Het bericht 'Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen' |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de trend van «hormonenfobie» onder vrouwen en hoe beïnvloedt deze trend de keuze voor anticonceptiemethoden?
Het is mij niet ontgaan dat er veel gesproken en geschreven wordt over de (vermeende) bijwerkingen van hormonale anticonceptie2. In hoeverre hier sprake is van een nieuwe trend is onderwerp voor discussie: al vanaf de opmars van de anticonceptiepil in de jaren zestig en zeventig klonken geluiden over «pilmoeheid» onder vrouwen.
Uit navraag onder abortusartsen en huisartsen blijkt dat zij in toenemende mate vrouwen in de spreekkamer zien, die (kritische) vragen stellen over hormonale anticonceptie. Of en in hoeverre de trend van «hormonenfobie» de keuze voor een anticonceptiemethode beïnvloedt, is niet bekend.
Ervaren huisartsen ook een toename van het aantal vragen over natuurlijke anticonceptiemethoden? Hebben zij via bijvoorbeeld richtlijnen voldoende handvatten om goede voorlichting te geven en te wijzen op risico’s die bij natuurlijke anticonceptie spelen?
Er lijkt al geruime tijd een trend gaande dat er meer aandacht is voor «natuurlijke methoden» en dat vrouwen liever geen hormonen gebruiken. Maar hoe groot de vraag is en of er een toename is houdt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) niet bij. Er is geen onderzoek bekend waarmee deze signalen gekwantificeerd kunnen worden.
Ik kies liever niet voor de terminologie «natuurlijke anticonceptie», omdat onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De berichtgeving gaat veelal over de kalendermethode, waarbij met behulp van onder andere temperatuurmeting de vruchtbare dagen worden berekend. De kalendermethode wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode als je echt niet zwanger wilt worden, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Uiteraard geldt in de spreekkamer wel dat vrouwen vragen kunnen stellen over alle methoden; artsen zullen uitleg geven over verschillende methoden, ook als dat minder betrouwbare methoden zijn. Huisartsen geven altijd uitleg over goed gebruik van een anticonceptiemiddel. Voor een deel van de vrouwen vormt de betrouwbaarheid (tegen zwanger worden) van een anticonceptiemethode niet het enige criterium bij de keuze voor een middel.
Huisartsen beschikken over een goede richtlijn om hun voorlichting over anticonceptie op te baseren. In de NHG-Standaard Anticonceptie wordt aandacht besteedt aan overige methodes van anticonceptie, zoals barrière methodes, lactatie amenorroe methode (LAM) en methodes, die rekening houden met vruchtbare dagen. In de standaard worden de kenmerken en de betrouwbaarheid van deze methodes besproken, ook in vergelijking met hormonale methodes, koperspiraal of sterilisatie. Ook is er informatie op www.thuisarts.nl over dit onderwerp3.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat er een toename wordt gezien van jonge vrouwen die ongewenst zwanger worden door het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden zonder aanvullende vormen van anticonceptie? Zo nee, waarom niet?
Als er daadwerkelijk meer (jonge) vrouwen ongewenst zwanger worden, doordat zij ten onrechte hebben vertrouwd op een minder of weinig betrouwbaar middel (zoals de kalendermethode), dan vind ik dat verontrustend. Echter, het is lastig om het aantal ongewenste zwangerschappen te onderzoeken en er zijn geen betrouwbare gegevens over trends in het aantal ongewenste zwangerschappen onder jonge vrouwen. Uit de IGJ Jaarrapportage 2021 blijkt niet dat er een toename is van het aantal zwangerschapsafbrekingen onder jonge vrouwen.4 Op basis van deze cijfers kan niet worden vastgesteld waardoor een eventuele toename (of afname) van het aantal zwangerschapsafbrekingen wordt veroorzaakt.
Bent u bereid de rol van natuurlijke anticonceptie mee te nemen bij het verbeteren van het inzicht in de reden voor abortussen, waar momenteel aan gewerkt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
Ja, dit onderwerp is onderdeel van het onderzoek waaraan u refereert.
Amsterdam UMC, UMCG Groningen, Rutgers en Fiom doen in het kader van het onderzoeksprogramma «onbedoelde zwangerschap en (jong) kwetsbaar ouderschap» van ZonMw onderzoek naar de factoren die leiden tot de keuze van de vrouw om een onbedoelde zwangerschap al dan niet af te breken. In dit onderzoek is aandacht voor anticonceptiegebruik van de onbedoeld zwangere vrouw. Er wordt uitgebreid navraag gedaan bij respondenten naar het type anticonceptie dat men al dan niet gebruikt(e) en de motieven (of juist het gebrek aan motieven) hierbij. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in 2024 verwacht.
Op welke manier wordt er bij het promoten van natuurlijke anticonceptiemethoden via sociale media ook gecommuniceerd over risico’s die hierbij spelen? Voorziet de Digital Services Act ook in een plicht om dit te vermelden bij content over (seksuele) gezondheid?
Deze vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Voor de overheid geldt dat zij niet direct met de burger over anticonceptiemethoden communiceert, ook niet via sociale media. Het Ministerie van VWS zorgt voor algemene informatie over het beleid rond seksuele gezondheid, het tegengaan van soa’s en de aanpak ten aanzien van onbedoelde zwangerschappen. Organisaties zoals Soa Aids Nederland en Rutgers geven daarnaast in opdracht van de overheid algemene informatie over anticonceptie, bijvoorbeeld op www.sense.info, waar ook een chatlijn beschikbaar is voor gerichtere vragen. Deze organisaties besteden in hun informatievoorziening aandacht aan de mate van betrouwbaarheid van alle methoden, ook wat betreft natuurlijke methoden5.
De Digital Services Act (DSA) stelt regels voor de wijze, waarop online platformen moeten omgaan met illegale en schadelijke content. Informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes, zoals de kalendermethode, is in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Er geldt onder de DSA daarom geen verplichting voor online platformen (zoals TikTok en Instagram) om waarschuwingen bij dit soort posts te plaatsen. Als de informatie echter afkomstig is van adverteerders, dan stelt de DSA enkele regels, die mogelijk relevant zijn. Zoals dat het duidelijk moet zijn, dat het reclame is en wie voor de reclame heeft betaald. Als de informatie eigenlijk reclame is, dan is de Nederlandse Reclame Code mogelijk ook relevant. Zo zijn er in de Nederlandse Reclame Code regels vastgesteld, waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen.
Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn onder jongeren over het belang van het kiezen van een passende en bewezen veilige anticonceptiemethode die past bij hun persoonlijke situatie en wensen? Welke beroepsgroepen worden daarbij betrokken en wat hebben zij nodig om dit effectief en doeltreffend te doen?
Ik zet op diverse manieren in op het bereiken van jongeren over dit belangrijke onderwerp.
In de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap6 heeft preventie een prominente rol. Binnen deze aanpak zet ik samen met de Staatssecretaris van VWS gericht in op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap onder jongeren. Relationele en seksuele vorming is een krachtig middel om dit doel te bereiken en de school is hiervoor een heel goede leer- en oefenplek. Het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit is erop gericht om scholen die aandacht willen besteden aan het thema relaties en seksualiteit hierbij te ondersteunen.
Verschillende GGD’en geven bovendien, soms los van de Stimuleringsprogramma, voorlichting op scholen over seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie.
Online kunnen jongeren betrouwbare informatie vinden op websites als www.sense.info (speciaal voor jongeren), www.seksualiteit.nl (voor volwassenen) en www.zanzu.nl (voor mensen die beperkt of slecht Nederlands spreken). Op www.sense.info is ook een anonieme chatlijn en bellijn te vinden. Tevens zijn er online anticonceptie keuzetools ontwikkeld (www.anticonceptievoorjou.nl) waarbij bezoekers zelf aan de hand van vragen kunnen ontdekken welke middelen het beste aansluiten bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren.
Ook kunnen jongeren ook met vragen en voorlichting over bij hen passende anticonceptie bij de huisarts terecht. De huisarts maakt hierbij gebruik van de anticonceptieleidraad. Voor jongeren onder de 21 jaar worden de kosten van anticonceptie volledig vanuit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Na de zomer komt ook een e-learning voor huisartsen over het onderwerp onbedoelde zwangerschap beschikbaar. In deze e-learning wordt expliciet aandacht besteed aan de kalender- en temperatuurmethode en de mate van betrouwbaarheid daarvan.
Als er, naast deze algemene voorlichting op school of online, vragen zijn waarvoor jongeren liever één op één met een zorgverlener in contact komen – maar voor wie de huisarts als een te grote drempel wordt ervaren – kunnen jongeren tot en met 24 jaar terecht bij de centra seksuele gezondheid van de GGD, voor een seksualiteitshulpverleningsconsult. Hier kunnen jongeren gratis en anoniem hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid stellen.
Ook door de inzet van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de bewustwording over veilige en passende anticonceptie vergroot. De JGZ-professional vraagt en informeert jongeren en ouders/scholen proactief over gezonde seksuele ontwikkeling en adviseert over vormen van anticonceptie. Dit doen zij zowel rond de leeftijd dat de meeste jongeren seksueel actief worden, als in de gesprekken die daarvoor plaatsvinden7.
Uiteraard zullen veel jongeren het gesprek over anticonceptie met hun ouders aangaan. De Staatssecretaris werkt momenteel aan het beter bereiken van ouders over hun cruciale rol in de seksuele opvoeding en hen hiertoe tools te geven.
Volgend jaar start er tot slot in opdracht van het Ministerie van VWS een online campagne, speciaal voor jongeren, over anticonceptie en het belang om een middel te kiezen dat bij je past.
De beroepsgroepen, die bij de preventie en zorg voor jongeren worden betrokken, zijn: huisartsen, JGZ medewerkers zoals jeugdartsen, GGD’en, onderwijsprofessionals en kennisinstituten (Rutgers, Fiom, SOA AIDS NL, Stichting School en Veiligheid). Voor huisartsen zijn er ter raadpleging NHG-standaarden beschikbaar over Anticonceptie en het Soa-consult.
Het Ministerie van VWS zet zich via de beleidsvisie Seksuele gezondheid8 op verschillende manieren in voor het beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Inzet uit deze beleidsvisie behelst naast bovenstaande activiteiten het enthousiasmeren van gemeenten om hun collectieve preventietaak op het gebied van seksuele gezondheid (meer) op te pakken en het bereiken van mensen met een seksuele gezondheidsachterstand.
In hoeverre zijn natuurlijke anticonceptie en de (mogelijke) gevolgen hiervan onderdeel van het stimuleringsprogramma «Gezonde relaties en seksualiteit in het onderwijs» en intensivering van de anticonceptiecounseling in de abortusklinieken?
Via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit wordt ingezet op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Er is een scala aan lespakketten beschikbaar waar scholen uit kunnen kiezen. De lespakketten zijn ontwikkeld voor verschillende leeftijden en schoolniveaus door diverse kennisorganisaties en worden als dit nodig blijkt herzien.
Tijdens de anticonceptiecounseling in klinieken wordt door de abortusarts en/of verpleegkundige samen met de vrouw bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Hierbij wordt de tijd genomen om de werking van de verschillende methodes te bespreken, evenals de voor- en nadelen. Ook bij de betrouwbaarheid en risico’s wordt stilgestaan. Er zal dus ook worden uitgelegd dat sommige methoden minder geschikt zijn om SOA’s en zwangerschap te voorkomen dan andere. Sommige hormoonvrije anticonceptiemethoden, zoals de kalendermethode, zijn voor veel vrouwen niet de meest betrouwbare optie. Hierover wordt dan ook voorlichting gegeven. Uiteindelijk blijft de keuze om al dan geen anticonceptie te gebruiken, en ook de keuze voor een methode, die van de vrouw.
Het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen dat mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijtraakt. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 5.000 mensen op de wachtlijst staan, terwijl dit er normaal gesproken rond de 2.000 zijn?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis staan er op dit moment circa 5000 patiënten op de wachtlijst voor een operatie. Vóór de coronapandemie lagen de aantallen rond de 2.000–2.500. Het Zuyderland ziekenhuis heeft momenteel – vanwege personeelsgebrek – nog 2 van de 19 operatiekamers gesloten. Zij verwachten deze in de loop van 2024 weer te kunnen openen, waarmee men naar verwachting weer op het niveau van vóór de coronapandemie komt.
Kunt u aangeven wat het aantal meldingen van spoedeisende hulp op de beide locaties (Heerlen en Sittard-Geleen) van de afgelopen vijf jaar was?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat ze in de afgelopen vijf jaar, gemiddeld per jaar: +/- 52.000 patiënten met een acute zorgvraag zien. Gemiddeld +/- 32.000 patiënten per jaar werden voorzien in hun acute zorgvraag op locatie Heerlen. Gemiddeld +/- 20.000 patiënten per jaar op de locatie Sittard-Geleen.
Klopt het dat bij de fusie van het Atrium Medisch Centrum en het Orbis Medisch Centrum het eerstgenoemde ziekenhuis in Heerlen zowel financieel als met personeel het meest heeft bijgedragen, terwijl het laatstgenoemde ziekenhuis in Sittard-Geleen juist op de rand van de afgrond bungelde?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis is dit een misvatting. Zij geven aan dat beide ziekenhuizen vóór de fusie redelijk gelijkwaardig in omvang en financiële positie waren. Het ziekenhuis in Sittard-Geleen bungelde volgens het Zuyderland ziekenhuis niet op de rand van de afgrond.
Hoe kan het dat na alles wat men vanuit Heerlen heeft bijgedragen om Sittard-Geleen een gezond ziekenhuis te maken, nu de rekening gepresenteerd krijgt door het sluiten van spoedeisende hulp en het verdwijnen van het beddenhuis (verpleegafdeling)? Wat vindt u van deze (mogelijke) ontwikkeling?
Er is nog geen besluit is genomen over de toekomstige inrichting van de zorg in deze regio. Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Kunt u een inschatting geven van het effect op de Regionale Ambulancevoorziening in Zuid-Limburg, mocht de spoedeisende hulp in Heerlen verdwijnen? Moeten er dan bijvoorbeeld meer ambulances in het gebied ingezet worden? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wordt het probleem van personeelsschaarste dan niet simpelweg verplaatst?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan nog geen antwoord te kunnen geven op deze vraag. De mogelijke scenario’s worden de komende periode verder uitgewerkt, daarbij zal ook dit onderwerp worden meegenomen.
Kunt u in uw gesprekken met het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis expliciet benadrukken dat vóórdat er een besluit wordt genomen over het mogelijk aanpassen van de spoedeisende zorg in Heerlen, de betrokken gemeenten geconsulteerd moeten worden?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de Wkkgz is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis van plan is de gemeenten in Parkstad te consulteren over mogelijke plannen?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan de gemeenten in het adherentiegebied zo goed mogelijk te betrekken. Na de zomer wordt hiervoor een proces ingericht. Voor eind augustus staat een afspraak met een deel van de gemeenteraad van Heerlen gepland.
De verlenging van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19 |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u er bewust van dat de voorwaardelijke vergoeding voor paramedische herstelzorg officieel afloopt op 1 augustus 2023?
Ja, daarom heb ik de regeling verlengd op 14 juli jl., wat 24 juli jl. is gepubliceerd.1
Hoe komt het dat ondanks de toezegging in de Kamerbrief van 1 juni 2023 om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025 er op 20 juli 2023 er nog steeds geen definitief besluit genomen is?1
Omdat ik niet een besluit wilde nemen voordat uw Kamer zich kon uitspreken over de Pakketbrief. De Pakketbrief was geagendeerd tijdens het commissiedebat over het Zorgverzekeringsstelsel met daarin het voornemen de regeling te verlengen. Direct daarna heb ik de regeling verlengd, dit kent enige doorlooptijd.
Staat u nog steeds achter het voornemen om deze vergoeding te verlengen tot 1 januari 2025? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, inmiddels is de regeling verlengd.3
Bent u er bewust van dat zulke late besluitvorming veel stress veroorzaakt bij post-covid patiënten?
Ik begrijp dat late besluitvorming veel stress kan veroorzaken bij post-covid patiënten. Daarom is ervoor gekozen om al voor de publicatie van de verlening via het Zorginstituut Nederland te communiceren over de voorgenomen verlening.
Kunt u zo spoedig mogelijk, en uiterlijk voor 1 augustus 2023, bekend maken wat u definitieve besluit is over het verlengen van de voorwaardelijke vergoeding van de paramedische herstelzorg na COVID-19? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
In verband met het reces was het niet mogelijk om eerder te reageren.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor 1 augustus 2023?
Zie antwoord vraag 5.
Het delen en opslaan van medisch dossiers |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen dat het systeem dat huisartsen gebruiken voor het delen van data voor ketenzorg geen onderscheid maakt tussen data die daadwerkelijk nodig is voor de ketenzorg en data die niet gedeeld hoeft te worden voor de ketenzorg?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Overigens wil ik wel benadrukken dat dataopslag in het digitaliserende zorgveld onvermijdelijk en gebruikelijk is. Daarnaast is dat vaak ook noodzakelijk om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te kunnen voeren. Immers, door in onderhavige casus de medische dossiers te kopiëren en daarna te verwerken ten behoeve van zorgverzekeraars en regionale samenwerking hoeven huisartsen geen dubbele administratie te voeren. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) biedt daar ook ruimte voor, mits de desbetreffende verwerkingen in overeenstemming zijn met de overige eisen uit de AVG. De huisarts bepaalt welke gegevens beschikbaar gesteld worden voor uitwisseling. De gegevens die beschikbaar zijn hebben als doel om de patiënt de best passende zorg te bieden. De huisarts is zelf verantwoordelijk voor het rechtmatig verwerken van medische gegevens én moet dat aan betrokkenen en desgevraagd de toezichthouder aantoonbaar kunnen maken.
Vindt u het onwenselijk dat artsen afhankelijk zijn van één markt dominerend commercieel softwarebedrijf en daardoor moeilijk eisen kunnen stellen aan de leveranciers?
In mijn Kamerbrief van 4 april 20232 over het Actieplan zorg-ICT-markt heb ik aangegeven dat veel zorgaanbieders leveranciersafhankelijkheid beschouwen als een probleem, maar dat het ontbreekt aan een gezamenlijke strategie om deze afhankelijkheid te doorbreken. Er zijn wel enkele voorbeelden van vraagbundeling en collectieve ICT-inkoop, maar er is nog steeds een groot gebrek aan zakelijke en gecoördineerde vraagarticulatie richting softwareleveranciers, zowel binnen instellingen als sectoren. Daarom ondersteun ik, als onderdeel van het Actieplan zorg-ICT-markt, zorgaanbieders bij de inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Het doel is om de positie van zorgaanbieders te versterken, zodat zij met kracht eisen aan softwareleveranciers kunnen stellen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft ook aandacht voor zorg-ICT-markten. Buiten haar reguliere toezichthoudende rol, schreef zij bijvoorbeeld een leidraad «Goed werkende markten voor zorg-ICT».
Hoe moeten huisartsen omgaan met hun verantwoordelijkheid voor het bewaken van het medisch dossier in deze markt?
Op grond van de AVG zijn verwerkingsverantwoordelijken (hier: de huisartsen) er zelf verantwoordelijk voor dat zij in overeenstemming met de AVG handelen. Daarnaast zijn huisartsen ook verantwoordelijk voor het melden van een datalek aan de AP én aan de slachtoffers. Het is goed om te beseffen dat softwareleveranciers een gewild doelwit zijn van cyberaanvallen. Zij leveren immers softwarediensten, digitale werkplekken of opslagruimte aan onder andere huisartsen en dat leidt tot een clustering van persoonsgegevens op de servers van deze softwareleveranciers. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513. In dit kader sluit de verwerkingsverantwoordelijke een verwerkersovereenkomst met een softwareleverancier, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG).
Hoe verhoudt deze casus zich tot de ambitie voor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg?
Zoals afgesproken in het Integraal zorgakkoord (IZA) en vastgelegd in de Wet elektronische gegevensuitwisseling in de zorg (Wegiz) zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk voor gegevensuitwisseling in de zorg ontstaat.
Interoperabiliteit is belangrijk om zorgaanbieders, zorgverleners en burgers in vrijheid – rekening houdend met geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging – zelf een keuze te kunnen laten maken tussen verschillende infrastructuren, EPD/ECD-systemen en (generieke) voorzieningen.
Is het naar uw oordeel voldoende geborgd dat data die softwarebedrijven verzamelen voor data-uitwisseling tussen zorgverleners niet voor commerciële doeleinden wordt gebruikt en patiënten zeggenschap behouden over hun gegevens?
De AVG voorziet reeds in een afgewogen juridisch kader. Op basis van die wetgeving dient een huisarts – als verwerkingsverantwoordelijke – zelf te bepalen welke gegevens beschikbaar worden gesteld voor uitwisseling en zich daarbij te vergewissen dat dat in overeenstemming is met wet- en regelgeving. Andere zorgverleners kunnen de gegevens van de patiënt alleen inzien op het moment dat de huisarts samen met de patiënt besluit een consultatie of verwijzing te doen. De AP houdt toezicht op de naleving van de genoemde wetgeving.
Op welke manier kan het actieplan voor de zorg-ICT-markt dit probleem oplossen
Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgerichter te maken. Hiermee werk ik onder andere aan heldere afspraken en samenwerking tussen softwareleveranciers, zorgaanbieders, koepels en VWS, over rollen en verantwoordelijkheden, met daarbij het centraal stellen van het maatschappelijke belang. Ook wil ik hiermee de onderhandelingspositie van zorgaanbieders verbeteren ten opzichte van softwareleveranciers en werk ik aan voornoemde inrichting van (cross)sectoraal leveranciersmanagement. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Zo kunnen zorgaanbieders een weloverwogen keuze maken ten aanzien van het samenwerken met softwareleveranciers.
Het opslaan van medische gegevens van Nederlanders door externe softwareleveranciers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Zonder hun medeweten worden de medische dossiers van miljoenen Nederlanders gekopieerd en «ergens» opgeslagen» van NRC?1
Ja.
Aangezien de Autoriteit Persoonsgegevens al in 2018 onderzoek deed naar het kopiëren van de medische gegevens van Nederlanders naar een commercieel systeem, kan dan geconcludeerd worden dat u al jaren op de hoogte was van deze grootschalige en mogelijk juridisch oneigenlijke dataverzameling in de Nederlandse zorg? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom hieraan niet eerder ruchtbaarheid is gegeven? Waarom is het Nederlandse volk hierover niet eerder grootschalig ingelicht?
Ik ben ervan op de hoogte dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) in 2018 een vooronderzoek heeft uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De reden om geen vervolgonderzoek te doen was tweeledig. De AP constateerde dat de geëxtraheerde gegevens meteen automatisch worden versleuteld en alleen toegankelijk zijn voor de huisarts (die de sleutel heeft). De softwareleverancier en de ketenzorggroep hebben geen sleutel. Daarnaast worden medische gegevens niet met externen gedeeld, voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
De AP is een onafhankelijk zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en dat betekent onder meer dat zij niet verplicht is om mij te informeren over bepaalde gegevensverwerkingen waarnaar al dan niet onderzoek wordt verricht. Daarnaast gaat de AP zelf over de openbaarmaking van bij haar berustende informatie over bijvoorbeeld onderzoeken die naar bepaalde verwerkingen plaatsvinden.
Kunt u uitleggen waarom in de Nederlandse (huisartsen)zorg op een dusdanig grootschalige manier gebruik wordt gemaakt van deze software(leveranciers), terwijl de medische privacy van mensen hierdoor in het geding komt en er juridische onduidelijkheid is over de validiteit van deze manier van dataverzameling?
De Nederlandse zorgsector is gefragmenteerd, waardoor ook de zorg-ICT-markten gefragmenteerd zijn. Mede hierdoor is een beperkt aantal leveranciers actief op de markt voor EPD/ECD-systemen in de eerstelijnszorg. Bovendien komen patiënten in hun zorgpad vaak veel verschillende zorgverleners tegen. Dit vereist dat artsen en zorgverleners de nodige patiëntgegevens makkelijk met elkaar kunnen delen en uitwisselen, iets wat in veel van hun ICT-systemen (nog) niet mogelijk is. Daarom kiezen steeds meer regionale samenwerkingsverbanden van huisartsen gezamenlijk voor VIPLive, een ICT-systeem dat informatie automatisch en eenvoudig uitwisselt, wat bovendien ook de administratieve lasten voor huisartsen verlaagt. De AP houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op hoe VIPLive patiëntgegevens opslaat en deelt. Het is niet aan mij om te beoordelen of onderhavige gegevensdeling onrechtmatig is.
Zijn er geen andere manieren om medische gegevens, indien nodig voor de behandeling van een patiënt, te delen met lokale behandelaars? Is er actief werk gemaakt van het onderzoeken van deze mogelijkheid en zo ja, welke analyses en afwegingen kwamen daaruit? Zo nee, waarom is er niet gezocht naar alternatieve methoden om de zorg voor patiënten in de regio anders te organiseren?
Binnen de ketenzorg werken meerdere zorgverleners vanuit verschillende organisaties samen aan de behandeling van één patiënt (bijvoorbeeld voor diabetes en COPD). Iedere organisatie heeft een eigen informatiesysteem, maar voor een integraal patiëntbeeld moet men ook de informatie van elkaar hebben. Er zijn verschillende methoden om medische gegevens te delen met andere behandelaars.
Regionaal en sectoraal zijn daardoor in de afgelopen jaren verschillende zorginfrastructuren ontstaan, waarbinnen medische gegevens worden uitgewisseld en opgeslagen. Deze zorginfrastructuren hebben zelf afspraken gemaakt over de wijze waarop de wet- en regelgeving wordt ingevuld. Op basis van hun rol van verwerkingsverantwoordelijke in de zin van de AVG is het aan de betrokken zorgaanbieders om te boordelen en vast te stellen of de gekozen oplossing – in dit geval Topicus/Calculus – voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging, dat Topicus/Calculus beschikt over de benodigde certificeringen voor de NEN 7510 en ISO 27001 en voldoet aan de normen van de NEN 7512 en NEN 7513.
Waarom worden op een dusdanig grootschalige manier medische gegevens van zoveel Nederlanders opgeslagen, terwijl de gegevens van veel van deze mensen helemaal niet verzameld en gedeeld hoeven worden, aangezien daar geen medische noodzaak voor is? Waarom kan dit niet gerichter gebeuren en is de Nederlandse overheid hierover niet in gesprek gegaan met de partijen die aan dergelijke dataverzameling en opslag doen?
In het NRC-artikel wordt benoemd dat de patiëntgegevens uit VIPLive worden gekopieerd. In de moderne en «digitale» huisartspraktijk van nu is het digitaal werken en de bijbehorende centrale opslag van data nodig om het dagelijks werk en de patiëntenzorg goed en effectief uit te voeren. De nodige zorgvuldigheid in de omgang en het gebruik van patiëntengegevens is een aspect waar medewerkers in de zorg en ik ons dagelijks bewust van zijn. De desbetreffende data wordt opgeslagen in verschillende datacenters binnen de Europese Economische Ruimte (EER). Daarbij wordt data per praktijk strikt gescheiden opgeslagen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of Topicus/Calculus voldoet aan de geldende wetgeving en normen ten aanzien van de AVG en informatiebeveiliging. Dit oordeel behoort toe aan de AP (en eventueel aan de rechter).
Hoe worden de medische gegevens die worden opgeslagen door deze leverancier(s) beschermd? Weet u wat er met deze gegevens gebeurt, wat de betrokken investeringsmaatschappij precies doet en op welke manier zij kan beschikken over de medische gegevens die worden verzameld, waar deze precies zijn opgeslagen, om hoeveel en welke gegevens het precies gaat en of deze gegevens wellicht ook met andere partijen worden gedeeld, verkocht worden aan derden, of voor andere doeleinden worden gebruikt?
Nederlandse zorginstellingen zijn wettelijk verplicht om te voldoen aan de norm voor informatiebeveiliging in de zorg, de NEN 7510. De NEN 7510 geeft richtlijnen voor controlemaatregelen en stelt eisen aan het informatiebeveiligingssystemen. Bij de inzet van ICT-producten die medische gegevens verwerken, eisen zorgaanbieders van de softwareleveranciers van deze ICT-producten dat ook zij voldoen aan de NEN 7510 en de AVG. Voor de NEN 7510 dienen softwareleveranciers dit aan te tonen door middel van het hebben van een certificaat. Aan het voldoen aan de eisen van de AVG wordt invulling gegeven door het sluiten van een verwerkersovereenkomst, waarin duidelijk gezamenlijk is vastgelegd hoe de softwareleverancier de medische gegevens verwerkt en dat deze verwerking voldoet aan de AVG. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de AP houden hier toezicht op.
Hoe reflecteert u op de kritiek en de zorgen die artsen uiten over deze manier van dataopslag door een commerciële partij, zonder dat huisartsen daar per patiënt en per medisch dossier invloed op kunnen uitoefenen? Vindt u het geoorloofd dat de autonomie over deze datasharing niet bij de behandelaar, maar bij een softwareleverancier ligt?
Over het algemeen is het acceptabel dat zorgaanbieders commerciële softwareleveranciers – als verwerkers in de zin van de AVG – inschakelen die ten behoeve van de verwerkingsverantwoordelijke persoonsgegevens verwerken. In dat kader moeten verwerkersovereenkomsten met de softwareleveranciers worden gesloten, waarin gezamenlijk afspraken worden gemaakt over de bescherming en beveiliging van persoonsgegevens (artikel 28 AVG). Uiteraard geldt daarbij ook dat verwerkers zich moeten houden aan de AVG. Dat betekent onder meer dat verwerkers (hier: de softwareleveranciers) de persoonsgegevens niet voor eigen/andere doeleinden mogen gebruiken. Op grond van de AVG blijft de arts – als verwerkingsverantwoordelijke – de zeggenschap houden over de wijze waarop de verwerking plaatsvindt.
Hoe rijmt u deze grootschalige medische dataopslag, die ook nog plaatsvindt zonder informed consent van de patiënt, met de privacywetgeving, die voorschrijft dat er juist zo weinig mogelijk gevoelige persoonsgegevens verzameld en opgeslagen mogen worden? Kunt u uitleggen waarom dergelijke bedrijven blijkbaar wordt toegestaan om buiten de wet te handelen?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat vergt onder meer een gedegen onderzoek naar de feiten en omstandigheden en hoe die zich verhouden tot het relevante wettelijke kader. Dat is aan de AP, als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht.
Vindt u het geoorloofd dat commerciële softwareleveranciers met elkaar concurreren om privacygevoelige, medische data van mensen? Vindt u niet dat er hierdoor perverse prikkels en belangen ontstaan, ten koste van burgers, die hierdoor niets meer te zeggen hebben over hun eigen medische gegevens?
In Nederland is bewust gekozen voor een vrije markt, zodoende ook in de zorg-ICT. Ik ben van mening dat dit de ontwikkeling van innovatieve oplossingen ten goede komt. Zonder commerciële partijen zou het nodige ontwikkel- en innovatieklimaat niet bestaan. De commerciële softwareleveranciers zijn – net als niet-commerciële partijen – gebonden aan privacywetgeving. Ten aanzien van de inspraak die de patiënt behoort te hebben, is vastgelegd dat zorgverleners hun patiënten informeren dat hun medische gegevens worden opgeslagen en moeten zij hier tevens toestemming aan de patiënt voor vragen.
Waarom kan het opslaan van medische gegevens om de zorg voor (chronisch) zieke mensen te verbeteren en (regionaal) te stroomlijnen niet gebeuren via een overkoepelend systeem van het Rijk, waarop alle zorgverleners in Nederland kunnen worden aangesloten? Vindt u niet dat dit een publieke voorziening zou moeten zijn, in plaats van dit over te laten aan de markt?
In de nationale visie is vastgesteld dat we naar een integraal georganiseerd gezondheidsinformatiestelsel moeten groeien, waarin data beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar moet zijn voor preventie, het primaire zorgproces en secundair datagebruik. Daarvoor moeten burgers, zorgverleners, zorgaanbieders, onderzoekers en beleidsmakers vertrouwen hebben in elkaar en in het zorgvuldig gebruik van data. Om dat vertrouwen een rotsvaste basis te geven is regie vanuit VWS nodig.
Om deze basis te creëren zet ik in op de standaardisatie van taal en techniek en de implementatie van generieke functies. Standaardisatie maakt het mogelijk de huidige en nieuwe infrastructuren te verbinden waardoor een landelijk dekkend netwerk ontstaat. Voor een uitgebreide uiteenzetting van mijn beleidslijn om te
komen tot een landelijk dekkend netwerk van infrastructuren verwijs ik u graag naar mijn Kamerbrief van 13 april 2023 «Landelijk dekkend netwerk van infrastructuren».2
Nu u weet dat de manier waarop medische gegevens worden opgeslagen voor veel huisartsen een (moreel) bezwaar is, bent u dan van plan om toch een vervolgonderzoek te laten doen naar deze dataverzameling?
De AP heeft in 2018 een vooronderzoek uitgevoerd. De AP zag destijds geen aanleiding tot verder onderzoek. De redenen hiervoor zijn in de beantwoording al eerder door mij benoemd. Het is uitdrukkelijk niet aan mij om aanvullend onderzoek te doen naar de rechtmatigheid van de gegevensverwerkingen die hier aan de orde zijn. Dat is aan de AP. Ik kan de AP ook niet vragen om dat onderzoek te doen, omdat de AP als onafhankelijke toezichthouder zelf beslist of zij al dan niet onderzoek doet naar bepaalde gegevensverwerkingen.
Wat gaat u doen om Nederlanders actief op de hoogte te brengen van het feit dat hun medische gegevens op grote schaal worden verzameld door externe partijen? Indien u niets gaat doen, kunt u dan uitleggen waarom u dit niet nodig acht?
Ten aanzien van het geven van ruchtbaarheid ligt de verantwoordelijkheid voor het informeren van betrokkenen over gegevensverwerkingen – in het algemeen en in deze casus – bij de betrokken huisartsen. Zij zijn verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Verwerkingsverantwoordelijken moeten richting betrokkenen en desgevraagd aan de AP – als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van het gegevensbeschermingsrecht – kunnen aantonen dat zij in overeenstemming met de AVG persoonsgegevens verwerken.
Gaat u zorgen dat er duidelijke juridische kaders komen voor dergelijke medische dataverzameling en bent u voornemens om daarin op te nemen dat alleen medische gegevens die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een patiënt heel gericht verzameld en opgeslagen mogen worden en dat er duidelijke doeleinden worden verbonden aan het gebruik daarvan en wie daarover beschikking mogen hebben?
Er is al wet- en regelgeving die vereist dat medische gegevens goed worden beschermd. Zo is er de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG), op basis waarvan gezondheidsgegevens niet zomaar mogen worden verwerkt en waarin is geregeld dat betrokkenen in beginsel op de hoogte moeten worden gehouden van de verwerking van hun persoonsgegevens. Daarnaast stelt genoemde wetgeving eisen aan de verwerking van persoonsgegevens, zoals dat de verwerking rechtmatig, behoorlijk en transparant moet zijn.3 Ook bepaalt de AVG dat er passende technische en organisatorische waarborgen moeten worden getroffen, zodat de gegevens zijn beschermd tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. Dit laatste is in nationale wet- en regelgeving nader ingevuld. Zo is in het Besluit elektronische gegevensverwerking door zorgaanbieders bepaald dat zorgaanbieders moeten voldoen aan de informatiebeveiligingsnormen NEN 7510, NEN 7512 en NEN 7513. De AP houdt toezicht op de naleving van de AVG en andere (nationale) privacywetgeving in Nederland.
Daarnaast geldt het medisch beroepsgeheim, dat met zich brengt dat een hulpverlener in beginsel moet zwijgen over alles dat aan hem door de patiënt wordt toevertrouwd. Het belang van het wettelijk beroepsgeheim wordt benadrukt door de strafbaarstelling van schending ervan. Voor softwareleveranciers die als verwerker ten behoeve van de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerken, geldt een afgeleid medisch beroepsgeheim. Dat betekent dat voor hen dezelfde (geheimhoudings)regels gelden als voor hulpverleners. Al deze regels borgen dat commercieel gebruik van medische gegevens niet zomaar is toegestaan.
Deze regels moeten worden nageleefd. Het is primair aan zorgaanbieders om te zorgen dat voldaan wordt aan de internationale en nationale wet- en regelgeving en daar de nodige voorzieningen voor te treffen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat huisartsen niet aansprakelijk kunnen worden gesteld voor oneigenlijk gebruik en verspreiding van de medische gegevens van hun patiënten die zijn opgeslagen, aangezien zij op dit moment eindverantwoordelijk zijn voor de medische gegevens van hun patiënten en de veiligheid en bescherming daarvan?
Dat is niet aan mij. Of een huisarts tuchtrechtelijk en/of civielrechtelijk of uit anderen hoofde aansprakelijk of aanspreekbaar is vanwege overtreding van bepaalde wet- en regelgeving, hangt af van de relevante wet- en regelgeving en de concrete feiten en omstandigheden. Daarin kan ik niet treden.
Overigens maak ik mij wel hard voor informatieveiligheid. Dit doe ik onder andere met het programma «Informatieveilig gedrag». Dit programma heeft als doel dat veel meer zorgorganisaties effectieve interventies kiezen om gedragsverandering bij zorgprofessionals te bereiken op het gebied van informatieveiligheid.
Aangezien veel huisartsen op dit moment niet eens op de hoogte zijn van het feit dat de medische gegevens van hun patiënten via het softwaresysteem op wekelijkse basis worden gekopieerd en opgeslagen bij een externe partij, gaat u alle huisartsen in Nederland hier actief over informeren? Bent u voornemens om het voor huisartsen makkelijker te maken over te stappen naar een andere leverancier en transparant en inzichtelijk te maken wat de verschillen zijn tussen de verschillende softwareleveranciers die diensten aanbieden voor dataverzameling- en sharing en op welke manier zij weer verbonden zijn met andere partijen, zoals bijvoorbeeld zorgverzekeraars?
Huisartsen zijn zelf verantwoordelijk voor welke ICT-systemen zij gebruikmaken. Ook zijn huisartsen verantwoordelijk voor het bewaren en beschermen van medische gegevens van hun patiënten. Overstappen naar een andere softwareleverancier is voor zorgaanbieders bovendien altijd ingrijpend. Met het Actieplan zorg-ICT-markt probeer ik de markt opener, eerlijker en toekomstgericht te maken. Meer specifiek wil ik door inrichting van een catalogus van zorg-ICT-systemen, zorgaanbieders en ICT-inkopers in staat stellen om ICT-producten en diensten met elkaar te vergelijken, bijvoorbeeld op basis van functionaliteiten of keurmerken. Bovendien zal ik brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens en ICT-inkoopbeslissingen bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Aangezien de handelwijze van Calculus in strijd lijkt te zijn met de privacywetgeving, omdat deze voorschrijft dat er niet op dusdanig grote schaal en op dezelfde plek dit soort gevoelige data opgeslagen mag worden, bent u voornemens om consequenties te verbinden aan deze gang van zaken? Zo ja, welke sancties gaat u stellen? Zo nee, waarom niet?
Dat er sprake is van overtreding van privacywetgeving staat niet vast, zolang de AP – als onafhankelijke toezichthouder – geen onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en hoe die zich verhouden tot wet- en regelgeving inzake het gegevensbeschermingsrecht. Het verbinden van consequenties door mij is dan ook niet aan de orde. Als er sprake zou zijn van overtreding van privacywetgeving, dan is het aan de AP om al dan niet onderzoek in te stellen en/of eventueel handhavingsmaatregelen op te leggen.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt met betrekking tot een mogelijk datalek, of een hack? En weet u wat de gevolgen zouden (kunnen) zijn als deze medische gegevens van burgers op straat komen te liggen, of in handen vallen van criminelen?
Het maken van risicoanalyses en het eventueel treffen van risicomitigerende maatregelen is aan de organisatie die verantwoordelijk is voor de grootschalige verwerking van patiëntgegevens (de verwerkingsverantwoordelijke) en/of de verwerker zelf. Deze organisaties zijn onder omstandigheden verplicht hiertoe een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (DPIA) te verrichten. Hierin moeten de risico’s van de gegevensverwerking worden geïdentificeerd, evenals de maatregelen die moeten worden getroffen om die risico’s weg te nemen.
De gevolgen van een datalek kunnen ernstig zijn.4 Een gevolg hiervan kan financiële schade voor betrokkenen zijn, zoals identiteitsfraude en oplichting. Daarnaast kan een betrokkene als gevolg van een datalek immateriële schade lijden, wanneer gevoelige informatie over (mentale) gezondheid of problemen in de thuissituatie zijn gelekt.
Met betrekking tot het algemene dreigingsbeeld voor de zorgsector publiceert Z-CERT, het Computer Emergency Response Team voor de zorg, jaarlijks een cybersecurity dreigingsbeeld. In dit dreigingsbeeld worden trends, dreigingen en risico’s voor de Nederlandse zorgsector beschreven5. In het laatst gepubliceerde dreigingsniveau typeert Z-CERT het risico op een datalek als «medium». Het risico op een hack wordt aangemerkt als «hoog». Zorginstellingen zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om deze risico’s te beperken en de impact van incidenten te mitigeren. Dit neemt echter niet weg dat ik me ook inzet op het verkleinen van de risico's en de impact hiervan. Dit doe ik door te zorgen voor meer bewustwording, duidelijke normen en kaders, en het ondersteunen van Z-CERT.
Worden er controles uitgevoerd op de systemen waarmee de medische gegevens van burgers worden verzameld, om de veiligheid van deze systemen te waarborgen en zo ja, is de Nederlandse overheid betrokken bij deze toetsing?
De softwareleveranciers van deze systemen zijn zelf verantwoordelijk voor de eigenschappen van het systeem voor wat betreft de informatiebeveiliging. Zij kunnen desgewenst hun systemen onafhankelijk laten toetsen aan gangbare normen op het gebied van informatiebeveiliging, zoals de ISO 27001 en de NEN 7510. Ook kunnen zij hiervoor desgewenst certificaten behalen, zodat zij kunnen aantonen dat zij volgens deze normen werken. Een certificering is niet verplicht. De certificerende partij moet daarvoor geaccrediteerd zijn door de Raad voor de Accreditatie, een private stichting.
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk om te voldoen aan wet- en regelgeving op het gebied van gegevensbescherming (AVG) en informatiebeveiliging (o.a. de NEN 7510). De NEN 7510 stelt regels over informatiebeveiliging in leveranciersrelaties: alle relevante informatiebeveiligingseisen moeten worden vastgesteld en overeengekomen met elke softwareleverancier die informatie van de organisatie verwerkt en/of opslaat. De zorgaanbieder kan daarbij bijvoorbeeld eisen van een softwareleverancier dat een certificaat aanwezig is.
De AP ziet toe op de naleving van de AVG. De AP en de IGJ houden beide toezicht op informatiebeveiliging bij zorgaanbieders en gaan daarbij uit van de norm NEN 7510. De AP richt zich daarbij primair op gevallen waar het zwaartepunt op de verwerking van persoonsgegevens ligt. De IGJ richt zich primair op gevallen waar het zwaartepunt op de kwaliteit van zorgverlening ligt. De AP en de IGJ hebben samenwerkingsafspraken gemaakt en vastgelegd in een Samenwerkingsprotocol6.
Wat gaat u doen indien er naar aanleiding van dit onderzoek van NRC grootschalig klachten worden ingediend door burgers/patiënten, die niet willen dat hun medische gegevens zonder hun toestemming zijn verzameld en opgeslagen door een externe partij? Op welke manier gaat u huisartsen hierbij ondersteunen en beschermen?
Ik ben niet direct betrokken bij de behandeling van klachten aan het adres van zorgaanbieders. Klachten dienen betrokkenen direct in bij een zorgaanbieder of diens klachtenfunctionaris of functionaris voor gegevensbescherming. Daarnaast kunnen betrokkenen klachten indien bij de AP.
Verder zijn huisartsen en andere zorgverleners zelf verantwoordelijk voor de keuze voor en inkoop van ICT-systemen en horen daarom afwegingen te maken hoe en waar de elektronische patiëntgegevens op worden geslagen. Zoals eerder ook al benoemd zal ik bij brancheorganisaties als NHG en InEen vragen om de opslag en uitwisseling van elektronische patiëntgegevens bij hun achterban onder de aandacht te brengen.
Het bericht ‘Minder extra opleidingsplekken voor GZ-psychologen dan gehoopt: ‘Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken’’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minder extra opleidingsplekken voor gezondheidszorg (GZ) psychologen dan gehoopt: «Hiermee gaan wij de wachtlijsten niet wegwerken»»?1
Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport vallen de medische vervolgopleidingen binnen de GGZ-sector binnen mijn portefeuille. Ik zal de verdere beantwoording van de vragen dan ook voor mijn rekening nemen. Wat betreft uw vraag: ja, ik ben bekend met het bericht.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik kan mij niet vinden in het beeld dat er geen gewogen besluit is genomen en dat er geen rekening is gehouden met het feit dat er sprake is van een groeiende zorgvraag. Het Capaciteitsorgaan heeft drie scenario’s uitgewerkt. Er is gekozen voor het scenario waar wel de groeiende zorgvraag wordt meegenomen, maar niet wordt meegegaan in de extra kwaliteitswens van de sector om de masterpsychologen die middels taakherschikking een deel van de taken van GZ-psychologen hebben overgenomen, op te leiden tot GZ-psycholoog. In het rapport van het Capaciteitsorgaan wordt dit verticale substitutie genoemd.
De belangrijkste overwegingen hiervoor zijn:
Ik beschouw de wens van de beroepsorganisatie voor verticale substitutie als wens voor een extra kwaliteitsimpuls en een directe intensivering op die afspraken. Hier zou formeel gezien een extensivering binnen het kader tegenover moeten staan, hetgeen de druk op de zorg zou vergroten. De voorgestelde verticale substitutie zal hoogstwaarschijnlijk kostenverhogend gaan werken en daarmee de toegankelijkheid van de zorg juist verder onder druk zetten.
Deelt u de de stellingname dat minder opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen ervoor zorgen dat wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) niet worden weggewerkt? Waarom wel of waarom niet?
Bij een gelijkblijvend financieel kader voor de geestelijke gezondheidszorg, zoals is afgesproken binnen het IZA, zal het aanbieden van opleidingsplaatsen niet leiden tot reductie van de wachtlijsten. Het aanbieden van vervolgopleidingen heeft ook niet als doel om wachtlijsten te reduceren. Belangrijker is dat de ingezette taakherschikking wordt benut, zodat alle professionals zo optimaal mogelijk worden ingezet, ook de masterpsychologen.
De afgelopen jaren is al fors aanvullend geïnvesteerd in het opleiden van GZ-psychologen: het aantal werkzame GZ-psychologen is de afgelopen jaren met 13% toegenomen. Ook per 2024 worden er 965 opleidingsplaatsen beschikbaar gesteld. Dit is een groei van 16% ten opzichte van het huidige aantal opleidingsplaatsen voor 2023. En ook de komende jaren komen steeds meer GZ-psychologen op de arbeidsmarkt als gevolg van deze geïntensiveerde opleidingsinspanningen. Ten aanzien van de wens van de sector om daarnaast nog 920 extra instroomplekken beschikbaar te stellen ten behoeve van verticale substitutie is de verwachting niet dat dit leidt tot verdere reductie van de wachtlijsten, er komen immers geen arbeidskrachten bij.
Kunt u aangeven waarom u het advies van het capaciteitsorgaan ten aanzien van de groei van het aantal opleidingsplaatsen voor diverse sectoren niet volgt?
Zie antwoord bij vragen 2 en 3.
Bent u bekend met het gegeven dat in het kwaliteitsstatuut GGZ is geregeld dat alleen Beroepen in de Induviduele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgprofessionals mogen indiceren?
Ja, het is mij als Minister voor Langdurige Zorg en Sport bekend dat sinds de invoering van het Model kwaliteitsstatuut ggz (1 jan 2017) en haar opvolger het Landelijk kwaliteitsstatuut ggz voor alle aanbieders van «geneeskundige ggz», dat alleen BIG-geregistreerde professionals mogen indiceren. Dit betreft een kwaliteitsnorm die zorgverzekeraars, werkgevers en patiëntenorganisaties gezamenlijk hebben bepaald. «Indiceren» is geen voorbehouden handeling in de Wet BIG. Overigens niet alle BIG beroepen mogen in de GGZ indiceren.
Verpleegkundigen en paramedische functies binnen de ggz mogen ook niet indiceren. Deze taak is belegd bij de (indicerende) regiebehandelaren. Masterpsychologen konden daarvoor en nu nog steeds wel delen van de behandeling uitvoeren onder toezicht van regiebehandelaren.
Bent u bekend met het feit dat dit betekent dat masterpsychologen alleen onder supervisie van een BIG-geregistreerde psycholoog mogen werken?
De term «onder supervisie» beperkt zich tot GZ-psychologen in opleiding (GIOS) en deze worden niet als medebehandelaar gezien. Masterpsychologen en/of andere disciplines die niet in opleiding zijn, zijn wel gehouden om hun deskundigheid en bekwaamheid op peil te houden dan wel uit te breiden, zodanig dat zij voldoen aan de eisen die in redelijkheid aan hem als hulpverlener mogen worden gesteld. Intervisie en supervisie zijn hierbij essentiële instrumenten.
Klopt het dat er procentueel veel opleidingsplaatsen zijn toegewezen aan vrijgevestigde GGZ-praktijken? Waarom is dit?
De opleidingsplaatsen worden verdeeld naar sector op basis van een verdeelsleutel die is uitgewerkt door het Capaciteitsorgaan. De verdeelsleutel is gekoppeld aan meerdere parameters. Een belangrijke factor is de toekomstige ontwikkeling van de zorgvraag. Hierbij wordt gekeken naar waar de zorgvragen binnen komen en hoeveel GZ-psychologen daar werkzaam dienen te zijn. Vrijgevestigde GGZ praktijken worden door het Capaciteitsorgaan als een eigen sector gezien. De vrijgevestigde GGZ praktijken hebben minder aanvragen voor opleidingsplaatsen ingediend en deze konden daardoor allen worden gehonoreerd.
Het is zo dat de grote GGZ-instellingen meer aanvragen hebben ingediend dan waar ze op basis van de verdeelsleutel aanspraak op konden maken. Deze aanvragen zijn niet allemaal gehonoreerd, en daardoor kregen zij procentueel minder toegewezen, maar ze zijn nog steeds de grootste opleiders.
Klopt het dat hier relatief meer ongecontracteerde zorg en relatief veel lichte zorg wordt aangeboden?
Er is een verband tussen de grootte van de aanbieder en de contractstatus: hoe kleiner, hoe vaker niet-gecontracteerd. Hierover is de kamer geïnformeerd op 6 januari 2022, naar aanleiding van de monitor Vektis niet gecontracteerde ggz 2016–2019. De belangrijkste conclusie van deze monitor was dat de omvang van de totale kosten van de niet gecontracteerde zorg zich in 2019 stabiliseert op 8%.
Of zelfstandigen relatief lichte zorg leveren durf ik geen uitspraak over te doen. In het algemeen bieden zelfstandigen geen crisishulpverlening en geen intensieve klinische zorg.
Uit een onderzoek van Significant2 op basis van gesprekken met zorgaanbieders en zorgverzekeraars, komt naar voren dat de verschillen in kosten lijken te worden veroorzaakt door de keuzes die zorgaanbieders zelf maken in het behandelaanbod, de (complexiteit van de) doelgroep die de zorgaanbieder in behandeling heeft, en de wijze waarop de zorgaanbieder is georganiseerd.
In zijn algemeenheid lijken niet-gecontracteerde zorgaanbieders en kleinere zorgaanbieders met een contract zich op een meer afgebakende doelgroep te richten met minder complexe zorgvragen. De grotere gecontracteerde zorgaanbieders richten zich op een breed palet van eenvoudige tot complexe zorgvragen en bijzondere doelgroepen. Daarbij maken zorgaanbieders binnen het kwaliteitsstatuut eigen afwegingen over de in te zetten deskundigheidsmix.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: ‘Enorm probleem’; ‘Bureaus agressief aan het werven’' |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgmedewerker in verkapte loondienst aangepakt: «Enorm probleem»; «Bureaus agressief aan het werven»»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat veel werkenden in de zorg de bewuste keuze maken om niet in loondienstverband hun werkende leven vorm te geven, maar dat als zelfstandig ondernemer te doen?
Ja.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in de zorg bewust deze keuze maken? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg onvrijwillig in een dergelijke constructie worden geduwd?
Er is de laatste jaren een duidelijke toename waarneembaar van het aantal zzp’ers in de zorg. Er zijn daarbij geen cijfers beschikbaar over welk deel van de zzp’ers bewust de overstap maakt, dan wel welk deel tegen hun zin als zzp’er gaan werken.
Binnen het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (hierna: TAZ) heb ik verschillende acties in gang gezet om de balans te herstellen tussen medewerkers in loondienst en flexibele medewerkers. De acties zijn onder andere gericht op het terugdringen van schijnzelfstandigheid en bewustwording rondom de gevolgen van de keuze voor zzp-schap. Het doel is dat we in de zorg tot een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie kunnen komen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel zzp’ers in de zorg door een tussenpersoon worden benaderd of genoodzaakt zijn om via een tussenpersoon aan de slag te gaan, analoog aan de motie Smals/Romke de Jong? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?2
Over deze specifieke vraag zijn geen cijfers beschikbaar. Uit de zelfstandigenenquête arbeid 2023 (ZEA) van het CBS volgt dat 8,4% van de zelfstandigen in de zorg via intermediairs aan opdrachten of klanten te komen.
Met u deel ik de visie dat voor intermediairs een belangrijke rol is weggelegd in de keuze voor de juiste arbeidsrelatie. Een gedragscode die intermediairs daarin richting geeft, draagt bij aan een meer evenwichtige arbeidsmarkt in de zorg. Ik ben daarom met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus in gesprek over hoe zij deze gedragscode kunnen inrichten. Leden van deze koepels dringen overigens aan op uitwerking van een dergelijke code.
Welke informatie kunt u geven over uw aanpak met het beheersingsmodel, waarover u samen met zorgorganisaties, die schijnzelfstandigheid ook als onwenselijk beschouwen, een intentieverklaring heeft opgesteld en dat u in een persbericht van de rijksoverheid van 7 juli 2023 noemt?3
De samenwerkingsverklaring ten aanzien van het beheersingsmodel zorg is op 6 juli ondertekend. De komende maanden wordt nog gewerkt aan een nadere uitwerking van de samenwerking Zo moet o.a. het Fiscaal kader ZZP Zorg nog aangepast worden en moet de (lokale) uitwerking van de samenwerking nog nader vorm krijgen. In het najaar zullen de leden van de aangesloten brancheorganisaties nader worden geïnformeerd over de beoogde werkwijze en de strekking van het zelfregulerend kader. Ze zijn hierover op hoofdlijnen geïnformeerd door hun brancheorganisaties voorafgaand aan de ondertekening.
Op 1 januari 2024 gaan de zorgbranches daadwerkelijk van start met het beheersingsmodel zorg. Een van de belangrijke uitgangspunten in het beheersingsmodel is de zogenaamde leercyclus. Betrokken partijen overleggen op kwartaalbasis op basis van relevante signalen waarna de brancheorganisaties beoordelen of er nog nadere wijzigingen in hun beheersingsmodel nodig zijn.
Is al meer bekend over de inhoud van het beheersingsmodel? Zo ja, kunt u dit delen? Wanneer verwacht u dat dit beheersingsmodel in werking treedt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorg dat een voorgesteld quotum een mogelijk negatief effect kan hebben op het bieden van goede zorg? Zo niet, hoe garandeert u dat een quotum niet ten nadele komt van de goede zorg doordat er bij nood geen extra zzp’er ingezet mag worden omdat het quotum dan overschreden wordt?4
Ik ben niet tegen het ZZP-schap, maar ik vind dat mensen een bewuste en weloverwogen keuze moeten maken binnen de wettelijke kaders. In de zorg is er echter ook vaak sprake van werkenden die niet binnen de wettelijke kaders en niet echt als zelfstandig ondernemer werken en dus feitelijk schijnzelfstandige zijn. Zzp-schap in de zorg gaat gepaard met veel verantwoordelijkheden. Die vicieuze cirkel moet doorbroken worden, oftewel ik wil de bestaande groei van het aantal zzp’ers ombuigen. De verschillende acties van de kerngroep herstel balans vast – flex van het programma TAZ zijn gericht op het ombuigen van deze trend, het werken binnen de wettelijke kaders, en een goede verdeling van verantwoordelijkheden bij zzp-schap.
Hoe gaat u meer aandacht creëren voor de Wet professionele zeggenschap die is ingegaan op 1 juli 2023, aangezien in het artikel staat dat u het van belang acht om werknemerschap aantrekkelijker te maken en dat dit volgens u kan door werknemers meer zeggenschap op de inhoud van hun werkzaamheden te bieden?
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het geen nieuwe wet betreft. Het betreft een wetswijziging van een reeds bestaande wet, namelijk de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz is reeds in 2016 in werking getreden. Met de wetswijziging is een bepaling omtrent zeggenschap van zorgmedewerkers aan artikel 3 toegevoegd. De bedoeling van de gewijzigde wet is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om de bedoeling van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien investeer ik in het wegnemen van de (praktische) belemmeringen, onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Verder heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz5. Het is daarnaast gebruikelijk dat branche- en beroepsorganisaties een grote rol vervullen bij de communicatie van een wet of wijziging van een wet. Onder meer V&VN heeft dit opgepakt6. Het is ook vooral aan branche- en beroepsverenigingen om wetten of wijzigingen daarvan te implementeren. Uit de evaluatie van de Wkkgz uit 20217 blijkt ook die belangrijke rol van branche- en beroepsverenigingen. Wat ook uit de evaluatie blijkt, is dat invulling geven aan een wet tijd kost. Dat geldt ook voor deze wijziging, temeer omdat het gaat om een cultuurverandering in zorgorganisaties voor het ondersteunen van zeggenschap.
Hoe gaat u stimuleren dat zorgorganisaties eigen werknemers conform de cao’s die recent afgesloten zijn in de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) en gehandicaptenzorg meer zeggenschap krijgen over hun eigen roosters?
Binnen het programma TAZ staat het perspectief van de medewerker centraal. Meer zeggenschap loopt daarmee als een rode draad door het programma. Om dit kracht bij te zetten is een klankbordgroep opgericht die bestaat uit een brede vertegenwoordiging van medewerkers uit de sector zorg en welzijn.
Bij de nadere uitwerking van het instrumentarium van het programma TAZ zal zeggenschap een essentiële voorwaarde zijn.
Vindt u ook dat in sommige gevallen zzp’ers een wenselijke aanvulling zijn op het personeelsbestand, wetende dat er grote tekorten zijn in de zorg?
Voor goede zorg nu en in de toekomst is een goede balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers nodig.
Het kabinet geeft ruimte aan echte zelfstandigen, ook binnen de zorg. Wel wil het kabinet onbedoelde concurrentie op arbeidsvoorwaarden tussen flexwerkers en werknemers, en tussen flexwerkers onderling voorkomen. Een juiste en passende inrichting van de arbeidsrelatie is daarom essentieel, in combinatie met een bewuste en weloverwogen keuze binnen de wettelijke kaders van de werkenden in de zorg.
Kunt u, analoog aan de motie Smals over knellende cao’s, reflecteren op de gedachte dat om loondienst aantrekkelijker te maken, goed werkgeverschap belangrijk is en dat in sommige gevallen in het kader van goed werkgeverschap een werkgever in onderling overleg met de werknemer maatwerk moet kunnen toepassen binnen de cao?5
Voor een uitgebreide reactie op de motie van het lid Smals over algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen die als knellend of belemmerend worden ervaren verwijs ik u naar de brief van de Minister van SZW van 17 juli 2023. Onderstaand geef ik een samenvatting van deze brief.
Het cao-stelsel is van grote betekenis voor de arbeidsverhoudingen in Nederland. Collectieve arbeidsvoorwaarden en het algemeen verbindend verklaren (avv) van cao-bepalingen creëren rust en stabiliteit. Ook biedt het stelsel cao-partijen de ruimte om maatwerk toe te passen.
Eén van de belangrijkste uitkomsten van ons cao-stelsel is dat het bijdraagt aan meer gelijke concurrentieverhoudingen. Voor een toekomstbestendige en wendbare arbeidsmarkt bestaat bij werkgevers en werknemers een behoefte aan meer wendbaarheid en maatwerk. Want doordat niet alle individuele werkgevers en werknemers direct betrokken zijn bij de arbeidsvoorwaardenvorming, herkent mogelijk niet iedereen zich in de gemaakte afspraken.
Sociale partners geven aan dat het belangrijk is dat partijen zich bij het opstellen van een cao afvragen of uiteenlopende belangen zorgvuldig zijn meegewogen, en de juiste mate van flexibiliteit en maatwerk wordt bewerkstelligd. Ook geven sociale partners aan dat bij een cao naar een totaalbeeld moet worden gekeken. Bij het opstellen van een cao wordt een pakket gemaakt, waarvan niet zomaar van een onderdeel kan worden afgeweken zonder dat dit impact heeft op andere onderdelen van de cao.
Ik vind het belangrijk dat het opnemen van een afwijkingsmogelijkheid een bewuste afweging is, om de werking van het stelsel niet te ondermijnen. Wanneer bijvoorbeeld de gelijke concurrentieverhoudingen of bescherming van onderhandelingspositie van de werknemers in het geding dreigen te komen, is het creëren van een afwijkingsmogelijkheid niet wenselijk.
De Deense studie 'Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met deze onlangs in een wetenschappelijk en peer-reviewed tijdschrift verschenen Deense studie «Batch-dependent safety of the BNT162b2 mRNA COVID-19 vaccine»1?
Ja.
Is onze conclusie (op basis van figuur 1 in deze studie) correct dat het aantal gerapporteerde vaccinbijwerkingen (van het Pfizer-vaccin) in Denemarken sterk verschilt per batch? Met andere woorden, dat er batches zijn met weinig gerapporteerde bijwerkingen (per 1.000 vaccins) en batches met veel gerapporteerde bijwerkingen? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk dat het aantal gerapporteerde suspected adverse events (SAE’s) per batch verschilt. Deze observatie hoeft echter niet door kwaliteits- of veiligheidsverschillen tussen batches te komen. In het onderzoek is niet gekeken naar wanneer en aan welke groepen de vaccindoses uit de verschillende batches zijn toegediend. Ook lijkt het er sterk op dat niet-toegediende vaccindoses zijn meegeteld in het onderzoek, welke vanzelfsprekend niet tot meldingen van SAE’s kunnen leiden. Tot slot melden de auteurs meerdere beperkingen van hun studie, zoals de wisselende kwaliteit van meldingen, incomplete data en het gebrek aan analyse of de meldingen van SAE’s daadwerkelijk door het vaccin komen. Deze studie biedt dus geen enkele aanleiding voor een veronderstelling dat de veiligheid van COVID-19-vaccins verband houdt met de vaccinbatch.
Is onze conclusie correct (op basis van figuur 1 in deze studie) dat er vaccinbatches zijn met niet of nauwelijks gerapporteerde bijwerkingen maar dat er ook batches zijn waar bijna 10% van alle vaccins resulteerde in een gerapporteerde bijwerking? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Is in Nederland onderzoek gedaan naar het aantal gemelde bijwerkingen per vaccinbatch? Zo ja, kan de Kamer dit onderzoek toegestuurd krijgen? Zo nee, waarom niet en bent u, naar aanleiding van de verontrustende uitkomsten van dit Deense onderzoek alsnog bereid vergelijkbaar onderzoek in Nederland te laten doen? Indien u hier niet bereid toe bent, waarom niet?
Meldingen van vermoede bijwerkingen worden doorlopend gemonitord door Bijwerkingencentrum Lareb, waarbij ook gekeken wordt naar de bijbehorende batchnummers. Hieruit zijn vooralsnog geen signalen gekomen dat de veiligheid van COVID-19-vaccins per batch zou verschillen. Ik vertrouw op de uiterst zorgvuldige wijze waarop de veiligheid en kwaliteit van vaccins wordt bewaakt, en zie dan ook geen reden om hier aanvullend onderzoek naar te laten doen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen is helaas niet binnen drie weken gelukt.
De staat van de spoedeisende hulp in Nederland |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Spoedeisende hulp VUmc vanaf volgende week ’s nachts dicht: te weinig personeel» van 17 juli 2023?1
Ja.
Hoeveel spoedeisende hulpposten zijn er in de periode van 2018 tot en met 2022 jaarlijks gesloten? Hoeveel zijn er tot nu toe in 2023 gesloten?
Het totaal aantal spoedeisende hulpposten (SEH’s) is in de betreffende periode gedaald van 89 naar 83, waarvan een aantal niet vierentwintig uur per dag open zijn. Het RIVM inventariseert in het kader van de «Bereikbaarheidsanalyse SEH’s en acute verloskunde» het aanbod van SEH’s in Nederland. In onderstaande tabel staan de uitkomsten van deze inventarisatie. Tot op heden is het aantal SEH’s in 2023 niet afgenomen ten opzichte van vorig jaar. Door de sluiting in de nachtelijke uren van het VUmc is er één SEH bijgekomen die niet vierentwintig uur per dag open is. Dat brengt het totale aantal SEH’s met beperkte openingstijden op vier. Ondanks sluitingen van SEH’s is het aantal SEH-behandelkamers juist toegenomen van 1278 in 2018 naar 1303 in 2022.
Meetjaar
Aantal SEH’s
Aantal SEH’s met 24/7 openingstijden
2018
89
86
2019
87
84
2020
83
80
2021
821
80
2022
83
80
2023
83
802
Een afname ten gevolge van een tijdelijke sluiting van het Spaarne Gasthuis in Haarlem-Noord ten gevolge van een afname van het aantal SEH bezoeken door COVID-19. Zorgprofessionals van deze locatie zijn tijdelijk op andere locaties ingezet.
Ten tijde van het peilmoment was de SEH van het VUmc 24/7 open.
Hoeveel spoedeisende hulpposten dreigen dit jaar en komend jaar nog te sluiten?
Voor zover mij bekend maken op dit moment drie ziekenhuisorganisaties een afweging om dit jaar, of komend jaar, hun SEH te sluiten of om te vormen tot locatie voor laagcomplexe spoedzorg. Naast de locatie van het VUmc van het Amsterdam UMC gaat het hier om de locatie van het HagaZiekenhuis in Zoetermeer, en de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Zutphen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bevestigt dit beeld.
Wat zijn de redenen voor de uitstroom van personeel bij de spoedeisende hulp, voor zowel het VUmc als in het algemeen?
Gezien de verschuiving van de acute zorg van de locatie VUmc naar de locatie AMC is er de noodzaak om een groter deel van het beschikbare personeel in te zetten op de locatie AMC, zo heeft het Amsterdam UMC mij laten weten. Vanuit het Amsterdam UMC heb ik begrepen dat de poule aan SEH-verpleegkundigen, inzetbaar op zowel de locatie van het AMC als het VUmc, kleiner is geworden ten opzichte van voorgaande jaren, met name als gevolg van uitstroom en ziekteverzuim in en na de coronaperiode.
Welke maatregelen worden er genomen om personeel voor de spoedeisende hulp te behouden?
Het Amsterdam UMC heeft mij laten weten zich op meerdere manieren in te spannen voor het behoud van personeel. Zo is het mogelijk voor personeel, en dus ook de medewerkers op de SEH, om gebruik te maken van verschillende bij- en nascholingsmogelijkheden. Daarnaast biedt het Amsterdam UMC verschillende vitaliteitsprogramma’s aan, deze zijn gericht op het vergroten van werkplezier en op het reduceren van uitstroom en ziekteverzuim. Tot slot heb ik van het Amsterdam UMC begrepen dat er rekening wordt gehouden met roosterwensen van personeel om daarmee tegemoet te komen aan de persoonlijke omstandigheden van haar medewerkers.
Hoe worden de gemeente, de inwoners en het personeel betrokken bij de besluitvorming omtrent de sluiting van de spoedeisende hulp van het VUmc?
Het Amsterdam UMC streeft ernaar om per mei 2024 de acute zorg te concentreren op de locatie van het AMC. Deze voorgenomen capaciteitsverschuiving van de acute zorg is volgens het Amsterdam UMC uitgevoerd in lijn met de eisen van de (destijds) geldende AMvB acute zorg. Daartoe zijn volgens het Amsterdam UMC de volgende stappen ondernomen: het opstellen van een continuïteitsplan, het laten uitvoeren van een bereikbaarheidsanalyse door het RIVM, en het betrekken van inwoners, het college van burgemeester & Wethouders (B&W) van de gemeente Amsterdam, en de voorzitter van de veiligheidsregio. Daarnaast zijn de plannen afgestemd met de verschillende ROAZ-partners, de IGJ, de zorgverzekeraars en de Nederlandse zorgautoriteit (NZa), aldus het Amsterdam UMC.
In aanvulling op het bovenstaande wil ik opmerken dat ik vanuit het Amsterdam UMC heb vernomen dat er in de regio Amsterdam-Amstelland binnen een gezamenlijke coalitie continue wordt gewerkt aan het borgen van kwalitatief goede en veilige spoedeisende hulp in de regio. Maandelijks vindt er afstemming plaats binnen deze coalitie, waarin onder meer de ziekenhuizen, de huisartsen, de huisartsenposten, de GHOR, de zorgverzekeraars en de GGD zitting nemen. De directeur van de GGD neemt als Directeur Publieke Gezondheidszorg (DPG) eveneens deel, en informeert vanuit die rol ook de wethouder in geval van grote veranderingen in het acute zorglandschap, aldus het Amsterdam UMC. Daarnaast heeft in het voorjaar van 2023 de raad van bestuur van het Amsterdam UMC middels een technische briefing de gemeenteraad geïnformeerd over de borging van de acute zorg in het Amsterdam UMC en in de regio.
Waarom wordt er al aangestuurd op een definitieve sluiting van de spoedeisende hulp in plaats van dat er pogingen worden gedaan om meer personeel aan te trekken en te behouden?
Het Amsterdam UMC laat weten dat de SEH op locatie VUmc niet dichtgaat, deze wordt echter anders ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang en is in eerste instantie gericht op patiënten die al onder behandeling zijn op de locatie van het VUmc. Wel is het zo dat de SEH op de locatie VUmc sluit voor zelfverwijzers.
Het Amsterdam UMC zegt dat zij passend bij het toekomstige profiel van deze locatie ook personeel gaat werven, of intern gaat omscholen.
Deelt u de mening dat mensen minder snel geneigd zullen zijn om te solliciteren naar een functie bij deze spoedeisende hulp, wanneer er al aangestuurd wordt op sluiting van de spoedeisende hulp? Deelt u de mening dat de mensen die al in dienst zijn, op zoek zullen gaan naar een andere werkplek?
De SEH op de locatie van het VUmc sluit niet, deze wordt echter op termijn ingericht tot een Specialistische Spoed Opvang, aldus het Amsterdam UMC.
Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het Amsterdam UMC om zelf invulling te geven aan haar eigen personeelsbeleid, dit is niet aan mij als Minister.
Hoe verhoudt het sluiten van de spoedeisende hulp op verschillende locaties in Nederland zich met het feit dat de druk op de spoedeisende hulp komende jaren zal toenemen door de vergrijzing en het idee dat ouderen langer thuis moeten blijven wonen?
De druk op de (acute) zorg is hoog en gaat de komende jaren verder toenemen door aan de ene kant een stijgende zorgvraag, en aan de andere kant een schaarste aan zorgmedewerkers. Dat betekent dat met hetzelfde aantal zorgmedewerkers, een grotere zorgvraag moet worden opgevangen. Naast het inzetten op het voorkomen van zorg door middel van preventie, zal ook de huidige capaciteit in de zorg zo efficiënt mogelijk moeten worden ingezet om zo de toegankelijkheid en de kwaliteit van zorg te behouden. In de Beleidsagenda acute zorg, en in het Integraal Zorgakkoord, zijn diverse afspraken en beleidsvoornemens opgenomen die zich hier op richten. Er is onder andere afgesproken dat in de verschillende ROAZ-regio’s (Regionaal Overleg Acute Zorgketen) bij alle ketenpartners in kaart wordt gebracht hoe de samenwerking in de gehele acute zorgketen kan worden verstevigd, en hoe het schaarse personeel en de dure faciliteiten optimaal kunnen worden ingezet. Daarbij wordt ook gekeken naar de differentiatie, concentratie en spreiding van acute zorgvoorzieningen binnen de regio. Het sluiten van een SEH is hierbij uiteraard geen doel op zich, maar het kan in sommige regio’s wél een middel zijn om met het (schaarse) beschikbare personeel in de regio toch alle patiënten met een acute zorgvraag van kwalitatief goede, acute zorg te voorzien.
Hoe blijft de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg in Nederland gewaarborgd als op steeds meer plekken de spoedeisende hulp gesloten wordt?
Zoals ik in antwoord 9 heb toegelicht, is het nodig om in elke regio te kijken hoe de groeiende acute zorgvraag kan worden opgevangen, waarbij het schaarse personeel optimaal wordt ingezet. Door schaarste aan zorgpersoneel moeten ziekenhuizen omwille van kwaliteit en veiligheid soms keuzes maken om de SEH-zorg anders in te richten. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat op één locatie in de regio de SEH wordt omgevormd tot een locatie voor laagcomplexe spoedzorg, zodat het zorgpersoneel op een andere locatie de patiënten met een meer complexere of ongedifferentieerde zorgvraag kunnen helpen. Dat betekent voor een deel van deze patiënten dat zij wellicht verder moeten reizen, maar dat er wel voldoende gekwalificeerd personeel en benodigde faciliteiten beschikbaar zijn en blijven om goede zorg te verlenen. Uiteraard moeten aan de minimale normen van kwaliteit en toegankelijkheid van acute zorg worden voldaan. Daarbij gaat het onder andere over de normen in het Kwaliteitskader Spoedzorgketen, waar een groot deel van de SEH’s op dit moment niet aan voldoet.2 Ook moet aan de 45-minutennorm voor spreiding van SEH’s worden voldaan. In juni 2023 heb ik aan uw Kamer toegelicht welk proces ik inricht om te komen tot nieuwe normen voor toegankelijkheid en kwaliteit van acute zorg en welke inhoudelijke richting ik daarbij voor me zie.3
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De gemeten oversterfte in juni door het CBS |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtenOversterfte in juni en CBS telt honderden doden meer in recordmaand juni, hitteplan werd niet in werking gesteld van 14 juni 2023?1, 2
Ja.
Zal er naar aanleiding van deze gemeten oversterfte onderzoek gedaan worden naar de oorzaken hiervan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 2009 houdt het RIVM wekelijks het aantal overleden mensen in de gaten met gegevens van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), zo ook de genoemde oversterfte. Het doel van het monitoren van sterftecijfers is om de impact van een epidemie of een incident in beeld brengen. In het verleden zijn er pieken in de totale sterfte te zien bij koude- en hittegolven en bij uitbraken van infectieziekten, zoals griep en COVID-19.
Wat waren de redenen dat het Nationaal Hitteplan ondanks de voorspelde hitte niet uit voorzorg geactiveerd werd?
In het tweede kwartaal van dit jaar (3 april tot en met 2 juli) overleden vijf procent meer mensen dan verwacht. In juni was sprake van oversterfte onder 65-plussers en inwoners van verpleeghuizen en gehandicaptenzorginstellingen. Dat betekent dat het aantal overleden mensen hoger is dan verklaarbaar door gebruikelijke schommelingen in de cijfers. Het CBS legt zelf een verband met de hitte: afgelopen juni was de warmste juni ooit gemeten, zo’n 3°C warmer dan normaal.
Het Nationaal Hitteplan was niet actief. Dit gebeurt pas zodra er een periode van aanhoudende hitte of extreem hoge temperaturen wordt verwacht. Niet alleen de temperatuur overdag speelt een rol bij deze beslissing. Ook de nachttemperatuur, gevoelstemperatuur en luchtvochtigheid spelen een belangrijke rol. Activatie van het hitteplan vindt plaats op basis van weersverwachtingen van het KNMI. Ondanks dat juni veel warme dagen had, ging de temperatuur ook snel weer omlaag. De korte temperatuurpiek was, binnen de definitie van het Nationaal Hitteplan, onvoldoende om het Nationaal Hitteplan te activeren. Ook rond 10 juni was het warm (tegen de 30 °C in het midden van het land), maar de piek was te kort en er stond een verkoelende wind.
Dat er niet aan de voorwaarden van het Nationaal Hitteplan voldaan werd, betekent niet dat er geen actie werd ondernomen. Het RIVM heeft voorafgaand aan de hitte als voorzorgsmaatregel een voorwaarschuwing uitgezet naar alle partners van het Nationaal Hitteplan. Hierin stond dat partners waakzaam moeten zijn voor de aankomende hitte. Dat betekent dat alle organisaties die dit bericht ontvangen er rekening mee moeten houden dat er op korte termijn een periode van aanhoudende hitte kan aanbreken. De organisaties kunnen intern nagaan of ze voldoende in staat zijn om hun afgesproken taken te vervullen. Welke taken dat zijn, verschilt per (type) organisatie. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere organisatie om op basis van de voorwaarschuwing de juiste acties in gang te zetten. Het is in deze periode uiteindelijk niet gekomen tot de waarschuwing die leidt tot activatie van het Nationaal Hitteplan.
Welke kosten gaan er gepaard met de activering van het Nationaal Hitteplan? Zijn deze kosten één van de overwegingen om het Nationaal Hitteplan niet uit voorzorg te activeren?
Het RIVM beheert en geeft uitvoering aan het Nationaal Hitteplan. Het Nationaal Hitteplan is belegd in een opdracht van het Ministerie van VWS aan het RIVM. De kosten die gepaard gaan met de activering van het Nationaal Hitteplan vormen geen overweging om wel of niet uit voorzorg te activeren.
Wordt voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan voldoende rekening gehouden met de staat van de gebouwen waarin mensen verblijven? In hoeverre wordt bijvoorbeeld de mate van opwarming en de snelheid van afkoeling van gebouwen meegewogen in het besluit?
Als Minister ben ik opdrachtgever voor het Nationaal Hitteplan, dat zich richt op de publieke gezondheid. Het RIVM onderhoudt daarvoor een waarschuwingssysteem, waarmee een netwerk van organisaties rond kwetsbare groepen wordt gealarmeerd en daarnaast publieksinformatie wordt opgezet. Er wordt bij de activering geen rekening gehouden met de staat van gebouwen.
Op welke manier worden Wet langdurige zorg (Wlz)-zorggebruikers en ouderen ondersteund om gezondheidsproblemen die ontstaan door pollen en smog zoveel mogelijk tegen te gaan?
Het RIVM heeft de taak om de kwaliteit van de lucht te meten en publiceert dat op: Luchtmeetnet.nl. Voorts geeft het RIVM een smogwaarschuwing af als er kans is op matige smog en een smogalarm als er kans is op ernstige smog. Als daartoe aanleiding is heeft het RIVM op grond van de smogregeling (wetten.nl – Regeling – Smogregeling 2010 – BWBR0027705 (overheid.nl)) de taak via landelijke media de inwoners te informeren. Hierbij kan RIVM verwijzen naar het Astma Fonds, de GGD en het RIVM als bronnen van nadere informatie over smog. Bij ernstige smog in één of meer agglomeraties of zones treedt een bijzonder proces in werking. Het publiek wordt dan gericht geïnformeerd door middel van radio en televisie en dergelijke. Volgens de GGD richtlijn medische milieukunde, Smog en gezondheid kunnen «klachten bij smog het beste worden voorkomen door de blootstelling aan smog te verminderen. Dit kan door zware inspanning te vermijden. Bij smog door ozon, wat zich alleen in de zomermaanden voordoet, kan de blootstelling ook worden verminderd door ’s middags en in de vroege avond binnen te blijven». Overigens kennen zorginstellingen hun cliënten goed en zullen zij deze ondersteunen. Voor mensen die last hebben van pollen is medicatie beschikbaar.
Bent u bereid om na dit bericht het RIVM de opdracht te geven om de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan te herzien? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb naar aanleiding van een mondelinge vraag van mevrouw Van den Berg (CDA) van 6 juni 2023 een toezegging gedaan. Ik zal een evaluatie laten uitvoeren van het Nationaal Hitteplan waarin beoordeeld wordt of het plan nog voldoet gezien de klimaatverandering. Dat wordt gedaan op basis van nieuwe klimaatscenario’s van het KNMI die in oktober 2023 worden gepubliceerd. In deze evaluatie zullen de voorwaarden voor het wel of niet activeren van het Nationaal Hitteplan ook worden meegenomen. Zo nodig zullen deze voorwaarden herzien worden.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Het bericht ‘Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nieuwe strategie tabaksfabrikanten: investeren in medicijnen voor rokers»?1
Ja.
Bent u reeds op de hoogte van de investeringen van tabaksfabrikanten in medicijnen en behandelingen voor rokers?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat tabaksfabrikanten groeiende invloed hebben op de gezondheid van de afnemers van sigaretten, ook met het oog op de «sjoemelsigaret», waarbij sigaretten als «gezonder» alternatief verkocht worden terwijl zij net zo schadelijk, al dan niet schadelijker zijn?
Ik vind het een zeer kwalijke ontwikkeling dat tabaksfabrikanten investeren in de farmaceutische industrie en zo twee keer verdienen aan de mensen die eerst ziek zijn geworden door het gebruik van hun schadelijke en verslavende producten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de stappen zoals aangekondigd in de brief van 6 december 2022? Wordt er momenteel gewerkt aan een verbod zodat de «sjoemelsigaret» van de markt gehaald kan worden? Zo nee, waarom niet?2
In mijn brief van 4 juli3 jl. heb ik u de resultaten van het nieuwe onderzoek van het RIVM over de emissieniveaus van teer, nicotine en koolmonoxide (TNCO) van filtersigaretten toegestuurd. Opnieuw blijkt dat de emissies van alle filtersigaretten die in Nederland op de markt zijn – wanneer deze gemeten worden met de TobLabNet-methode – de maximumemissieniveaus voor TNCO ruim overschrijden. Deze uitkomsten onderstrepen voor mij wederom het belang van een betere meetmethode.
Zoals toegezegd heb ik u in mijn brief van 4 juli jl. tevens op de hoogte gesteld van de uitkomst van extern juridisch onderzoek naar de mogelijkheid om in nationale regelgeving een strengere norm op te nemen of een andere meetmethode voor te schrijven dan in de Europese richtlijn is voorgeschreven. De uitkomst was dat er geen juridische ruimte is om in nationale regelgeving een andere meetmethode aan te wijzen aangezien dit in strijd is met Europees recht. Uitsluitend de Europese Commissie is bevoegd tot aanpassing van de (Europees) voorgeschreven meetmethode.
Zowel de NVWA als ikzelf willen krachtig optreden tegen de «sjoemelsigaret» en de producenten, importeurs en distributeurs die deze op de markt brengen. Hiervoor is echter wel een stevige juridische basis nodig, zodat handhaving standhoudt en effect heeft. Ik hoop dat de uiteindelijke uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) meer juridisch houvast zal geven om tegen de «sjoemelsigaret» op te kunnen treden. Het CBb heeft ter zitting aangegeven uiterlijk 7 november 2023 een uitspraak te doen in de zaak.
Tot slot ben ik voornemens om deze zomer de resultaten van het TNCO-onderzoek van het RIVM met de Europese Commissie te delen, en opnieuw bij de Commissie te bepleiten een andere meetmethode voor te schrijven in de Europese tabaksproductenrichtlijn.
Deelt u de mening dat patiënten niet gebaat zijn bij tabaksfabrikanten die investeren in geneesmiddelen ten behoeve van een behandeling van een door roken veroorzaakte ziekte, aangezien zij tegelijkertijd ook verdienen aan de verkoop van rookwaren? Hoe rijmt de industrie deze twee factoren met elkaar?
Zoals hierboven aangegeven vind ik dit een zeer zorgwekkende ontwikkeling en vind ik de bedrijven ongeloofwaardig in hun verhaal om te willen transformeren zolang deze industrie producten promoot en verkoopt die jonge mensen verslaafd maakt.
Onderzoekt u hoe de dubieuze bedrijfsstrategie van het verkopen van schadelijke producten als sigaretten, en het tegelijkertijd verdienen aan de behandeling van door roken veroorzaakte gezondheidsklachten, aan banden kan worden gelegd?
Ik wil niet in het voorschrijfbeleid van artsen treden. Ik juich het toe dat artsen elkaar hierover informeren en een standpunt innemen en alternatieven voor behandeling zoeken waar dat mogelijk is. Ik vind het dan ook belangrijk dat er internationaal zoveel mogelijk transparantie komt over welke tabaksfabrikant waarin investeert.
Gezondheidsdoelen in de wet opnemen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat het lid Van Esch eerder schriftelijke vragen heeft gesteld over de oproep van de artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en zeventig andere organisaties om lange termijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren en dat u hierop antwoordde niet van plan te zijn gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren?1, 2
Ja, ik heb aangegeven dat nu, met de totstandkoming van het Gezond en Actief Leven Akkoord waarin gezondheidsdoelen zijn opgenomen, een voorstel voor wettelijke verankering geen logische vervolgstap is.
Herinnert u zich dat u in antwoord op de eerdere schriftelijk vragen van het lid Van Esch aangeeft de motie van de leden Kuiken en Renkema – waarin zij verzoeken de Kamer een voorstel te zenden of en, zo ja, hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd – niet te gaan uitvoeren? Waarom weigert u deze wens van de Tweede Kamer uit te voeren?3
In de motie van februari 2021 wordt verzocht om een voorstel of en zo ja hoe collectieve gezondheidsdoelen wettelijk kunnen worden verankerd. Mijn voorganger is in zijn brief van 7 juli 2021 uitgebreid ingegaan op de vraag óf hij collectieve gezondheidsdoelen wettelijk wil verankeren, met als conclusie dat hij daar niet voor voelt. Een voorstel met verdere uitwerking hoe dit te doen, is daarom niet meegezonden.4
De Tweede Kamer heeft een amendement van eind vorig jaar over het wettelijk verankeren van doelstellingen in meetbare indicatoren en streefwaarden voor volksgezondheid, niet aangenomen.
Daarmee is niet gezegd dat ik het hebben van gezondheidsdoelen niet belangrijk vind. Sterker nog, gezondheidsdoelen zijn nodig om richting te kunnen geven aan het te voeren beleid. Breed draagvlak over deze doelen is belangrijk om samen met de vele partijen die actief zijn op het gezondheidsbeleid tot afspraken te komen over hoe deze doelen te bereiken. Daarom zijn in het Nationaal Preventieakkoord en in het Gezond en Actief Leven Akkoord doelen gesteld (bijvoorbeeld: in 2040 voldoet 75% van de Nederlandse bevolking aan de Beweegrichtlijn) en maatregelen afgesproken. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over aanvullende maatregelen die het kabinet treft om de doelen van het Nationaal Preventieakkoord dichterbij te brengen.
Waarop baseert u de aanname dat wettelijk verankerde gezondheidsdoelen niet effectief zouden zijn om te komen tot gezondheidswinst, terwijl klimaatdoelen en stikstofdoelen wel degelijk tot beleid leiden die hun respectievelijke beleidsdomein bevorderen?
Er zijn meerdere factoren bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen kan een reden zijn om zodoende het debat over maatregelen te kunnen voeren. Het is dan wel van belang dat duidelijk is op welke wijze de doelen kunnen worden nagestreefd en wie waar voor verantwoordelijk is. Uiteindelijk zijn de maatregelen bepalend voor het behalen van gezondheidswinst. Waarbij voor de realisatie vaak meerdere partijen aan zet zijn. Dat zien we ook in het debat over klimaatdoelen en stikstofdoelen.
Mijn ervaring is dat op het terrein van gezondheid het debat over maatregelen volop met u gevoerd wordt, zonder dat de in akkoorden afgesproken doelen wettelijk verankerd zijn. De doelen van het Nationaal Preventieakkoord bijvoorbeeld, staan niet ter discussie. Wel voer ik het debat met u over de benodigde maatregelen zoals accijns op tabaksproducten en alcohol, of wettelijke restricties op het aanbod van schadelijke of ongezonde producten. Ook zet ik me in voor andere gezondheidsdoelen die nu in het GALA zijn opgenomen, zoals het versterken van de mentale weerbaarheid of het terugdringen van gezondheidsachterstanden. Waarbij ik met u spreek over de benodigde inzet, zoals een belangrijk programma als Kansrijke Start dat zich richt op (aanstaande) ouders in een kwetsbare situatie. Samen met gemeenten en andere partijen die bij de uitvoering zijn betrokken, wordt gewerkt aan de invoering van maatregelen. Het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen en streefwaarden in de wet doet geen recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle partijen, die nodig is.
Bent u ervan op de hoogte dat sinds uw beantwoording verschillende oproepen zijn gedaan door hoogleraren voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen en dat ook de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heeft geadviseerd om te streven naar wettelijke verankering van gezondheidsdoelen en hiertoe een voorstel te laten doen door een aan te stellen Gezondheidscommissaris? Wat is uw reactie hierop?4, 5, 6
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik stel het op prijs dat wetenschappers en partijen als de RVS zich buigen over het vraagstuk hoe de (publieke) gezondheid van Nederland te bevorderen en het daarop gerichte preventiebeleid in te richten. Ik zal met partijen gesprekken hierover blijven voeren en met hen verkennen welke concrete gezondheidsdoelen partijen voor ogen hebben en wat het concreet betekent als dit in de wet wordt vastgelegd. Hierbij zullen vragen over de verantwoordelijkheid, handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van maatregelen moeten worden besproken met elkaar.
Gelet op de demissionaire status van dit kabinet zal de reactie op het advies van de RVS over de inrichting van het stelsel voor de publieke gezondheidzorg aan het volgend kabinet worden overgelaten.
Erkent u dat vanuit alle hoeken van de samenleving – waaronder dus belangrijke adviesorganen, wetenschappers, de zorgsector, gemeenten en vakbonden – wordt gepleit voor het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hecht u waarde aan deze oproepen, wetenschappelijke inzichten en adviezen van adviesorganen die laten zien dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen nodig is om preventie een betere positie te geven binnen het gezondheidsbeleid? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u naar aanleiding van deze adviezen, aanbevelingen en oproepen tot inkeer gekomen over het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen? Zo nee, waarom legt u deze adviezen, aanbevelingen en oproepen om gezondheidsdoelen wettelijk te verankeren naast zich neer?
Het nemen van beleidsmaatregelen vereist draagvlak in de samenleving en commitment van vele partijen. Het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen levert geen vrijbrief op voor het kunnen nemen van deze maatregelen, hoe effectief ze mogelijk ook zijn. Het debat hierover kan mogelijk wel versterkt worden met een wettelijke verankering van doelen, we hebben echter geen zicht op wat dit werkelijk in de praktijk zal betekenen. Bovendien wordt tot op heden dit debat ook gevoerd op basis van de gezondheidsdoelen die nu in onder andere het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn vastgelegd en de vraag is of dit niet voldoende is. Ik ga hierover graag verder het gesprek aan met betrokken partijen.
Hoe rijmt u uw standpunt om gezondheidsdoelen niet wettelijk te willen verankeren met de ontwikkeling dat het aantal jongeren (tussen de 18 en 25 jaar) met overgewicht de afgelopen jaren is toegenomen, tot inmiddels een kwart van de jongeren?7
Het reduceren van het aantal mensen met overgewicht is een belangrijk doel uit het Nationaal Preventieakkoord. Dat een dergelijk doel niet is vastgelegd in de wet, doet niks af aan de ambitie die ik heb, samen met andere partijen, om dit doel te behalen. De ontwikkeling die u schetst onder het aantal jongeren is zorgelijk. De aanpak van overgewicht, zeker ook onder jongeren, is complex door de vele verschillende factoren die hierin een rol hebben. Naast een gezonde leefstijl gaat het ook om factoren op het (maatschappelijk) sociale vlak, zoals stress en financiële schulden. Omstandigheden die binnen een gezin ook hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. Bovendien spelen medische of biologische factoren een belangrijke rol bij overgewicht. Eind vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn beleidsinzet op dit thema, waarin ik aanvullende afspraken en maatregelen in het licht van het Nationaal Preventieakkoord heb aangekondigd.9 Ook heb ik op 13 juli dit jaar Kamervragen beantwoord van het lid Westerveld over de toename van obesitas onder jongeren waarin ik inga op de maatregelen.10
Bent u het ermee eens dat het opmerkelijk is dat het geven van zorg een verplichtend karakter heeft, maar preventie – waarmee ziekte en ongemak kan worden voorkomen – vrijblijvend is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Preventie kent vele gedaanten, met maatregelen die meer of minder verplichtend zijn. Denk bijvoorbeeld aan verkeersveiligheid waarbij het dragen van een gordel verplicht is gesteld. Een belangrijke preventieve maatregel die veel ongelukken voorkomt. Of, dichter bij het gezondheidszorgdomein, aan het tabaksbeleid dat diverse maatregelen bevat die meer of minder vrijblijvend zijn. Ik ben het met u eens dat een minder vrijblijvende aanpak op preventie nodig is. Daarom zijn via het GALA afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars over de acties die we met elkaar te nemen hebben. Zoals ook in het GALA is opgenomen kan het nodig zijn om taken en verantwoordelijkheden wettelijk beter te verankeren om zodoende de vrijblijvendheid in te perken.
Kunt u zich erin vinden dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen een drukmiddel is om bewezen beleid door te voeren, zodat ook wanneer het politiek ingewikkeld wordt bestuurders doorzetten? Zo nee, waarom niet?
Het wettelijk vastleggen van een gezondheidsdoel kan wellicht dienen als drukmiddel, maar biedt geen garantie dat een bewezen beleidsmaatregel doorgezet kan worden. Om bewezen beleid door te kunnen zetten, blijft het noodzakelijk dat er voldoende maatschappelijk en politiek draagvlak is. Bovendien hebben we op dit moment geen zicht op het wat het concreet betekent als gezondheidsdoelen wettelijk verankerd worden. We zullen eerst moeten na gaan wie welke verantwoordelijkheid dan neemt en wat dit feitelijk betekent.
Wat is uw reactie op dat de rijkste Nederlanders maar liefst 25 jaar langer leven in goede gezondheid dan de armste Nederlanders en dat het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet dit enorme verschil kan terugdringen?
Ik ben mij zeer bewust van de gezondheidsachterstanden van mensen met een lage sociaaleconomische status. Ik zet mij samen met verschillende partijen in om gezondheidsachterstanden terug te dringen vanuit een integrale aanpak, ook op lokaal niveau. Gezondheidsachterstanden terugdringen is daarom een belangrijk doel van het GALA. Een integrale aanpak is vereist omdat een veelheid aan maatregelen nodig is, breder dan alleen de inzet vanuit het gezondheidsdomein. Er is vaak sprake van achterliggende problematiek zoals bestaansonzekerheid, armoede en kansenongelijkheid, een ongezonde leefomgeving en zwakke gezondheidsvaardigheden. De oplossing is dan ook verre van simpel. Mijns inziens moeten we onze energie en het debat richten op maatregelen met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen. Aansluitend op mijn antwoord op vraag 10 ben ik er niet van overtuigd dat het vastleggen van een doel in de wet de aanpak van deze complexe problematiek eenvoudiger zal maken.
Herinnert u zich uw reactie op het artikel van Jochen Mierau «Zorgstelsel loopt op zijn laatste benen», waarin u aangeeft dat het wettelijk vastleggen van gezondheidsdoelen zonder de daarbij behorende overeenstemming over de instrumenten en bevoegdheden onwenselijk is, omdat juist over de manier waarop doelen te bereiken politiek debat nodig is?8
Ja.
Waarom denkt u dat er geen politiek debat mogelijk is over hoe de gezondheidsdoelen moeten worden behaald? Als niet is vastgelegd hoe de doelen moeten worden behaald, dan is er toch juist politiek debat mogelijk over welke instrumenten u van plan bent om in te zetten en welke niet?
Voor het behalen van gezondheidsdoelen is een breed scala aan maatregelen en commitment van diverse partijen nodig. Zoals u in vraag 12 aangeeft, ben ik er juist van overtuigd dat politiek debat nodig (en mogelijk) is over de manier waarop doelen te bereiken. Ik ben er daarom niet van overtuigd dat het wettelijk verankeren van gezondheidsdoelen mij een betere uitgangspositie geeft voor een dwingender preventief gezondheidsbeleid. En dat we ook moeten kijken naar andere opties, zoals het concreter invullen van taken en verantwoordelijkheden van partijen (met mogelijke verankering daarvan in de wet). In de afgelopen jaren heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over welke maatregelen in te zetten die bijdragen aan het behalen van de doelen uit het Nationaal Preventieakkoord. Dit debat zal ook de komende jaren nodig blijven om de gezondheidsdoelen die we in het Nationaal Preventieakkoord en het GALA zijn overeengekomen met partijen, te kunnen halen. Want het behalen van de doelen is alleen mogelijk met effectieve maatregelen die maatschappelijk op voldoende draagvlak kunnen rekenen. In de wetenschap dat de effecten van preventiebeleid veelal op langere termijn zijn vruchten afwerpt, is een structurele inzet en financiering van maatregelen nodig. Het is aan de politiek om hiervoor keuzes te maken.
Verbod op overnames door partijen die onderzocht worden door de inspectie |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het commerciële Co-Med, een omstreden private equity partij, ondanks dat zij onderzocht worden door de toezichthouder vanwege het leveren van slechte huisartsenzorg of gebrek aan leveren van huisartsenzorg, nu weer huisartsenpraktijken mag overnemen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat zorgaanbieder Co-Med huisartsenpraktijken overneemt tijdens het lopende onderzoek van de NZa en IGJ.
Deelt u de mening dat private equity ten principale, maar in ieder geval geen plek zou moeten hebben in onze huisartsenzorg als dat leidt tot kwalitatief slechtere zorg?
Zoals ik in eerdere debatten en Kamervragen aangegeven heb, dienen alle aanbieders van zorg zich in Nederland te houden aan de bestaande wet- en regelgeving en daarbij te allen tijde de belangen van de patiënten en cliënten voorop te stellen. Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen niet thuis in de zorg. Ik zie risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer er aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg. Daarnaast heb ik eerder ook aangegeven dat de aanwezigheid van private equity partijen in de zorg ook positieve effecten kan hebben. In dat licht ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten om zorgbreed beter inzicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid2.
Wanneer bent u voornemens om – zoals u naar wens van de PvdA eerder bevestigd heeft in onder andere het commissiedebat Eerstelijnszorg op 5 juli jl. – de Nederlandse Zorgautoriteit de bevoegdheid te geven overnames door specifieke partijen die door de toezichthouder onderzocht worden te verbieden?
Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden voor een dergelijke bevoegdheid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om overnames door aanbieders (tijdelijk) te verbieden gedurende onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de NZa doet naar deze aanbieders. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Kunt u bevestigen dat met een dergelijke verbod als omschreven bij vraag 3 de overname van Co-Med van de huisartsenpraktijken in Enschede en Waalwijk voorkomen kunnen worden?
Een dergelijke bevoegdheid voor de NZa zou inderdaad de mogelijkheid creëren om gedurende een lopend onderzoek van de IGJ en/of de NZa naar een zorgaanbieder voorgenomen overnames door de betreffende zorgaanbieder tegen te houden.
Het bericht 'Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen» van 12 juli 2023?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en ook contact gehad met het Zuyderland ziekenhuis. Ik vind het belangrijk dat ziekenhuizen nadenken over de wijze waarop toekomstbestendige ziekenhuiszorg geleverd kan worden in de regio, zoals het Zuyderland ziekenhuis nu doet.
Voor mij staat goede en veilige zorg voorop. Bij mogelijke wijzigingen van het zorgaanbod in een regio is het daarom ook van belang dat er een juiste en zorgvuldige procedure gevolgd wordt. Een zorgaanbieder is verplicht de procedure te volgen zoals beschreven in de AMvB acute zorg indien er mogelijk (gedeeltelijke) beëindiging van aanbod van acute zorg aan de orde is. Onderdeel van deze procedure is dat er afspraken gemaakt moeten worden in ROAZ-verband, om zo de continuïteit en toegankelijkheid van de acute zorg voor patiënten in de regio te waarborgen. Het toezicht op de naleving van dit proces gebeurt door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Wat is uw reactie op de kritiek van de gemeente op de scenario’s voor het ziekenhuis in Heerlen?
Ik wil benadrukken dat het van belang is dat gemeenten goed betrokken worden bij (mogelijke) wijzigingen in het aanbod van de acute zorg in de regio. In de AMvB acute zorg is ook wettelijk vastgelegd wanneer en hoe zorgaanbieders gemeenten moeten betrekken.2
Deelt u de mening dat een dichtbevolkt gebied als de regio Parkstad (circa 257.000 inwoners) over een volwaardig ziekenhuis zou moeten beschikken? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om keuzes te maken over de inrichting van de zorgorganisatie, mits dit binnen de geldende normen is, én op voorwaarde dat de kwaliteit en continuïteit van zorg geborgd zijn. Zorgverzekeraars dienen hierbij vanuit hun zorgplicht de toegankelijkheid van zorg voor alle inwoners uit de regio te borgen. Om te komen tot toekomstbestendige inrichting staan ziekenhuizen soms voor ingrijpende keuzes en het is begrijpelijk dat die tot allerlei gevoelens bij betrokkenen leidt. Bij dit proces is het van belang dat er door zorgaanbieders en zorgverzekeraars goed wordt nagedacht of ook in de toekomst de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg behouden kan blijven. Daarbij staat, zoals hiervoor al aangegeven, voor mij goede en veilige zorg voorop.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat gemeenten en bevolking pas benaderd worden, nadat er met zorgverzekeraars, banken en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gesproken is?
Zoals aangegeven bij vraag 2 vind ik het belangrijk dat gemeenten goed betrokken worden in dit proces. Ik heb begrepen dat het Zuyderland ziekenhuis dat zij van alle betrokken partijen, dus ook personeel, bevolking en gemeenten wil weten hoe ze aankijken tegen de toekomst alvorens een besluit wordt genomen over de nieuwbouw. Ik vind het belangrijk dat alle partijen worden gehoord voordat een definitief besluit wordt genomen. De volgorde waarin het ziekenhuis partijen hoort is aan henzelf.
Hoe wordt erop toegezien dat de bevolking van deze regio, het personeel en gemeenten voldoende worden meegenomen tijdens dergelijke ingrijpende besluiten?
Zorgaanbieders dienen, zoals hiervoor al aangegeven, de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in de AMvB acute zorg als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de AMvB is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden3. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd. Het toezicht op de naleving van de procedure gebeurt door de IGJ, daarnaast ziet de NZa toe op de toegankelijkheid van de zorg.
Deelt u de mening dat de bevolking van deze regio, het personeel en de gemeenten een beslissende stem moeten hebben in de besluitvorming rondom hun ziekenhuis? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de belangen van inwoners, personeel en gemeenten goed moeten worden meegewogen bij de organisatie van zorg in de regio. Met de regelgeving zoals vastgelegd in de AMvB acute zorg is getracht om de inbreng van gemeenten en inwoners bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg zo goed mogelijk te borgen, en om ervoor te zorgen dat deze inbreng door de betreffende zorgaanbieder en de zorgverzekeraar goed wordt betrokken bij de besluitvorming.
Dat neemt niet weg dat het voorstelbaar is dat er situaties voorkomen waarbij gemeenten en inwoners zich niet voldoende betrokken voelen, ondanks dat de zorgaanbieder zich wel degelijk heeft ingespannen om hen op een goede manier te betrekken. De uiteindelijke uitkomst van de procedure kan, ondanks alle inspanningen, anders zijn dan betrokkenen wensen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de raad van bestuur van Zuyderland dat ze de zorg in beide ziekenhuizen zo efficiënt mogelijk willen inrichten? Deelt u de mening dat de coronaperiode heeft aangetoond dat een mate van overcapaciteit van acute afdelingen noodzakelijk is om op momenten of periodes van druk op ons zorgstelsel niet vast te lopen? Waarom lijkt deze les vergeten te worden?
Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. Gegeven de beperkte beschikbaarheid van zorgmedewerkers is efficiënte zorgverlening cruciaal om kwaliteit en toegankelijkheid te blijven realiseren. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Bent u er bewust van dat met het eventueel sluiten of afschalen van de spoedeisende hulp een deel van het zorgpersoneel zal uitstromen uit de zorg? Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgpersoneel een vorm van kapitaalvernietiging is? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat – ongeacht welke definitieve keuze wordt gemaakt – het zeer belangrijk is om het zorgpersoneel zoveel mogelijk te behouden en dat ze daar ook op zullen inzetten.
Los van deze specifieke casuïstiek vind ik het uiteraard van groot belang dat de zorg een aantrekkelijke sector moet blijven om in te werken.
Het is onwenselijk om zorgpersoneel te verliezen, zeker gezien de huidige krapte aan personeel en de uitdagingen in de toekomst. Om het personeelstekort in de zorg op te lossen is een brede integrale aanpak nodig waarbij we langs verschillende sporen aan de slag moeten gaan met de vraagstukken die op de arbeidsmarkt zorg en welzijn spelen. Dit doen we ook, onder andere via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ) en het Integraal Zorgakkoord (IZA) waarin we afspraken hebben gemaakt over de aanpak van het personeelstekort en ambities hebben gesteld om aan de slag te gaan met goed werkgeverschap, innovatie, waardering en meer ruimte voor vakmanschap met als doel meer werkplezier voor de zorgmedewerker en werken in de zorg weer aantrekkelijk te maken.
Bent u ermee bekend dat Heerlen één van de armste regio’s van Nederland is en een grote zorgbehoefte heeft? Deelt u de mening dat we sociaaleconomische gezondheidsverschillen zoveel mogelijk terug moeten dringen? Deelt u de mening dat een volwaardig ziekenhuis één van de factoren is die daaraan bij kan dragen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben bekend met de sociaaleconomische status van de regio. De aanwezigheid en met name de nabijheid van voorzieningen zoals een ziekenhuis is voor veel mensen van invloed op hun gevoelens bij de leefbaarheid van een regio. Dit is ook een van de lessen uit het advies «Elke regio telt» van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) en de Raad voor het Openbaar bestuur (ROB). Het kabinet heeft 7 juli jl. een eerste reactie op dit rapport gestuurd aan de Tweede Kamer. Eén van de concrete hoofdaanbevelingen uit het advies «Elke regio telt» is om de reguliere beleids- en investeringslogica te herijken. Het kabinet is voornemens om bij de uitwerking van deze aanbeveling samen met medeoverheden te kijken naar hoe verschillende bekostigingssystematieken van zorg en onderwijs lokaal uitpakken. Eveneens wil het kabinet bekijken waar aanknopingspunten te vinden zijn om in de reguliere beleids- en investeringslogica van het Rijk rekening te houden met verschillen tussen regio’s. Hierbij gaat het bijvoorbeeld ook om het meenemen van factoren zoals nabijheid van voorzieningen en de leefbaarheid in een gebied bij het opstellen van de normen voor acute zorg. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal een volgend kabinet hier vervolgens opvolging aan moeten geven.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
De uitspraken inzake de toekomst van de ouderenzorg gedaan in het televisieprogramma Nieuwsuur |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u voornemens na 2030 nog meer verpleegzorg of verpleeghuisplekken te realiseren, aangezien TNO berekende dat er in 2040 130.000 extra verpleeghuisplekken nodig zijn en u aan heeft gegeven tot en met 2030 40.000 verpleegzorgplekken te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook na 2030 zal het noodzakelijk zijn om meer verpleegzorgplaatsen te realiseren, gezien de toenemende zorgvraag. In het verlengde van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» zullen ook voor deze periode afspraken worden gemaakt met gemeenten, woningcorporaties, zorgkantoren en zorgaanbieders om deze verpleegzorgplekken te realiseren, in lijn met bestuurlijke afspraken die in 2021 voor de periode tot en met 2040 zijn gemaakt.
Bent u van mening dat een regulier geclusterde woning gelijk staat aan een verpleeghuisplek? Zo nee, waarom zorgt u dan niet voor meer dan 40.000 verpleegzorg- of verpleeghuisplekken?
Een regulier geclusterde woning staat niet gelijk aan een verpleeghuisplek. In de bouwambitie is voorzien dat er tot en met 2030 80.000 reguliere geclusterde woningen en 40.000 zorggeschikte geclusterde verpleegzorgplaatsen voor ouderen worden gerealiseerd.
Wat is het verschil tussen een gecusterde woning en een verpleeghuisplek? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Bij de geclusterde verpleegzorgwoningen hebben de bewoners een VPT, MPT of pgb en betalen zij zelf de woonlasten. Bij de verpleeghuisplekken is de huur een onderdeel van het zorgzwaartepakket. Bij geclusterde verpleegzorgplekken zal het wonen meer voorop staan en zal de zorg minder zichtbaar zijn. Vaak kunnen er ook mensen zonder zorgvraag of met een lichte zorgvraag wonen; daarmee is het ook aantrekkelijker voor de partner om mee te verhuizen.
Wat is het verschil tussen beschermd en beschut wonen? Wat zijn de verschillen in criteria? Waar moet je voor de een of de ander aan voldoen?
Beschermd wonen is een vorm van huisvesting en begeleiding voor mensen met complexe psychische of psychosociale problemen die tijdelijk of langdurig niet zelfstandig kunnen wonen. Het biedt een veilige en beschermde woonomgeving waarin de bewoners intensieve begeleiding en ondersteuning ontvangen.
Bij beschut wonen woont men zelfstandig in een woonvoorziening veelal met anderen die ook hulp krijgen. Een belangrijk verschil is of de cliënt nog zelfstandig kan wonen.
Is de betaling van de woning huur/ hypotheek het enige verschil tussen een verpleeghuisplek en verpleegzorgplek?
Een belangrijk verschil is inderdaad het zelf betalen van de woonlasten door de cliënt. Een ander verschil is de wijze van zorgverlening. Bij een verpleeghuisplek zijn de zorgverleners permanent aanwezig. Bij een verpleegzorgplek is sprake van zorg in de nabijheid. Bij beide woonvormen is de zorgverlening in overleg met de cliënt ingericht conform de vereisten van de Wlz.
Kunt u aangeven hoe het permanent toezicht conform de Wet langdurige zorg (Wlz), wat betrekent dat iemand niet alleen kan worden gelaten, geregeld is bij de verpleeghuisplek en de verpleegzorgplek?
Vanuit de Wlz wordt zorg geleverd aan cliënten indien sprake is van 24-uurszorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg zijn vastgelegd. Dit kan zowel zorg in een verpleeghuis of op een verpleegzorgplek zijn. In overleg met de cliënt wordt de zorgverlening nader ingevuld en kan worden ingezet op 24 uurs zorg in de nabijheid en/of permanent toezicht. De precieze invulling geschiedt in overleg met de zorgaanbieder. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van digitale signalering en kunnen familieleden een rol spelen.
Kunt u aangeven welk maximale bedrag en het maximale aantal uren geldt voor Wlz-zorg thuis (VPT/MPT) voor de zorgzwaartepakketen (ZZP’s) Verpleging en Verzorging (VV4, VV5, VV6, VV7, VV8, VV9) afzonderlijk?
In de Wlz is het aantal uren zorg niet vastgelegd in de zorgprofielen/zorgzwaartepakketten. Voor het VPT geldt dat in de bekostiging gewerkt wordt met een maximumtarief per dag. Voor het MPT geldt dat zorg op maat wordt geleverd en bekostigd. Uitgangspunt bij het MPT is dat de zorg thuis niet duurder mag zijn dan in een instelling. Het MPT wordt vaak geleverd als vorm van overbruggingszorg. De basisbedragen voor het MPT zijn opgenomen in onderstaande tabel (rechterkolom). Daar bovenop is 25% opslag mogelijk indien thuis wonen zonder deze opslag niet mogelijk zou zijn.
Zorgprofiel
Maximumtarief VPT per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
MPT Maximumbedrag per jaar (exclusief mogelijkheid van opslag van 25% voor Extra Kosten Thuis (EKT)
VV4
€ 135,80 / € 49.600
€ 43.500
VV5
€ 268,18 / € 97.900
€ 59.000
VV6
€ 237,36 / € 86.600
€ 59.000
VV7
€ 327,12 / € 119.400
€ 73.900
VV8
€ 432,18 / € 157.700
€ 88.200
VV9
€ 234,04 / € 85.400
Geen bedrag benoemd in Rlz
Bron: VPT tarieven: NZa-beleidsregel BR/REG-23122a
MPT-bedragen: Regeling Langdurige Zorg (Rlz)
Wat zijn gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleeghuisplekken (dus niet de maximum Nationale Zorgautoriteit (NZA)-tarieven, maar de daadwerkelijke vergoeding)?
In de onderstaande tabel zijn (voor de vergelijkbaarheid met de bedragen uit vraag 7) de maximumtarieven opgenomen uit de NZa beleidsregel (ook hier exclusief behandeling voor de vergelijkbaarheid). Bij de inkoop wordt gewerkt met richttarieven. Het landelijke richttariefpercentage voor de langdurige zorg is nadrukkelijk géén gemiddeld-, minimum-, basis of maximumtarief, maar wel het vertrekpunt van het zorgkantoor in zijn aanbod richting zorgaanbieders. In 2023 bedraagt het richttarief 95,8% van de maximumtarieven. De richttarieven vormen het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast.
In onderstaande tabel worden naast de maximumtarieven ook de richttarieven gepresenteerd.
Zorgprofiel
Maximumtarief Verpleeghuisplek (ZZP-tarief per dag/jaar (bedrag exclusief behandeling)
Richttarief a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 176,90 / € 64.600
€ 167,47 / € 61.900
VV5
€ 310,11 / € 113.200
€ 297,09 / € 108.400
VV6
€ 285,67 / € 104.300
€ 273,67 / € 99.900
VV7
€ 366,17 / € 133.700
€ 350,79 / € 128.000
VV8
€ 475,62 / € 173.600
€ 455,64 / € 166.300
VV9
€ 270,82 / € 98.500
€ 259,45 / € 94.700
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Wat zijn de gemiddelde kosten van ZZP VV4, VV5, VV6, VV7, VV8 en VV9 van verpleegzorgplekken, zowel VPT als MPT?
Ook bij de inkoop van het VPT (verpleegzorgplekken) geldt dat wordt gewerkt met richttarieven. Voor MPT geldt zoals hiervoor bij vraag 7 aangegeven maatwerk in de hoeveelheid zorg die kan worden geboden. In het onderstaande zijn de maximum VPT-tarieven uit de tabel bij vraag 7 gepresenteerd tegen het richttarief van 95,8%. Zoals bij vraag 7 aangegeven vormen deze richttarieven het startpunt voor het gesprek met de zorgaanbieders en kunnen zowel naar boven (tot maximaal het maximumtarief) als naar beneden worden aangepast. Er wordt door de NZa geen onderscheid gemaakt tussen tarieven voor het VPT «thuis» (verspreid in de wijk) of VPT in een geclusterde setting (verpleegzorgplek).
Zorgprofiel
Richttarief VPT a 95,8% van maximum per dag/ per jaar
VV4
€ 131,10 / € 47.500
VV5
€ 256,92 / € 93.800
VV6
€ 227,39 / € 83.000
VV7
€ 313,38 / € 114.400
VV8
€ 414,03 / € 151.100
VV9
€ 224,21 / € 81.800
Bron: NZa-beleidsregel beleidsregel BR/REG-23122a en ZN Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023
Hoe wordt aan het criterium «24-uurs zorg in de nabijheid» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd.
Hoe wordt aan het criterium «permanent toezicht» voor een verpleegzorgplek in de eigen woning voldaan?
De cliënt heeft via het zorgkantoor een zorgovereenkomst met een lokale zorgaanbieder, waarin de planbare en onplanbare zorg is vastgelegd. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken in welke mate toezicht noodzakelijk is en hoe dit kan worden ingevuld. Daarbij kunnen naast de zorg ook familieleden en technologie een rol spelen.
Op welke wijze worden gemeenschappelijke ruimtes zoals een ontmoetingsplek geregeld bij geclusterde woningen?
Veelal is een gemeenschappelijke ruimte onderdeel van het complex waarin de geclusterde woningen zijn gesitueerd. De gemeenschappelijke ruimte wordt door de initiatiefnemer (zorgaanbieder, woningcorporatie, investeerder) in het bouwplan opgenomen.
Zijn wat u betreft gemeenschappelijke ruimtes een (verplicht) onderdeel van een geclusterde setting?
Het is wenselijk dat een gemeenschappelijke ruimte onderdeel uitmaakt van een geclusterde setting.
Wat verstaat u onder een geclusterde setting?
Een geclusterde setting in relatie tot de zorggeschikte woningen is een wooncomplex waar meerdere woningen onderdeel van uit maken. Dit zorgt voor verbinding tussen de bewoners en vermindert bijvoorbeeld de kans op eenzaamheid. Er kan ook een ontmoetingsruimte in de directe nabijheid zijn.
Is het bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor de realisatie van een ontmoetingsruimte nog steeds een criterium dat maximaal vijftig procent van de bewoners een zware zorgvraag mocht hebben? Wat wordt verstaan onder zware zorgvraag? Waarom is dit criterium opgesteld?
Nee, dit criterium is op 19 oktober 2022 vervallen.
Hoeveel van de 11 duizend (in 2021) Wlz-cliënten met de leveringsvorm VPT (of MPT) wonen in een geclusterde setting?
Er wordt momenteel niet geregistreerd of Wlz-cliënten woonachtig zijn in een geclusterde setting. In overleg met BZK wordt momenteel een registratie opgezet om deze informatie wel te kunnen genereren.
Wanneer verwacht u dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur gerealiseerd zijn? Kunt u schetsen wat de eisen zijn aan deze geclusterde zorggeschikte woningen? Zijn gemeenschappelijke ruimtes een vereiste?
Het doel is dat de geclusterde zorggeschikte woningen in de sociale huur in 2030 zijn gebouwd. De vereisten voor zorggeschikte woningen zijn opgenomen in de regeling. Publicatiedatum van de regeling is 14 september 2023. Om voor subsidie in aanmerking te komen is een gemeenschappelijke ruimte een vereiste.
Bestaan verpleegzorgplekken uit zelfstandige woonhuizen met een eigen deurbel, water- en elektra aansluitingen, meterkast, brievenbus, slot op de voordeur, etcetera (graag beantwoorden met ja of nee)?
Ja.
Hoeveel tijd zijn wijkverpleegkundigen gemiddeld kwijt aan reistijd (van de ene cliënt naar de andere cliënt)?
De reistijd verschilt sterk tussen cliënten in een stedelijke (geclusterd in aanleunwoningen bijvoorbeeld) of platteland omgeving. Exacte data hierover is niet beschikbaar. Dat kan van vijf minuten zijn in een flatgebouw, tot een half uur in landelijke gebieden tussen dorpen. Een manier om reistijd te beperken en zo efficiënt mogelijk te werken, is om te komen tot herkenbare en aanspreekbare teams binnen de wijkverpleging. Zodat het minder voorkomt dat er bij dezelfde locatie verschillende aanbieders van wijkverpleging komen.
Kunt u een uitleg geven van de discrepantie dat uit de brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening van 27 juni jl. over de voortgang van het programma Wonen en zorg blijkt dat de totale geclusterde opgave tot 2030 voor corporaties uitkomt op 60.000 woningen, terwijl u in uw beantwoording spreekt over 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen?
In het programma is de opgave vastgelegd van 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. Deze 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen zullen allemaal in geclusterde woonvormen worden gerealiseerd. Deze 40.000 woningen kennen aanvullende bouwtechnische vereisten om deze zorggeschikt te maken. Samen gaat het om een opgave van 120.000 woningen in geclusterde woonvormen: bestaande uit 80.000 (regulier) geclusterde woningen voor ouderen en 40.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte woningen. De helft van deze woningen wordt door corporaties gerealiseerd, en dit komt uit op 60.000 woningen: bestaande uit 40.000 (regulier) geclusterde corporatiewoningen voor ouderen en 20.000 verpleegzorgplekken/zorggeschikte corporatiewoningen.
De wereldwijd dalende geboortecijfers en de mogelijke oorzaken daarvoor |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de – wereldwijde – berichtgeving en statistieken aangaande dalende geboortecijfers, sinds het begin van 2022?1, 2, 3, 4, 5, 6, 7
Ja.
Zijn er, anders dan waarschijnlijkheidshypotheses, inmiddels wetenschappelijk onderbouwde verklaringen voor de dalende geboortecijfers in een groot deel van de wereld en meer specifiek voor Nederland? Zo nee, gaat er hiernaar (internationaal) breed onderzoek gedaan worden? Indien dat niet het geval is, bent u dan bereid om hier in Nederland een onderzoek naar te starten?
De trend van dalende geboortecijfers past in de theorie van de demografische transitie, een empirische wetmatigheid hoe zowel geboorte als sterfte zich ontwikkelen in de tijd, in vier fasen:
Er wordt wereldwijd al decennialang vanuit verschillende onderzoekdisciplines onderzoek gedaan naar de verschillende redenen waarom het geboortecijfer daalt tijdens de transitie van hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.9 Hieruit blijkt dat het geboortecijfer daalt als gevolg van complexe en onderling verbonden sociaaleconomische factoren die de voortplantings-beslissingen beïnvloeden. Omdat daar al veel onderzoek naar is en wordt gedaan, ga ik niet een nieuw onderzoek starten.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het coronabeleid (bijvoorbeeld omdat vrouwen in de vruchtbare leeftijd hun kinderwens hebben uitgesteld) en/of de coronavaccinaties invloed hebben (gehad) op de geboortecijfers? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten op welke manier(en) het beleid en de vaccinaties volgens u zouden kunnen hebben bijgedragen aan de afname van het aantal (levend)geborenen in Nederland en daarop reflecteren? En bent u voornemens om een impactanalyse te maken van de (mogelijke gevolgen) van het coronabeleid op de geboortecijfers in Nederland?
Ondanks een dalende trend in de geboortecijfers was er volgens het CBS in 2021, midden in de COVID-19-pandemie, juist een toename van het aantal geboortes.10 Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus 202211, verlaagt vaccinatie tegen COVID-19 daarnaast het risico op ernstige (levensbedreigende) zwangerschapscomplicaties door COVID-19. Diverse internationale onderzoeken tonen aan dat COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap veilig is voor zowel moeder als kind. Ook laten buitenlandse onderzoeken geen negatieve effecten van de coronavaccins op de vruchtbaarheid zien.12 Ik zie dan ook geen aanleiding om een impactanalyse te maken van de gevolgen van het coronabeleid voor de geboortecijfers in Nederland.
Aangezien de European Medicines Agency (EMA) heeft onderkend dat de coronavaccinaties cyclus- en menstruatieproblemen kunnen veroorzaken8, zoals bijvoorbeeld hevige menstruatiebloedingen, is het dan mogelijk dat deze menstruatieproblemen resulteren in een afname van de algemene vruchtbaarheid in Nederland? Zo nee, waarom niet, aangezien verstoringen van de menstruatiecyclus inherent zijn aan verminderde vruchtbaarheid?
Het Pharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA concludeerde dat er een aanneembare mogelijkheid is dat hevig vaginaal bloedverlies kan worden veroorzaakt door vaccinatie met de vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna.14 Dit is daarom als mogelijke bijwerking aan de bijsluiters toegevoegd. Het PRAC geeft aan dat menstruatiestoornissen in het algemeen veel voorkomen door uiteenlopende oorzaken, en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze bijwerking een negatief effect heeft op de vruchtbaarheid.
Heeft u zicht op het percentage vrouwen in Nederland dat waarschijnlijk te maken heeft gekregen met verstoringen in hun menstruatiecyclus na coronavaccinatie en wat de (lange termijn) gevolgen daarvan zijn voor de Nederlandse geboortecijfers?
Bijwerkingencentrum Lareb ontving tot eind oktober 2022 in totaal ruim 27.000 meldingen van diverse menstruatieklachten na coronavaccinatie op ongeveer 19,8 miljoen gegeven vaccinaties aan vrouwen. De verstoringen die kunnen optreden herstellen meestal binnen enkele maanden en hebben geen invloed op de vruchtbaarheid.15
Weet u of er op dit moment nog (lange termijn) studies gaande zijn naar de mogelijke neonatale en maternale gevolgen van coronavaccins? Zo ja, wat zijn de laatste bevinden op dit gebied? Zo nee, vindt u dat dergelijke studies opgestart zouden moeten worden, teneinde in kaart te brengen wat de coronavaccins mogelijk voor invloed hebben (gehad) op de vruchtbaarheid?
Met het zwangerschapsregister Moeders van Morgen onderzoekt Lareb de veiligheid van de coronavaccins tijdens de zwangerschap. De eerste analyses van meer dan 4.000 zwangere vrouwen die zijn gevaccineerd, duiden niet op een verhoogd risico op het optreden van een miskraam, het vroegtijdig bevallen of het ontwikkelen van ernstige aangeboren afwijkingen bij het kind. Deze resultaten zijn in lijn met de internationale literatuur waar ook geen aanwijzingen zijn gevonden voor een verhoogd risico op nadelige uitkomsten op de zwangerschap of het kind na een COVID-19-vaccinatie tijdens de zwangerschap.
Onderschrijft u nog altijd de stelling dat er geen aanwijzingen zijn dat de dalende geboortecijfers en coronavaccinatie met elkaar in verband gebracht zouden kunnen worden? Zo ja, hoe onderbouwt u dat, aangezien de wetenschappelijke consensus ook is dat er nog heel erg weinig bekend is over de invloed van deze vaccins op de maternale en neonatale gezondheid en over de menstruatiecyclus en verstoringen daarvan en de gevolgen daarvan op de vruchtbaarheid in het algemeen?
Ja, zie mijn antwoorden op vragen 3, 4, 5 en 6.
Hoe reflecteert u op de openbaargemaakte data van vaccinproducenten, waaruit blijkt dat een significant aantal zwangere vrouwen na hun coronavaccinatie te maken kregen met het intra-uteriene verlies van hun baby’s, doodgeboortes, ernstige zwangerschapscomplicaties zoals het losraken van de placenta, of kinderen baarden met (ernstige) aandoeningen of misvormingen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Heeft u inzicht in het percentage zwangerschappen in Nederland dat sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer is geëindigd in een miskraam, een vroeg en/of doodgeboorte, of de geboorte van een kind met gezondheidsproblemen? Zo ja, is hierin een verandering te zien ten opzichte van de jaren daarvoor en hoe verhouden zich deze percentages tot de procentuele daling van de geboortecijfers in Nederland? Is het dalende geboortecijfer hiervoor gecorrigeerd, of moeten deze percentages hiermee nog worden verrekend?
Perined is de landelijke organisatie voor perinatale registratie. Zij publiceren jaarlijks de landelijke geboortezorgcijfers, waaronder enkele van de gevraagde aspecten zoals sterftecijfers, cijfers over vroeggeboorte en aangeboren afwijkingen. Cijfers over het jaar 2022 zijn op dit moment nog niet bekend.
Heeft u vanuit (een deel van) de medische gemeenschap signalen gekregen dat er reden tot zorg over onderzoek naar de geboortecijfers en/of de maternale en neonatale gezondheid in Nederland is? Zo ja, welke partijen hebben hierover constateringen gedaan en gemeld en op welke manier is hieraan gevolg gegeven?
Nee.
Indien er meer miskramen, vroeg en/of doodgeboortes zijn en meer kinderen met aandoeningen en afwijkingen worden geboren sinds de gedocumenteerde daling van het geboortecijfer, weet u dan wat hiervan de oorzaken zijn, of is dit vooralsnog onduidelijk? Zo ja, gaat u hierover informatie ophalen bij maternale en neonatale experts en onderzoek doen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Indien de geboortecijfers de komende jaren niet meer op het oude niveau terugkeren, vindt u dan dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaak van de blijven de stagnatie?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Indien het geboortecijfer in Nederland niet aantrekt, wat zijn daarvan dan de lange termijn gevolgen voor de Nederlandse samenleving?
In 2020 zijn door het NIDI en het CBS zeven nieuwe bevolkingsvarianten doorgerekend. De resultaten van deze bevolkingsvarianten zijn gepubliceerd in het deelrapport Bevolking 2050 in beeld: drukker, diverser en dubbelgrijs. Het kabinet heeft dit rapport op 7 juli 2020 aan uw Kamer aangeboden.16
Wat gaat u doen als niet alleen het geboortecijfer Nederland niet aantrekt, maar ook blijkt dat de collectieve vruchtbaarheid van de Nederlandse populatie blijvend en toenemend daalt?
Door het kabinet is de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 ingesteld die begin 2024 advies zal uitbrengen over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven met betrekking tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen.
Indien er de komende jaren meer zwangerschappen eindigen in een miskraam en/of een vroeg en/of doodgeboorte, en/of er blijvend meer kinderen met gezondheidsproblemen geboren worden in Nederland, welke stappen gaat u dan zetten om de oorzaak daarvan te achterhalen?
Het geboortezorgbeleid is gericht op integrale geboortezorg. Ik investeer daarbij in kennis- en kwaliteitsontwikkeling via programma’s van ZonMw voor en door de betrokken zorgprofessionals in de sector.
Medewerkers van GGzE die vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Skipr waaruit blijkt dat medewerkers van de specialistische geestelijke gezondheidszorgorganisatie GGzE vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten?1
Ja.
Welke maatregelen gaat de Inspectie Gezondheidszorg nemen naar aanleiding van dit bericht?
In het artikel is sprake van een mogelijk onjuist handelen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is hiervoor de aangewezen toezichthouder. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft geen rol in het toezicht op de AVG.
De IGJ houdt onafhankelijk, risico gestuurd toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft in dat kader ook een rol in het toezicht op informatiebeveiliging, maar met name als deze de kwaliteit en continuïteit van zorg kan raken. Bijvoorbeeld als het gaat om maatregelen om te voorkomen dat essentiële informatiesystemen langdurig uitvallen. Voor zo ver bekend is hier geen sprake van; de IGJ ziet dan ook op basis van dit artikel geen aanleiding om nader onderzoek te doen. De AP en IGJ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Vindt u het terecht dat de in het artikel genoemde patiënt geen inzage krijgt in het onderzoek? Hoe wordt voor deze patiënt geborgd dat dit niet meer kan voorkomen?
In algemene zin vind ik het belangrijk dat zorgaanbieders klachten van cliënten serieus nemen en de cliënt goed betrekken bij een eventueel onderzoek wat hieruit volgt. Of dit in dit specifieke geval afdoende is gebeurd kan ik niet beoordelen. Dat is ook niet aan mij.
Blijft het vermoeden van een mogelijke overtreding van de AVG bestaan? Dan staat het de cliënt vrij om een klacht of tip in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg ook steekproefsgewijs of instellingen login protocollen, een autorisatieprocedure en monitoring daarvan hebben met betrekking tot systemen die patiëntgegevens bevatten?
De IGJ controleert steekproefsgewijs of zorgaanbieders hun informatiebeveiliging inrichten volgens de wettelijke norm NEN 7510. Volgens deze norm moeten zorgaanbieders een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Procedures voor authenticatie, autorisatie en logging zijn hier onderdeel van, naast een groot aantal andere beheersmaatregelen. De IGJ controleert of aantoonbaar sprake is van een werkende kwaliteitscyclus (plan-do-check-act). Specifieke maatregelen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens vallen primair onder het toezicht van de AP.
Worden er in de zorg patiënt-systemen gebruikt zonder adequate login monitoring en autorisatie? Zo ja, waarom worden deze niet verboden?
Het Ministerie van VWS heeft geen zicht op de inrichting van zorginformatiesystemen bij individuele zorginstellingen. Er zijn twee belangrijke informatiebeveiligingsnormen die hier een rol in spelen, de NEN 7510 en 7513. Deze schrijven voor dat zorginstellingen maatregelen moeten nemen op het gebied van autorisatie en logging. Alleen de bevoegde personen mogen toegang hebben tot patiëntendossiers (autorisatie) en acties op deze patiëntendossiers moeten vastgelegd worden (logging). Deze normen gelden voor alle zorginstellingen en de AP ziet hierop toe.
Welke acties gaat u nemen naar aanleiding van dit bericht?
Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van de patiëntendossiers. Zij moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen. De AP is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving hiervan. Vanuit het ministerie wordt doorlopend op verschillende manieren ingezet op bewustwording en verbetering van de naleving op informatiebeveiliging. Zorgaanbieders worden ondersteund en gefaciliteerd om de informatiebeveiliging en digitale weerbaarheid te verbeteren Zo worden zorgaanbieders onder meer ondersteund door de informatie die te vinden is op de AVG-helpdesk (www.avghelpdeskzorg.nl).
Problemen waar post-COVID patiënten tegen aanlopen in de zorg. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de twee uitzendingen van het televisieprogramma Focus «Ziek na corona» van 24 juni en 1 juli 2023?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de inhoud van deze uitzendingen?
De grote impact die post-COVID klachten helaas hebben op het leven van veel mensen komt duidelijk naar voren. In de uitzendingen wordt ook aandacht gegeven aan al het onderzoek dat er op dit moment gedaan wordt naar post-COVID. Omdat er nog veel onbekend is over post-COVID klachten, wordt zowel in Nederland als in het buitenland veel onderzoek gedaan. Het kabinet heeft de afgelopen tijd voor post-COVID onderzoek in totaal € 46 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan ruim € 32 miljoen voor het oprichten van een programma onderzoek, kennisdeling en expertisenetwerk post-COVID dat door ZonMw wordt ingericht en ruim € 14 miljoen ter financiering van verschillende onderzoeken die nationaal gedaan worden. Onderzoek moet er toe leiden dat er meer bekend wordt over de oorzaak, en effectieve behandeling, van post-COVID klachten. Daarom is het belangrijk dat er, zowel nationaal als internationaal, gericht onderzoek blijft worden gedaan naar post-COVID en dat de beschikbare kennis gedeeld wordt met zorgverleners.
Deelt u de zorgen dat veel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg? En vindt u dat de sluiting van de specialistische poliklinieken deze situatie heeft verslechterd? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag, juist omdat de aard en intensiteit van de klachten uiteenlopen. Mensen die langdurig klachten houden na een coronabesmetting behoeven in veel gevallen extra zorg. Het merendeel van de zorg vindt plaats in de eerstelijn. Soms is zorg nodig in de vorm van medisch-specialistische zorg of geriatrische revalidatiezorg. Afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts of een bezoek aan een medisch specialist of de paramedische herstelzorg nodig is. Daarnaast bied ik post-COVID patiënten ondersteuning middels de voorwaardelijke toelating van paramedische herstelzorg uit het basispakket. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025. Een probleem waar patiënten en zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg met name tegenaan lopen is dat er vooralsnog geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is.
Kunt u een inschatting maken van hoeveel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg?
Het feit dat er momenteel geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is voor mensen met post-COVID klachten, en dat de klachten in aard en intensiteit uiteenlopen, maakt dat er per persoon gekeken moet worden naar de klachten, en de gevolgen van deze klachten op alle leefgebieden. Op 1 oktober 2020 is de stichting C-support, in opdracht van het Ministerie van VWS, gestart om mensen met langdurige coronaklachten te adviseren en ondersteunen. C-support heeft momenteel ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-Support kijkt samen met de patiënt naar de klachten en de gevolgen ervan voor hun leven. Het kan gaan om lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. Bij problemen met werk en inkomen werken zij samen met arbeidsdeskundigen, juristen en financieel adviseurs om te achterhalen wat er nodig is om de situatie te verbeteren. Daarnaast helpt C-support bij het vinden van de juiste zorgverleners. Ik ben blij dat C-support dit maatwerk levert en samen met de patiënt op zoek gaat naar passende behandeling en ondersteuning, en patiënten daarmee weer perspectief tracht te bieden.
Bent u bereid inspanningen te verrichten om patiënten te ondersteunen die niet terecht kunnen bij de reguliere zorg? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende, uiteenlopende, manieren. Ten eerste ben ik blij, zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 4, dat C-support in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten ondersteunt en adviseert. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociale gezondheid, werk en inkomen. C-support werkt daarbij samen met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers en werkt daarmee ook aan bewustwording bij zorgaanbieders over deze klachten.
Ten tweede biedt de voorwaardelijke toelating paramedische herstelzorg patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is en afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts dan ook of een bezoek aan een medisch specialist of paramedische herstelzorg nodig is en door wie deze zorg gegeven moet worden.
Ten derde zet ik vol in op het komen tot een effectieve behandeling door het stimuleren van onderzoek en het delen van wetenschappelijke kennis over post-COVID. Op 1 juni jl. heb ik u per brief4 geïnformeerd over het inrichten van het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026. Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma5. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook dient het nationaal expertisenetwerk bij te dragen aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. In het kader hiervan heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Tenslotte zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de grensoverschrijdende EU-brede aanpak van post-COVID.
Klopt het dat er een verkenning heeft plaatsgevonden waarbij u sprak met alle betrokken partijen over de oprichting van een expertisecentrum? Zo ja, kunt u toelichten waarom u volgens de Kamerbrief van 1 juni 2023 nu streeft naar een netwerk in plaats van een centrum? En wat zijn de voornaamste verschillen tussen deze twee concepten?3
Een expertisecentrum suggereert één locatie waar post-COVID patiënten terecht kunnen. Dit is mijns inziens niet wenselijk gezien het aantal post-COVID patiënten. Er is bij verschillende ziekenhuizen kennis over post-COVID aanwezig die tussen zorgverleners gedeeld wordt. Mede daarom is ervoor gekozen om een netwerk in te richten. De doelen van dit netwerk zijn de coördinatie, organisatie en ondersteuning van onderzoek en het verbinden van relevante partijen, onderzoek en expertise zodat nieuwe kennis sneller benut kan worden in de zorgpraktijk.
In hoeverre worden post-COVID patiënten betrokken bij de vormgeving van het expertisenetwerk?
Het onderzoeksprogramma, de kennisinfrastructuur en het expertisenetwerk worden door ZonMw uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS, onder verantwoordelijkheid van het bestuur van ZonMw. Voor een optimaal resultaat zal gedurende de looptijd van het programma regulier worden afgestemd en samengewerkt met stakeholders vanuit beleid, onderzoek en praktijk. Naast het Ministerie van VWS zijn dit onder andere het RIVM, de NFU, de FMS, het NHG, de NVZ en C-support. Centraal in het programma staan mensen met post-COVID klachten. Het doel is om hen zo snel en effectief mogelijk te helpen en hun kwaliteit van leven te verbeteren. Daarom worden organisaties van post-COVID patiënten vanaf de opzet van het programma, en straks in de uitvoering betrokken. Over de vertegenwoordiging van patiëntenorganisaties en de daarbij te stellen criteria worden tussen hen en ZonMw nadere afspraken gemaakt.
Deelt u de constatering die in de eerste Focus-uitzending duidelijk naar voren komt dat de post-COVID-zorg niet binnen één medisch specialisme valt, omdat de ziekte effect kan hebben op verschillende onderdelen van het lichaam?
Ja.
Zo ja, bent u het ook eens met de constatering dat patiënten vrijwel nergens meer terecht kunnen voor diagnostiek en een passende behandeling, nu de specialistische poliklinieken op één na zijn gesloten?
Sommige ziekenhuizen hebben hun tijdelijke «alleen post-COVID poliklinieken» gesloten. Maar patiënten kunnen onveranderd terecht bij de medisch specialisten en verpleegkundigen die deze poliklinieken vormgaven.
Welke mogelijkheden ziet u om de vier aspecten – diagnostiek, behandeling, kennisontwikkeling en kennisdeling – gebundeld te organiseren en te borgen? Hoe draagt u er zorg voor dat ook de financiële aspecten van diagnostiek en behandeling gedekt zijn?
Het programma van ZonMw bestaat uit een expertisenetwerk en een onderzoeksprogramma. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar verbonden blijven middels het Europees expertisenetwerk post-COVID.
Vindt u de constatering dat een polikliniek voldoende patiënten moet zien om expertise op te bouwen en dat het centreren van de zorg in een aantal specialistische poli’s daarom belangrijk is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen heeft de Minister hiervoor?
Ik deel de constatering dat om expertise op te bouwen er voldoende patiënten gezien moeten worden. ZonMw is momenteel bezig om in het derde kwartaal van 2023 een subsidieronde gericht op het opzetten van het onderzoeks- en expertisenetwerk van start te laten gaan. Partijen kunnen hierop reageren en ZonMw zal de onderzoeksvoorstellen vervolgens beoordelen. Uit het voorstel zal duidelijk moeten blijken dat er voldoende patiënten deelnemen om het onderzoek te kunnen uitvoeren en expertise te kunnen opbouwen.
Het streven is om met de opgedane kennis uit onderzoeken en de ervaringen van patiënten die belangrijk zijn voor de kennisontwikkeling en daarnaast bijvoorbeeld voor het identificeren van praktische haalbaarheid van zorgpaden, acceptatie van behandelingen en betrokkenheid bij onderzoek (als deelnemers in klinische studies) om gelijke toegang voor patiënten tot onderzoek en zorg te verwezenlijken.
Hoe draagt u er zorg voor dat voldoende expertise wordt opgebouwd over Post-exertionele malaise (PEM) en posturaal orthostatische tachycardiesyndroom (POTS), twee belangrijke en zeer beperkende klachten bij post-COVID?
Om invulling te geven aan het onderzoeksprogramma post-COVID zullen panels van medische experts en van ervaringsdeskundigen/ patiënten prioriteiten stellen voor nadere/ verdiepende onderzoek en evaluatie. Ik ga ervanuit dat ze daarbij ook de inspanningsintolerantie (PEM) en last van versnelde hartslag na opstaan (POTS) zullen meenemen; ZonMw gaat deze vraag dan ook expliciet voorleggen aan beide panels. Daarnaast wordt beschikbare en nieuwe kennis en expertise rondom de zorg en behandeling van post-COVID patiënten toegankelijk en bruikbaar gemaakt voor zorgprofessionals, onder andere via een nascholingsprogramma.
Momenteel vinden er vanuit C-support regelmatig scholingen plaats over post-COVID aan diverse gremia (o.a. bedrijfsartsen, huisartsen, verzekeringsartsen). Er is op dit moment een kennisplatform actief waar diverse veldpartijen samen bijeenkomen om kennishiaten te signaleren en agenderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) handhavend optreedt tegen artsen die tegen de protocollen in Ivermectine voorschrijven tegen post-COVID? Hoeveel boetes zijn er tot nog toe in 2023 opgelegd?4
Wanneer een normafwijking is vastgesteld volgt de IGJ haar interventiebeleid. Het interventiebeleid is te vinden op www.igj.nl/publicaties/publicaties/2022/03/17/igj-interventiebeleid8. Tot nu toe heeft de IGJ in 2023 één boete opgelegd aan een zorgverlener die Ivermectine heeft voorgeschreven ter behandeling van, onder andere, post-COVID.
Kunt u bevestigen dat de GGD adviseert om geen woningen of scholen te bouwen in een straal van twee kilometer rondom geitenboerderijen, vanwege de verhoogde kans op longontstekingen in de directe omgeving van een geitenhouderij die al meer dan tien jaar uit opeenvolgende onderzoeken naar voren komt?1
Het klopt dat de GGD adviseert het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dit staat in de GGD-richtlijn medische milieukunde2 en wordt toegelicht in de Handreiking Veehouderij en gezondheid omwonenden van Infomil.3
Kunt u bevestigen dat er nu al 1,7 miljoen Nederlanders binnen een straal van twee kilometer van een geitenbedrijf wonen?
In het rapport van het VGO-III onderzoek staat dat naar schatting in Nederland 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij wonen.4 Dit rapport dateert uit 2019, meer recente cijfers zijn niet beschikbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van de Gelderlander blijkt dat veel gemeenten ondanks het GGD-advies de bouw van nieuwe woonwijken toestaan vlak bij geitenstallen? Wat vindt u hier van?2
Ik heb het artikel uit de Gelderlander dd. 26 juni 2023 gezien. De krant heeft diverse mensen gesproken en brengt in beeld welke dilemma’s er spelen bij de planning van nieuwe woonwijken in landelijk gebied. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat gemeenten advies moeten inwinnen van de GGD als er belangrijke gevolgen voor de gezondheid kunnen zijn.
Heeft u zicht op de situatie in andere provincies? Zo ja, wordt hier wel het GGD-advies nageleefd?
In de meeste andere provincies geldt een geitenmoratorium. Per provincie verschilt de precieze regeling in het moratorium. Het verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen heeft geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen. Maar bij het beoordelen van (bestemmings-)plannen voor woningen in de buurt van veehouderijen is het advies om gezondheidsrisico’s voor toekomstige bewoners te beoordelen en de GGD om advies te vragen als hier aanleiding toe is.6 In hoeverre de gemeenten de GGD-adviezen overnemen is niet bekend. Er zijn wel voorbeelden te vinden, waar de afstand tot geitenhouderijen wel in de lokale besluitvorming wordt meegenomen, zie bijvoorbeeld de afwegingen in Noord-Brabant (gemeente Bergeijk, 20187) en de bestuurlijke afweging om in ieder geval niet op 500 meter afstand te bouwen en het VGO-eindrapport af te wachten in Noord-Holland (Hollands Kroon, 20218).
Wat vindt u ervan dat nieuwe bewoners zelfs niet eens altijd actief worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het wonen naast een geitenstal?
Er is geen verplichting om toekomstige bewoners hierover te informeren. Het staat mensen vrij om te kiezen voor een woning in de buurt van veehouderijen, waaraan mogelijk bepaalde gezondheidsrisico’s zijn verbonden, net zoals mensen kunnen kiezen voor een woning naast een drukke snelweg of een vliegveld, waar de luchtkwaliteit ook minder kan zijn dan in andere gebieden.
Erkent u dat dit wederom laat zien dat een vrijblijvend advies van de GGD aan gemeenten onvoldoende bescherming biedt voor de gezondheid van de inwoners van die gemeenten?
In de Wet Publieke Gezondheid (Artikel 16) staat dat het college van burgemeester en wethouders advies moet vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg. Om wat voor situaties dit precies gaat is niet nader gedefinieerd.
Het advies van de GGD moet worden overwogen maar is niet bindend, en er is geen zicht op in hoeverre de lokale overheid het advies overneemt. Het advies zal door de lokale bestuurders gewogen worden ten opzichte van andere factoren, die bepalen of een bestemmingsplan in die lokale omgeving en situatie de juiste voorwaarden voor de (leef)omgeving schept. Het advies van de GGD is zeker niet vrijblijvend; de gezondheid moet een belangrijke factor zijn in de afwegingen, maar het is niet altijd de beslissende factor.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als u ziet dat gemeenten hun inwoners onvoldoende beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Als het gaat om lokale besluiten, is ingrijpen vanuit het landelijk beleid alleen mogelijk als de lokale bestuurders daadwerkelijk tekortschieten of in het geval van een ernstige of urgente situatie, die het gebied overstijgt. Zoals recent aangegeven, samen met de Minister van LNV, in de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer naar aanleiding van de VGO-rapportage (Kamerstuk 22 juni jl.)9 zijn er diverse (juridische) instrumenten, die kunnen worden ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen, afhankelijk van de ernst en de inzichten in de (lokale) situatie.
Lokale besluitvorming kan gebeuren op grond van de Wet publieke gezondheid: het college van burgemeester en wethouders is belast met een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk rekening te houden met ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van omgevingsfactoren. In het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening en de WABO (wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan een vergunning voor vestiging of uitbreiding van een veehouderijbedrijf geweigerd worden, als er aantoonbare risico’s zijn voor de gezondheid van omwonenden, of uit voorzorg, als deze risico’s voldoende aannemelijk zijn. De GGD moet, zoals al aangegeven, afhankelijk van de ernst van de risico’s, om advies worden gevraagd en de situatie ter plaatse beoordelen. Het kabinet ondersteunt dit lokaal beleid. In de nieuwe Omgevingswet (verwacht in januari 2024) worden meer mogelijkheden geboden om volksgezondheidsaspecten mee te wegen in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Hierbij is ook de decentrale overheid het bevoegd gezag.
Landelijke maatregelen zijn eigenlijk pas mogelijk als duidelijk is wat de oorzaak en de ernst is en hoe die (proportioneel) kan worden aangepakt. Het Rijk kan, indien nodig, bijvoorbeeld extra preventieve maatregelen instellen. Ten behoeve van Q-koorts zijn er bijvoorbeeld verplichtingen gesteld voor melden van afwijkende abortusaantallen, testen in de tankmelk, en vaccinatie van schapen en geiten.
De Minister van LNV is op grond van artikel 5.4 van de Wet dieren bevoegd om, in overeenstemming met de Minister van VWS, maatregelen te treffen ten aanzien van besmette of van besmetting verdachte dieren, en ten aanzien van dieren, die een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een zoönose. Besluitvorming over dergelijke maatregelen en de precieze invulling worden bezien tegen het licht van de omstandigheden en deze zijn tijdelijk van aard, zolang zij nodig zijn voor het doel.
De Ministeries van VWS en LNV hebben een gezamenlijke taak om de volksgezondheid te beschermen tegen zoönosen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en met de instrumenten, die ter beschikking staan. Via de zoönosenstructuur wordt besloten over de te nemen maatregelen.
Gaat u dan nu wél over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij?
Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de oorzaak, zijn er geen aanknopingspunten voor specifiek beleid en kan de overheid geen landelijke maatregelen voorstellen. In Nederland zijn de provincies bevoegd om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. De meeste provincies hebben voorzorgsmaatregelen getroffen, in de vorm van een moratorium.
Wat gaat u intussen doen om te voorkomen dat gemeenten vergunningen afgeven om te bouwen, zo dicht bij geitenhouderijen?
Ik benadruk dat het belangrijk is om de gezondheid van omwonenden mee te wegen bij de inrichting van landelijke gebieden, zoals duidelijk staat in de GGD-richtlijnen10 en de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.11 In het kader van de stikstofaanpak van het (demissionair) kabinet, voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zet ik mij ook in om te zorgen dat bij de (her)inrichting van landelijk gebied rekening gehouden wordt met de gezondheid van omwonenden. Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden, dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Gezonde leefomgeving is om die reden een belangrijk onderdeel van het NOVEX programma.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording binnen de gestelde termijn is helaas niet gelukt.
Het voorstel van de Europese Commissie over long-term care |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie over long-term care?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe reflecteert u op dit voorstel?
Het demissionair kabinet erkent het belang van toegankelijke en kwalitatief goede langdurige zorg voor alle EU-burgers, ongeacht leeftijd en beperkingen. Over het algemeen zijn de aanbevelingen van de Raad in lijn met het Nederlandse beleid over de langdurige zorg, zowel bij de zorg thuis als in een instelling.
Waarom heeft Nederland ervoor gekozen om de benoeming van een nationaal coördinator voor long-term care ambtelijk te beleggen?
Nederland heeft er niet voor gekozen een nationaal coördinator te benoemen. De door de Raad van de EU op 8 december 2022 aangenomen Raadsaanbeveling (Publications Office (europa.eu)) is op meerdere punten aangepast ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie van 7 september 2022. Zo is in onderdeel 10.a) de mogelijkheid opgenomen om in plaats van een coördinator te kiezen voor een ander coördinatiemechanisme. In lijn met het gestelde in het betreffende BNC-fiche (Kamerstukken 22 112, nr. 3527) is ervoor gekozen een nationaal, ambtelijk aanspreekpunt aan te wijzen. Dit in het belang van bereikbaarheid en ervaringsuitwisseling tussen de lidstaten en met de Commissie.
Waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd of geconsulteerd?
De Kamer is hierover geïnformeerd in het hiervoor gemelde BNC-fiche en in het schriftelijk overleg over de Raadsaanbeveling in het najaar van 2022 (Kamerstukken 22 112, nr. 3567).
Op basis van welke criteria is de coördinator benoemd en wat wordt precies zijn/haar rol en mandaat?
Er is geen coördinator benoemd. Ik verwijs naar antwoord 3.
Klopt het dat de de nationale coördinatoren van de verschillende lidstaten op 19 juni jl. in Brussel over de kwaliteitsindicatoren hebben gesproken?
Er is inderdaad op 19 juni jl. een bijeenkomst geweest van nationale coördinatoren en contactpersonen. Deze ambtelijke bijeenkomst was gericht op kennismaking en kennisuitwisseling over kwaliteitssystemen in de verschillende lidstaten.
Wat wordt de inzet van Nederland bij dat overleg?
Nederland heeft bij deze door de Europese Commissie als «mutual learning» geduide bijeenkomst informatie gegeven over het systeem van de Nederlandse kwaliteitskaders, protocollen, richtlijnen en kwaliteitsstandaarden in de verschillende sectoren van de langdurige alsmede over het toezicht daarop. Naar aanleiding van de presentaties door verschillende lidstaten, waaronder Nederland, hebben de aanwezigen ervaringen met deze verschillende systemen met elkaar gedeeld.
Kunt u toezeggen dat inclusiviteit in de zorg wordt meegenomen als speerpunt in de Nederlandse inbreng voor kwaliteitsindicatoren?
De inhoud van kwaliteitsindicatoren is en blijft de nationale bevoegdheid van de lidstaten. De Raadsaanbeveling geeft aanbevelingen over aspecten die in indicatoren meegenomen kunnen worden, maar is geenszins verplichtend voor de lidstaten. Dat neemt niet weg dat inclusiviteit in de zorg een belangrijk thema is. Indien in een volgende bijeenkomst specifiek de inhoud van kwaliteitsindicatoren besproken wordt, kan Nederland ervaringen met indicatoren met betrekking tot inclusiviteit in de zorg ter tafel brengen.
Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over het behaalde resultaat?
Vooralsnog ligt de focus van de bijeenkomsten op «mutual learning», dus het delen van kennis en ervaringen tussen de lidstaten. De opgedane kennis kan in Nederland benut worden bij het verbeteren van de toegang tot en kwaliteit van de langdurige zorg. Dit komt tot uitdrukking in beleid met betrekking tot langdurige zorg.
Er is geen sprake van onderhandelingen waarbij bepaalde resultaten wel of niet behaald worden.
Welke vervolgstappen neemt u in navolging van het voorstel van de Commissie?
Vooralsnog ligt de focus op het uitwisselen van kennis en ervaring tussen de lidstaten. Waar passend worden deze informatie en relevante onderdelen van de aanbeveling meegenomen in bestaande en toekomstige plannen en programma’s voor langdurige zorg.