De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur | 
          |
              Henk van Gerven (SP), Esther Ouwehand (PvdD), Lutz Jacobi (PvdA), Gerard Schouw (D66), Norbert Klein (50PLUS), Dion Graus (PVV), Jesse Klaver (GL) | 
          |
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
              Regulering van e-sigaretten | 
          |
              Marith Volp (PvdA) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Onderschrijft u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar recent gepubliceerde factsheet over de e-sigaret? Hoe beoordeelt u de factsheet in het licht van de kritiek hierop van consumentenactiegroep Acvoda?1
Het RIVM heeft de factsheet over de e-sigaret2 opgesteld als onderdeel van een onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret dat de NVWA op mijn verzoek heeft verricht3. Ik heb u op 29 november 2013 per brief geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek4.
De rapportage van het RIVM geeft aan de hand van vragen en antwoorden een overzicht van de wetenschappelijke kennis over de veiligheid van de e-sigaret.
De consumentenactiegroep Acvoda is kort gezegd van mening dat het RIVM het gezondheidsrisico van de e-sigaret had moeten afzetten tegen de mogelijk te behalen gezondheidswinst. Dit maakte echter geen deel uit van de onderzoeksvraag. Omdat de e-sigaret als waar onder de Warenwet wordt aangemerkt is het vooral heel belangrijk dat het product net als andere consumentenproducten veilig gebruikt kan worden. Dat is waar de NVWA en het RIVM naar hebben gekeken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de e-sigaret, gegeven de uit het onderzoek van het RIVM blijkende risico’s, in het licht van artikel 18, lid a van de Warenwet, dat luidt: «…is het verboden: waren te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens ...»?
Naar aanleiding van een uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage5 is in de tweede helft van 2012 besloten om de e-sigaret aan te merken als een waar onder de Warenwet. Daarmee is het toezicht bij de NVWA komen te liggen.
De NVWA heeft daarop samen met het RIVM het reeds genoemde onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret uitgevoerd.
Op dit moment voert de NVWA bij navulverpakkingen van mengsels – e-liquids – met en zonder nicotine op de Nederlandse markt een controle uit op de naleving van de wettelijke voorschriften voor verpakkingen van chemische mengsels. De navulverpakkingen met nicotine behoren te voldoen aan eisen van de CLP-verordening6 (classificatie, etiketteren en verpakken van stoffen en mengsels), wat inhoudt dat deze verpakkingen voorzien moeten zijn van een juiste etikettering en in de meeste gevallen een kinderveilige sluiting. Om de veiligheid van de e-sigaret nog beter te kunnen borgen worden aanvullende eisen aan het product gesteld in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet7. Het toezicht op de naleving van deze eisen zal ook door de NVWA worden uitgevoerd.
Hoeveel (partijen van) e-sigaretten, navullingen en smaakstoffen worden jaarlijks door de NVWA gecontroleerd? Welk percentage van deze gecontroleerde producten werd door de NVWA vanwege strijdigheid met voornoemd artikel 18 van de Warenwet de laatste jaren uit de handel gehaald? Bij welk percentage ging het om voornoemde verontreiniging?
De NVWA heeft de afgelopen jaren geen controles uitgevoerd op e-sigaretten, navulverpakkingen en smaakstoffen omdat het product tot halverwege 2012 werd aangemerkt als geneesmiddel. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven voert de NVWA momenteel een onderzoek uit naar de naleving van de wettelijke eisen die nu al gelden voor navulverpakkingen. De NVWA zal in de toekomst ook toezicht houden op de naleving van de aanvullende eisen in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet. De NVWA heeft veel ervaring met het toezicht op zowel de productveiligheidswetgeving als de tabakswet.
Op 19 december jl. heb ik u samen met de Staatssecretaris van EZ een plan van aanpak NVWA gestuurd8, dat een handvat moet bieden voor prioriteitstelling en de noodzakelijke inzet voor handhaving en toezicht op basis van een risicoanalyse.
Hoe moet het toezicht van de NVWA op e-sigaretten worden gezien in het licht van het recent verschenen onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer, waarin wordt geconcludeerd dat de NVWA geen scherp zicht heeft op de naleving van wet- en regelgeving? Kan de Kamer erop vertrouwen dat naleving van wet- en regelgeving wat betreft de e-sigaret voldoende wordt gehandhaafd? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, hoewel het door u voorgestelde meer diepgaande onderzoek zonder meer wenselijk is, het te lang wachten met het passend reguleren van de e-sigaret een risico vormt voor de kwetsbare groep jongeren onder de 18 jaar, alsook de huidige gebruikers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Rebel op 16 en 20 december 20139, ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Een minimumleeftijd moet bij wet worden vastgesteld. Dit kan niet via een AMvB, omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Om een wettelijke basis te creëren, dient of de Warenwet of de Tabakswet te worden gewijzigd.
Om het stellen van een leeftijdsgrens in de Warenwet mogelijk te maken, moet die leeftijdsgrens uitdrukkelijk in de wet zelf worden vermeld of moet in de wet uitdrukkelijk worden opgenomen dat bij AMvB kan worden bepaald beneden welke leeftijd de verkoop van e-sigaretten kan worden verboden.
Om de e-sigaret onder de Tabakswet te brengen moet ook die wet worden gewijzigd, onder andere op het punt van de definitie van een tabaksproduct. Momenteel laat ik de verschillende opties in kaart brengen.
Deelt u voorts de mening dat snelle invoering van een minimumleeftijd van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten voornoemd risico verkleint? Zo ja, kunt u dit via de door u aangekondigde Algemene maatregel van bestuur nog voor 1 januari 2014 regelen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet, daarin afwegend de positie van het veld ten aanzien van deze minimumleeftijd (gezondheidsorganisaties, toezichthouder, producenten en consumenten)?
Zie antwoord vraag 5.
              Medicijnkosten voor vreemdelingen | 
          |
              Sharon Gesthuizen (SP), Renske Leijten (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Klopt het dat vanaf 1 januari 2014 elke vreemdeling 5 euro per medicijn moet betalen aan de apotheek, en dat de medicijnen volledig dienen te worden betaald als de apotheek geen contract ten behoeve van de onverzekerde vreemdelingen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze maatregel toelichten en uw reactie hierop geven?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verstrekt op grond van artikel 122a Zorgverzekeringswet (hierna: de vergoedingsregeling) sinds 1 januari 2009 bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven als gevolg van het leveren van zorg aan vreemdelingen die, meestal als gevolg van illegaal verblijf, onverzekerbaar zijn.
Voor alle medische zorg, dus ook voor geneesmiddelen, geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling de zorg volledig zelf moet betalen. Pas als de vreemdeling niet in staat is tot betaling, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het CVZ voor vergoeding van de kosten van aan die vreemdeling geleverde zorg.
Het CVZ heeft in iedere gemeente ten minste één apotheek gecontracteerd die kosten bij het CVZ kan declareren. Een apotheek die niet door het CVZ gecontracteerd is zal een onverzekerbare vreemdeling doorverwijzen naar de door het CVZ gecontracteerde apotheek.
Sinds de invoering van de Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen heeft het CVZ geconstateerd dat bij de levering van geneesmiddelen niet of nauwelijks sprake is van eigen betalingen door onverzekerbare vreemdelingen. Begin 2013 heeft daarom het CVZ onder de meest declarerende apotheken geïnventariseerd wat de reden is van deze tegenvallende opbrengsten. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak bekend zijn met het bestaan van de Regeling. Zij weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen.
In de aanbestedingsprocedure voor de periode 2014–2019 is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat apotheken € 5,00 per receptregel dienen te vragen.
Wat is het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van medicijnen aan vreemdelingen door apotheken? Waarom wordt dit beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de voorgenomen wijziging de goede toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg niet ten goede komt, en derhalve in strijd is met artikel 122a Zorgverzekeringswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen deze wijziging nemen?
Zoals hierboven in antwoord op de eerste vraag is vermeld, is het uitgangspunt dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt. Het CVZ heeft vastgesteld dat de gecontracteerde ziekenhuizen er vaak in slagen om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de vordering te innen. Ik deel dus niet de mening dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Aangezien het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt is er ook geen strijdigheid met de wet.
Met betrekking tot de toegankelijkheid in het algemeen voor deze groep onverzekerbare vreemdelingen verwijs ik kortheidshalve naar de Kabinetsreactie van 28 november jl. (met kenmerk 444837) op het aangehaalde onderzoek van de Nationale Ombudsman.
Erkent u dat er sowieso al problemen zijn wat betreft de toegankelijkheid van medische zorg voor vreemdelingen, zoals onder meer uit onderzoek van de Nationale Ombudsman bleek?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problemen die vreemdelingen ondervinden als zij voor hun medische zorg alleen naar een ziekenhuis kunnen dat een contract heeft met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), bijvoorbeeld omdat zij niet altijd de reiskosten kunnen betalen?2 Op welke wijze gaat u deze knelpunten oplossen?
Het CVZ contracteert één ziekenhuis per regio. Met ingang van 2014 wordt de regio Breda/Tilburg gesplitst. Daarmee is ook in die regio voldoende toegankelijkheid gecreëerd.
Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen onverzekerbare vreemdelingen naar gecontracteerde ziekenhuizen doorverwijzen. Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen bij het CVZ kosten declareren voor zorg waarbij doorverwijzing naar een gecontracteerd ziekenhuis medisch niet verantwoord is. De bijdrage van het CVZ bedraagt, op grond van de wet, 80% van de oninbare vordering (bij zwangerschap en bevalling 100%).
Mij hebben geen signalen bereikt als in de vraag naar voren gebracht.
Klopt het dat er niet-gecontracteerde ziekenhuizen zijn die medische zorg, zelfs medisch noodzakelijke zorg, moeten weigeren, omdat zij maar een beperkte tegemoetkoming krijgen in de kosten, en derhalve een te groot financieel risico lopen, en dat dit probleem bijvoorbeeld speelt als het gaat om chronisch zieke vreemdelingen die langdurige zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CvZ een contract sluit met alle, maar in ieder geval meer ziekenhuizen over de vergoeding van betreffende zorgkosten? Zo nee, wat is hierop tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de onduidelijkheden die vreemdelingen en zorgverleners ervaren bij de vergoeding van zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet goed welke onduidelijkheden er zouden zijn. Het CVZ fungeert als informatiepunt en geeft op haar website uitvoerige informatie voor vragen over de toegang tot of het recht op zorg, alsmede over de vergoedingsregeling als zodanig. Ook organisaties als VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, Lampion en Dokters van de Wereld helpen de vreemdeling om zijn weg in de Nederlandse gezondheidszorg te vinden. Uit de evaluatie van 2011 naar de regeling van artikel 122a Zvw zijn geen grote belemmeringen of drempels gebleken. Nader onderzoek lijkt mij derhalve niet nodig.
              Het bericht dat de Nuvaring een verhoogde kans op trombose geeft | 
          |
              Henk van Gerven (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe reageert u op het bericht dat de Nuvaring, net als de Diane-35 pil en andere derde en vierde generatie anticonceptiepillen, een verhoogde kans op trombose geeft?1
Vrijwel alle geneesmiddelen hebben bijwerkingen. De kans op trombosevorming is een bekend risico bij het gebruik van anticonceptiemiddelen. Het risico op trombose bij gebruik van de Nuvaring (de Nuvaring behoort tot de categorie derde generatiepillen) is gelijk aan dat van de (overige) derde en vierde generatiepillen, namelijk 6 tot 12 op de 10.000 gebruiksters. Bij de tweede generatie pil is het risico op trombose 5 tot 7 op de 10.000 gebruiksters.
In de NHG-Standaard Anticonceptie uit 2011 is daarom de volgende zin opgenomen over de Nuvaring; «Voor de vaginale ring of pleister kan worden gekozen indien de vrouw een voorkeur heeft voor deze toedieningsvorm. De vrouw dient op de hoogte te zijn van het verhoogde tromboserisico en de hogere prijs van de vaginale ring en pleister.»
Het is belangrijk dat artsen vrouwen expliciet wijzen op het verhoogde risico op trombose en de bijbehorende symptomen. Artsen dienen individuele risicofactoren na te gaan wanneer zij de Nuvaring of een ander anticonceptiemiddel voorschrijven.
Wat vindt u ervan dat er in Nederland 31 embolieën zijn gemeld die in verband worden gebracht met het gebruik van de Nuvaring?
Uit gegevens van het Nederlands Bijwerkingen centrum Lareb blijkt dat sinds Nuvaring op de Nederlandse markt is 417 meldingen zijn gedaan, waaarvan er 78 betrekking hebben op een veneuze trombose of longembolie. Deze gegevens betreffen de meldingen die op 13 januari 2014 ontvangen waren. Het Lareb heeft inmiddels laten weten één melding van een mogelijke bijwerking van Nuvaring te hebben ontvangen waarbij er sprake is geweest van overlijden. Het is de taak van het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) om deze informatie te wegen en te beslissen of er op basis van die informatie aanvullende maatregelen nodig zijn.
Hoe kan het dat de Nuvaring in Nederland, ondanks dat de richtlijn anders voorschrijft, jaarlijks 170 duizend keer wordt verstrekt?
De Nuvaring wordt in verpakkingen van 1 of 3 maanden afgeleverd, in tegenstelling tot de orale anticonceptiepillen die in de regel 1x per 6 tot 12 maanden afgeleverd worden. Het aantal verstrekkingen (bijna 170.000 in 2012) komt daarmee overeen met een gemiddeld aantal gebruiksters van rond 69.500 per jaar. Dit geldt zowel voor 2012 als 2013. Dit betekent dat bijna 4% van het aantal gebruiksters van hormonale anticonceptiepillen gebruik maakt van de Nuvaring als anticonceptiemiddel.
Het gebruik van de ring wordt in de NHG-Standaard Anticonceptie niet afgeraden. Er wordt wel een duidelijke voorkeur aangegeven voor de tweede generatiepil. Deze anticonceptiepil wordt volgens recente cijfers in ruim driekwart van de gevallen voorgeschreven: het aantal gebruiksters van een tweede generatiepil, is volgens recente cijfers van SFK 1.416.800.
Arts en patiënt hebben de keuzemogelijkheid uit de in Nederland geregistreerde anticonceptiva. In verband met mogelijke bijwerkingen, onvermogen om de pil dagelijks te slikken of voorkeur van de patiënt kan de Nuvaring een alternatief zijn, onder de genoemde voorwaarden.
Is het waar dat huisartsen niet goed op de hoogte zijn van de risico’s die de Nuvaring met zich meebrengt? Houdt dit verband met de effectieve marketing van farmaceut MSD?
Het enkele feit dat er marketing plaatsvindt voor receptgeneesmiddelen, zoals de Nuvaring, ontslaat artsen natuurlijk niet van hun plicht op de hoogte te zijn van de risico’s van de producten die zij hun patiënten voorschrijven, hun patiënten hierover te informeren en dit mee te wegen bij het voorschrijfgedrag.
Ik heb overigens van het CBG begrepen dat de productinformatie van de gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen – waaronder de Nuvaring – op basis van een advies van de PRAC (Pharmacovigilance Risk Assessment Committee) wordt aangescherpt. Doel van de aanscherping is om meer gerichte en actuele risico-informatie te geven over trombose en de verschillende pillen. Artsen en apothekers zullen hier binnenkort een brief over ontvangen.
Hoe reageert u op de uitspraak van Miranda Kurver van het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) dat, als een fabrikant zijn verhaal sterk verkoopt, het NHG daar niet altijd tegen opgewassen is? Is dat voor u reden om artsenbezoeken en gesponsorde nascholingen verder aan banden te leggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgprofessionals, niet alleen huisartsen, moeten zich niet laten misleiden door de marketing van een fabrikant. Het is algemeen bekend dat artsenbezoekers, die informeren over nieuwe middelen en nieuwe mogelijkheden, commerciële doelen hebben. Ik verwacht dat onze zorgprofessionals zich dat realiseren en daarom een kritische houding hebben ten opzichte van artsenbezoekers en gesponsorde nascholingen, ook wanneer deze nascholingen geaccrediteerd zijn.
In hoofdstuk negen van de Geneesmiddelenwet zijn regels opgenomen waar artsenbezoekers en nascholingsbijeenkomsten aan dienen te voldoen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van deze regels. Uit het rapport over nascholingen voor medisch specialisten, waar ik u op 1 november 2012 schriftelijk over heb geïnformeerd (zie Tweede Kamer 2012–2013, 29 477 nr. 206), blijkt dat het goed is dat de IGZ hier aandacht aan besteedt. Zij inspecteerde tien nascholingen onaangekondigd, onderzocht documentatie en interviewde vijf wetenschappelijke verenigingen van medisch specialisten. Zij legde in één geval een corrigerende maatregel op. De IGZ blijft in 2013 en 2014 actief toezien op nascholingen en let daarbij onder meer op de verleende gastvrijheid. Zij deed ook aanbevelingen voor verbeteringen van het systeem, waar partijen mee aan de slag zijn gegaan. Uit het toezicht van de IGZ blijkt niet dat er sprake is van misstanden die scherpere regels voor artsenbezoekers en gesponsorde nascholingen noodzakelijk maken. Ik zie vooralsnog geen reden voor een dergelijke aanscherping.
Wat vindt u ervan dat MSD (destijds Organon) onderzoek liet doen door TNS Nipo naar het gebruik van de anticonceptiepil, om zo de Nuvaring in de markt te zetten? Is deze manier van marketing bedrijven voor geneesmiddelen wat u betreft acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het vanzelfsprekend dat een bedrijf bij het in de markt zetten van een product zich bedient van de instrumenten die daarvoor, binnen de geldende regelgeving, ter beschikking staan. Het inschakelen van een bekend onderzoeksbureau is niet strijdig met de regels voor geneesmiddelenreclame. Wel illustreert dit voorbeeld wat mij betreft nogmaals de noodzaak van een kritische houding van artsen die deze producten mogelijk gaan voorschrijven en waarop deze marketing om die reden gericht zal zijn. De gezondheidsbelangen van de betreffende patiënt, de richtlijnen voor voorschrijven van de eigen beroepsgroep en resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten voor artsen het uitgangspunt zijn voor het voorschrijven van geneesmiddelen.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat MSD de Nuvaring aanprijst door in te spelen op het gevoel van vrouwen dat het geleidelijk afgeven van hormonen een voordeel is, terwijl dit onbewezen en hoogstwaarschijnlijk irrelevant is? Is dat wat u betreft acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet acceptabel als receptgeneesmiddelen, zoals de Nuvaring, rechtstreeks bij de gebruikers worden aangeprijsd. Er is namelijk sprake van een verbod op publieksreclame voor receptgeneesmiddelen, wat inhoudt dat deze producten op generlei wijze aangeprijsd mogen worden bij het algemeen publiek.
Het is tevens niet acceptabel wanneer voorschrijvers worden misleid met reclame voor receptgeneesmiddelen die op hen is gericht. Reclame voor receptgeneesmiddelen gericht op voorschrijvers dient in overeenstemming te zijn met de regels voor geneesmiddelenreclame, wat onder andere inhoudt dat de boodschap niet misleidend mag zijn en inhoudelijk in lijn moet zijn met hetgeen over de werking en toepassing in het dossier voor markttoelating van het geneesmiddel is onderbouwd.
De IGZ houdt toezicht op de naleving van deze regels, die zijn neergelegd in hoofdstuk negen van de Geneesmiddelenwet.
Heeft MSD invloed (gehad) op de optimistische verhalen over de Nuvaring die in vrouwenbladen zijn gepubliceerd? Zo ja, waar bestond die invloed uit?
Ik kan op basis van uw vragen niet duiden welke «verhalen in vrouwenbladen» u bedoelt. Ten algemene wil ik daarover wel melden dat er een verbod is op het maken van reclame voor receptgeneesmiddelen gericht op het algemene publiek. Reclame voor deze groep producten mag alleen aan zorgprofessionals met voorschrijfbevoegdheid worden gericht. De IGZ ziet op de naleving van dit verbod toe. Het verstrekken van informatie over deze groep producten is echter wel toegestaan. De sector heeft daartoe enige jaren geleden zelf een leidraad opgesteld, om te verduidelijken welke zaken er wel en niet zijn toegestaan. Daarin geldt bijvoorbeeld dat informatie die wordt verstrekt over receptgeneesmiddelen zo volledig mogelijk en objectief is. Die eis geldt ook voor informatie die over receptgeneesmiddelen in tijdschriften verschijnt, hetzij in artikelen, advertorials of anderszins.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de wijze waarop farmaceutische bedrijven marketing bedrijven om geneesmiddelen in de markt zetten?
De IGZ houdt al toezicht op de marketing van farmaceutische bedrijven en geeft dat vorm door waar nodig marketingplannen op te vragen en te toetsen aan de regels voor geneesmiddelenreclame.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat artsen tegen de richtlijn in de Nuvaring voorschrijven?
Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf om op basis van de geldende behandelrichtlijnen, geneesmiddelen voor te schrijven. De huidige richtlijn geeft duidelijk aan dat de voorkeur wordt gegeven aan de tweede generatiepil. Mogelijk is de aanvullende risico-informatie vanuit de PRAC aanleiding voor de beroepsgroepen om hun richtlijnen nader aan te scherpen.
Bent u bereid onderzoek te doen of de Nuvaring in Nederland van de markt moet worden gehaald vanwege het verhoogde risico op trombose?
Het is niet aan de Minister van VWS om dergelijk onderzoek te initiëren. Het CBG is verantwoordelijk voor de toelating van geneesmiddelen en voor de geneesmiddelenbewaking. In dat verband valt op te merken dat de Nuvaring meegenomen is in de recente herbeoordeling van de gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen. De conclusie van deze herbeoordeling is dat de voordelen van gecombineerde hormonale anticonceptiemiddelen, ter preventie van ongewenste zwangerschap, opwegen tegen de risico’s. Het reeds bekende risico op trombose is 6–12 gevallen per 10.000 vrouwen per jaar. Voor vrouwen die geen anticonceptiemiddelen gebruiken is dit 2 gevallen per 10.000.
              Het bericht dat de acute zorgpost in Oldenzaal mogelijk sluit | 
          |
              Henk van Gerven (SP) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Hoe reageert u op het bericht dat de acute zorgpost in Oldenzaal mogelijk sluit?1
Ik heb van het Medisch Spectrum Twente (MST) begrepen dat het een acute zorgpost (AZP) betreft die als eerstelijnsvoorziening functioneert voor acute zorg. Deze AZP is een samenwerkingsverband tussen het MST en de huisartsen. De dagsituatie valt onder verantwoordelijkheid van het MST en in de avond, nacht en weekenden is het een huisartsenpost. Het is een voorgenomen besluit. Een reactie van mijn kant zou ook om die reden prematuur zijn, maar los daarvan is dit een verantwoordelijkheid van partijen in de regio zelf.
Vindt u het acceptabel dat bewoners van de gemeenten Oldenzaal, Dinkelland en Losser, met samen ruim 80.000 inwoners, hierdoor naar Enschede moeten reizen voor acute zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord 1 aangegeven betreft het een voorgenomen besluit voor de opvang van acute patiënten overdag door het MST. Van MST heb ik begrepen dat het gaat om gemiddeld zo’n acht personen per dag, die ook door de huisarts geholpen kunnen worden. Deze patiënten worden doorgeleid naar hun eigen huisarts. Slechts een enkele patiënt moet voor medisch specialistische zorg worden doorverwezen naar Enschede.
Is het waar dat de sluiting mede wordt veroorzaakt door het wegvallen van de beschikbaarheidsbijdrage van ruim 1,5 miljoen euro? Zo ja, waarom valt de beschikbaarheidsbijdrage voor deze acute zorgpost weg?
Uit de analyse gevoelige ziekenhuizen die het RIVM in 2011 en 2013 heeft uitgebracht, blijkt dat de locatie Oldenzaal niet gevoelig is voor de 45 minuten norm. Locatie Oldenzaal krijgt deze beschikbaarheidbijdrage op basis van een overgangsregeling tot 2014. Het MST geeft twee redenen aan voor dit voorgenomen besluit. Ten eerste het beperkte aantal personen dat zich overdag meldt (gemiddeld acht personen), die ook door hun huisarts geholpen kunnen worden. Ten tweede het feit dat mogelijk geen beroep meer kan worden gedaan op een beschikbaarheidbijdrage voor de locatie Oldenzaal, waardoor het lastiger wordt de financiering van de AZP rond te krijgen.
Ziekenhuizen komen in aanmerking voor een beschikbaarheidbijdrage wanneer ze voldoen aan drie criteria:
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal toetsen of de aanvragers aan deze eisen voldoen. Uw Kamer is hier bij brief op 12 november 2013 over geïnformeerd.
De locatie Oldenzaal voldoet op basis van de eerste twee criteria niet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een beschikbaarheidbijdrage.
Wat vindt u ervan dat het Medisch Spectrum Twente van mening is dat de acute zorgpost in Oldenzaal niet meer in het profiel past van deze locatie? Denkt u dat de inwoners van Oldenzaal en omgeving deze mening delen?
MST geeft aan dat de locatie van MST in Oldenzaal het profiel heeft van een decentrale poliklinische faciliteit met adequate mogelijkheden voor diagnostiek, onderzoek, poliklinische behandelingen en eerstelijnsvoorzieningen. De locatie beschikt niet over een IC, OK en klinisch beddenhuis. De kwaliteit van zorg blijft volgens MST gewaarborgd door de goede poliklinische faciliteiten. Het is volgens MST niet de bedoeling de poliklinische faciliteit te verplaatsen naar Enschede.
Ik ga er overigens wel van uit dat de inwoners van Oldenzaal en omgeving over dit profiel van het ziekenhuis Oldenzaal en het voorgenomen besluit over de AZP goed geïnformeerd worden.
Is dit besluit na het verplaatsen van de bedden naar de locatie in Enschede de volgende stap in het uitkleden van de zorg in Oldenzaal? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is het logisch te verwachten dat binnenkort ook de poliklinische zorg naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede wordt verplaatst, omdat de zorg hoegenaamd uit Oldenzaal is verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat de zorg in de regio Oldenzaal u aan het hart? Zo ja, betekent dit dat u de acute zorg in Oldenzaal weer voorziet van een beschikbaarheidsbijdrage? Kunt u uw antwoord toelichten?
Doelmatige, bereikbare en kwalitatief goede zorg vind ik voor alle Nederlanders belangrijk. In het kader van de houdbaarheidsdiscussie is het belangrijk de (acute) zorg doelmatig en verantwoord in te richten. Dit is de verantwoordelijkheid van veldpartijen (zorgverzekeraars, zorgaanbieders en ketenpartners in het regionaal overleg acute zorg). De locatie Oldenzaal is, zoals gezegd op grond van de analyse gevoelige ziekenhuizen van het RIVM, niet gevoelig voor de 45 minuten norm en derhalve niet cruciaal. De NZa en de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen de uiteindelijke inrichting van de zorg in deze regio toetsen aan de normen voor bereikbaarheid en kwaliteit.
Wat gaat u doen om het Medisch Spectrum Twente te bewegen de locatie voor acute zorg open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 7. Het is niet mijn verantwoordelijkheid om een besluit te nemen over de toekomst van deze locatie.
              Het bejegenen van de nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1
Dit is mij niet bekend. Ik ben niet betrokken bij de nazorg na een calamiteit die een zorginstellingen biedt in een individuele situatie. Mocht het zo zijn dat de familieleden nooit excuses hebben ontvangen van de verantwoordelijke zorginstelling dan vind ik dat kwalijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar onderzoek twee maal met de familie gesproken. Daarbij heeft de familie de inspectie niets verteld over het al dan niet onder druk ondertekenen van een document in relatie tot het overlijden van de patiënt. Wanneer zou blijken dat de familie ook maar enigszins onder druk is gezet om een dergelijk document te ondertekenen dan vind ik dat kwalijk.
Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen?
Onzekerheid over de doodsoorzaak van een dierbare is onwenselijk. Dit geldt temeer als het oordeel van betrokken instanties niet eensluidend is. De IGZ heeft echter geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen.
Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2
Ik doelde hiermee op de rapportage die de Inspectie voor Gezondheidszorg heeft gemaakt in het kader van het reguliere toezicht. In deze rapportage zijn tevens de bevindingen uit het incidentenonderzoek meegenomen. Rapporten van onderzoek naar calamiteiten worden door de IGZ in principe niet openbaar gemaakt. De reden hiervan is onder meer dat deze rapporten (medische) gegevens over privépersonen bevatten. Wel maakt de IGZ rapporten met betrekking tot het reguliere toezicht op instellingen openbaar. Daarom is het rapport over het reguliere toezicht op Bartiméus op de website van de IGZ geplaatst.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van de IGZ komt naar voren dat risico’s bij het baden van cliënten door Bartiméus onvoldoende werden onderkend. Zo waren deze risico’s onvoldoende uitgewerkt en vastgelegd in het zorgplan en was ook de communicatie met cliëntvertegenwoordigers hierover onvolledig. Hoewel de medewerkers zeer betrokken waren bij de zorg voor de cliënten zag de organisatie onvoldoende het belang in van bij- en nascholing, waaronder het veilig baden van cliënten. De IGZ heeft geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen. In deze zaak heeft de IGZ bij het ziekenhuis geen tekorten in de zorgverlening aangetroffen. Bartiméus was na eigen onderzoek naar het incident van mening dat er geen vervolgmaatregelen genomen hoefden te worden. De IGZ was het hier niet mee eens en heeft daarop vervolgmaatregelen geëist. De te treffen maatregelen zijn door Bartiméus opgenomen in het integrale plan van aanpak (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel?3
Naar aanleiding van de betreffende calamiteit alsmede een andere calamiteit die zich in dezelfde periode had voorgedaan, heeft Bartiméus een integraal plan van aanpak opgesteld met ingrijpende verbeteringen. In dit plan van aanpak heeft Bartiméus de bevindingen meegenomen van een onaangekondigd inspectiebezoek en later is het plan nog aangepast aan de uitkomsten van het inspectierapport over de calamiteit. De verbetermaatregelen zijn in lijn met de bevindingen en aanbevelingen uit beide inspectierapporten. Het gaat hierbij om ingrijpende verbeterplannen, die tijd nodig hebben om geïmplementeerd te worden. Overigens is ook voorzien in een interne verhuizing naar nieuwbouw. Ter voorbereiding op deze verhuizing maakt Bartiméus gebruik van bevindingen en analyses van eerdere verhuizingen. Dit om onrust die gepaard gaat met verhuizing van zorgcliënten te minimaliseren. Begin 2014 zal de IGZ de instelling bezoeken om de resultaten van het plan van aanpak te toetsen. Mocht hieruit blijken dat de zorgverlening nog tekort schiet, dan treft de IGZ maatregelen.
Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel?
Het bestuur en de Raad van Toezicht hebben zich de gebeurtenissen aangetrokken en een toereikend plan van aanpak voor ingrijpende verbeteringen opgesteld. Zie voorts mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven?4
Het zou heel treurig zijn als dit het geval was. Mensen kunnen in eerste instantie met hun klachten over de zorg terecht bij een klachtencommissie. Op dit moment kan iedereen ook anoniem bij het Meldpunt IGZ melding maken van misstanden in de zorg. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 402, nr. 66) aan uw Kamer heb geschreven en in de kabinetsreactie op de IGZ-onderzoeksrapporten van februari 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 149, nr. 17) heb aangekondigd, kunnen mensen dit soort meldingen vanaf 1 juli 2014 doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Mensen met klachten over de zorg kunnen bij dit Landelijk Meldpunt Zorg, naast het doen van een melding of een klacht, ook terecht voor advies en begeleiding. In het inmiddels door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Wkkgz worden de mogelijkheden voor de afhandeling van klachten en geschillen op een belangrijk punt verbeterd: zorgaanbieders worden verplicht zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en door de Minister erkende geschilleninstantie die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dit wetsvoorstel verbetert tevens de positie van nabestaanden.
Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
De IGZ heeft conform de Leidraad meldingen IGZ onderzoek gedaan en daarbij zowel met de instelling als met de nabestaanden gesproken. Zie voorts het antwoord op de vragen 5 en 6.
              Legionella op de verpleegafdeling kortverblijf inwendige geneeskunde in het LUMC | 
          |
              Hanke Bruins Slot (CDA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat vindt u ervan dat in een verpleegafdeling van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) legionellabacteriën in het water zijn geconstateerd en dat op de betreffende afdeling al enkele jaren stickers en houten borden patiënten verbieden om water uit de kraan te drinken, te douchen en toiletten gewoon door te trekken?1
Het is goed dat het LUMC preventieve maatregelen neemt bij een normoverschrijding van legionella in de drinkwaterinstallatie ter voorkoming van besmetting van personen met de legionellabacterie. Het LUMC wil elk eventueel risico voor patiënten op een mogelijke besmetting volledig uitsluiten tot het moment dat het besmette deel van de waterleiding volledig is vervangen. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Kan jarenlang volstaan worden met een dergelijk verbod in een in gebruik zijnde verpleegafdeling in een academisch ziekenhuis in Nederland?
Als de instelling dat noodzakelijk acht kan zij een tappunt buiten werking stellen. Daarnaast moeten maatregelen worden genomen om het probleem op te lossen.
Wanneer zijn de legionellabacteriën ontdekt, welke maatregelen heeft het ziekenhuis genomen voor bescherming van patiënten op de betreffende afdeling en op welke wijze is getracht deze bacteriën te bestrijden?
De problematiek rondom de Legionella type 2–14 en Legionella non-pneumophila, in een deel van het waterleidingsysteem van het LUMC is bekend sinds 2008.
Sindsdien zijn diverse maatregelen genomen, zoals het aanpassen van de waterleiding, desinfectie van de leidingen en het corrigeren van leidingen van mengkranen in douches. Deze maatregelen hebben niet het gewenste effect gehad. Daarom heeft het LUMC uiteindelijk besloten het besmette deel van de waterleiding volledig te vervangen door een nieuw waterleidingsysteem. De huidige situatie is dat een klein gedeelte van het waterleidingstelsel nog vervangen dient te worden.
Door het LUMC worden normoverschrijdingen van legionella in drinkwater gemeld aan de ILT. Bij deze meldingen geeft LUMC aan welke maatregelen getroffen worden om de normoverschrijding te beëindigen. Welke maatregel getroffen moeten worden, wordt bepaald door de gecertificeerde adviseur van het LUMC.
Wanneer is bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) melding gemaakt van deze legionellabacteriën?
Alle meldingen die bij ILT binnenkomen worden automatisch doorgezonden naar de regionale GGD. Op 15 juli 2013 is de laatste melding gedaan en deze is doorgezonden naar GGD Hollands Midden.
Op welke manier heeft de ILT invulling aan het «lik-op-stukbeleid» gegeven, dat op verzoek van de minister van Infrastructuur en Milieu wordt gevoerd?2
De lik-op-stuk-aanpak is specifiek bedoeld voor instellingen die geen inspanning verrichten om de risico’s van legionella te beheersen. Dit is in dit geval niet aan de orde.
Op welke wijze wordt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij een dergelijke melding betrokken?
Het toezicht op legionellabeheer valt onder de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en niet onder de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Wanneer een legionella besmetting leidt tot een legionella pneumonie bij een patiënt of medewerker moet de behandelend arts dit melden aan de GGD conform de Wet Publieke gezondheid. Indien het zeer waarschijnlijk is dat een legionella pneumonie in een ziekenhuis (of verpleeghuis) is opgelopen, dient hiervan melding gedaan te worden bij de IGZ.
Op welke wijze is gegarandeerd dat de bacteriën niet verspreid worden in het waterleidingnet naar andere verpleegafdelingen?
Het LUMC heeft voor haar drinkwaterinstallatie een risicoanalyse en een beheerplan opgesteld. Met het uitvoeren van de juiste beheermaatregelen wordt voorkomen dat legionellabacteriën in het drinkwatersysteem groeien. De beheermaatregelen worden bepaald door de gecertificeerde adviseur van het LUMC
Waarom wordt er gekozen voor gebruik van flessen bronwater en het verbieden van gebruik van leidingwater door stickers en houten borden, terwijl er ook andere oplossingen beschikbaar zijn zoals filters, waardoor het drinkwater direct weer bruikbaar is?
Er zijn diverse preventieve maatregelen te nemen. Het LUMC heeft gekozen voor deze. Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 3.
              Het Foetaal Alcohol Syndroom | 
          |
              Hanke Bruins Slot (CDA) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met de berichten in de media over de gevolgen van het Foetaal Alcohol Syndroom?1
Ja.
Deelt u de mening dat door hierop nu actie te ondernemen in de toekomst veel ellende voor kinderen en ouders kan worden voorkomen, en daarnaast ook kosten voor de zorg op de lange termijn kunnen worden bespaard?
Ik ben van mening dat gezondheidschade bij het (ongeboren) kind, door het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap, zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Vindt u dat er nu genoeg kennis over het Foetaal Alcohol Syndroom bij hulpverleners bestaat, en er voldoende instellingen zijn met gespecialiseerde zorg waar ouders en kinderen terecht kunnen?
Zoals uit de NHG standaard preconceptiezorg blijkt, zijn zorgverleners goed op de hoogte van de risico’s van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Zorgverleners hebben echter relatief weinig ervaring met FAS. Geschat wordt dat FAS in Nederland bij 1 op de 10.000 geboorten voorkomt2. Ik heb begrepen dat het lastig is om de diagnose FAS te stellen omdat FAS veel verschijningsvormen heeft. Soms lijkt FAS op of gaat samen met andere gedragsafwijkingen zoals autisme of hyperactiviteit3. Er zijn nu vijf instellingen waar gespecialiseerde zorg wordt aangeboden en waar voldoende kennis over FAS aanwezig is. Ik zal bij de beroepsgroepen nagaan of dit als voldoende wordt ervaren.
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds niet alle huisartsen waarschuwen voor het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap? Hebben de beroepsgroepen van huisartsen, verloskundigen en gynaecologen al aandacht besteed aan de richtlijn zwangerschap en alcohol, zoals u hun gevraagd heeft?
Ja. De NHG-Standaard Preconceptiezorg geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. Deze standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. De standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken. Dit is conform het advies van de Gezondheidsraad.
Vrouwen die zwanger willen worden, zullen hierover niet altijd vooraf contact opnemen met hun huisarts. Huisartsen zijn daardoor niet altijd op de hoogte van de kinderwens van hun patiënten en zullen met hun voorlichting daarom niet altijd op tijd zijn. Belangrijk is dan ook dat er op dit punt goede publieksvoorlichting beschikbaar is onder meer op de websites www.alcoholinfo.nl en www.strakszwangerworden.nl die zich specifiek richten op het geven van advies aan (aanstaande) zwangeren.
Welke afspraken heeft u met de sector gemaakt over het zwangerschapslogo?
Invoering van het logo op alcoholhoudende dranken is voorzien met een goed nalevingpercentage in 2016 zoals aangegeven door de alcoholsector:
in sector bier 90%, sector wijn 70% en sector gedistilleerd 60%
Deze invoering geschiedt op basis van een pictogram naar Frans model.
VWS ontvangt van de alcoholsector jaarlijkse rapportages over de voortgang, met daarbij een vooruitblik op het komende jaar.
De brancheverenigingen voor bier, wijn en gedistilleerde drank, hebben toegezegd hun leden te verzoeken het logo goed zichtbaar te plaatsen. Hier heeft VWS ook op aangedrongen. De sector is begonnen haar leden hierover te benaderen. De verschillende brancheverenigingen en de STIVA (belangenorganisatie van de alcoholbranche) hebben toegezegd te bevorderen dat ook producenten die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging, zoals white labels (huismerken) en buitenlandse producenten, een zwangerschapslogo te gaan opnemen.
Afgesproken is de voortgang van het introduceren van het logo op alcoholhoudende dranken regelmatig te monitoren.
Klopt het dat in 2016 pas een zwangerschapslogo sectorbreed wordt gerealiseerd? Waarom duurt het zo lang?
Ja. De alcoholsector is reeds begonnen met het vrijwillig invoeren van het zwangerschapslogo. De branches hebben aangegeven dat een aantal producenten snel kan overgaan tot plaatsing van het logo en dat voor een deel van de producenten, waaronder de internationale bedrijven, meer tijd nodig is. De sector heeft aangegeven dat zij binnen 3 jaar de afgesproken implementatie realiseren.
              Het financieren van dure hobby’s met zorggeld | 
          |
              Fleur Agema (PVV) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «Zorggeld financierde dure hobby’s»?1
Ja.
Klopt het dat de bestuurder van zorginstelling SGL is aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggeld? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is wanneer geld, dat bedoeld is voor zorg, door een bestuurder wordt uitgegeven aan privézaken?
Volgens de berichtgeving van het Openbaar Ministerie is de voormalig bestuurder van een zorgaanbieder uit Sittard aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggelden.
Het is zeer kwalijk indien geld dat bedoeld is voor zorg aan privézaken wordt uitgegeven. De aanpak van fraude in de zorg staat daarom hoog op de agenda van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Klopt het dat deze zorginstelling nu in de financiële problemen zit? Zo ja, welke stappen neemt u om de zorg voor gehandicapte kinderen te garanderen zodat zij niet de dupe worden van de frauderende bestuurder?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en heeft die verantwoordelijkheid tijdens het faillissement, dat twee weken later weer werd opgeheven, nadrukkelijk genomen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat, in het geval van aangetoonde fraude, niet alleen het gefraudeerde geld maar ook een boete, opgelegd aan de bestuurder, ten goede moet komen aan de zorginstelling?
Wanneer een strafbaar feit is bewezen en de bestuurder daarvoor veroordeeld wordt, krijgt hij door de rechter een straf of maatregel opgelegd. In geval de rechter een boete oplegt, komt het daarmee gemoeide bedrag niet bij de instelling terecht maar in de algemene middelen. De instelling kan een aparte procedure starten om het aan privézaken uitgegeven geld terug te vorderen.
Deelt u de mening dat frauderende zorgbestuurders nooit meer een bestuurlijke functie (al dan niet) in de zorg mogen vervullen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
In de brief «Goed bestuur in de zorg» van 19 september 2013 staat aangekondigd dat leden van een raad van bestuur een verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten overhandigen. Dat wordt vastgelegd in het in genoemde brief aangekondigde wetsontwerp.
              Het massaontslag bij zorginstelling Philadelphia | 
          |
              Renske Leijten (SP) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het aangekondigde massaontslag bij zorginstelling Philadelphia?1
Ik heb in eerste instantie feitelijke informatie opgevraagd. Naar ik heb vernomen is Philadelphia voornemens om in de komende twee jaar als gevolg van een reorganisatie in te krimpen met 900 arbeidsplaatsen (waarvan 300 medewerkers in de administratieve ondersteuning en bedrijfseconomische en zorg-staffuncties en 600 medewerkers verzorgend personeel en begeleiders).
Philadelphia is van mening dat deze reorganisatie noodzakelijk is om hiermee te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015, de decentralisatie van de Jeugdwet, de invoering van de Participatiewet en de hervormingen in de AWBZ.
Erkent u dat dit massaontslag grote consequenties heeft voor cliënten en bewoners van Philadelphia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangekondigde ontslagen zijn nooit makkelijk, in de eerste plaats niet voor de medewerkers die het betreft. Philadelphia heeft aangegeven alles in het werk te stellen om de gevolgen voor medewerkers zo goed mogelijk op te vangen. Philadelphia is momenteel in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig. Dit met het oog op het leveren van een bijdrage aan het toekomstperspectief van iedere medewerker.
Philadelphia heeft aangegeven dat ze het van groot belang vindt dat zoveel mogelijk zorgbudget direct naar de zorg voor cliënten gaat. Philadelphia voert hiervoor een programma door dat het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen sterk moet reduceren. De bedrijfseconomische overhead kan hierdoor worden verlaagd. Philadelphia heeft verder aangegeven naast ingrijpen in de kosten tegelijk te willen investeren in de opbouw van haar dienstverlening. Dit wil zij doen op het terrein van de professionaliteit van medewerkers, maar ook door een verantwoorde inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers. Hiernaast zet Philadelphia in op nieuwe vormen van dienstverlening, de inzet van ICT en domotica. Dit alles ten behoeve van het behoud van kwalitatief hoogwaardige zorg voor haar cliënten.
Hebben cliënten, bewoners en personeelsleden inspraak gehad bij de besluitvorming over dit massaontslag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, en wat vindt u hiervan?
Ja, cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn betrokken. Zij zijn via diverse communicatiekanalen geïnformeerd over alle ontwikkelingen en de te varen koers van Philadelphia. In de medezeggenschapsorganen zijn alle ontwikkelingen besproken en doorgenomen. Cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn actief betrokken om mee te denken. Tot slot zijn de voorgenomen besluiten conform de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ter advisering voorgelegd en zijn daar van een positief advies voorzien.
Wat vindt u er van dat Philadelphia zegt dat zij vrijwilligers zal gaan inzetten voor de professionele zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet en inbreng van vrijwilligers en mantelzorgers is belangrijk voor het kunnen leveren van goede zorg aan cliënten en bewoners. Philadelphia investeert in haar medewerkers door er op in te zetten bij medewerkers competenties te ontwikkelen waarbij deze leren te sturen op participatie door de cliënt en zijn netwerk in plaats van alles uit handen nemen. Zorg is in de toekomst niet meer alleen het speelveld van de professional. Vrijwilligers en mantelzorgers krijgen een steeds belangrijker rol. Philadelphia zet hiernaast in op nieuwe vormen van dienstverlening door middel van de inzet van ICT en domotica. Deze technologieën kunnen er toe bijdragen dat cliënten en bewoners langer zelfstandig kunnen functioneren en dat personeel slimmer kan worden ingezet om de juiste zorg op maat te leveren. Ook investeert Philadelphia in vrijwilligers door hen cursussen en trainingen aan te bieden.
Vindt u het verantwoord dat de 900 deskundige medewerkers vervangen worden door vrijwilligers en digitale hulpmiddelen? Past dit in uw visie van een goede kwalitatieve zorg, en zorg op maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bekruipt u ook een dejavugevoel bij dit massaontslag als u terugdenkt aan het massaontslag bij Sensire thuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Neen. De situaties bij Sensire en Philadelphia zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Bij Philadelphia betreft het vooralsnog aangekondigde ontslagen waarvoor nog geen ontslagvergunning is aangevraagd. Bij de situatie van Sensire was dit al wel het geval en ging het om bedrijfsbeëindiging. Bovendien wil Philadelphia de komende twee jaar gebruiken om de reorganisatie geleidelijk te laten verlopen en hierbij alles in het werk stellen om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, ook bij het aangekondigde massaontslag van Philadelphia sprake is van behoud van werk en van financiële middelen, enkel van een andere invulling van dat werk? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op vraag 1 geeft Philadelphia als reden voor het aangekondigde ontslag aan dat het noodzakelijk is te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015 en andere wijzigingen van wet- en regelgeving als hiervoor genoemd. Het past in een goede bedrijfsvoering van organisaties om te anticiperen op de toekomst om zo kwalitatief hoogwaardige zorg ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, zorginstelling Philadelphia de onzekere toekomst met betrekking tot de zorg als reden aangeeft voor de «noodzaak» voor massaontslag? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u het met deze reden eens?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft Philadelphia een ontslagvergunning bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd? Zo ja, acht u deze vergunning kansrijk, met zicht op de parallellen met de situatie bij Sensire?
Philadelphia heeft mij laten weten op dit moment geen ontslagaanvragen te hebben aangevraagd bij UWV.
Bent u bereid het UWV te wijzen op de schijnconstructie die Philadelphia toepast met betrekking tot de inzet van professioneel werk, namelijk dat zij betaalde krachten ontslaat door deze te laten vervangen door vrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik opmerken dat UWV als zelfstandig bestuurorgaan in individuele zaken een eigen afweging maakt, waar ik niet in treed. De wettelijke ontslagtaak van UWV is neergelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, het daarop gebaseerde Ontslagbesluit en nader uitgewerkt in de Beleidsregels van UWV (m.n. Hoofdstuk 7). UWV weegt in de beoordeling alle relevante feiten mee. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid het UWV te verzoeken in deze situatie geen vergunning tot massaontslag te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de ontslagen en de sluiting van zorginstellingen zich met de eerste pijler in uw visie op de langdurige zorg, namelijk een betere kwaliteit van zorg, en dat mensen kunnen wonen in een instelling die rekening houdt met de menselijke waardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn visie op de langdurige zorg heb ik aangegeven waarom hervormingen noodzakelijk zijn. Mensen leven steeds langer en stellen andere eisen aan de langdurige zorg. Zij willen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, eventueel met inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Als thuis niet langer gaat, dienen er goede instellingen te zijn die kwalitatief hoogwaardige zorg leveren. Hiernaast zijn hervormingen noodzakelijk om de langdurige zorg ook op langere termijn financieel houdbaar te houden. Om dit te realiseren heb ik, in overleg met betrokken partijen, maatregelen aangekondigd. Het is vervolgens een afweging van de organisaties zelf, welke keuzes zij maken en op welke wijze ze daarbij anticiperen op mogelijke veranderingen. Philadelphia geeft aan te anticiperen op de toekomst en zet hierbij in op verschillende maatregelen. Hieronder vallen het introduceren van nieuwe zorgconcepten door de inzet van domotica, de inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers en kostenreductie door het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen te reduceren. Als gevolg hiervan zijn er ontslagen aangekondigd maar wordt er tegelijkertijd ook geïnvesteerd in al het personeel. Philadelphia doet er alles aan om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen door een goed sociaal plan, te investeren in om- her- en bijscholing en gebruik te maken van de mogelijkheden van de sectorplannen. De inzet van de maatregelen van Philadelphia is om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven bieden, in een betrokken samenleving die bijdraagt aan een zo waardig mogelijk leven voor kwetsbare cliënten.
In hoeverre passen deze bezuinigingen en ontslagen in de zorg in de derde pijler in een meer betrokken samenleving, waarin waardig omgegaan wordt met kwetsbare mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat dit massaontslag bijdraagt aan menselijke waardigheid van zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hebben de bestuurders van Philadelphia ook aangekondigd zelf bij te dragen aan de financiële problemen, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot het massaontslag?2
Een dergelijke aankondiging is mij niet bekend.
Is er voor personeelsleden die met massaontslag gaan ook een vertrekbonus van 83.400 euro weggelegd, zoals voor de vorig jaar vertrokken bestuurder L.P.J.M Vellemann?3
Voor ontslagen personeelsleden zijn de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en de volgens de CAO geldende regelingen voor wachtgeld beschikbaar om de financiële gevolgen van een ontslag te verminderen. De hoogte en duur van deze voorzieningen verschillen per medewerker, afhankelijk van de beloning en het arbeidsverleden.
Kunt u uitleggen dat een zorginstelling met 45 miljoen euro eigen vermogen, en een winst (positief resultaat) van 7 miljoen euro over 2012, zoveel ontslagen aankondigt?
Het feit dat Philadelphia in 2012 een positief financieel resultaat heeft behaald doet niets aan af aan het feit dat zij zo tijdig mogelijk moeten anticiperen op de hervormingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Zij moeten zichzelf toekomstbestendig maken, omdat de zorg straks structureel anders zal worden georganiseerd. Dat daarbij ook naar het personeel gekeken wordt is onvermijdelijk. Dat Philadelphia hier in een vroegtijdig stadium al serieus mee bezig is biedt kansen om verantwoord met het personeel om te gaan en hen op een goede manier van werk naar werk te begeleiden. Het positieve resultaat en het eigen vermogen van Philadelphia kunnen hieraan bijdragen, bijvoorbeeld via het voorkomen van ontslagen door bijvoorbeeld frictiekosten.
Gaat u zich tot het uiterste inspannen om het ontslag van 900 mensen te voorkomen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Ik acht het dus ook van groot belang dat Philadelphia alles in het werk stelt om te investeren in het toekomstperspectief van iedere medewerker. Zoals aangegeven is Philadelphia hiertoe in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt zij hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op 28 november 2013?
Voor de beantwoording van deze vragen was interdepartementale afstemming nodig en contact met de betreffende zorginstelling. Hierdoor is het niet gelukt om de vragen voor 28 november te beantwoorden.
              Fouten van vergelijkingsites zorgverzekeraars | 
          |
              Lea Bouwmeester (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht «Vergelijkingssites zorgverzekeringen spreken elkaar tegen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een zorgconsument pas kan kiezen als er duidelijke, begrijpelijke en eerlijke informatie over zorgverzekeringen is?
Ja, voor een weloverwogen keuze voor een zorgverzekering is het belangrijk dat de consument over betrouwbare informatie beschikt, die op begrijpelijke en vergelijkbare wijze is weergegeven. Vergelijkingssites kunnen daarin een heel nuttige rol vervullen mits zij correct en transparant zijn. Zoals ik ook in mijn antwoorden op de vragen van Dik-Faber en Slob aangeef, vind ik het van belang dat een vergelijkingssite transparant is over welke verzekeringen in de vergelijking worden meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren bij de totstandkoming van het advies worden gewogen en hoe de resultaten worden gepresenteerd.
Deelt u voorts de mening dat vergelijken van een zorgverzekering moeilijk is, en dat door twijfel over betrouwbaarheid van vergelijkingssites het kiezen niet makkelijker en eerlijker wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM), en andere toezichthouders, nu toezicht? Welke instrumenten zijn er om in te grijpen, indien duidelijk is dat de sites niet onafhankelijk adviseren? Worden die, indien nodig, voor 31 december 2013 ingezet? Brengen de toezichthouders een gezamenlijk rapport uit met aanbevelingen over de aanpak van eventuele misstanden om herhaling volgend jaar te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden zijn er om volgend jaar vergelijkingssites te toetsen op eerlijk vergelijk, voordat de site in werking treedt, zodat een consument vooraf zekerheid heeft?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2011 een normenkader opgesteld met als doel richting consumenten beter inzichtelijk te maken wat de reikwijdte is van de dienstverlening van de site en welke belangen er mogelijk spelen bij de dienstverlening van de vergelijkingssite. Dit betekent onder meer dat de informatie correct, duidelijk en niet misleidend dient te zijn. Vergelijkingssites moeten gemakkelijk vindbare en begrijpelijke informatie verstrekken over de rol die de vergelijkingssite inneemt, waar de vergelijkingssite aan verdient, hoe de vergelijking tot stand komt en hoe volledig de vergelijking is2. Voor vergelijkingssites die adviseren en/of bemiddelen is dat normenkader bindend verklaard in het kader van de Wet financieel toezicht. De AFM ziet hierop toe. De AFM gaat in 2014 diepgaander onderzoek doen naar de wijze waarop de vergelijking tot stand komt.
Overigens zijn de zorgverzekeraars zelf de eerste schakel in het beschikbaar stellen van volledige, correcte en begrijpelijke informatie. Hierop ziet de NZa toe. ACM heeft voor 2014 ingezet op het wegnemen van overstapdrempels in de zorgverzekeringsmarkt. Begrijpelijkheid en vergelijkbaarheid van informatie zijn hierbinnen belangrijke factoren omdat deze de consument in staat stellen prijzen en voorwaarden goed te vergelijken. Op dit moment is ACM bezig met het in kaart brengen van de problemen die hierbij spelen, de rol van zowel zorgverzekeraars, prijsvergelijkers als consumenten daarin, en van de bijdragen die deze drie partijen kunnen leveren aan de oplossing daarvan. Zo nodig zal de ACM hier andere toezichthouders zoals NZa bij betrekken.
Zoals ik u tijdens het Algemeen overleg van 4 december j.l heb toegezegd, zal ik u nader informeren zodra ik over de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken beschik.
Op welke manier kan worden geregeld dat vergelijkingssites worden gedwongen om te publiceren door wie ze betaald worden, zodat de zorgconsument dat in een oogopslag kan zien?
Op basis van het AFM normenkader uit 2011 moeten vergelijkingssites die bemiddelen in zorgverzekeringen openheid geven over het verdienmodel.
              Zwangeren die alcohol blijven drinken | 
          |
              Agnes Wolbert (PvdA), Marith Volp (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht dat er nog steeds teveel vrouwen alcohol drinken tijdens de zwangerschap?1
Ja.
Hoe ziet het Nederlandse preventiebeleid, specifiek gericht op dit punt, eruit?
De overheid adviseert geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Bij zwangerschap bestaat geen veilige hoeveelheid alcohol. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2005.
Dit wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd2. Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl.
Wat gebeurt er in Nederland qua preventiebeleid dat specifiek gericht is op de groep laag opgeleide vrouwen die het minst rekening blijkt te houden met de schadelijke invloed van alcohol op de ontwikkeling van de baby? Moet de conclusie zijn dat deze groep kennelijk niet goed genoeg wordt bereikt? Ontbreekt het aan goede, effectieve interventiestrategieën, of wordt beleid nog teveel gericht op het gemakkelijker bereiken van deze groep vrouwZn?
Er is veel algemene voorlichting beschikbaar (zie antwoord 2). Daarnaast kunnen (aanstaande) zwangeren met specifieke vragen ook terecht bij hun huisarts, gynaecoloog of verloskundige. Hiermee worden alle groepen bericht. Er wordt in de bestaande brochures wel rekening gehouden met de verschillende opleidingsniveaus. Zo is in de brochure «Wat je moet weten over alcohol en roken vóór, tijdens en na de zwangerschap» van Trimbos-instituut en Stap de taal eenvoudig gehouden, maar wordt ook, om ook de hoogopgeleide vrouw te overtuigen, nauwkeurig uitgelegd waarom alcohol tijdens de zwangerschap nooit veilig is.
Huisartsen en verloskundigen zijn voor kinderwensspreekuren en voorlichting speciaal voor getraind en zien 80% van alle zwangeren. Voor de verloskundigen is een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten kan bespreken en adviseren niet te drinken tijdens de zwangerschap.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol4 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Is het bij vrouwen in Nederland bekend dat alcoholgebruik (en roken) moet stoppen, gelijk al bij de gedachte zwanger te willen worden?
Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Voor zorgverleners bestaat de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze standaard geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. De standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. Deze standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken; dit conform het advies van de Gezondheidsraad. De voorlichting van deze zorgverleners bereikt aanstaande zwangeren niet altijd op tijd.
Veel vrouwen nemen pas contact op met een zorgverlener als ze al zwanger zijn. Daarom is er ook publieksvoorlichting beschikbaar. Onder andere via de website www.strakszwangerworden.nl. In de zwangerschapsfolder van het Trimbos en Stap is nadrukkelijk gekozen om ook aandacht te vestigen op het afraden van gebruik van alcohol en tabak vóór de zwangerschap Zie tevens antwoord 2.
Kunt u aangeven hoe zorgverleners bij preconceptievoorlichting het gebruik van alcohol bespreken, op welke manier het tijdig, dus al bij voornemen om zwanger te worden, door deze groep opgepakt kan worden? Bent u voornemens over dit onderzoek met hen hierover in gesprek te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
              Vergelijkingssites zorgverzekeringen | 
          |
              Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u de berichten «Vergelijken loont, als je goed oplet»1 en «Independer geeft betalende verzekeraars voorrang»?2
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de meest bezochte vergelijkingssites voor zorgverzekeringen, en aangeven welke organisaties achter deze sites zitten?
Er bestaat een groot aantal websites waar zorgverzekeringen worden vergeleken. Ik beschik niet over de bezoekersaantallen van deze sites. In het artikel van de Volkskrant worden de Consumentenbond, Independer en Zorgkiezer genoemd als grootste vergelijkingssites. De meeste vergelijkingssites ontvangen provisies voor de verzekeringen die via de site worden afgesloten. Sinds 1 januari 2012 is Achmea mede-aandeelhouder van Independer. Zorgkiezer is een project van DGN Finance.
Hoe komt het dat verschillende vergelijkingssites tegenstrijdige adviezen geven over de goedkoopste of beste verzekeraar?
Op de uitkomsten van een vergelijking zijn diverse factoren van invloed. Zo is van invloed welke afwegingen een rol spelen bij de totstandkoming van de vergelijking. Gaat het alleen om de laagste prijs, geeft een consument zelf ook voorkeuren aan, of is sprake van een weging van de prijs- kwaliteitsverhouding en op welke wijze worden de resultaten gepresenteerd?
Daarnaast heeft ook de korting die de vergelijkingssite heeft weten te bedingen bij de verzekeraar invloed op de ranking. Door een verschil in korting kan een identieke verzekering van Agis bij Zorgkiezer op jaarbasis goedkoper uitkomen dan bij de Consumentbond en daardoor hoger in de top 3 staan.
Bovenstaande betekent dat het van belang is dat de website transparant is over hoe de vergelijking tot stand komt en welke afwegingen daarbij worden gemaakt. Zie daarvoor ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat het niet eerlijk is naar consumenten toe wanneer vergelijkingssites alleen verzekeringen tonen die direct via hen kunnen worden afgesloten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat de vergelijkingssite transparant is over welke verzekeringen in de vergelijking worden meegenomen en op welke wijze de verschillende factoren bij de totstandkoming van de vergelijking worden gewogen en gepresenteerd. Independer geeft bijvoorbeeld in haar top 3 de zorgverzekeraars weer bij wie rechtstreeks via Independer de verzekering kan worden afgesloten. Dit vermelden zij ook bij de presentatie van de vergelijking, waarbij in een kolom ernaast de laagste prijsaanbieder wordt weergegeven. Desgewenst wordt een overzicht van alle zorgverzekeraars gegeven. Daarvoor is wel een extra muisklik nodig. Consumentenbond en Zorgkiezer betrekken bij hun top 3 alle zorgverzekeraars. Als consument is het derhalve van belang om goed de informatie op de site over hoe de vergelijking tot stand komt te bekijken.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2011 een normenkader opgesteld met als doel richting consumenten beter inzichtelijk te maken wat de reikwijdte is van de dienstverlening van de site en welke belangen er mogelijk spelen bij de dienstverlening van de vergelijkingssite. Dit betekent onder meer dat de informatie correct, duidelijk en niet misleidend dient te zijn. Vergelijkingssites moeten gemakkelijk vindbare en begrijpelijke informatie verstrekken over de activiteiten die de vergelijkingssite verricht, welke diensten worden verleend aan de bezoeker, waar de vergelijkingssite aan verdient, hoe de vergelijking tot stand komt en hoe volledig de vergelijking is3.
Voor vergelijkingssites die adviseren en/of bemiddelen is dat normenkader bindend verklaard in het kader van de Wet financieel toezicht. De AFM ziet hierop toe. De AFM overweegt om in 2014 diepgaander onderzoek te doen naar de wijze waarop de vergelijking tot stand komt.
Deelt u voorts de opvatting dat in deze tijd van het jaar meer bekendheid gegeven moet worden aan KiesBeter.nl, waar consumenten polissen van verzekeraars kunnen vergelijken op een betrouwbare niet-commerciële vergelijkingssite?
De overheid is niet verantwoordelijk voor het aanbieden van verzekeringsinformatie als keuze-informatie voor het publiek. Deze taak ligt (conform artikel 40 Wmg) bij zorgverzekeraars. De overheid hecht er wel belang aan dat deze informatie beschikbaar is en heeft er daarom aanvankelijk voor gekozen om een aanjaagfunctie te vervullen en deze informatie op KiesBeter te laten plaatsen.
Omdat keuze-informatie over verzekeringen inmiddels voldoende wordt opgepakt door markt- en veldpartijen is dit onderdeel door de overheid losgelaten. Op KiesBeter is derhalve geen verzekeringsinformatie meer te vinden.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars provisie aan vergelijkingssites betalen?
Het is niet aan mij om een oordeel te vormen over de provisie die een vergelijkingssite ontvangt van een zorgverzekeraar. Met AFM ben ik van mening dat het wenselijk is dat de site inzicht geeft in haar verdienmodel en mate van onafhankelijkheid. Dit ten behoeve van de hierboven genoemde transparantie. De AFM heeft daarom vergelijkingssites gevraagd om inzicht te geven in het verdienmodel op de site.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat consumenten er niet van op de hoogte zijn dat een vergelijkingssite als «Independer» geen onafhankelijk advies geeft? Zou het niet beter zijn als op de homepage van «Independer» wordt aangegeven met welke zorgverzekeraars een samenwerking is aangegaan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
              Het stoppen van vergoedingen onbeperkt fysiotherapie | 
          |
              Arie Slob (CU) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Welke zorgverzekeraars stoppen met het onbeperkt vergoeden van fysiotherapie?
Vier verzekeraars stoppen met ingang van 2014 met het aanbieden van een aanvullende verzekering waarin alle behandelingen fysiotherapie onbeperkt worden vergoed. Het betreft Menzis, Stad Holland, OHRA en Interpolis.
Waarom stoppen zorgverzekeraars met het onbeperkt vergoeden van fysiotherapie?
De overheid heeft geen bemoeienis met de omvang van de dekking, de hoogte van de premie en een eventueel medisch acceptatiebeleid. Verzekeraars maken hierbij hun eigen afwegingen.
Bij de beslissing van verzekeraars om te stoppen met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een uitgebreide aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor met name de verzekerden die meer fysiotherapie gebruiken overblijven. Dit heeft een verhogend effect op de kosten en dus op de premie. Een hogere premie heeft weer tot gevolg dat steeds meer mensen geen aanvullende verzekering afsluiten of kiezen voor een verzekering met een beperkte(re) dekking. Het draagvlak voor de aanvullende verzekeringen neemt daardoor af en is zonder ingrijpen door de verzekeraar niet te stoppen. Hierbij zullen verzekeraars alle relevante aspecten afwegen, inclusief hun concurrentiepositie op de markt van aanvullende verzekeringen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars hiermee stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensen maken gebruik van een aanvullende verzekeringsoptie voor onbeperkte fysiotherapie?
Ik heb niet de beschikking over deze informatie. Dergelijke gegevens betreffen bedrijfsgevoelige informatie die de verzekeraars uit concurrentieoverwegingen niet verstrekken.
Wat vindt u ervan dat, wanneer iemand lid is van de FNV, hij/zij zich bij zorgverzekeraar Menzis wel onbeperkt kan verzekeren voor fysiotherapie?
Het is de eigen bevoegdheid van een verzekeraar – in dit geval Menzis – om een aanvullende verzekering met een dergelijke dekking voor een bepaalde collectiviteit aan te bieden.
Deelt u de mening dat het geboden alternatief van zorgverzekeraars voor het wegvallen van vergoedingen onbeperkt fysiotherapie, namelijk maximaal 30 a 40 behandelingen, voor verzekerden met multiproblematiek, of kankerpatiënten die gebruik maken van fysiotherapie, niet voldoende is? Op welke wijze kan deze groep zich wel aanvullend verzekeren voor de behandelingen die zij volgend jaar denken nodig te hebben?
Een beperkte groep patiënten die thans onbeperkt fysiotherapie uit de aanvullende verzekering vergoed krijgt kan het geboden alternatief dat verzekeraars bieden, als onvoldoende ervaren. Ik wil er echter wel op wijzen dat zeven verzekeraars voor 2014 een aanvullende verzekering aanbieden met onbeperkte dekking voor medisch noodzakelijke behandelingen met fysiotherapie. Van deze zeven verzekeraars doen vier dat zonder medische selectie. Patiënten die bij hun huidige verzekeraar geen aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie kunnen afsluiten, kunnen dus overstappen naar een andere verzekeraar.
Voorts merk ik op dat niet alle kankerpatiënten voor langdurige dan wel onbeperkte behandeling met fysiotherapie – mits medisch noodzakelijk – zijn aangewezen op aanvullende verzekeringen. Zo staan bijvoorbeeld uitvalsverschijnselen als gevolg van een tumor in de hersenen of het ruggenmerg en weke delen tumoren op de lijst met aandoeningen waarvoor in de basisverzekering aanspraak bestaat op langdurige dan wel onbeperkte fysiotherapie.
Wilt u in gesprek gaan met de zorgverzekeraars, de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) om dit in kaart te brengen, en de Kamer hierover voor 31 december 2013 te informeren?
Gezien het feit dat nog zeven verzekeraars voor 2014 een aanvullende verzekering met een vergoeding voor onbeperkte fysiotherapie aanbieden, vind ik dergelijk overleg niet noodzakelijk.
              Het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden | 
          |
              Khadija Arib (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de verklaring euthanasie jaarlijks verlengd moet worden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het voorstel om de geldigheid van een schriftelijke wilsverklaring voor euthanasie te beperken met een geldigheidstermijn van maximaal twee jaar?
Over dit onderwerp is tijdens de behandeling van de Euthanasiewet uitgebreid gesproken. De wetgever heeft destijds aan de schriftelijke wilsverklaring geen geldigheidstermijn willen stellen omdat elke gestelde geldigheidsduur «hardheidsdiscussies zal oproepen bij gevallen waarin de wilsverklaring net buiten de termijn valt». Ik zie op dit moment geen aanleiding om hiervan af te wijken.
In hoeveel van de 42 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij demente patiënten bij de Regionale toetsingscommissie euthanasie in 2012 was er sprake van een beginstadium van euthanasie, waarbij nog niet echt sprake was van ondraaglijk lijden?
In 2012 was er bij 41 meldingen van euthanasie of hulp bij zelfdoding bij de Regionale toetsingscommissies euthanasie sprake van een patiënt die zich in het beginstadium van dementie bevond. Bij één melding, die ook is opgenomen in het jaarverslag, was sprake van gevorderde dementie.
Overigens ben ik het niet met u eens dat er in het beginstadium van dementie geen sprake kan zijn van ondraaglijk lijden. Zoals de oordelen van de Regionale toetsingscommissies euthanasie laten zien, kan in geval van dementie in een beginstadium wel degelijk sprake zijn van ondraaglijk lijden.
Deelt u de mening dat er door arts en patiënt tijdens het ziekteproces regelmatig over de wilsverklaring gesproken dient te worden, en dat dit ook schriftelijk vastgelegd dient te worden? Zo ja, hoe kan het geregeld bespreken van de wensen van de dementerende patiënt over het eigen levenseinde met de arts gestimuleerd worden?
Het is zeer invoelbaar dat een (meermalen) geactualiseerde wilsverklaring de arts helpt om tot de overtuiging te komen dat er sprake is van een vrijwillig en weloverwogen verzoek. Zeker wanneer de schriftelijke wilsverklaring niet eerder met de arts is besproken. Ik wil echter op dit moment niet zo ver gaan een geldigheidsduur te formuleren.
Ik zie het in eerste aanleg als de verantwoordelijkheid van de patiënt om de schriftelijke wilsverklaring met de arts te bespreken en hiertoe het initiatief te nemen.
Zoals u weet buigt een werkgroep zich op dit moment over de betekenis van de schriftelijke wilsverklaring bij euthanasie. Binnen deze werkgroep is uiteraard ook aandacht voor het actualiseren van de wilsverklaring en het bespreken ervan met de arts. U wordt geïnformeerd over de stand van zaken van deze werkgroep vóór het algemeen overleg met uw Kamer op 19 december a.s.
Bent u van mening dat een jaarlijkse verlenging van de verklaring euthanasie de arts meer houvast geeft voor het geval een patiënt zijn wil niet meer kan uiten? Zo ja, op welke wijze kan het beste uitvoering gegeven worden aan het voorstel om de wens tot euthanasie jaarlijks met de arts te bespreken en te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit voorstel te laten beoordelen door de gezamenlijke werkgroep van uw ministerie en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), die momenteel bezig is met het opstellen van een handreiking waarmee, gegeven de geldende wet- en regelgeving, meer duidelijkheid op dit punt geboden kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Binnen welke termijn zal de handreiking van deze werkgroep beschikbaar komen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Euthanasie op 19 december 2013?
Ja.
              Fraude met het persoonsgebonden budget (PGB) | 
          |
              Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) | 
          |
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u op de hoogte van aangifte door de gemeente Houten van mogelijk gepleegde fraude bij de uitkering van persoonsgebonden budgetten, waarbij vermoedelijk 1,6 miljoen euro niet aan zorg is besteed?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze zaak geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen, naar eigen zeggen in verband met een tekort aan prioriteit en capaciteit?
De aanpak van fraude, waaronder pgb-fraude, heeft kabinetsbreed hoge prioriteit. De capaciteit is toereikend om aan die prioriteit invulling te geven. Net als bij alle aangiften van een strafbaar feit beziet het Openbaar Ministerie per geval of een strafrechtelijke vervolging de meest adequate reactie is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit concrete geval aan de gemeente Houten gemotiveerd uiteengezet waarom de aangifte van de gemeente Houten niet in behandeling is genomen. Reden hiervoor was onder meer de keuze van het Openbaar Ministerie om zaken te selecteren op basis van verschillende modus operandi bij het plegen van deze vorm van fraude. De modus operandi in de fraudezaak uit Houten kwam al in andere strafrechtelijke onderzoeken aan bod.
Deelt u de mening dat fraude met het pgb aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in dit kader uw mening over het feit dat het OM geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen naar de zaak in de gemeente Houten, omdat dit geen prioriteit zou hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ongeveer 200 aangiften van pgb-fraude bij het landelijk parket liggen? Hoeveel van deze aangiften worden uiteindelijk in behandeling genomen? Hoeveel worden er niet in behandelingen genomen, en wat zijn daar de redenen voor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld het genoemde aantal van 200 aangiften van pgb-fraude niet te kunnen bevestigen. De cijfers die bekend zijn over de signalen (waaronder aangiftes) die in de afgelopen jaren door de diverse diensten zijn ontvangen, hebben wij vermeld in onze brieven van 24 oktober en 19 december 2013 aan uw Kamer.1 Ik verwijs u voor deze informatie kortheidshalve naar deze brieven, waarin ook wordt ingegaan op de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of er wordt gekozen voor een strafrechtelijk onderzoek of voor een andere wijze van afdoening. Daarbij gaat het om een samenstel van factoren zoals de aard en omvang van de fraude, de andere sanctiemogelijkheden, complexiteit, bewijsbaarheid alsook organisatiegraad, recidive en een effectieve inzet van capaciteit.
Deelt u de mening dat door het niet strafrechtelijk vervolgen van bedrijven en/of personen die dergelijke fraude plegen, deze hun werkwijze op een aangepaste wijze en op een mogelijk andere locatie kunnen voortzetten, en dat dit ten koste gaat van cliënten in de zorg en van publiek geld dat voor zorg bedoeld is? Vindt u dit acceptabel? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken en te ontmoedigen?
Fraude in de zorg is onacceptabel en gaat ten koste van publiek geld dat voor de zorg bedoeld is. Een integrale aanpak van de fraude is het meest effectief. Vanuit VWS is op 2 december 2012 een plan aan de Kamer gezonden (DLZ/KZ-U-3141826) om de aanpak van pgb fraude te intensiveren. Het betreft naast een versterking van het opsporingsapparaat bij de Inspectie SZW ook maatregelen om de pgb-regeling minder toegankelijk te maken voor potentiële fraudeurs. Een van de maatregelen is dat het CIZ face-to-face gesprekken voert met mensen die voor het eerst een indicatie met voorkeur voor pgb aanvragen. De zorgkantoren voeren met mensen die voor het eerst een indicatie hebben gekregen en aangeven een pgb te willen, een bewustekeuzegesprek om te bezien of pgb de meest wenselijke keuze is. Voorts leggen de zorgkantoren huisbezoeken af bij de mensen die reeds een pgb hebben. Daarnaast worden de zgn. trekkingsrechten ingevoerd, waarbij budgethouders wel zeggenschap houden over hun budget, maar het geld niet langer op hun rekening gestort krijgen.
Voorts is de genoemde brief van 19 december 2013 de stand van zaken bij de concrete maatregelen beschreven.
              De vergoeding van een medicijn voor MS-patiënten | 
          |
              Reinette Klever (PVV) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het artikel «MULTIPLE SCLEROSE; Weer op de been»?1
Het artikel geeft mooi aan dat Fampyra een potentieel goed geneesmiddel is, waar de beschreven MS-patiënt mogelijk baat bij heeft. Ik schrijf bewust «mogelijk». Dit is niet om de patiënte in het artikel te kort te doen. Maar door het grillige verloop van een ziekte als MS staat niet altijd vast waarom het de ene keer beter met een patiënt gaat, en een andere keer weer niet. Dus de een op een relatie die in het verhaal gelegd wordt tussen de betere situatie voor de patiënt en het gebruik van Fampyra zou heel goed mogelijk kunnen zijn, maar hoeft niet voor iedere patiënt zo te zijn. De Telegraaf had ook patiënten kunnen interviewen die Fampyra gebruiken, maar hier (helaas) geen aantoonbaar baat bij hebben.
Uit klinisch onderzoek blijkt dit ook. Fampyra had in kortdurende studies ten opzichte van placebo bij een derde deel van de patiënten een statistisch significant, maar beperkt effect op de snelheid om zo snel mogelijk een kleine afstand (7,8 m) af te leggen. Het is bij deze responders in bestaande onderzoeken niet aangetoond dat men langere afstanden kan afleggen of dat dit effect aanhoudt na 3 maanden. Evenmin is enige gunstige invloed van Fampyra aangetoond op andere aspecten die voor lopen van belang zijn (coördinatie, balans, vermoeidheid, actieradius). Het CVZ komt tot deze conclusie na uitgebreid de bestaande wetenschappelijke studies over Fampyra beoordeeld te hebben. Deze conclusie van het CVZ, dat de meerwaarde van Fampyra ten opzichte van fysiotherapie (nog) niet is aangetoond, is voor mij leidend.
Kunt u aangeven waarom het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), ondanks veel internationale onderzoeken die bewijzen dat het medicijn werkt, een negatief advies geeft over Fampyra (fampridine)?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u, evenals het CVZ, geen meerwaarde voor het medicijn Fampyra ten opzichte van fysiotherapie?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat fysiotherapie door veel zorgverzekeraars volgend jaar uit de aanvullende verzekering wordt geschrapt?
Er zijn voor zover bekend 4 zorgverzekeraars die de onbeperkte vergoeding van fysiotherapie uit de aanvullende verzekering hebben geschrapt. Maar er zijn nog steeds 6 aanvullende verzekeringen die onbeperkt fysiotherapie bevatten. Ook zijn er 5 aanvullende verzekeringen die 35 tot 40 behandelingen vergoeden. De pakketten waarbij een gemaximeerd aantal behandelingen fysiotherapie wordt vergoed, zijn veelal zonder medische selectie af te sluiten. Verder is MS een indicatie op de zogenaamde lijst van chronische aandoeningen. Dus de eerste 20 behandelingen per indicatie vallen niet onder de basisverzekering, maar de overige wel.
Overweegt u het medicijn Fampyra niet op te nemen in het basispakket, terwijl het goedkopere alternatief 4AP ook niet wordt vergoed?
Ik overweeg inderdaad om Fampyra niet op te nemen in het GVS, maar ik bestudeer de mogelijkheden om Fampyra voorwaardelijk toe te laten, zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars MS-patiënten nu al waarschuwen dat ze Fampyra vanaf volgend jaar zelf moeten gaan betalen, terwijl er nog geen officieel besluit ligt?
Formeel gezien is er nu geen aanspraak op Fampyra. Dus als zorgverzekeraars nu richting hun verzekerden aangeven dat ze Fampyra zelf moeten betalen, kan dat formeel.
Overweegt u Fampyra voorwaardelijk toe te laten tot het basispakket, of een financieel arrangement te treffen met de fabrikant, zodat er genoeg bewijs verzameld kan worden om het CVZ te overtuigen van de meerwaarde?
De besluitvorming over voorwaardelijke toelating in algemene zin is nog niet afgerond. Ik ben nog bezig met de uitwerking van de hoofdlijnen van het beleid rond voorwaardelijke toelating waarover ik u eerder heb geïnformeerd. Ik kan daarom op dit moment geen uitsluitsel geven of Fampyra voorwaardelijk kan worden toegelaten. Zodra dit wel het geval is zal ik de Kamer hierover informeren.
Overigens kan een voorwaardelijke toelating tot gevolg hebben dat het desbetreffende geneesmiddel op basis van de uitkomst van het onderzoek dat gedurende de voorwaardelijke toelating wordt uitgevoerd, definitief niet wordt toegelaten tot het pakket.
Deelt u de mening dat MS-patiënten die baat hebben bij dit medicijn, en dankzij dit middel weer kunnen lopen, dit vergoed zouden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 7.
Wanneer kan uw besluit over Fampyra worden verwacht?
Voorjaar 2014.
              Het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie | 
          |
              Khadija Arib (PvdA) | 
          |
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Kent u het bericht over het door ouders laten registreren van kinderen jonger dan 12 jaar voor orgaandonatie?1
Ja.
Hoeveel kinderen staan er op de wachtlijst voor een donororgaan, en hoeveel organen zijn er beschikbaar? Is er een tekort aan organen van overleden kinderen jonger dan 12 jaar? Zo ja, kunt u aangeven wat de aard en omvang van dit tekort is?
In 2012 waren 4 postmortale orgaandonoren afkomstig uit de leeftijdsgroep van 0 tot 16 jaar. In totaal hebben 27 kinderen jonger dan 16 jaar in 2012 een orgaan ontvangen. Het merendeel van deze organen was afkomstig van donoren uit een hogere leeftijdscategorie. Er zijn 4 kinderen van de wachtlijst af gegaan vanwege overlijden. Op 31 december 2012 stonden in totaal 21 kinderen jonger dan 16 jaar op de wachtlijst.
Weet u of er in het geval ouders kinderen jonger dan 12 jaar in het donorregister zouden mogen laten opnemen of er dan meer organen voor transplantatie beschikbaar zouden kunnen komen? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit het geval zou zijn? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken?
Nee, daar is niets over bekend. Naar alle waarschijnlijkheid zullen er niet meer organen voor transplantatie beschikbaar komen als ouders kunnen beslissen over de donorregistratie van hun kinderen jonger dan 12 jaar. Ook in de huidige situatie beslissen de ouders, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden en het kind jonger is dan 12 jaar, of de organen van hun kind voor transplantatie beschikbaar komen. Ook gelet op het relatief beperkt aantal gevallen waarbij organen van kinderen jonger dan 12 jaar worden getransplanteerd, vind ik nader onderzoek niet nodig.
Deelt u de mening dat, als op het moment dat dit nog niet acuut nodig is, ouders al zouden nadenken over het ter transplantatie beschikbaar stellen van de organen van een kind, in plaats van op het emotionele moment rondom het overlijden, dan de kans dat er meer organen beschikbaar zouden komen groter zou zijn? Zo ja, zou het nadenken over donorregistratie van kinderen beneden de 12 jaar door hun ouders daarbij van invloed kunnen zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat iedereen goed nadenkt over het beschikbaar stellen van organen. Vanaf de leeftijd van 12 jaar kan iemand besluiten om zijn of haar keuze te laten registreren in het donorregister. Tot die leeftijd beslissen de ouders voor het kind, mocht hun kind onverhoopt komen te overlijden.
Het is daarom goed als ouders niet alleen nadenken over het beschikbaar stellen van hun eigen organen, maar ook die van hun minderjarige kinderen, mocht die situatie zich voordoen. Het is goed als zij dit met elkaar en met hun kinderen bespreken. De mogelijkheid om kinderen jonger dan 12 jaar door hun ouders te laten registreren voegt hier niets aan toe. Ik zie wel veel toegevoegde waarde in de lespakken die op basisscholen worden ingezet om jonge kinderen wegwijs te maken in het onderwerp orgaan- en weefseldonatie. Het bespreken van het onderwerp «donatie» op school heeft als bijkomend voordeel dat het kind thuis vertelt wat hij/zij geleerd of besproken heeft. Dit leidt op een natuurlijke wijze tot belangrijke gesprekken «aan de keukentafel» die van invloed zijn, mocht de donatievraag zich in de praktijk voordoen.
Zou het ouders kunnen helpen bij het nemen van een definitieve beslissing tot het daadwerkelijk beschikbaar stellen van organen van een overleden kind, als zij reeds eerder in het kader van donorregistratie van hun kind daarover nagedacht zouden kunnen hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op grond van welke juridische grondslag mogen ouders beslissen om organen van hun overleden minderjarig kind voor transplantatiedoeleinden ter beschikking te stellen?
Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet op de orgaandonatie kan ten aanzien van een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaar de toestemming worden verleend door de ouders die de ouderlijke macht uitoefenen, of de voogd. Op grond van artikel 11, eerste lid, kunnen ouders beslissen over orgaandonatie met betrekking tot een minderjarige van twaalf jaar of ouder waarvan geen wilsverklaring bekend is.
Zou dezelfde juridische grondslag kunnen worden gebruikt voor het door ouders laten opnemen in het donorregister van hun kinderen jonger dan 12 jaar, als die mogelijkheid zou bestaan? Zo nee, waarom niet, en waaruit zou die grondslag dan wel moeten bestaan?
Nee, in het donorregister worden slechts de wilsverklaringen van geregistreerden vastgelegd. Uitgangspunt van de Wet op de orgaandonatie is dat minderjarigen vanaf twaalf jaar in staat worden geacht tot een redelijke waardering van hun belangen inzake orgaandonatie. Hierbij is aangesloten bij de regelgeving op het gebied van de medische behandeling; op basis daarvan kunnen minderjarigen vanaf twaalf jaar ook beslissingen nemen over hun eigen behandeling. Onder de leeftijd van twaalf jaar worden minderjarigen niet in staat geacht tot de waardering van hun belangen op het gebied van orgaandonatie. Opgemerkt zij echter dat dit niet hoeft te leiden tot het beschikbaar komen van minder organen voor donatie. Ouders van een overleden kind kunnen immers na overlijden toestemming verlenen voor orgaandonatie.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de juridische, ethische, praktische en eventuele andere implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar, die door hun ouders geregistreerd zouden kunnen worden? Zo ja, op welke wijze wilt u dit onderzoek vormgeven en wanneer kunnen de resultaten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er geen voorstander van dat ouders hun kind jonger dan 12 jaar kunnen registreren in het donorregister. Ik vind het wel belangrijk dat ouders nadenken over het beschikbaar stellen van organen mocht deze situatie zich voordoen en dat met elkaar en met hun kinderen bespreken. Om dit te ondersteunen ben ik bereid de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) te vragen om komend jaar in de voorlichting extra aandacht te besteden aan orgaan- en weefseldonatie bij kinderen jonger dan 12 jaar.
Mede gelet op het relatief kleine aantal transplantaties dat wordt uitgevoerd bij kinderen onder de 12 jaar acht ik het op dit moment niet opportuun om nader onderzoek te doen naar de juridische, ethische en praktische implicaties van het openstellen van het donorregister voor kinderen jonger dan 12 jaar die door hun ouders worden geregistreerd.
              De BOB-campagne | 
          |
              Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Bent u bekend met het bericht «BOB-campagne doet jeugd niets»?1
Ja.
Is er bij u onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt wat de resultaten zijn van de Nederlandse Bob-campagne?
De effecten van de Bob-campagne worden jaarlijks gemeten door middel van campagne-effectonderzoek. Het gaat hier om effecten in termen van o.a. kennis, houding, risicoperceptie, gedragsintentie en zelfgerapporteerd gedrag. De hiervoor gebruikte methodiek is ontwikkeld in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek wordt uitgevoerd door TNS-Nipo door middel van landelijk representatieve enquêtes. De uitkomsten van dit effectonderzoek ten aanzien van de Bob-campagne worden jaarlijks door mijn ambtgenoot van Algemene Zaken aangeboden aan de Tweede Kamer als onderdeel van de «Jaarevaluatie campagnes zendtijd Rijksoverheid».
Daarnaast wordt in opdracht van mijn departement het tweejaarlijkse onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van alcoholcontroles in de weekendnachten. Hierbij neemt de politie bij een aselecte steekproef van minstens 20.000 automobilisten, blaastesten af om het alcoholpromillage vast te stellen. Dit onderzoek biedt inzicht in de ontwikkeling van het feitelijke rij- en drinkgedrag onder Nederlandse automobilisten.
Zijn er resultaten bekend over het effect van de Bob-campagne op de specifieke doelgroep jeugdige bestuurders (18–25 jaar)?
Uit het meeste recente onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» (Ministerie van IenM/Dienst Verkeer en Scheepvaart, december 2012) blijkt dat sinds de introductie van de Bob-campagne een trendmatige daling te zien is van het aandeel overtreders. Dit ging van 4,1% in 2002 naar 2,4% bij de meest recente meting in 2011. Bij mannen van 18–24 jaar is de grootste daling in het aandeel overtreders opgetreden. Het gaat hier bijna om een halvering: van 3,8% in 2002 naar 2,1% in 2011. Bij vrouwen van 18–24 jaar schommelt het aandeel overtreders gedurende deze periode rond tussen 0,6 en 1%.
Uit het onderzoek blijkt ook dat het aandeel beginnende bestuurders met een promillage onder 0,2 promille is gestegen van 94,8% in 2007 naar 95,8% in 2011. Dit betekent dat het overgrote meerderheid van de beginnende bestuurders (vrijwel) nuchter achter het stuur zit en dat er sprake is van een positieve trend.
De ontwikkeling in het feitelijke rij- en drinkgedrag correspondeert met de uitkomsten van het campagne-effectonderzoek (NIPO, maart 2013). 77% van de jongeren zegt nooit alcohol te drinken als ze de Bob zijn (met passagiers in de auto) tegenover 63% bij de totale groep automobilisten. Van de jongeren die alleen in de auto rijden zegt 73% nooit alcohol te drinken terwijl dit bij de totale groep automobilisten 54% is.
Bent u het eens met de constatering dat de landelijke preventiecampagne Bob ten behoeve van de doelgroep jongeren onvoldoende effect lijkt te sorteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met die constatering. Uit de antwoorden op vraag 3 is duidelijk te constateren dat de Bob campagne effectief is en het effect juist bij jongeren het grootst is.
Bent u het eens met de visie dat campagnes regelmatig vernieuwd dienen te worden om voldoende effect te kunnen blijven sorteren? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik. In samenspraak met de campagnepartners (o.a. de decentrale overheden, Nationale Politie, VVN en de alcoholbranche) kies ik regelmatig voor nieuwe invalshoeken, doelgroepen en uitwerkingen van de basisboodschap. Recente voorbeelden zijn de uitwerking gericht op bezoekers van sportkantines en -evenementen (BobSport) en de campagnelijn gericht op mensen die alcohol drinken bij bezoek aan vrienden en familie. Ook jongerenorganisatie Team Alert introduceert voortdurend nieuwe acties en instrumenten om de Bob-boodschap voor jonge automobilisten aansprekend en aantrekkelijk te houden. Dit gebeurt onder meer door inzet van promotieteams bij specifieke jongerenevenementen, gerichte acties in het voortgezet en hoger onderwijs en via social media.
Bent u van mening dat het overweging verdient om een nieuw alcoholverkeerscampagneconcept te ontwikkelen voor jonge bestuurders? Zo ja, wanneer zou deze campagne gelanceerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de resultaten van de Bob-campagne (zie antwoord op vraag 3) geven geen aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuw concept voor jonge bestuurders.
Juist dankzij eenduidige en consistente communicatie sinds 2002 is Bob uitgegroeid tot een krachtig en duurzaam merk dat voor alle leeftijdscategorieën effectief en aansprekend blijkt te zijn. Het Bob-concept biedt voldoende mogelijkheden voor specifieke jongerencommunicatie, o.a. door Team Alert. De introductie van een geheel nieuw jongerenconcept vergt grote investeringen en biedt geen garanties op vergelijkbare effecten qua bereik, waardering, houding en gedrag.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel van Wim van Dalen, directeur van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP, dat het beter zou zijn om jongeren op de gevaren te wijzen door een veel hardere aanpak waarin confronterende beelden en teksten worden gebruikt om te laten zien wat de gevolgen zijn wanneer men dronken in een auto stapt?
Ik deel de opvatting van de heer Van Dalen niet. Op basis van recente inzichten uit de communicatie- en gedragswetenschap wordt in de Bob-campagne de focus bewust gericht op het gewenste veilige gedrag, i.c. alcoholvrij rijden. Dit gebeurt altijd in combinatie met het aanbieden van een positief en concreet handelingsperspectief, waarmee automobilisten en hun sociale omgeving het veilige gedrag kunnen realiseren (i.c. het maken en naleven van de Bob-afspraak). Deze aanpak is aantoonbaar effectief gebleken en wordt ondersteund door onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland, die zijn samengebracht door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid.2Daarin wordt geconstateerd dat harde confronterende voorlichting uitsluitend onder strikte voorwaarden kan werken en doorgaans slechts een kortstondig effect oplevert. Herhaalde confrontatie leidt vaak tot averechtse effecten, zoals ontkennen van de boodschap en rechtvaardigen van het onveilige gedrag. Angstaanjagende voorlichting wordt bovendien als betuttelend en bevoogdend ervaren.
              Het bericht dat kinderen en jongeren vaker antidepressiva slikken | 
          |
              Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) | 
          |
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) | 
              
            
          |
| 
              
                
                   | 
          |
Wat is uw reactie op het bericht «Jongeren vaker aan antidepressiva», waaruit blijkt dat het aantal kinderen en jongeren in Nederland dat antidepressiva slikt elk jaar met honderden toeneemt?1
Het aantal mensen dat hulp zoekt in het medisch circuit in verband met klachten van psychische aard neemt toe. Dit beeld is zowel te zien onder jongeren als volwassenen. Een mogelijke oorzaak voor de stijging kan gelegen zijn in het feit dat deze (psychische) ziekten steeds beter te onderscheiden en te behandelen zijn. Ik beschouw de toenemende kennis en behandelmethoden uiteraard als een groot goed, maar vind het tegelijkertijd van belang dat er voor wordt gewaakt dat niet te snel een oplossing wordt gezocht in het medisch circuit en in het gebruik van medicatie, waar ook andere, minder zware oplossingsrichtingen, open staan.
Bij de afweging van de behandelaar om al dan niet medicatie voor te schrijven, is het van belang dat de voorschrijver een goed onderscheid kan maken of in voorkomend geval sprake is van een ernstige of een milde depressie. Volgens de richtlijn Depressie van het Nederlands Huisartsen Genootschap is medicatie aangewezen als behandelmethode ná het aanbieden van voorlichting, dagstructurering en activiteitenplanning en kortdurende psychologische behandeling.
Het artikel in het Nederlands Dagblad suggereert dat het aantal jongeren dat antidepressiva slikt, hoger is dan vroeger. Het is mij bekend dat het aantal jongeren dat antidepressiva slikt toeneemt. Ik vind het van belang om de ontwikkelingen op dit terrein goed te monitoren. Met het oog hierop heb ik onlangs een 0-meting laten uitvoeren.
Kunt u aangeven hoeveel rondetafelgesprekken in het kader van demedicalisering er inmiddels hebben plaatsgevonden, wat daarvan de resultaten zijn en welke gesprekken er nog zullen volgen?2
Op 22 april 2013 heeft de eerste ronde rafel demedicalisering plaatsgevonden waarbij beroepsgroepen, enkele Kamerleden en de Kinderombudsman aanwezig waren. De betrokken beroepsgroepen van artsen jeugdgezondheidszorg, kinderartsen, huisartsen en psychiaters hebben zich tijdens de bijeenkomst uitgesproken samen actie te ondernemen om onnodige medicalisering aan te pakken. Zo past het Nederlands Huisartsen Genootschap de bestaande richtlijn ADHD aan (gereed maart 2014), worden best practices verspreid om onnodige medicalisering tegen te gaan (zoals de POH-GGZ), dragen de beroepsgroepen bij aan het organiseren van de maatschappelijke discussie over het tegengaan van het aanzuigend effect van een label en wordt uitgezocht hoe er beter kan worden samengewerkt met scholen.
Op 3 december jongstleden ben ik opnieuw met de beroepsgroepen in gesprek gegaan. Bij deze tweede ronde tafel waren ook het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en enkele vertegenwoordigers uit het onderwijsveld aanwezig. Tijdens de ronde tafel hebben de deelnemers afgesproken om onder leiding van een onafhankelijke partij, op korte termijn, te komen tot een gezamenlijke integrale werkwijze die professionals praktische handvatten biedt om vanuit de positie van het kind te bepalen hoe en met welke professional wordt samengewerkt om te komen tot een samenhangend geheel van activiteiten gericht op het optimaal laten functioneren van het kind in zijn omgeving. Uitgangspunten van deze werkwijze vormen de (hulp)vraag van het kind en/of zijn ouders en de sociale context waarin het kind zich begeeft.
Van belang is dat voorkomen moet worden dat problemen onnodig verergeren of zwaar worden.
Wilt u met het oog op de Generalistische Basis GGZ met de huisartsen om tafel gaan om ggz-breed de richtlijnen door te nemen teneinde de aandacht voor demedicalisering te vergroten?
Ja.
Ik zal het onderwerp zo spoedig mogelijk onder de aandacht brengen in het periodiek overleg met het Nederlands Huisartsengenootschap. Het is de verantwoordelijkheid van de beroepsgroep om te werken volgens de richtlijnen en zelf de aandacht voor richtlijnopvolging te vergroten. Ook hebben verzekeraars een rol bij het stimuleren en naleven van richtlijnen. Daarnaast biedt de Benchmark Voorschrijven huisartsen die in opdracht van VWS sinds 2006 jaarlijks wordt uitgebracht inzicht in de kwaliteit van het voorschrijven door huisartsen. Sinds 2011 wordt deze benchmark uitgevoerd op basis van de cijfers van Vektis en is inmiddels een gezamenlijke verantwoordelijkheid van VWS en de zorgverzekeraars. Deze transparantie van het voorschrijfgedrag biedt voor partijen aanknopingspunten om de aandacht voor demedicalisering te vergroten. Verder wordt vanuit de overheid in bredere zin aan demedicalisering gewerkt door de zorg in het begin van de keten te versterken, bijvoorbeeld door het versterken van de POH-GGZ en de Generalistische Basis GGZ. In de monitor POH-GGZ en Generalistische Basis GGZ die in 2014 wordt opgezet, zal de substitutie-beweging ook worden gevolgd en de resultaten van de monitor worden gebruikt voor eventuele nadere beleidsontwikkeling.
Kunt u aangeven in hoeverre u de Kinderombudsman op dit moment ondersteunt bij het delen van best practices op het gebied van demedicalisering?
De Kinderombudsman volgt de discussie ten aanzien van demedicalisering met aandacht. Ik heb met de Kinderombudsman afgesproken dat, indien hij beschikt over informatie of onderzoeken die de demedicaliseringsdiscussie ondersteunen, hij deze stukken zal verspreiden onder de deelnemers aan de ronde tafel.
Kunt u aangeven of er inmiddels is begonnen met het toegezegde onderzoek naar de mogelijke perverse prikkels in het Nederlandse systeem die leiden tot etikettering van kinderen en naar het verkorten van de lijnen tussen de huisarts en de psychiater? Zo ja, kunt u de onderzoeksopzet naar de Kamer sturen en wanneer is dit onderzoek gereed?
Het onderzoek naar de mogelijke perverse prikkels in het Nederlandse systeem die leiden tot etikettering van kinderen is in augustus gestart. De Argumentenfabriekheeft deze opdracht gekregen en is breed gaan kijken naar de oorzaken van onnodige medicalisering en de manieren om onnodige medicalisering te voorkomen. Bij de oorzaken van onnodige medicalisering komen ook de perverse pikkels in het Nederlandse (onderwijs- en financierings)systeem ter sprake. De resultaten worden eind januari 2014 opgeleverd.
Er is geen extra onderzoek ingesteld naar het verkorten van de lijnen tussen de huisarts en de psychiater. In het Bestuurlijk Akkoord GGZ zijn hierover afspraken gemaakt.
In hoeverre betrekt u in het kader van de transitie jeugdzorg het Centrum voor Jeugd en Gezin bij uw demedicaliseringsaanpak?
Bij de Centra voor Jeugd en Gezin kunnen ouders terecht voor laagdrempelig advies met betrekking tot opvoed- en opgroeivragen. Het bieden van deze opvoedondersteuning, dichtbij het gezin en in de wijk, kan bijdragen aan het voorkomen van het verergeren van problemen, maar ook aan onnodige medicalisering. De jeugdgezondheidszorg is (meestal) partner in het CJG. De commissie evaluatie basistakenpakket JGZ heeft onder meer geadviseerd om de taak «normaliseren» en «versterken eigen kracht» te versterken. In mijn standpunt dat ik op 25 juni 20133 naar uw Kamer heb gestuurd, heb ik laten weten dit advies over te nemen omdat het aansluit bij mijn demedicaliseringsaanpak.
De AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland) is aanwezig bij de ronde tafels demedicalisering. Op deze wijze is de jeugdgezondheidszorg aangehaakt bij de discussie over demedicalisering en de rol die het CJG in de aanpak van onnodige medicalisering speelt.
Bent u bereid een maatschappelijke discussie te starten en ondersteunen tussen ouders, het onderwijs- en het zorgveld over demedicalisering? Zo ja, hoe wilt u dat gaan vormgeven?
De ronde tafels demedicalisering ben ik gestart om de maatschappelijke discussie op gang te brengen over de onnodige medicalisering van de jeugd en het tegengaan van het onnodig labelen van kinderen en jongeren. Bij deze ronde tafels zijn de beroepsgroepen uit de (jeugd)zorg, oudervereniging Balans en het onderwijsveld aanwezig. Voor de zomer van 2014 organiseer ik een derde ronde tafel om de discussie gaande te houden en om ervaringen met demedicalisering uit te wisselen. Ik zal komend jaar ook het gesprek aan gaan met gemeenten om te bezien welke rol gemeenten kunnen spelen in het terugdringen van het onnodig gebruik van (jeugd)zorg na de transitie.
Kunt u het beloofde actieplan demedicalisering voor 1 januari 2014 aan de Kamer zenden en daarbij aangeven welke doelstellingen u formuleert en hoe u de resultaten gaat monitoren?
In mijn brief van 15 juli 20134 heb ik aangegeven dat de deelnemers aan de eerste ronde tafel demedicalisering de bereidheid hebben uitgesproken samen te werken aan een actieplan demedicalisering. De beroepsgroepen zijn er helaas niet in geslaagd alle voornemens uit te voeren, zo komt er geen nieuwe multi-disciplinaire richtlijn ADHD. Ik heb met de betrokken beroepsgroepen afgesproken dit proces vlot te trekken met behulp van een onafhankelijk procesbegeleider, die ik binnenkort zal aanwijzen. We hebben afgesproken voor de zomer van 2014 met resultaten te komen.