Het toenemend ernstig medicijntekort in Nederland |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de diverse berichten over het alsmaar toenemend medicijntekort in Nederland?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in deze situatie terecht is gekomen? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op alle gebieden die volgens u aanleiding zijn voor dit geneesmiddelentekort? Zo nee, waarom niet?
Nederland is de afgelopen tijd geconfronteerd met toenemende tekorten aan geneesmiddelen. Dit is in lijn met internationale ontwikkelingen3; de geneesmiddelenmarkt blijkt niet in staat tekorten te voorkomen. Deze problemen zijn niet nieuw; de geneesmiddelentekorten zijn de afgelopen jaren wel toegenomen. De redenen voor tekorten zijn complex en variëren van onverwachte stijgingen in de vraag tot productie- en kwaliteitsproblemen, fabriekssluitingen of -verplaatsingen, knelpunten in de toeleveringsketens en mogelijk negatieve effecten van prijs- en vergoedingsinstrumenten. Ook grotere ontwikkelingen zoals de toenemende welvaart in de wereld en de vergrijzing, en de daarmee samenhangende stijgende vraag naar geneesmiddelen, spelen een rol in beschikbaarheidsproblemen.
Kunt u inzicht geven in de ontstane gezondheidsschade bij patiënten? Bijvoorbeeld (maar niet limitatief), onder- of overdosering ten gevolge van afwijkende doseringen en/of de medicatievorm, of simpelweg omdat geen alternatieve medicatie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Volgens Farmanco4 is er in 99% van de gevallen van tekorten een oplossing te vinden, door middel van bijvoorbeeld een geneesmiddel in een andere sterkte, een therapeutisch alternatief of door middel van import. Het kwantificeren van eventuele schade is niet mogelijk omdat dit per patiënt kan verschillen en niet wordt bijgehouden.
Wat is uw boodschap aan al die (ernstig) zieke mensen die momenteel verstoken blijven van hun medicatie?
Het is zeer onwenselijk als patiënten hun geneesmiddel niet gelijk kunnen meekrijgen bij de apotheek. Geneesmiddelentekorten zijn ook zeer belastend voor zorgverleners (apothekers en artsen) die een alternatief moeten zoeken als een geneesmiddel niet beschikbaar is. Ik deel de breed gevoelde zorgen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen. Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen periode genomen om te voorkomen dat mensen verstoken blijven van hun medicatie?
Ik richt mij aan de ene kant op het tijdig signaleren en handelen op ontstane tekorten. Zo steun ik veldpartijen, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd met het operationeel team geneesmiddelentekorten, waarin partijen bij dreigende tekorten snel schakelen om deze te voorkomen of te mitigeren. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt zodat geneesmiddelen op de markt blijven. Zo hebben leveranciers en zorgverzekeraars onlangs afspraken gemaakt over hoe het preferentiebeleid beter ingericht kan worden om de negatieve effecten op de beschikbaarheid van geneesmiddelen te mitigeren. Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor mijn volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer5 6 7.
Hoe komt het dat u er niet in geslaagd bent om dit ernstige probleem op te lossen? Kunt u een gedetailleerde toelichting op iedere uitgevoerde interventie geven met daarbij de reden waarom deze interventie niet tot een oplossing heeft geleid?
Tekorten zijn een multifactorieel probleem. Er is niet één oorzaak aan te wijzen. Zo hebben zaken als productieproblemen, vanwege complexe processen of het feit dat de ketens wereldwijd zijn verspreid, kwaliteitsdefecten en verhoogde vraag invloed op tekorten. Uiteindelijk zijn marktpartijen zelf verantwoordelijk voor het juist produceren en het leveren van geneesmiddelen aan de patiënt. Mijn inzet is erop gericht om het systeem zo goed mogelijk in te richten om marktpartijen hierin te faciliteren. Sinds 1 januari 2024 is de aangepaste gekwantificeerde voorraadverplichting van kracht, waardoor leveranciers en groothandelaren verplicht zijn om twee maanden voorraad aan te houden. Het doel van deze voorraden is niet om tekorten op te lossen, maar deze op te vangen zodat er meer tijd is om alternatieven te vinden of, bij kortstondige tekorten, deze te voorkomen. Ik deel de breed gevoelde zorgen om meer te doen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen.
Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Europese en internationale maatregelen die ik inzet zijn van de lange termijn en zullen niet meteen effect hebben.
Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven. Voor mijn inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer8.
Welke andere maatregelen neemt u om het geneesmiddelentekort op te lossen en waarom zijn deze maatregelen wel effectief?
Zie antwoord vraag 6.
Geven de geneesmiddeltekorten aanleiding om het preferentiebeleid aan te passen, bijvoorbeeld door twee of drie middelen als preferent aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ik kijk zeker ook naar de rol van het preferentiebeleid bij het bestrijden van tekorten. Het preferentiebeleid draagt bij aan de betaalbaarheid van geneesmiddelen en kan door het vergroten van de voorspelbaarheid juist ook bijdragen aan de beschikbaarheid. Nu de invloed van het preferentiebeleid op de markt toeneemt omdat het volume van geneesmiddelen dat onder het preferentiebeleid valt toeneemt, zie ik dat het risico op nadelige effecten groeit. Met leveranciers en zorgverzekeraars ben ik hierover in gesprek. Deze partijen hebben inmiddels eerste afspraken gemaakt over aanpassing van het preferentiebeleid om de nadelige effecten te mitigeren en hiermee een bijdrage te leveren aan het verkleinen van de risico’s op beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen in Nederland. Zo hebben partijen afgesproken om de mogelijkheid te bieden om prijzen aan te passen in het geval van overmachtssituaties, slimmer te tenderen om onbedoelde verschraling van de markt tegen te gaan en het risico op boetes bij niet verwijtbare leveringsproblemen te verminderen. Deze afspraken zijn er onder andere op gericht om het aantrekkelijk te maken voor meerdere leveranciers van een product om op de markt te blijven.
Indien patiënten zelf op zoek gaan naar hun noodzakelijke medicijnen in het buitenland, worden deze dan door de zorgverzekeraar vergoed? Zo nee, waarom niet?
Het uit het buitenland betrekken van geneesmiddelen is een taak van groothandelaren en apothekers. Wanneer er een tekort van een geneesmiddel is, kan een geneesmiddel worden geïmporteerd uit het buitenland. Dit kan plaatsvinden via parallelimport, waarbij een geneesmiddel dat gelijk of nagenoeg gelijk is aan een in Nederland geregistreerd geneesmiddel, geïmporteerd wordt uit een andere EU-lidstaat. In het geval van parallelimport wordt het geneesmiddel vergoed vanuit het basispakket, met inachtneming van de mogelijke toepassing van de eigen bijdrage en het eigen risico. In sommige gevallen is er geen in Nederland geregistreerd alternatief geneesmiddel beschikbaar voor het geneesmiddel dat in tekort is. In dat geval kan een niet in Nederland geregistreerd geneesmiddel via een tekortenbesluit van de IGJ worden geïmporteerd.
Deze geneesmiddelen worden volledig vergoed vanuit de zorgverzekering, met inachtneming van het eigen risico.
Als een patiënt zelf geneesmiddelen uit het buitenland wil halen en deze vergoed wil krijgen, dient de patiënt dit van te voren af te stemmen met zijn zorgverzekeraar.
Waarom heeft u niet al in 2020 geprobeerd de medicijnproductie in Nederland te behouden en mogelijk zelfs uit te breiden, ondanks het feit dat de gevolgen ervan werden voorzien?3
De geneesmiddelenmarkt bestaat uit internationaal opererende spelers. Dit, en de complexiteit en mondiale afhankelijkheden binnen de productieketens, maken Europees optrekken nodig. Ik zet mij daarom met andere landen in Europees en internationaal verband in om de grootste, ongewenste, afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens voor geneesmiddelen te verminderen. De Commissie neemt hiertoe nu, mede op aandringen van Nederland, belangrijke eerste stappen. Zij brengt in kaart waar meer productie in de EU mogelijk wenselijk is, door het identificeren van de afhankelijkheden voor de meest kritieke geneesmiddelen en het oprichten van een Critical Medicine Alliance.
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Mijn beleid richt zich nationaal, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), op het beter laten functioneren van deze markt, om zo de productie van geneesmiddelen in Nederland te stimuleren door het ecosysteem van bedrijven en academici te ondersteunen. Ik noem als voorbeeld de oprichting van expertisecentrum FAST en mijn steun aan het Nationale Groeifonds voorstel PharmaNL. Tenslotte heb ik me, binnen mijn mogelijkheden, tot het uiterste ingezet om een sluiting van een Leidse medicijnproducent te voorkomen, waarna deze fabriek kon worden behouden.
Wat gaat u doen om de productie van medicatie in Nederland te verbeteren?
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Nationaal zet ik, zoals genoemd, daarom in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZK in op een goed innovatieklimaat en het daarmee stimuleren van de ontwikkeling en productie van medische producten. Ik merk hierbij op dat geneesmiddelenproductie een complexe internationale keten kent; van grondstoffen, tussenproducten, werkzame stoffen, tot de uiteindelijke formulering hiervan, bijvoorbeeld in de vorm van een tablet in een verpakking voor de Nederlandse markt. In Nederland en zelfs niet in de EU kunnen we alle geneesmiddelen produceren zonder gebruik te maken van grond- en hulpstoffen in de mondiale toeleveringsketens. Productie van het eindproduct in Nederland garandeert daarmee niet dat tekorten altijd voorkomen kunnen worden.
Verder werk ik op dit moment met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) en het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) aan een overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest belangrijke en kwetsbare geneesmiddelen. Dit overzicht vormt een goede basis voor het gesprek met de farmaceutische sector in Nederland, over welke mogelijkheden zij zien, binnen hun eigen rol en verantwoordelijkheid, in het borgen van voldoende beschikbaarheid van deze middelen.
Bent u bereid te investeren om de productie van medicatie in Nederland te stimuleren?
Ik investeer, zoals genoemd, met de Minister van EZK, in een goed innovatieklimaat in Nederland voor de ontwikkeling en productie van geneesmiddelen. Diverse Nationale Groeifondsvoorstellen dragen hier ook aan bij, bijvoorbeeld het project PharmaNL. Verder dring ik in EU-verband aan op investeringen in het stimuleren van productie in de EU, daar waar risicovolle, strategische, afhankelijkheden bestaan in de productieketens voor kritieke geneesmiddelen.
Door schaarste van bepaalde medicatie gaat de voorkeur van de fabrikant er naaruit om te leveren aan de ons omringende landen; bent u het ermee eens dat daarmee het preferentiebeleid doorschiet? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord dat ik op vraag 8 heb gegeven.
De uitzending ‘Vape-industrie heeft lak aan overheid’ van De Hofbar op 23 januari jl. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Vape-industrie heeft lak aan overheid» van De Hofbar op 23 januari jl.?1
Ja.
In hoeverre vindt u het uit te leggen dat ondanks het «smaakjeverbod» op vapes, dat sinds 1 januari 2024 van kracht is, winkels nog steeds vapes mét smaakjes verkopen?
Dat vind ik niet uit te leggen. Het verkopen van vapes met een smaakje is verboden. Winkeliers moeten het smaakjesverbod dus naleven.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er geen enkele vorm van toezicht of handhaving is op de verkoop van vapes met smaakjes?
Dit is onjuist. Afgelopen maand heeft toezicht en handhaving door de NVWA plaatsgevonden. Om het probleem bij de bron aan te pakken, is het toezicht gestart bij producenten, importeurs en groothandels. Bij deze bedrijven heeft de NVWA de bevoegdheid partijen verboden vapes met smaakjes tegen te houden om te voorkomen dat deze in Nederland in de handel terecht komen. Ook worden de komende periode controles bij winkels uitgevoerd. Bij deze controles wordt opgetreden als vapes met smaakjes worden aangetroffen en wordt achterhaald waar de vapes vandaan komen om dit ook weer bij de bron aan te pakken.
Tegelijkertijd is het zo dat het verbod relatief kort van kracht is. En in die periode is gebleken is dat nog niet alle ondernemers het verkoopverbod naleven. Na invoering van wetgeving gaat er altijd even tijd overheen voordat een maatregel goed wordt nageleefd. Om te zorgen dat deze naleving snel verbetert, wordt het toezicht van de NVWA dan ook doelgericht ingezet.
Bent u het eens met de stelling dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de toezichthouder op de verkoop van vapes, onvoldoende handhaaft op de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes?
Daar ben ik het niet mee eens. Zoals aangegeven wordt wel degelijk toezicht gehouden en gehandhaafd op vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en op accessoires voor vapes.
In hoeverre heeft de NVWA een urgent gevoel om de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes te handhaven?
Ik kan u verzekeren dat de NVWA grote urgentie voelt om het onrechtmatige aanbod van deze producten aan te pakken.
Hoe vindt u het uitlegbaar dat, ondanks het verbod op accessoires van vapes in 2022, opzetstukjes van vapes nog steeds verkrijgbaar zijn?
Accessoires voor vapes die smaakjes kunnen afgeven, zijn sinds 1 januari 2024 ook verboden en mogen niet meer worden verkocht. Dit wordt bij de handhaving van het smaakjesverbod meegenomen.
In hoeverre komt de huidige wetgeving tekort om smaakjes op vapes, die op allerlei creatieve manieren worden verkocht, definitief te verbieden?
Het smaakjesverbod is in zeer strenge regelgeving vastgelegd, doordat in de wet is voorgeschreven welke smaakstoffen alleen nog toegestaan zijn in vapes. Mijn verwachting is dat de wetgeving voldoende juridische basis is om de smaakjes definitief te verbieden.
Hoe bent u van plan de handhaving op de verkoop van (accessoires van vapes) aan te scherpen?
Ik ben van plan de NVWA extra handhavingsbevoegdheden te geven om zo efficiënter te kunnen handhaven. Zo geef ik de NVWA bijvoorbeeld meer mogelijkheden om verboden producten in bewaring en in beslag te nemen. Ik werk op dit moment aan een wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt. Daarnaast ben ik voornemens om het boeteplafond en de hoogte van de boetes te verhogen. Ook aan de hiervoor benodigde wijziging van de regelgeving werk ik op dit moment.
Wanneer kunnen we het vergunningenstelsel van de verkoop van vapes verwachten, waartoe een meerderheid van de Kamer heeft besloten?
In mijn brief van 25 oktober 20232 ben ik ingegaan op de motie Kuik/Van Esch over uitwerken van een vergunningplicht voor tabaksverkooppunten.3 De huidige inzet op het verminderen van het aantal verkooppunten loopt tot 2032, waarna tabaksverkoop voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken. De verkoop van e-sigaretten is al eerder voorbehouden aan speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren. De inschatting is dan ook dat het aantal verkooppunten in 2032 ook zonder aanvullende maatregelen aanzienlijk afgenomen zal zijn.
Het bericht 'Richard (35) zit zonder strafblad al 12 jaar opgesloten in tbs-kliniek tussen zware criminelen: hij is niet de enige' |
|
Agnes Joseph (NSC), Judith Uitermark (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat een psychiatrisch patiënt al 12 jaar in een tbs-kliniek verblijft terwijl daaraan geen strafrechtelijke maatregel ten grondslag ligt en dat er nog vele andere psychiatrische patiënten zijn die in dezelfde situatie zitten?1
Ik kan hier niet ingaan op de in het artikel genoemde casus en daarom ook geen oordeel geven over de berichtgeving op dit punt. In algemene zin kan het wel zo zijn dat mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen op beveiligingsniveau 4. Dit beveiligingsniveau geldt ook voor mensen die zijn opgenomen in het kader van een aan hen opgelegde tbs-maatregel. Er is hierbij vaak een behandelinhoudelijke reden om mensen in een dergelijke beveiligde setting zorg te verlenen, bijvoorbeeld wanneer iemand als gevolg van een stoornis of beperking gevaarlijk of ontwrichtend gedrag vertoont.
Goed om op te merken daarbij is dat forensische zorg niet alleen wordt geleverd door tbs-klinieken (op niveau 4), maar ook door andere klinieken met een specifiek zorgaanbod en een beveiligde setting op niveau 2 en 3. Daarbij kunnen ook mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen in een beveiligde setting. Beveiligingsniveau 2 kan bijvoorbeeld een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) bij een ggz-instelling zijn, waar mensen (met of zonder strafrechtelijke titel) met een psychiatrische aandoening, die voor de opname gevaarlijk of grensoverschrijdend gedrag vertoonden, worden behandeld. Een ander voorbeeld is een afdeling voor sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG+) binnen de gehandicaptenzorg. Op beveiligingsniveau 3 verblijven patiënten met complexe problematiek die een intensieve behandeling vragen, dit kan gebeuren binnen een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in de ggz. Het kan hier gaan om mensen die behandeling ontvangen op basis van een strafrechtelijke titel, maar ook om mensen die geen strafrechtelijke titel hebben.
Qua aantallen geeft Zorgverzekeraars Nederland aan dat er over 2021 circa 115 bedden op beveiligingsniveau 2 bezet waren vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw)2, circa 25 op beveiligingsniveau 3 en circa 2 bedden op beveiligingsniveau 43. De voorzitter van TBS Nederland schat daarnaast in dat op het moment van beantwoording van deze vragen er zeven personen zijn die zorg ontvangen in een setting met beveiligingsniveau 4. Dit kunnen zowel mensen zijn die zorg ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) als op basis van de Zvw.
Kunt u aangeven om hoeveel patiënten het gaat die zonder strafrechtelijke maatregel op dit moment in een tbs-kliniek verblijven? Zo ja, hoeveel precies?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 schat de voorzitter van TBS Nederland in dat zich op dit moment zeven mensen in een tbs-afdeling (beveiligingsniveau 4) bevinden die geen strafrechtelijke titel hebben.
Klopt het dat afgelopen zomer de brancheorganisatie de Nederlandse GGZ bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de bel heeft getrokken om dit probleem aan te kaarten en wat heeft u tot op heden met dit signaal gedaan?
Het klopt dat er al langer gesprekken worden gevoerd met branchepartijen, waaronder de Nederlandse ggz, over het feit dat in sommige gevallen het zorgaanbod vanuit de reguliere zorg ontoereikend is. Het gaat dan om het ontbreken van zorg voor mensen die in de meeste gevallen een verstandelijke beperking én problemen op het terrein van psychiatrie hebben (meerdere diagnoses) én verslavingsproblematiek hebben. Het betreft dus een hele complexe doelgroep. Om deze reden heb ik eerder ook Significant gevraagd onderzoek te doen naar de mate waarin de zorg voor de groep patiënten toereikend is.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Significant is inmiddels in afstemming met veldpartijen een plan van aanpak opgesteld om op de korte termijn een pragmatische oplossing voor deze doelgroep te realiseren, en op de lange termijn toe te werken naar meer (duurzaam) zorgaanbod voor deze patiënten. Concreet houdt dat in dat aanbieders zo spoedig mogelijk tijdelijke plekken realiseren, zodat cliënten die nu tussen wal en schip dreigen te komen toch op een passende plek terecht kunnen. Tegelijkertijd wordt samen met veldpartijen gewerkt aan een duurzame oplossing met permanente woonplekken voor de groep die de meest complexe zorg nodig heeft. Dit is zorg op de grens van de reguliere ggz, de forensische zorg, gehandicaptenzorg en verslavingszorg, met een passende mate van beveiliging.
Vindt u de samenplaatsing van tbs-gestraften en psychiatrisch patiënten zonder strafrechtelijke achtergrond in een tbs-kliniek wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om dit op te lossen?
Samenplaatsing in een FPC (Forensisch Psychiatrisch Centrum, beveiligingsniveau 4) vind ik in beginsel niet wenselijk. Het kan echter voorkomen dat de samenplaatsing van deze patiënten om behandelinhoudelijke redenen aangewezen is. Immers, de problematiek en het gedrag van mensen met de hierboven beschreven complexe problematiek kan sterk overeenkomen. Of samenplaatsing in een concreet geval passend is of niet is aan een behandelaar om te bepalen. Uitgangspunt is dat mensen zo passend mogelijk zorgaanbod krijgen in een setting die aansluit bij hun behoefte aan zorg en bejegening.
Kunt u aangeven in hoeverre deze patiënten in de tbs-kliniek naar hun mening de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 uiteenzette kan een patiënt om behandelinhoudelijke redenen in een beveiligde setting worden opgenomen, ook op beveiligingsniveau 4. Op die manier kan, voor zowel het personeel als de patiënt zelf, op een veilige manier worden behandeld. Het is vervolgens aan de zorgaanbieder om te passende zorg te verlenen.
Deelt u de conclusie uit het artikel waarin wordt aangegeven dat deze plaatsingen van psychiatrische patiënten in een tbs-kliniek komen door een tekort aan plekken bij ggz aanbieders?
Er liggen veelal behandelinhoudelijke overwegingen ten grondslag aan de keuze op een patiënt zonder strafrechtelijke titel in een hoog beveiligde setting te behandelen. Ik herken dat er in sommige gevallen ontoereikend zorgaanbod vanuit de reguliere zorg beschikbaar is voor mensen die gevaarlijk en/of ontwrichtend gedrag vertonen, zoals ook in antwoord op vraag 3 is aangegeven. Zoals gezegd span ik mij samen met zorgaanbieders en financiers in om voor deze doelgroep passende (aanvullende) zorg te organiseren.
Kunt u aangeven in welke omvang er sprake is van een tekort aan langdurige behandelplekken voor deze patiënten binnen de GGZ en kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaren nu er sprake lijkt te zijn van een oplopend tekort?
Op basis van het onderzoek van Significant betreft het voor de doelgroep met een verstandelijke beperking én problemen op het terrein van psychiatrie (meerdere diagnoses) én verslavingsproblematiek ongeveer een zestigtal personen die nu niet op voldoende passende zorg kunnen rekenen. Voor deze mensen zal een gelijksoortig aantal plekken gerealiseerd worden waar zij langdurig kunnen verblijven en behandeld kunnen worden.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van de opvang van deze patiënten in tbs-klinieken voor de beschikbare capaciteit voor ter beschikking gestelden?
Zoals gezegd is het beslag dat deze doelgroep doet op de capaciteit van tbs-klinieken (op beveiligingsniveau 4) relatief beperkt. In Nederland worden nu zeven plekken bezet door een persoon zonder strafrechtelijke titel.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid van 6 februari 2024?
Ja.
Het bericht 'Ziekenhuistop Maastricht declareert: privéchauffeurs en strandyoga in San Diego' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend met het volgende bericht: «Ziekenhuistop Maastricht declareert: privéchauffeurs en strandyoga in San Diego»?1
Ja.
Zijn wat u betreft dergelijk declaratiegedrag, door ziekenhuisbestuurders, ook vanuit het oogpunt van kostenbeheersing in de zorg, (moreel) wenselijk? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. Dit is een aangelegenheid tussen de raad van toezicht en raad van bestuur. Ik vind het daarbij belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daar ook transparantie over bieden. Tegen die achtergrond vind ik het positief dat de raad van bestuur van het MUMC+ heeft aangegeven het eigen declaratiebeleid kritisch onder de loep te nemen.
Bent u bereid om jaarlijks een overzicht samen te stellen en te publiceren van de declaraties van de (leden van de) raden van bestuur van ziekenhuizen in Nederland en hier ook ruchtbaarheid aan te geven in de hoop dat dit wellicht een temperend effect heeft op het declaratiegedrag van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg hier een jaarlijks overzicht over te publiceren. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken hun onkostenvergoedingen openbaar te maken. Dat geldt dus ook voor de Universitair Medische Centra. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code. De onkostenvergoedingen zijn dus in principe voor iedereen inzichtelijk en er kan publiekelijk verantwoording over worden afgelegd.
De KNMG-gedragscode voor artsen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het correct dat op pagina 42 van de KNMG-gedragscode voor artsen, die de titel heeft: «Als arts ben je je bewust van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Je zet je in voor een duurzame zorgsector en gezonde leefwereld», het volgende staat: «Klimaat, milieu en gezondheid beïnvloeden elkaar. Klimaatverandering en milieuvervuiling leveren gezondheidsproblemen op, zowel nu als in de toekomst» alsmede: «Bovendien is de CO2-uitstoot van de zorgsector groot en is de afvalstroom van de zorgsector is vaak niet-circulair. Al deze zaken leveren een gevaar op voor de leefomgeving, het milieu, het ecosysteem en het klimaat. Daarom is het belangrijk dat de zorgsector zich inzet voor duurzaamheid»?1
Ja.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat bijvoorbeeld klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft of dat CO2-uitstoot niet schadelijk is voor de volksgezondheid, dus handelt in strijd met de KNMG-gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Artsen genieten een hoog vertrouwen bij burgers met betrekking tot medische onderwerpen. Zij dienen zich, net als andere beroepsvormen, te houden aan wetgeving, beroepsnormen en -richtlijnen. Regels in de gedragscode zijn leidend voor het professioneel handelen. Voor uitingen door artsen zowel binnen als buiten de spreekkamer is in de KNMG-gedragscode een kader gegeven2. In algemene zin mogen artsen en andere zorgverleners geen verkeerde informatie geven rondom ziekte en gezondheid. Niet aan hun patiënten en niet op sociale media. Echter, artsen hebben ook vrijheid van meningsuiting. Er kunnen omstandigheden zijn waarin een arts zich niet volledig aan een gedragsregel kan houden, als de ene gedragsregel botst met een andere regel. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij dilemma’s rondom het beroepsgeheim3. Uitgangspunt is dat door artsen verstrekte informatie juist, feitelijk, begrijpelijk en makkelijk te controleren moet zijn.
Zo ja, betekent dit dan ook dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat optreden tegen dergelijke artsen? Met andere woorden, kunnen artsen die in het openbaar kenbaar maken dat ze van mening zijn dat er geen klimaatcrisis is of dat CO2-uitstoot niet schadelijk is voor de volksgezondheid, door de IGJ bijvoorbeeld worden beboet of uit hun beroep gezet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) onderneemt actie als een arts uitspraken doet die een gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
Welke actie of maatregel gepast is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Op de website van de IGJ is te lezen hoe zij interventies inzet en welke maatregelen zij kan nemen4. Het is overigens niet aan de IGJ om een arts uit het beroep te zetten. Zij kan een tuchtprocedure inzetten, echter het oordeel hierover is aan het tuchtcollege voor de gezondheidszorg.
De berichten 'Recordaantal meldingen van personen met verward gedrag in 2023' en 'Duizenden kwetsbaren wachten op plek beschermd wonen' |
|
Michiel van Nispen (SP), Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Ziet u een verband tussen de wachtlijsten binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (voor bijvoorbeeld beschermd wonen) en de toename van personen met verward gedrag die in aanraking komen met de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zorg voor en ondersteuning aan personen met verward en/of onbegrepen gedrag en het voorkomen dat zij onnodig opgepakt worden hebben de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid en mijzelf.
De groep personen met verward en/of onbegrepen gedrag betreft een groep mensen met diverse problematiek. Daarom is van groot belang dat het veiligheids-, zorg-, én sociaal domein nauw samenwerken om te zorgen dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag snel de juiste zorg en ondersteuning krijgen.
Weliswaar bieden de E33-meldingen geen inzicht in de oorzaken en aard van het verward en/of onbegrepen gedrag, maar uit onze gezamenlijke regionale aanpak ontstaat gaandeweg meer zicht op de doelgroep. Het kan gaan om personen met (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, maar het kan ook gaan om mensen met dementie of een licht verstandelijke beperking. Zo komt bijvoorbeeld uit de aanpak voor personen met verward gedrag in Twente naar voren dat 38% van deze personen daadwerkelijk ggz-zorg nodig heeft2. Ook uit een onderzoek van het gezamenlijke Informatie Analyse Team van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie naar de kenmerken van personen met verward gedrag uit juli 2022 over de jaren 2017–2021 komt naar voren dat de groep divers is samengesteld.3 Onderzoek van het Trimbos-instituut laat zien dat er geen samenhang vast te stellen is tussen de beschikbaarheid van (intramuraal) zorgaanbod in de ggz en de stijging van E33-meldingen4.
Personen met verward en/of onbegrepen gedrag zijn dus niet zondermeer gelijk te stellen aan mensen met een psychiatrische aandoening. De diverse samenstelling van de groep betekent zoals gezegd dat álle domeinen van de zorg en de maatschappelijke ondersteuning een rol te spelen hebben bij dit vraagstuk, niet uitsluitend de ggz.
Wat zijn volgens u de achterliggende oorzaken van het stijgend aantal meldingen van overlast door personen met verward gedrag?
Hoewel er geen wetenschappelijk onderzoek is verricht naar deze toename, zijn er diverse verklaringen voor de toename van het aantal geregistreerde meldingen. Zo zijn er aanwijzingen voor een toename van de sociale en financiële druk op potentieel kwetsbare burgers die leidt tot meer verward en/of onbegrepen gedrag. Ook zijn er aanwijzingen voor toegenomen problematiek in wonen en zorg voor een kleine groep (zeer) kwetsbare burgers. Hoewel daarnaast geen sprake lijkt te zijn van een afgenomen tolerantie bij burgers, melden burgers overlast wel gemakkelijker bij de politie en hebben zij hogere verwachtingen dat instanties de ervaren problemen zullen oplossen.5
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een medewerker van de ggz ter plaatse is bij een overlastmelding over een verward persoon?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Bovendien is een medewerker van de ggz niet per definitie altijd de meest passende professional om ter plaatse te komen. De aard en oorzaken van het verward en/of onbegrepen gedrag zijn zeer divers, zoals ook in het antwoord op vraag 1 is gemeld. Aan dit gedrag ligt niet altijd een psychische stoornis ten grondslag. Praktijkvoorbeelden, zoals het initiatief in Twente, laten zelfs zien dat in minder dan de helft van de gevallen deze mensen ggz-zorg nodig hebben. Welke professional ter plaatse moet komen bij een melding hangt af van de ernst en oorzaak van het gedrag en de daaruit volgende hulpvraag.
In hoeveel gemeenten is sprake van een 45-minutennorm (de regel dat een medewerker van de ggz binnen 45 minuten ter plaatse moet zijn bij een overlastmelding over een verward persoon)? Bent u het ermee eens dat deze 45-minutennorn landelijk ingevoerd moet worden?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De in de vraag genoemde 45 minuten zijn geen algemene normtijd bij E33-meldingen. Er bestaan wel normtijden als onderdeel van de zorgstandaard acute psychiatrie, die Akwa ggz in 2020 heeft gepubliceerd en die is opgesteld in samenwerking met onder andere de politie.7 In deze zorgstandaard is een aantal afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de ggz en de politie. Zo dient er 24/7 een ggz-triagist aanwezig te zijn op de crisisdienst die binnen vijf minuten de telefoon kan beantwoorden. De uitkomst van de telefonische triage is een urgentiegraad. Afhankelijk van de urgentiegraad dient het beoordelingsteam binnen een bepaalde tijd aanwezig te zijn op locatie.8 Het is echter niet altijd vanzelfsprekend dat er dan een medewerker van de ggz ter plaatse komt, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is opgemerkt. Dit hangt af van de aard en oorzaken van het verward en/of onbegrepen gedrag en de hulpvraag per situatie. Het is daarnaast aan regio’s zelf om afspraken te maken over de manier waarop zij invulling geven aan de uitwerking van de genoemde kwaliteitsstandaard in het licht van de regionale (zorg)context.
Bent u het ermee eens dat de toename van mensen met verward gedrag deels te wijten is aan bezuinigingen op de ggz-zorg in het verleden, het sluiten van ggz-instellingen en het gebrek aan middelen bij de (centrum)gemeenten om ggz-zorg adequaat in te richten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals gezegd laat de beschikbare informatie niet zien of er sprake is van een daadwerkelijke toename van het aantal personen met verward en/of onbegrepen gedrag en een ggz-zorgbehoefte. Bovendien liet eerder onderzoek van het Trimbos-instituut zien dat er geen samenhang vast te stellen is tussen de beschikbaarheid van (intramuraal) zorgaanbod in de ggz en de stijging van E33-meldingen. Daarnaast zijn de uitgaven in de ggz de afgelopen jaren niet afgenomen, maar toegenomen. Het betreft een stijging van € 5,5 miljard in 2016 naar € 9,3 miljard in 2023.
Voor wat betreft de middelen voor (centrum)gemeenten om ggz-ondersteuning vanuit de Wmo adequaat in te richten, verwijs ik naar het rapport van Significant dat ik uw Kamer op 14 april 2023 heb gestuurd.9 De conclusie van dit onderzoek is dat centrumgemeenten over voldoende middelen beschikken voor de uitvoering van beschermd wonen. Daarnaast wil ik opmerken dat de inkoop van ggz-zorg geen taak of verantwoordelijkheid is van gemeenten. Dit is een taak van zorgverzekeraars voor de curatieve zorg en van zorgkantoren voor de langdurige zorg.
Dat neemt niet weg dat ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid streef naar tijdige en passende zorg en ondersteuning voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. In het antwoord op vraag 6 wordt ingegaan op deze aanpak.
Wat is uw reflectie op het huidige beleid omtrent de aanpak van personen met verward gedrag, gezien de recente berichtgeving dat het aantal meldingen van overlast door personen met verward gedrag een nieuw record heeft bereikt en er dus nog geen dalende trend is ingezet?
Op 26 juni 2023 hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van personen met verward en/of onbegrepen gedrag.10 Het doel van de aanpak is tweeledig: het bieden van de juiste hulp aan deze personen en ervoor zorgen dat zij niet onnodig in aanraking komen met justitie en politie. Professionals, partners uit het zorg-, veiligheids- en sociaal domein en ministeries werken op diverse manieren aan deze doelstellingen. Hieronder benoem ik enkele voorbeelden.
Om de samenwerking tussen het zorg-, sociaal- en veiligheidsdomein te intensiveren en structureel te maken wordt er vanuit coalitieakkoordmiddelen tussen 2023 tot en met 2026 in totaal 59 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor lokale en regionale initiatieven via het Actieprogramma Grip op Onbegrip (AGO) van ZonMw. Dit is aanvullend op de 52 miljoen euro die reeds beschikbaar was vanuit VWS voor het actieprogramma.
Daarnaast zetten we in op het opschalen van de levensloopaanpak. De levensloopaanpak heeft als doel een domeinoverstijgend zorg- en ondersteuningsaanbod te organiseren voor personen die agressief en/of gevaarlijk gedrag kunnen vertonen.
Voor het verbeteren van de toegang van individuele patiënten tot zorg en het verbeteren van het zicht op de beveiligde zorg zijn het dashboard beveiligde bedden en het Landelijk Coördinatiepunt Beveiligde Bedden (LCBB) ingericht. Het LCBB beheert het dashboard beveiligde bedden, bemiddelt bij individuele casuïstiek van patiënten zonder strafrechtelijke titel, en is een expertisecentrum voor vragen over beveiligde zorg.
Zoals de politie aangeeft in het artikel waar in de vragen naar verwezen wordt, vlakt de stijging van het aantal meldingen over personen met verward gedrag af. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zien daarnaast een tomeloze gezamenlijke inzet van betrokken professionals om de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag te laten werken in de praktijk. Tegelijkertijd blijft het een taai en ingewikkeld vraagstuk. Daarom blijven wij ons met betrokken organisaties inzetten voor een sluitende aanpak.
Bent u van mening dat met de huidige wachtlijsten voor beschermd wonen (en binnen de ggz in het algemeen) er nog steeds voldoende aan de zorgplicht voldaan wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik erop wijzen dat de zorgplicht geldt vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) schrijft voor dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor beschermd wonen. De zorgplicht is geen term die in de Wmo voorkomt.
Voor wachtlijsten voor beschermd wonen geldt verder dat de huidige omvang hiervan niet bekend is. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft voor het laatst in 2020 een onderzoek laten doen naar wachtlijsten voor beschermd wonen.11 Ik heb kennisgenomen van de recente inventarisatie die het programma Pointer heeft gedaan. Omdat ik niet bekend ben met de achterliggende data die zijn verzameld en onderzoeksmethodieken kan ik geen uitspraken doen of de wachtlijsten in beschermd wonen sinds 2020 zijn toe- of afgenomen.
Wel is het totaal aantal cliënten uit de doelgroep voor beschermd wonen dat gebruik maakt van een intramurale of ambulante voorziening (optelsom Wmo en Wlz) sinds 2021 toegenomen. Daarnaast zijn gemeenten eraan gehouden om mensen die wachten op een plek in een beschermd wonen-instelling ambulant te ondersteunen. Vooralsnog zie ik geen reden om te concluderen dat gemeenten de wettelijke taak rond het verstrekken van beschermd wonen onvoldoende zouden uitvoeren. Dat laat onverlet dat er – om allerlei redenen – soms (te) lange wachttijden zijn.
Bent u het ermee eens dat er een wettelijk maximum moet komen aan de tijd dat mensen op een wachtlijst staan voor beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar ben ik het niet mee eens. Ook voor andere wettelijke intramurale voorzieningen gelden geen wettelijke maxima voor de wachttijd. Voor voorzieningen die gedecentraliseerd zijn naar gemeenten past dit nog minder. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat cliënten tijdig voorzieningen ontvangen,
passend bij de ondersteuningsbehoefte en urgentie van de cliënt. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat wettelijke taken in dit kader op adequate wijze worden uitgevoerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om centrumgemeenten te ondersteunen om de wachtlijsten voor beschermd wonen terug te dringen?
Het onverwacht hoge beroep van cliënten uit de doelgroep voor beschermd wonen op de Wlz heeft tot flinke verschuivingen van het beroep op voorzieningen geleid. Hierdoor kunnen regionaal tekorten zijn ontstaan. Tegelijkertijd zijn gemeenten bezig met de transitie «van beschermd wonen naar een beschermd thuis», zodat geleidelijk steeds meer mensen thuis of in een woonvorm in de eigen woonplaats ondersteund kunnen worden. Dat kan bijdragen aan de afname van de wachtlijsten voor beschermd wonen. Gemeenten worden daarbij onder meer ondersteund door het Transitieteam beschermd thuis en door het Ketenbureau i-sociaal domein.
Een belangrijke oorzaak van wachtlijsten voor beschermd wonen is het tekort aan passende woonvormen (met begeleiding). Hierdoor stokt ook de doorstroom van de maatschappelijke opvang naar beschermd wonen en (vormen van) beschermd thuis. Binnen het programma «Een thuis voor iedereen» wordt gewerkt aan het realiseren van voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Dit is, mede gezien het grote aantal aandachtsgroepen en de huidige situatie op de woningmarkt, een complexe opgave. Tevens zal de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting (Wvrv) ervoor zorgen dat overheden meer mogelijkheden hebben om te sturen op hoeveel woningen er waar en voor wie worden gebouwd. Dit moet onder andere leiden tot meer betaalbare woningen. In dat kader is het voornemen om te regelen dat bepaalde aandachtsgroepen, waaronder mensen die uitstromen uit beschermd wonen, voorrang krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Zijn er cijfers bekend over de vraag hoeveel mensen die op de wachtlijst staan voor beschermd wonen op dit moment dakloos zijn?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel mensen op de wachtlijsten voor beschermd wonen dakloos zijn.
Zijn er gegevens bekend over de vraag hoeveel mensen die op die moment dakloos zijn en die in aanraking komen met de politie vanwege verward gedrag, op een wachtlijst voor beschermd wonen staan of eerder opgenomen zijn geweest in een ggz-instelling?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel mensen die dakloos zijn en in aanraking komen met politie vanwege verward gedrag, op een wachtlijst voor beschermd wonen staan of eerder opgenomen zijn geweest in een ggz-instelling.
Bent u het ermee eens dat het op orde brengen van de ggz-zorg en stabiele huisvesting cruciaal zijn om het aantal meldingen van personen met verward gedrag terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven, zijn er veel factoren van invloed op het aantal meldingen van personen met verward gedrag. De aanpak voor personen met verward en/of vraagt daarom een samenwerking tussen het zorg-, sociaal-, en veiligheidsdomein. Ggz-zorg en huisvesting zijn daar onderdeel van. Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis uit 2022 wordt gewerkt aan het fors en structureel terugbrengen van de dakloosheid. Uitgangspunt is een eigen thuis als stabiel startpunt voor het werken aan herstel en het opbouwen van een toekomst voor veelal kwetsbare mensen. Op 11 december 2023 heeft uw Kamer de laatste voortgangsrapportage hierover ontvangen.12
Bent u het ermee eens dat ons huidige zorgsysteem, waar mentaal lijden als een «commercieel product» wordt beschouwd, een belangrijke rol heeft gehad in het veroorzaken van de huidige ggz-problematiek? Kunt u antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De wachttijden in de ggz zijn het gevolg van een samenspel van factoren waarbij ik zie dat uitdagingen in de zorg, zoals de krappe arbeidsmarkt en de toegankelijkheid van zorg die onder druk staat, ook gelden voor de ggz. Dit leidt te vaak tot te lange wachttijden in de ggz. Dit is een complex probleem dat mijn onverminderde aandacht vraagt. Hierover heb ik uw Kamer in april 2023 geïnformeerd.13
In dit kader hebben we in het IZA een brede set afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren, en afspraken gemaakt over onder meer het verkennend gesprek, mentale gezondheidscentra, cruciale zorg en laagdrempelige steunpunten.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Utrecht bezuinigt miljoenen op zorg en ondersteuning: ‘De financiële situatie is ernstig’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Utrecht bezuinigt miljoenen op zorg en ondersteuning: «De financiële situatie is ernstig»»?1
De gemeente Utrecht is als autonome bestuurslaag zelf verantwoordelijk voor de financiële positie en adequate uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden die op haar rusten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is. De provinciaal financieel toezichthouder (gedeputeerde staten) besluit ieder jaar of er sprake is van structureel en reëel evenwicht en onder welke vorm van toezicht de gemeente binnen het begrotingsjaar valt. Voor 2024 is voor de gemeente Utrecht sprake van repressief (regulier) toezicht, wat de standaard is voor iedere gemeente.
Dat neemt niet weg dat ik mij bewust ben van de uitdagingen binnen het sociaal domein waar gemeenten mee te maken hebben. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid werk ik samen met gemeenten aan deze uitdagingen. Zo zijn in de Hervormingsagenda Jeugd onlangs afspraken gemaakt de zorg te verbeteren en het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Ook is het in het algemeen van belang goed zicht te krijgen op de werking en houdbaarheid van de Wmo 2015. Om die reden voer ik samen met gemeenten het houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 uit.
Deelt uw de mening van de wethouder dat de financiering van het Rijk achterblijft, terwijl de zorgvraag toeneemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 21 november jl. hebben fondsbeheerders en medeoverheden (Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen) met begrip voor elkaars positie een constructief gesprek gevoerd over de financiële verhoudingen. Hierbij is een aantal afspraken gemaakt die bijdragen aan stabiele financiële verhoudingen en het samen blijven werken aan maatschappelijke opgaven. De fondsbeheerders hebben de Tweede Kamer hier op 14 december 2023 over geïnformeerd.2 In de genoemde brief geven Fondsbeheerders aan dat voor het BOFv van maart 2024 een aantal analyses wordt voorbereid, waaronder een analyse waarin wordt ingegaan op hoe de BBP-indexeringssystematiek, die vanaf 2027 van kracht is, de gewenste stabiliteit brengt en zich verhoudt tot de dynamiek op o.a. het beleidsterrein zorg.
In hoeveel gemeenten zijn, of dreigen, financiële tekorten in de zorg en in het sociaal domein? Welke gemeenten zijn dit?
Het is aan gemeenten hoe ze hun ontvangsten, waaronder ontvangsten uit lokale heffingen en het gemeentefonds inzetten. De middelen uit lokale heffingen zoals de onroerendezaakbelasting en het gemeentefonds zijn beleids- en bestedingsvrij voor gemeenten. De gemeenteraad stelt jaarlijks een begroting vast en de gemeente dient ervoor te zorgen dat deze structureel en reëel in evenwicht is.
In hoeveel gemeenten liggen er voornemens om het komende jaar of de komende jaren te bezuinigen in het sociaal domein? Welke gemeenten zijn dit?
Ik beschik niet over een overzicht van gemeenten die voornemens zijn om te bezuinigen op het sociaal domein. Het is aan de lokale democratie om keuzes te maken die leiden tot een stabiele meerjarige begroting.
Wat is de huidige stand van zaken rondom de financiering van gemeenten vanuit het Rijk voor het jaar 2026, dat in de media ook wel aangeduid wordt als het «ravijnjaar 2026»?
In vervolg op het Overhedenoverleg van 6 september jl., waarover u bij brief van 2 oktober jl. bent geïnformeerd3 is een gezamenlijke notitie opgesteld over de «Plussen en minnen op hoofdlijnen» van de financiën van de medeoverheden. Dit leidde tot een gesprek over de balans van ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht in het BOFv van 21 november jl. Uitgangspunt voor het BOFv in maart 2024 vormt de BBP-systematiek, ook in relatie tot de inhoudelijke en financiële dynamiek op de terreinen van zorg, infrastructuur/beheer en onderhoud, openbaar vervoer en natuur.
In april 2024 volgt een BOFv ter voorbereiding op de Voorjaarsnota. De fondsbeheerders hebben begrip voor de wens van VNG en IPO tot afschaffing van de opschalingskorting en erkennen de noodzaak van stabiele financiële verhoudingen. Indien er in het voorjaar nog geen nieuw kabinet is gevormd zegt het demissionaire kabinet toe dat de oploop van de opschalingskorting op tafel ligt, mede in het licht van de overheidsfinanciën op dat moment.
Welke maatregelen bent u bereid om te nemen opdat gemeenten aan hun zorgplicht kunnen blijven voldoen als het gaat om de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet?
Met de VNG en andere betrokken partijen is in juni 2023 de Hervormingsagenda Jeugd afgesloten. Hierin zijn afspraken gemaakt om het jeugdstelsel inhoudelijk te verbeteren en het stelsel financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Daarnaast zijn met gemeenten afspraken gemaakt over een commissie van deskundigen die begin 2025 en begin 2028 een zwaarwegend advies gaat geven over hoe het gaat met de Hervormingsagenda, of de afgesproken acties ook worden uitgevoerd en hoe de uitgaven zich ontwikkelen. De commissie kan adviseren hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het nu overeengekomen financiële kader en kan daarbij zowel terug- als vooruitkijken (2023–2028).
Het kabinet is voornemens de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage per 1 januari 2026 te herintroduceren voor zorg en ondersteuning onder de Wmo 2015. Door het abonnementstarief (per 2019) is het beroep op de Wmo 2015, met name voor hulp bij het huishouden, fors en structureel toegenomen. Dit heeft geleid tot hogere kosten voor gemeenten. Met de herinvoering van de inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdrage wordt een financiële bijdrage aan de burger gevraagd die past bij de eigen financiële draagkracht. Daarnaast worden burgers met de eigen bijdrage gestimuleerd om, waar mogelijk, in de eigen ondersteuningsbehoefte te voorzien en wordt de druk op beschikbaarheid van de voorzieningen in het kader van de Wmo 2015 verminderd.
Daarnaast werkt VWS samen met gemeenten (VNG) aan een brede houdbaarheidsstudie van de Wmo 2015. Samen met gemeenten (VNG) is een onderzoekstraject gestart naar de houdbaarheid van de Wmo 2015. We zien dat de ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, de (dubbele) vergrijzing, het langer thuis wonen en digitalisering van zorg en ondersteuning, impact hebben op de ondersteuning die gemeenten bieden in het kader van de Wmo 2015. Het is echter nog niet duidelijk hoe deze ontwikkelingen zich precies gaan vertalen in het gebruik voor de komende jaren en welke impact dit heeft op de houdbaarheid van het stelsel. Daarom worden er verschillende onderzoeken uitgevoerd die hier meer inzicht in moeten geven. De Tweede Kamer wordt (structureel) over de voortgang van het houdbaarheidsonderzoek geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja
Gezondheidsschade bij omwonenden nabij de A8-Coenbrug |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het berichtRijk geeft geen toestemming voor nieuwe geluidsschermen A8: «We voelen ons belazerd»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Waarom is de overlast als gevolg van het bonken van de brugklep, het verkeersgeluid en de fijnstof op de Coenbrug (A8) nog steeds niet opgelost, ondanks eerdere afspraken en beloftes?
Tijdens diverse overleggen met de gemeente Zaanstad en omwonenden is gesproken over de overlast die wordt ervaren en de werkzaamheden en onderzoeken van Rijkswaterstaat aan de Coenbrug.
Per onderdeel wordt hier op ingegaan.
Het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug is inderdaad toegezegd2, destijds uitgaande van de veronderstelling dat het bewegingswerk van de Coenbrug in goede staat verkeerde.
Uit inspecties bleek de staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug (door middel van beplating) zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Hierdoor is het constructief niet mogelijk om de geluiddempende laag aan te brengen. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd.
Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is. Rijkswaterstaat verwacht dat wanneer het bewegingswerk gerepareerd is, het bonken van de brug ook minder wordt. Dit kan worden bepaald door het uitvoeren van geluidsmetingen.
In 2019 is verzocht om tweelaags ZOAB-fijn aan te brengen. In het kader van de naleving van de geluidsproductieplafonds (GPP’s) en het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) is destijds geconstateerd dat deze maatregel doelmatig is, mits technisch realiseerbaar in verband met de draagkracht van de brug. In 2020 is de A8 voorzien van tweelaags ZOAB-fijn. Tegelijk met het stillere asfalt zijn ook de voegovergangen van de brug vervangen door stillere typen. Met deze maatregelen is het wegverkeerslawaai in belangrijke mate verminderd. Er wordt aan de GPP’s voldaan.
In 2019 is geconstateerd dat er met de aanwezige geluidsschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Omdat de schermen einde levensduur zijn, zouden deze in 2024 gerenoveerd worden. Uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen worden gehandhaafd zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. Daarbij is aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan het realiseren van hogere schermen indien de meerkosten daarvan door de gemeente worden gedragen. Hier is door de gemeente Zaanstad € 2 mln. voor beschikbaar gesteld. Per brief van oktober 20233 is aangegeven aan de gemeente Zaanstad dat dit bedrag ontoereikend is en er op basis van het Basiskwaliteitsniveau (BKN)4 geen bovenwettelijke maatregelen worden gefinancierd vanuit Rijksmiddelen. Ook is aangegeven dat het renoveren van de aanwezige schermen helaas moet worden uitgesteld, zie beantwoording vraag 3.
Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Vanuit het Rijk is er dan ook geen reden om maatregelen te treffen. Dit zoals reeds per brief van 17 juni 20195 door de toenmalige Minister van IenW aan het college van de gemeente Zaanstad is gemeld. Hier zijn geen toezeggingen over gedaan.
Hoe verhoudt de keuze om geen toestemming te verlenen voor de geluidsschermen tot eerdere beloftes van de Minister om bij te dragen aan nieuwe geluidsschermen bij de renovatie in 20242?
Zie beantwoording vraag 2. Er is in 2019 aangegeven dat de aanwezige geluidschermen voldoen aan de wettelijke normen en in 2024 gerenoveerd en waar nodig vervangen worden.
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor de Rijksinfrastructuur in het hele land. Er zijn extra middelen voor de instandhouding beschikbaar gesteld. Zelfs met deze aanvullende middelen kunnen helaas niet alle problemen direct worden weggenomen. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk, waardoor er keuzes gemaakt moeten worden.
Omdat er op dit moment met de schermen wordt voldaan aan de wettelijke normen zal Rijkswaterstaat de middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. De uitvoeringsdatum voor het vervangen van de geluidsschermen op de Coenbrug is uitgesteld en zal op zijn vroegst in 2026 plaatsvinden.
Waarom is een andere belofte met betrekking tot de Coenbrug, namelijk die van het aanbrengen van een geluiddempende laag aan de onderzijde van de brug voor 20203, ook nog niet nagekomen, terwijl daar al geld voor was gereserveerd door de Minister destijds?
Zie beantwoording vraag 2. De staat van de brug, in het bijzonder het bewegingswerk, bleek slechter dan op het moment van de toezegging werd voorzien. Het aanbrengen van de geluiddempende laag aan de onderkant van de brug zorgt voor significant extra gewicht en heeft effect op het bewegingswerk. Voordat de geluiddempende laag kan worden aangebracht moet eerst het bewegingswerk worden gerepareerd. Onder meer hierover vindt momenteel overleg met de gemeente Zaanstad plaats.
Wat doet het keer op keer niet nakomen van deze beloften met het vertrouwen in en de geloofwaardigheid van de politiek bij de lokale bevolking?
In de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 wordt antwoord gegeven op de vraag hoe invulling is gegeven aan de afspraken. De omwonenden geven aan dat zij, ondanks de extra genomen maatregelen, nog steeds overlast ervaren. Rijkswaterstaat is regelmatig in gesprek met de gemeente Zaanstad en de Werkgroep A8. Rijkswaterstaat doet onderzoek naar een oplossing voor zowel het weer bedienbaar maken van de brug als ook het reduceren van het bonken van de brug. Constructieve veiligheid is voor Rijkswaterstaat altijd een randvoorwaarde in het zoeken naar oplossingen.
Zoals ik ook in het Notaoverleg MIRT aangaf, realiseer ik me dat het een teleurstelling is voor omwonenden als maatregelen zoals het aanbrengen van extra beplating in tegenstelling tot eerdere afspraken technisch op dit moment nog niet mogelijk zijn omdat de kwaliteit van de brug dat niet toestaat.
Hoe compenseert u de gemeente Zaanstad, die 2 miljoen euro cofinanciering heeft gereserveerd en zich wel gewoon aan de afspraken wil houden?
Er is geen sprake van cofinanciering. Het uitgangspunt is dat de geluidwerende eigenschappen van de huidige schermen gehandhaafd worden, zoals wettelijk voorgeschreven. Dat betekent dat de lengte en hoogte niet zullen wijzigen. In 2019 is door de Minister aangegeven dat Rijkswaterstaat bereid is mee te werken aan de realisatie van hogere schermen, mits de meerkosten door de gemeente Zaanstad worden gedragen. Zaanstad heeft vervolgens € 2 mln. gereserveerd voor het verhogen van de geluidsschermen ter hoogte van de Coenbrug. Op dit moment is de verwachting dat het gereserveerde bedrag niet volstaat voor de realisatie en extra onderhoudskosten van hogere geluidsschermen, zie beantwoording vraag 2. Dit is in oktober 2023 per brief aan de gemeente Zaanstad kenbaar gemaakt.
Ook is uit onderzoek dat de gemeente Zaanstad heeft laten uitvoeren, gebleken dat een verhoging van de geluidschermen slechts een beperkt effect heeft op het wegverkeerslawaai in de omgeving. Bovendien blijft het constructief onduidelijk of hogere geluidsschermen op de Coenbrug geplaatst kunnen worden. Uit datzelfde onderzoek wordt wel bevestigd dat het verminderen van het bonken van de brug de geluidsoverlast voor de omgeving vermindert.
Gelet op het feit dat u stelt dat er andere keuzes moeten worden gemaakt, waardoor de vervanging van geluidsschermen wordt uitgesteld tot na 2026: welke beleidskeuzes maakt u die prioriteit krijgen boven de gezonde leefomgeving van de omwonenden van de Coenbrug die al sinds 1995 aangeven overlast te ondervinden?
Zie beantwoording vraag 2 en 3. Er wordt ter hoogte van de Coenbrug aan de wettelijke grenswaarden voor fijnstof voldaan. Ook met de geluidschermen wordt voldaan aan de wettelijke normen. Rijkswaterstaat zal daarom de beschikbare middelen eerst inzetten op plekken waar niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. Ten aanzien van het bonken van de brugklep wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om een geluiddempende laag aan te brengen.
Over de bredere beleidskeuzes die gemaakt zijn is de Kamer uitvoerig geïnformeerd, onder meer in de brief van 17 maart 20238 over het basiskwaliteitsniveau (BKN). Met het BKN wordt gewerkt aan wat minimaal nodig wordt geacht. Het is een doelmatig en sober niveau waarbij ook is gekeken wat in de toekomst niet meer nodig is.
Het Rijk staat voor een grote instandhoudingsopgave. Rijkswaterstaat gaat daarom de productie op instandhouding de komende jaren stapsgewijs verder opvoeren. Dit is mogelijk door de extra middelen uit het coalitieakkoord en door de aangekondigde schuif binnen het MF van aanleg naar instandhouding. Hierbij zijn middelen en capaciteit hard nodig om deze opgave mogelijk te maken. Het budget en wat maakbaar is voor Rijkswaterstaat (en de markt) met de beschikbare capaciteit is op elkaar afgestemd. Als gevolg van tekorten op de arbeidsmarkt kan niet alles tegelijk. De instandhoudingsopgave blijft onverminderd groot en is groter dan op dit moment maakbaar is. Dat betekent dat Rijkswaterstaat keuzes moet maken en er knelpunten en onverwachte verstoringen en onvoorziene risico’s tijdens de uitvoering blijven bestaan.
Wat gaat u doen om de overlast voor de omwonenden van de Coenbrug zo snel mogelijk te beperken?
Zie beantwoording vraag 2. Rijkswaterstaat is momenteel in overleg met de gemeente Zaanstad over het repareren van de bediening en het bewegingswerk van de Coenbrug, waarbij ook wordt onderzocht of het aanbrengen van beplating onder de brug constructief mogelijk is.
Een aanvullende en beproefde maatregel, die eerder bijvoorbeeld ook op de ring A10 is toegepast, is het instellen van een 80km-zone op de A8. Hoe staat u tegenover het instellen van een dergelijke maatregel, die onder andere in lijn is met de ambitie van het Schone Lucht Akkoord waar ook gemeente Zaanstad haar handtekening onder heeft gezet?
Er wordt op dit moment voldaan aan de wettelijke normen met betrekking tot geluid en luchtkwaliteit. Er is daarom geen aanleiding om vanuit het perspectief van luchtkwaliteit en wegverkeerslawaai de maximale snelheid op de A8 te verlagen. Daarnaast blijkt dat het bonken van de Coenbrug vooral door zwaar verkeer (vrachtwagens) wordt veroorzaakt. Voor het vrachtverkeer geldt al een maximale snelheid van 80 kilometer per uur.
Het bericht ‘Minder vrouwen laten zich testen op baarmoederhalskanker. Meestal is het geen onwil’ |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minder vrouwen laten zich testen op baarmoederhalskanker. «Meestal is het geen onwil»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat van de 30 tot 34-jarigen nog maar 41 procent van de vrouwen mee doet aan het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker, terwijl juist deze groep het hoogste aantal HPV-besmettingen heeft? Kunt u reflecteren op de oorzaken van deze daling?
De dalende deelname als zodanig vind ik een zorgelijke ontwikkeling. Echter, iedereen maakt zelf de keuze om al dan niet mee te doen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker. Voor de recente campagne is in 2023 een doelgroeponderzoek in opdracht van Bevolkingsonderzoek Nederland uitgevoerd door een marktonderzoeksbureau. Dit liet zien dat de deelname intentie in de subdoelgroep 29 tot 34 jaar 79% is. De intentie om deel te nemen is dus hoog, maar de praktijk laat zien dat niet iedereen die van plan is om deel te nemen dat ook daadwerkelijk doet. Er zijn veel verschillende redenen om niet deel te nemen. De brief aan uw Kamer van 18 december 20232 gaat in op de redenen voor niet-deelname aan de bevolkingsonderzoeken. Hierbij spelen factoren zoals toegankelijkheid, vertrouwen, deelnamegemak en pijnbeleving een rol. Tevens kondigt deze brief aan dat het RIVM in 2024 vervolgonderzoek gaat doen naar de dalende trend in de deelname. Eind dit jaar informeer ik uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek in de brief over de ontwikkelingen in de bevolkingsonderzoeken naar kanker. De reeds beschikbare inzichten hebben al aanknopingspunten opgeleverd om de toegankelijkheid te verbeteren. Zo wordt de komende periode bijvoorbeeld verkend of de toegang voor specifieke doelgroepen via een wijkgerichte aanpak beter werkt. Ook is de informatievoorziening (via de brochure en website) aangepast om bepaalde doelgroepen beter te bereiken, bijvoorbeeld door meer visuele uitleg toe te voegen naast de tekst. Daarmee worden de stappen van het bevolkingsonderzoek duidelijk uitgelegd. Ook wordt gewerkt aan verkorte folders die getest worden bij minder taalvaardige mensen.
Deelt u de urgentie van de deelname aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker? Welke risico’s en gevolgen zijn er gepaard met de daling van de deelname aan het bevolkingsonderzoek?
Ik deel die urgentie. Meedoen aan het bevolkingsonderzoek levert gezondheidswinst op voor de groep mensen die meedoet, omdat bij hen de aanwezigheid van (een voorstadium van) baarmoederhalskanker vroegtijdig kan worden opgespoord. Dat betekent dat een lagere deelname minder gezondheidswinst oplevert. In dat licht is het van belang dat zoveel mogelijk mensen meedoen.
Hoeveel procent van de vrouwen die meedoen aan het bevolkingsonderzoek doen dit door middel van een zelfafname test, zoals bewerkstelligd in het amendement-Paulusma?2
In 2022 lieten 258.143 van de 331.657 deelnemers een uitstrijkje maken bij de huisarts en 73.514 deelnemers gebruikten de zelfafnameset. Het direct toesturen van een zelfafnameset aan de jongste doelgroep, de 30-jarigen, is medio 2023 ingegaan. Ook is vanaf dat moment gestart met het meesturen van de zelfafnameset bij de eerste herinneringsbrief aan de andere leeftijdsgroepen. De verwachting is dat daardoor meer cliënten deelnemen met een zelfafnameset. De monitor over 2023 die eind 2024 verschijnt zal inzicht geven in de mate waarin de zelfafnameset gebruikt is.
Kunt u reflecteren op de bekendheid onder zowel deelnemers alsmede bij huisartsen van de mogelijkheid om een zelfafnametest te ontvangen, ook als er al geen sprake meer is van een eerste deelname?
Diegenen die voor de eerste keer worden uitgenodigd (30-jarigen) krijgen de zelfafnameset direct met de uitnodiging thuisgestuurd. De overige leeftijdsgroepen (35- tot 60-jarigen) krijgen bij de uitnodiging het aanbod om de zelfafnameset aan te vragen. Diegenen die niet binnen 12 weken na de uitnodiging hebben deelgenomen (d.w.z. een uitstrijkje hebben laten maken bij de huisarts of een zelfafnameset hebben ingestuurd) krijgen een zelfafnameset toegestuurd bij de herinneringsbrief.
Huisartsen zijn bekend met de zelfafnameset. Zij nemen onder andere deel aan bijscholing voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek. De bijscholing gaat ook in op wijzigingen in het bevolkingsonderzoek, zoals het gebruik van de zelfafnameset.
Wat is de huidige stand van zaken van de vaccinatiegraad van het HPV-vaccin sinds uw beantwoording d.d. 23 juni 2023? Is er een merkbare stijging te zien in het aantal jongeren die zich heeft laten vaccineren? Is deze stijging voldoende om de gewenste vaccinatiegraad te halen ter voorkoming van baarmoederhalskanker?
Bij de beantwoording van de Kamervragen van 23 juni 20234, lag het opkomstpercentage voor de eerste prik bij de HPV-campagne voor jongvolwassenen op 20%. Naar aanleiding van dit opkomstpercentage is afgelopen zomer besloten de campagne te verlengen tot 1 juni 2024, om de doelgroep zoveel mogelijk de kans te geven de vaccinatieserie (bestaande uit twee prikken waar minimaal 5 maanden tussen moet zitten) af te maken in 2024. Dit heeft geleid tot een toename van het aantal toegediende eerste vaccinaties. Het opkomstpercentage voor de eerste HPV-vaccinatie van deze aanvullende HPV-campagne ligt op dit moment op 23,9%, zoals ook beschreven in de Kamerbrief «voortgang Vol vertrouwen in vaccinaties»5.
Het uitgangspunt van deze HPV-campagne voor jongvolwassenen is om de mogelijkheid te bieden aan deze groep om zich alsnog te laten vaccineren tegen HPV. Elke gevaccineerde persoon is er één in het verminderen van ziektelast en sterfte veroorzaakt door HPV-gerelateerde kanker.
Zijn er deelnamecijfers bekend van specifiek transgendermensen en mensen met een geslachtsregistratie X/O? Zo ja, kunt u deze per leeftijdscategorie uitsplitsen? Zo nee, bent u bereid om dit in het vervolg wel te kunnen weergeven?
Het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is bedoeld voor iedereen met een baarmoeder. Transgender mensen en mensen met een geslachtsregistratie X/O met een baarmoeder die willen deelnemen melden zich de eerste keer zelf aan bij Bevolkingsonderzoek Nederland. Vervolgens krijgen zij op basis van de BRP-gegevens een uitnodiging voor herhaalde deelname. Binnen de registraties van het bevolkingsonderzoek is het geslacht van de deelnemer niet te herleiden. Dit maakt inbreuk op de privacy van de deelnemer en heeft geen meerwaarde voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek. Van de mogelijkheid om zich aan te melden voor het bevolkingsonderzoek wordt inmiddels gebruik gemaakt.
Worden genodigden van het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker herinnert als zij binnen een bepaalde periode nog geen afspraak hebben gemaakt of zelftest hebben opgestuurd, gezien de hoge bereidwilligheid maar lage deelname? Zo ja, hoeveel mensen doen na de herinnering alsnog mee? Zo nee, waarom niet?
Tot 3 juli 2023 ontvingen mensen een herinneringsbrief voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker na 16 weken. Actuele gegevens laten zien dat in 2022 de deelname vóór de herinnering ongeveer 35% was en na de herinnering 17%. Bij mensen die de zelfafnameset hadden aangevraagd werd na 9 weken ook een herinneringsbrief verstuurd. In 2022 deed 67% van al deze aanvragers mee vóór de herinnering en 12% na de herinnering.
Op 3 juli 2023 is de wijze van herinneren gewijzigd. De 30-jarigen ontvangen de zelfafnameset direct bij de uitnodiging en na 12 weken wordt een herinneringsbrief gestuurd. De 35-jarigen en ouder ontvangen na 12 weken een herinneringsbrief met daarbij een zelfafnameset. Hoewel mensen daarvoor al een zelfafnameset kunnen aanvragen, zal een deel wachten tot deze vanzelf na 12 weken wordt opgestuurd. De groep van 35 jaar en ouder ontvangt bij geen deelname na 38 weken een tweede herinneringsbrief (26 weken na het ontvangen van de zelfafnameset). De aantallen zijn nog te klein om de invloed van deze nieuwe wijze van uitnodigingen en herinneren op de deelname te laten zien, omdat deze herinneringsbrieven pas vanaf eind september 2023 zijn verstuurd. Het gaat om voorlopige cijfers die nog zullen veranderen. Er zijn nog geen brieven voor de tweede herinnering verstuurd.
Uit wetenschappelijk onderzoek is bekend dat herinneren helpt6. De screeningsdata laten zien dat er veel tijd kan zitten tussen de eerste uitnodiging en het gebruik van de zelfafnameset of het maken van de afspraak voor een uitstrijkje. De deelnamecijfers van een screeningsronde nemen daardoor in de jaren na de uitnodiging nog geleidelijk toe. Dit effect loopt zelfs nog jaren na de ontvangst van de uitnodiging door. Zo valt in de monitor van 2022 te lezen dat de deelname in 2021 54,3% was na een peilperiode van 15 maanden en 62,2% na een peilperiode van 27 maanden. Van 2022 zijn de cijfers na een peilperiode van 27 maanden nog niet bekend. Als men over 5 jaar kijkt, dan was voor 2018 de deelname na 15 maanden 57,1% en na 63 maanden gestegen tot 65,9%.
Wat is de trend van de deelnamegraad van andere bevolkingsonderzoeken? Vindt daar ook een daling plaats? Zo ja, wat zijn de verklaringen? Zo nee, hoe verklaren we de specifieke daling aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
Ook bij de andere bevolkingsonderzoeken naar kanker is sprake van een dalende deelname. Voor verdere informatie over de trend van de deelnamegraad en het onderzoek dat daarnaar wordt uitgevoerd, verwijs ik u naar mijn brief van 18 december 20234.
Zijn er signalen dat desinformatie een rol speelt in de dalende deelnamegraad aan bevolkingsonderzoeken in het algemeen en specifiek het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
Desinformatie over de bevolkingsonderzoeken komt incidenteel wel voor, maar lijkt op dit moment niet een grote rol te spelen. Het RIVM volgt de sociale media en reageert indien nodig met feitelijke informatie over het onderwerp dat wordt aangehaald.
Kunt u een overzicht geven van de deelnamegraad aan bevolkingsonderzoeken in het algemeen en specifiek het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker in andere Europese landen? Welke maatregelen zetten andere landen met een hogere deelnamegraad in die wij (nog) niet hebben ingezet?
De manier waarop de bevolkingsonderzoeken in de verschillende Europese lidstaten worden georganiseerd en uitgevoerd loopt erg uiteen. De cijfers zijn daardoor moeilijk te vergelijken. De OESO publiceert regelmatig deelnamecijfers van de bevolkingsonderzoeken in diverse lidstaten. Deze zijn te vinden op hun site, zie Healthcare Utilisation : Screening (oecd.org).
Nederlandse organisaties zijn betrokken bij verschillende activiteiten gericht op de verdere ontwikkeling van bevolkingsonderzoeken die in EU verband worden uitgevoerd. Tot nu toe heeft dit geen concrete informatie opgeleverd over aanvullende maatregelen om de deelname te verhogen. Uit bilaterale contacten is wel bekend dat meer landen kampen met een teruglopende deelnamegraad. Zij voeren bijvoorbeeld campagnes om de zichtbaarheid te vergroten (België), dichter bij de mensen te komen (Verenigd Koninkrijk) of wantrouwen in de overheid weg te nemen (Denemarken).
Op welke manier bereikt de campagne van het Bevolkingsonderzoek Nederland, het RIVM en KWF Kankerbestrijding specifieke doelgroepen?3
De campagne van KWF, RIVM en Bevolkingsonderzoek Nederland die vanaf de Europese week van preventie van baarmoederhalskanker wordt gevoerd, is gericht op mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd. De campagne richt zich met name op mensen die wel de intentie hebben om deel te nemen, maar het in de praktijk niet doen, bijvoorbeeld omdat zij op zien tegen het laten maken van een uitstrijkje of tegen een eventueel negatieve uitslag, of omdat ze vergeten zijn dat ze de enveloppe nog hebben liggen. De mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd ontvangen sinds kort een vooraankondiging, ongeveer 6 weken voorafgaand aan de 30everjaardag, die ook verwijst naar de website die verbonden is aan de campagne: BMHK.nl. Daarnaast worden de campagne-uitingen op sociale media gericht op de doelgroep 30–34 jaar en gedeeltelijk ook op 29 jaar, de leeftijd waarop men de vooraankondiging ontvangt. Ook is de content die gemaakt is voor de campagne volledig toegeschreven op mensen die voor de eerste keer worden uitgenodigd.
Welke maatregelen kunt u nemen, afgezien van een campagne, om de deelnamegraad te laten stijgen?
Inzet is om iedereen die mee wil doen ook daadwerkelijk deel te laten nemen. Dit gebeurt op verschillende manieren. Ik laat onderzoek doen om inzicht te krijgen in mogelijke drempels voor deelname en de beste manieren om deze weg te nemen (zie ook het antwoord op vraag8. Eind dit jaar informeer ik uw Kamer over de resultaten van dit onderzoek in de brief over de ontwikkelingen in de bevolkingsonderzoeken naar kanker. Om het maken van een geïnformeerde keuze mogelijk te maken, kunnen cliënten informatie vinden via verschillende kanalen zoals websites (van bijvoorbeeld RIVM, thuisarts.nl, patiëntenverenigingen) en in de brief en uitnodigingsfolder die cliënten ontvangen. De informatie in de brochure en op de website is aangepast. Onderzocht wordt of een wijkgerichte aanpak voor bepaalde groepen de toegankelijkheid vergroot. De huidige campagne (zie vraag9 zet ook in op het stimuleren van het voeren van het gesprek met elkaar over het belang van deelname aan het bevolkingsonderzoek. Hier worden handvatten voor aangereikt. Ook de manier waarop het bevolkingsonderzoek wordt georganiseerd en uitgevoerd biedt mogelijkheden voor het verlagen van drempels. Een voorbeeld hiervan is de bredere inzet van de zelfafnameset. Deze draagt bij aan het eenvoudiger maken van het deelnemen aan het bevolkingsonderzoek.
Het bericht ‘Supermarkteigenaren verplaatsen tabaksverkoop naar eigen speciaalzaken in aanloop naar verbod’ |
|
Don Ceder (CU) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Supermarkteigenaren verplaatsen tabaksverkoop naar eigen speciaalzaken in aanloop naar verbod», waarin staat dat meerdere supermarkteigenaren op de hoek van hun supermarkt een tabakswinkel openen om tabaks- en aanverwante producten te kunnen blijven verkopen en hier een verdienmodel van maken?1
Ja.
Wordt bijgehouden op welke wijze het aantal tabaksverkooppunten zich ontwikkelt, gezien het verplichte registratiesysteem pas ingaat per 1 juli 2024, gelijktijdig met het verkoopverbod voor supermarkten?
SEO Economisch Onderzoek heeft onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de tabaksbranche van het verbod op de onlinetabaksverkoop en de verkoop bij supermarkten.2 Dit rapport bevat een nulmeting over 2020 van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland. In 2022 heeft SEO Economisch Onderzoek een vervolgmeting van het aantal verkooppunten per eind 2021 gepubliceerd. Er werd eind 2020 op bijna 10.000 locaties tabak verkocht. Eind 2021 werd er op bijna 9.700 locaties tabak verkocht.3 Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten zullen er aanmerkelijke veranderingen plaatsvinden in deze branche. SEO Economisch Onderzoek schat in dat het aantal verkooppunten in 2024 daalt tot 4400. Om de veranderingen in de branche goed te kunnen volgen heb ik ingezet op een registratieplicht. Op deze manier kan ik de afname van het aantal verkooppunten in de tijd beter volgen en kan ik tevens exacter in beeld krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. Deze registratieplicht is nog niet gereed. Er geldt al wel een registratieplicht voor twee typen speciaalzaken die uitgezonderd zijn van het reclameverbod en het uitstalverbod. De NVWA ziet in dit segment nog geen grote stijgingen. Eind 2023 waren er 588 van deze speciaalzaken bij de NVWA geregistreerd. Begin 2021 waren dit er 511.4
Zo ja, wat zijn de zichtbare trends hierin? Hoe hoog is de stijging van het aantal nieuwe verkooppunten? Daalt het totaalaantal verkooppunten in lijn met de voorspellingen van het SEO?
Zie antwoord vraag 2.
Vanaf wanneer is een absolute of relatieve stijging van het aantal nieuwe verkooppunten voldoende reden om beleid te veranderen?
Wanneer de daling van het aantal verkooppunten die wordt bewerkstelligd door het verkoopverbod op tabak in supermarkten teniet wordt gedaan door nieuw geopende verkooppunten zijn aanvullende maatregelen nodig. Gezien de demissionaire status van het kabinet laat ik eventuele besluiten daarover aan een volgend kabinet.
Wat zouden extra maatregelen kunnen zijn om meer te sturen op het aantal nieuwe verkooppunten, los van de registratie- of vergunningsplicht?
Per 1 juli dit jaar wordt de verkoop van rookwaren in supermarkten verboden, in 2025 is de verkoop van e-sigaretten voorbehouden aan speciaalzaken, in 2030 wordt de verkoop van tabaksproducten in tankstations verboden en per 2032 is ook de verkoop van tabaksproducten voorbehouden aan slechts speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren, zoals blijkt uit de studie van SEO Economisch Onderzoek5. Dit geldt ook voor de nieuw geopende tabaksverkooppunten. Een mogelijke extra maatregel is het naar voren halen van het moment dat de tabaksverkoop voorbehouden is aan speciaalzaken.
Bent u voornemens om aanvullende maatregelen te nemen jegens supermarkten die tabaksverkooppunten verplaatsen naar een plaats zeer vlakbij de supermarkt? Zo ja, aan welke maatregelen denkt u?
Eind 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten, winkels waarvoor dit per 1 juli niet meer toegestaan is. Het openen van nieuwe tabakswinkels na het verbod op de verkoop van tabak in supermarkten was voorzien in het voornoemde SEO-onderzoek. Vooralsnog zijn er geen signalen dat het aantal nieuw geopende tabaksverkooppunten ook maar in de buurt komt van het aantal van 6.000 verkooppunten dat per 1 juli verdwenen zal zijn. SEO Economisch Onderzoek gaat ervan uit dat uiteindelijk 800 supermarkten een eigen tabaksverkooppunten zullen openen. Hoewel ik het liefst had gezien dat ondernemers hun verantwoordelijkheid voor een gezonder Nederland nemen en geen nieuwe tabaksverkooppunten openen geven de voorliggende cijfers geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen tegen supermarkten die vlak bij een nieuw tabaksverkooppunt openen.
Als de verkoop dan toch wordt voortgezet in een aparte winkel die hoofdzakelijk tabak verkoopt is het gevolg wel dat ex-rokers, stoppers en kinderen minder vaak in aanraking komen met tabaksproducten vergeleken met de situatie waarbij sigaretten nog verkocht worden bij de servicebalie in de supermarkt.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met supermarkteigenaren die verkooppunten geopend hebben of dit voorts van plan zijn?
Afgelopen jaar heb ik de branchevereniging van supermarkten, het Centraal Bureau Levensmiddelen, een brief gestuurd waarin ik naar aanleiding van eerdere signalen van TabakNee stel dat ik had gehoopt en verwacht dat supermarkteigenaren zich bij het verbod zouden neerleggen en duurzaam afscheid zouden nemen van de tabaksverkoop. Op grond van de mij beschikbare cijfers zie ik vooralsnog geen nut in verdere gesprekken.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat gemakszaken, zoals de Primera die een lid uit de tabaksindustrie in het bestuur hebben, concentratiepunten dreigen te worden, of al zijn, met de verkoop en voornaamste inkomensbron van verschillende verslavingsmiddelen, zoals gokartikelen en tabaksproducten?
Op het terrein van tabaksontmoediging en het tegengaan van kansspelverslaving heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen die op breed maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Zo proberen we burgers te beschermen tegen schadelijke producten. Tegelijkertijd zien we dat sommige ondernemers nog steeds een verdienmodel zien in verslavende producten. Ik ben hier oprecht teleurgesteld over. Dat dit wettelijk kan, maakt het nog niet maatschappelijk wenselijk. Bovendien zal ook de verkoop van tabak in gemakszaken de komende jaren verder aan banden worden gelegd, totdat in 2032 alleen in tabaksspeciaalzaken rookwaren mogen worden verkocht.
Bent u op de hoogte van het feit dat er winkeliers zijn die tot 1 januari 2024 vapes met smaakjes verkochten, en nu het smaakjesverkoopverbod in is gegaan en er geen registratieverbod is, over zijn gegaan of gaan op de verkoop van overige tabakswaren?2
Ja.
Wat vindt u van deze ontwikkeling? Bent u bereid om maatregelen te nemen en deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het ingezette beleid heeft tot doel het aantal verkooppunten significant te verminderen. Deze vermindering wordt bewerkstelligd door steeds strengere eisen te stellen aan winkels die tabaksproducten verkopen, culminerend in het voorbehouden van de verkoop van tabaksproducten aan speciaalzaken in 2032. Voor de verkoop van e-sigaretten (vapes) geldt dat deze vanaf 2025 alleen in speciaalzaken verkocht mogen worden. Ook de winkels die u aanhaalt zullen aan deze eisen moeten voldoen. Aanvullende maatregelen acht ik niet noodzakelijk.
Het bericht ‘'Red flags' bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen’ en Onderzoek niet-integere bedrijfsvoering jeugdhulp |
|
Marijke Synhaeve (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Zou u willen reageren op het bericht ««Red flags» bij bijna 50 procent van de jeugdhulpinstellingen» van de Nationale Zorggids?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat door de huidige toezichtstructuur het mogelijk is voor jeugdhulpaanbieders om niet integer te handelen, mede door een gebrek aan toezicht en heldere toetsingskaders?2
Laat ik voorop stellen dat in de jeugdzorg geen plaats is voor niet integer handelen van jeugdhulpaanbieders. Mede daarom heb ik het onderzoek laten uitvoeren naar niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp om zo tot een meer geobjectiveerd beeld te komen van de verschijningsvormen en oorzaken van niet integere bedrijfsvoering in de jeugdhulp.
Er worden, mede in navolging van afspraken uit de Hervormingsagenda Jeugd, ook reeds verschillende maatregelen genomen om niet integere bedrijfsvoering bij jeugdhulpaanbieders te voorkomen. Daarvoor is ook wetgeving in voorbereiding.
In het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid jeugdzorg (Wvbjz)» zijn verplichtingen opgenomen ten aanzien van o.a. de bestuursstructuur en de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders. Ook krijgt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) met het wetsvoorstel, naast een taak tot vroegsignalering en stelselonderzoek, een wettelijke toezichtstaak voor wat betreft de naleving van de verplichtingen ten aanzien van een transparante financiële bedrijfsvoering en de openbare jaarverantwoording.
Met het wetsvoorstel «Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz)» worden vervolgens normen over een integere bedrijfsvoering en het hanteren van voorwaarden voor het kunnen uitkeren van winst geïntroduceerd. Ook op de naleving van deze normen zal de NZa toezicht houden.
Bent u het ermee eens dat kwaliteit van een jeugdhulpaanbieder beter vooraf kan worden vastgesteld in plaats van achteraf concluderen dat een jeugdhulpaanbieder niet aan kwaliteitsstandaarden voldoet? Zo ja, op welke wijze zal dit worden bevorderd?
Ik vind het belangrijk dat de kwaliteit van de jeugdhulp maximaal is geborgd. Er wordt ook reeds op verschillende manieren bevorderd dat jeugdhulpaanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in de Jeugdwet. Vooralsnog kent de Jeugdhulp geen vergunningsplicht. In de Hervormingsagenda Jeugd is opgenomen dat samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en jeugdhulpaanbieders zal worden onderzocht of het in de rede ligt aan te sluiten bij de vergunningplicht zoals opgenomen in de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). Bij deze verkenning zal ook de aanbeveling uit het rapport worden betrokken. Deze verkenning zal ik snel starten.
Bent u van plan om opvolging te geven aan de aanbeveling om meer te controleren bij toetreding, bijvoorbeeld door keurmerken of vergunningen in te voeren, zodat gemeenten meer kunnen vertrouwen op effectieve controle? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de ontwikkeling van een overkoepelende structuur te stimuleren waarin toezichthouders gezamenlijk optreden en hun inspanningen coördineren?
Het wetsvoorstel voor de «Wvbjz» bevordert een overkoepelende structuur voor toezicht door de introductie van een wettelijke toezichtstaak bij de NZa.
Hiernaast zal ik de aanbevelingen uit het rapport «Niet integere bedrijfsvoering jeugdhulpaanbieders» en mogelijke aanvullende oplossingen, daar waar van toepassing, ook bespreken met betrokken partijen zoals gemeenten/VNG en aanbieders/branche organisaties.
Kunt u per aanbeveling aangeven op welke wijze de resultaten van het onderzoek naar private equity partijen in de jeugdzorg worden benut bij de verdere aanpak van excessieve winsten in de jeugdzorg, zoals u aangeeft in de Voortgangsbrief Jeugd van 18 december 2023?3
Voor een deel wordt reeds opvolging gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport vanuit de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd. Zo wordt met de Amvb reële prijzen tariefdifferentiatie bevorderd dat een te hoge prijs aan jeugdhulpaanbieders wordt betaald voor (goedkopere) lichte jeugdhulp. Met het wetsvoorstel voor de «Wibz» wordt een norm geïntroduceerd voor integere bedrijfsvoering. Ook bevestigt het onderzoek de noodzaak tot nadere regulering rondom winstuitkeringen in de jeugdhulp. Hier gaan we verder mee aan de slag. De aanbevelingen zullen nog worden besproken met betrokken partijen, zoals gemeenten/VNG, aanbieders/brancheorganisaties en de JA/NZa.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) verwachten en waarom is het opstellen van dit wetsvoorstel zo sterk vertraagd?
Alle wetstrajecten, dus ook het wetsvoorstel voor de «Wibz», moeten zorgvuldig, via een vaststaand aantal stappen tot stand komen. Dat vergt tijd.
Het streven is om het wetsvoorstel in het eerste kwartaal van dit jaar voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Als dat advies gereed is kan beter ingeschat worden wanneer het wetsvoorstel aan Uw Kamer aangeboden kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel Jeugd en aanverwante zaken van de begrotingen VWS en J&V voor het jaar 2024 van 29 januari 2024?
Ja.
Het bericht 'Moet de spoedeisende hulp in Goes en Terneuzen blijven? Ministerie haalt meningen op' |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de insteek van de geplande bijeenkomst in Goes over de acute zorg in Zeeland?1
De bijeenkomst van 17 januari 2024 in Goes over de acute zorg is georganiseerd in het licht van het ambtelijke traject rondom nieuwe normen voor de toegankelijkheid van acute ziekenhuiszorg, wat volgt uit het Integraal Zorgakkoord en de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg2. De huidige norm geeft onvoldoende duidelijkheid en richting aan zowel burgers als zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Vanwege de vele belangen die een rol spelen bij het vervangen van deze norm, is een zorgvuldig proces ingericht om tot nieuwe normen in de acute (ziekenhuis)zorg te kunnen komen.
Dit ambtelijke traject is gericht op het ontwikkelen van verschillende varianten van normen voor de kwaliteit en toegankelijkheid in de acute ziekenhuiszorg, gebaseerd op verschillende visies op de acute zorg. Daar zullen ook varianten bij zijn die gericht zijn op het behouden van de huidige 45-minutennorm of op normenkaders die meer dan nu sturen op nabijheid van acute ziekenhuiszorg, waarbij leefbaarheid in de regio een grote rol speelt. Om de varianten op te stellen wordt op verschillende manieren informatie opgehaald.
Een verandering in de normen voor de acute (ziekenhuis)zorg kan gevolgen hebben voor (het gevoel van) leefbaarheid in de regio. Om die reden is het organiseren van bijeenkomsten voor burgers en gemeenten, om de wensen, zorgen en behoeften die leven in deze groepen mee te kunnen nemen in de ontwikkeling van varianten van normen, één van de onderdelen van het proces. Hiertoe heeft een extern bureau de opdracht gekregen deze twee losstaande trajecten (één traject voor burgers en één traject voor gemeenten) voor het Ministerie van VWS te organiseren en begeleiden en het Ministerie van VWS daarover te informeren middels de oplevering van rapportages. Het Ministerie van VWS zal de uitkomsten van de bijeenkomsten, die door een extern bureau worden begeleid, openbaar maken.
Het deeltraject waarin bijeenkomsten worden georganiseerd met burgers en gemeenten is in lijn met verschillende moties die door uw Kamer zijn ingediend3, waarin het belang van de betrokkenheid van hen bij besluitvorming over de acute zorg telkens is benadrukt.
Worden op meer plekken in het land dit soort bijeenkomsten georganiseerd? Zo ja, op welke plaatsen en op basis waarvan zijn deze plaatsen gekozen?
Ja, in totaal worden vier bijeenkomsten georganiseerd voor het betrekken van inwoners. Het Ministerie van VWS heeft de keuze voor deze regio’s gemaakt op basis van de wens om tot een representatieve samenstelling te komen. De gekozen regio’s verschillen onderling bijvoorbeeld in geografische ligging in Nederland, of een regio groot- of kleinstedelijk is en de sociaaleconomische status. Door bewust van elkaar verschillende regio’s te kiezen, wordt de kans vergroot op een goede afspiegeling van de populatie. Tijdens het uitvoeren van het traject en het organiseren van bijeenkomsten is gebleken dat enkele regio’s onvoldoende tijd en capaciteit hadden om deel te nemen aan dit traject. De uiteindelijke keuze is gevallen op Friesland, Drenthe, Amsterdam en Zeeland.
Op welke manier bent u van plan de punten die mensen bij deze bijeenkomst(en) naar voren brengen mee te nemen bij de besluitvorming over de toekomst van de acute zorg?
Over het proces om te komen tot alternatieven voor de 45-minutennorm heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd4 op 16 juni 2023. Aangezien de 45-minutennorm door uw Kamer controversieel verklaard is, wordt besluitvorming over een eventueel alternatief voor de 45-minutennorm aan een volgend kabinet overgelaten. Het ambtelijke traject, met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen alsmede het in kaart brengen van verschillende varianten van normen, wordt wel voortgezet. De resultaten van dit traject kunnen te zijner tijd gebruikt worden bij de voorbereidingen van een volgend kabinet. Dit is ook aan uw Kamer kenbaar gemaakt5.
Alle aspecten die door deelnemers naar voren worden gebracht tijdens de bijeenkomsten worden door het externe bureau verwerkt in een eindrapportage. Deze rapportage wordt opgeleverd aan het Ministerie van VWS. Naast de trajecten die worden georganiseerd waarin gemeenten en burgers om inbreng wordt gevraagd, zijn verschillende andere deelonderzoeken uitgezet. De opbrengst van de verschillende deeltrajecten samen wordt meegenomen in het opstellen van varianten van nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg, wat centraal staat in fase 1 van het ambtelijke traject.
Wat bent u van plan te doen, als mensen vooral aangeven dat zij niet willen dat de spoedeisende hulp (SEH) in hun regio verdwijnt?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Zijn er plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen of wordt daarover nagedacht?
Voor zover bij mij bekend zijn er geen plannen om de SEH in Goes en/of Terneuzen te sluiten of af te bouwen en wordt daar ook niet over nagedacht.
Hoe staat het met de plannen rondom de hervorming van de 45-minutennorm? Heeft deze bijeenkomst hiermee te maken? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het feit dat de ontwikkelingen rondom de 45-minutennorm controversieel verklaard zijn?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 is deze bijeenkomst georganiseerd in het licht van het traject rondom nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit in de acute zorg. In deze kabinetsperiode is een start gemaakt met dit proces. Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld6 is dit (demissionaire) kabinet van mening dat de huidige norm, de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde, niet voldoet. Het traject rondom de vervanging van de 45-minutennorm voor SEH’s en afdelingen acute verloskunde is controversieel verklaard door uw Kamer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 zal het demissionaire kabinet dus geen besluiten nemen over deze norm. Echter het controversieel verklaren neemt de urgentie, en het oorspronkelijke beoogde doel, niet weg. Ook een volgend kabinet zal hier een beslissing over moeten nemen. Wegens het (maatschappelijke) belang van het traject wordt het lopende ambtelijke traject met verkennende gesprekken met onder andere burgers, gemeenten en veldpartijen daarom wel voortgezet. Deze ambtelijke verkenning kan te zijner tijd worden gebruikt door een volgend kabinet om een zo afgewogen mogelijk besluit te kunnen nemen.
De tekortkomingen in de geboortezorg voor asielzoekers |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het promotieonderzoek en de daaruit volgende berichtgeving inzake de geboortezorg voor asielzoekers in Nederland?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de onderzoeksuitkomsten waarin nogmaals wordt aangetoond dat zwangere asielzoekers meer kans hebben om hun kind te verliezen rond de bevalling, waar eerder naar is gevraagd door het lid Kuzu?3 Welke lessen kunnen er uit dit onderzoek getrokken worden ten opzichte van uw beantwoording destijds?
De berichtgeving bouwt voort op een eerdere publicatie. Er wordt daarbij ook teruggevallen op data die in eerdere publicaties is gebruikt. Dit betreft dezelfde data als waar de eerdere vragen van het lid Kuzu betrekking op hadden.
Wij herkennen de cijfers dan ook en betreuren deze.
Het COA plaatst sinds de zomer van 2023 zwangere vrouwen die bij hun aankomst in Ter Apel 34 weken of langer zwanger zijn in de locatie Musselkanaal. Alle betrokken organisaties (COA, verloskundige praktijk, kraamzorg) op de locatie Musselkanaal zijn hier goed op voorbereid. Punt van aandacht is dat de doorstroom naar andere locaties van de bevallen vrouwen door capaciteitsproblemen stagneert waardoor er niet altijd voldoende plekken vrijkomen voor nieuwe zwangere vrouwen. Het COA werkt binnen de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met alle betrokken partijen (verloskundigen, gynaecologen. JGZ, kraamzorg, GZA) voortdurend samen om de zorg voor zwangere bewoners op peil te houden of waar nodig te verbeteren. Het COA en de deelnemers van de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters hebben meegewerkt aan het onderzoek en hebben kennisgenomen van de uitkomsten. De aanbevelingen die betrekking hebben op communicatie worden meegenomen in de aanpassingen van de Ketenrichtlijn geboortezorg asielzoeksters.
Wel wijs ik erop dat een deel van de vrouwen die zich in Ter Apel melden al hoogzwanger is bij aankomst in Nederland. Deze vrouwen hebben dus (het grootste) deel van hun zwangerschap geen begeleiding en medische zorg gehad in Nederland en wellicht helemaal geen zorg gedurende de eerdere periode van hun zwangerschap. Dat maakt een vergelijking met de Nederlandse bevolking lastig en het is dan ook niet noodzakelijkerwijs zo dat hogere babysterfte het gevolg is van minder goede zorg aan deze groep zwangere asielzoekers die in Nederland is aangekomen dan aan andere vrouwen in Nederland.
Zijn er maatregelen genomen om deze verontrustende resultaten tegen te gaan sinds uw beantwoording destijds? Zo ja, welke en in hoeverre hebben deze resultaat gehad? Zo nee, waarom niet?
Er is, zoals uiteengezet, geen eenduidige oorzaak aan te wijzen van babysterfte rondom de zwangerschap. In hoeverre de maatregelen zoals benoemd in antwoord 2 resultaat hebben gehad valt daarmee lastig te zeggen.
Bent u nog steeds van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers voldoende is geborgd, zoals u in de eerder genoemde beantwoording heeft gesteld? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de conclusies van dit promotieonderzoek? Zo nee, welke stappen kunnen genomen worden?
Ja. De toegang tot de geboortezorg is ook voor asielzoeksters in Nederland goed geregeld. Dat neemt niet weg dat het COA altijd blijft kijken waar verbeteringen mogelijk zijn, ook wanneer uitkomsten van onderzoek bekend worden zoals in dit geval. De aanbevelingen uit dit onderzoek worden ook besproken in de ketenwerkgroep geboortezorg asielzoeksters met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties.
Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot de inhoud van uw eerder naar de Kamer gestuurde brief «Tolken in de zorg»,4 gezien het feit dat het onderzoek stelt dat onder meer de taalbarrières deze percentages veroorzaken?
De Kamerbrief «tolken in de zorg» is op 27 november jongstleden aan uw Kamer verstuurd. Deze brief heeft betrekking op de inzet van tolken voor anderstaligen binnen de vijf zorgwetten. Deze Kamerbrief benoemt ook dat – binnen de zorgverzekeringswet – sinds 2023 een (tijdelijke) toeslagprestatie is gecreëerd voor de inzet van tolken voor anderstaligen in de geboortezorg (verloskundige zorg en kraamzorg).
De (geboorte)zorg voor asielzoekers valt buiten de scope van de Kamerbrief, want deze valt onder de Regeling Medische Zorg Asielzoekers (RMA). Binnen de RMA is het mogelijk om tolken in te zetten binnen de zorg voor asielzoekers. Dit geldt ook voor de geboortezorg.
Bent u bereid om, naast de eerder aangekondigde onderzoeken en verkenningen inzake (structurele financiering voor) tolkenvoorzieningen, zoals naar gevraagd in de door de Kamer aangenomen motie Paulusma en Bikker,5 te bezien hoe meer tolken ingezet kunnen worden in de geboortezorg voor asielzoekers en hoe dit structureel gefinancierd kan worden?
Zorgverleners kunnen altijd een telefonische tolk inschakelen op kosten van het COA wanneer zij asielzoekers of vergunninghouders behandelen die onder verantwoordelijkheid van het COA vallen. Binnen de zorgverzekeringswet is, zoals bij vraag 5 ook wordt aangegeven, sinds vorige jaar een bekostiging voor verloskundige zorg en kraamzorg mogelijk.
Bent u bereid om, zoals een van de aanbevelingen stelt, zwangere vrouwen (met hun gezin) op specifieke plekken op te vangen en daar alle geboortezorg te concentreren, zodat er minder verplaatsingen van zwangere vrouwen plaatsvinden (prenatale groepszorg)? Zo nee, waarom niet indien dit de geboortezorg, omstandigheden en communicatie tussen zorgverleners verbetert en het aantal verplaatsingen beperkt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 worden sinds afgelopen zomer zwangere vrouwen die bij aankomst in Ter Apel 34 weken zwanger zijn opgevangen in de locatie Musselkanaal mits daar plek is. Niet alle asielzoeksters die (moeten) bevallen in Nederland worden in Musselkanaal opgevangen. Er zijn vrouwen die in het begin van hun zwangerschap aankomen in Ter Apel en naar een andere locatie gaan en er zijn vrouwen die zwanger raken of constateren dat ze zwanger zijn terwijl ze op een opvanglocatie (Ter Apel of anderszins) verblijven.
Wanneer bewoonsters op een andere locatie verblijven en constateren dat zij zwanger zijn, blijven zij gewoon op die locatie wonen en krijgen ze daar de zorg die ze nodig hebben. Wanneer een zwangere vrouw bijvoorbeeld ook schoolgaande kinderen heeft, kent een verhuizing vanwege een zwangerschap naar een speciale locatie ook vele nadelen. Het betekent dan immers twee extra verhuisbewegingen voor de hele familie. Wanneer vrouwen op een locatie speciaal voor zwangeren na de bevalling niet verhuizen, zal deze locatie heel snel vol zijn en is er geen plek meer beschikbaar voor nieuwe zwangeren.
Kunt u separaat reageren op de overige aanbevelingen en conclusies zoals genoemd in het onderzoek, zoals de communicatieproblemen tussen zorgverleners?
Voor wat betreft het terugdringen van het aantal verhuizingen ben ik het eens met de aanbevelingen dat het aantal verhuizingen zo veel als mogelijk gereduceerd moet worden. Dat is overigens onderdeel van een veel bredere wens die het COA en ik al vaker hebben benadrukt. Onnodige verhuisbewegingen zijn onwenselijk en het streven is die terug te brengen. Helaas komen momenteel verhuizingen om diverse redenen veelvuldig voor, zoals ten gevolge van het sluiten van een opvanglocatie of als gevolg van de opvangprocedure. Daarnaast verhuizen bewoners ook op eigen verzoek, bijvoorbeeld naar een azc waar familie verblijft. Zwangere asielzoeksters worden in principe 6 weken voor de uitgerekende datum tot 6 weken na de bevalling niet meer verhuisd of overgeplaatst. Alleen in overeenstemming met GZA, de verloskundig zorgverlener en de asielzoekster ter uitsluiting van medisch risico’s kan van deze termijn worden afgeweken.
Het weigeren van palliatieve zorg vanwege het bereiken van het budgetplafond. |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met signalen uit het veld dat palliatieve zorg in eerste instantie geweigerd werd omdat het budgetplafond voor palliatieve zorg thuis voor dit jaar bereikt zou zijn bij Zilveren Kruis?
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat thuis kunnen sterven geweigerd werd vanwege (een misverstand rondom) het budgetplafond en het feit dat dit al meerdere jaren speelt?
Dit was een vervelend misverstand op een kwetsbaar moment. Gelukkig is dit misverstand in overleg met de zorgverzekeraar opgelost. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 3 kan een dergelijke situatie door goede en tijdige afstemming tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder veelal voorkomen worden.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de afspraak van zorgverzekeraars en zorgaanbieders dat het budgetplafond geen belemmering mag vormen om thuis te kunnen sterven?
De meeste zorgverzekeraars hebben met gecontracteerde zorgaanbieders afspraken over omzetplafonds. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om gedurende het jaar te monitoren hoe de gerealiseerde omzet zich verhoudt tot het omzetplafond. Als er overschrijding dreigt dient de zorgaanbieder tijdig een verzoek in te dienen voor ophoging van het omzetplafond. Dat is bij de meeste zorgverzekeraars bij een bepaald percentage van het plafond, bijvoorbeeld 70%. Wanneer de informatie uit de aanvraag compleet is, ontvangt de zorgaanbieder bericht van de zorgverzekeraar en volgt binnen een paar weken uitsluitsel over het wel/niet ophogen van het plafond. Het is dus van belang dat er tijdig een aanvraag wordt gedaan. Het kan voorkomen dat een gecontracteerde zorgaanbieder een zorgvraag krijgt aangemeld van een cliënt voor palliatief terminale zorg (PTZ), maar dat de betreffende aanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt. De zorgaanbieder dient dan de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. Mocht dit niet lukken dan heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling van de zorgverzekeraar, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren. Uit navraag bij de zorgverzekeraars blijkt overigens dat tijdige en goed onderbouwde aanvragen voor budgetophoging met betrekking tot PTZ veelal voortvarend en welwillend worden behandeld door de zorgverzekeraars.
Hoe verhouden deze signalen zich tot de genoemde voornemens in de brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», d.d. 14 december 2023?1
De voornemens in de brief zijn erop gericht om de zorg voor patiënten in de palliatieve fase en hun naasten toegankelijker en beter bereikbaar te maken en beter te laten aansluiten bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften. In het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II) wordt hier langs verschillende lijnen, samen met de mensen om wie het gaat en met alle betrokken partijen aan gewerkt. Signalen over waar het knelt worden hierin meegenomen.
Wordt in de aangekondigde toekomstverkenning van het RIVM ook het oplossen van de problematiek rondom budgetplafonds bij de palliatieve zorg meegenomen?
Actuele knelpunten worden nu al meegenomen in de activiteiten in het kader van het NPPZ II. De toekomstverkenning start met een overzicht van de huidige stand van zaken, zowel van alles wat goed gaat als de knelpunten. Vervolgens wordt vooruitgekeken naar 2050: met welke toekomstige scenario’s moet er rekening worden gehouden? Op basis daarvan zal samen met alle betrokken partijen worden gewerkt aan een toekomstagenda voor de palliatieve zorg, voor ná het NPPZ II.
Wanneer en op welke manier wordt verwacht dat de oplossingsrichtingen van de Stichting Palliatieve Zorg Nederland (PZNL) zoals genoemd in de eerder genoemde brief «Stand van zaken palliatieve zorg en geestelijke verzorging», gaan bijdragen aan het voorkomen van deze signalen?
In het kader van het NPPZ II wordt voor de korte termijn, middellange termijn en lange termijn in diverse samenhangende trajecten gewerkt aan de verbetering van de bekostiging van palliatieve zorg. Zodat de wijze van bekostiging ook bijdraagt aan de beoogde toegankelijke en goed bereikbare palliatieve zorg die aansluit bij de persoonlijke waarden, wensen en behoeften van de mensen.
Op de korte termijn worden knelpunten in de huidige bekostiging en contractering aangepakt. De oplossingen die Stichting PZNL met betrokken partijen opstelt worden geagendeerd bij de NZa en de zorgverzekeraars. Deze oplossingen vinden plaats binnen de bestaande financiering en dragen dus direct bij aan het voorkomen van knelpunten. En worden direct verwerkt in de informatievoorziening op Palliaweb en via de Handreiking financiering palliatieve zorg (www.palliaweb.nl/publicaties/handreiking-financiering-palliatieve-zorg) die jaarlijks wordt geactualiseerd.
Voor de langere termijn wordt geëxperimenteerd met nieuwe (innovatieve) financiering zoals TAPA$ (transmurale palliatieve zorg met passende bekostiging). De TAPA$ prestaties zijn ontworpen om dát gedeelte van transmurale palliatieve zorg te kunnen bekostigen en contracteren wat op dit moment nog niet regulier bekostigd is. En stimuleren de transmurale samenwerking rond de patiënt door zorgverleners. De experimenten in het kader van TAPA$ en in overleg met de zorgverzekeraars lopen tot eind 2027. De eerste resultaten zijn beschikbaar via Palliaweb (www.palliaweb.nl/beleid/tapa$).
Ook lopen via de NZa experimenten met alternatieve vormen van financiering (www.nza.nl/onderwerpen/palliatieve-zorg/experimenten-met-alternatieve-bekostiging). Eind 2031 vindt de borging van nieuwe bekostigingsmodellen uit de experimenten plaats.
In hoeverre zijn deze oplossingsrichtingen al geagendeerd bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de zorgverzekeraars? Worden deze gedeeld met de Kamer?
Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 6, wordt aan deze oplossingsrichtingen in gezamenlijkheid met NZa, zorgverzekeraars en andere betrokken partijen gewerkt. In de recente Kamerbrief is gecommuniceerd wat de stand van zaken is van de oplossingsrichtingen die in de verschillende trajecten worden uitgewerkt. Eind dit jaar zal een volgende Kamerbrief palliatieve zorg worden verzonden waarin opnieuw de stand van zaken van de verschillende trajecten rond de bekostiging zal worden gegeven.
Hoeveel meldingen komen er sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg, in 2016, per jaar binnen over het vastlopen van palliatieve zorg thuis vanwege onder andere budgettaire redenen?
Sinds de oprichting van het praktijkteam palliatieve zorg komen er per jaar één à twee meldingen binnen in verband met het budgetplafond. Over de bekostiging in brede zin komen meer meldingen binnen. Het gaat vaak om vragen over indicatiestelling, over medicatie/voeding/hulpmiddelen, of contractering. Via steeds betere informatievoorziening (via de Handreiking financiering palliatieve zorg, andere informatie op Palliaweb en via de website Regelhulp www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz) worden de meeste vragen ondervangen. Bij een melding over vastlopen van palliatieve zorg wordt met de zorgverzekeraar bekeken wat er speelt en hoe dit opgelost kan worden.
Zijn er meer signalen bij de NZa bekend van zorgverzekeraars die ondanks de gemaakte afspraken wel degelijk een budgetplafond (lijken te) hanteren bij het vergoeden van palliatieve zorg?
De NZa heeft mij bericht dat er één signaal over het budgetplafond bij palliatieve zorg is ontvangen in juni 2021. Dit is voordat de genoemde afspraken zijn gemaakt en na interventie van de NZa opgelost. In december 2023 heeft de NZa één signaal ontvangen over problemen met een budgetplafond bij een thuiszorginstelling. Dit signaal ging echter niet specifiek over palliatieve zorg.
Zijn er, naast het contact opnemen met het praktijkteam palliatieve zorg, nog andere stappen die verzekerden kunnen nemen als hun zorgverzekeraar palliatieve zorg weigert of als zorgaanbieders niet kunnen leveren?
Als een zorgaanbieder zijn omzetplafond bij de zorgverzekeraar heeft bereikt, dan dient deze de cliënt te melden dat hij geen mogelijkheid heeft om de cliënt in zorg te nemen en dient de zorgaanbieder de cliënt door te verwijzen naar een andere aanbieder in de regio. De zorgverzekeraar heeft vanuit zijn zorgplicht de verplichting de verzekerde te bemiddelen, bijvoorbeeld via de afdeling zorgbemiddeling, naar een andere aanbieder die de betreffende zorg wel kan leveren.
In hoeverre is er op dit moment een goed vindbaar, centraal publieksinformatiepunt over vraagstukken (specifiek over de financiering) rondom het levenseinde, conform het amendement Tellegen en Paulusma?2 Bent u van menig dat de informatie over de vraag waar men recht op heeft, duidelijk en vindbaar genoeg is?
De website Over palliatieve zorg www.overpalliatievezorg.nl/zorg-en-hulp/palliatieve-zorg-wie-betaalt-wat geeft duidelijke publieksinformatie over de verschillende vergoedingen van palliatieve zorg. In de landelijke publiekscampagnes Als je niet meer beter wordt (eind 2022) en Ongeneeslijk. Niet uitbehandeld (maart 2023 en eind 2023) is ook steeds verwezen naar de website Over palliatieve zorg, waar mensen naast financiële informatie ook alle andere informatie over de laatste levensfase kunnen vinden.
Voor vragen over financiering van zorg in de laatste levensfase is ook de website Regelhulp een duidelijk en vindbaar informatiepunt www.regelhulp.nl/onderwerpen/zorg-in-laatste-levensfase/ptz.
Bent u bereid om met diverse partijen uit het veld, zoals verpleegkundigen en de zorgverzekeraars, in gesprek te gaan over de signalen en de problemen waar zij tegenaan lopen? In hoeverre en op welke manier worden deze partijen betrokken bij de toekomstverkenningen en onderzoeken zoals aangekondigd in de eerdergenoemde brief?
Deze gesprekken vinden zeer regelmatig plaats. De genoemde partijen zijn ook betrokken bij de uitvoering van het NPPZ II en werken en denken zo dus samen met alle andere betrokken partijen mee aan alle activiteiten die in het kader van het programma worden uitgevoerd.
Wanneer verwacht u de eerste terugkoppeling aan de Kamer te kunnen geven omtrent de verbeteringen in de financiering en governance binnen de palliatieve zorg?
De volgende Kamerbrief over de stand van zaken palliatieve zorg zal in december 2024 naar de Kamer worden gezonden.
Welke concrete maatregelen kunt u momenteel treffen om te garanderen dat mensen thuis waardig kunnen sterven?
De huidige maatregelen in het NPPZ II zijn erop gericht om enerzijds mensen bewust te maken van het levenseinde. En daarnaast mensen ervan bewust te maken dat het belangrijk is om tijdig hierover te praten, met naasten en met zorgverleners. Ook is het voor zorgverleners van belang dat zij zich realiseren dat er naast curatieve zorg ook palliatieve zorg mogelijk is en dat zij de mogelijkheden tijdig bespreekbaar maken bij hun patiënten en hun naasten. Op deze manier kunnen mensen tijdig hun wensen en behoeften kenbaar maken en kan het nodige al worden voorbereid. Verder is het van belang dat aan de voorwaarden voor goede en toegankelijke zorg wordt voldaan met daarbij passende bekostiging. Ook daaraan wordt gewerkt in het NPPZ II. Dit alles vergroot de mogelijkheid dat mensen thuis waardig kunnen sterven.
Een artikel van EenVandaag met de titel ´Waarom het eigen risico afschaffen 3,4 miljard kost, maar ook 6 miljard´ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag over de kosten van het eigen risico?1
Ja.
Kunt u de onderbouwing en berekeningen van het Ministerie van VWS uitleggen waaruit blijkt dat het afschaffen van het eigen risico zou leiden tot extra kosten van 2,6 miljard euro (6 –/–3,4), als gevolg van een toename in patiëntenstromen naar de tweedelijnszorg?
Voor de berekening van de kosten van het afschaffen van het eigen risico is aangesloten bij de berekeningswijze zoals in Zorgkeuzes in Kaart. In Zorgkeuzes in Kaart worden twee soorten kosten onderscheiden: het financierings- en het remgeldeffect.
Het eerste type effect, het financieringseffect, betreft het wegvallen van de opbrengsten van het eigen risico. Deze opbrengsten zijn geraamd op circa € 3,4 miljard in 2024 maar nemen toe over de tijd. Dat komt omdat de opbrengsten afhangen van de ontwikkeling van de zorguitgaven. De tabel hieronder toont de verwachte opbrengsten van het eigen risico zoals in de VWS-begroting 2024 is opgenomen. Deze berekeningen worden door VWS gemaakt en worden meerdere malen per jaar geactualiseerd.
2024
2025
2026
2027
2028
Opbrengsten eigen risico in miljarden
€ 3,4
€ 3,3
€ 3,5
€ 3,7
€ 3,8
Het eigen risico draagt niet alleen bij aan de financiering van de curatieve zorg, maar ook aan het kostenbewustzijn van verzekerden, waardoor mensen langer nadenken of een beoogde behandeling passend is en onnodig zorggebruik wordt geremd. Dit is het tweede effect, het remgeldeffect. Afschaffing van het eigen risico leidt tot hogere collectieve zorguitgaven omdat het remmende effect van het eigen risico vervalt. Mensen zullen zich minder bewust zijn van de kosten van zorg en daardoor naar verwachting vaker een beroep doen op zorg. Deze verwachting is in lijn met de internationale wetenschappelijke literatuur. Voor Zorgkeuzes in Kaart 2020 heeft het CPB berekend dat het afschaffen van het verplicht eigen risico leidt tot € 2,1 miljard hogere zorguitgaven.2 In de VWS-cijfers wordt aangesloten bij deze berekening van het remgeldeffect door het CPB. Kanttekening daarbij is dat deze berekening over 2021 gaat. Sinds Zorgkeuzes in
Kaart 2020 heeft het CPB deze berekeningen niet opnieuw geactualiseerd.
Deze doorrekening dient van een update voorzien te worden om de actuele stand van het remgeldeffect te bepalen.
Het CPB geeft overigens aan dat in de berekening en dus de omvang van het remgeldeffect van het huidige eigen risico is meegenomen dat iemand door het eigen risico eerst af kan zien van zorg, waardoor zijn gezondheid verslechtert en hij later alsnog meer zorg nodig heeft en hogere zorgkosten maakt.
In 2023 is onderzoek gedaan naar het vrijwillig eigen risico.3 Afschaffing van het vrijwillig eigen risico zou leiden tot een toename van de totale zorguitgaven met circa € 0,1 miljard per jaar, wat volledig bestaat uit het remgeldeffect.
De totale kosten van het afschaffen van het eigen risico zijn gelijk aan de wegvallende opbrengsten van het eigen risico, zoals in de VWS-begroting opgenomen, plus de verwachte hogere uitgaven door het remgeldeffect zoals door het CPB berekend. Het totaal hiervan neemt toe van circa € 5,5 miljard in 2025 tot circa € 6 miljard in 2028. Deze kosten zullen verder toenemen in de toekomst, de mate van stijging is afhankelijk van de ontwikkeling van de zorguitgaven.
Op basis van welke aannames en gegevens zijn deze berekeningen gemaakt en zijn deze voldoende representatief en betrouwbaar gebleken?
Het CPB heeft de afgelopen jaren veel onderzoek gedaan naar de effecten van eigen betalingen in de zorg. Ook hebben zij voor Zorgkeuzes in Kaart een eigenbetalingenmodel ontwikkeld waarmee zij het remgeldeffect van verschillende maatregelen kunnen inschatten. Het door het CPB ontwikkelde model is een micro-simulatiemodel. Het model is gebaseerd op individuele gegevens van zorggebruik en -kosten van verzekerden in de Zvw over een periode van zes jaar en onderzoekt op deze data hoe mensen reageren op een eigen betaling. Het CPB gebruikt deze uitkomsten om te simuleren hoe mensen zullen reageren op wijzigingen in eigen betalingen. De uitkomsten van het model zijn volgens het CPB in lijn met verschillende wetenschappelijke onderzoeken die het remgeldeffect van het verplicht eigen risico voor de Nederlandse bevolking in kaart hebben gebracht (evenals onderzoeken gericht op de situatie in de Verenigde Staten).
Het CPB heeft hier ten tijde van Zorgkeuzes in Kaart 2020 twee onderzoeken over gepubliceerd. Een CPB-achtergronddocument «Eigen betalingen in de Zorgverzekeringswet»4 met daarin een beschrijving van de gebruikte methodes bij de berekening van het remgeldeffect en een wetenschappelijk paper «A Structural Microsimulation Model for Demand-Side Cost-Sharing in Healthcare» met daarin de technische beschrijving van het ontwikkelde model door het CPB.5
Zijn er recente praktijkvoorbeelden of vergelijkbare situaties in andere landen waaruit blijkt dat het volledig afschaffen van het eigen risico leidt tot een aanzienlijke en onbeheersbare toename van patiënten die doorverwezen willen worden naar de tweedelijnszorg? Als dat het geval is, kunt u deze voorbeelden nader toelichten?
Er zijn geen (recente) voorbeelden uit andere landen bekend waarbij het gehele eigen risico is afgeschaft, het vraagt nader onderzoek om hier beter zicht op te krijgen. Het is hierbij goed op te merken dat eigen betalingen in elk land anders georganiseerd zijn. De tendens lijkt daarbij dat eigen betalingen juist vaker geïntroduceerd of verhoogd worden, dan afgeschaft worden.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de kosten en baten van het afschaffen van het eigen risico in de zorg en de resultaten hiervan met de Kamer te delen?
Het afschaffen van het eigen risico zal de collectieve zorguitgaven doen toenemen, doordat het remgeldeffect van het eigen risico gedeeltelijk vervalt. Dit kan de betaalbaarheid, en daarmee ook de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg, op langere termijn onder druk zetten. Dat eigen betalingen en ook het eigen risico leiden tot lagere collectieve zorguitgaven, en vice versa, is vaak wetenschappelijk onderzocht en aangetoond, zowel in Nederland als bijvoorbeeld in de Verenigde Staten6, 7, 8, 9, 10, 11.
Bij zorgmijding kan onderscheid gemaakt worden tussen gewenste en ongewenste zorgmijding. Het eigen risico leidt tot minder zorgvraag, wat gewenst is als het gaat om onnodige zorg, niet noodzakelijke, niet effectieve of onnodig dure zorg, en ongewenst als het leidt tot het mijden van medisch noodzakelijke zorg. Uit onderzoek van Nivel, dat in 2015 in opdracht van de Consumentenbond, de LHV, ZN en VWS is uitgevoerd, blijkt dat een toenmalige grote stijging van het eigen risico niet gepaard is gegaan met een stijging van het aantal zorgmijders. Ook blijkt er uit dit onderzoek dat niet-financiële redenen ook een rol spelen bij het mijden van zorg. Nivel heeft in een recente publicatie ook gekeken in hoeverre mensen afzien van zorg en in hoeverre kosten daarbij een rol speelden.12
Dit onderzoek betreft echter een vragenlijst op een kleine, niet-representatieve groep respondenten. Afgezien van dit onderzoek is er weinig onderzoek beschikbaar waarin wordt gekeken welke zorg wordt gemeden door het eigen risico én in hoeverre dit gewenst of ongewenst is. Om hier meer inzicht in te krijgen zou vervolgonderzoek nodig zijn.
Het vervallen van het remgeldeffect en de extra zorgvraag die daaruit ontstaat zou eveneens tot wachtlijsten kunnen leiden bij onvoldoende beschikbaarheid van personeel of capaciteit. Gegeven de vele onderzoeken die reeds zijn uitgevoerd acht ik op dit moment aanvullend onderzoek niet opportuun. Mocht in de toekomst het voornemen bestaan om het eigen risico af te schaffen, zou het wenselijk zijn om ook goed te kijken naar de gevolgen voor de toegankelijkheid van de zorg.
Welke maatregelen neemt het kabinet op dit moment om de zorgkosten op lange termijn beheersbaar te houden en de financiële druk op de samenleving te verminderen?
Het coalitieakkoord bevat maatregelen om de stijging van de zorguitgaven te beteugelen. Het kabinet heeft deze maatregelen mede vormgegeven met onder andere het IZA-akkoord (integraal zorgakkoord), WOZO (Wonen ondersteuning en zorg voor ouderen) en GALA (Gezond en actief leven akkoord), waardoor de groei van de zorguitgaven wordt afgeremd («minder meer») en de zorg betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen.13
Daarnaast zijn er afgelopen voorjaarsbesluitvorming aanvullende maatregelen getroffen die ook de groei van de uitgaven aan zorg verder beteugelen, zoals de herinvoering van de inkomensafhankelijke bijdrage in de Wmo, maatregelen in de Zvw-sectoren niet vallend onder het Integraal Zorgakkoord (IZA) en Maatwerk in de PGB.
Daarnaast heeft het Kabinet verschillende maatregelen genomen om zorg betaalbaar te houden op individueel niveau. Ik noem de volgende maatregelen:
Wat is uw visie op het eigen risico in relatie tot solidariteit en rechtvaardigheid binnen het zorgstelsel?
Het Nederlandse zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit: gezonde mensen betalen mee aan de zorg voor chronisch zieken, jongeren betalen mee aan de zorg voor ouderen, en we houden rekening met de draagkracht van mensen. Het eigen risico legt inderdaad een relatief klein deel van de zorgkosten nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Dit vind ik rechtvaardig, want door deze medefinanciering wordt de druk op de nominale premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico maakt mensen daarnaast kostenbewust: het eigen risico draagt door het remeffect op de zorgkosten ook bij aan het terugdringen van niet-noodzakelijke zorg en daardoor aan het dempen van de stijging van de nominale premie.
Ook zijn zorgverzekeraars verplicht alle verzekeringsplichtigen te accepteren voor de basisverzekering en mogen zij de gevraagde premie niet differentiëren naar persoonskenmerken. De risicoverevening heeft als doel een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars te creëren en prikkels tot (indirecte) risicoselectie weg te nemen. Daarnaast draagt de overheid via de zorgtoeslag bij aan de premie voor de basisverzekering en het gemiddelde verplicht eigen risico voor mensen met een lager inkomen. In ons curatieve zorgstelsel is er mede hierdoor sprake van een hoge mate van risicosolidariteit én van inkomenssolidariteit.
Ten slotte wordt opgemerkt dat de eigen betalingen in Nederland internationaal gezien relatief laag zijn. De eigen betalingen bedragen in Nederland circa 9% ten opzichte van de totale zorgkosten, terwijl dat aandeel in andere EU-landen op gemiddeld 18% ligt.
Wat zijn de kosten voor zorgverzekeraars om het eigen risico systeem uit te voeren?
Een precies en recent bedrag van de uitvoeringskosten van het eigen risico voor zorgverzekeraars is niet bekend. In het rapport Zorgkeuzes in Kaart 202014 is uitgegaan van € 40 miljoen euro per jaar. Dit bedrag is gebaseerd op een onderzoek van Ecorys uit 2011.15
Hoeveel rente- en incassokosten zijn in het laatst bekende jaar (2022?) in rekening gebracht voor te late betalingen van het eigen risico en voor hoeveel personen gold dit? Wat waren de uitvoeringskosten van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) hiervoor?
Het is mij niet bekend hoeveel rente- en incassokosten door zorgverzekeraars in rekening zijn gebracht voor te late betalingen van het eigen risico. Het CAK heeft hierin geen rol. Het CAK is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de wanbetalersregeling. Verzekerden met een betalingsachterstand van 6 maanden zorgpremie worden door de zorgverzekeraar aangemeld voor deze regeling. Zij behouden de polis die zij hebben afgesloten. Het CAK legt in dat geval een bestuursrechtelijke premie op ter hoogte van 120% van de gemiddelde zorgpremie. Dit staat los van betalingsachterstanden van het eigen risico. Verzekerden in de wanbetalersregeling krijgen door de zorgverzekeraar het eigen risico opgelegd. De uitvoeringskosten van de wanbetalersregeling zijn voor het CAK € 13,9 mln.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het bericht 'Meer jonge vrouwen op eerste hulp na zelfverwonding of suïcidepoging'. |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat het aantal jonge vrouwen dat op de eerste hulp belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging in negen jaar tijd met circa 50 procent gestegen is?1
Het signaal dat er een toename te zien is in het aantal zelfverwondingen of suïcidepoging bij jongeren/jong volwassenen is een zeer zorgelijke ontwikkeling. Er is sprake van meerdere oorzaken waaronder eenzaamheid, stress over mondiale ontwikkelingen (klimaat en oorlogen), prestatiedruk, sociale media en piekeren over onder andere het eigen toekomstperspectief (wonen, werk), die een negatief effect op de eigen mentale gezondheid kunnen hebben. De oplossing ligt dan ook niet bij één partij of domein, maar maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid is van meerdere sectoren, denk hierbij onder andere scholen, gemeenten en werkgevers. Suïcidepreventie start vroeg in de preventieketen. Het verbinden van de aanpak suicidepreventie en de aanpak van de mentale gezondheid in Nederland draagt daaraan bij. Zie ook de antwoorden bij vragen 2 en 3.
Welke onderzoeken lopen er momenteel in Nederland die dit fenomeen onderzoeken?
Onderstaande onderzoeken worden vanuit Stichting 113 Zelfmoordpreventie uitgevoerd en richten zich op de groep jongvolwassenen:
Welke maatregelen worden momenteel genomen om het aantal zelfverwondingen en suïcidepogingen door jonge vrouwen en door jongeren in het algemeen terug te dringen? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze maatregelen, gezien deze recente cijfers?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is sprake van een stapeling van problemen die niet vanuit één domein aangepakt kunnen worden. Met de in juni 2022 gelanceerde aanpak «mentale gezondheid van ons allemaal» wordt vanuit verschillende domeinen naar de mentale gezondheid en weerbaarheid gekeken. Suicidepreventie begint immers vroeg in de keten bij het versterken van de mentale gezondheid. Hieronder geef ik aan op welke manier aandacht wordt gegeven aan de groep «jongvolwassenen» binnen het suïcidebeleid.
In de hierboven genoemde aanpak is specifiek aandacht voor jongeren in hun verschillende leefomgevingen. Met de aanpak stimuleren we het ontwikkelen van mentale gezondheidsvaardigheden, dragen we bij aan het bespreekbaar maken van mentale problemen en geven we mensen (in het bijzonder jongeren) handvatten om hiermee om te gaan. Een voorbeeld is het programma Welbevinden op school, waarbij op scholen praktische handvatten worden aangeboden en scholen kunnen werken aan een gezond pedagogisch leerklimaat. Gemeenten ontvangen vanuit het Gezond en Actief Leven Akkoord financiële middelen om mentale gezondheid mee te nemen in de beleidsplannen.
In de vervolgaanpak Actieprogramma Eén tegen eenzaamheid wordt aandacht gegeven aan het verminderen en voorkomen van eenzaamheid onder alle leeftijden en groepen.
Bij Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vanuit de Landelijke Agenda (LA) Suicidepreventie ook specifiek aandacht gegeven aan de groep jongvolwassenen (vrouwen en mannen) tot en met 30 jaar. Onder andere gaat het dan om het programma STORM. STORM3 heeft het voorkomen van depressies en suïcides onder jongeren (12–18 jaar) tot doel. Daarnaast is projectmatig ingezet op de groep jongvolwassenen en hen te ondersteunen. Met name het gesprek over en met deze groep is gevoerd en tot nu toe zijn ongeveer veertig organisaties hierop aangehaakt. Om jongvolwassenen – en zeker ook jonge vrouwen – binnen hun eigen leefwereld nog beter te bereiken wordt ook de komende periode gekeken welke acties hiervoor nodig zijn.
Met het nemen van deze maatregelen hopen we jongvolwassenen (vrouw en mannen) te ondersteunen bij vragen over hun mentale gezondheid. Dit leidt uiteindelijk tot het versterken van hun mentale gezondheid.
Wat is de staat van de geestelijke nazorg nadat iemand op de eerste hulp is belandt vanwege zelfverwonding of een suïcidepoging?
Het is aan ziekenhuizen om te zorgen voor beleid rondom de geestelijke nazorg van iemand die door zelfverwonding of een suïcidepoging op de eerste hulp belandt. De multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag geeft professionals aanbevelingen voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag.4
Stichting 113 Zelfmoordpreventie heeft geen totaaloverzicht van het beleid in alle ziekenhuizen, maar coördineert vanuit de Landelijke Agenda Samen Minder Suïcide wel het «113 Netwerk Ziekenhuizen».
De 24 aangesloten ziekenhuizen geven extra aandacht aan suïcidepreventie.
Dat doen zij door het bewustzijn en de kennis van het zorgpersoneel te vergroten en hun vaardigheden rond dit thema te verbeteren: het herkennen en bespreken van suïcidaliteit en patiënten doorverwijzen naar de psychiater/crisisdienst.
Dit alles in lijn met de multidisciplinaire richtlijn / zorgstandaard diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag. In 2024 en 2025 vindt onderzoek plaats naar de effecten van de inzet van het netwerk en de ziekenhuizen, eerste uitkomsten worden eind 2024 verwacht.
Bent u het ermee eens dat toegang tot goede geestelijke gezondheidszorg (ggz) vitaal is om deze trend te keren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heeft de toename van zelfverwondingen en suïcidepogingen bij jongeren en jongvolwassen meerdere en zeer verschillende maatschappelijke oorzaken. Dat maakt dat het ombuigen van deze trend een verantwoordelijkheid van meerdere domeinen is. Een goed toegankelijke geestelijke gezondheidszorg en laagdrempelige algemeen toegankelijke voorzieningen voor zelfhulp zijn hier belangrijke onderdelen in.
Voor het verbeteren van de toegankelijkheid van de ggz zijn in het IZA concrete afspraken gemaakt over onder andere een betere samenwerking van de ggz met de eerstelijnszorg en het sociaal domein, het vergroten van de behandelcapaciteit door de inzet van hybride en digitale zorg en door het creëren van een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten. Ook zijn in het IZA afspraken gemaakt over het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz.
Hoe heeft de contractering in de ggz zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Bent u het ermee eens dat de moeizame contractering in de ggz bijdraagt aan de wachttijden in deze sector?
Goede contractering draagt bij aan het toegankelijk houden van ggz-zorg, en daarmee ook de wachttijden. Een goed contracteerproces en het tijdig afronden van de contractering vraagt stevige inspanning van zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars. In het IZA zijn daarom uitgebreide afspraken gemaakt over het tijdig afronden van het inkoopproces en het geven van meer inzicht in de kwaliteit van de geleverde zorg. Partijen zetten hier met een breed verbetertraject volop op in.
Wat betreft de contractering voor 2024 zijn er geen brede signalen die erop duiden dat het contracteerseizoen moeizaam verloopt. Tijdens het laatste peilmoment van 22 december 2023 van alle GGZ-instellingen waarbij een contract is aangeboden, was op dat moment in 64% van de gevallen een contract afgesloten en was duidelijk dat bij deze zorgaanbieders de zorg wordt vergoed. Bij 25% van de instellingen was er op dat moment (nog) geen contract, maar was al wel duidelijk dat bij deze instellingen de zorg volledig wordt vergoed. In 6% van de gevallen was er op dat moment nog geen contract en wordt de zorg mogelijk deels niet vergoed. In 3% van de gevallen wordt de zorg meestal niet volledig vergoed.
Bij de overige GGZ aanbieders waarbij een contract is aangeboden, is er in 90% van de gevallen sprake van een contract en wordt de zorg volledig vergoed. Bij 2% wordt de zorg volledig vergoed zonder contract en bij 8% is (nog) geen contract geen volledige vergoeding. Verzekeraars geven aan dat er voor de GGZ met meer zorgaanbieders de overeenstemming is om tot een contract te komen ten opzichte van vorig jaar.
In het voorjaar van 2024 zullen de IZA-partijen terugblikken op het huidige contracteerseizoen. Uw Kamer wordt over de uitkomsten van deze evaluatie geïnformeerd. Daarnaast wil ik benadrukken dat een zorgverzekeraar een zorgplicht heeft jegens zijn verzekerden. Dit betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Daartoe moeten zorgverzekeraars voldoende zorg inkopen of vergoeden. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, dan kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen. Ik zie dan ook geen relatie tussen de contractering voor contractjaar 2023, die minder tijdig op gang kwam, en de wachttijden in de GGZ. Wachttijden vormen een complex probleem waar meerdere factoren aan ten grondslag liggen. Ik heb uw Kamer per brief van 21 december 2023 geïnformeerd over de toegankelijkheid van de ggz5.
Wat zijn de meest voorkomende redenen voor zorgverzekeraars om ggz-behandelaren uit te sluiten van contractering? Hoe vaak betreft het vrijgevestigde praktijken die uitgesloten worden van contractering?
Het maken van contractafspraken tussen aanbieder en zorgverzekeraar is belangrijk, omdat hiermee actief gestuurd kan worden op kwaliteit, toegankelijkheid, arbeidsbesparende maatregelen en passende zorg. Ik stimuleer daarom het sluiten van contracten via diverse afspraken in het IZA. Uit de monitor contractering 2022 van de NZa blijkt dat het vaker de zorgaanbieders dan de zorgverzekeraars zijn die geen contract willen afsluiten – bijvoorbeeld omdat het afsluiten van een contract tijd kost, omdat ze de tarieven te laag vinden of omdat ze het oneens zijn met de hoogte van een omzetplafond.
Daarnaast blijkt uit de monitor dat ongeveer 10% van het totaal aantal zorgaanbieders in de GGZ die werken zonder contract als reden opgeven dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten. Daarnaast geeft 12% van de ggz-instellingen en 9% van de vrijgevestigde zorgaanbieders zonder contract aan dat de zorgverzekeraar geen contract met hen wil afsluiten omdat het gaat om een nieuwe zorgaanbieder.
Genoemde redenen door de zorgverzekeraars voor het niet sluiten van een contract zijn twijfels over doelmatigheid, kwaliteit of integriteit, geen overeenstemming over de tarieven, of het feit dat er reeds voldoende zorg is ingekocht.
Bent u het ermee eens dat zolang er enorme wachtlijsten in de ggz zijn, het onverantwoord is om omzetplafonds te hanteren voor de betreffende zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens iedere individuele verzekerde en daarmee de taak om, in het geval van een naturapolis, voldoende kwalitatieve zorg in te kopen voor al zijn verzekerden. Dit betekent ook dat een zorgverzekeraar de wettelijke taak heeft om schaarse middelen, zowel financieel als personeel, zo goed mogelijk te verdelen. Het werken met omzetplafonds is daarvoor een middel. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat capaciteit onevenredig gaat naar het gedeelte van de GGZ waarin deze minder nodig is en behouden blijft voor de onderdelen waar de capaciteit het hardst nodig is, bijvoorbeeld de ggz-zorg voor hoog complexe patiënten. Daarnaast is het zo dat in het geval dat een zorgaanbieder het budgetplafond bereikt, de betreffende aanbieder verplicht is om de patiënt te wijzen op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Als de zorgverzekeraar dat alternatief niet kan bieden, dan moet er worden bijgecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Als het alternatief buiten het gecontracteerd aanbod van de polis valt, dan is de zorgverzekeraar verplicht om volledige vergoeding te bieden en geen eigen bijdrage ongecontracteerde zorg in rekening te brengen.
Welke stappen bent u als Minister bereid te zetten om het inkoopbeleid en de contractering in de ggz door zorgverzekeraars te verbeteren?
Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven hebben de IZA-partijen de afgelopen tijd afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces.6 In het voorjaar van 2024 vindt daarnaast de evaluatie van het afgelopen contracteerseizoen plaats. De Tweede Kamer wordt hierover dit voorjaar uitgebreider over geïnformeerd. Indien nodig zullen naar aanleiding hiervan aanvullende afspraken worden gemaakt voor het contracteerseizoen 2025.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het smaakjesverbod voor e-sigaretten |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de verkoop van opzetbare smaakfilters voor e-sigaretten, zoals beschreven in het artikel «Zo probeert een populair e-sigarettenmerk het smaakjesverbod voor vapes te omzeilen», onwenselijk is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat opzetbare smaakjesfilters voor e-sigaretten verboden zijn? Zo nee, waarom niet, en welke gevolgen vermoedt u dat dit zal hebben? Zo ja, bent u bereid om de relevante producenten, importeurs en detailhandels hiervan op de hoogte te brengen?
Ik kan hier kort over zijn: deze opzetbare smaakjesfilters zijn inderdaad verboden. In het Tabaks- en rookwarenbesluit is het zowel verboden om smaakstoffen te gebruiken als ingrediënt van een vloeistof als voor een onderdeel van elektronische dampwaar. Door dit laatste wordt voorkomen dat smaakstoffen die niet zijn toegestaan worden toegevoegd via bijvoorbeeld patronen, een los mondstuk of andere onderdelen van de e-sigaret, om zo alsnog een bepaalde smaak te creëren. Bij het opstellen van de regelgeving is er dus expliciet rekening mee gehouden dat de e-sigarettenindustrie op deze manier het smaakjesverbod zou willen omzeilen. Ik vind het teleurstellend dat dit nu inderdaad het geval lijkt te zijn.
Waarom is ervoor gekozen te spreken over onderdelen van elektronische dampwaar in de nota van toelichting op het smaakverbod, en niet over «losse smaakaccessoires»? Zou een andere formulering effectiever zijn in het stoppen van de verkoop van opzetbare smaakfilters?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven ziet het smaakverbod ook op onderdelen van de e-sigaret.2 Een los mondstuk dat gebruikt (kan) worden voor het consumeren van nicotine middels een e-sigaret, al dan niet met een smaakje, is onmiskenbaar een product dat onder de definitie van e-sigaret valt. Deze luidt namelijk als volgt3: «een product dat gebruikt kan worden voor de consumptie van nicotinehoudende damp via een mondstuk, of een onderdeel van dat product, waaronder een patroon, een reservoir en het apparaat zonder patroon of reservoir». Gelet hierop geldt het smaakjesverbod ook voor «losse smaakaccessoires» als opzetbare smaakfilters. Omdat het smaakjesverbod ook van toepassing is op alle vaste onderdelen van een e-sigaret, is voor het bredere begrip «onderdelen van elektronisch dampwaar» gekozen. Deze onderdelen zouden immers buiten het begrip «losse smaakaccessoires» vallen. Voor de effectiviteit in de handhaving is dit niet relevant.
Hoe staat het met de handhaving van het leeftijdsgrens voor e-sigaretten en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Bikker?2 Hoe vaak werden testkopers in 2023 ingezet? En hoe vaak wil de NVWA testkopers inzetten in 2024 nu de aanwijzing voor de uitzendkrachten, die als testkopers worden ingezet, is ingeregeld?3 Zullen zij ook letten op de handhaving van het smaakjesverbod?
De aanwijzing van de uitzendkrachten, die als assistent-inspecteur worden ingezet bij de uitvoering van de controles op de leeftijdgrens van e-sigaretten met testkopers, is eind 2023 geregeld6. Onder andere hierdoor kan de NVWA meer controles met testkopers inzetten voor de intensivering van het toezicht naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis en Bikker. De NVWA heeft in 2023 1875 leeftijdgrenscontroles voor rookwaren uitgevoerd waarbij testkopers zijn ingezet. Voor 2024 zijn 2.200 leeftijdgrenzencontroles voor rookwaren gepland waarbij in principe altijd testkopers worden ingezet. De testkopers worden nu niet ingezet voor het smaakjesverbod. Daar worden andere inspectiemethoden voor toegepast.
Op welke termijn wilt u de wetswijziging doorvoeren om het boetemaximum te verhogen, zoals genoemd in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Mohandis, om de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod te verbeteren?4
Op dit moment ben ik de wijziging van de boetebedragen aan het opstellen. Deze wijziging kan middels een algemene maatregel van bestuur. In het algemeen duurt de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur een jaar tot anderhalf jaar. Daarnaast werk ik aan een wijziging van de boetemaxima, hiervoor is een wetswijziging nodig. Dit neemt anderhalf tot twee jaar in beslag.
Op welke datum zijn de resultaten bekend van het onderzoek om te komen tot een uniform en neutraal uiterlijk van de e-sigaret5 en het onderzoek naar een verbod op wegwerp e-sigaret zoals recent in Frankrijk is ingevoerd?6 Informeert u de Kamer direct over deze onderzoeksresultaten? Bent u voornemens om een ontmoedigende maatregel voor neutrale verpakkingen voor e-sigaretten door te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
Om te kunnen bepalen welke stappen gezet moeten worden om de e-sigaret zelf een uniform en neutraal uiterlijk te geven heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent. Het onderzoek loopt op dit moment en het streven is dat het rapport in maart met uw Kamer wordt gedeeld.
Met betrekking tot het onderzoek naar e-sigaretten voor eenmalig gebruik kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie laat uitvoeren waarin ook deze producten aan bod komen. Het betreft een inventarisatie van beleidsmaatregelen op het gebied van de aanpak van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. De Staatssecretaris heeft aangegeven de resultaten voor het einde van 2024 met uw Kamer te kunnen delen.10
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2024?
Ik ben op dit moment in de afrondende fase van het opstellen van een wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor elektronische dampwaar en sigaren. Het is mijn intentie om dit besluit dit voorjaar in het kader van de voorhangprocedure voor te leggen aan de Staten-Generaal.
De verkoop van Intravacc |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u zich ervan bewust dat de partijen die uw besluit om Intravacc B.V. te privatiseren steunden, in de nieuwe Kamer nog maar minder dan een derde van de zetels hebben?
De zetelverdeling in de Kamer is mij bekend.
Bent u van mening dat de steun van 42 Kamerleden voldoende is om de verkoop van de laatste publieke vaccinontwikkelaar door te zetten?
De Kamer is eerder akkoord gegaan met de verkoop van Intravacc B.V. Al enige tijd wordt uitvoering gegeven aan het verkoopproces en het bevindt zich momenteel in de laatste fase voor overdracht van de aandelen.
De voormalig Minister van VWS heeft eerder met u gedeeld dat verkoop van belang is voor de toekomst van Intravacc B.V. en het personeel, omdat Intravacc B.V. dan beter kan participeren in het mondiale vaccin ecosysteem. De huidige positie van de overheid belemmert het aantrekken van benodigde nieuwe private investeringen in Intravacc B.V. Het is daarom van belang deze verkoopprocedure binnen afzienbare termijn af te ronden. Het nu terugdraaien van de verkoop zou niet getuigen van een betrouwbare overheid.
Wanneer verwacht u dat de verkoop van Intravacc B.V. definitief zal zijn?
De wederzijds door de voormalig Minister van VWS en de koper getekende overeenkomst waarin de voorgenomen beslissing tot verkoop is vastgelegd bevat een aantal voorwaarden die de komende tijd worden ingevuld. Als aan deze voorwaarden is voldaan, ben ik verplicht de verkoop definitief af te ronden door de aandelen over te dragen. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u bereid om te wachten met de definitieve verkoop van Intravacc B.V. totdat de nieuwe Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid gezien de mogelijke financiële en juridische gevolgen. Het getuigt daarnaast niet van een betrouwbare overheid als de verkoop nu teruggedraaid zou worden. Daarmee zou eveneens het aanzien van de Staat als betrouwbare partij geschaad kunnen worden.
De grote zorgen van het internationale artsencollectief (SEGM) over genderrichtlijn WHO |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Artsencollectief bezorgd over genderrichtlijn Wereldgezondheidsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de reeks geuite zorgen van het internationale artsencollectief Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) over de werkwijze en de inhoudelijke koers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ik deel de zorgen niet van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) met betrekking tot de ontwikkeling van de Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en genderdiverse personen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De WHO heeft voor samenstelling van de richtlijnontwikkelingsgroep (guideline development group – GDG) de gebruikelijke procedure gevolgd, in lijn met het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling2. Al in juni 2023 heeft WHO een lijst van de eerste 14 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van twee weken. Vervolgens heeft WHO in december 2023 de lijst van alle 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van drie weken.
Om tegemoet te komen aan de zorg dat de laatstgenoemde periode van publieke consultatie gedeeltelijk met de kerstdagen overlapte en de vele vragen die zijn binnengekomen, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen. Het is nog niet duidelijk wanneer ontwikkeling van de richtlijnen zal zijn afgerond. Ten slotte heeft WHO aangegeven dat deze richtlijnen zich specifiek richten op volwassenen en niet op kinderen noch tieners.
Voor wat betreft de inhoudelijke koers geldt dat de richtlijnontwikkelingsgroep bestaand onderzoek zal analyseren en aan de hand daarvan zal adviseren welke behandelingen de beste gezondheidsuitkomst hebben voor trans- en genderdiverse personen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de volgende vijf punten:
Deelt u de mening dat bij het ontwikkelen van internationale richtlijnen aan professionals royaal gelegenheid moet worden geboden om in de voorbereidingsfase een inbreng te leveren?
Ja.
Vindt u het zorgvuldig dat de WHO in de week voor de kerstdagen 2023 de plannen bekendmaakte om vervolgens de openbare consultatie al te sluiten op 8 januari 2024? Was u op de hoogte van deze procedure en in hoeverre is die met organisaties in Nederland gedeeld? Zo ja, wanneer, op welke wijze en hoe is hierop vervolgens gereageerd?
De gevolgde procedure is conform de WHO-brede standaard die gehanteerd wordt voor alle richtlijnontwikkelingen. Het uitzetten van openbare consultaties verloopt niet via lidstaten, maar via het eigen netwerk van WHO. Al in juni 2023 is een eerste lijst namen van geselecteerde experts gedeeld voor publieke consultatie waarop inbreng mogelijk was. Vervolgens heeft de WHO in december 2023 de volledige lijst van 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor publieke consultatie. Naar aanleiding van de vele vragen omtrent de publieke consultatie voor de volledige lijst met experts, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen tot en met 2 februari 2024.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de SEGM over de inhoudelijke koers van de WHO en de indruk dat reeds vooraf het stimuleren van geslachtsaanpassing als uitgangspunt lijkt te gelden? Deelt u de mening dat alle relevante wetenschappelijke gegevens bij het ontwikkelen van (internationale) richtlijnen met betrekking tot «genderinclusieve zorg» serieus gewogen moeten worden, ook kritische bijdragen inzake medische behandelingen bij minderjarigen?
Ik deel de zorgen van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) niet, zoals reeds toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van deze richtlijnen met betrekking tot de gezondheid van trans- en genderdiverse personen is in lijn met het mandaat van de WHO, dat zich richt op het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid wereldwijd voor iedereen.
Waar de term transgender verwijst naar mensen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen, verwijst de term genderdivers naar mensen die zich niet identificeren volgens een binair concept van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Derhalve is geslachtsaanpassing niet per definitie het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze richtlijnen.
Zoals voorgeschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling betrekt de WHO alle relevante wetenschappelijke bewijslast in de analyses die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van deze Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en gender diverse personen. Na de initiële ontwikkeling zullen de richtlijnen aan een peer review worden onderworpen, waarbij partijen uit verschillende invalshoeken worden uitgenodigd. Ik vind het uiteraard van groot belang dat dit gebeurt, omdat het essentieel is voor de ontwikkeling van hoog kwalitatieve richtlijnen.
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 2 hebben deze richtlijnen geen betrekking op de zorg voor minderjarigen. De WHO heeft dit ook bevestigd in de berichtgeving over deze richtlijnontwikkeling.3
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid van de panels van de WHO gewaarborgd wordt? Vindt u het wenselijk dat het wegen van wetenschappelijke gegevens gebeurt door personen die zich actief uitspreken voor geslachtsaanpassing of die zelfs voor belangenorganisaties actief zijn?
De WHO selecteert een diverse groep van technische experts, beoogd gebruikers van de richtlijn, personen die te maken krijgen met de aanbevelingen van de richtlijn, wetenschappelijke experts en andere technische experts waar nodig.
Zij worden geselecteerd op basis van hun kennis, kunde en ervaring en de WHO houdt bij de samenstelling van de groep rekening met de geografische spreiding en genderbalans. Deze mensen doen hun werk op persoonlijke titel. Zij worden door de WHO gescreend en gewogen in de mate waarin zij een nuttige, professionele bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Vervolgens worden de namen van geselecteerde personen met hun CV’s gepubliceerd, zodat eventuele zorgen omtrent hun kandidatuur door het brede publiek en geïnteresseerde organisaties kunnen worden gemeld. Naar aanleiding van eventuele meldingen, heroverweegt de WHO de selectie en presenteert de uiteindelijke lijst. Dit proces is standaard voor alle richtlijnontwikkelingen en wordt beschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling.
De meeste wetenschappers hebben een professioneel onderbouwde publieke mening over het terrein waar ze aan werken. Zij worden ook geselecteerd op hun vermogen hun persoonlijke mening te scheiden van de wetenschappelijke gegevens die ze bestuderen. Diversiteit binnen de geselecteerde richtlijnontwikkelingsgroep verkleint de kans op een tunnelvisie en draagt zorg voor het scherp ondervragen van elkaars analyses. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal het werk van de richtlijnontwikkelingsgroep nog worden onderworpen aan een peer review. Ook organisaties of invalshoeken die niet vertegenwoordigd zijn in de richtlijnontwikkelingsgroep, zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ik vertrouw erop dat dit gestandaardiseerde proces leidt tot een correcte weging van het bestaande wetenschappelijk bewijs.
Kunt u bevestigen en borgen dat de richtlijnen van de WHO geen beperking kunnen betekenen van de ruimte voor (medische) professionals in Nederland om verantwoorde afwegingen te maken, zéker wanneer het minderjarigen en jongvolwassenen met genderdysforie betreft?
Ik benadruk nogmaals dat deze richtlijnen geen betrekking hebben op de zorg voor minderjarigen.
De richtlijnen van de WHO kunnen vrij gebruikt worden door medische professionals om hun protocollen voor behandelingen te ontwikkelen. Zij zijn daartoe vrij naast de richtlijnen van de WHO ook andere bronnen te gebruiken.
In Nederland wordt zorg geboden op basis van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4 en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg5. Geen enkele richtlijn of protocol beperkt medische professionals om een verantwoorde afweging te maken voor de individuele patiënt die zij behandelen. Welke afweging wordt gemaakt is uiteindelijk een zaak tussen de patiënt en de behandelaar.
Het is van belang hierbij te weten dat op dit moment binnen Nederland de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch loopt. Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld, heeft mijn voorganger ZonMw de opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (Kennisinstituut), en zal binnenkort worden opgeleverd. Bij de evaluatie zal gekeken worden naar actualiteit en implementatie van de bestaande kwaliteitsstandaard. In de evaluatie worden op verzoek van mijn ministerie onder andere de volgende thema’s meegenomen:6 1) ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot «depathologisering» van genderincongruentie;7 2) rol van de huisarts bij hormoonbehandeling;8 3) nazorg na geslachtsbevestigende behandelingen of ingrepen; en9 4) de ontwikkeling en groei van netwerken voor transgenderzorg.
Bent u bereid om namens Nederland, als lid van de WHO, bij de WHO aan te dringen op ruimere mogelijkheden voor de volwaardige inbreng van professionals en organisaties, onder andere door een serieuze verlenging van de consultatietermijn?
Naar aanleiding van uw vragen heeft mijn ministerie contact gehad met de betrokkenen bij de WHO om een en ander te duiden. Inmiddels heeft de WHO de publieke consultatietermijn reeds verlengd tot en met 2 februari 2024.
Het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties?1
Alle zorg die in Nederland wordt verleend, dient van goede kwaliteit te zijn en te voldoen aan de eisen in de geldende regelgeving. Het onderzoek waar dit bericht naar verwijst heeft betrekking op de relatie tussen private equity financiering en kwaliteit in Amerikaanse ziekenhuizen. Gezien de grote verschillen tussen het Nederlandse zorgstelsel en het Amerikaanse zorgstelsel ben ik van mening dat de conclusies uit dit onderzoek niet één op één zijn te vertalen naar de Nederlandse situatie.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de effecten van private equity op de zorg in Nederland wezenlijk anders zijn dan in de Verenigde Staten?
In het Nederlandse zorgstelsel staan de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg centraal. Op deze vlakken kennen we veel regulering door de overheid. Denk aan de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Wet toetreding zorgaanbieders (WTZa). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien daarop toe. De borging van deze publieke belangen is daarmee veel strakker gereguleerd dan in de Verenigde Staten. Dat neemt niet weg dat ook in Nederland risico’s voor de publieke belangen kunnen ontstaan. Dat is bijvoorbeeld wanneer financiële doelstellingen van door private equity partijen gefinancierde zorgaanbieders, een groter belang kunnen krijgen dan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Op dit moment is er echter weinig bekend over de effecten van private equity in de diverse zorgsectoren in Nederland. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Van den Berg en Dijk2 wordt daar op dit moment onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is volledig gericht op het Nederlandse zorgstelsel. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek rond het einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen.
Zorgen deze onderzoeksresultaten ervoor dat u nu meer beseft hoe schadelijk op winst beluste private equity kapitalisten voor de zorg kunnen zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, loopt op dit moment het onderzoek naar de effecten van private equity in het Nederlandse zorgstelsel. Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen in de mate waarin sprake is van private equity in de zorg en het effect van private equity om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn voor de diverse zorgsectoren.
Bent u nu wel bereid om op korte termijn in te grijpen om de opmars van private equity in de Nederlandse zorg een halt toe te roepen? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nu wel bereid om de aangenomen motie Marijnissen en Bikker2 uit te voeren om ervoor te zorgen dat binnen de huisartsenzorg, eigenaarschap van private equitypartijen tot het verleden gaat behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou een verbod op private equity in de huisartsenzorg niet juridisch uitvoerbaar zijn?3
Zorgaanbieders (dus ook huisartsen) zijn in Nederland private partijen. Zij zijn in beginsel vrij om een investeringsovereenkomst of geldlening aan te gaan met allerlei soorten investeerders, zoals familieleden, banken, vermogende particulieren of participatiemaatschappijen. Als de contractsvrijheid beperkt wordt door zorgaanbieders te verbieden om met bepaalde investeerders een overeenkomst te sluiten, raakt dat aan de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-handvest), het eigendomsrecht (Artikel 1, eerste protocol EVRM, artikel 17 van het EU-handvest) en ook aan vrij verkeerbepalingen uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, zoals bijvoorbeeld het vrij verkeer van kapitaal. Als daarbij slechts voorwaarden gesteld worden aan één specifieke partij, kan ook het gelijkheidsbeginsel in het gedrang komen.
Om een maatregel te kunnen nemen, moet in ieder geval onderbouwd kunnen worden dat de getroffen maatregel proportioneel is en noodzakelijk en, waar van toepassing, ook dat deze niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Zoals hierboven al vermeld, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de effecten van private equity op de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. Ik acht het niet zorgvuldig om vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek specifieke maatregelen te nemen tegen private equity partijen.
Waarom zouden we als land verplicht zijn om op winst beluste sprinkhaankapitalisten toe te staan om huisartsenpraktijken op te kopen, terwijl bekend is dat de kans groot is dat daarna de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg achteruit holt en dat soms zelfs de volledige praktijk omvalt?
Het zorgbeleid is erop gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Om hiervoor te zorgen moet onder andere worden voldaan aan de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de WTZi en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de WTZa. De IGJ en NZa zien daarop toe en handhaven wanneer nodig.
Voor een algeheel verbod op private equity in de huisartsenzorg of andere aanvullende maatregelen, heb ik eerst meer zicht nodig op de effecten van private equity op de zorg. Daarnaast kunnen private investeringen en commerciële bedrijven in de zorg een waardevolle aanvulling zijn om het huidige tekort aan praktijk houdende huisartsen op te vangen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Nieuwe initiatieven kunnen bijdragen aan het voorkomen dat patiënten toegang tot huisartsenzorg verliezen.