Afrekenbare en controleerbare kabinetsdoelen met betrekking tot overhevelen van aandoeningen met een lage ziektelast |
|
André Rouvoet (CU), Emile Roemer , Job Cohen (PvdA), Femke Halsema (GL), Marianne Thieme (PvdD), Alexander Pechtold (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat het kabinet aandoeningen met een lage ziektelast wil overhevelen naar aanvullende verzekeringen?1
Verzekerde prestaties gericht op de behandeling van aandoeningen met een lage ziektelast worden uit het basispakket verwijderd. Dit is nodig om de zorg betaalbaar te houden. Vanaf 2015 moet dit leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard. Of en in hoeverre dergelijke prestaties worden opgenomen in aanvullende verzekeringen is een zaak van de zorgverzekeraars. De regering beslist niet over de samenstelling van aanvullende verzekeringen.
Wat is het exacte doel, uitgedrukt in meetbare indicatoren?
Zie 1.
Welke effect- en prestatie-indicatoren worden gehanteerd?
Het verwijderen uit het basispakket van behandelingen gericht op aandoeningen met een lage ziektelast moet vanaf 2015 leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard.
Kan het kabinet definiëren welke aandoeningen vallen onder een aandoening met een lage ziektelast?
Op dit moment niet. De benadering via het lage-ziektelastcriterium vereist nadere uitwerking. Het College voor zorgverzekeringen zal om een uitvoeringstoets worden gevraagd. Ik zal in het eerste kwartaal van 2012 een plan van aanpak over de lage-ziektelastbenadering aan de Tweede Kamer presenteren. Ik heb deze toezegging overigens al gedaan in reactie op de gewijzigde motie Van der Veen c.s. (32 500 XVI, nr. 70).
Wat is het uitgangspunt (nulmeting) per 1 januari 2011 uitgedrukt in deze meetbare indicatoren?
De maatregel gaat pas later in. De lage-ziektelastbenadering moet vanaf 2015 een structurele besparing opleveren.
Wat zijn de tussendoelen voor deze doelstelling op 31 december in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015?
Vanaf 2015 moet het verwijderen uit het basispakket van behandelingen gericht op aandoeningen met een lage ziektelast leiden tot een structurele besparing van € 1,3 miljard. Voor de jaren 2011–2014 zijn er geen doelen gesteld.
Wat gaat het kabinet doen om deze doelstelling te bereiken?
Zie 4.
Wanneer gaat het kabinet dit doen?
Zie 4.
Welke instrumenten en middelen zijn er beschikbaar om deze doelen te bereiken?
Zie 4.
Op welke manier en wanneer gaat het kabinet jaarlijks verantwoording afleggen?
Het kabinet zal binnen de reguliere cyclus verantwoording afleggen.
De 6 miljoen extra aan ICT uitgaven in het Academisch Ziekenhuis Maastricht |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het AZM in totaal al 66 miljoen euro meer heeft uitgegeven aan ICT-projecten dan in 2004 was voorzien, en dat het totale bedrag in 2013 zal zijn opgelopen tot 132 miljoen euro? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over het AZM.
Exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de totale exploitatie worden afgewogen door de Raad van Bestuur van het AZM. Het AZM (i.c. de Raad van Toezicht) zal over de uitgaven die gedurende een jaar gedaan worden, verantwoording moeten afleggen in het jaarverslag. De verantwoording over deze kosten zal in het jaarverslag over 2010 te vinden zijn. Het zou te ver gaan om vanuit Den Haag specifieke regels te bepalen over dit soort situaties. Er zijn andere, efficiëntere mechanismen die hier corrigerend kunnen werken: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad, de verzekeraars die hen contracteren. Die zijn in staat om zo’n beslissing over de kosten van een ICT project in zijn geheel te kunnen beoordelen, in plaats van geïsoleerd als een incident.
Deelt u de mening dat de Raad van Bestuur van het AZM de ICT-uitgaven gedurende de afgelopen zes jaar structureel onderschat heeft, dat zij ondanks verschillende mogelijkheden daartoe de budgetoverschrijdingen niet heeft weten te stoppen en dat er derhalve sprake is van mismanagement binnen dit ziekenhuis?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over de exploitatiebeslissingen van individuele instellingen.
Navraag bij het AZM leert overigens dat het AZM de mening is toegedaan dat het onjuist is te stellen dat in 2004 werd uitgegaan van een investering van € 34,6 miljoen. Het plan waarop dit bedrag is gebaseerd is namelijk niet goedgekeurd door de Raad van Bestuur. De Raad van Bestuur van het AZM meldt mij dat op basis van dit eerste plan de Raad van Bestuur tot de overtuiging kwam dat een geheel andere opzet van de ICT-vernieuwing noodzakelijk en gewenst was. Dit plan heeft dus nooit een geformaliseerde status gekregen en heeft niet als inhoudelijk en financieel kader voor dit project gediend. Naar aanleiding van de discussie over het eerste plan, heeft de Raad van Bestuur ervoor gekozen om een deskundige aan te trekken met de vereiste ervaring in het leiden van omvangrijke ICT-trajecten. Dit werd met name van belang geacht omdat geen enkel ander UMC een dergelijk omvangrijk ICT-traject had doorlopen en er dus nog geen ervaring mee was opgedaan. Deze functionaris heeft bij zijn aantreden gesteld dat de kosten voor de noodzakelijke ICT-vernieuwing zouden stijgen van toentertijd 2,5% van de jaaromzet tot een percentage van rond de 5 tot 6% van de jaaromzet. Bij een omzet van € 450 miljoen is dat een bedrag van € 22,5 miljoen per jaar. Die 5%- norm is door het AZM gehanteerd bij de budgettering en is later reëel gebleken
Het AZM bestrijdt derhalve dat er sprake is van een kostenoverschrijding, omdat in de budgettering altijd de 5%-norm voor ICT-investeringen is gehanteerd. Het AZM heeft de afgelopen jaren, waarin de ICT-vernieuwing is doorgevoerd, nooit negatieve exploitatie-resultaten geboekt en het is niet nodig gebleken om de aangelegde bestemmingsreserve aan te wenden.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de mogelijke relatie tussen enerzijds de hoogte van de ICT-uitgaven van het AZM en anderzijds de op handen zijnde reorganisatie binnen het ziekenhuis, waarbij bezuinigd wordt op 260 Fte aan personeel en ook op de aanschaf van medische apparatuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over exploitatiebeslissingen van een individuele instelling.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de bestuurders van het AZM dat deze reorganisatie veroorzaakt wordt door kortingen die het kabinet het ziekenhuis oplegt?
Elk ziekenhuis is verantwoordelijk voor de eigen bedrijfsvoering, en beslist op basis van de eigen, concrete omstandigheden hoe het de korting wil invullen. Een ziekenhuis heeft hiertoe verschillende mogelijkheden waar onder de doelmatigheid verhogen in de bedrijfsvoering, het professionalisering van de inkoop of het verdere verbetering van de arbeidsproductiviteit. Indien het AZM voor het verwerken van de korting de keuze heeft gemaakt voor een reorganisatie dan is die keuze de verantwoordelijkheid van het AZM.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een incident, of zijn u meer gevallen bekend van zorginstellingen waar ICT-projecten zodanig op de exploitatielasten drukken dat dientengevolge reorganisaties en/of bezuinigingen onontkoombaar zijn?
Beantwoording van deze vraag vergt dat ik mij tot in detail in exploitatiebeslissingen van individuele ziekenhuizen verdiep. Zoals aangegeven bij 1 is dat niet mijn verantwoordelijkheid.
In het algemeen zal er binnen elke organisatie en dus ook bij zorginstellingen, sprake zijn van plussen en minnen, welke binnen de exploitatie opgelost moeten worden.
Hoe verhouden deze budgetoverschrijdingen zich tot de wens van dit kabinet om de ziekenhuiszorg efficiënter te organiseren?
Zoals aangegeven bij 2 bestrijdt het AZM dat er sprake is van budgetoverschrijdingen. Het AZM heeft de afgelopen jaren geen negatieve exploitatie-resultaten geboekt.
Als een ziekenhuis zelf tot de conclusie komt dat investeringen in ICT noodzakelijk zijn om de zorg effectief, efficiënter, veiliger of patiëntvriendelijker te maken, hebben we met elkaar afgesproken dat deze beslissingen beter door het ziekenhuis kunnen worden genomen dan door de centrale overheid. Dat betekent dat het ziekenhuis ook zelf verantwoordelijkheid draagt voor deze beslissingen en de gevolgen daarvan.
Welke acties onderneemt u richting het AZM, om te voorkomen dat het totale bedrag aan investeringen in ICT-projecten in 2013 zal zijn opgelopen tot de verwachte 132 miljoen euro?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij hierop actie te ondernemen mocht dat nodig zijn. Er zijn andere, efficiëntere mechanismen die hier corrigerend kunnen werken, te weten de Raad van Toezicht, de Ondernemingsraad en de verzekeraars.
De DBC-financiering in de geestelijke gezondheidszorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op de aan u gerichte brief van verschillende verenigingen voor psychologen, psychotherapeuten en psychiaters, waarin zij hun teleurstelling uitspreken over het uitblijven van een oplossing voor hun declaratieproblemen? Kunt u zich deze onvrede voorstellen en wat is hierop uw antwoord?1
Ik heb middels een brief aan de NVVP, NVvP en NIP2 gereageerd op hun bezwaar tegen het besluit van de NZa om geen nadere regel vast te stellen voor het prestatievoorschot in de curatieve GGZ. Graag verwijs ik u naar mijn brief, waarvan u ook een afschrift ontvangt (CZ-U-3042626).
Waarom wordt in de regeling van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen uitvoering gegeven aan de motie-Van Gerven2? Wilt u de NZa opdragen een regeling te treffen die wel in lijn is met genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn brief aan de NVVP. Alle zorgverzekeraars committeren zich bestuurlijk aan het voorstel om het onderhanden werk van vrijgevestigde ggz-aanbieders permanent te financieren. Van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heb ik bovendien begrepen dat hun voorstel financieel aantrekkelijker is voor vrijgevestigde ggz-aanbieders, dan dat de regeling van de NZa zou zijn geweest. Mijns inziens is deze decentrale oplossing in lijn met de Motie Van Gerven, namelijk het oplossen van eventuele liquiditeitsproblemen bij aanbieders. Ik acht het dan ook niet nodig om de NZa op te dragen alsnog een landelijke regel vast te stellen.
Kent u de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB), waarin de verplichting voor ggz-behandelaars om diagnose-informatie te vermelden op declaraties en te verstrekken aan zorgverzekeraars ongedaan is gemaakt? Wat is uw reactie op het oordeel van het CBB dat er zwaarwegende bezwaren zijn met betrekking tot de medische privacy van de patiënt en het noodzakelijke beroepsgeheim van de behandelaar?3
Ja. Bij brief van 11 oktober 2010 heb ik u bericht over de gevolgen van de uitspraak van het CBb van 2 augustus 2010. Zoals ik destijds heb aangegeven, heeft het CBb het belang dat verzekeraars hebben bij het beschikbaar hebben van diagnose-informatie bij de uitvoering van hun controle- en inkooptaak onderschreven. Ook heeft het CBb geoordeeld dat de NZa onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond dat deze diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder medisch tuchtrecht vallen. De NZa zal derhalve opnieuw een besluit dienen te nemen. Op 8 november jl. heeft de NZa alle betrokken partijen geconsulteerd over mogelijke oplossingsrichtingen. In januari 2011 is een hoorzitting gepland, waarna de NZa zo spoedig mogelijk een besluit zal nemen.
Is het waar dat de NZa als reactie op dit vonnis heeft besloten dat de posities van de DBC-prestatiecode die de diagnose bevatten mogen worden vervangen door nullen?
Het CBb heeft bij eerdergenoemd vonnis de voorlopige voorziening getroffen dat de verplichting voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten om de diagnose-informatie en de lekenomschrijving op declaraties te vermelden en aan zorgverzekeraars en cliënten te verstrekken, wordt geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de NZa. Meteen na deze uitspraak heeft de NZa deze voorlopige voorziening via haar website algemeen bekend gemaakt.
Is het waar dat de posities van de DBC-prestatiecode die de tarieven weerspiegelen wel verplicht moeten worden ingevuld? Zo ja, is dit niet in strijd met het vonnis van het CBB, aangezien aan de hand van de specifieke tarieven de diagnoses alsnog achterhaald kunnen worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-prestatiecode is een 12-cijferige code, die is opgebouwd uit 4 x 3 cijfers, te weten: zorgtype (3 cijfers), diagnosecode (3 cijfers), productgroep verblijf (3 cijfers) en productgroep behandeling (3 cijfers). Op basis van de voorlopige voorziening van het CBb hoeven de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten de diagnosecode en de code m.b.t. de productgroep «behandeling» niet in te vullen.
Ik constateer dat het, ondanks de voorlopige voorziening van het CBb, mogelijk is om op basis van de in rekening gebrachte tarieven de diagnose te achterhalen. Daarmee wordt het belang onderstreept dat de NZa zo snel mogelijk de door het CBb gevraagde onderbouwing van de noodzaak dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, levert.
Vindt u het aanvaardbaar dat vertrouwelijke medische informatie over burgers als gevolg van de DBC-systematiek onder ogen kan komen van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt, en die niet tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe garandeert u de medische privacy?
Zoals ik heb toegelicht bij vraag 3 bereidt de NZa momenteel in afstemming met veldpartijen een zorgvuldig afgewogen besluit voor. In dit besluit moet de NZa in opdracht van het CBb hetzij de noodzaak aantonen dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen, hetzij de kring van personen bij verzekeraars die deze diagnose-informatie ontvangen beperken met het oog op de bescherming van de medische persoonsgegevens. De NZa is hierbij gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP).
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de privacy van patiënten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6. In aanvulling hierop merk ik op dat het belang van de verzekeraar bij controle ook in het belang van de verzekerde is, omdat de zorgverzekeraar nagaat of het tarief dat door een zorgaanbieder voor een prestatie in rekening wordt gebracht rechtmatig in rekening wordt gebracht.
Wat weegt voor u zwaarder: het gemak van de zorgverzekeraar of de medische ethiek van gegarandeerde vertrouwelijkheid tussen behandelaar en patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6.
Aan welke instanties worden door het DIS (DCB informatiesysteem) DBC-gegevens aangeleverd, bijvoorbeeld voor statistisch onderzoek? Hoeveel personen die niet vallen onder het medisch beroepsgeheim dan wel medisch tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn, hebben inzage in deze gegevens?
Door het DIS wordt aan twee soorten afnemers gegevens verstrekt: publieke afnemers (NZa, VWS, CBS, CVZ en DBC-Onderhoud) en private afnemers. De private afnemers zijn in eerste instantie zorgaanbieders die rapportages op basis van hun eigen gegevens ontvangen. Verzoeken van andere private partijen om DIS gegevens worden voorgelegd aan de eigenaren van die gegevens, namelijk de individuele zorgaanbieders of door zorgaanbieders gemachtigde brancheorganisaties (zoals bijvoorbeeld de NVZ of GGZ Nederland).
Aangezien de DIS-gegevens gepseudonimiseerd zijn (zie ook vraag 10) is er geen sprake van identificeerbare persoonsgegevens. Het medisch beroepsgeheim en medisch tuchtrecht zijn dan ook niet van toepassing op deze gegevens.
Is het waar dat deze DBC-gegevens niet onomkeerbaar zijn geanonimiseerd, maar omkeerbaar zijn gecodeerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De DBC-gegevens worden dubbel gepseudonimiseerd voordat ze worden opgeslagen in het DIS. Het DIS heeft zelf niet de beschikking over de broncode die het pseudonimisatieproces uitvoert, alleen de ZorgTTP (Zorg Trusted Third Party) beschikt daarover. De ZorgTTP kan inderdaad de pseudonimisatie omkeren. De ZorgTTP staat onder toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). In opdracht van VWS wordt jaarlijks een audit uitgevoerd bij de ZorgTTP, waarbij getoetst wordt aan de voorwaarden van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP).
Is het waar dat deze DBC-gegevens kunnen worden herleid tot de therapeut, de cijfers van de postcode van de patiënt en diens geboortejaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar en wilt u uw antwoord toelichten?
Als de zorgaanbieder een individuele therapeut is, zijn de DIS-gegevens herleidbaar tot deze therapeut. Als de zorgaanbieder een instelling is, zijn de gegevens echter niet herleidbaar tot de individuele therapeut. In het DIS worden de cijfers van de postcode (de wijkcode) en het geboortejaar opgenomen. Ik vind dat aanvaardbaar. Deze registratie voldoet aan de wet en regelgeving van de WBP en sluit aan bij de door het CBP gestelde eisen. Ik wil daarbij ook benadrukken dat slechts een beperkt aantal gebruikers een bestand krijgt met de DIS-gegevens van een individuele aanbieder: dat zijn de NZa, CBS, DBC Onderhoud, CVZ en VWS en mogelijk ook de brancheorganisaties en het CVZ. Andere partijen krijgen geen toegang tot deze gegevens van individuele aanbieders, waardoor indirecte herleidbaarheid voor een belangrijk deel wordt uitgesloten.
Kunt u uitsluiten dat elektronisch opgeslagen patiëntengegevens, versleuteld of niet, worden ontvreemd dan wel door een fout op straat belanden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is natuurlijk nooit helemaal uit te sluiten dat gegevens in handen van ongeautoriseerde personen komen. Wel zijn zoveel mogelijk voorzorgen genomen om te voorkomen dat dit gebeurt. Door de dubbele pseudonimisering zitten er geen tot personen te herleiden gegevens in het DIS (zie ook mijn antwoorden op vraag 10 en 11. Met de brancheorganisaties (zie vraag 9) is afgesproken dat afnemers van DIS-gegevens zich dienen te houden aan de geldende wet- en regelgeving in het algemeen, en aan de privacywetgeving in het bijzonder. Databestanden uit DIS worden altijd via aangetekende verzending en beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik verstrekt. Pas na ontvangstbevestiging geeft DIS het wachtwoord. Hiermee is het risico op ontvreemding of zoekraken van gegevens tot een absoluut minimum beperkt.
Zelfstandigen zonder personeel |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
|
|
|
Is het nog immer de inzet van de regering, zoals de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de Kamer schreef, dat het mogelijk moet blijven dat zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) ingezet kunnen worden mede gezien het (arbeidsmarkttechnische) belang om iedereen die in de zorg wil werken, daartoe ook in de gelegenheid te stellen?1
Ja.
Tot welke concrete acties heeft deze inzet geleid en tot welke resultaten?
Op 16 augustus 2010 zond de minister van VWS uw Kamer een toelichting op de activiteiten die nodig zijn om de mogelijkheid tot contractering van zelfstandig zorgverleners door de zorgkantoren/concessiehouders uitvoering AWBZ in te voeren (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155). Deze activiteiten worden nu uitgevoerd.
Fiscaal kunnen er geen uitzonderingsposities gemaakt worden, omdat die dan direct op alle arbeidsrelaties van invloed zijn.
Ben u nagegaan wat de gevolgen zijn voor de uitvoeringslast van contractering van enkele duizenden zelfstandigen door zorgkantoren en voor de uitvoering van kwaliteitstoezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?2 Kunt u nu aan de Kamer rapporteren over uw toezegging dat zelfstandige contractering per 2012 mogelijk zou worden?3 Zo nee, waarom niet?
Dit zijn activiteiten als omschreven in de brief van 16 augustus 2010 (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155), die op dit moment uitgevoerd worden. Hierover wordt gerapporteerd in de memorie van toelichting bij de wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
Kunt u, aangezien er nog steeds onduidelijkheid bestaat wanneer Zorg in Natura, die verleend wordt door een zelfstandige, ook werkelijk verleend wordt als zelfstandige, voor onderstaande casussen aangeven wanneer sprake is van een dienstverband en wanneer van een ZZP-status? Kunt u dat met redenen omkleden? Kunt u voor elk van deze voorbeelden tevens aangeven of er een sprake is van een hiërarchische lijn en een dienstverband en dat met redenen omkleden?
Het is niet aan de politiek om de feiten en omstandigheden van een arbeidsrelatie te beoordelen. De kaders staan in de wet en regelgeving en worden door de jurisprudentie nader ingevuld.
Kunt u een reactie geven op de volgende casussen:
Bij brief van 16 augustus 2010 (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) is uw Kamer door de minister van VWS geïnformeerd dat voor AWBZ-contractering van individuele zorgverleners een wijziging van het Besluit zorgaanspraken AWBZ nodig is. Daarbij bent u ook geïnformeerd over de stappen die hiertoe en ten behoeve van de implementatie van deze wijziging in de regelgeving worden gezet. Overleg met het veld is hier onderdeel van. Het streven is erop gericht de zelfstandige contractering op zijn vroegst per 1 januari 2012 te effectueren. Ik ga er derhalve niet van uit dat dit voor 1 februari 2011 afgerond is.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg treden met het veld om te bepalen op welke wijze u uitvoering wenst te geven aan de belofte om zelfstandige contractering mogelijk te maken? Kunt u de Kamer voor 1 februari 2011 op de hoogte stellen op welke wijze dat mogelijk is gemaakt?
Ritalin als partydrug |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Ritalin raakt in opmars als partydrug»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van het lid Bouwmeester over gemiste en oneigenlijke diagnose ADHD en gebruik ritalin?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het IVO-onderzoek (Instituut voor Verslavingsonderzoek) waaruit blijkt dat 15% van de kinderen met ADHD die ritalin gebruikt hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin.
24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich mee brengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin op en volgens doktersvoorschrift gebruiken.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds vaker oneigenlijk gebruikt wordt als partydrug en zelfmedicatie? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken wat hiervan de oorzaak is? Zo nee, waarom niet?
De prevalentie van oneigenlijk gebruik van Ritalin is niet goed bekend. In een ander onderzoeksrapport van het IVO uit 2009, naar oneigenlijk medicijngebruik door 14–17 jarigen, gaven 55 van de 2385 ondervraagden aan ooit oneigenlijk Ritalin te hebben gebruikt. De meesten gaven aan dat het voor een eenmalig experiment was. Ook de onlangs verschenen achtergrondstudie van de Nationale Drug Monitor: «Hulpvraag bij amfetamine- en ecstasygebruik» bevat geen aanwijzingen voor toename van dit fenomeen. Hoewel het mij zorgen baart dat Ritalin oneigenlijk wordt gebruikt vormen de uitkomsten van bovenvermelde onderzoeken voor mij geen aanleiding tot nader onderzoek.
Deelt u de zorg dat ritalin steeds makkelijker illegaal te verkrijgen is via internet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen? Zo nee, waarom niet?
Uit het IVO onderzoek van 2009 blijkt dat Ritalin bij oneigenlijk gebruik voornamelijk via vrienden en studiegenoten wordt verkregen. Verkrijging via internet kwam nauwelijks voor.
Bent u het eens met het IVO dat betere voorlichting oneigenlijk gebruik kan voorkomen en afkicken bevordert? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de aard en de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin zoals nu bekend wil ik mij vooralsnog in deze beperken tot het monitoren en voorlichten met behulp van het bestaande instrumentarium.
De ICT-perikelen van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in dagblad De Limburger «AZM vertilt zich aan ICT»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over het AZM.
Exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de totale exploitatie worden afgewogen door de Raad van Bestuur van het AZM. Het kenmerkende van het systeem van zorg dat we in Nederland kennen, is dat de minister van VWS systeemverantwoordelijk is en dat de dagelijkse gang van zaken wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties die daarvoor door zorgverzekeraars worden gecontracteerd. In dit specifieke geval behoort het niet tot mijn taak te weten welk ziekenhuis besluit over te gaan tot een ICT project, danwel een oordeel te hebben over de kosten die daarmee gepaard gaan.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het AZM (i.c. de Raad van Toezicht) over de uitgaven die gedurende een jaar gedaan worden, verantwoording moet afleggen in het jaarverslag. De verantwoording over deze kosten zal in het jaarverslag over 2010 te vinden zijn. Het zou te ver gaan om vanuit Den Haag specifieke regels te bepalen over dit soort situaties. Er zijn andere, efficiënter mechanismen die hier corrigerend kunnen werken: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad, de verzekeraars die hen contracteren. Die zijn in staat om zo’n beslissing over de kosten van een ICT project in zijn geheel te kunnen beoordelen, in plaats van geïsoleerd als een incident.
Zal de totale ICT vernieuwing van het Academisch Ziekenhuis Maastricht eind 2013 opgelopen zijn naar € 132 miljoen, terwijl in 2004 nog uitgegaan werd van € 34,6 miljoen? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kostenexplosie en verviervoudiging van de ICT budgetten?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over de exploitatiebeslissingen van individuele instellingen.
Navraag bij het AZM leert overigens dat het totale investeringsbedrag voor de ICT-vernieuwing in het AZM eind 2013 € 132 miljoen zal bedragen. Het AZM geeft daarbij echter aan dat het onjuist is te stellen dat in 2004 werd uitgegaan van een investering van € 34,6 miljoen. Het plan waarop dit bedrag is gebaseerd is namelijk niet goedgekeurd door de Raad van Bestuur.
De Raad van Bestuur van het AZM meldt mij dat op basis van dit eerste plan de Raad van Bestuur tot de overtuiging kwam dat een geheel andere opzet van de ICT-vernieuwing noodzakelijk en gewenst was. Het oorspronkelijke plan heeft daarom nooit een geformaliseerde status gekregen en ook niet als inhoudelijk en financieel kader voor dit project gediend. Naar aanleiding van de discussie over het eerste plan, heeft de Raad van Bestuur ervoor gekozen om een deskundige aan te trekken met de vereiste ervaring in het leiden van omvangrijke ICT-trajecten. Dit werd met name van belang geacht omdat geen enkel ander UMC een dergelijk omvangrijk ICT-traject had doorlopen en er dus nog geen ervaring mee was opgedaan. Deze functionaris heeft bij zijn aantreden gesteld dat de kosten voor de noodzakelijke ICT-vernieuwing zouden stijgen van toentertijd 2,5% van de jaaromzet tot een percentage van rond de 5 tot 6% van de jaaromzet. Bij een omzet van € 450 miljoen is dat een bedrag van € 22,5 miljoen per jaar. Die 5%- norm is door het AZM gehanteerd bij de budgettering en is later reëel gebleken
Wat is de oorzaak van deze enorme kostenoverschrijding?
Zoals aangegeven bij 2 bestrijdt het AZM dat er sprake is van een kostenoverschrijding. Het AZM heeft de afgelopen jaren, waarin de ICT-vernieuwing is doorgevoerd, geen negatieve exploitatie-resultaten geboekt noch is het nodig gebleken de aangelegde bestemmingsreserve aan te wenden.
Vormen deze enorme uitgaven een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor geen aanwijzingen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft zowel in juni als in november van dit jaar gesprekken gevoerd met het AZM. Hierin zijn ook de bezuinigingsoperatie en de genomen stappen zoals inkrimping van de personele formatie besproken.
De IGZ is op dit moment van oordeel dat het AZM adequate kwaliteit van zorg levert. In vergelijking met voorgaande jaren heeft het AZM zelfs een aantal significante verbeteringen tot stand weten te brengen. Wel heeft de IGZ de Raad van Bestuur van het MUMC laten weten dat zij actief geïnformeerd wil worden indien zich onverwachte tegenvallers voordoen.
Is het waar dat het AZM meer verrichtingen in het B-segment wil gaan verrichten om de verliezen goed te maken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals eerder opgemerkt heeft het AZM de afgelopen jaren geen negatief exploitatie-resultaat geboekt. De inspanningen van de Raad van Bestuur zijn erop gericht de organisatie structureel financieel gezond te houden. De Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat ten aanzien van het B-segment in het AZM sprake is van een stijging van de inkomsten door enerzijds meer aandacht te geven aan een zorgvuldige registratie en anderzijds door autonome groei. Het AZM is van mening dat de gestegen zorgvraag adequaat wordt ingevuld, zonder dat dit ten koste gaat van het academisch profiel. Het AZM meldt tenslotte dat ze in de verhouding tussen het aantal behandelingen in het B-segment versus topreferente zorg, niet uit de pas loopt in vergelijking met andere UMC’s, daarbij in aanmerking nemende dat het AZM ook een functie als stads- en streekziekenhuis vervult.
Hoe verhoudt dit zich tot de academische functie van het AZM? Is de kans dat opnieuw wordt overgegaan tot postcodegeneeskunde vanwege financiële niet medische redenen uitgesloten? Zo nee, wilt u dan ingrijpen?
Het AZM bekijkt ter versterking van de academische functie haar totale portfolio om te beoordelen of alle functies in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Overigens heeft mijn ambtsvoorganger met het AZM naar aanleiding van de berichtgeving over postcodegeneeskunde, begin dit jaar, afspraken gemaakt. U bent hierover per brief (TK, 2009–2010, 32 299, nr. 7). geïnformeerd. In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met VWS zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraak staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft ons dat op 14 december jongstleden nog bevestigd. De Raad van Bestuur van het AZM wil medio februari volgend jaar een definitief besluit nemen over haar aanbod van topreferente zorg. Voor die tijd zal ze met VWS een gesprek voeren over de inhoud van het besluit en mogelijke consequenties voor haar patiënten.
Is het waar dat het hoofd ICT vanwege de explosie van de ICT kosten is ontslagen? Is het waar dat hij als zondebok is geofferd? Zo ja, welk bedrag heeft betrokkene meegekregen bij zijn ontslag?
Het AZM meldt mij dat dit onjuist is. Volgens het AZM is de directeur ICT vertrokken wegens een verschil van inzicht in de verdere implementatie van het ICT-traject. Over de overeengekomen ontslagvergoeding kan het AZM geen mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Bestuur in deze kwestie? Is zijn positie in het geding? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van het AZM zich een oordeel te vormen over het handelen van de Raad van Bestuur en of de positie van de Raad van Bestuur in het geding is.
Wat vindt u van de bezoldiging van de Raad van Bestuur, waarbij de heer P. in 2009 een totaal inkomen van € 306 377 euro genoot, de heer B. een totaal inkomen van € 274 460 en de heer D. een totaal inkomen van € 274 878?
VWS gaat altijd uit van het bruto-inkomen als vergelijkingsmaatstaf en niet het het bruto-inkomen plus de werkgeverslasten. Dat bruto-inkomen staat in het jaarverslag vermeld als € 256 386 respectievelijk € 229 923. Dat zijn inkomens die de benoemende Raad van Toezicht destijds bij de aanstelling van de desbetreffende leden van de Raad van Bestuur blijkbaar heeft gebaseerd op de toen geldende salarisadviesnorm, die van de NVZD. Een inschaling op basis van de nu geldende salarisnorm, de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), zou heden ten dage tot een lagere inschaling leiden.
Wat vindt u van het feit dat alle drie de directeuren een auto van de zaak hebben ter waarde van respectievelijk € 72 482, € 65 004 en € 71 670 in 2009?
Over de dienstauto’s hebt u eerder vragen gesteld (TK, 2008–2009, Aanhangsel 1631). In het antwoord daarop is gesteld dat exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de exploitatie op instellingsniveau moeten worden afgewogen. De Raden van Toezicht, de Ondernemingsraden en de contracterende zorgverzekeraars zijn degenen die het beste in staat zijn om dergelijke beslissingen binnen het totale kader op instellingsniveau te kunnen beoordelen. Die mening ben ik nog steeds toegedaan (zie ook vraag 1).
Acht u een dergelijke salariëring en een auto van de zaak gerechtvaardigd voor een academisch ziekenhuis dat betaald wordt uit premiegelden en algemene middelen? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, bent u bereid corrigerend op te treden en de inkomens te maximeren op de Balkenendenorm, zijnde € 181 000 in 2009?
Zie mijn antwoorden op de vragen 9, 10 en 11. Zoals u weet komt het kabinet op korte termijn met een voorstel van wet om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren. De Wet normering topinkomens (WNT) zal door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend.
Is er sprake van voldoende adequaat toezicht door de Raad van Toezicht op de ICT-perikelen en de salariëring van de Raad van Bestuur? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor het toezicht op de ICT perikelen verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 1, 2, 7 en 8.
Voor het toezicht op de salariëring verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 9 t/m 12.
AWBZ-premies |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw definitie van «AWBZ-premie»? Is dat het bedrag dat door mensen wordt afgedragen of het bedrag dat overblijft na toepassing van een verdeelsleutel op de opbrengst van de gecombineerde heffing van de loonbelasting, inkomstenbelasting en de premie voor de volksverzekeringen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen aan de Belastingdienst en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Omdat bij de loon- en inkomensheffing sprake is van een gecombineerde heffing zonder expliciete onderverdeling naar het belastingdeel en het aandeel van de individuele premies, vindt de verdeling van de door de Belastingdienst geïnde gelden in eerste instantie plaats op basis van een geraamde verdeelsleutel. Volgens de in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen beschreven systematiek vindt uiteindelijk een nacalculatie plaats op basis van de feitelijke aangifte- en aanslag-informatie van de Belastingdienst en wordt de definitieve verdeelsleutel vastgesteld.
Op grond van welke wettelijke bepalingen mogen heffingskortingen in mindering worden gebracht op de door de bevolking afgedragen AWBZ-premie?
De hoogte van de AWBZ-premie wordt bepaald in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen en de Wet inkomstenbelasting 2001.
Zo bepaalt artikel 9 van de Wet financiering Sociale Verzekeringen:
Artikel 8.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt:
Kunt u een overzicht geven van de bedragen aan AWBZ-premie die jaarlijks, vanaf 1996, door de Nederlandse bevolking zijn afgedragen voordat verrekening t.b.v. de heffingskortingen heeft plaatsgevonden? Zo nee, kunt u dit overzicht dan geven inclusief de belastingvrije sommen en het arbeidskostenforfait?
Elke burger in Nederland met een inkomen betaalt inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen. In het bedrag dat een individuele burger afdraagt aan de Belastingdienst – zoals dat volgt uit de aangifte Inkomstenbelasting – zijn alle heffingskortingen verrekend waar deze burger recht op heeft en een beroep op doet. De bedragen aan AWBZ-premies die de Belastingdienst ontvangt zijn dus de feitelijke AWBZ-premies. Of zoals in antwoord op vraag 1: de AWBZ-premie is het bedrag dat mensen afdragen en dat wordt bepaald als premiepercentage maal grondslag minus heffingskortingen.
Op macroniveau kan worden berekend wat de uitkomst is van het AWBZ-premiepercentage maal de grondslag. In onderstaande tabel worden deze bedragen vanaf 2001 t/m 2010 weergegeven. Tevens kan op macroniveau het totale budgettaire beslag van de heffingskortingen (= derving belasting- en premieontvangsten) worden versleuteld over de premieontvangsten volksverzekeringen en de belastingontvangsten. In onderstaande tabel worden de heffingskortingenbedragen getoond die gerelateerd kunnen worden aan de AWBZ-premieontvangsten. Ten slotte wordt de bedragen met betrekking tot de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) ten behoeve van het AWBZ-fonds getoond. De BIKK compenseert voor de gevolgen van de Belastingherziening 2001 voor de premies volksverzekeringen. Zie het antwoord op vraag 5 hierna.
N.B. Vòòr 2001 bestonden er nog geen heffingskortingen en was er dus eveneens geen sprake van de BIKK. Er zijn geen tijdreeksgegevens over het budgettair beslag van belastingvrije sommen t/m 2000.
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
19 467
20 420
25 789
28 774
29 005
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
8 753
9 331
11 705
13 483
13 761
BIKK AWBZ
1 672
2 369
4 190
5 409
5 253
Grondslag maal premiepercentage AWBZ
27 614
27 619
28 788
30 137
30 713
heffingskortingen mbt AWBZ-premies
13 798
13 824
14 389
14 775
14 739
BIKK AWBZ
4 744
4 495
4 774
4 896
4 892
Kunt u onderstaande tabel aanvullen met de percentages van de AWBZ tot op heden en daar de bijbehorende bedragen aan toevoegen?1
Hieronder staat de gevraagde informatie.
loonbelasting
37,42%
35,11%
39,45%
41,54%
42,33%
45,35%
44,73%
41,57%
premies
62,58%
64,89%
60,55%
58,46%
57,67%
54,65%
55,27%
58,43%
AOW
47,35%
45,53%
59,33%
57,50%
57,83%
57,87%
58,01%
53,89%
ANW
6,02%
5,61%
5,18%
5,10%
4,57%
4,58%
4,55%
4,24%
AAW
20,60%
18,77%
AWBZ
26,03%
30,09%
35,49%
37,40%
37,60%
37,55%
37,44%
41,87%
inkomstenbelasting
78,64%
73,61%
89,63%
-3,28%
49,24%
-167,34%
-97,16%
-27,30%
premies
21,36%
26,39%
10,37%
103,28%
50,76%
267,34%
197,16%
127,30%
AOW
42,85%
40,62%
28,73%
71,85%
67,14%
58,92%
58,88%
54,94%
ANW
7,23%
6,70%
9,07%
3,39%
3,57%
4,46%
4,47%
4,16%
AAW
18,64%
16,75%
AWBZ
31,28%
35,93%
62,20%
24,76%
29,29%
36,62%
36,65%
40,90%
loonbelasting
40,76%
41,97%
46,76%
46,86%
48,89%
51,21%
49,79%
premies
59,24%
58,03%
53,24%
53,14%
51,11%
48,79%
50,21%
AOW
51,93%
51,73%
53,23%
54,56%
54,33%
54,60%
53,75%
ANW
4,09%
4,09%
4,21%
4,29%
3,79%
3,77%
3,84%
AAW
AWBZ
43,98%
44,18%
42,56%
41,15%
41,88%
41,63%
42,41%
inkomstenbelasting
-26,72%
7,70%
6,80%
-40,69%
-9,69%
-8,81%
-20,74%
premies
126,72%
92,30%
93,20%
140,69%
109,69%
108,81%
120,74%
AOW
52,88%
52,60%
54,07%
55,65%
55,44%
59,51%
47,59%
ANW
4,02%
4,03%
4,16%
4,18%
3,70%
3,36%
4,35%
AAW
AWBZ
43,10%
43,37%
41,77%
40,17%
40,86%
37,13%
48,06%
Kent u de antwoorden van uw voorganger, waarin hij stelt dat het nooit de bedoeling is geweest dat de Bijdrage In de Kosten van de Kortingen (BIKK) het AWBZ-fonds zou compenseren voor de totale omvang van de heffingskortingen? Sluit u zich aan bij deze beantwoording? Zo ja, hoe moet de memorie van toelichting van de Aanpassingswet Wet Inkomstenbelasting 2001 in dit verband worden verstaan?2
Het is altijd de doelstelling geweest dat de BIKK louter de premiederving zou opvangen die het gevolg is van de wijzigingen in de regelgeving die voortkwamen uit de belastingherziening 2001.
De hoogte van de BIKK is vastgelegd in de Wet Financiering Sociale Verzekeringen. De BIKK voor 2001 is bepaald als het bedrag dat in 2001 gederfd werd door de belastingherziening.
Dit blijkt duidelijk uit de memorie van toelichting van de aanpassingswet Inkomstenbelasting 2001, waarin onder 6 staat vermeld:
De hoogte in latere jaren wordt (in artikel 15 via een formule bepaalt (BIKK t = (BIKK t-1 + A x K t-1) x K t / K t-1 ) . Daarmee wordt bereikt dat de BIKK stijgt als er meer heffingskortingen (K) komen of als het aandeel (A) van de AWBZ in de eerste schijf stijgt.
Plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de plannen van een zorgondernemer om obligaties uit te geven, om op die wijze privaat kapitaal aan te trekken?1
Ja.
Wat is uw reactie op de plannen van deze zorgondernemer om obligaties uit te geven om privaat kapitaal in de zorg te stimuleren?
Het is aan zorgaanbieders zelf om keuzes te maken in de wijze waarop zij investeringen willen financieren. Veel aanbieders kiezen voor leningen bij banken (ook privaat kapitaal). Deze aanbieder heeft gekozen voor het uitgeven van obligaties. Obligaties geven wel recht op rente en op terugbetaling van hun inleg, maar niet op winstuitkering of zeggenschap, anders dan in de financieringsvoorwaarden als gebruikelijk geregeld, over besluiten van de zorgaanbieder. In die zin lopen de plannen van de ondernemer niet vooruit op de plannen van het kabinet.
Deelt u de mening dat deze ondernemer met deze plannen vooruitloopt op de (nog niet uitgewerkte) kabinetsplannen om privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg toe te staan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een ondernemer zelfstandig tot deze stappen overgaat, nog voor dergelijke kabinetsplannen met de Kamer zijn besproken?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zijn de plannen van deze zorgondernemer en de kabinetsvoornemens ten aanzien van privaat kapitaal en winstuitkering in de zorg te rijmen met uw uitspraak tijdens de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 10 november 2010 dat de zorg geen markt is?
Ik heb inderdaad gezegd dat de zorg geen markt is. Zorgverlening is niet hetzelfde als het verkopen van wasmachines. Er bestaat daarom veel regulering in de zorg, zoals bijvoorbeeld de acceptatieplicht en de risicoverevening. Ik heb echter ook aangegeven dat we juist moeten zorgen dat er meer lucht op de markt moet komen in plaats van minder. Op die manier kunnen nieuw aanbod en nieuwe initiatieven van de grond komen. Het stimuleren van extra privaat kapitaal door het toestaan van winstuitkering voor aanbieders van medisch specialistische zorg past daar bij. En juist omdat zorgverlening niet hetzelfde is als wasmachines verkopen, zal ik daaraan wel voorwaarden verbinden.
Kunt u aangeven welke risico’s aan het uitgeven van obligaties door zorgondernemers verbonden zijn?
De risico’s die de zorgaanbieders lopen, zijn bij het uitgeven van obligaties in beginsel gelijk aan de risico’s die zij lopen bij leningen van banken. Zij moeten de rente betalen en op het afgesproken moment, in dit geval na vijf jaar, het ingelegde bedrag terug betalen.
Deelt u de mening dat er geen onderscheid zou moeten worden gemaakt bij het toestaan van privaat kapitaal, en dat het in zekere zin op hetzelfde neerkomt wanneer dat via aandelenbezit of obligaties is?
Er is geen onderscheid tussen het uitgeven van obligaties of aandelen als het gaat om het belang van het aantrekken van privaat kapitaal bij het financieren van innovaties en verbeteringen van dienstverlening en kwaliteit van zorg.
Er bestaat echter wel onderscheid tussen het hebben van aandelen of het houden van obligaties als het gaat om de rechten van de investeerder.
Aandeelhouders hebben directe zeggenschap in de organisatie waarin zij aandelen houden. Zij hebben, de huidige uitzonderingen daargelaten, recht op winstuitkering. Obligatiehouders daarentegen hebben geen specifieke zeggenschap over besluiten van de zorgaanbieders, maar wel recht op rente en terugbetaling van hun inleg.
Wat is uw mening over de trend die in het artikel naar voren komt, dat specialisten vanwege overheidsbezuinigingen steeds vaker mogelijkheden zoeken om gespecialiseerde klinieken op te zetten?
Specialisten zijn vrij in hun keuze om een kliniek op te zetten. Zij kunnen dit alleen succesvol doen wanneer ze aansluiten op de behoeften en wensen van de patiënt en kwalitatieve en doelmatige zorg bieden. Ik heb dan ook niets tegen dit type ondernemerschap.
Het gebruik van Ritalin |
|
Willie Dille (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het rapport van het Instituut voor Verslavingsonderzoek (IVO) «Niet voorgeschreven gebruik van ADHD – Redenen voor gebruik, gevolgen en verslaving»?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het waar dat 15% (één op de zes) van de kinderen die Ritalin gebruiken hieraan verslaafd is?
Het IVO heeft onderzoek uitgevoerd naar oneigenlijk gebruik van Ritalin. De werving van respondenten is niet geheel aselect verlopen. Ondanks wervingscampagnes op meerdere hogescholen en universiteiten zijn het voornamelijk bezoekers van internetfora over drugsgebruik en uitgaan die hebben meegewerkt aan het onderzoek. De onderzoeksresultaten zijn gebaseerd op de ingevulde vragenlijst van 162 respondenten, 107 mannen en 55 vrouwen, waarvan 80% in de leeftijdscategorie 16 tot 24 jaar en een gemiddelde leeftijd van 24 jaar. Alle respondenten gebruiken of gebruikten ooit oneigenlijk Ritalin. 24 respondenten (15%) rapporteerden drie van de zeven DSM-IV-criteria voor middelenafhankelijkheid. Onderzoekers concluderen op basis hiervan dat oneigenlijk gebruik van Ritalin risico’s op afhankelijkheid met zich meebrengt. Desgevraagd meldden de onderzoekers dat de uitkomst van dit onderzoek niets zegt over alle Ritalingebruikers, zeker niet over degenen die Ritalin volgens doktersvoorschrift gebruiken. Uit dit onderzoek kan dus niet worden afgeleid dat 15% van de kinderen die Ritalin gebruiken daaraan verslaafd is.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat uit het rapport blijkt dat bij bijna de helft van de respondenten een aandachtsstoornis nooit formeel is vastgesteld, en dat één derde van de respondenten Ritalin uitsluitend gebruikt voor recreatieve doeleinden?
Bij gebruik van Ritalin zonder dat de diagnose ADHD of ADD is vastgesteld werkt dit medicijn als stimulerend middel. De meeste respondenten (60%) gebruiken dit middel oneigenlijk of experimenteel voor recreatieve doeleinden. Hoewel de omvang van oneigenlijk gebruik van Ritalin beperkt is vind ik het bijzonder onverstandig dat op recept voorgeschreven medicatie op oneigenlijke wijze wordt gebruikt.
Hoe verklaart u deze zeer onwenselijke situatie?
Driekwart van de respondenten ervaart positieve gevolgen van het oneigenlijk gebruik terwijl meer dan de helft van de respondenten Ritalin bij wijze van experiment gebruikt. Mogelijke gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt neemt men op de koop toe.
Bent u bekend met de visie van diverse deskundigen en specialisten die wijzen op de gevaren van het (lichtvaardig) voorschrijven van Ritalin?12
Ja ik ben hiermee bekend. En ik ga er van uit dat de verscheidene visies van collega’s ook binnen de beroepsgroepen bekend zijn en dat deze worden
meegenomen bij het opstellen van criteria en beleidslijnen ten aanzien van het voorschrijven van Ritalin.
Is het waar dat de risico’s en bijverschijnselen (ook op langere termijn) van het gebruik van Ritalin onvoldoende lijken te worden onderkend?
De balans tussen werkzaamheid, risico’s en bijwerkingen van het gebruik van Ritalin en andere methylfenidaat-bevattende producten als geneesmiddel wordt (op zowel nationaal als Europees niveau) door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen nauwkeurig gevolgd. Het CBG beoordeelt de balans tussen de baten en de risico’s van methylfenidaat als positief. Er zijn gegevens voorhanden over het gebruik van methylfenidaat bij kinderen en adolescenten vanaf 1982.
In 2009 heeft de CHMP, het wetenschappelijke comité van het Europese geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het CBG is vertegenwoordigd, nogmaals alle beschikbare gegevens over de risico’s van methylfenidaat beoordeeld en werd de balans positief bevonden op voorwaarde dat de productinformatie aangepast zou worden. Hierin wordt nu onder meer controle van de bloeddruk en hartfrequentie verplicht gesteld bij nieuwe patiënten en bij iedere aanpassing van de dosering.
Daarnaast werd een zogenaamd «Risk Management Plan» opgesteld om onderzoek af te dwingen naar mogelijke effecten op het hart en de hersenen, het mogelijk ontstaan van kanker, effecten op de groei, ontwikkeling en geslachtsrijping, psychiatrische effecten en effecten van langdurig gebruik. Ook wordt gekeken naar mogelijk misbruik en verkeerd gebruik («abuse» en «misuse») van methylfenidaat. Deze onderzoeken worden momenteel uitgevoerd, jaarlijks wordt de voortgang hiervan bekeken. Mochten er tussentijds ontwikkelingen zijn die de baten – risico balans van methylfenidaat beïnvloeden, dan treft het CBG op dat moment de noodzakelijke maatregelen.
Bent u bereid op korte termijn een onderzoek in te stellen naar het (te makkelijk) voorschrijven, en de risico’s van het gebruik van Ritalin? Zo nee, waarom niet?
Ik zal in overleg met de Inspectie voor de Gezondheidszorg de beroepsgroep vragen naar het voorschrijfgedrag en indien hiertoe aanleiding bestaat een onderzoek laten doen.
Bent u bereid strengere criteria en meer duidelijke beleidslijnen in te stellen om het te lichtvaardig verstrekken van Ritalin aan banden te leggen? Zo nee, waarom niet?
Afhankelijk van de uitkomst van het overleg met de IGZ, de beroepsgroep en een eventueel onderzoek zal ik, indien dit noodzakelijk blijkt, de beroepsgroepen aansporen om de huidige criteria en beleidslijnen met betrekking tot het verstrekken van Ritalin te wijzigen. Het is namelijk aan de beroepsgroepen zelf om hun eigen criteria en beleidslijnen aan te passen aan de uitkomsten van de meest recente onderzoeken op dit terrein.
Zzp’ers in de zorg die niet aan de slag komen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de gezondheidszorg die als gevolg van financiële en juridische barrières aan de zijlijn staan?1
Ja. Er wordt echter geen objectieve bron voor de onderbouwing van de stelling genoemd.
Kunt u aangeven hoeveel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de zorg werkzaam zijn, in welke sectoren binnen zorg de zij werken en uit welke financieringsstromen zij bekostigd worden?
Een bron voor globale informatie is het onderzoek van het EIM samen met Bureau Bartels van 10 oktober 2008 dat in een Algemeen Overleg op 12 februari 2009 met uw Kamer is besproken. Meer gedetailleerde informatie is niet beschikbaar.
Onderzoekstechnisch is die ook moeilijk te verkrijgen omdat de aantallen in de zorg werkzame zzp-ers relatief gering zijn vergeleken bij de aantallen werknemers in loondienst.
Wat is uw mening over de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden en de waarde van deze zzp’ers voor de zorg in Nederland?2
Ik zie niet graag verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten, of ze nu werknemer zijn of zelfstandige. De zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden zijn vaak actief op het terrein van intensieve, al dan niet palliatieve, zorg. Zij leveren daarin een belangrijk aandeel, dat daar moeilijk gemist kan worden. In een brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer (TK 2008–2009, 26 631, nr. 302) heeft zij de randvoorwaarden opgesomd voor de inzet van zzp-ers in het VWS-veld. Kort: de kwaliteit van de zorg blijft minstens gelijk, de kosten van de zorg stijgen niet en de transparantie van de geleverde zorgprestaties blijft gelijk. Daarnaast moeten zowel de zorgvrager als de zorgverlener zich bewust zijn van de consequenties van hun keuze voor een zzp-er. Ik ben het daar mee eens. Verder ik ben van mening dat indien iemand in de zorg wil werken, dit hem/haar mogelijk gemaakt moet worden.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten? Welke problemen voorziet u wanneer inderdaad vijf- tot tienduizend zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden de zorg verlaten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering dat door de PGB-stop veel zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden in de problemen zijn gekomen?3
De PGB-stop, die ik gelukkig inmiddels heb kunnen opheffen, betrof alleen nieuwe aanvragen. De bestaande PGB’s bleven intact zodat de zelfstandigen voor deze PGB-houders konden blijven werken. Zoals hiervoor aangegeven, werken veel zelfstandigen in de palliatieve zorg. Deze categorie was uitgesloten van de PGB-stop.
Op welke wijze besteedt u aandacht aan de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden bij wijzigingen van beleid, zoals bijvoorbeeld de in de zomer van 2010 doorgevoerde PGB-stop?
Bij een beslissing tot wijziging van beleid neem ik uiteraard alle relevante aspecten in ogenschouw. Zeker de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, waar we 12 000 mensen meer willen hebben. In het geval van de PGB-stop moesten echter financiële aspecten prevaleren boven het arbeidsmarkt-aspect.
Op welke manier komen de investeringen die ertoe moeten leiden dat er meer mensen in de zorg aan de slag kunnen ten goede aan zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden?
In de ouderenzorg worden investeringen gedaan ten behoeve van het personeel, vooral bekostigd uit de tarieven. De vormgeving van de arbeidsrelatie, werken in dienstverband of als zelfstandige, al dan niet in opdracht van een zorgaanbieder, is echter de keus van de professional zelf. Bij een werknemer is het tarief van de werkgever waar die investeringen uit moeten worden gedekt. Bij een zzp-er is het de zzp-er zelf die beslissingsbevoegd is hoe hij zijn inkomsten uit de tarieven besteedt.
Welke maatregelen kunt u verder nemen en bent u bereid te nemen om de positie van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden te verbeteren?
Een maatregel die al was aangekondigd en die nu nader wordt uitgewerkt, is het mogelijk maken van contractering door zelfstandigen in AWBZ. De huidige problemen waarmee zelfstandigen worden geconfronteerd, met name in hun relatie met hun opdrachtgever (de zorgaanbieder/contractant met het zorgkantoor) zijn vooral fiscaal van aard.
In hoeverre geven de financieringsstromen van de Zorgverzekeringswet en de AWBZ ruimte voor de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden? Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de inzet van zelfstandige verpleegkundigen en verzorgenden ook uit deze financieringsstromen ruimte gegeven kan worden?
De Zorgverzekeringswet kent geen juridische belemmeringen voor de inzet van zelfstandigen. In de wijze van financiering, bijvoorbeeld door middel van dbc’s, ligt wel een drempel voor de inzet van zelfstandigen. De medisch specialistische zorg is omschreven in dbc’s en deze zorg wordt door verzekeraars bij diverse zorgaanbieders zoals ziekenhuizen of zelfstandige behandelcentra ingekocht. De zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld in het kader van medisch specialistische zorg in de thuissituatie gebruik maken van zelfstandige verpleegkundigen. Het is aan de zorgaanbieder hoe zij deze zorg vormgeven en of zij hierbij gebruik willen maken van hun eigen personeel of zelfstandige verpleegkundigen inzetten.
In de AWBZ is het thans mogelijk om als zelfstandige te werken voor PGB-houders en als opdrachtnemer van een zorgaanbieder die een contract met het zorgkantoor heeft voor levering van zorg in natura. De huidige vormgeving van het werken als opdrachtnemer is echter vaak dusdanig dat Belastingdienst en UWV constateren dat feitelijk sprake is van een dienstverband. Dit laatste is aanleiding tot het wijzigen van het Besluit zorgaanspraken AWBZ zodat zelfstandig zorgverleners direct kunnen contracteren met het zorgkantoor/concessiehouder uitvoering AWBZ.
Welke stappen zijn reeds genomen na de toezegging van minister Klink in het algemeen overleg van 15 april 2010 om het Besluit zorgaanspraken AWBZ zo te wijzigen dat zorgkantoren ook rechtstreeks zelfstandig verpleegkundigen en verzorgenden kunnen contracteren?
In zijn brief van 16 augustus 2010 aan uw Kamer (TK 2009–2010, 30 597, nr. 155) heeft de minister van VWS uiteengezet wat naast de wijziging van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ nodig is voor de implementatie van deze wijziging. Daaraan wordt op dit moment gewerkt met als insteek dat de wijziging per 1 januari 2012 geëffectueerd wordt. Ter aanvulling op deze activiteiten onderzoek ik op dit moment met de betrokkenen of het mogelijk is om, vooruitlopend op de wijziging van de regelgeving, een experiment met contractering van zelfstandigen uit te voeren.
Langer doorwerken in de zorg voor hetzelfde pensioen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Pensioenfonds zorg gaat uit van langer werken»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat een pensioenfonds vooruit loopt op eventuele wetgeving aangaande verhoging van de AOW-leeftijd en dus langer doorwerken? Deelt u de zorg dat belangen van deelnemers geschaad kunnen worden als niet eerst wetgeving over langer doorwerken wordt afgewacht?
Het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) heeft – als alle fondsen – te maken met de gevolgen van de stijgende levensverwachting en van ontwikkelingen op de financiële markten voor de vermogenspositie. Als onderdeel van een breder pakket heeft PFZW besloten de opbouw van het pensioen in 2011 te verlagen van 2,05% naar 1,95% van de pensioengrondslag. Deelnemers van PFZW kunnen de gevolgen hiervan compenseren door enkele maanden langer door te werken.
PFZW kent een flexibele ingangsdatum voor het ouderdomspensioen. Deelnemers kunnen kiezen voor pensionering vóór, op of na 65 jaar. De verlaging van de pensioenopbouw in 2011 staat los van de kabinetsvoornemens met betrekking tot de AOW-leeftijd. Het is in het belang van de deelnemers dat PFZW zijn vermogenstekort snel aanpakt en daarmee niet wacht tot na de wetgeving over de AOW-leeftijd.
Hoe beoordeelt u de situatie dat in een bedrijfstak waar grote tekorten van arbeidskrachten zijn en nog meer worden verwacht, de pensioenopbouwrechten van werknemers worden verlaagd terwijl de opgebouwde rechten van gepensioneerden in deze bedrijfstak niet worden gekort, anders dan het niet-indexeren van de rechten? In hoeverre vindt u dit een evenwichtige belangenafweging voor alle deelnemers van het fonds?
Naast de hierboven genoemde verlaging van de pensioenopbouw verhoogt PFZW in 2011 de pensioenpremie en wordt afgezien van indexatie. Deze maatregelen hebben gevolgen voor werkgevers, werknemers (deelnemers) en gepensioneerden. Het fonds acht deze maatregelen evenwichtig en noodzakelijk voor een betaalbaar en toekomstbestendig pensioen. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over deze beslissing.
Deelt u de mening dat dit voornemen tot verlagen van opbouwrechten niet zal leiden tot meer animo om in de zorg te blijven en gaan werken, en dat dit wellicht een averechts effect kan hebben op het werven van nieuwe arbeidskrachten in de zorg?
De aanpak van het tekort aan arbeidskrachten is primair de verantwoordelijkheid van de sector en daarmee van werkgevers en sociale partners. Arbeidsvoorwaarden zijn – naast de aard van het werk en de arbeidsomstandigheden – van belang voor de aantrekkingskracht van de sector.
Het pensioen is onderdeel van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en kan hierbij dus een rol spelen. Als de deelnemers van PFZW de lagere opbouw compenseren door (iets) langer door te werken, heeft dat als zodanig een positief effect op het arbeidsaanbod in de zorg. Een voortvarende aanpak om het pensioen toekomstbestendig te maken, kan overigens de aantrekkingskracht van de zorg ook vergroten.
Russische betrokkenheid bij de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsetsjenië |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de Russische geheim agent Potjomkin over de moord op Rode Kruismedewerkers in Tsjetsjenië in 1996?1,2
Ik heb kennisgenomen van de uitlatingen van de heer Potjomkin. Ik onthou me van commentaar over de vraag of deze uitspraken op waarheid berusten.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse regering tot nu toe heeft ondernomen na de moord op 5 Rode Kruismedewerkers, onder wie de Nederlander Elkerbout?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het voortouw in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs aangegeven in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Zijn de uitlatingen van de voormalige Russische geheim agent Potjomkin voor u aanleiding om bij de Russische regering om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Trekt u hierbij gezamenlijk op met Spanje, Noorwegen, Canada en Nieuw Zeeland, omdat burgers van deze landen ook tot de slachtoffers van deze laffe moordaanslag behoorden? Zo nee, bent u bereid contact op te nemen met de regeringen van deze landen en het Internationale Rode Kruis om gezamenlijk van de Russische autoriteiten te verlangen dat de moordenaars alsnog gestraft zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het 55+ complex De Prinsenhof te Rotterdam |
|
Jan van Bochove (SGP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het 55+ complex De Prinsenhof, Dordtsestraatweg te Rotterdam?
Ja.
Weet u wie de eigenaar is van dit complex?
Ja, dat is Stichting Ouderenhuisvesting Rotterdam (SOR), een woningcorporatie.
Is het waar dat de eigenaar dit complex wil verkopen?
Ja.
Is het waar dat het hier gaat om een «kwetsbare» groep bewoners, namelijk ouderen?
De bewoners van de Prinsenhof zijn senioren (55+ ers).
Houdt de eigenaar naar uw opvatting voldoende rekening met opvattingen van het huurdersplatform en de bewonersorganisatie?
Ja, de verhuurder heeft overleg met bewoners en vertegenwoordigers ervan. Aan de bewoners is aangeboden om te verhuizen naar andere complexen. Wanneer men daarop niet wenst in te gaan, kan men er gewoon blijven wonen. Dit zal met de koper worden vastgelegd. Wel zal een aantal specifieke (bijvoorbeeld zorg)voorzieningen niet langer worden gecontinueerd. Dat betekent wellicht dat in dat geval bewoners die elders, buiten het complex, moeten zoeken.
Is het waar dat u toestemming moet geven voor de verkoop van dit complex?
Dat hangt er van af. In geval van verkoop aan een andere woningcorporatie behoeft de verkoop geen toestemming van de minister BZK, zoals weergegeven in art 11.d van het BBSH. Bij verkoop aan een marktpartij is wel vooraf toestemming nodig van de minister van BZK. Tot op heden is geen schriftelijk verzoek aan mij voorgelegd.
Bent u, indien uw toestemming moet geven, bereid deze niet te verlenen door rekening te houden met de opvatting van de bewoners (mede gezien hun kwetsbaarheid), de bewonersorganisatie en het huurdersplatform?
Bij de afweging of ik wel of geen toestemming geef voor de verkoop zullen de belangen van de huurders worden meegewogen.
Mocht toch tot verkoop moeten worden besloten, wilt u de Kamer hierover gemotiveerd informeren en bent u dan bij het verlenen van toestemming bereid te bevorderen dat rekening wordt gehouden met de positie van de huurders?
Ja, wanneer de verkoop aan mij wordt voorgelegd zal ik de Kamer over mijn beslissing informeren. Voor het overige verwijs ik naar het voorgaande.
De uitspraak van de Keniaanse premier Raila Odinga over homoseksuele mannen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat premier Raila Odinga vindt dat homoseksuelen opgepakt moeten worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de premier onwenselijk zijn, zeker gezien het gegeven dat het maatschappelijke klimaat voor homo’s en lesbiennes in Kenia, een stuk verdraagzamer is dan in andere Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bereid om over de uitlatingen van premier Raila Odinga in gesprek te gaan met de Keniaanse ambassadeur? Zo niet, waarom niet?
Een dergelijk gesprek acht ik op dit moment niet noodzakelijk, omdat premier Odinga het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet.
Heeft u toezicht op de mogelijke veiligheidsrisico's voor homoseksuele mannen in Kenia?
Homoseksuelen hoeven in Kenia niet te vrezen voor actieve vervolging door de overheid, maar zijn vanwege de formele strafbaarstelling nog steeds kwetsbaar voor afpersing, intimidatie en dergelijke. Er zijn gevallen bekend van geweld tegen homoseksuelen, maar in het algemeen is het algehele klimaat in de grotere steden redelijk tolerant.
Bent u bereid om inlichtingen in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Nairobi over het mogelijke gevaar dat homoseksuele mannen lopen in Kenia? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is er een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade?
De ambassade heeft regelmatig contact met de Keniaanse homobelangenorganisaties en werkt nauw met hen samen om de discriminatie van homoseksualiteit in Kenia tegen te gaan. De in augustus aangenomen grondwet biedt hiervoor een goede basis; hierin is een sterke algemene antidiscriminatiebepaling opgenomen die in principe ook geldt voor homoseksuelen. Dit moet de komende jaren in het implementatiesproces leiden tot het schrappen van de de oude nog uit de koloniale tijd stammende strafbaarstelling van mannelijke homoseksualiteit in het Wetboek van Strafrecht. De ambassade zal dit proces nauwgezet blijven volgen.
Een medisch letselschadefonds |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending over de moeizame weg naar genoegdoening voor de slachtoffers van medisch handelen?1
In deze uitzending komt naar voren dat een veelvoorkomende klacht is dat de procedure rondom de afhandeling van de medische schade vaak onnodig lang duurt en een onbevredigend resultaat heeft. Dit betreur ik.
Vindt u dat, wanneer er sprake is van medische letselschade, de slachtoffers thans voldoende mogelijkheden hebben om hun recht te halen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de positie van het slachtoffer van medische letselschade kan worden verbeterd. Dit doe ik met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) dat op 7 juni 2010 naar uw kamer is gezonden. In de Wcz doe ik o.a. voorstellen ter verbetering van het klachtrecht, hetgeen de positie van de slachtoffers van medische letselschade ten goede komt. Om te beginnen wordt in de Wcz een harde termijn gesteld aan een zorgvuldige klachtafhandeling door de zorgaanbieder. De zorgaanbieder dient binnen een periode van zes weken (te verlengen met een periode van vier weken) het slachtoffer te voorzien van een inhoudelijke, schriftelijke reactie op de klacht. Wordt een klacht binnen deze termijn niet of niet naar tevredenheid afgehandeld dan staat de weg open naar een onafhankelijke geschilleninstantie (de Wcz verplicht de zorgaanbieder zich aan te sluiten bij een onafhankelijke geschilleninstantie) die een bindende uitspraak kan doen. De geschilleninstantie kan een schadevergoeding toekennen van (op termijn) € 25 000,00. Om iemand met een klacht (bijv. het slachtoffer in het geval van medische letselschade) zo goed als mogelijk te begeleiden en te adviseren schrijft de Wcz een voor de cliënt kostenloze klachtenfunctionaris of vertrouwenspersoon voor. Het is op grond van de Wcz de plicht van de zorgaanbieder om zorg te dragen voor deze klachtenfunctionaris, dan wel vertrouwenspersoon.
Daarnaast staat het het slachtoffer eveneens te allen tijde vrij een procedure voor de burgerlijke rechter te starten. Met betrekking tot deze procedure hebben het Kabinet en veldpartijen onlangs stappen ter verbetering gezet. Ik verwijs hiervoor naar de brief van 3 juni 2010 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (TK2009–2010, 31 765 nr. 20). Samengevat gaat het hierbij om de volgende maatregelen:
Al het voorgaande leidt ertoe dat slachtoffers van medische letselschade meer en betere mogelijkheden hebben om hun recht te halen.
Kunt u aangeven welk percentage van de mensen die schade oplopen ten gevolge van medisch handelen hiervoor een financiële tegemoetkoming ontvangen? Om hoeveel mensen gaat het jaarlijks in absolute zin? Wat vindt u van dit percentage?
Deze informatie heb ik niet volledig tot mijn beschikking. De schadeverzekeraars Centramed en MediRisk hebben mij hun gegevens hierover verstrekt. Het overgrote deel van de Nederlandse ziekenhuizen is bij één van deze twee verzekeraars aangesloten. Een beperkt aantal ziekenhuizen is in het buitenland verzekerd. Op basis van de informatie die door Centramed en MediRisk is verstrekt, kan worden aangenomen dat in ons land ca. 2000 tot 2 200 patiënten jaarlijks aanspraak maken op schadevergoeding door het indienen van een claim na een behandeling in een zorginstelling (met name ziekenhuizen). In deze cijfers is niet verdisconteerd dat zorginstellingen bepaalde zaken zelfstandig of via de geschillencommissie in Den Haag afhandelen. MediRisk geeft daarbij aan dat op basis van de gegevens over de afgelopen jaren kan worden vastgesteld dat bij 38% van de bij MediRisk aangemelde claims de patiënt een vergoeding ontvangt voor de geleden schade. Centramed geeft aan dat bij 42% van de zaken die zijn afgewikkeld tussen 2006 en nu, een betaling aan de patiënt heeft plaatsgevonden.
Wat is het gemiddelde bedrag dat slachtoffers van medische letselschade krijgen uitgekeerd?
Op grond van gegevens van MediRisk over de afgelopen jaren blijkt dat gemiddeld een bedrag van € 19 197 aan schadevergoeding aan de patiënt is uitgekeerd. In dit bedrag zijn de kosten inbegrepen van buitengerechtelijke bijstand van een door de patiënt ingeschakelde belangenbehartiger. Bij Centramed bedraagt het gemiddelde bedrag dat is uitgekeerd voor de zaken die in de periode 2006 tot en met 2010 zijn afgewikkeld € 14 793 per patiënt.
Hoe lang duurt gemiddeld de rechtsgang voordat tot uitkering van de verzekeraar wordt overgegaan?
De afhandelingsduur van een letselschadeclaim is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Slechts een deel van de letselschadezaken wordt via de rechter beslist; het merendeel van de zaken wordt in onderling overleg, al dan niet langs de weg van de geschillencommissie, afgehandeld. Zaken die bij de rechter komen, zijn vooral zaken die in het buitengerechtelijke traject zijn vastgelopen.
Gerechtelijke procedures konden afgelopen jaren afhankelijk van de inhoud van de zaak en van de houding van procespartijen soms lang duren. De Rechtspraak richt zich de laatste jaren met succes op een effectievere inzet van de comparitiezitting, waarbij partijen zo snel mogelijk alle relevante bewijsstukken en informatie overleggen, zodat via eindvonnis of schikking letselschadeprocedures sneller afgehandeld kunnen worden. De in het antwoord op vraag 2 genoemde deelgeschilprocedure draagt hieraan bij doordat partijen niet de volledige zaak voor de rechter hoeven te brengen, maar slechts het deel van het geschil waar men het onderling niet over eens kan worden.
Cijfers over de duur van de rechtsgang zijn niet voorhanden. Wel zijn er cijfers over de behandelduur van claims. Centramed geeft aan dat van de claims die in 2006 zijn ingediend nog 20% openstaat, uit 2007 nog 31%, 2008 nog 45%, uit 2009 nog 71% en uit 2010 nog 92%. MediRisk geeft aan dat claims in 22% van de gevallen binnen 1 jaar worden afgewikkeld; 43% wordt afgewikkeld tussen 1 en 2 jaar; 13% tussen 2 en 3 jaren, terwijl 22% een afwikkelingsduur kent van langer dan 3 jaren. Slechts een deel van deze openstaande zaken bevindt zich dus onder de rechter.
Welke termijn bij dergelijke procedures vindt u aanvaardbaar?
Ik heb geen oordeel over een te hanteren termijn. De duur van letselschadezaken hangt samen met de inhoud van de zaak en de houding van de procespartijen. Wel ben ik van mening dat de betrokken partijen zich moeten inspannen om de termijn zo kort als mogelijk te laten zijn.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten van rechtsbijstand afzien van het halen van hun recht?
Als dit zo is dan betreur ik dat. Juist om te voorkomen dat slachtoffers van medische letselschade vanwege de hoge kosten afzien van rechtsbijstand is er ook voor wat betreft medische missers aangesloten bij het regime van de Wet op de rechtsbijstand. Heeft het slachtoffer ingevolge deze wet recht op rechtsbijstand dan betaalt hij een eigen bijdrage naar rato van zijn inkomen. Het recht op gesubsidieerde rechtsbijstand ontstaat als het verzamelinkomen minder is dan € 24 400,00 (voor alleenstaanden) en € 34 400,00 (voor niet alleenstaanden). Bij een lager inkomen is de eigen bijdrage lager. De eigen bijdrage bedraagt tenminste € 100,00 en ten hoogste € 750,00. Naast de mogelijkheden die de Wet op de rechtsbijstand biedt tot het verlenen van gesubsidieerde rechtsbijstand kunnen personen die op grond van deze wet in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand, ook aanspraak maken op een subsidie ten behoeve van medisch haalbaarheidsonderzoek en een renteloze lening van maximaal € 3 000,00 voor het verkrijgen van een deskundigenbericht. De brief die de Minister van Justitie op 29 september 2010 (TK2010–2011, 31 116 nr. J) aan de voorzitter van de Eerste Kamer heeft gezonden gaat hier nader op in.
Wat zijn de recente ervaringen in de Scandinavische landen, als Zweden en Denemarken, met het no-fault systeem?
Ik beschik niet over recente gegevens over de werking van het no-fault systeem zoals dat in de Scandinavische landen wordt gehanteerd.
Bent u bereid een onderzoek te doen naar de mogelijkheden om een medisch letselschadefonds of instantie in Nederland op te richten op basis van het no-fault systeem, waarbij de ernst maar niet de verwijtbaarheid van medische letselschade doorslaggevend is om tot financiële vergoeding over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil niet tornen aan het Nederlandse aansprakelijkheidssysteem, dat is geënt op schuld en verwijtbaarheid. Dit houdt in dat men, om tot aansprakelijkheid te kunnen besluiten en schadevergoeding te kunnen eisen, moet aantonen dat een instelling of een hulpverlener zich zodanig onjuist heeft gedragen dat daardoor voor de patiënt schade is ontstaan. De initiatieven die ik heb benoemd in mijn antwoord op vraag 2 en vraag 5 dragen bij aan een snellere en toch zorgvuldige afhandeling van schadeclaims. Ik zie geen aanleiding om op dit gebied nieuwe initiatieven te starten.
De staat van de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending, waarin werd vermeld dat de redactie van dat programma is overspoeld met meldingen over mensonwaardige taferelen in de ouderenzorg?1
Ik begrijp dat er veel negatieve reacties binnenkomen. Wat ik jammer vind, is dat zorginstellingen voornamelijk negatief in het nieuws komen en dat er geen genuanceerder beeld wordt gegeven. Immers er gaat ook veel goed in de zorg. Ook bij de zorginstellingen waar een incident gebeurt is de zorg niet allemaal slecht.
Hoe omschrijft u de huidige toestand van de ouderenzorg? Kunt u zich voorstellen dat voor veel mensen de opname in een verzorgings- of verpleeghuis een schrikbeeld vormt?
Mijn motto is «vertrouwen in de zorg». Ik bouw mee aan een samenleving waarin wij met respect met elkaar omgaan. Als mensen kwetsbaar zijn, worden ze ontzien en worden ze ondersteund, zodat zij hun gevoel voor eigenwaarde behouden. Dat betekent ondersteunen van de eigen kracht van mensen en hun netwerk. Kwetsbare mensen moeten op deze zorg kunnen vertrouwen. Het betekent ook vertrouwen in de medewerkers die zorg geven. Zij zetten zich met hart en ziel in voor de mensen die hun hulp nodig hebben. Dat verdient waardering: niet alleen voor hun inzet maar ook voor hun inzichten. Daar waar vertrouwen beschaamd wordt, moet worden ingegrepen.
Kent u de heersende opinie onder verpleegkundigen en verzorgenden dat de ouderenzorg steeds meer het karakter van productiewerk heeft gekregen? Wat is hierop uw reactie?
Ik deel deze opinie niet. De recent uitgebrachte benchmark van de brancheorganisatie binnen de verpleging, verzorging en thuiszorg, ActiZ, laat juist zien dat de medewerkers positiever oordelen over hun werk dan voorgaande benchmarkrondes. De stijging van tevredenheid doet zich voor op alle door ActiZ gevraagde indicatoren. Ik maak hieruit op dat er voldoende tevredenheid en animo is voor de verpleegkundigen en verzorgenden om hun werk in de ouderenzorg gemotiveerd voort te zetten.
Kunt u zich voorstellen dat de wijze waarop de ouderenzorg is georganiseerd bij veel mensen associaties met de bio-industrie oproept? Wat is hierop uw reactie?1,2
Ik vind het afdoen aan de persoonlijke aandacht en inzet van de medewerkers in de ouderenzorg.
Deelt u de opvatting van verpleeghuisarts Bert Keizer dat oudereninstellingen te weinig geld krijgen om hun taken uit te voeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik deel de opvatting van meneer Keizer niet. Elk jaar groeit het beschikbare budget voor de zorginstellingen. Dit leidt ertoe dat gemiddeld genomen het beschikbare budget per zorginstelling toeneemt. Doordat de zorgvraag en zorgzwaarte toeneemt, zal er wel aandacht moeten zijn voor het zonodig anders inrichten van de werkprocessen.
Deelt u de mening dat het genant is dat ouderen uit efficiency-overwegingen gewreven moeten worden met een lotiondoekje in plaats van fatsoenlijk te worden gewassen of gedoucht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan me goed voorstellen dat deze manier van werken vragen oproept. Ik ben echter wel van mening dat het de eigen verantwoordelijkheid is van de zorginstelling. Als zij besluiten tot het overgaan van wassen en dit overleggen met cliënten, personeel en cliëntenraad, dit goed beargumenteren en overwegen, dan vind ik het prima. Ik denk dat er wel altijd uitgegaan moet worden van de wens van de cliënt. Soms is nat wassen te zeer belastend, nadelig voor de huid of heeft de cliënt daar geen behoefte aan, dan biedt het wassen met een lotiondoekje een alternatief.
Vindt u het wenselijk dat zorgbehoevende ouderen steeds vaker worden aangeduid als «klant» of «zorgconsument»? Wilt u uw antwoord toelichten en daarbij ook ingaan op uw stelling dat de zorg geen markt is?3
Ik vind het belangrijk dat cliënten nog meer centraal komen te staan in de zorg. Cliënten moeten zoveel mogelijk kunnen kiezen waar en van wie zij zorg ontvangen en op welke wijze de zorg vorm gegeven wordt. Bij deze ontwikkeling kunnen termen als klant en zorgconsument worden gebruikt. De term is minder belangrijk denk ik zolang de wens van de cliënt leidend is in de dialoog.
Deelt u de mening dat de toenemende verzakelijking en nadruk op bedrijfseconomische «efficiencymodellen» ten koste gaan van de persoonlijke aandacht en het menselijke contact in de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Efficiencydenken hoeft niet strijdig te zijn met goede en persoonlijke zorg leveren. Door werkprocessen en communicatie goed op orde te brengen kan er meer tijd aan de cliënt besteed worden. Beide aspecten moeten goed in orde zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact een onlosmakelijk onderdeel vormen van de fatsoenlijke zorg voor kwetsbare ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe oordeelt u over het gegeven dat «aandacht» geen onderdeel is van de AWBZ?4
Ik ben van mening dat aandacht een onderdeel is van het leven. Aandacht op zich is geen functie in het kader van de AWBZ. Bij het verlenen van zorg, ontvangen cliënten altijd aandacht. Zeker als het uitgangspunt het zorgplan is, waarbij er afspraken worden gemaakt met de cliënt over de daadwerkelijke zorgbehoefte. In de zorg zijn betrokkenheid en wederkerigheid voor mij uitgangspunt omdat ze dat voor mij in het leven zijn.
Bent u van mening dat persoonlijke aandacht en menselijk contact niet zijn te omschrijven als afgebakende handelingen of «prestaties», maar uitsluitend kunnen voortkomen uit de liefde voor het vak en de professionele autonomie van de mensen op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening en ben ervan overtuigd dat de mensen die op de werkvloer werken en daadwerkelijk zorg verlenen aan de cliënten dit doen uit liefde voor het vak en vanuit hun persoonlijke motivatie. Nogmaals, daarom vind ik het zo jammer dat er zoveel negatieve aandacht uitgaat naar de zorginstellingen, waar mensen keihard werken en het beste met de cliënt voor hebben.
Bent u van mening dat er thans een tweedeling bestaat tussen mensen die een verblijf in een comfortabele zorgresidentie of een particuliere verpleegkundige kunnen betalen, en zij die daarvoor niet de middelen hebben en zijn aangewezen op verschraalde AWBZ-zorg? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van een tweedeling. Er is wel sprake van verschillen. Alle inwoners van Nederland hebben recht op basiszorg. De verschillen tussen particuliere en publieke zorg zijn vergelijkbaar met de verschillen tussen mensen en posities buiten de intramurale setting. Waar ik moeite mee heb is met uw veronderstelling dat de kwaliteit van de zorg in een AWBZ instelling in de knel komt. Ik ben van mening dat de inzet van het zorgpersoneel werkzaam in AWBZ instellingen, niet minder is dan in particuliere instellingen.
Bent u van mening dat een te klein aandeel van het budget dat de overheid beschikbaar stelt voor de ouderenzorg, uiteindelijk terecht komt op de werkvloer? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar «besteding AWBZ-middelen: kostenstructuur en effecten voor cliënten in VVT-organisaties» door PricewaterhouseCoopers uit april 2010 biedt een goed inzicht in hoe deze zorginstellingen hun AWBZ-middelen inzetten. Hieruit blijkt dat de inzet verschilt per type zorginstelling en dat een relatief beperkt deel van de AWBZ-middelen (gemiddeld 13,3%) wordt ingezet voor overhead. De zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de manier waarop zij de middelen inzetten. Wat mij wel opvalt is dat de ene zorginstelling veel beter in staat is om bijvoorbeeld de overhead laag te houden dan de ander. Ik streef ernaar dat er zoveel mogelijk middelen en aandacht ten goede komen aan de cliënt.
Bent u bereid de financiering van de AWBZ via zorgzwaartepakketten te vervangen voor directe financiering van locaties en zorgteams? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan een voorstel worden verwacht?
Ik ben niet voornemens om de zorgzwaartefinanciering af te schaffen. In de intramurale zorg is de afgelopen jaren veel gebeurd om bekostiging op basis van ZZP’s in te voeren. Uit een recent onderzoek onder 850 aanbieders van intramurale AWBZ-zorg blijkt dat de doelstellingen van de ZZP’s – waaronder eerlijkere verdeling van middelen, beter inzicht in de zorgzwaarte van cliënten die in zorg zijn – grotendeels behaald zijn. In het Regeerakkoord is opgenomen dat de huidige wijze van financiering per handeling in de AWBZ wordt veranderd in financiering op resultaat. In mijn visiebrief die ik in het voorjaar aan uw Kamer stuur ga ik hier verder op in.
De gang van zaken bij bezwaar tegen indicatie door het Centrum Indicatiezorgstelling Zorg (CIZ) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de column «Een aanbod dat ik niet kan weigeren»?1
Ja, ik heb de column gelezen.
Wat is uw reactie op de casus die in deze column naar voren komt?
Uit informatie van het CIZ is mij gebleken dat het CIZ in deze casus bij de heroverweging in bezwaar tot de conclusie is gekomen dat cliënt voor een lagere indicatie in aanmerking komt dan de indicatie waartegen het bezwaar is gericht. Een bezwaarde mag echter nooit in een nadeliger positie terecht komen door het indienen van bezwaar. Dat is in deze casus ook erkend en gezegd tegen de cliënt. Vervolgens is niet conform de werkinstructies van het CIZ gehandeld. Tegelijkertijd werd immers door de medewerker van het CIZ aangegeven dat de cliënt het bezwaar kan intrekken. Cliënt heeft dat als sturend en bedreigend ervaren en dat vinden ik en het CIZ ongewenst. Cliënt heeft over deze gang van zaken terecht bij het CIZ geklaagd. In reactie daarop is de afhandeling van het bezwaar overgenomen door een andere medewerker van het CIZ en heeft het CIZ excuses aangeboden voor deze gang van zaken. Het CIZ zal deze ervaring ook betrekken bij de (intercollegiale) toetsing van medewerkers met het oog op het trekken van lering daaruit.
Hoe vaak is een dergelijke casus reeds aan het College voor zorgverzekeringen voorgelegd? Wat heeft het College voor zorgverzekeringen in deze casussen besloten?
Op grond van artikel 58 van de AWBZ dienen alle bezwaarzaken waarvan het CIZ het voornemen heeft die ongegrond te verklaren, ter advisering te worden voorgelegd aan het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Dat geldt ook voor deze casus, waarover het CVZ overigens nog geen advies heeft uitgebracht. Omdat de in deze casus gevolgde werkwijze niet volgens de standaardwerkwijze van het CIZ is, liggen er geen vergelijkbare cases voor advies voor bij het CVZ.
Is het gebruikelijk dat over de herindicatie naar aanleiding van een bezwaar contact wordt opgenomen met de aanvrager?
Cliënten die in bezwaar zijn gegaan tegen een indicatiebesluit worden in het kader van de afhandeling van het bezwaar in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Dat schrijft de Algemene wet bestuursrecht voor. Het komt daarnaast vaker voor dat er contact wordt opgenomen met de cliënt, bijvoorbeeld omtrent onduidelijkheden in het bezwaar of ontbrekende gegevens, met het oog op een zorgvuldige beslissing op bezwaar.
Deelt u de mening dat deze situatie de schijn wekt dat gedreigd wordt met een lagere indicatie om te voorkomen dat het bezwaar wordt doorgezet? Zo nee, vindt u dit een normale gang van zaken? Zo ja, welke stappen bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat deze schijn alsnog ontstaat?
Voor een reactie op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat een bezwaar tegen een indicatie, gesteld door het CIZ, nooit mag leiden tot een lagere indicatie dan waartegen bezwaar is gemaakt?
Ja, zie tevens ook mijn antwoord op vraag 2.
Het voortbestaan van Fokus-projecten |
|
Renske Leijten |
|
Deelt u de mening dat de unieke visie en werkwijze van Fokus-wonen behouden dient te blijven? Zo nee, waarom niet?1
In ADL-clusterwoningen wonen mensen met een ernstige lichamelijke handicap. Velen daarvan zijn aangewezen op 24-uurs zorg op afroep. Dat is voor deze mensen een essentiële voorwaarde om een zelfstandig leven te kunnen leiden. Dat dient uiteraard mogelijk te blijven als op 1 januari 2012 de huidige financiering van deze zorg vanuit een tijdelijke subsidieregeling eindelijk wordt vervangen door reguliere bekostiging. Na dertig jaar is het experimenteerstadium van het Fokuswonen voorbij. De overgang naar de AWBZ betekent uiteraard wel dat er voor cliënten en zorgaanbieders veranderingen op kunnen treden die samenhangen met het verdwijnen van de subsidieregeling. Een verandering voor bewoners is dat voor de zorg in ADL-clusters een eigen bijdrage betaald moet worden. De aanbieder krijgt te maken met meerdere regimes. Het is in de nieuwe situatie aan zorgaanbieder en verzekerde om heldere afspraken te maken over de gewenste invulling van de AWBZ-indicatie.
Bent u van mening dat deze werkwijze behouden kan blijven wanneer het Fokus-wonen grotendeels wordt ondergebracht in de AWBZ? Wilt u uw antwoord toelichten?
Per 1-1-2012 krijgen de bewoners een recht op AWBZ-zorg voor de zorg in- en om de woning die thans nog via een instellingssubsidie wordt bekostigd. Vanaf dat moment gelden ook voor bewoners van ADL-clusters de regels die van kracht zijn voor alle andere mensen met een lichamelijke beperking. Voor individuele bewoners kan dat gevolgen hebben. Bij de indicatiestelling door het CIZ is namelijk de geobjectiveerde zorgbehoefte het uitgangspunt en niet de subjectieve zorgvraag zoals in de huidige dienstverlening in ADL-clusters. Een bewoner kan dan niet zonder meer ten laste van de AWBZ meer hulp vragen dan nodig is om een verantwoorde situatie te bereiken. Daarnaast speelt dat de AWBZ-indicatie is afgestemd op een doelmatige manier van zorgverlening. Het kan doelmatiger zijn om een aantal handelingen tijdens één sessie uit te voeren. Gebleken is echter dat de meeste bewoners van ADL-clusters momenteel niet meer hulp inroepen dan waarop zij op grond van de AWBZ recht op zouden hebben. Uit de resultaten van het herindicatietraject komt naar voren dat de huidige gemiddelde ingeroepen ADL-assistentie van bewoners goed past in de AWBZ-indicatie voor persoonlijke verzorging. Voor velen zal de overgang per 1-1-2012 dan ook geen grote gevolgen hebben.
Kent u de zorgen van Fokus-cliënten over het voornemen om deze voorziening onder te brengen in de AWBZ? Zo ja, wat is hierop uw reactie? Zo nee, bent u bereid zich hierover actief te informeren bij de betrokkenen?
Ja. De cliëntenraad heeft op 2 november 2009 aan voormalig Staatssecretaris Bussemaker een notitie overhandigd tijdens de viering van het 30 jarig jubileum van Fokus. Als vervolg daarop hebben ambtenaren van mijn ministerie meerdere malen gesproken met de cliëntenraad van Fokus om te spreken over hun zorgen en wensen. Daarnaast ontvang ik soms ook rechtstreeks signalen van kritische bewoners van ADL-clusters.
Deelt u de mening dat de 24-uursbeschikbaarheid van een ADL-hulp (algemene dagelijkse levensverrichtingen) voor veel Fokus-cliënten essentieel is om zelfstandig te kunnen blijven wonen? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot versobering of zelfs verdwijning van de Centrale Units van waaruit ADL-hulpen opereren? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De ADL-units zijn nodig om 24 uur per etmaal noodoproepen te kunnen beantwoorden. De bezorgdheid dat ADL-units als gevolg van de overheveling van ADL-assistentie naar de AWBZ zouden moeten verdwijnen deel ik niet. Voor de totstandkoming van de bestaande ADL-units hebben de woningcorporaties middelen ontvangen van de overheid. De corporaties stellen de bestaande centrale ADL-units om niet beschikbaar aan de aanbieders van ADL-assistentie. Voor nieuwe steunpunten is de NZa-beleidsregel Zorginfrastructuur van kracht. Op dit moment werkt de Nederlandse zorgautoriteit (Nza) aan een uitvoeringstoets over de bekostiging van 24-uurs zorg op afroep. Aan de NZa is expliciet gevraagd om te bezien of wijzigingen in de bekostiging van zorg op afroep noodzakelijk zijn als gevolg van de beëindiging van de instellingssubsidie aan Fokus per 1-1-2012.
Wat is uw reactie op de bezorgdheid van Fokus-cliënten dat overheveling naar de AWBZ zal leiden tot het verlies van de regie over het eigen leven, bijvoorbeeld niet meer de duur van een douchebeurt of het tijdstip van naar bed gaan kunnen bepalen? Kunt u toezeggen dat deze bezorgdheid ongegrond is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind deze bezorgdheid ongegrond. Het is en blijft aan Fokus en de cliënt om goede afspraken te maken over de wijze waarop de zorg wordt geleverd. Net als voor alle andere lichamelijk gehandicapten die niet kiezen voor een Fokuswoning, moet de omvang van de ingeroepen zorg passen binnen de afgegeven AWBZ-indicatie. Uit het herïndicatietraject komt naar voren dat de omvang van de hulp die de bewoners gemiddeld inroepen goed past binnen de afgegeven AWBZ-indicaties.
Bent u van mening dat de versnipperde ZZP-/PGB-financiering2 bevorderlijk is voor het voortbestaan en de ontwikkeling van unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is voor veel zorgaanbieders een gegeven dat mensen met een hulpvraag op meerdere systemen een beroep kunnen doen voor wonen, zorg en ondersteuning. Veel zorgaanbieders slagen er in om voor een doelgroep een samenhangend zorgaanbod te organiseren, zodanig dat hun bewoners weinig last van de schotten hebben. Het is echter ook van belang dat niet alleen aanbieders maar ook de inkopers meer integraal denken en inkopen. Pas dan kan voor de mensen met een hulpvraag het beste resultaat worden bereikt.
Op welke wijze garandeert u dat unieke, kleinschalige concepten voor wonen en zorg kunnen worden ontwikkeld en blijven voortbestaan? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik geef geen garanties. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van cliëntorganisaties, gemeenten, corporaties en zorgaanbieders om de handen ineen te slaan en ervoor te zorgen dat alle mensen met een zorgvraag op de woningmarkt aan hun trekken kunnen komen. Door goede samenwerking op lokaal niveau en het optimaal gebruiken van de mogelijkheden die de wet- en regelgeving biedt, kunnen zorg- en woonconcepten waar mensen met een beperking behoefte aan hebben, behouden blijven en nieuwe concepten tot ontwikkeling komen.
Verpleeghuis Houtwijk te Den Haag |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening die uit de eindconclusie1 van de IGZ mag worden afgeleid dat het onder verscherpt toezicht stellen van verpleeghuis Houtwijk niet heeft geleid tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg? Zo nee, waarom niet?
Bij verpleeghuis Houtwijk is op 11 november jl. door de IGZ Verscherpt Toezicht (VT) ingesteld. Bovenstaande vraag lijkt op een misverstand te berusten. De IGZ heeft sinds januari 2010 intensief toezicht gehouden op verpleeghuis Houtwijk. Omdat de verbeteringen die de Raad van Bestuur van HWW Zorg sinds maart jl. in gang heeft gezet tot onvoldoende resultaten heeft geleid in verpleeghuis Houtwijk, is de IGZ op 11 november jl. tot het instellen van VT overgegaan.
Welke maatregelen kan de IGZ nog nemen, nadat gebleken is dat de periode van onder verscherpte toezichtstelling van een verpleeghuis als Houtwijk niet heeft geleid tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg, anders dan een verlenging van die onder verscherpte toezichtstelling?
Op advies van de IGZ kan ik besluiten HWW Zorg een aanwijzing te geven.
Bent u bereid tot verregaande sancties als blijkt dat noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg achterwege blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 6
Wanneer moet verpleeghuis Houtwijk de beoogde doelstellingen met betrekking tot de kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg behaald hebben?
Zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen 4 maanden, te weten begin maart 2011.
Hoe verankert u de vereiste verbetermaatregelen met betrekking tot de cliëntenzorg in verpleeghuis Houtwijk in het bestaande beleid van de instelling?2
Verankering is primair de verantwoordelijkheid van de zorginstelling zelf door een goed systeem van intern toezicht op kwaliteit en veiligheid. Daarnaast zal de IGZ HWW Zorg ook na maart 2011 nog blijven volgen om te beoordelen of de verbeteringen beklijven.
Wat doet u, indien het voorgenomen nieuwe plan van aanpak niet leidt tot de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen van de cliëntenzorg?
Vooralsnog gaat de IGZ ervan uit dat de bestuurder van verpleeghuis Houtwijk zorg zal dragen voor de noodzakelijke kwaliteitsverbeteringen. De houding van de bestuurder is serieus en coöperatief. Het plan van aanpak is op 26 november jl. door de IGZ ontvangen en met de uitvoering is men al voortvarend van start gegaan.
Als de IGZ constateert dat het plan van aanpak niet tot de gewenste verbeteringen leiden zal ik –mede op basis van advies van de IGZ- aanvullende maatregelen nemen.
Het effect van elektromagnetische straling van zendinstallaties |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van TU Delft en Wageningen Universiteit naar de effecten van draadloos internet op planten en bomen?1
Het onderzoek is nog niet beschikbaar en ik heb er geen kennis van kunnen nemen. De Universiteit Wageningen heeft een persbericht uitgebracht over een onderzoek dat niet openbaar is gemaakt. Het onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de gemeente Alphen aan de Rijn. Het Kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid houdt op mijn verzoek de wetenschappelijk ontwikkelingen bij op het gebied van elektromagnetische velden. In dit Kennisplatform zijn deskundige instanties vertegenwoordigd die gezamenlijk informatie verstrekken over elektromagnetische velden. De rol van het Kennisplatform is om het publiek onafhankelijk en toegankelijk te informeren over de stand van de wetenschap inzake elektromagnetische velden. Het Kennisplatform heeft informatie opgevraagd bij de onderzoeker en deze informatie is te vinden op de website www.kennisplatform.nl.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek? Bent u bereid de instituten te verzoeken het onderzoek en de conclusies daarvan openbaar maken?
Het is aan de onderzoeker of aan de opdrachtgever om het onderzoek openbaar te maken. Ik beschik niet over het onderzoek. Volgens informatie van het Kennisplatform geeft de onderzoeker van de Universiteit Wageningen zelf aan dat het gaat om eerste resultaten en dat die nog niet bevestigd zijn in een herhalingsonderzoek. De onderzoeker waarschuwt dat er nu nog geen vergaande conclusies te trekken zijn uit zijn resultaten. Ik heb daar niets aan toe te voegen.