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de stimulans voor een goed stagebeleid, via het stagefonds, wordt verscherpt en gecontinueerd?
Mijn streven is continuering van het Stagefonds. Op dit moment loopt een evaluatie van het Stagefonds. Als de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik bekijken of aanpassingen van de regeling nodig zijn.
Bent u van mening dat de ZZP-financiering bevorderlijk werkt voor een goede, zorgvuldige begeleiding van stagiairs op de werkvloer? Zo ja, kunt u aanwijzen waar in de ZZP een scholingscomponent te vinden is? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
In de ZZP-financiering is een component opgenomen waaruit bedrijfsvoeringskosten betaald dienen te worden. Opleiden is een onderdeel van die bedrijfskosten. Daarnaast is in 2008 het Stagefonds gestart. Dit is opgericht om het aantal stagiairs en hun begeleiding te bevorderen. Dat geeft een aanvullende stimulans om op te leiden. Zoals aangegeven streef ik naar behoud van het Stagefonds.
Het opsluiten van een man in een verpleeghuis |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op de tv-uitzending over de zaak rond de heer W.M.?1
Ik betreur het dat in de uitzending de indruk wordt gewekt dat kwetsbare mensen in Nederland zo maar achter slot en grendel kunnen verdwijnen. Dit eenzijdige beeld correspondeert niet met de werkelijkheid, waarin – óók in deze zaak – zorgvuldig door rechters wordt gewogen of het gevaar dat iemand voor zichzelf of zijn omgeving veroorzaakt, rechtvaardigt dat hij tegen zijn wil wordt opgenomen.
Is het gebruikelijk dat mensen die met een machtiging in een verpleeghuis zitten geen bezoek mogen ontvangen? Zo nee, hoe verklaart u dat dit bij deze persoon wel gebeurde? Zo ja, welke juridische onderbouwing ligt hieraan ten grondslag?2
Nee, dat is niet gebruikelijk. De juridische grondslag voor eventuele beperkingen in het bezoek is gelegen in artikel 40 van de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Deze bepaling geeft aan dat beperkingen in het recht op het ontvangen van bezoek overeenkomstig de daarvoor geldende huisregels kunnen worden opgelegd, doch slechts:
Bij de heer W.M. zijn in eerste instantie geen beperkingen opgelegd. Later zijn er, op verzoek van de mentor, beperkingen opgelegd aan het aantal bezoekers dat tegelijk bij de heer W.M. op bezoek mocht komen. Naar verluidt zou te veel bezoek tegelijk een nadelige invloed op zijn gemoedstoestand hebben, waarmee mogelijkerwijs voldaan zou kunnen worden aan de onder a. genoemde grond.
Bent u van oordeel dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven? Zo nee, welke inperkingen van het genoemde recht acht u toelaatbaar?3
Inperkingen die voldoen aan de criteria zoals beschreven in artikel 40 van de Wet bopz acht ik toelaatbaar.
Hoe vaak komt het voor dat iemand, die via een rechterlijke machtiging geplaatst is, ontsnapt? Wat zijn de beweegredenen voor de ontsnapping?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal «ontsnappingen» of de beweegredenen daarvoor bij mensen die met een rechtelijke machtiging in een psychiatrisch ziekenhuis zijn geplaatst.
Is het gebruikelijk dat iemand die is verdwenen, maar een machtiging heeft, met grootschalige politie-inzet wordt «opgepakt»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit is niet gebruikelijk. Toen de heer W.M. op 8 september 2010 werd opgehaald is er een doorzoeking verricht onder leiding van een rechter-commissaris. Omdat de heer W.M. was onttrokken aan een gesloten inrichting en aan zijn bewindvoerder, werd rekening gehouden met de mogelijkheid van een doorzoeking van de woning, waartoe extra mensen aanwezig waren.
Bent u van mening dat iemand die met een machtiging ergens opgenomen is, toegang moet hebben tot een patiëntenvertrouwenspersoon wanneer er klachten zijn over de verzorging? Zo ja, is in deze kwestie juist gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Iedere bewoner van een zorginstelling moet toegang hebben tot een klachtenfunctionaris ter ondersteuning van zijn klachtrecht. In de geestelijke gezondheidszorg is in de Wet Bopz voorzien in een patiëntenvertrouwenspersoon; in de andere Bopz-sectoren is een dergelijke functionaris niet voorgeschreven maar wel vaak voorzien in een cliëntenvertrouwenspersoon of klachtenbehandelaar.
In de onderhavige kwestie was het niet de heer W.M. – die in aanvang geen klachten had over de verzorging of anderszins – maar het waren de vrienden van de heer W.M. die, nadat zij na enige tijd na zijn opname op bezoek kwamen, contact hebben opgenomen met de cliëntvertrouwenspersoon van Cordaan. De cliëntvertrouwenspersoon heeft, conform de klachtenregeling van Cordaan, de mogelijkheden uiteengezet die er zijn indien men een klacht heeft. Ook heeft een van de vrienden per brief aan Hare Majesteit de Koningin aandacht gevraagd voor de situatie van de heer W.M. In reactie daarop heeft de vorige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een brief uiteen gezet welke juridische mogelijkheden er zijn indien men van mening is dat men ten onrechte met een rechtelijke machtiging is opgenomen. Ik ben van mening dat die handelswijze juist is.
Bent u van mening dat iemand die met een machtiging ergens opgenomen is, geïnformeerd moet worden over de interne klachtenprocedure? Zo ja, is in deze kwestie juist gehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat schrijft de Wet Bopz ook voor. In het onderhavige geval heeft de heer W.M. bij zijn opname het informatieboekje van de locatie ontvangen, waarin ook de klachtenprocedure in het kort beschreven staat. Bij een cliënt met Alzheimer wordt overigens door de zorgaanbieder in kwestie de mentor of eerste contactpersoon aanvullend geïnformeerd over de klachtenregeling.
Is er in deze kwestie sprake van mondelinge of schriftelijke verzoeken om overplaatsing, ingediend bij de geneesheer-directeur? Zo nee, is de heer W.M. door het verpleeghuis gewezen op deze mogelijkheid? Zo ja, waarom is dit verzoek niet ingewilligd?
In deze kwestie is sprake geweest van een schriftelijk verzoek tot onvoorwaardelijk ontslag, niet tot overplaatsing. Dit verzoek was gericht aan de directie van het zorgcentrum waar de heer W.M. toen verbleef (dit is niet de geneesheer-directeur). Deze heeft het verzoek voorgelegd aan de door de rechtbank aangestelde mentor en de specialist ouderengeneeskunde van de zorgaanbieder. Deze laatste treedt in dergelijke gevallen op als geneesheer-directeur. De mentor en de specialist ouderengeneeskunde hebben het verzoek beoordeeld en de heer W.M. aangemeld voor een andere voorziening. Dit woonzorgcentrum zou naar de inschatting van de mentor mogelijk beter tegemoet komen aan de wensen en leefstijl van de heer W.M. Het betreft een begin 2011 te openen privaat initiatief in het centrum van Amsterdam. Op 15 juni 2010 heeft de directeur van het zorgcentrum waar de heer W.M. thans verblijft, vallende onder dezelfde zorgaanbieder, een brief gestuurd aan de heer W.M. met deze strekking.
Omdat de geneesheer-directeur niet expliciet heeft beslist op het verzoek tot ontslag, heeft de heer W.M. vervolgens via de officier van justitie de rechter verzocht om een beslissing. De meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam heeft het verzoek afgewezen.
Hoe oordeelt u over het verloop van de machtigingen in deze kwestie? Is het gebruikelijk dat deze wordt verlengd, wanneer er tegenstrijdige verklaringen zijn omtrent iemands gemoedstoestand?
Het afgeven c.q. al dan niet verlengen van een rechtelijke machtiging is een zaak van de betreffende rechtbank die bij haar beslissing alle argumenten en eventuele tegenstrijdige verklaringen mee laat wegen. Overigens is er in deze zaak een contra-expertise uitgevoerd omtrent de gemoedstoestand (of psychogeriatrische aandoening) van de heer W.M.
Het project 'De Uitdaging' |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
André Rouvoet (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat het project «De Uitdaging» op 26 november a.s. beëindigd wordt?
De laatste lichting in 2010 van het «project De Uitdaging» is in september gestart en zal op 26 november het drie maanden durend traject afronden. Er zal hierna geen nieuwe lichting meer starten.
Deelt u de mening dat «De Uitdaging» binnen het concept van de campussen duidelijk toegevoegde waarde heeft, mede gelet op de evaluatie die nu beschikbaar is?
De eindevaluatie van de campussen is u bij brief van 2 september 2010 aangeboden (TK 2010–2011, 31 001, nr. 95). Het eindrapport doet geen uitspraken over individuele projecten. Wel wordt uiteengezet welke werkzame mechanismen binnen de projecten tot verbetering van de school- en/of werksituatie van de deelnemers hebben geleid. Op 6 oktober jl. heeft een technische briefing plaatsgevonden voor de vaste commissie van Jeugd en Gezin over het eindrapport.
Zoals ik u in mijn hiervoor genoemde brief al gemeld heb wordt de beslissing over de eventuele totstandkoming van een structurele voorziening aan het volgende kabinet overgelaten.
Bent u van mening dat voorkomen moet worden dat het project wordt ontmanteld, voordat het nieuwe kabinet een beslissing heeft kunnen nemen? Hoe kan voorkomen worden dat kapitaal, ervaring en betrokkenheid voortijdig verloren gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke relatie bestaat er tussen de toegezegde financiering door Jeugd en Gezin tot het einde van 2010 en de beschikbaarheid van «De Uitdaging» binnen de organisatie van Defensie? Kunt u bewerkstelligen dat de nodige organisatie en faciliteiten voor «De Uitdaging» beschikbaar blijven totdat over de toekomst ervan kan worden besloten?
De financiering van de pilotprojecten, waaronder het project «De Uitdaging», door Jeugd en Gezin loopt af per 1 januari 2011. Met het ontbreken van financiële middelen is het voor Defensie niet opportuun om het project «De Uitdaging» na 2010 nog in stand te houden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Dat heb ik bij deze gedaan.
Het bericht dat jeugdhulpverleners geen hulp meer kunnen inschakelen over de provinciegrenzen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat jeugdhulpverleners geen hulp meer kunnen inschakelen over de provinciegrenzen heen?1
Naar aanleiding van dit bericht heb ik overleg gevoerd met het IPO, dat mij als volgt heeft geïnformeerd. De gezamenlijke provincies en 3 stadsregio’s (hierna: provincies) hebben in IPO verband de zogenoemde 10% regeling afgeschaft. Dat wil echter niet zeggen dat daarmee geen mogelijkheid meer bestaat om hulp in te schakelen over de provinciegrenzen heen. In plaats van de 10% regeling hebben provincies met elkaar besloten dat bij crisisplaatsingen, voor de wettelijke termijn van vier weken, hulp kan worden ingeschakeld over de provinciegrenzen heen, zonder dat er sprake is van een geldelijke verrekening (plaatsingen om niet). Ook in alle overige gevallen blijven buitenprovinciale plaatsingen mogelijk, maar zullen provincies de kosten hiervan voortaan onderling met elkaar verrekenen, tenzij provincies onderling andere afspraken hierover maken.
Bij welke provincies is de 10% regeling, die inhoudt dat provincies 10% van hun jeugdzorg beschikbaar stellen aan andere provincies, opgeheven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een reactie geven op de casussen/problemen die beschreven worden in de brief?
In de brief wordt verondersteld dat het niet meer mogelijk is om hulp over de provinciegrenzen heen in te schakelen. Uit mijn antwoord op de vragen 1 en 2 blijkt dat dit nog steeds mogelijk is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat samenwerkingsovereenkomsten die de provinciegrenzen overschrijden overeind blijven?
Zoals hiervoor al vermeld, hebben provincies de afspraak gemaakt dat er nog steeds hulp van buiten de provinciegrenzen ingeschakeld kan worden.
Herkent u het probleem zoals in de brief beschreven dat het behandeltraject na een gesloten jeugdzorg plaatsingen in eigen regio soms moeilijk te realiseren is? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In de zorggebieden voor gesloten jeugdzorg is de afspraak gemaakt om jongeren die gesloten moeten worden geplaatst, zoveel mogelijk in een gesloten voorziening in het eigen zorggebied te behandelen. Dit vanuit de optiek dat de vervolghulp ook in de eigen provincie/omgeving vorm zal moeten worden gegeven. Dit bevordert na afronding van het totale hulptraject de terugkeer in het eigen netwerk. Tevens zal het netwerk worden betrokken bij het totale hulptraject. Dit kan uiteraard alleen goed verlopen als de hulp nabij wordt geboden.
Bent u bereid om de 10% regeling in alle provincies te handhaven, waardoor het mogelijk blijft dat jeugdhulpverleners over de provinciegrenzen hulp kunnen inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Het wel of niet handhaven van de 10% regeling behoort niet tot mijn bevoegdheid maar die van de provincies. Met mijn antwoord op vraag 1 en 2 heb ik aangegeven dat het mogelijk blijft om over de provinciegrenzen heen hulp in te schakelen.
Het bericht dat een klagende dochter enkel onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis |
|
Renske Leijten |
|
Hoe reageert u op het bericht dat een dochter, die openlijk klaagde over eten dat over de datum was, enkel nog onder begeleiding op bezoek mag bij haar moeder in het verpleeghuis?1
Ik heb het bericht gelezen. Daarnaast heb ik informatie ingewonnen bij de zorginstelling en de Inspectie voor de Gezondheidszorg en ben van mening dat er meer speelt, waarbij ik er vertrouwen in heb dat de zorginstelling dit in goed overleg met diverse partijen oppakt.
Bent u van mening dat het weigeren of zelfs verwijderen van verwanten uit een zorginstelling slechts een uiterste maatregel kan zijn wanneer het personeel of de overige bewoners gevaar lopen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Maar op het moment dat personeel of bewoners zich niet meer veilig voelen onder ander door de aanwezigheid van bezoekers, dan vind ik dat een zorginstelling de verantwoordelijkheid moet nemen en moet kiezen voor de veiligheid van personeel en bewoners. Ik acht de zorginstelling prima in staat om hierin zelf te oordelen en te beslissen en verwacht dat een dergelijke beslissing niet zomaar genomen wordt.
Bent u van mening dat het escaleren van een conflict met verwanten dient te worden voorkomen door de klachten serieus te nemen en in gesprek te gaan over verbetering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, was hiervan, naar uw oordeel, sprake in deze casus?
Ja, ik denk dat het voorkomen van een escalatie altijd beter is. De zorginstelling heeft in deze casus al menige malen gesprekken gehad met de dochter van de bewoner om tot een respectvolle wederzijdse relatie te komen. Hiervoor heeft de zorginstelling een beroep gedaan op externe deskundige hulp, zoals politie, een klinisch psycholoog en deskundige begeleiding voor de dochter bij de bezoeken.
Bent u bereid na te (laten) gaan welke voorvallen hebben geleid tot deze maatregel en of de maatregel proportioneel is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Ik heb overleg gehad met de zorginstelling. Zij hebben deze maatregel genomen omdat er dreigend en ongeremd gedrag door de dochter werd vertoond naar het personeel toe. De zorginstelling heeft zich hierin laten adviseren door externe deskundige hulpverleners, waarbij er mijns inziens sprake is van een proportionele maatregel.
Heeft het verpleeghuis een voorwaardenregeling met daarin regels aangaande bezoekregelingen?2. Zo ja, hoe luidt deze? Zo neen, welke rechtsbasis heeft het verpleeghuis om de dochter te weren?
Ja, de zorginstelling heeft huisregels, waar personeel, bewoners maar ook familie zich aan dient te houden. Voor de dochter zijn nu specifieke bezoekregels opgesteld.
Is de in het verpleeghuis wonende moeder en haar familie geïnformeerd over de bezoekregeling? Zo neen, bent u van mening dat de regels omtrent bezoek te allen tijde bekend moet zijn?
Ja, de familie is op de hoogte gesteld van de bezoekregels, die specifiek voor hun zijn opgesteld.
Erkent u dat de indruk wordt gewekt dat klagen leidt tot repercussies? Hoe oordeelt u over deze indruk?
Nee, ik heb deze indruk niet. In dit geval is er al langer sprake van een onrustige relatie tussen de dochter en de zorginstelling. Dit is een incident en zegt niets over de andere zorginstellingen.
Bent u van oordeel dat de huisregels van een zorginstelling met verblijf geen afbreuk mogen doen aan het recht van bewoners op eerbiediging van het privéleven, familie- en gezinsleven? Zo nee, welke inperkingen van het genoemde recht acht u toelaatbaar?3
Ja, daar ben ik het mee eens. Daarnaast acht ik het van belang dat ook familie en bezoekers de huisregels van de zorginstelling respecteren, zodat deze niet wordt gehinderd in het verlenen van goede zorg aan de bewoners.
Hoe oordeelt u over het feit dat de dochter zelfs met politie-inzet is verwijderd? Is aangifte gedaan tegen de dochter? Zo ja, hoe luidt de aangifte? Zo neen, op welke grond is zij met politie inzet verwijderd?
Ja er is aangifte gedaan tegen de dochter, op grond van overtreding van de bezoekregeling. De aangifte is gedaan, omdat de dochter zich niet aan de specifieke bezoekregeling heeft gehouden. Helaas was politie-ingrijpen toen noodzakelijk.
Bent u bereid nu wel een onderzoek te starten naar het voorkomen van een bezoekregeling, bezoekverboden en/of andere maatregelen richting familieleden en/of vrienden van mensen die in een verpleeghuis wonen? Zo neen, waarom nog steeds niet? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten te hebben?
Nee, ik ben niet bereid een onderzoek te starten, aangezien ik vooralsnog geen signalen heb ontvangen dat het creëren van een bezoekregeling voor familie een veelvoorkomend probleem is.
Bent u bereid met de koepel voor zorgaanbieders, Actiz, in overleg te treden hoe om te gaan met toegang van familieleden bij mensen die in een zorginstelling wonen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten informeren?
Nee, ook hiertoe ben ik niet bereid. Veel zorginstellingen maken gebruik van een gedragscode waarin wordt beschreven hoe de bewoner, familie en personeel zich dienen te gedragen en hoe men elkaar met respect moet bejegenen. Ik acht de zorginstellingen hiervoor zelf verantwoordelijk in het opstellen en naleven van deze regels.
Fraude met persoonsgebonden budgetten (PGB's) |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Twents thuiszorgbedrijf wordt verdacht van fraude met PGB-gelden?1
Mogelijke fraude dient goed onderzocht te worden. Mocht na onderzoek worden vastgesteld dat er daadwerkelijk sprake is van fraude, dan kan dit uiteraard niet worden getolereerd. Het is onverteerbaar dat er enerzijds een toekenningenstop is voor pgb’s, terwijl er anderzijds mensen zijn die volkomen onterecht of onder valse voorwendselen gebruikmaken van schaarse pgb-middelen die collectief worden opgebracht.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op de besteding van gemeenschapsgeld via PGB’s? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de pgb-regeling, zij zien toe op een juiste besteding van de pgb-middelen. De zorgkantoren ontvangen en beoordelen hiertoe de verantwoordingsformulieren die door alle budgethouders periodiek (1 of 2 keer per jaar afhankelijk van de hoogte van hun budget) worden ingevuld, de globale controle. Bovendien voeren zorgkantoren op basis van selectiecriteria intensieve controles uit. Bij de intensieve controle dient te worden vastgesteld dat:
Op welke wijze geeft u de garantie dat zorggelden, via een PGB, worden besteed aan zorg?
Een juiste besteding van de pgb-gelden is de uiteindelijke verantwoordelijkheid van de budgethouder. Ik vind het van het grootste belang dat de voor zorg bestemde middelen ook daadwerkelijk aan zorg worden besteed. Daarom hebben zorgkantoren naast de globale en intensieve controletaak de bevoegdheid om door middel van materiële controles te onderzoeken of de gedeclareerde zorg daadwerkelijk is geleverd. Dit kan worden uitgevoerd door telefonisch contact te zoeken met de budgethouder of zorgverlener. Ook kan op basis van kennis en ervaring bij het zorgkantoor gekozen worden voor een (huis)bezoek.
Bij een materiële controle kunnen ook bewijzen van betaling worden opgevraagd.
Materiële controle van alle budgethouders is, gezien het grote aantal, niet mogelijk. Zorgkantoren hanteren een controleprotocol, waarbij op basis van risicoanalyse zoveel mogelijk budgethouders in de materiële controles worden betrokken.
Op welke wijze moet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toezicht houden op de invulling van goede zorg wanneer dit geregeld wordt via een PGB?
Waar het gaat om via een pgb-verleende zorg die valt onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen dan wel de Wet BIG houdt de IGZ toezicht volgens haar risicogerichte methodiek van het gefaseerde toezicht.
Erkent u dat het geven van geld voor zorg op de rekening een bron van inkomsten kan zijn voor mensen die iets anders willen doen met dat geld dat bestemd is voor zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zorgkantoren kunnen alleen aan mensen een pgb toekennen, indien het CIZ of het Bureau Jeugdzorg in een indicatiebesluit heeft vastgesteld, dat zij zorg nodig hebben. Het inzetten van het pgb voor andere doeleinden betekent dat de benodigde zorg niet kan worden ingekocht. In de antwoorden op de vragen 2 en 3 heb ik beschreven hoe wordt toegezien op juiste besteding van het pgb.
Erkent u dat het voor een zorgkantoor moeilijk is om toe te zien op goede besteding van de zorggelden, die via een PGB worden verstrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen stelt u voor om deze moeilijkheden op te lossen?2
In de pgb-regeling zien zorgkantoren via de verantwoordingssystematiek erop toe dat het pgb wordt besteed aan verzekerde zorg. Het CVZ ziet erop toe dat het geheel van subsidiegelden rechtmatig wordt besteed en de NZa controleert of de zorgkantoren hun taken naar behoren uitvoeren. Dit systeem gaat uit van vertrouwen. Het vertrouwt erop dat de budgethouders hun indicatie en hun pgb ook echt nodig hebben. Dit heeft dan ook tot gevolg dat het niet eenvoudig is om mensen die willens en wetens misbruik maken, te ontmoedigen dan wel te ontmaskeren.
Om misbruik van zorggeld te voorkomen heeft de vorige minister van VWS een jaar geleden het overleg «verbetering bestrijding zorgfraude» in het leven geroepen. Dit overleg heeft het tegengaan van pgb-fraude als eerste prioriteit.
Ik verwacht aan het eind van dit jaar een voorstel van dit overleg hoe misbruik van en fraude met het pgb beter te voorkomen zijn. Ik heb het overleg verzocht hiertoe met verstrekkende voorstellen te komen en zal u op de hoogte houden van de voortgang.
Het ontslag van 120 jeugdhulpverleners bij Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «120 man weg bij jeugdzorg Brabant»?1
In het Afsprakenkader dat met provincies is overeengekomen is een budget vastgesteld voor 2010 en 2011. Het structurele budget voor de provincie Noord-Brabant stijgt in 2011 met ruim € 6 000 000 ten opzichte van 2010. Ik initieer hiermee geen bezuinigingen. Het maken van afspraken met bureau jeugdzorg acht ik primair een verantwoordelijkheid van de provincie.
Hoe kan het dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant zich genoodzaakt ziet om – vooruitlopend op bezuinigingen van de provincie en de rijksoverheid en mede verwijzend naar het regeerakkoord – 120 goed opgeleide jeugdhulpverleners te ontslaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het bedrag dat jaarlijks door u ter beschikking is gesteld om de stijgende personeelskosten op te vangen (de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)) niet evenredig meestijgt met de autonoom stijgende kosten voor Bureau Jeugdzorg? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg volgens u deze kosten moeten opvangen?
De OVA-systematiek voorziet jaarlijks in een een bijdrage die in principe toereikend is om de stijging van de loonkosten, die optreedt ten gevolge van CAO-onderhandelingen, op te vangen. Wanneer deze compensatie niet voldoende is om de stijgende kosten van bureau jeugdzorg op te vangen, is het aan de provincie en bureau jeugdzorg om maatregelen te nemen.
Is het waar dat het aantal zorgmeldingen/ Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)- meldingen vooralsnog toeneemt, ondermeer door goede campagnes om vermoedens van kindermishandeling vooral te melden? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg dan met minder budget kunnen uitkomen?
Ja, volgens cijfers van de provincie is zowel het aantal zorgmeldingen bij bureau jeugdzorg als het aantal meldingen bij het AMK toegenomen. Dit kan mede een effect zijn van de publiekscampagne «Wat kan ik doen?» die in 2008 is gestart.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Is het waar dat de sector er tot nu toe nog niet in is geslaagd de instroom in de jeugdzorg te beperken, maar dat de sector onder verwijzing naar de intentie om deze instroom te beperken nu al minder budget krijgt? Deelt u de mening dat dit de verkeerde volgorde is, en dat pas minder budget kan worden verstrekt vanaf het moment dat de instroom daadwerkelijk is beperkt?
Als staatssecretaris ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdzorg en is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. Ik bied de provincie hiervoor een financieel kader in de vorm van een doeluitkering. Ik acht het de verantwoordelijkheid van de provincie en het bureau jeugdzorg om te komen tot afspraken over de besteding van de doeluitkering.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel? Om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het precies? Vallen er ook gedwongen ontslagen? In hoeverre worden betrokkenen van werk naar werk begeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen voor de drieduizend pupillen die Bureau Jeugdzorg Brabant nu onder haar hoede heeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van deze jeugdhulpverleners voor de drieduizend pupillen en hun ouders waar Bureau Jeugdzorg zorg voor draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners zal leiden tot een snelle en ingrijpende groei van de wachtlijsten? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners tot gevolg zal hebben dat het bieden van preventieve hulp, vroeghulp en vrijwillige begeleiding als eerste zullen sneuvelen, omdat Bureau Jeugdzorg zich met de beperkte middelen eerst zal moeten richten op het gedwongen kader en de zwaardere zorgvragen? Zo niet, hoe gaat u dit geschetste gevolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat het ontslaan van jeugdhulpverleners niet zal leiden tot langere wachtlijsten? Zo niet, bent u bereid deze ontslagen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat jongeren en gezinnen die hulp krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Afsprakenkader Jeugdzorg is met provincies afgesproken dat alle kinderen de noodzakelijke zorg binnen verantwoorde wachttijden ontvangen. Dit geldt ook voor de provincie Noord-Brabant.
Ik heb uw Kamer op 8 november (TK 2010–2011, 31 839, nr. 75) geïnformeerd over de stand van de wachtlijsten op 1 juli 2010.
Bent u bereid er voor te zorgen dat er geen jeugdhulpverleners hoeven te vertrekken bij Bureau Jeugdzorg, in ieder geval tot het moment dat de instroom van zorgvragen aantoonbaar is beperkt? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk 11 oktober 2010, te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medicatie voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TV-uitzending waaruit blijkt dat niet alleen jongens, maar ook steeds meer meisjes en volwassenen te horen krijgen dat ze ADHD hebben en dat het gebruik van medicatie in vijf jaar tijd is verdubbeld?1
Ja.
Deelt u de mening dat het merkwaardig is dat steeds meer jeugdigen aangewezen zijn op professionele jeugdhulpverlening en medicijnen, terwijl epidemiologische gegevens laten zien dat het aantal kinderen met ernstige gedrags- en emotionele problemen niet toeneemt – zoals reeds ook is onderschreven in de toekomstverkenning Jeugdzorg Dichterbij van de parlementaire werkgroep? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar het hoe, wat en waarom van deze tegenstrijdige ontwikkelingen? Zo nee, waarom niet?
De kennis over ADHD is de laatste jaren toegenomen. Er is een multidisciplinaire richtlijn en een basisprogramma ontwikkeld en er zijn signalering en behandelprotocollen beschikbaar gekomen. Het wordt steeds beter en eerder herkend, waardoor kinderen sneller in zorg komen.
Tevens spelen ontwikkelingen als het verminderen van het taboe op psychiatrische stoornissen en het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij waardoor kinderen eerder tegen problemen aanlopen een rol bij het toegenomen aantal jeugdigen dat in behandeling komt bij de jeugd-ggz.
Dit speelt breder in de jeugdsector. Onderzoek door TNO2 wijst op belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen die het groeiend beroep op specialistische hulp verklaren. Zo worden kinderen en jongeren tegenwoordig blootgesteld aan een grote hoeveelheid prikkels. Jeugdigen met milde problemen die vroeger nog konden meekomen, vallen nu vaker buiten de boot. Hoge verwachtingen van opvoeders kunnen druk leggen op kinderen en leiden tot hogere zorgvraag. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor de Volksgezondheid & Zorg wijzen er op dat ouders minder vaak een beroep doen op sociale netwerken en eerder op professionals als ze zich zorgen maken over de opvoeding.3 De betrokkenheid van de naaste omgeving bij de opvoeding van kinderen is minder vanzelfsprekend geworden. Het aanbod van vroeghulp of lichte vormen van opvoed- en gezinsondersteuning is volop in ontwikkeling, maar nog niet toereikend.
Voorstellen om deze ontwikkelingen te keren zijn gedaan in «Perspectief voor Jeugd en Gezin, Kabinetsvisie op toekomst van zorg en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen», wat op dit moment nog ter besluitvorming in de Tweede Kamer ligt.
Ik zie op dit moment dan ook geen reden om nader onderzoek te doen naar de toegenomen vraag naar professionele hulpverlening.
Komt het vaker voor dat ouders het idee hebben door school onder druk te worden gezet opdat hun kind(eren) onterecht «een diagnose aangepraat krijgen» of dat hun kind(eren) medicijnen moeten slikken, en bij weigering gedreigd wordt met het speciaal onderwijs? Zo ja, hoe vaak gebeurt dat? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Over de vraag of ouders het idee hebben onder druk te worden gezet, zijn landelijk geen gegevens beschikbaar. Het beeld is wel dat de huidige systematiek om in aanmerking te komen voor een indicatie voor (voortgezet) speciaal onderwijs / leerlinggebondenfinanciering, het stellen van diagnoses en het etiketteren van kinderen stimuleert. Het hebben van een diagnose is immers één van de onderdelen van de indicatiestelling. Voorts is het zo dat in het huidige systeem zowel scholen als ouders en leerlingen belang hebben bij het aanvragen van een indicatie. Op basis daarvan worden immers extra middelen toegewezen. Al met al heeft dit in de afgelopen jaren geleid tot een sterke groei van het aantal indicaties. Dat is een onwenselijke situatie en een belangrijke reden om door te gaan met passend onderwijs. De bedoeling is om in dat kader de huidige wijze van indicatiestelling af te schaffen. In plaats daarvan wordt het uitgangspunt wat leerlingen wel kunnen in plaats van wat zij niet kunnen en welke extra ondersteuning nodig is om de leerling een passend onderwijsaanbod te bieden.
Kunt u uiteenzetten wat uw oordeel is over de stelling wat betreft de krachtige lobby van de farmaceutische industrie, waarvan gezegd wordt dat nieuwe, duurdere merkgeneesmiddelen aan terrein hebben gewonnen? Bent u voorts bereid te onderzoeken in hoeverre deze stelling gegrond is?
De farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze naar de markt. De registratie autoriteiten (European Medicines Agency / College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel al dan niet toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de stichting Code Geneesmiddelen Reclame over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Gezien bovenstaande en ook gezien de eerder genoemde oorzaken voor de stijging van het aantal diagnosen en behandeling voor ADHD zie ik geen noodzaak om de rol van de farmaceutische industrie in de toename van het medicatiegebruik voor ADHD te onderzoeken.
Bent u net als de Amerikaanse psychiater Frances van mening dat diagnosecriteria voor ADHD te ruim zijn gesteld? Zo ja, waarom? Ziet u voor uzelf een taak weggelegd hier iets aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Voor het stellen van een diagnose wordt in de GGZ in Nederland gewerkt met DSM-classificaties4. De DSM is een internationaal classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen, uitgegeven en opgesteld door de American Psychiatric Association. De werkgroep die zich hier mee bezig houdt bestaat uit internationaal vooraanstaande psychiaters.
Dit classificatiesysteem is onderhavig aan een onderhoudscyclus en wordt daardoor steeds aangepast aan de laatste wetenschappelijke inzichten. Op dit moment wordt gewerkt aan de DSM-V, waarin gekeken wordt of naast de diagnose ook de ernst van de problematiek meegenomen kan worden.
Ik ga er van uit dat de criteria voor de diagnose ADHD zorgvuldig zijn opgesteld. Daarbij is het aan de beroepsgroep om te bepalen met welke criteria en instrumentarium zij werken voor het stellen van de diagnose ADHD. De afgelopen jaren zijn in Nederland protocollen en richtlijnen opgesteld voor het stellen van de diagnose ADHD. Ik zie dan ook geen aanleiding om mij hier in te mengen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met betrokken actoren uit het onderwijs, het speciaal onderwijs, de jeugd-GGZ, met kinderartsen, wetenschappers, ouders en jeugdigen over noodzaak en wenselijkheid van toenemend medicijngebruik bij jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin informeren? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op vraag twee heb ik aangegeven dat het toenemend beroep op de jeugdzorg, en daarmee de stijging in medicijngebruik, in diverse onderzoeken aan de orde is gekomen. In «Perspectief voor Jeugd en Gezin, Kabinetsvisie op toekomst van zorg en ondersteuning voor jeugdigen en gezinnen», wat op dit moment nog ter besluitvorming in de Tweede Kamer ligt, worden voorstellen gedaan over hoe hier mee om te gaan.
Ik vind het wel van belang om ook over het toenemend medicijngebruik bij jeugdigen met opvoed- en opgroeiproblemen in gesprek te blijven met de verschillende actoren. Het lijkt mij goed om dit ook in de context van een groeiend beroep op professionele hulpverlening te doen. Hier gaan de genoemde voorstellen op in. Ik zal daarom zorgen dat in de gesprekken die in het kader daarvan gevoerd gaan worden met het veld, ook het punt van het toenemend medicijngebruik op de agenda blijft staan.
Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg» waarin wordt gemeld dat Oost-Europese vrouwen hun intrede doen in de thuiszorg?1
Ja.
Hoeveel Bulgaarse en Roemeense thuishulpen zijn via een detacheringconstructie in de thuiszorg werkzaam? Herkent u het beeld dat het vooralsnog gaat om naar schatting enkele honderden mensen? Verwacht u dat dit aantal in de toekomst zal toenemen?
Voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning vereist: Nederland maakt immers gebruik van de mogelijkheid om overgangsmaatregelen toe te passen met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers uit deze landen. Voor vrij verkeer van diensten gelden geen overgangsmaatregelen. Dit betekent dat Bulgaren en Roemenen wel als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) mogen werken in Nederland of als werknemer in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening. Uit het aangehaalde krantartikel blijkt dat Seniorcare24 stelt dat het de laatstgenoemde constructie benut: grensoverschrijdende dienstverlening met eigen werknemers.
Op grond van het vrij verkeer van diensten mag een in een andere EU-lidstaat gevestigde dienstverlener in Nederland met eigen werknemers een dienst komen verrichten, ook als het werknemers betreft voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt (zoals Bulgaren). In de Wet arbeid vreemdelingen is geregeld dat voor deze categorie geen tewerkstellingsvergunning is vereist: er kan worden volstaan met een melding («notificatie») bij UWV. Deze notificatieplicht geldt niet wanneer enkel sprake is van het ter beschikking stellen van arbeid: hiervoor blijft een tewerkstellingsvergunning vereist. Uit de cijfers van UWV blijkt dat er dit jaar tot nu toe 24 Bulgaarse vreemdelingen zijn genotificeerd in de zorgsector. In hoeverre in de toekomst gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is vooralsnog niet in te schatten.
De Arbeidsinspectie controleert of grensoverschrijdende dienstverleners die hebben genotificeerd niet feitelijk arbeid ter beschikking stellen. In dat geval is sprake van illegale tewerkstelling en wordt in principe een boete opgelegd aan zowel de in het buitenland gevestigde werkgever als aan de in Nederland gevestigde opdrachtgever(s).
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt, geldt dat ook gedetacheerde werknemers recht hebben op het wettelijk minimumloon. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de WML. Ook gelden voor gedetacheerde werknemers de algemeen verbindend verklaarde kernbepalingen uit de van toepassing zijnde cao. Behalve om loon gaat het hierbij om belangrijke arbeidsvoorwaarden zoals werk- en rusttijden, vakantiedagen en gezondheid, veiligheid en hygiëne. Cao-partners zijn zelf verantwoordelijk voor de controle op naleving van de bepalingen in cao’s. Op dit moment is er overigens geen algemeen verbindend verklaarde cao voor de thuiszorg.
Zoals gezegd mogen Bulgaren en Roemenen ook als zzp’er werken in Nederland. Als blijkt dat feitelijk sprake is van een werkgever-werknemerrelatie spreken we van schijnzelfstandigheid. Wanneer de werkgever niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning, is sprake van illegale tewerkstelling en legt de Arbeidsinspectie een boete op aan de werkgever. Met de Belastingdienst en IND worden gegevens uitgewisseld over schijnzelfstandigheid. Ook vindt intensieve voorlichting plaats over schijnzelfstandigheid: via brochures in verschillende talen, de campagne «Weet hoe het zit» en de website van de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie heeft de aanpak van werkgevers van Bulgaarse en Roemeense schijnzelfstandigen tot een van de speerpunten benoemd in 2010. Het thema «het oneigenlijk verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt door zelfstandigen zonder personeel» maakt deel uit van het programmaproject ter uitvoering van amendement nr. 43 bij de SZW-begroting 2010, waarover uw Kamer per brief van 15 maart jl. is geïnformeerd.2
Op dit moment heeft de Arbeidsinspectie enkele zaken in de thuiszorg in onderzoek, waaronder het in het artikel genoemde bureau. In deze zaken wordt onderzocht of er sprake is van illegale tewerkstelling door de inzet van schijnzelfstandigen of door het ter beschikking stellen van arbeid zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning.
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt specifiek in de thuiszorg kan ik u melden dat de Arbeidsinspectie in 2011 een inspectieproject op het terrein van arbeidsmarktfraude zal opstarten in de zorgsector. De ontvangen signalen en de ervaringen uit de lopende onderzoeken zullen hierin worden meegenomen.
Kunt u toelichten of de detacheringconstructie die wordt toegepast rechtmatig is? Gaat het hier om schijnzelfstandigen die de facto werknemers zijn? Bent u van mening dat met deze constructie de benodigde tewerkstellingsvergunning voor Roemenen en Bulgaren wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie in de thuiszorg aan te pakken? In hoeverre controleert de Arbeidsinspectie op schijnzelfstandigheid in de thuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Alcoholreclame rondom jeugdsport |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
|
|
![]() |
Kent u het bericht «Vader: Haal bierreclame weg»?1
Deelt u de mening dat alcoholreclame langs sportvelden die bezocht worden door veel minderjarigen onwenselijk is, nu opnieuw gebleken is dat het bestaande criterium van 25% onvoldoende beschermend werkt?2 In hoeverre is alcoholreclame langs sportvelden en op de clubwebsite te verenigen met de campagne «Geen 16, geen druppel»?
Deelt u de mening dat jongeren op en rond het sportveld niet meer geconfronteerd mogen worden met alcoholreclame? Zo ja, bent u bereid aan te dringen op aanvulling van de Reclame Code met een verbod op alcoholreclame rondom jeugdsport?
Welke concrete resultaten heeft het overleg met de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik (STIVA) over de naleving van het 25%-criterium tot dusver opgeleverd?3
Met hoeveel zaken krijgt de Reclame Code Commissie te maken, waarbij het gaat om reclame op een plek waar minstens 25% minderjarigen zijn? Bent u van mening dat er effectief wordt opgetreden tegen dergelijke overtredingen, aangezien er nog nooit een sanctie is toegepast met betrekking tot het 25%-criterium? Zo ja, op welke manier?
Welke aanvullende maatregelen op het 25%-criterium kunnen worden genomen om te voorkomen dat grote groepen jongeren bij grote evenementen geconfronteerd worden met alcoholreclame, aangezien u hebt erkend dat het 25%-criterium niet toereikend is dit te voorkomen?4
Q-koorts |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheid reageerde afwachtend op Q-koorts»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de resultaten van het onderzoek van de Provinciale Raad voor Volksgezondheid in Noord-Brabant?2
Het rapport, dat is geschreven door een student biomedische wetenschappen geeft een impressie van de ontwikkelingen tijdens de uitbraak in Noord-Brabant. Ik beschouw het vooral als een verkennend rapport dat met name is gebaseerd op de meningen en opvattingen van een aantal patiënten, artsen en bestuurders. Door die opzet, de beperkte omvang van het onderzoek en de focus op Noord-Brabant, kan voor het nationale beleid maar beperkte waarde worden gehecht aan de conclusies en aanbevelingen.
Is het waar dat de Rijksoverheid Q-koorts als een regionaal probleem zag?
Nee.
Is de Rijksoverheid en in het bijzonder uw beleid erop toegerust om een gelijktijdige uitbraak van dierziektes of epidemieën met effecten op de volksgezondheid effectief te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, welke voorzorgsmaatregelen worden hiertoe genomen?
Ja, de minister van VWS en ik gaan uit van het «One Health»-principe waarbij bestrijding van zoönosen (infectieziekten die kunnen worden overgedragen van dieren op mensen) een aangelegenheid is van zowel de veterinaire sector als de humane gezondheidszorg, zoals in antwoorden op vragen van het lid Thieme eerder is aangegeven (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 825).
Is het waar dat de samenwerking tussen uw ministeries niet optimaal was bij het bestrijden van de Q-koorts? Is die samenwerking inmiddels verbeterd? Welke maatregelen heeft u genomen en gaat u nemen om de samenwerking te verbeteren?
De manier waarop de ministeries van VWS en LNV de aanpak en bestrijding van de Q-koorts ter hand hebben genomen en welke lessen daaruit getrokken kunnen worden, is de centrale vraag van de evaluatiecommissie Q-koorts onder leiding van prof.dr.ir. G. van Dijk. Zoals de minister van VWS en ik uw Kamer hebben gemeld, rapporteert de Commissie over haar bevindingen op 22 november 2010. Dit rapport zal, voorzien van een beleidsreactie van de minister van VWS en mij, worden aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nrs. 354 en 427).
Welke risico’s voor de volksgezondheid zijn er indien uw samenwerking niet optimaal is? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doden van geiten wellicht niet nodig was geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uw standpunt over schadevergoeding aan patiënten uiteenzetten?
In reactie op de motie van het lid Van Gerven (Kamerstukken II 2009/10, 28 286, nr. 392) over een collectieve regeling voor Q-koortspatiënten heeft de minister van VWS zijn standpunt over schadevergoeding aan patiënten reeds uiteengezet. De motie is door uw Kamer verworpen. De minister van VWS heeft dat standpunt bij de gesprekken met Q-uestion, de stichting voor mensen met Q-koorts, toegelicht.