Het bericht dat drie studiebegeleidingsinstituten officieel erkend zijn als zorginstelling |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het persbericht van de Maltha groep «Studiebegeleidingsinstituten officieel erkend als zorginstelling» van 9 oktober 2011?
Ja.
Is het waar dat de drie studiebegeleidingsinstituten van de Maltha groep in Bilthoven, Zeist en Utrecht nu aangemerkt worden als zorginstelling, en dat studiebegeleiding daarmee wordt aangemerkt als zorg?
De aanleiding voor het persbericht van 9 oktober 2011 ligt naar alle waarschijnlijkheid in de op 21 september 2011 afgegeven toelatingsbeschikking in het kader van de WTZi, waarmee het Instituut Maltha B.V. is toegelaten als instelling voor de AWBZ-functie begeleiding, zoals bedoeld in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Een dergelijke toelating betekent uitsluitend dat de instelling voldoet aan de in het Uitvoeringsbesluit WTZi gestelde transparantievereisten voor de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering. De toelating in het kader van de WTZi voor de AWBZ-functie begeleiding betekent niet dat studiebegeleiding als zodanig daarmee is aangemerkt als AWBZ-zorg. Ook betekent het niet dat de studiebegeleiding van Instituut Maltha per definitie AWBZ-zorg is. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat met deze erkenning de studiebegeleiding van de Maltha groep gefinancierd kan worden vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) en uit de AWBZ?
Er kan door een instelling uitsluitend zorg worden verleend ten laste van de Zvw en AWBZ als een instelling beschikt over een toelating. In het onderhavige geval is er alleen een toelating aangevraagd als AWBZ-instelling voor de functie begeleiding.
Wat onder begeleiding wordt verstaan, is gedefinieerd in artikel 6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Het gaat hier om activiteiten door een instelling te verlenen aan verzekerden met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap die matige of zware beperkingen hebben. De activiteiten bestaan onder meer uit het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen en het ondersteunen bij of het oefenen met het aanbrengen van structuur of het voeren van regie.
In de toelichting op de aanvraag heeft Instituut Maltha B.V. aangegeven waaruit de begeleiding bestaat. Op basis van die door de aanvrager gegeven toelichting was er geen aanleiding te veronderstellen dat er geen WTZi-toelating kon worden afgegeven voor de AWBZ-functie begeleiding. Daarmee is echter nog geen inhoudelijk oordeel gegeven over de activiteiten van Instituut Maltha.
Een WTZi-toelating geeft een instelling de mogelijkheid om productieafspraken te maken met het zorgkantoor om zorg te verlenen ten laste van i.c. de AWBZ. Of er daadwerkelijk zorg wordt verleend ten laste van de AWBZ hangt af van de concrete afspraken die Instituut Maltha B.V. hierover kan maken met het zorgkantoor.
Het zorgkantoor zal in dat kader bij het Instituut moeten nagaan in hoeverre de activiteiten van dit Instituut voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid en kwaliteit zoals die nu gelden in de AWBZ. Dat betekent dat het zorgkantoor moet vaststellen dat de activiteiten van het Instituut zijn gericht op de voor AWBZ-begeleiding vastgestelde doelen. Oftewel: zijn gericht op het bevorderen, behouden of compenseren van zelfredzaamheid. Studiebegeleiding, gericht op het behalen van een diploma, valt daar niet onder.
Betekent deze erkenning dat alle leerlingen die studiebegeleiding krijgen AWBZ-geïndiceerd zullen worden? Om hoeveel leerlingen gaat het in totaal?
De toelating door het CIBG betekent niet dat alle leerlingen die studiebegeleiding krijgen bij het Instituut Maltha B.V. AWBZ-geïndiceerd zullen worden. Het is aan het CIZ om op basis van een individuele aanvraag te besluiten of een leerling in aanmerking komt voor AWBZ-begeleiding. Een leerling komt alleen in aanmerking voor een AWBZ-aanspraak begeleiding als hij een somatische of psychiatrische aandoening of beperking heeft, of als er bij hem een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking is vastgesteld, waardoor hij matig tot ernstig beperkt is in zijn zelfredzaamheid. Ook moet zijn vastgesteld dat in die beperking niet kan worden voorzien door gebruikelijke zorg van ouders of door andere voorliggende voorzieningen.
Hoeveel extra leerlingen zullen gebruik maken van deze geïndiceerde studiebegeleiding, nu deze financieel toegankelijk wordt voor alle kinderen met leer- en motivatieproblemen?
Leer- en motivatieproblemen op zich vormen onvoldoende grondslag om aanspraak te kunnen maken op AWBZ-zorg. Verder verwijs ik graag naar de antwoorden op vraag 3 en vraag 4.
Wat is uw reactie op de woorden van de heer Maltha dat «Nu de overheid passend onderwijs voor ogen heeft en zoveel mogelijk kinderen binnen het regulier onderwijs wil houden, is juist die deskundige hulp van buiten de school van belang. De scholen kunnen dit niet alleen af»?
Passend onderwijs wordt vormgegeven in regionale samenwerkingsverbanden voor primair en speciaal respectievelijk voortgezet en voortgezet speciaal onderwijs, waarin het aanbod van lichte en zware onderwijszorg wordt samengevoegd. Binnen een regionaal samenwerkingsverband is meer maatwerk mogelijk en kan een integrale afweging worden gemaakt over de verdeling van de onderwijszorgmiddelen. Het is aan de regionale samenwerkingsverbanden om te bepalen in hoeverre zij daarbij deskundige hulp van buiten de school willen betrekken.
Kunt u toelichten waarom studiebegeleiding wordt bestempeld als zorg, en niet als een vorm van onderwijs, eventueel passend onderwijs?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 2.
Worden de bezuinigingen op het onderwijs nu opgevangen binnen de begroting van VWS?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Zullen de gemeenten Bilthoven, Zeist en Utrecht verantwoordelijk worden voor deze studiebegeleiding, zodra de functie begeleiding van de AWBZ wordt overgeheveld naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
De gemeenten Bilthoven, Zeist en Utrecht zullen als gevolg van de decentralisatie van de functie Begeleiding naar de Wmo verantwoordelijk worden voor het beoordelen van aanvragen tot ondersteuning op dit vlak van hun inwoners. Indien een verzoek van een leerling valt onder de compensatieplicht en de overige voorwaarden van de Wmo, zal de gemeente aan haar compensatieplicht moeten voldoen. Op welke wijze de gemeenten vervolgens invulling geven aan de concrete ondersteuning, bepalen zij – wederom binnen de kaders van de Wmo – zelf.
De kinderprogrammering bij de publieke omroep, in het bijzonder de TROS |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aankondiging van de TROS om per 1 januari 2012 te stoppen met dat deel van de kinderprogrammering waar verkoop van bij het kinderprogramma behorende producten een rol speelt?1
Ja.
Waarom is Sesamstraattandpasta wel toegestaan en zijn Sprookjesboomboekjes dat niet? Klopt het dat merchandising in sommige gevallen wel is toegestaan en in andere gevallen niet? Kunt u aangeven welke regels er gelden voor de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Laat ik allereerst de geldende regels voor de publieke omroep weergeven. Principieel uitgangspunt is de non-commercialiteit van de publieke omroep en de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om die te bewaken. Dat is wettelijk verankerd.
Allereerst in artikel 2.1, tweede lid, onderdeel d, van de Mediawet 2008: het media-aanbod is onafhankelijk van commerciële invloeden. Daarnaast bepaalt artikel 2.88 Mediawet 2008 dat publieke omroepen zelf verantwoordelijk zijn voor de inhoud van hun media-aanbod en redactioneel onafhankelijk zijn van adverteerders, sponsors en andere financiers. Dit is verder uitgewerkt in het verbod om dienstbaar te zijn aan commerciële belangen van derden (het zogenaamde dienstbaarheidverbod van artikel 2.141 Mediawet 2008) en in de specifieke regels over reclame en sponsoring (artikelen 2.89 tot en met 2.114 Mediawet 2008 en de daarop gebaseerde regels van de artikelen 7 tot en met 14a van het Mediabesluit).
Tot slot gelden er specifieke regels voor het verrichten van nevenactiviteiten, opgenomen in de artikelen 2.132 tot en met 2.135 van de Mediawet 2008. Het Commissariaat voor de Media heeft beleidsregels vastgesteld en brochures gemaakt die toelichten hoe in de praktijk de wettelijke regels worden toegepast. Bovendien is er in de loop der tijd uitvoerige jurisprudentie ontstaan over de uitleg en toepassing van de wettelijke regels.
Merchandise is het commercieel exploiteren van rechten op karakters/figuren, namen en (beeld)merken door het op de markt brengen van producten en diensten. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen merchandise die ontwikkeld wordt door of in samenwerking met een publieke omroep en merchandise die ontwikkeld wordt door derden buiten een publieke omroep om.
In het eerste geval is er sprake van een nevenactiviteit van de publieke omroep. Daarvoor is voorafgaande toestemming nodig van het Commissariaat. Die toetst vooraf of de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de publieke taak, marktconform wordt verricht en kostendekkend is.
In het tweede geval – merchandise ontwikkeld door derden buiten publieke omroepen om – is er uiteraard geen sprake van een nevenactiviteit van een publieke omroep die getoetst moet worden. Sesamstraattandpasta, maar ook de Sprookjesboomboekjes zijn daar voorbeelden van. Die merchandise door derden is toegestaan. Mocht echter de NTR – die Sesamstraat uitzendt – of de TROS – die Sprookjesboomfeest uitzond – bijvoorbeeld zijn naam of logo op de Sesamstraattandpasta of de Sprookjesboomboekjes willen zetten, dan is er sprake van merchandise waaraan die omroepen meewerken. Dat is dan een en een nevenactiviteit die vooraf getoetst moet worden.
Merchandise hoeft geen belemmering te zijn bij de aankoop van kinderprogrammering, als de keuze voor aankoop en uitzending maar het resultaat is van programma-inhoudelijke afwegingen, niet gebeurt om commerciële belangen van derden te dienen (of de ogen te sluiten voor de kans dat het zal gebeuren of gebeurt) en de onafhankelijkheid van de publieke omroep overeind blijft. De merchandise op zichzelf is meestal ook niet het probleem. Publieke omroepen moeten vooral alert zijn op de reclame- en sponsorregels en het dienstbaarheidverbod als het gaat om aankoop van programma’s waar commerciële derden ook merchandiseproducten en -diensten van op de markt brengen. De TROS heeft in de kwestie van het kinderprogramma Het Sprookjesboomfeest geen boete gekregen vanwege ongeoorloofde merchandise, maar vanwege overtreding van de reclameregels en van het dienstbaarheidsverbod. Het logo, de naam, de karakters, het décor en de muziek in het kinderprogramma Het Sprookjeboomfeest zijn vrijwel identiek aan die van attracties in de Efteling en aan die welke de Efteling commercieel gebruikt op producten. Volgens het Commissariaat bevat het programma te veel ongeoorloofde reclame-uitingen voor de Efteling en producten van de Efteling. Daarnaast is het Commissariaat van mening dat de omstandigheden er toe leiden dat er sprake is van dienstbaarheid aan het commercieel exploiteren van de Efteling-attractie. Daarbij speelden vooral het moment van uitzending van de afleveringen van het programma in relatie tot de bouw van de Efteling-attractie, de opvoering van een gelijknamige musical en de publiciteit daarover een rol. Het is niet aan mij om een oordeel te geven of de opgelegde boetes terecht zijn; dat is een zaak van het Commissariaat en uiteindelijk de rechter.
Bent u bekend met de brief aan het Commissariaat voor de Media2, waarin de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) stelt dat het CvdM heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om specifieke regels voor de aankoop van kinderprogrammering op te stellen vanwege de casuïstiek? Deelt u de mening dat zonder specifieke regels onduidelijkheid voor de omroepen blijft bestaan inzake merchandising bij kinderprogrammering?
Ja, ik ken de brief van de NPO.
Merchandise bij kinderprogrammering is mogelijk. Maar het mag er niet toe leiden dat commerciële partijen daar meer dan normaal van profiteren. Publieke omroepen en programma’s mogen geen springplank zijn voor commerciële activiteiten. Het is op het vlak van dit dienstbaarheidverbod in relatie tot merchandise en aankoop van programma’s waar de behoefte aan meer duidelijkheid bestaat. Het dienstbaarheidverbod staat al van oudsher in de wet. Hoewel de bepaling algemeen van aard is, is het geen richtingloze regel. De toelichting bij de wet geeft deze bepaling nader inhoud: een omroep overtreedt het dienstbaarheidverbod als geen sprake is van normaal economisch handelen waarbij door derden meer dan normale winst wordt gemaakt of andere concurrentievoordelen worden behaald. Of daar sprake van is moet echter beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Het is niet goed mogelijk daar specifiekere regels voor te maken. Wat betreft de toets op het dienstbaarheidverbod in relatie tot aankoop van programma’s heeft het Commissariaat in een expertmeeting op 31 mei 2011 de omroepen nadere duidelijkheid willen geven. Het Commissariaat heeft de omroepen concrete richtsnoeren aan de hand gedaan die hen kunnen helpen bij de beoordeling of zij zich niet dienstbaar maken aan de commerciële belangen van derden bij de aankoop van vooral kinderprogrammering. Daarnaast heeft de NPO inmiddels zelf ook concrete randvoorwaarden geformuleerd voor de aankoop van programma’s, die met het Commissariaat zijn gewisseld.3
Deelt u de mening dat, om onbedoelde fouten te voorkomen, het mogelijk moet zijn het CvdM vooraf te laten toetsen welke zaken toelaatbaar zijn en welke niet?
Wanneer omroepen daarom vragen is het Commissariaat altijd bereid informatie en uitleg te geven over de toepassing van de regels. In voorkomende gevallen kan het Commissariaat desgevraagd een bestuurlijk rechtsoordeel geven of voorgenomen activiteiten naar verwachting passen binnen de wettelijke regels en het toezichtbeleid. Maar dat gebeurt wel altijd onder het voorbehoud van definitieve toetsing achteraf op basis van de werkelijke feiten en onverminderd de eigen verantwoordelijkheid van de omroepen om te zorgen dat de regels in acht worden genomen. Als het gaat om de inhoud van programma’s verbieden de Grondwet (artikel 7) en de Mediawet 2008 (artikel 7.20) toezicht vooraf.
Deelt u de mening dat het schrappen van kinderprogrammering als gevolg van onduidelijkheid in de regelgeving een onnodig verlies betekent voor de kinderprogrammering van de publieke omroep?
Ja, dat zou ik betreuren. Het is naar mijn mening ook niet nodig. Ik zie heel goed dat bepaalde vormen van financiering belangrijk zijn om goede en kostbare kinderprogramma’s mogelijk te maken. Zoals gezegd is merchandising bij kinderprogrammering mogelijk. Maar de wijze waarop dat gebeurt moet wel in overeenstemming zijn met het non commerciële karakter van de publieke omroep en de inhoud van de programma’s moet voldoen aan de wettelijke regels.
Worden kinderprogramma’s van Nederlandse bodem inzake merchandising door het CvdM anders beoordeeld dan kinderprogramma’s van buitenlandse makelij? Is dat volgens u terecht?
Nee, er is geen verschil in beoordeling. De toets of het dienstbaarheidverbod wordt overtreden is bij beide categorieën hetzelfde.
Bent u bereid om met het CvdM in gesprek te gaan om duidelijkheid te scheppen, zodat voor 1 januari 2012 duidelijkheid ontstaat voor omroepen wat is toegestaan aan merchandising voor kinderprogramma’s en wat niet?
Ik vind het belangrijk dat er zo veel mogelijk duidelijkheid is voor de omroepen. Ik zal het Commissariaat vragen zich in te blijven spannen om zoveel mogelijk duidelijkheid voor de omroepen te scheppen. Op 17 november aanstaande organiseert het Commissariaat een vervolgseminar over de toepassing van het dienstbaarheidverbod.
Het voorstel om besnijdenis van meisjes te legaliseren |
|
Willie Dille (PVV), Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het proefschrift «Culturele vrijheid en het Strafrecht» waarin wordt gepleit voor het legaliseren van het besnijden van meisjes?1
Ja.
Deelt u de mening dat het besnijden van meisjes en vrouwen een barbaarse daad is en dat het in Nederland voornamelijk voor lijkt te komen bij meisjes met een islamitische achtergrond? Zo nee, waarom niet?
Meisjesbesnijdenis of vrouwelijke genitale verminking is een ernstige vorm van kindermishandeling en een schending van de rechten van het kind en vrouwen. Meisjesbesnijdenis is strafbaar in Nederland. Deze vorm van geweld is als mishandeling strafbaar gesteld in de artikelen 300 tot en met 303 van het Wetboek van Strafrecht. Wijzigingen van deze artikelen ligt niet in het voornemen.
Bent u het eens dat de islamisering van Nederland in de hand wordt gewerkt als dit wordt toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u garanderen dat het besnijden van meisjes ten alle tijden strafbaar zal blijven, in welke vorm dan ook? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Veelvoorkomende oplichting van ouderen door middel van babbeltrucs |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Is het u bekend dat in onze samenleving jaarlijks zo'n 30 000 ouderen door middel van een babbeltruc aan de deur of via de telefoon voor honderden zo niet duizenden euro's worden opgelicht, waarbij sommige ouderen zelfs meerdere keren?1
Het aantal van 30 000 is, zo leid ik uit de context van de berichtgeving af, gebaseerd op eigen onderzoek van De Stentor. Ik kan dit aantal niet bevestigen uit eigen gegevens.
Deelt u de mening dat de politie meer aandacht moet besteden aan het oplossen van deze ernstige delicten?
De babbeltruc is bekend bij de politie. De politie besteedt in samenwerking met ketenpartners actief aandacht aan het thema en waarschuwt inwoners via onder andere internet, flyers en lokale bladen tegen oplichters. Zo is recent in de uitzending van «Opsporing Verzocht» van 6 september 2011 ingegaan op deze vorm van criminaliteit, met onder meer praktische tips om oplichting tegen te gaan. Het Openbaar Ministerie treedt op als sprake is van strafbare feiten zoals oplichting, bedreiging of bedrog bij verkoop.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar het criminologische beeld van de daders?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek naar het criminologische beeld van de daders uit te laten voeren.
Bent u bereid een voorlichtingscampagne te houden om ouderen meer bewust te maken van de risico's die zij lopen, te meer nu het aantal ouderen, en daarmee het aantal mogelijke slachtoffers, in onze samenleving toeneemt?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 vindt reeds op diverse manieren voorlichting plaats. Ook de Fraudehelpdesk speelt een rol op het gebied van voorlichting door burgers die slachtoffer zijn geworden te begeleiden naar de juiste instantie en door het verstrekken van informatie over preventie. Signalen over nieuwe oplichtingspraktijken worden actief in de openbaarheid gebracht.
Introductie van tweedeling in de ouderenzorg door Menzis en AEGON |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Menzis en schadeverzekeraar AEGON een «zorgspaarproduct» hebben gelanceerd, zodat mensen kunnen sparen voor luxe zorg op hun oude dag? Deelt u de mening dat hier een ongewenste tweedeling in de ouderenzorg wordt geïntroduceerd? Zo nee, waarom niet?1
De marktpositioneringsstrategie behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de verzekeraar. De burger maakt zelf een afweging of hij al dan niet gebruik wil maken van (spaar)producten die verzekeraars aanbieden. Ook nu al kunnen mensen geld opzij zetten voor onvoorziene uitgaven door bijvoorbeeld geld op een spaarrekening te zetten of een lijfrentepolis af te sluiten. Het gelanceerde «zorgspaarproduct» verandert niets aan de collectieve zorgarrangementen zoals we die in Nederland kennen en de solidariteit die daarin besloten ligt.
De WMO, noch de AWBZ, maken in het aanbod onderscheid naar respectievelijk ingezetenen en verzekerden die gebruik willen maken van beschikbaar welzijns- en zorgaanbod. Ingezetenen kunnen op grond van de WMO in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning. De AWBZ-zorg is voor iedereen gelijk waarbij de zorgvraag van de betreffende verzekerde bepalend is voor de aanspraak. Deze aanspraak is gelijk voor «arm en rijk». Via de eigen bijdragen voor de Wmo en de AWBZ wordt wel een grotere bijdrage in de zorgkosten gevraagd van rijkeren. Volledigheidshalve wil ik er op wijzen dat dit kabinet bovendien 852 miljoen euro investeert om de kwaliteit van de AWBZ-zorg te verbeteren en juist in de zorg wordt -mede daardoor- deze Kabinetsperiode een groei van de uitgaven geaccommodeerd. Dit laat onverlet dat om de houdbaarheid van de AWBZ-zorg op langere termijn te waarborgen een aantal structurele maatregelen nodig is. De Staatssecretaris van VWS heeft deze maatregelen in haar programmabrief langdurige zorg van 1 juni jongstleden uiteengezet.
Vindt u het niet zorgwekkend dat zorgverzekeraars, nog voordat ze de AWBZ uit gaan voeren, al duidelijk maken dat luxezorg en pluspakketten meer prioriteit hebben dan het garanderen van goede zorg voor iedereen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De premisse dat zorgverzekeraars meer prioriteit hechten aan het bieden van luxezorg en pluspakketten boven het uitvoeren van de AWBZ onderschrijf ik niet. De zorgverzekeraar is ook nu al verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de AWBZ. Het feit dat zorgkantoren het dagelijks werk verrichten doet daaraan niet af. Het zorgspaarproduct dat Menzis en Aegon nu lanceren staat hier los van. Zoals gezegd staat het verzekeraars vrij om binnen de kaders die de wet stelt hun marketingbeleid vorm te geven. Burgers zijn vrij om hiervan gebruik te maken.
Vindt u het niet verontrustend dat zorgverzekeraars, nog voordat de uitvoering van de AWBZ naar hen is overgeheveld, het signaal afgeven dat niet solidariteit de norm is, maar «eigen verantwoordelijkheid» en ieder-voor-zich?
Nee, ik ben het niet eens met uw stelling. Solidariteit blijft ook na overheveling van de uitvoering van de AWBZ naar zorgverzekeraars onverkort overeind. Het daarnaast aanbieden van een specifiek commercieel product doet hier niet aan af.
Erkent u dat iedereen via de collectieve volksverzekering de AWBZ al verzekerd is van zorg? Zo ja, waar zit het winstmodel voor het pluspakket dat Menzis/AEGON zien?
Ja, verzekerden hebben recht op zorg onder de AWBZ en ingezetenen kunnen op grond van de WMO in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning. Voor een antwoord op de vraag naar het winstmodel van dit pluspakket verwijs ik u naar de aanbieders Menzis en Aegon.
Welke tweedeling tussen de zorg voor arme en rijke ouderen vindt u aanvaardbaar? Zou u bijvoorbeeld accepteren dat rijke ouderen thuiszorg via Menzis/AEGON krijgen en minder gefortuneerden bij het Wet Maatschappelijke ondersteuning (Wmo)-loket van de gemeente moeten aankloppen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u trots op de volksverzekering AWBZ, of bent u van mening dat we weer terug moeten naar de situatie dat hulpbehoevende mensen met spaargeld een plekje konden inkopen bij een gasthuis en dat minder gefortuneerden richting liefdadigheid of de goot verdwenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het rapport van de Nationale Commissie Oudeliedenzorg uit 1957 waarin de situatie van ouderen vóór de oprichting van de volksverzekering AWBZ is beschreven? Zo neen, bent u bereid dit te lezen? Zo ja, erkent u de noodzakelijkheid waarmee de AWBZ is ingevoerd?
Nee, ik ken het door u genoemde rapport uit 1957 niet. Overigens is de AWBZ in 1968 ingevoerd en de hoofdlijnen van de ontstaansgeschiedenis van de AWBZ zijn mij inderdaad bekend. Ik onderschrijf de redenen waarom de AWBZ destijds is ingevoerd.
Deelt u de mening dat, indien het volksverzekeringskarakter van de AWBZ feitelijk wordt opgeheven, een fatsoenlijke oude dag alleen nog is weggelegd voor mensen die veel geld opzij hebben kunnen zetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het volksverzekeringskarakter wordt niet opgeheven. De AWBZ biedt onverzekerbare langdurige zorg die voor iedere verzekerde gelijk is en van goed kwalitatief niveau, ongeacht diens financiële positie. Het eventueel aanbieden van spaarrekeningen en pluspakketten door zorgverzekeraars betekent niet dat de AWBZ is verschraald.
Deelt u de mening dat de actie van Menzis en AEGON erop duidt dat de AWBZ inmiddels zodanig is verschraald dat deze verzekeraars een markt zien voor pluspakketten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw opvatting over de uitspraak van Menzis en AEGON in het persbericht dat met het zorgsparen mogelijk wordt gemaakt dat ouderen de eigen regie hebben om zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen? Bieden de verzekeraars een onzinnig product aan of hebben zij gelijk dat de huidige AWBZ hierin niet voorziet zodat mensen apart bij moeten sparen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De wijze waarop Menzis en Aegon hun product aanprijzen komt voor rekening van die organisaties. Dit kabinet streeft overigens naar goede, toegankelijke basiszorg en ondersteuning in de buurt, zodat ook ouderen en mensen met beperkingen in staat worden gesteld om eigen regie te houden en zo lang mogelijk thuis te kunnen wonen.
Deelt u de mening dat het voor individuele burgers onmogelijk te voorspellen is hoe oud zij worden en hoe zij oud worden, met andere woorden, hoeveel zorg ze nodig zullen hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat op grond hiervan een volksverzekering nodig is in plaats van een individuele spaarregeling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, de individuele kosten voor langdurige zorg van een individu zijn vaak moeilijk te voorspellen. Om die reden hebben en houden we een verzekering voor de daarmee gemoeide kosten, de AWBZ.
Bent u zich ervan bewust dat lager opgeleide mensen met lagere inkomens gemiddeld minder lang in goede gezondheid leven en vaker kampen met chronische ziekten en daardoor meer afhankelijk worden van zorg, de zogenaamde «sociaaleconomische gezondheidsverschillen»? Deelt u de mening dat constructies als zorgsparen en pluspakketten juist de rijkere en relatief gezondere ouderen bevoordelen, terwijl deze niet of minder bereikbaar zijn voor juist die lagere inkomens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik ben me bewust van sociaaleconomische gezondheidsverschillen. Als gezegd hebben wij in Nederland een volksverzekering die voor iedereen gelijk is om onder meer hieraan tegemoet te komen. Als meer draagkrachtige burgers daarbovenop extra voorzieningen wensen te ontvangen en daarvoor al dan niet via Menzis en Aegon te sparen, staat hen dat vrij.
Welke financiële risico’s lopen mensen met het zorgsparen? Is dit een bankproduct? Zo ja, vallen deze spaargelden onder de garantieregeling bij faillissement?
Uitgaande van de omschrijving die Menzis geeft over hun product lijkt het om een spaarproduct te gaan. Menzis heeft namelijk aangegeven dat de klant zelf mag bepalen wanneer en waaraan hij of zij het geld uitgeeft. Er is geen enkele verplichting voor de klant om dit gespaarde geld aan te wenden voor kosten in de zorg. De klant kan zelf bepalen hoeveel hij spaart en kan dit geld op elk gewenst opnemen en vrij besteden.
AEGON Bank N.V. staat zoals alle banken onder het toezicht van De Nederlandsche Bank. De hierboven genoemde spaarrekeningen vallen dan ook onder het depositogarantiestelsel. Het depositogarantiestelsel garandeert een bedrag van € 100 000 per rekeninghouder per bank, ongeacht het aantal rekeningen dat de rekeninghouder heeft.
Indiase operatieassistenten en risico’s voor patiënten |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de risico’s van Indiaas Operatiekamer (OK)-personeel in Nederlandse ziekenhuizen voorzien van uw reactie naar de Kamer te zenden?1 Zo ja, binnen welke termijn kunnen deze tegemoet worden gezien?
Ik ben daartoe bereid. De bevindingen van de Inspectie verwacht ik in het voorjaar van 2012 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen, inclusief een reactie van mijn kant.
Bent u bereid met de Nederlandse ziekenhuizen in contact te treden en af te spreken dat er geen nieuw OK-personeel meer uit India wordt geworven gezien de positieve effecten van het Fonds Ziekenhuisopleidingen?1 Zo nee, waarom niet?
In 2010 heb ik het Fonds Ziekenhuisopleidingen opgesteld in nauwe samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra. Sinds 2011 krijgen ziekenhuizen een subsidie naar rato van het aantal mensen dat opgeleid wordt. Uit de eerste gegevens blijkt dat de instroom in opleidingen voor operatie-assistenten inmiddels gestegen is ten opzichte van de voorgaande jaren. Samen met veldpartijen worden de effecten van het fonds gemonitord. Het is de bedoeling om tot regionale ramingen te komen, zodat de regionale opleidingsinspanningen daarop afgestemd kunnen worden.
Gegeven de positieve ontwikkelingen rond het Fonds Ziekenhuisopleidingen zal het tijdelijk werven van operatie-assistenten uit bijvoorbeeld India veel minder aan de orde zijn. Mocht dergelijke werving desondanks plaatsvinden, dan is het van belang dat werkgevers handelen in overeenstemming met de WHO-gedragscode over het ethisch werven van zorgpersoneel buiten de EU. Bij de werving van Indiase operatie-assistenten gaat het echter om tijdelijke plaatsen voor mensen die hier extra ervaring opdoen en deze meenemen naar hun eigen land. Daar ben ik niet principieel op tegen, maar het moet wel voldoen aan kwaliteitseisen.
Eigen bijdrage e-mental health |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eigen bijdrage werkt ontwikkeling e-mental health tegen»?1
Ja.
Bent u van mening dat e-mental health, in het regeerakkoord expliciet genoemd als aandachtsgebied, een veelbelovende ontwikkeling is en een antwoord kan zijn op de stijgende zorgkosten? Kunt u dit toelichten?
Ik deel zeker de mening dat e-mental health een veelbelovende ontwikkeling is en moet worden bevorderd. De toepassing van e-mental health kan bijdragen aan het anders en efficiënter aanbieden van zorg en ondersteuning of zelfs (gedeeltelijk) vervangen ervan. E-health toepassingen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het versterken van de vrijheid en zelfredzaamheid van patiënten, oplossingen voor het dreigende personeelstekort, het verbeteren van de uitkomsten van zorg en beperking van de kostenstijging.
Herkent u de berichten dat e-mental health – ondanks bewezen effectiviteit – op dit moment slechts op beperkte schaal wordt toegepast? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Gaat u actie ondernemen om de toepassing van e-mental health te stimuleren?
De berichten dat e-mental health op dit moment nog beperkt worden toegepast herken ik.
Het is van belang dat er ruimte is voor het gebruik van e-health toepassingen die bijdragen aan kwaliteit, doelmatigheid en arbeidsbesparing. Waar die ruimte nog niet is, zal ik deze bieden door het wegnemen van mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving. Over mijn voornemens om de implementatie van e-health te versnellen, zal ik de Tweede Kamer dit jaar nog apart informeren in een brief over e-health en ICT in de zorg.
Bent u op de hoogte dat zowel burgers als verwijzers beperkt op de hoogte zijn van het bestaan en de mogelijkheden van e-mental health? Zo nee, hoe verklaart u de beperkte toepassing van e-mental health? Zo ja, op welke wijze denkt u de bekendheid te bevorderen?
Een toenemend aantal burgers en zorgaanbieders of verwijzers is op de hoogte van e-mental health. De bekendheid van e-health vind ik van belang en zoals aangegeven zal ik hierop terugkomen in de toegezegde brief.
Deelt u de mening dat een eigen bijdrage van 50 euro voor een internetbehandeltraject een grote drempel vormt voor cliënten? Zo nee, waarom niet?
De eigen bijdrage van 50 euro voor een internetbehandeltraject moet worden afgezet tegen andere eigen bijdragen in de GGZ. Vanuit die optiek vind ik een eigen bijdrage van 50 euro redelijk. Bovendien is het een drempel die ook een meerwaarde kan hebben. Ik vind het belangrijk dat patiënten zich bewust zijn van de kosten van zorg voordat ze aan een behandeling beginnen. De eigen bijdrage draagt bij hieraan. Het bevordert tevens de therapietrouw van patiënten, hetgeen juist binnen de GGZ van groot belang is.
Hoe ziet u het verhogen van de eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject in het licht van de bredere toepassing van e-mental health als goedkopere en beter toegankelijke zorgvorm?
De eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject is niet verhoogd. Ten opzichte van het jaar 2011 heb ik zelfs de eigen bijdrage voor internetbehandeltraject verlaagd. In het jaar 2011 gold namelijk ook al een eigen bijdrage voor een internetbehandeling, maar dan van maximaal € 80 (indien verzekeraar en aanbieder een prijs zouden afspreken voor een internetbehandeltraject van acht zittingen eerstelijnspsychologische zorg) Ter toelichting: een internetbehandeltraject valt onder de aanspraak eerstelijnspsychologische zorg. Dit betekent dat per 2012 een prijs mag worden afgesproken tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar voor een internetbehandeltraject datovereenkomt met maximaal vijf zittingen eerstelijnspsychologische zorg. Een zitting eerstelijnspsychologische zorg kent een vrije prijs, maar de marktprijs van een zitting ligt ongeveer op € 80. Een internetbehandeltraject zou dan – in relatie tot die marktprijs – maximaal € 400 mogen kosten binnen de aanspraak eerstelijnspsychologische zorg. De eigen bijdrage die daarbij geldt is € 50. Voor face tot face contacten geldt een eigen bijdrage van € 20 per zitting, waarmee bij vijf zittingen dan een eigen bijdrage van € 100 wordt betaald.Ik vind een eigen bijdrage van € 50 voor een internetbehandeltraject in dit licht niet onredelijk. Ik ben van mening dat er enige drempel voor een patiënt nodig is bij het aangaan van een internetbehandeltraject om te voorkomen dat patiënten halverwege het traject stoppen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vraag 5. Ik heb e-mental health hoog op mijn agenda staan en vind het van belang dat zowel in de eerstelijn als in de tweedelijns GGZ e-health breed wordt toegepast.
Vindt u het wenselijk dat de drempel bij e-mental health door de heffing van een eigen bijdrage van 50 euro vooraf groter is dan de drempel voor een reguliere behandeling waar de eigen bijdrage per behandeling wordt betaald en na één sessie kan worden stopgezet? Zo ja, waarom vindt u deze drempel wenselijk? Zo nee, hoe gaat u deze drempel verlagen?
Dit ligt genuanceerder. Het klopt dat in eerste instantie de eigen bijdrage voor een internetbehandeltraject hoger is dan de eigen bijdrage van één sessie (oftewel één zitting eerstelijnspsychologische zorg). Echter, één zitting eerstelijnspsychologische zorg kan nooit het behandeleffect hebben die een compleet internetbehandeltraject wel kan hebben. Het internetbehandeltraject is veelal een langduriger traject dan één of twee zittingen face to face behandeling. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Een vegetarische dierendag |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat het College van B&W van de gemeente Den Haag voornemens is voortaan op dierendag een vegetarische dag in te stellen in de gemeentelijke kantines en restaurants?1
Ja.
Gezien het kabinetsstandpunt dat vlees het meest milieuvervuilende onderdeel van het menu is, deelt u op grond daarvan de mening dat het een goed voorbeeld is van het bestuur om het eten van vegetarische gerechten aan te moedigen, en dat dierendag zich daar uitstekend voor leent?
Nee, het kan niet zo zijn dat voor ieder politiek doel de ambtenaar als voorbeeld moet dienen. In alle bedrijfsrestaurants zijn dagelijks vegetarische gerechten te koop. Tevens stimuleren wij de informatievoorziening over alternatieven voor vlees en vis. Ook op de dag van duurzaamheid zal hier opnieuw aandacht aan besteed worden.
Bent u bereid ook op de verschillende ministeries een vegetarische dierendag in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik ben van mening dat het een persoonlijke keuze moet zijn of men wel of geen vlees eet. Ik wil ervoor zorgen dat er voldoende aanbod aan vleesloze producten is, het hele jaar door, ook als het geen dierendag is. Daarnaast ben ik van mening dat ambtenaren voldoende zelfstandig kunnen denken en dat zij hun eigen afweging kunnen maken. De arbeidsrelatie tussen bestuur en ambtenaar is niet bedoeld als sturingsmechanisme voor politiek correct gedrag.
Deelt u de mening dat het instellen van een vegetarische dag in overheidskantines kan bijdragen aan het creëren van bewustwording van de noodzaak van eiwittransitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid tot het instellen van een standaard vegetarische dag per week in overheidskantines?
Nee, dat lijkt me geen goed idee. Er is ook geen verplichte vleesdag. De ambtenaar die dat wil kan zelf een vleesloze dag per week instellen.
Het gebrek aan daadkracht bij de bestrijding van pooierboys en aan opvangadressen voor de betrokken slachtoffers |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht1 dat pooierboys hun werkterrein verleggen van steden naar dorpen, maar dat plaatselijke overheden deze ontwikkeling niet serieus nemen en de kop in het zand steken? Zo ja, bent u het met deze constatering eens?
Ja. Ik heb overigens geen concrete aanwijzingen dat loverboys hun werkterrein verleggen.
Loverboys zijn mensenhandelaren en de aanpak van mensenhandel heeft bij dit kabinet een hoge prioriteit. Ik zie mogelijkheden om meer te doen aan de bestrijding van deze vorm van uitbuiting. Om deze reden zal ik nog dit jaar een actieplan presenteren met een Rijksbrede aanpak van de loverboyproblematiek. Via dit actieplan zullen ook gemeenten nadrukkelijk worden betrokken bij de aanpak.
Wat vindt u van het pleidooi van Stichting StopLoverboysNu om in de aanpak in kleinere gemeenten meer aandacht te besteden aan preventie en ouders en scholen daarbij te betrekken?
Preventie is een belangrijk instrument om de loverboyproblematiek aan te pakken, en gemeenten, scholen en ouders kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Daarom zal in het aankomende actieplan ook de nodige aandacht worden geschonken aan preventie en de rol van gemeenten en scholen hierbij. Overigens is er voor het onderwijs al veel informatie over loverboys en (seksuele) weerbaarheid beschikbaar via het Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl).
Welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe genomen om kleinere gemeenten aan te sporen tot actie? Wat zijn hiervan de concrete resultaten geweest? Welke maatregelen neemt u zich voor om de preventie en de bestijding van pooierboyproblematiek in kleinere gemeenten te intensiveren?
In het kader van de bestuurlijke aanpak van mensenhandel zijn voor gemeenten diverse handboeken en instrumenten ontwikkeld en beschikbaar gesteld. Dit is mede op initiatief van de Task Force aanpak mensenhandel gedaan. Deze handboeken en instrumenten worden onder meer via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en veiligheid beschikbaar gesteld. Ook is langs deze weg de nodige informatie over de aanpak van de loverboyproblematiek beschikbaar. Mede naar aanleiding hiervan zijn diverse gemeenten al begonnen met projecten voor de bestuurlijke aanpak van mensenhandel. Daarnaast zullen, zoals vermeld in antwoord op vraag 1, in het kader van het aankomende actieplan maatregelen worden getroffen op het gebied van onder meer de preventie en bestrijding van de loverboyproblematiek.
Klopt het dat er nog steeds een tekort bestaan aan anonieme en veilige opvangadressen? Wat gaat u hieraan doen en op welke termijn zijn er landelijk voldoende veilige opvangadressen?
Slachtoffers van loverboys kunnen worden opgevangen en behandeld in de vrouwenopvang en, indien de problematiek daar aanleiding toe geeft, in de jeugdzorg. In de reguliere jeugdzorg kan, als dat nodig is, gebruik worden gemaakt van ongeveer 30 plaatsen waarvan het adres geheim blijft. Daarnaast is er één categorale (vrouwen)opvangvoorziening voor meisjes en jonge vrouwen die slachtoffer zijn of dreigen te worden van gedwongen prostitutie/loverboys. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op dit moment geen signalen dat er een tekort aan opvangplekken bestaat.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft opdracht gegeven voor een onderzoek in de jeugdzorg en de vrouwenopvang naar de aard en omvang van de problematiek van slachtoffers van loverboys. Dit onderzoek zal een beeld opleveren van de bestaande mogelijkheden op het gebied van preventie, begeleiding en opvang voor slachtoffers van loverboys. De resultaten van dit onderzoek worden voor het eind van dit jaar verwacht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek ga ik bezien of, en zo ja welke, acties nodig zijn om de kwaliteit van het aanbod voor slachtoffers verder te verbeteren. Deze acties zullen worden opgenomen in de in het antwoord op vraag 1 genoemde Rijksbrede aanpak.
Het toelaten van buitenlandse artsen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de richtlijnen over onderlinge erkenning binnen de Europese Unie van diploma’s gezondheidszorg?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de brief d.d. 4 juni 2009 van het Ribiz (Registratie en Informatie Beroepsbeoefenaren in de Zorg) aan mevrouw M.R.M. (toegevoegd als bijlage, inmiddels mevrouw K.), waaruit blijkt dat de vakbekwaamheid van deze kinderarts met een Britse kwalificatie gelijk wordt gesteld «aan die van een beoefenaar met de Nederlandse opleiding tot arts» en de geclausuleerde inschrijving in het beroepen individuele gezondheidszorgBIG-register?
Deze brief is mij bekend.
Is het waar dat door wijzigingen in de wet- en regelgeving over de erkenning van diploma’s gezondheidzorg binnen de EU genoemde mevrouw en wellicht andere artsen nu niet meer in aanmerking komen voor een vereenvoudigde inschrijving in het BIG-register? Zo ja, waarom kan deze kinderarts niet meer op de voorwaarden zoals die eerder golden worden ingeschreven in het BIG-register?
Ik kan op grond van artikel 41, eerste lid, onder b, en derde lid, van de Wet BIG, aan een buitenslands gediplomeerde een verklaring omtrent de vakbekwaamheid voor geclausuleerde inschrijving afgeven ten behoeve van kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel. Een dergelijke verklaring geef ik af indien de buitenslands gediplomeerde wat betreft kennis voldoet aan de Nederlandse opleidingseisen, maar nog niet gedurende minimaal zes maanden op het desbetreffende vakgebied zelfstandig werkzaam is geweest in de Nederlandse gezondheidszorg. Deze verkorte procedure is in enkele gevallen toegepast bij houders van een buiten de EER verworven diploma, dat eerder door een ander EER land is erkend.
Echter, het toepassen van de geclausuleerde inschrijving in het BIG register was niet verenigbaar met vermelde Richtlijn 205/36/EG, betreffende erkenning beroepskwalificaties op de vermelde categorie diplomahouders:
Op grond van artikel 3, derde lid, van Richtlijn 2005/36/EG heeft men het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens het algemeen stelsel van deze richtlijn en kan men niet zonder een voorafgaande beoordeling van het niveau van de genoten opleiding,
onderworpen worden aan een kennismakingsperiode.
Waarom is een verklaring van vakbekwaamheid die vóór de wijziging in BIG-regelgeving is afgegeven, nu niet meer geldig?
Er is geen sprake geweest van wijziging van de BIG regelgeving. Het gaat om een verschillende interpretatie van de in de Circulaire Vakbekwaamheid Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid van 24 maart 2010 opgenomen regeling voor een verkorte procedure ten behoeve van een kennismaking met het Nederlandse zorgstelsel (punt 5.2 van deze circulaire).
Echter, degenen, die vóór het afschaffen van de verkorte procedure ten aanzien van de derde landen diplomahouders met erkenning van dat diploma in een ander EER land, een verklaring van vakbekwaamheid hebben verkregen, blijven uiteraard in het BIG-register geregistreerd.
Deelt u de mening dat de vakbekwaamheid van een arts, blijkende uit onder andere een volledige bevoegdheid tot het uitoefenen van het beroep in een andere EU-lidstaat en het zich de afgelopen tijd machtig maken van de Nederlandse taal, van doorslaggevend belang zou moeten zijn voor het kunnen uitoefenen van het beroep van arts binnen Nederland en niet de nationaliteit van die arts? Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot de registratie van de genoemde kinderarts en wellicht andere buitenlandse artsen in gelijkaardige omstandigheden?
Bij de erkenning van de beroepskwalificaties gaat het niet om de nationaliteit van de arts, maar om de herkomst van het artsdiploma. Het feit dat het in een land buiten de EER verworven artsdiploma is erkend door een ander EER-land geeft op zich geen recht op erkenning in Nederland. Eerst nadat de buitenlandse arts na de erkenning in een ander EER-land ten minste drie jaar beroepservaring in dat land heeft opgedaan ontstaat het recht op inhoudelijke beoordeling van de genoten opleiding en de beroepservaring volgens de vermelde Europese richtlijn (zie artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2005/36/EG).
Hoeveel naar Nederlandse maatstaven volledig gekwalificeerde buitenlandse artsen krijgen geen toestemming om in Nederland hun beroep uit te oefenen, louter omdat zij niet de nationaliteit van een van de EU-lidstaten bezitten?
Aan diplomahouders van derde landen (buiten de EER) kan geen verklaring van vakbekwaamheid en BIG-registratie geweigerd worden vanwege de nationaliteit van de diplomahouder. Om als arts in Nederland werkzaam te kunnen zijn voorziet artikel 41 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) in een regeling voor erkenning van een buitenlands diploma en voor registratie en toelating tot de beroepen, als bedoeld in respectievelijk artikel 3 van de Wet BIG, waaronder het beroep arts.
Aan de hand van een assessment worden de kennis en vaardigheden van de buitenlandse diplomahouder getoetst aan de krachtens de Wet BIG gestelde opleidingseisen voor deze beroepen. Het assessment bestaat uit twee onderdelen: de algemene kennis- en vaardighedentoets, vooral gericht op taal- en communicatievaardigheden en een beroepsinhoudelijke toets.
Na een niet voldoende resultaat bij het assessment krijgt men een advies voor het volgen van een aanvullende opleiding om de tekortkomingen weg te werken.
Deelt u de mening dat artsen die voor de wijziging van de wet BIG of regelgeving in aanmerking kwamen voor een verkorte toelatingsprocedure tot het BIG-register niet de dupe mogen worden van aanscherping van die regelgeving vanwege de nationaliteit van de arts? Zo ja, wat kunt u doen voor dergelijke artsen? Zo nee, waarom niet?
Ik meen dat de artsen niet ten onrechte de dupe zijn geworden van de afschaffing van de regeling van de verkorte toelatingsprocedure met een geclausuleerde inschrijving ten aanzien van hiervoor vermelde diplomahouders.
Het toepassen van de regeling op deze categorie diplomahouders was op grond van het Europese recht niet meer mogelijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat er in Nederland onder andere een tekort aan kinderartsen en andere medisch specialisten bestaat in het licht van het bovenstaande?
Migratie van zorgpersoneel van binnen en buiten de Europese Unie kan in sommige gevallen tekorten in bepaalde landen tijdelijk of incidenteel opvangen. Echter, op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt van immigratie van zorgpersoneel geen structurele betekenis verwacht.
Daarnaast blijft het uit oogpunt van patiëntveiligheid van groot belang dat buitenlandse diplomahouders voldoen aan de in Nederlands vereiste kennis en vaardigheden om het betrokken beroep te kunnen uitoefenen. Anderzijds moeten de procedures niet meer doen dan dat. Ze moeten bovendien klantvriendelijk en zo kort mogelijk zijn.
Het bericht dat patiënten donderdag moeten aankloppen bij de huisartsenpost |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Patiënten moeten donderdag aankloppen bij huisartsenpost»?1
Ja.
Kunt u aangeven of aanstaande donderdag het verhoogde tarief dat geldt voor consulten via de huisartsenpost zal worden gedeclareerd voor patiënten die zich daar noodgedwongen, door de staking van de huisartsen, moeten melden op deze dag?
Op 6 oktober 2011 is door huisartsenposten die daarover afspraken hebben gemaakt met de zorgverzekeraar overdag het overdagtarief van de huisarts in rekening gebracht; dus € 9,– per consult. In de regio’s waar hierover geen afspraken zijn gemaakt, worden de verrichtingen via de eigen huisarts bij de verzekeraar in rekening gebracht.
De extra kosten voor het openstellen van de huisartsenpost op 6 oktober 2011 worden verrekend met de deelnemende huisartsen of met de regionale huisartsenvereniging. De afspraken daarover worden regionaal overeengekomen.
Deelt u de mening dat dit onverantwoord is in tijden van bezuinigingen?
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt dat er door huisartsen en huisartsenposten goede afspraken zijn gemaakt, die niet leiden tot extra kosten voor de premiebetaler.
Kunt u er voor zorgdragen dat a.s. donderdag het normale huisartsentarief gedeclareerd zal worden door de huisartsenpost?
Dat is op initiatief van de huisartsen zelf al zo afgesproken. Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de thuiszorg goedkoper kan |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u zo verbaasd was over het bericht dat de thuiszorg met één persoon «door alle regels en financieringsstructuren heen» goed functioneert?1
De minister en ik zetten ons in voor betere zorg in de buurt. Ik ben niet verbaasd, maar optimistisch over het feit dat de wijkverpleegkundige hierin zo’n duidelijke rol kan spelen en dat dit zo enthousiast wordt opgepakt.
Erkent u dat het woud aan regels is ontstaan tijdens het liberaliseren van de thuiszorg, waarbij productbeschrijvingen door de Nederlandse Zorgautoriteit gemaakt zijn om goed te kunnen «vergelijken» en «concurreren»?2
Neen. In het verleden is een stap gemaakt van aanbodgerichte sturing naar vraagsturing. De zorgkantoren kopen thuiszorg in die kwalitatief en qua prijs goed is. Productbeschrijvingen helpen de zorgkantoren om tot goede afspraken met zorginstellingen te komen.
Erkent u dat de wens om de zorg in producten en productafspraken te organiseren onder andere door de VVD is aangezwengeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen. De in het verleden genomen beslissingen zijn genomen door verschillende kabinetten in verschillende samenstelling. Deze kabinetsbesluiten konden steeds op parlementaire meerderheden rekenen van meerdere partijen.
Erkent u tevens dat het denken in producten in de thuiszorg ertoe heeft geleid dat er in functies is geknipt en dat er niet «één Conny kan komen», zoals de heer Constant van Schelven in Buitenhof erkende?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u met terugwerkende kracht op het spotje waarin de SP aandacht vroeg voor het feit dat mensen steeds meer mensen over de vloer krijgen en steeds vaker een onbekende? Kunt u ook in gaan op de reacties van andere partijen, zoals de VVD en het CDA, op dat spotje? Zo neen, waarom niet?4 5
Over dit spotje zijn destijds door diverse personen en partijen duidelijke oordelen gegeven. Deze laat ik graag aan hen. Ik zie dat er in de thuiszorg in toenemende mate steeds meer op de behoefte van de cliënt wordt ingespeeld, en dat wij daarvoor waardering moeten tonen.
Hoe gaat u de productdifferentiatie afschaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet voornemens productdifferentiatie af te schaffen. Wel worden de volgende maatregelen genomen. Allereerst is er het experiment regelarme instellingen, waarin ik het veld heb opgeroepen om regels die hen hinderen om kwaliteit en doelmatigheid te realiseren te melden, en voorstellen te doen voor experimenten. Hiervan heeft het veld nadrukkelijk gebruik gemaakt. Ook is in het regeer- en gedoogakkoord opgenomen dat in de langdurige zorg de overstap gemaakt zal worden van bekostiging van handelingen naar resultaatfinanciering.
Hoe voorkomt u herinvoering van de productdifferentiatie wanneer zorgverzekeraars de AWBZ (dus ook de thuiszorg) gaan uitvoeren voor hun individuele verzekerden? Hoe voorkomt u een extra bureaucratische laag? Kunt u uw antwoord toelichten?6
De uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars voor eigen verzekerden leidt mijns inziens niet tot een extra bureaucratische laag. De aanpak van bureaucratie is voor mij een belangrijk punt. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Bent u gecharmeerd van de wijkzuster omdat zij goedkoper is, of omdat zij meer menselijke zorg verleent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het werk dat de wijkverpleegkundige verricht en de meerwaarde die het met zich meebrengt belangrijk. Iedereen is positief over deze manier van werken, zowel de cliënt, de professional als de andere (zorg)organisaties in de wijk. Met een betere samenhang en samenwerking zal de zorg in de buurt verbeteren. Dat is wat ik belangrijk vind.
Erkent u het failliet van het productdenken in de thuiszorg en het afrekenen per handeling? Zo ja, hoe gaat u definitief breken met het productdenken? Zo neen, waarom niet?
In het antwoord op vraag 2 heb ik de achtergrond van de beslissingen in het verleden toegelicht, en in het antwoord op vraag 6 en 7 heb ik aangegeven hoe in de administratieve lasten in de langdurige zorg zal aanpakken.
Het bericht dat de verloskundige zorg ongelijk verdeeld is in Nederland |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de verloskundige zorg ongelijk verdeeld is over Nederland?1
Essentieel is dat elke vrouw in Nederland op tijd verloskundige zorg kan ontvangen. Er zijn mij geen signalen bekend dat dat niet het geval zou zijn. Niet van de beroepsgroep zelf en ook niet van de zorgverzekeraars. Deze laatste hebben mij verklaard dat overal aan de zorgplicht kan worden voldaan. De spreiding van verloskundigen over het land hangt veelal samen met de vestigingsvoorkeur van de zorgverlener en daarmee met de persoonlijke keuze van een burger. Als minister kan ik daar niet in treden, omdat ik geen mensen kan dwingen om te gaan werken in een gebied waar zij dat niet willen.
Wat gaat u doen aan het feit dat bijvoorbeeld in Vlaardingen ongeveer 175 vrouwen begeleid worden door een verloskundige en in Huizen maar 55?
Zie het antwoord op vraag 1 in samenhang met de individuele keuzevrijheid van een zorgverlener om zich ergens te vestigen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in Vlaardingen en vergelijkbare gebieden de praktijknorm voor verloskundigen (door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vastgesteld op 105) wordt nageleefd?
De rekennorm van 105 bevallingen op jaarbasis is een gemiddelde norm op grond waarvan het normtarief van de verloskundige is vastgesteld. Zoals gebruikelijk met een gemiddelde bestaat er een spreiding van lagere en hogere scores rondom dit gemiddelde. Vanwege de spreiding van het aantal bevallingen over het land, is de werklast van een verloskundige niet op elke geografische locatie dezelfde.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere zwangere vrouw, ongeacht waar zij woont, toegang heeft tot goede verloskundige zorg?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb gemeld is er geen reden om te veronderstellen dat vrouwen in Nederland geen toegang hebben tot kwalitatief goede verloskundige zorg.
Deelt u de mening dat de acute zorg voor de zwangere vrouw onder druk komt te staan als de verloskundige gemiddeld 175 zwangere vrouwen moet begeleiden?
Nee, want in de regel verwijst een verloskundige door naar de tweedelijnszorg indien zich een spoedeisende situatie voordoet. Dat kan ook gelden voor de reguliere zorg indien de werkbelasting de capaciteit van een individuele verloskundige overstijgt. Voor de nabije toekomst verwacht ik een belangrijke meerwaarde van geboortecentra, omdat binnen deze centra doelmatig kan worden samengewerkt tussen eerste- en tweedelijns verloskundige zorg. Dat zal naar mijn stellige verwachting bevorderend uitwerken op de kwaliteit en capaciteit van de verloskundige zorg.
Kunt u garanderen dat iedere zwangere vrouw te allen tijde tijdige en voldoende verloskundige zorg krijgt? Kunt u toelichten of en hoe u dit gaat bewerkstellingen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 4.
Bent u bereid tezamen met de verloskundigen, de zorgverzekeraars en het College Perinatale Zorg te komen tot een oplossing voor het probleem dat het voor een zwangere uitmaakt waar je woont en hoeveel tijd de verloskundige voor je heeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn eerdere antwoorden aangegeven bestaat er geen probleem met de beschikare verloskundige zorg. Elke vrouw in Nederland kan verloskundige zorg ontvangen. Niettemin zal ik het College Perinatale Zorg vragen om de bevindingen nader te analyseren en mij hierover te rapporteren.
Waarom is er sinds 2005 is er geen behoefteraming gemaakt over de verloskundige zorg, ondanks pleidooien van de KNOV (Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen)? Bent u bereid alsnog een behoefteraming te maken in samenhang met de gehele keten, zoals ook de gynaecologen? Zo nee, waarom niet?
De primaire doelstelling van het Capaciteitsorgaan is het realiseren van ramingen voor de benodigde instroom in de medische vervolgopleidingen. Het betreft hier dure, langdurige van rijkswege gefinancierde opleidingen die vanwege hun budgettair effect een gedegen behoefteraming vergen. De (HBO-) opleiding Verloskunde valt hier niet onder. De bepaling van de instroom in de opleidingen Verloskunde vindt plaats binnen het HBO-onderwijs, waarbij de betreffende hogescholen zich richten naar de markt. Over het algemeen geldt dat de opleidingen relatief snel kunnen inspelen op gewijzigde marktbehoeften. Daarnaast monitort het NIVEL de ontwikkeling in het aanbod van verloskundigen. Uit haar jongste rapportage van oktober 2011 blijkt dat het aantal verloskundigen in de laatste tien jaar met meer dan de helft is toegenomen. Voorts concludeert het NIVEL dat er geen tekorten zijn, een conclusie die strookt met eerdere bevindingen van de Nederlandse Zorgautoriteit.
Herinnert u zich dat de NZa in 2009 tegemoet kwam aan de actievoerende verloskundigen die pleitten voor meer tijd voor moeders en hun baby’s en dat hierop de praktijknorm is verlaagd naar 105? Hoe verklaart u dan de korting op de sector van 4 miljoen euro?
De korting van 4 miljoen euro staat los van de verlaging van de rekennorm van 110 naar 105 zorgeenheden. De aanpassing van de rekennorm is in het Budgettair Kader Zorg verwerkt. De korting van 4 miljoen euro richt zich op de overschrijdingen die daar bovenop zijn ontstaan en welke nu met het oog op de verslechterende financieel-economische situatie dienen te worden aangepakt. Het ongedaan maken van de tariefkorting is in de huidige fase geen optie. Ik acht het immers niet fair om de volledige rekening van de overschrijding bij de patiënt/consument te leggen. Als iedereen bijdraagt, blijft de zorg beter betaalbaar. Het is niet onredelijk om aan een sector die groeit te vragen om door middel van doelmatiger werken aan het terugdringen van de overschrijding bij te dragen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat door deze bezuiniging de praktijknorm van verloskundigen niet nog verder onder druk komt te staan of in de praktijk verhoogd wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de bezuiniging of tariefkorting op verloskundigen ongedaan te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
De onophoudelijke straatterreur tegen homostellen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Opnieuw homostel verhuisd na pesterijen»?1
Ja.
Deelt u de visie dat de bestrijding van straatterreur topprioriteit zou moeten zijn van de politie? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in bendes, ongeacht afkomst. De aanpak van problematische jeugdgroepen is een prioriteit uit het regeerakkoord en één van de landelijke prioriteiten van de politie en het Openbaar Ministerie. De aanpak van overlast op straat is overigens in eerste instantie een lokale aangelegenheid waarbij de gemeente de regie heeft. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft met de VNG in het Strategisch Beraad Veiligheid afgesproken dat de aanpak van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit een gezamenlijke prioriteit is, die met inbreng van gemeenten en Rijk resulteert in een gerichte aanpak van specifieke overlastgevende en/of criminele groepen.
In hoeverre bent u van mening dat niet de homostellen na aanhoudende terreur de wijk uit moeten vluchten maar dat de betreffende daders, en bij minderjarigheid ook het hele gezin, de wijk uit moeten worden gezet?
Het kabinet vindt het onacceptabel dat mensen worden weggepest en zich genoodzaakt voelen te verhuizen. Alle inspanningen moeten erop gericht zijn om de daders van dergelijke pesterijen stevig aan te pakken. Er zijn verschillende maatregelen beschikbaar, variërend van bestuurlijke maatregelen op het terrein van de handhaving openbare orde en veiligheid tot justitiële maatregelen en maatregelen op het zorgterrein.
Met betrekking tot het uit de wijk zetten van daders is het voor een woningcorporatie mogelijk om via de rechter het huurcontract te ontbinden als een huurder (of een lid van het gezin van een huurder) voor ernstige overlast zorgt. Dit is echter geen gemakkelijke weg. Gemeenten kunnen hierin een regierol vervullen, en met de overlastgevers en de corporaties tot afspraken komen. Als huurders zich niet aan deze afspraken houden kan uiteindelijk tot uitzetting worden overgegaan.
Deelt u de mening dat u de mogelijkheid moet hebben een falende burgemeester, als eindverantwoordelijke voor de gemeentelijke veiligheid, ter verantwoording te roepen en hem desnoods moet kunnen ontslaan? Zo neen, waarom niet?
De burgemeester is als gemeentelijk bestuursorgaan over al zijn functioneren aan de raad verantwoording verschuldigd. Het is dan ook aan de raad om hem ter verantwoording te roepen. In het verlengde daarvan is het in ons bestuurlijk bestel primair aan de raad om het functioneren van de burgemeester eventueel te sanctioneren. De regering dient zich daarin terughoudend op te stellen.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om het structurele probleem van de straatterreur tegen homo's zo spoedig mogelijk op te lossen?
Wanneer mensen (mede) vanwege hun seksuele oriëntatie worden lastiggevallen, dan maken de overlastgevers zich mogelijk schuldig aan strafbare discriminatoire gedragingen. Het is van belang dat mensen discriminatie melden bij de lokale antidiscriminatievoorzieningen die hen kunnen helpen met hun klacht. In lijn met hetgeen wij hebben aangekondigd in de discriminatiebrief (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 950, nr. 34, is het van belang hiervoor belangenorganisaties, scholen en andere maatschappelijke instanties beter in positie te brengen om dit vroegtijdig te onderkennen.
Anoniem een melding maken kan ook via Stichting M. (Meld Misdaad Anoniem). Als er sprake is van strafbare discriminatoire gedragingen, dan wordt een zaak gevolgd in het Regionaal Discriminatieoverleg tussen Openbaar Ministerie, de politie en antidiscriminatievoorzieningen. Als bij een vervolging aangetoond kan worden dat een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit, eist het OM een strafverhoging van 50%. Bij ingrijpende feiten wordt een strafverhoging van 100% geëist. Van ingrijpende feiten is onder meer sprake als de lichamelijke integriteit in aanzienlijke mate is aangetast, of als er sprake is van een evidente inbreuk op de persoonlijke integriteit (bijvoorbeeld door discriminatie).
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft verder op 6 juni en 5 oktober jl. een verklaring getekend met 40 grote gemeenten. Deze gemeenten zullen uiterlijk 1 februari 2012 lokale plannen indienen voor de periode 2012–2014, die maatregelen bevatten ter verbetering van de veiligheid en acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders.
Camping Fort Oranje |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Is het u bekend dat camping Fort Oranje in Zundert per 11 oktober van gemeentewege wordt gesloten?1
Ja, zij het dat inmiddels de rechtbank van Breda op 5 oktober heeft besloten dat deze sluiting vooralsnog niet mag doorgaan.
Is het u bekend dat op camping Fort Oranje regelmatig, en in aanzienlijke aantallen, zwerfjongeren, volwassenen, en gezinnen, vanwege sociaal maatschappelijke omstandigheden en/of woningnood, uit heel Nederland een permanente of tijdelijke huisvesting vinden?2
Ja.
Acht u het wenselijk dat zij opnieuw verhuizen naar een volgend (semi-)illegaal onderkomen? Zo nee, hoe wordt voorzien in humane en legale opvang voor deze mensen?
Het is algemeen bekend dat het niet is toegestaan om permanent te wonen op een camping. De gemeente Zundert heeft dit met een zekere regelmaat gecommuniceerd aan de mensen die op camping Fort Oranje verblijven. Uiteraard is het niet wenselijk dat deze mensen verhuizen naar een volgend illegaal onderkomen. Ten principale zijn de mensen zelf verantwoordelijk voor hun herhuisvesting. In aanvulling hierop heeft de gemeente Zundert maatschappelijke organisaties gevraagd in beeld te brengen of er echt schrijnende gevallen zijn. De vereniging Migrada (belangenvereniging voor arbeidsmigranten) is betrokken bij de herhuisvesting van de op de camping verblijvende MOE-landers.
Welke rol en verplichtingen hebben respectievelijk de gemeenten en organisaties voor sociaal maatschappelijke opvang hierin? Staat de gemeente Zundert daar alleen voor of ziet u ook een taak weggelegd voor de gemeenten van herkomst?
Het lijkt mij niet in de rede liggen de verantwoordelijkheid alleen bij de gemeente Zundert neer te leggen. Verwacht wordt dat de gemeenten van herkomst erbij betrokken worden.
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten sinds 1 januari 2011 op grond van illegale bewoning of anderszins zijn overgegaan tot handhavend optreden op campings?
De handhaving van de recreatiebestemming van campings waarbij illegale bewoning wordt beëindigd, is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Gemeenten hebben geen verplichting het rijk hierover te informeren.
Hoeveel zwerfjongeren, volwassenen, gezinnen en arbeidsmigranten zijn sinds 1 januari 2011 door dit handhavend optreden op campings en recreatieparken uit hun permanente dan wel tijdelijke bewoning gezet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven waar deze mensen nieuw onderdak vinden? Zijn er per direct voldoende reguliere en betaalbare woningen om deze mensen onderdak te bieden? Zo ja, waar vinden zij die? Is er een waterbedeffect waarneembaar naar andere campings en recreatieparken?
De oplossingen die door de mensen zelf, al dan niet met behulp van anderen, worden gevonden, zijn ook gezien hun wensen zeer divers. Uit verstrekte informatie van de gemeente Zundert blijkt dat een deel al op eigen initiatief is vertrokken. Verder betreft het mensen met een verschillende achtergrond, al dan niet uit Zundert zelf, al dan niet uit Nederland.
Wat betreft het (illegaal) wonen op campings: Recron, de Vereniging van Recreatieondernemers Nederland, schat dat in meer dan duizend gevallen noodgedwongen (permanent) wordt verbleven op campings en bungalowparken.
Het anoniem aangifte doen door zorgverleners tegen geweldplegers |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verhuftering stoppen door normeren, handhaven en straffen»1 en het artikel «Maak aangifte vaker anoniem»?2
Ja.
Wat is uw mening over de mogelijkheid om niet de naam, maar alleen het personeelsnummer in een verklaring op te nemen die gebruikt wordt bij een aangifte van geweld tegen zorgverleners, mede in het licht van de uitspraak van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat anonieme aangifte mogelijk is?
In de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 283) worden diverse mogelijkheden voor het doen van anonieme aangifte genoemd: domiciliekeuze (het slachtoffer krijgt de keuze een ander adres op te laten nemen dan het feitelijke huisadres), beperkt anonieme getuige (vragen naar de identiteit van de getuige worden niet toegestaan, oproeping ter terechtzitting blijft mogelijk) en bedreigde getuige (de getuige krijgt een bijzondere status, diens identiteit wordt verborgen gehouden en hij of zij heeft aanspraak op niet hoeven te verschijnen ter terechtzitting). Daarnaast kan er sprake zijn van een afgeschermde getuige: hiermee wordt uitdrukkelijk gedoeld op personen die over AIVD-informatie beschikken. Tot slot is het mogelijk te bellen met Meld Misdaad Anoniem of dat de werkgever aangifte doet.
Het gebruik van het personeelsnummer is in de OM-handleiding niet geregeld, maar ook niet uitgesloten. In bijzondere gevallen kan, na weging van de individuele omstandigheden, zoals in het geval van het Slingelandziekenhuis te Doetinchem, ervoor worden gekozen een aangifte op personeelsnummer op te nemen. Omdat de mogelijkheden voor anonieme aangifte die in de OM-handleiding worden genoemd in beginsel toereikend zijn, ben ik van mening dat terughoudend moet worden omgegaan met het toestaan van het doen van aangifte op nummer.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om anoniem aangifte te kunnen doen een belangrijke bijdrage kan leveren aan de veiligheid van zorgverleners?
Ik deel deze mening. Daartoe is in de hiervoor genoemde handleiding van het OM een aantal vormen van anonimiteit geregeld en kunnen werknemers met een publieke taak, inclusief de zorg, altijd domicilie kiezen. Er zal echter steeds een zorgvuldige afweging moeten worden gemaakt tussen bescherming van slachtoffers en getuigen enerzijds en de procesbelangen van verdachten anderzijds. In het kader van hoor en wederhoor moeten verklaringen wel toetsbaar zijn. Dit is van belang om valselijke beschuldigingen te voorkomen en de feitelijke toedracht van het ten laste gelegde feit te kunnen achterhalen en vaststellen. Daarom zal er niet in alle gevallen sprake kunnen zijn van het doen van anonieme aangifte. Daarnaast biedt anonieme aangifte geen soelaas als dader en slachtoffer elkaar kennen (hetgeen bij zorgverleners regelmatig het geval is) of wanneer een getuige unieke kennis heeft en zodoende eenvoudig te identificeren is.
Kan met het doen van aangifte aan de hand van verklaringen op personeelsnummer de anonimiteit van de getuige of slachtoffer gedurende het hele traject van opsporing, vervolging en proces worden gewaarborgd? Zo nee, op welke wijze niet?
Bij aangifte op nummer bestaat de mogelijkheid dat de aangever tijdens het strafproces moet verschijnen en dan kan worden geïdentificeerd. In situaties waarin een reële angst voor represailles bestaat, biedt de status beperkt anonieme getuige of bedreigde getuige betere bescherming dan aangifte op nummer, omdat de getuige onherkenbaar kan blijven tijdens het strafproces.
Is het waar dat de bovenstaande mogelijkheid nog niet bij alle arrondissementsparketten in Nederland mogelijk is? Zo ja, bij hoeveel parketten is het al wel mogelijk? Deelt u de mening dat de mogelijkheid door alle arrondissementsparketten geboden moet worden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 dient bij het doen van anonieme aangifte bij voorkeur gebruik te worden gemaakt van de mogelijkheden uit de OM-handleiding. In bijzondere gevallen kan het OM aangifte op personeelsnummer toestaan. Alle arrondissementsparketten hebben de mogelijkheid om, na een weging van de omstandigheden van het geval, voor deze variant te kiezen. In die zin bestaat de mogelijkheid al landelijk. Omdat het gaat om een uitzondering op het algemene beleid wil ik echter niet van een landelijke uitrol spreken.
Deelt u de mening dat het convenant waarin tussen ziekenhuizen, de politie en het Openbaar Ministerie is afgesproken dat de directeur van het ziekenhuis aangifte doet en dat verklaringen van slachtoffers en getuigen onder personeelsnummer worden gedaan landelijk moet worden uitgerold? Zo ja, op welke wijze gaat u er op toezien dat het doen van anonieme aangifte op personeelsnummer landelijk mogelijk wordt? Zo ja, op welke termijn wordt dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het opleggen van een training aan veelplegers van geweld tegen zorgverleners, net zoals een training voor frequente verkeersovertreders, nu al mogelijk als onderdeel van de straf? Zo ja, op grond van welke wet- of regelgeving en gebeurt dit ook al daadwerkelijk? Zo nee, bent u bereid deze trainingen mogelijk te maken?
Op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om een gedrags- of zorginterventie als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke sanctie op te leggen. Dit aanbod is ook mogelijk tijdens detentie, op basis van artikel 2 lid 2 van de Penitentiaire Beginselenwet. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie koopt hiervoor ambulante behandeltrajecten gericht op agressieregulatie in bij zorgaanbieders in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast beschikt de reclassering over een erkende gedragsinterventie agressieregulatie die als bijzondere voorwaarde of tijdens detentie wordt uitgevoerd.
Hoge tandartskosten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over uitgestelde behandelingen door hoge tandartskosten (2011Z16731)?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht «Verzekeraar bang voor hoge nota tandarts»?2
Tijdens het experiment met de vrije prijsvorming zal de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de prijsontwikkeling in de mondzorg gedegen monitoren en mij daarover rapporteren. Tot dan toe spreek ik geen verwachtingen uit over een op- of neergang van de prijzen, dat zal immers uit het experiment moeten blijken. Wel zal ik de genoemde signalen bespreken met de koepels van aanbieders.
Deelt u de verwachting van een meerderheid in de branche dat prijzen in de mondzorg zullen stijgen na het vrijgeven van de prijzen per 1 januari 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de voorlichting naar de patiënt over het feit dat de tarieven van de techniek- en materiaalkosten voor het maken van kronen, bruggen en implantaten vrij onderhandelbaar zijn, en dus enorm kunnen verschillen per aanbieder, voldoende is? Zo ja, waar blijkt volgens u uit dat hier voldoende voorlichting over is? Zo nee, bent u bereid hier iets aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 kunnen tandartsen zelf bepalen in welke omvang zij de techniekkosten naar de consument doorberekenen. De mate waarin zij deze doorberekenen zal van invloed zijn op het eindbedrag van de tandheelkundige behandeling. Omdat de tandarts verplicht is om bij een bedrag van hoger dan € 150 (wat in geval van kronen, bruggen en implantaten veelal het geval is) vooraf een offerte te maken, kan de consument afwegingen maken om zich wel of niet bij de betreffende tandarts te laten behandelen. Het is dus in het belang van de tandarts om prijsbewust tandtechniek in te kopen en hierover goede en juiste voorlichting aan de consument te verschaffen. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen boven de bestaande verplichting om een offerte in te dienen en een factuur van ingekochte tandtechniek aan de consument te overleggen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de prijsverschillen tussen tandartspraktijken, die ontstaan door de kosten van de gebruikte implantaatmaterialen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld bij het antwoord op vragen 2 en 3, zal de NZa de prijsontwikkelingen via een marktscan monitoren. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de NZa nader «inzoomen» op specifieke prijsverschillen. Dat kan bijvoorbeeld ook gelden voor prijsverschillen als gevolg van in rekening gebrachte kosten van implantaatmaterialen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat patiënten voorafgaand aan een behandeling geïnformeerd worden over de hoogte van de mogelijke vergoeding door de verzekering? Zo ja, op welke wijze gaat u monitoren dat dit gebeurt?
De tandarts is verplicht om goed kenbaar te maken op zijn of haar site en in de praktijk wat de prijzen van de verschillende behandelingen zijn. Daarnaast is de tandarts, zoals gemeld bij het antwoord op vraag 4, verplicht om een prijsopgave te doen van de behandelkosten (indien deze een bedrag van € 150 overstijgen). De omvang van de vergoeding is afhankelijk van de polisvoorwaarden van de verzekering die de consument heeft afgesloten. Dat kan hij of zij in de polis nalezen of zich hierover aanvullend door de zorgverzekeraar laten informeren.
Het bericht ‘Succes Wallenaanpak onmogelijk te meten’ |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Succes Wallenaanpak onmogelijk te meten»?1
Ja.
Hoe kan het dat de gemeente Amsterdam werkt met methodes waarvan niet vast staat of die helpen en waarvan de resultaten niet te meten zijn?
Het Coalitieproject 1012 is een project van de gemeente Amsterdam. In het project werken het Stadsdeel Centrum en de centrale stad samen om de economische infrastructuur van het postcodegebied 1 012 te verbeteren. Dit gebeurt door concentraties van overlastgevende en criminogene bedrijfstakken in dit gebied aan te pakken. Bij deze aanpak wordt gebruik gemaakt van gemeentelijk instrumentarium zoals wijziging van bestemming van panden en herinrichtingsvoorstellen. Omdat het hier volledig om gemeentelijk beleid gaat, heb ik geen betrokkenheid bij het Coalitieproject 1012 gehad.
Worden de aanbevelingen en beloofde maatregelen die u bij de beantwoording van de mondelinge vragen op 30 mei 2011 beloofde al uitgevoerd? Gaat dit in samenwerking met de gemeente Amsterdam? Is het project 1012 daar een onderdeel van of lopen er nu meerdere trajecten langs elkaar?
Het project Emergo is een ander project dan het Coalitieproject 1012. Bij het project Emergo ben ik intensief betrokken geweest. Immers, in 2007 besloten de toenmalige Minister van Justitie en toenmalige burgemeester van Amsterdam tot het opzetten van dit project om de zware, georganiseerde misdaad in het Wallengebied in Amsterdam aan te pakken. In het project Emergo participeren meer instellingen en diensten dan de gemeente Amsterdam en het Stadsdeel Centrum zoals de politie Amsterdam-Amstelland, het Openbaar Ministerie (OM), het WODC en de Belastingdienst Amsterdam.
De doelstelling van het project Emergo en het Coalitieproject 1012 sluiten op elkaar aan, maar de focus van beide projecten en het instrumentarium dat wordt ingezet is geheel anders. In het project Emergo gaat het niet om de herinrichting van het stadshart van Amsterdam met behulp van gemeentelijk instrumentarium zoals in het Coalitieproject 1012, maar om geïnformeerde en geïntegreerde interventies in criminele machtposities en gelegenheidsstructuren in het centrum van de hoofdstad. In het project Emergo zijn straten, personen en branches grondig doorgelicht. Op grond van de bevindingen uit die doorlichtingen en uit de gezamenlijk opgebouwde informatiepositie zijn tientallen controle- en handhavinginterventies uitgevoerd en zijn er strafrechtelijke onderzoeken gestart.
Op 24 oktober jongstleden heb ik uw Kamer mijn reactie op het rapport Emergo en de aanbevelingen in dat rapport gezonden.
Wat bent u van plan om aan de huidige situatie te doen?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om me te mengen in het Coalitieproject 1012 van de gemeente Amsterdam. Hierbij merk ik nog op dat de samenwerking met onder andere de gemeente Amsterdam en het Stadsdeel Centrum zoals die plaatsvond binnen het project Emergo wordt voortgezet en structureel wordt gemaakt binnen het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) Noord-Holland.
In hoeverre en op welke manier gaat u samenwerken met de gemeente Amsterdam om dit te bereiken?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meisje van 5 jaar loopt geslachtsziekte op?»1
Ja.
Bent u bereid om voor de situaties waarin sprake is van een minderjarig slachtoffer de lijst met ernstige ziektes uit te breiden, zodat in deze gevallen een verdachte ook gevraagd kan worden celmateriaal af te staan?2 Zo ja, bent u bereid dit met een nota van wijziging bij genoemd wetsvoorstel te regelen? Zo nee, waarom niet?
Het voorstel van wet verplichte medewerking aan een bloedtest in strafzaken waaraan in deze vraag wordt gerefereerd, is eind november 2009 wet geworden (Stb. 2009, 475) en op 1 juli 2010 in werking getreden (Stb. 2010, 151). Ten behoeve van de waarheidsvinding en in het belang van het slachtoffer kan de verdachte die niet vrijwillig zijn bloed of ander celmateriaal wil afstaan, daartoe worden gedwongen om te kunnen vaststellen of hij drager is van dezelfde (geslachts)ziekte als het slachtoffer en de veroorzaker is van die ziekte. In het op die wet gebaseerde Besluit bloedtest in strafzaken zijn in artikel 2 drie ernstige besmettelijke ziekten aangewezen, te weten human immunodeficiency virus, hepatitis B en hepatitis C. Ik acht het gewenst om te bevorderen dat aan deze ziekten, drie geslachtsziekten worden toegevoegd, te weten syfilis, chlamydia en gonorroe. De wetenschap dat zowel de verdachte als het slachtoffer besmet is met een of meer van deze ziekten, kan een bijdrage leveren aan het bewijs van seksueel misbruik.
De bezuiniging in de huisartsenzorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u nog steeds de mening dat een sterke eerstelijnszorg voorkomt dat burgers onnodig in de duurdere tweedelijnszorg terechtkomen en dat geïntegreerde eerstelijnszorg voor de behandeling van chronisch zieken en de uitvoering van eenvoudige ingrepen daarom essentieel is?1
Ja.
Over welke uitgaven van huisartsen heeft u het als u het over «structurele overschrijdingen» heeft? Kunt u die uitgaven specificeren?
Het kader huisartsenzorg bevat alle premiegefinancierde uitgaven aan huisartsgeneeskundige zorg, oftewel alle huisartsenzorg die is verzekerd binnen de basisverzekering. Voorbeelden van de uitgaven die vallen binnen dit kader zijn inschrijftarieven, reguliere consulten en visites, de ANW-zorg geleverd door de huisarts en bijzondere betalingen zoals M&I-verrichtingen. Dit kader laat in 2009 en in 2010 een overschrijding zien.
Daarnaast is er nog een apart kader voor multidisciplinaire zorg, waar de huisartsen ook een aandeel in hebben. Het betreft hier ondermeer de drie keten-DBC’s voor chronische aandoeningen en de uitgaven die vallen onder de beleidsregel «Samenwerking ten behoeve van geïntegreerde eerstelijnszorgproducten». Ook de uitgaven op het gebied van multidisciplinaire zorg hebben in 2010 het budgettaire kader overschreden.
In hoeverre gaat het hier over uitgaven, die volgens de beleidsmaatregel «geïntegreerde eerstelijnszorg» van het ministerie van VWS nu in de eerste lijn moeten plaatsvinden in plaats van in de tweede lijn?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 reeds heb aangegeven, gaat het hier ook om uitgaven voor de beleidsregel «Samenwerking ten behoeve van geïntegreerde eerstelijnszorgproducten». Deze beleidsregel heeft tot doel om door samenwerking tussen multidisciplinaire zorgaanbieders een betere prijs/kwaliteitverhouding in de eerstelijns zorgverlening rondom de patiënt te realiseren. Het gaat hierbij dus niet alleen om zorg die nu in de eerste lijn moet worden geboden in plaats van in de tweede lijn.
Deelt u mijn zorg dat huisartsen, als gevolg van uw bezuinigingen, zullen stoppen met de noodzakelijke investeringen die nodig zijn om uw beleidsmaatregel te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Huisartsen zijn als zelfstandige beroepsbeoefenaren uiteraard zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij hun praktijk runnen. De afgelopen jaren is binnen de financiële kaders van huisartsen rekening gehouden met de toename van zorggebruik. Daarnaast is er financiële ruimte gecreëerd voor het extra werk dat huisartsen zouden gaan verrichten, zoals bij de drie keten-DBC’s. Maar de overschrijding bij de huisartsen- en multidisciplinaire zorg gaat deze groeiruimte te boven. Deze extra uitgaven haal ik nu terug.
Ik vind het onterecht om te suggereren dat er geen geld beschikbaar zou zijn voor investeringen. Er is de komende jaren ruimte voor de huisartsenzorg om (financieel) te groeien. Daarnaast kan een huisarts afspraken maken met een verzekeraar over nieuwe investeringen als deze leiden tot een kostenbesparing elders in het systeem.
Ik wil echter wel eerst met de huisartsen goede afspraken maken over wat deze investeringen opleveren en wat er gebeurt wanneer er wederom meer wordt uitgegeven dan is afgesproken. Ik heb de Landelijke Huisartsen Vereniging uitgenodigd om hierover in gesprek te gaan en ik hoop dat zij hiertoe bereid is.
Zo ja, bent u dan nog steeds van mening dat uw financiële beleid bijdraagt aan het opzetten van een betere en goedkopere eerstelijnszorg?
Met het pakket aan maatregelen versterk ik de financiële houdbaarheid van ons zorgstelsel in zijn geheel. Ik heb daarbij gezocht naar de balans tussen enerzijds het vergroten van de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt, en aan de andere kant de zorgaanbieders en zorgverzekeraars te laten bijdragen aan het oplossen van de financiële problematiek. Het eenzijdig neerleggen van alle overschrijdingen bij de patiënt/verzekerde vind ik niet fair. Ook de beroepsbeoefenaren die flink hebben kunnen groeien, kunnen door efficiënte verbeteringen een deel van deze overschrijding (boven op de groei) voor hun rekening nemen. Daarnaast gaan de zorgverzekeraars meer risico lopen over de uitgaven in de tweede lijn, waardoor zij een grotere prikkel krijgen om zorg binnen de eerste lijn te houden. Zo draagt ook de huisartsensector voor een deel bij aan het oplossen van de financiële problematiek. Een toelichting op deze maatregel kunt u teruglezen in mijn brief van 10 juni 2011 (kenmerk: CZ/FBI-3068069).