Het bericht dat apothekers verdienen aan geneesmiddelen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is de berichtgeving waar dat apothekers veel hogere kortingen ontvangen op geneesmiddelen dan zij doorgeven aan zorgverzekeraars? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?1
Ik kan deze vragen niet beantwoorden omdat ik niet beschik over de afspraken tussen apotheekhoudenden en farmaceutische groothandels en ook niet over de contracten tussen apotheekhoudenden en zorgverzekeraars met afspraken over kortingen en het afromen daarvan. Daarnaast is mij niet bekend op welke informatie de Telegraaf zich baseert.
Hoeveel apothekers krijgen meer dan vijf procent korting bij de inkoop van geneesmiddelen? Wilt u een overzicht sturen aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom hebben apothekers laten weten aan zorgverzekeraars dat er geen rek meer zit in inkoopprijzen voor geneesmiddelen, terwijl zij forse kortingen ontvangen bij de inkoop? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom apothekers dit hebben laat weten, weet ik niet. Ik houd er wel rekening mee dat er meer factoren in het spel kunnen zijn dan alleen de gegevens die de Telegraaf kennelijk voor zijn artikel heeft gebruikt. Volledigheidshalve verwijs ik verder naar de zeer recente publicatie «Data en feiten 2013» van de aan de Koninklijke Maatschappij der Pharmacie (KNMP) gelieerde Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK). Daarin is onder meer aangeven dat de tariefinkomsten van apothekers in 2012 zijn gedaald en dat deze daling niet wordt goedgemaakt door de hoogte van de tarieven en het volume in 2013:
Bron Stichting Farmaceutische kengetallen (SFK) dd. 29 augustus 2013, Pharmaceutisch Weekblad, Jaargang 148 nr 35.
In een reactie op de website van de KNMP op het desbetreffende artikel in de Telegraaf, voegt de KNMP hier aan toe:
Bron: website KNMP, dd. 27-08-2013.
Vindt u het eerlijk dat mensen die zorg nodig hebben veel geld moeten betalen voor geneesmiddelen en incontinentiematerialen, terwijl de apotheker hieraan fors blijkt te verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Volledigheidshalve merk ik echter op dat geneesmiddelen en incontinentiemateriaal tot de verzekerde zorg behoren. Behoudens de eigen betalingen en het eigen risico komen de uitgaven hiervoor ten laste van de zorgverzekering en niet van de individuele patiënt. Wel zouden de zorgpremies hoger kunnen worden. De zorgpremies zijn echter gedaald als gevolg van lagere uitgaven voor genees- en hulpmiddelen.
Vindt u het wenselijk dat zorgverzekeraars honderden miljoenen euro’s teveel uitbetalen aan medicijnverstrekkers, waardoor de premies sneller stijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
De premies zijn gedaald met name door minder uitgaven voor farmaceutische zorg en voor medische hulpmiddelen. Zie verder de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Hoeveel procent korting krijgen apothekers op incontinentiematerialen en verbandmiddelen? Hoeveel geld is hiermee in totaal gemoeid? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze perverse prikkel per direct gestopt moet worden, en dat er een eerlijke prijs moet komen voor geneesmiddelen en incontinentiematerialen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet beoordelen daartoe ontbreken gegevens. Zie ook de antwoorden op de vragen 1,2 en 3.
Gaat u het geld terugvorderen dat apothekers in hun eigen zak hebben gestoken voor geneesmiddelen en incontinentiematerialen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de uitspraak van een woordvoerder van de branche-organisatie van apothekers, de KNMP, dat zorgverzekeraars wel degelijk weten dat apothekers geld overhouden aan kortingen? Is dit daadwerkelijk het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Enerzijds kan ik dat niet en anderzijds is het de taak van zorgverzekeraars in ons zorgstelsel om goede verantwoorde zorg (inclusief geneesmiddelen) voor hun verzekerden tegen aanvaardbare prijzen te contracteren. Dat dit lukt blijkt uit de fors lagere uitgaven voor farmaceutische zorg (ruim € 600 mln) en voor hulpmiddelen (€ 75 mln) ten opzichte van de raming en uit de verlaging van de zorgpremies als gevolg hiervan.
De sluiting van een huisartsenpost in Woerden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de sluiting van de huisartsenpost in Woerden? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Volgens informatie van de huisartsenpost is er geen sprake van sluiting van de huisartsenpost Woerden. De huisartsenpost is en blijft open gedurende de avond en de weekenden en wordt alleen gedurende de nacht gesloten. Dit heeft te maken met veranderen van locatie in de regio van de huisartsenpost die in de nacht open is. De regio De Meern, De Ronde Venen, Haarzuilens, Leidsche Rijn, Montfoort, Stichtse Vecht, Vleuten en Woerden heeft twee huisartsenposten. De huisartsenpost in Leidsche Rijn wordt verplaatst naar het nieuwe ziekenhuis en gecombineerd met de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het nieuwe ziekenhuis. Deze locatie ligt centraler voor het gehele werkgebied en derhalve is besloten de nachtopening die eerst alleen in Woerden was te verplaatsen naar Leidsche Rijn. Deze verandering vindt plaats met tegelijkertijd verruiming van de openingstijden in de avond.
Waarom, en door wie, is besloten dat de huisartsenpost in Woerden moet sluiten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te infomeren? Zo nee, waarom niet?
De aangesloten huisartsen van, De Meern, De Ronde Venen, Haarzuilens, Leidsche Rijn, Montfoort, Stichtse Vecht, Vleuten en Woerden hebben recentelijk gekozen voor de locatie in Leidsche Rijn als post die open blijft in de nacht. Volgens betreffende huisartsen zijn de argumenten daarvoor dat de gemiddelde reistijd voor de inwoners van het gehele verzorgingsgebied naar locatie Leidsche Rijn korter zijn dan naar Woerden, omdat de locatie Leidsche Rijn centraler ligt in de regio. Maar ook vanwege veiligheidsaspecten voor medewerkers van de huisartsenpost in het ziekenhuis Leidsche Rijn, die op de nieuwe locatie in de nacht beter te garanderen zijn.
Vindt u het verantwoord dat zorgbehoevende mensen zeker 20 kilometer moeten reizen voor huisartsenzorg, en is dit in overeenstemming met uw voornemen om zorg dichtbij de mensen te organiseren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat in de nacht om een beperkt aantal patiënten. Uit gegevens van de huisartsenpost Woerden blijkt dat per nacht gemiddeld 1 patiënt uit Woerden wordt uitgenodigd naar de huisartsenpost te komen voor een consult. Het betreft enkel patiënten die medisch stabiel zijn. Bij twijfel over deze stabiliteit wordt op korte termijn een bezoek bij de patiënt afgelegd door de huisarts dan wel ambulancepersoneel. Gedurende de hele nacht blijft de telefonische bereikbaarheid gewaarborgd en onveranderd. Mij is verzekerd dat in geval van twijfel de huisartsen altijd de veiligheid van de patiënt voorop zullen stellen.
Deelt u de mening dat het sluiten van huisartsenposten in buurten leidt tot de verschraling van de huisartsenzorg, en dat dit niet ten goede komt aan de zorg van mensen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van sluiting van een huisartsenpost, zoals uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt. Het betreft hier een verandering van locatie voor wat betreft het openblijven in de nacht. Mij is niets bekend over het sluiten van andere huisartsenposten in het land. Ik deel uw mening dan ook niet dat er sprake zou zijn van verschraling van huisartsenzorg en zie het dan ook niet als mijn verantwoordelijkheid maatregelen te treffen.
Hoeveel andere huisartsenposten worden bedreigd met sluiting, en waarom? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mij is niets bekend van huisartsenposten die bedreigd worden met sluiting. Ook bij navraag hierover bij de Vereniging van Huisartsenposten Nederland is daarover niets bekend. Een specifiek onderzoek is derhalve niet nodig.
Is het niet tegenstrijdig dat aan de ene kant huisartsen relatief meer geld krijgen dan andere sectoren, maar aan de andere kant toch een huisartsenpost bij het ziekenhuis in Woerden wordt gesloten op bepaalde tijden? Is dit niet strijdig met het uitgangspunt de eerstelijnszorg te versterken?
Ik zie die tegenstrijdigheid niet omdat er zoals aangegeven geen sprake is van sluiting van een huisartsenpost tijdens de nachtelijke uren, waarvoor geen alternatief beschikbaar is. Het betreft een verplaatsing van die zorg naar een andere locatie, die voor alle bewoners in het werkgebied centraler en beter bereikbaar is. Dat doet niets af aan mijn beleid tot versterking van de eerstelijnszorg.
De tabakslobby in Nederland |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onderzoeker en de tabak»?1
Het komt regelmatig voor dat onderzoeken die in opdracht van en gefinancierd door brancheorganisaties of andere belanghebbenden worden opgesteld, aan ministeries ter kennisneming worden toegestuurd. De ministeries beoordelen vervolgens of en zo ja in hoeverre deze onderzoeken bruikbare informatie bevatten. Daarbij wordt niet uit het oog verloren door wie het onderzoek is uitgevoerd en wie de opdrachtgever is. Voor een overzicht van recent door het ministerie van Financiën ontvangen onderzoeken naar grenseffecten als gevolg van accijns- en prijsverschillen met de buurlanden zij bijvoorbeeld verwezen naar de onlangs aan de Kamer gezonden grenseffectenrapportage. Het merendeel van deze onderzoeken is uitgevoerd door of in opdracht van de alcohol- of tabaksbranche. In de grenseffectenrapportage is ingegaan op de relevantie van deze onderzoeken voor het vaststellen van de grenseffecten als gevolg van de accijnsverhoging per 1 januari jongstleden.
Hoe oordeelt u over de betrokkenheid van Philip Morris bij de totstandkoming van onderzoek en cijfers over de juistheid van de handel in illegale tabaksproducten? Is het feit dat Philip Morris opdrachtgever voor het onderzoek is, en grote financiële belangen heeft als tabaksfabrikant, niet een belangenverstrengeling die dient te worden vermeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Philip Morris is opdrachtgever van het STAR-rapport. Het jaarlijks opstellen van dit rapport maakt onderdeel uit van de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst van Philip Morris met de Europese Commissie en de lidstaten. Ook andere grote tabaksfabrikanten zoals Japan Tobacco, British American Tobacco en Imperial Tobacco hebben een overeenkomst met de Europese Commissie en de lidstaten. Deze overeenkomsten zijn openbaar2 en hebben tot doel om namaak en smokkel van sigaretten te bestrijden. In de overeenkomsten is onder andere opgenomen wat van de fabrikanten wordt verwacht om te voorkomen dat hun producten op de illegale markt terecht komen. De Europese Commissie is betrokken bij de onderzoeksopzet van het STAR-rapport. Voor zover de STAR-rapporten van belang zijn voor activiteiten op het terrein van toezicht of fraudebestrijding, worden ze daarvoor ook gebruikt.
Waarom gebruikt u informatie die is gefinancierd door de tabaksindustrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bevindingen van het STAR-rapport 2012 en eerdere rapporten heeft het kabinet daadwerkelijk gebruikt in haar beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere rapporten en onderzoeken door het kabinet gebruikt die in opdracht van de tabaksindustrie ontwikkeld en/of gefinancierd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u antwoord geven op hetgeen wordt gesteld door de Algemene Rekenkamer over het STAR-rapport en aan zijn verzoek tegemoet komen? 2)
In het onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer was opgenomen dat in Nederland geen informatie beschikbaar zou zijn over de mate waarin tabaksfabrikanten aan de verplichtingen voldoen die volgen uit Europese overeenkomsten. In reactie hierop heb ik aangegeven dat dit niet juist is, omdat het Ministerie van Financiën wel over informatie beschikt, zoals het STAR-rapport.
De Rekenkamer geeft aan dat het STAR-rapport niet publiek beschikbaar is en inhoudelijk onvolledig. De rapporten zijn in het verleden altijd vertrouwelijk aan het ministerie van Financiën verstrekt. Het staat mij niet vrij deze rapporten zonder toestemming van de opdrachtgever aan de Kamer te verstrekken. Het laatste STAR-rapport is overigens openbaar gemaakt.4 Hierin zijn ook de cijfers uit voorgaande jaren opgenomen waardoor deze informatie uit eerdere rapporten feitelijk ook openbaar is geworden. Zoals blijkt uit de openbare overeenkomst tussen Philip Morris, de Europese Commissie en de lidstaten, gaan de verplichtingen die volgen uit de overeenkomst verder dan de inhoud van het jaarlijkse STAR-rapport. Zo dient bijvoorbeeld ook informatie te worden verstrekt over het traceren en volgen van sigaretten. Het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ziet toe op het uitvoeren van de verplichtingen. Het Ministerie van Financiën neemt hier kennis van.
Zijn de STAR-rapporten – behalve de laatste – nog steeds geheim? Zo ja, wat vindt u daarvan? Wilt u bewerkstelligen dat deze dan openbaar worden, en zorg dragen voor toezending aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre is er sprake van extreme belastingstelsels en regelgeving, waardoor de consumptie van tabak verschuift van de legale naar de illegale tabaksmarkt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren bij de toegezegde grenseffectenrapportage? Zo nee, waarom niet?
De verschillen tussen belastingstelsels en regelgeving tussen landen worden binnen de Europese Unie enigszins beperkt door Europese richtlijnen. De Europese richtlijn 2011/64/EU voorziet onder meer in minimumtarieven voor de accijnzen van tabaksproducten binnen de Europese Unie.5 Ook de structuur van de tabaksaccijnzen is hierin vastgelegd. Desalniettemin zijn er grote verschillen tussen de accijnstarieven van de verschillende lidstaten. De hoogste accijnstarieven van sigaretten binnen de Europese Unie zijn ongeveer viermaal het minimumtarief. Per 1 januari 2014 gaat het minimumtarief van sigaretten omhoog. De accijnsverschillen met landen buiten de Europese Unie zijn overigens soms groter dan de verschillen tussen de lidstaten van de EU onderling.
De Douane heeft in het verleden herhaaldelijk onderzoek gedaan om inzicht te krijgen in de omvang van de zwarte markt van accijnsgoederen op basis van een empty package survey (het rapen van lege sigarettenverpakkingen). Het laatste onderzoek is afgerond in 2011. Van de toen verzamelde verpakkingen was één op de tien pakjes niet in de Nederlandse heffing betrokken. Sigaretten die buiten de Nederlandse heffing blijven zijn overigens niet per definitie illegaal, ook sigaretten die door reizigers legaal vanuit het buitenland naar Nederland worden meegenomen, kunnen legaal zijn ingevoerd. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om vast te stellen in hoeverre buitenlandse sigaretten terecht of ten onrechte buiten de heffing zijn gebleven. Alleen van nagemaakte illegale sigaretten kan dat met zekerheid worden vastgesteld. Deze laatstgenoemde categorie is in het onderzoek uit 2011 berekend op minder dan 1%.
Bent u bereid de bestaande contacten met de tabaksindustrie en haar lobbyisten zoveel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van de Kamervragen van 2 september 2013 (nr. 2013Z15401) is aangegeven, wordt alleen contact gezocht wanneer dat nodig wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving. De ministeries houden zich aan wat in art. 5.3 van het FCTC-verdrag staat voorgeschreven wanneer het gaat om tabaksontmoedigingsbeleid.
Is u bekend of, en zo ja in welke mate, hoogleraren een functie bekleden in, dan wel werkzaam zijn voor, de tabaksindustrie? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen. Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te berichten?
Of en in welke mate hoogleraren functies bekleden of werkzaam zijn voor de tabaksindustrie is niet bekend. Het zou ondoenlijk zijn om overzichten bij te houden van alle relaties die er zijn tussen hoogleraren en bedrijven of bedrijfstakken, om die reden kan aan uw verzoek niet worden voldaan. Over nevenfuncties dient wel helderheid te bestaan. Er zijn afspraken gemaakt dat hoogleraren hun nevenfuncties vermelden op hun profielpagina’s op de website van hun instelling.
Ondersteunt u de mening van de president van de KNAW, professor Hans Clevers, die stelt dat hoogleraren geen posities bij de tabaksindustrie dienen in te nemen, omdat een wetenschapper «op deze wijze helpt de status van Philip Morris te legitimeren.»? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor zorg te dragen dat hoogleraren en wetenschappers vanuit de universitaire wereld dit inderdaad doen? Zo neen, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De heer Clevers deed deze uitspraak op persoonlijke titel.
Langere ambulanceritten vanuit Spijkenisse |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de zorgen van de veiligheidsregio Rijnmond over de langere aanrijtijden van ambulances vanuit Spijkenisse, omdat ze niet meer terecht kunnen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis?1
Van belang is dat in de regio wordt voldaan aan de normen voor kwaliteit en bereikbaarheid. Uit berekeningen van het RIVM met het nieuwe vigerende referentiekader spreiding en beschikbaarheid, en het daarbij behorende rijtijdenmodel, is gebleken dat de SEH van het Spijkenisse MC niet cruciaal is voor de 45 minutennorm. Ik heb begrepen dat de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Rotterdam-Rijnmond, in overleg met de verzekeraar, desondanks heeft besloten om in ieder geval tot 1 oktober een extra ambulance in te zetten om het capaciteitsverlies te compenseren dat ontstaat door de langere rijtijden vanuit Voorne Putten naar andere ziekenhuizen in de regio.
Vindt u dat de verlening van een paar minuten tot een kwartier extra rijtijd verantwoord is voor patiënten die met acute klachten naar een ziekenhuis moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat de nieuwe eigenaren van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis helemaal geen doorstart van het ziekenhuis beogen, maar een afbouw van cruciale klinische capaciteit die van belang is voor een volwaardig ziekenhuis met dito spoedeisende hulp? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Vanaf de doorstart is duidelijk geweest dat het ziekenhuis zou verdergaan onder een nieuw ziekenhuisprofiel, waarin een deel van de (acute) zorgfuncties zou worden afgebouwd. Voor mij is van belang dat de continuïteit van de cruciale zorg in de regio wordt geborgd, niet de continuïteit van de zorginstelling. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reageert u op de opmerking van de voorzitter van de Veiligheidsregio dat het er op lijkt dat een extra ambulance het hoogst haalbare lijkt als het gaat om de spoedeisende hulpvoorziening op Voorne-Putten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat een extra ambulance de rijtijd naar de andere ziekenhuizen niet verkort? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw uitspraak dat de spoedzorg op Voorne-Putten en in Spijkenisse op orde moet blijven?2
Met de inzet van een extra ambulance wordt de beschikbaarheid van ambulancezorg op het eiland vergroot waardoor ze sneller ter plaatse kunnen zijn. Vooral wanneer er sprake is van gelijktijdigheid van meldingen kan de inzet van een extra ambulance de aanrijdtijd verkorten, aangezien niet eerst hoeft te worden gewacht op de beschikbaarheid van de ambulance die reeds was ingezet voor een eerdere melding.
Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg over de verlengde aanrijtijd? Hoe is zij betrokken bij de afbouw van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis, en wat is haar oordeel daarover?
De zorgverzekeraar is vanuit zijn zorgplicht verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg en daarmee voor de bereikbaarheid. De NZa ziet hier op toe. Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 1 en 2. De inspectie houdt intensief toezicht op het afbouwproces van klinische functies en de patiëntveiligheid door middel van frequente bezoeken, zowel aangekondigd als onaangekondigd. Tijdens die bezoeken spreekt zij met alle relevante functionarissen in het ziekenhuis. Van belang is dat de zorg die wordt geleverd in het Ruwaard van Puttenziekenhuis op verantwoorde wijze wordt geleverd. De IGZ ziet hier op toe. Als op enig moment blijkt dat de randvoorwaarden om verantwoorde zorg te leveren niet aanwezig zijn grijpt de IGZ in. Daar is op dit moment volgens de IGZ geen aanleiding voor.
Klopt het dat de huisartsen zich nog steeds ongerust maken over het toekomstige niveau van acute zorg?3 Wat is het oordeel van de huisartsen over de verlengde aanrijtijd en het verdwijnen van acute zorg op Voorne-Putten?
Zoals ik u in mijn antwoord op vraag 1 van de Kamerleden Van Gerven en Leijten, van 30 augustus 2013, met kenmerk 134898–107366-CZ, heb laten weten is het de verantwoordelijkheid van de betrokken partijen in het ROAZ, waarin de huisartsen zijn vertegenwoordigd, om een oplossing te vinden voor eventuele zorgen over de geleverde zorg in de regio. Naar ik heb begrepen worden de ontwikkelingen door deze partijen wekelijks besproken.
Worden zij op een correcte wijze betrokken bij de ontwikkelingen in het Ruwaard van Putten Ziekenhuis? Zo neen, hoe wordt dat dan wel geborgd?
Zie antwoord vraag 7.
Wat gebeurt er wanneer het Ruwaard van Putten Ziekenhuis verder wordt uitgekleed, en de huisartsen van mening zijn dat het niveau van acute zorg onacceptabel is?
De normen voor kwaliteit en bereikbaarheid zijn leidend voor de inrichting van de zorg in de regio. De IGZ en NZa zien hierop toe. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom heeft u nog niet de moeite genomen om de op 16 juli jl. ingestuurde Kamervragen te beantwoorden? Vindt u de situatie in Spijkenisse en Voorne-Putten zo'n uitstel waard?4
De beantwoording is op 30 augustus aan uw Kamer gestuurd. Zie verder mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Leijten (SP) en Van Gerven (SP) over langere ambulanceritten vanuit Spijkenisse145121–109127-CZ).
Het opgezegde vertrouwen van de ondernemings- en de cliëntenraad in bestuur van Emergis |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zowel de ondernemingsraad (OR) als de cliëntenraad het vertrouwen hebben opgezegd in het bestuur van de instelling voor geestelijke gezondheidszorg Emergis?1
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van het feit dat de Ondernemingsraad (OR) en de cliëntenraad locatie Kloetinge het vertrouwen in het bestuur van Emergis hebben opgezegd. Het opzeggen van vertrouwen is een duidelijk signaal dat serieus genomen dient te worden.
Wat is uw oordeel over de kwaliteit en het gedrag van het bestuur van Emergis als de cliëntenraad spreekt van het «creëren van een angstcultuur» en het «onder druk zetten van mensen» door de voorzitter van de Raad van Bestuur?
Een angstcultuur is binnen geen enkele organisatie acceptabel. Ik wil een zorgsector waar bestuurders aanspreekbaarheid, afrekenbaarheid en verantwoordelijkheid hoog in het vaandel hebben staan. De Raad van Toezicht van Emergis heeft Berenschot gevraagd een onderzoek uit te voeren naar verschillende gremia binnen de organisatie. Hierin wordt de rol van de Raad van Bestuur ook meegenomen.
Hoe is de houding van het bestuur van Emergis ten opzichte van het personeel en cliënten geweest, nadat het «doordrammen» van een fusie met de Parnassia Bavo groep in maart 2012 niet doorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor het besturen van de zorgaanbieder. Daarbij hoort ook het onderhouden van de relatie met de medezeggenschapsorganen. Het is mij niet bekend wat de houding van de Raad van Bestuur van Emergis ten opzichte van de medezeggenschapsorganen is geweest. Wel kan ik opmaken uit de media dat de verstandhoudingen tussen de Raad van Bestuur en de medezeggenschapsorganen onder druk zijn komen te staan door de fusieplannen.
Wat vindt u ervan dat de cliëntenraad niet om advies is gevraagd over het gebruik van e-health en de samenwerking van Emergis met de Parnassia Bavo groep daarbij?
Op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen hebben cliëntenraden het recht om advies uit te brengen over uiteenlopende onderwerpen. Of een onderwerp adviesplichtig is, dient per geval onderzocht te worden. Indien de cliëntenraad geen advies heeft mogen uitbrengen en zij menen hier wel recht op te hebben, dan kunnen zij het geschil voorleggen aan een commissie van vertrouwenslieden. De commissie kan dan een bindende uitspraak doen.
Heeft het bestuur bewust de Wet op de ondernemingsraden (WOR) genegeerd omdat het in zee wilde gaan met een partner die gevoelig ligt bij de OR en het personeel gezien de oude fusieplannen, en wat is uw mening daarover?
Het is mij niet bekend of het bestuur bewust de Wet op de ondernemingsraden genegeerd heeft. Het onderzoek dat wordt uitgevoerd door Berenschot richt zich specifiek op de verhoudingen tussen de verschillende gremia binnen Emergis. De verhouding tussen de Raad van Bestuur en de OR hoort daar uiteraard ook bij.
Hoe reageert u op het persbericht van de OR van Emergis waarin staat dat medezeggenschap onmogelijk werd gemaakt door het bestuur, bijvoorbeeld door voorbij te gaan aan advies- en instemmingsrecht zoals beschreven in de WOR?2
Op grond van de Wet op de ondernemingsraden heeft de ondernemingsraad advies- en instemmingrechten. Indien aan de ondernemingsraad geen advies wordt gevraagd, terwijl dit wel had gemoeten, kan de ondernemingsraad naar de rechter stappen.
Wat is uw oordeel over beslissingen van een bestuur die voorafgaand aan een traject van medezeggenschap, inspraak en advies al vaststaan?
De toegevoegde waarde van medezeggenschap is dat een kant van het verhaal belicht wordt die mogelijk daarvoor onderbelicht was. Het bestuur hoeft het advies van een medezeggenschapsorgaan niet te volgen, het bestuur weegt immers meerdere belangen af. Indien de Raad van Bestuur af wijkt van het advies van het medezeggenschapsorgaan dienen zij echter wel te motiveren waarom zij dit doen.
Bent u van mening dat het bestuur van Emergis te lichtzinnig is omgesprongen met het vertrouwen van de OR en de cliëntenraad, en zo nee waarom niet?
Zoals gezegd is de Raad van Bestuur verantwoordelijk voor de relatie met de medezeggenschapsorganen. Het is niet aan mij om het gedrag van een raad van bestuur jegens hun medezeggenschapsorganen te beoordelen (dat is de taak van de Raad van Toezicht), evenmin beschik ik over de benodigde informatie om dit te kunnen beoordelen. Het onderzoek van Berenschot kan inzicht geven in het handelen van de Raad van Bestuur jegens de medezeggenschapsorganen.
Deelt u de mening dat het negeren van medezeggenschapsrecht en het jarenlang schaden van vertrouwen door het bestuur gegronde redenen zijn voor het opzeggen van vertrouwen? Zo nee, waarom niet?
Het opzeggen van vertrouwen in een bestuurder is een belangrijk signaal, dat niet lichtvaardig gegeven wordt. Ik ga ervan uit dat cliëntenraad en ondernemingsraad hiervoor goede redenen hebben.
Deelt u de mening dat de positie van de Raad van Bestuur van Emergis onhoudbaar is geworden en wat gaat u hieraan doen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De Raad van Toezicht vervult een werkgeversrol ten opzichte van de Raad van Bestuur. Het is aan hen om te beoordelen of de Raad van Bestuur al dan niet goed functioneert. Indien de Raad van Bestuur niet goed functioneert, kan de Raad van Toezicht maatregelen treffen en in het uiterste geval bestuurders ontslaan. Ik heb hierbij geen rol.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht geweest in de geschiedenis met de mislukte fusie en de problemen tussen de Raad van Bestuur enerzijds en de OR en cliëntenraad anderzijds?
Uit het jaarverslag blijkt dat de Raad van Toezicht intensief betrokken is geweest bij de fusies en uiteindelijk heeft geadviseerd om het fusietraject af te breken vanwege het gebrek aan draagvlak binnen de organisatie. Zoals gezegd heeft de Raad van Toezicht van Emergis aan Berenschot gevraagd om een onderzoek te doen waarin de verhoudingen tussen de verschillende gremia binnen Emergis onderzocht worden. Hierin wordt de rol van de Raad van Toezicht ook meegenomen.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht geweest over het aangaan van een samenwerking wat betreft e-health zonder dat er voorwaarden op papier stonden?
Dit is mij niet bekend, noch is het mijn taak om dit te weten. Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van hun eigen organisatie. Zoals gezegd heeft de Raad van Toezicht van Emergis aan Berenschot gevraagd om een onderzoek te doen waarin de verhoudingen tussen de verschillende gremia binnen Emergis onderzocht worden. Hierin wordt de rol van de Raad van Toezicht ook meegenomen.
Welke consequenties moet bovenstaande problematiek hebben voor de Raad van Toezicht volgens u en waarom?
Het onderzoek van Berenschot zal moeten uitwijzen welke maatregelen genomen dienen te worden. Overigens is de Raad van Toezicht zelf verantwoordelijk voor ontslag en benoemingen van de leden van de Raad van Toezicht. Zij zullen dus zelf bepalen of er consequenties zijn voor de Raad van Toezicht. Ik beoog dit recht verder uit te breiden met bijvoorbeeld een ontslagrecht voor de cliëntenraad (via de rechter). Ik zal hier verder op ingaan in mijn brief over goed bestuur in de zorg die ik in het begin van dit najaar aan u zal zenden.
Waarom willen zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht niet reageren op het geuite gebrek aan vertrouwen en vindt u dit zwijgen terecht?3
Dit is mij niet bekend. Ik kan mij echter voorstellen dat zij de resultaten van het onderzoek van Berenschot willen afwachten.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke ontwikkeling is wanneer de kloof tussen het bestuur van een zorginstelling enerzijds en personeel, cliënten en familie anderzijds groter wordt, mede gezien de gebeurtenissen bij Emergis en NOVO?4
Het is onwenselijk als er een kloof ontstaat tussen de Raad van Bestuur en de rest van de organisatie. Bovendien is een angstcultuur binnen zorginstellingen onacceptabel. Zoals gezegd wil ik een zorgsector waar bestuurders aanspreekbaarheid, afrekenbaarheid en verantwoordelijkheid hoog in het vaandel hebben staan. Ik zal u op korte termijn een brief sturen waarin ik mijn visie op het gebied van goed bestuur en medezeggenschap uiteen zet.
Wat heeft u ondernomen om te voorkomen dat er angstculturen kunnen worden gecreëerd of cliënten en familieleden onder druk kunnen worden gezet in zorginstellingen door bestuurders, zoals eerder het geval was bij Bartiméus?5
Zie antwoord vraag 15.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dergelijke gedragingen en houdingen van raden van bestuur in de richting van het personeel en cliënten en hun familie, zoals bij Emergis, NOVO of Bartiméus het geval zijn, voorkomen worden in de toekomst?
Zie antwoord vraag 15.
Het verplicht bijsluiten van bijsluiters bij diergeneesmiddelen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat bij de aanschaf van diergeneesmiddelen eigenaren geen bijsluiter verstrekt krijgen?
Nee. Diergeneesmiddelen mogen alleen afgeleverd worden met alle bijbehorende relevante informatie. Die informatie hoort te staan op de primaire verpakking, op de buitenverpakking en op de bijgevoegde bijsluiter.
Deelt u de mening dat een bijsluiter inzicht kan geven in bijwerkingen en antibioticaresistentie bij mens en dier?
Ja, alle relevante informatie dient te zijn opgenomen op de bijsluiter. Bijwerkingen en waarschuwingen omtrent risico’s op resistentieontwikkeling bij antibiotica zijn een verplicht onderdeel van de bijsluiter.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht stellen van het leveren van bijsluiters bij diergeneesmiddelen bijdraagt aan het beleid dat u voert tegen antibioticaresistentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven al gesteld is, hoort alle relevante informatie beschikbaar te zijn bij het afleveren van diergeneesmiddelen. Een bijsluiter is verplicht en mag alleen achterwege gelaten worden wanneer alle relevante informatie al op de primaire en op de buitenverpakking is aangebracht. Dit geldt ook bij het zogenaamde uitponden van diergeneesmiddelen, waarbij de oorspronkelijke verpakking door een dierenarts of apotheker verbroken mag worden om de dierhouder een afgepaste hoeveelheid diergeneesmiddel mee te geven.
Bent u bereid bijsluiters van diergeneesmiddelen verplicht te stellen bij de aanschaf van veterinaire geneesmiddelen, analoog aan humane geneesmiddelen? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat ambtenaren een 6-daagse cursus krijgen tot jeugdpsychiater |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ambtenaar wordt jeugdpsychiater»?1
In het betreffende bericht wordt een onjuist beeld geschetst. De betreffende cursus is bedoeld om beleidsmedewerkers van gemeenten inzicht te verschaffen in de jeugd-ggz en de jeugd-lvb. Voor beleidsmedewerkers en loketmedewerkers die zich gaan bezighouden met de jeugdhulp, is het belangrijk dat zij deze wereld goed leren kennen en daarom volgen zij nu verschillende cursussen. Dat wil nog niet zeggen dat zij daarmee bevoegd zijn om straks te kunnen gaan diagnosticeren. Diagnostiek en toeleiding tot de jeugd-ggz zal ook in het nieuwe stelsel gebeuren door artsen of andere deskundigen. Veel gemeenten richten daarvoor zorgteams in. Daarnaast blijft jeugdhulp ook toegankelijk via een verwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist.
Is deze basiscursus jeugdpsychiatrie voor ambtenaren in lijn met uw visie op de overheveling van jeugdzorg naar de gemeenten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten om te bepalen welke opleidingen zij noodzakelijk achten om per januari 2015 goed toegerust te zijn. Ik kan me goed voorstellen dat het zinvol is als bepaalde medewerkers van gemeenten een goed beeld hebben van de jeugd-ggz en jeugd- lvb als onderdeel van de gehele jeugdhulp.
Is dit de «transitie die moet leiden naar een transformatie van de jeugdzorg» die u voor ogen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van gemeenten om hun beleidsambtenaren en loketmedewerkers inzicht te verschaffen in de verschillende aspecten van jeugdhulp, is een positieve bijdrage aan de transformatie die gemeenten in de jeugdhulp moeten realiseren. Immers, de doelstellingen van de jeugdwet kunnen alleen gerealiseerd worden als gemeenten met kennis van zaken tot een integraal aanbod van jeugdhulp komen.
Bent u van mening dat het een goed idee is dat ambtenaren op de stoel van deskundigen gaan zitten en psychiatrische problemen moeten beoordelen en de inzet van professionele zorg moeten inzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beoordelen en diagnosticeren van psychiatrische problemen moet altijd door deskundigen worden gedaan. Op grond van de Jeugdwet kan dit een deskundige in dienst van de gemeente of als lid van een wijkteam zijn, maar ook een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Zij kunnen doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp, waaronder jeugd-ggz.
Erkent u dat ambtenaren die de toegang tot zorg moeten beoordelen beïnvloed kunnen of zullen worden door de financiële gevolgen die hun keuzes voor zorgtoewijzing hebben voor de gemeente waarvoor zij tevens werken? Hoe garandeert u onafhankelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe stelsel is het aan gemeenten om toeleiding naar passende ondersteuning, hulp en zorg te organiseren. Daarbij zullen zij in algemene zin ook oog hebben voor de schaarste die er is wat betreft het aanbod en de financiële middelen op dezelfde wijze als budgettaire beperkingen een rol spelen in het huidige zorgstelsel. Financiële overwegingen spelen niet mee bij het bepalen van de noodzaak van een individuele voorziening, maar zij kunnen wel een rol spelen bij het bepalen van de vorm van de voorziening en de jeugdhulpaanbieder door wie deze wordt uitgevoerd. Gemeenten zijn hierbij wel gehouden aan wettelijke randvoorwaarden. Zo hebben gemeenten een jeugdhulpplicht en moeten zij tijdig passende jeugdhulp inschakelen. Hierbij moeten zij de juiste deskundigheid inzetten om te kunnen bepalen welke jeugdhulp een jeugdige nodig heeft.
Kortom, een gemeente zal verstandig om moeten gaan met gemeenschapsgeld maar dat mag er niet toe leiden dat een kind geen adequate zorg krijgt.
Kunt u een vergelijking maken van de opleiding tot jeugdpsychiater en de basiscursus jeugdpsychiatrie voor ambtenaren? Zijn de opleidingen inhoudelijk te vergelijken waardoor een ambtenaar het werk van een jeugdpsychiater kan overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze opleidingen zijn niet te vergelijken. Zie verder antwoord vraag 1.
Is het wenselijk dat jongeren die een trauma hebben opgelopen door huiselijk geweld of seksueel misbruik niet de juiste zorg krijgen, omdat problemen onvoldoende worden onderkend? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het wenselijk dat jongeren met een eetstoornis doorverwezen worden naar verkeerde zorg of zorg onthouden wordt? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het wenselijk dat jongeren met suïcidale problemen verkeerd gediagnosticeerd worden? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het bericht dat ambtenaren moeten beoordelen of jongeren in aanmerking komen voor psychiatrische hulp, zich met de verplichting aan gemeenten die afspraken dienen te maken met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen over de verwijzing naar jeugdzorg?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 4.
Hoeveel en welke gemeenten bieden deze cursus aan hun ambtenaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun ambtenaren opleiden.
Zijn er meer cursussen op het gebied van jeugdzorg die gegeven worden aan ambtenaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun ambtenaren opleiden. Ter voorbereiding op de overheveling van jeugdhulp worden in elk geval speciale workshops en kennisateliers aangeboden door het Transitiebureau Jeugd (een samenwerking tussen de ministeries van VWS en VenJ en de VNG), om gemeenteambtenaren extra inzicht te verschaffen in onder andere de verschillende vormen van jeugdhulp.
Vindt u het wenselijk dat professionele zorg en deskundigheid wordt verdrongen door de financiële afweging die gemeenten maken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Acht u het mogelijk dat gemeenten – net als in de huishoudelijke verzorging en de nieuwe delen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) – mensen met een bijstandsuitkering tewerkstellen in de jeugdzorg met behoud van uitkering?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn op grond van de jeugdhulpplicht eraan gehouden tijdig, passende hulp te bieden. Deze hulp moet geboden worden door professionals. Iemand moet dus over de juiste papieren beschikken om dergelijke hulp te bieden, of hij/zij een bijstandsuitkering heeft of niet.
Het artikel “Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgverzekeraar kan verplichte mantelzorg contracteren»?1
Ja
Is het waar dat zorgverzekeraars in hun overeenkomst met zorginstellingen de eis kunnen opnemen dat de instelling van familie vraagt mantelzorg te gaan verrichten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil nogmaals benadrukken dat er geen sprake is en kan zijn van verplichte mantelzorg. Volledigheidshalve verwijs ik naar de antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Leijten van 20 augustus 2013. Verplichten van netwerkparticipatie door zorgkantoren kan niet, stimuleren van netwerkparticipatie wel.
Zorgkantoren stimuleren aanbieders nu al in de zorginkoop als er sprake is van het creëren van netwerken rondom cliënten in de intramurale setting. Dit kan bijvoorbeeld door beloning met een prijsopslag op tarieven. Doel van dergelijke prijsopslagen is zorgaanbieders te stimuleren om te realiseren dat het maatschappelijk speelveld (bijv. verenigingsleven, bijeenkomsten) ook in de instelling plaatsvindt. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door verbindingen te leggen met de wijk, door inbreng van welzijnsorganisaties of door netwerkparticipatie.
Is het waar dat het in dat geval mogelijk is voor zorginstellingen om de betreffende cliënt te weigeren, indien er om een enkele reden geen mantelzorg verleend wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, het is niet mogelijk om cliënten dan te weigeren.
Wat valt er te doen als ouderen geen mantelzorgers om zich heen hebben, bijvoorbeeld omdat hun kinderen te ver weg wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom heeft voor deze situaties een buddysysteem ontwikkeld in samenwerking met vrijwilligers. In de praktijk van het experiment bleek het echter niet nodig het buddysysteem in te schakelen, omdat in alle situaties een netwerk rondom de cliënt aanwezig was.
Wat gaat u doen om bovenstaande ontwikkeling te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga geen maatregelen treffen. Ik ben zelf op bezoek geweest bij Vierstroom en ik vind de resultaten van het experiment bemoedigend. Familie, cliënten en medewerkers zijn enthousiast. Met gemiddeld meer dan 12 uur per maand netwerkparticipatie leverden de mantelzorgers in het experiment veel meer zorg dan 4 uur per maand. Het welbevinden van bewoners lijkt tijdens het experiment gestegen. Dat is de winst van dit experiment. Ik merk tijdens werkbezoeken hoe groot de rol is die mantelzorgers spelen in het welbevinden van hun naasten. En dat geldt in een instelling echt niet minder dan thuis. Ik vind het goed als zorgkantoren netwerkparticipatie stimuleren door dit mee te wegen in het zorginkoopproces, een en ander nadrukkelijk binnen de kaders van de wet- en regelgeving.
Het bericht dat ambtenaren de toegang tot jeugdpsychiatrie gaan bepalen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaar wordt jeugdpsychiater»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenteambtenaren na een zesdaagse cursus jeugdpsychiatrie niet kunnen beslissen over de toegang tot de jeugd-GGZ? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. In het betreffende bericht wordt een onjuist beeld geschetst. De betreffende cursus is bedoeld om beleidsmedewerkers van gemeenten inzicht te verschaffen in de jeugd-ggz en de jeugd-lvb. Voor beleidsmedewerkers en loketmedewerkers die zich gaan bezighouden met de jeugdhulp, is het belangrijk dat zij deze wereld goed leren kennen en daarom volgen zij nu verschillende cursussen. Dat wil nog niet zeggen dat zij daarmee bevoegd zijn om straks te kunnen gaan diagnosticeren. Diagnostiek en toeleiding tot de jeugd-ggz zal ook in het nieuwe stelsel gebeuren door artsen of andere deskundigen. Veel gemeenten richten daarvoor zorgteams in. Daarnaast blijft jeugdhulp ook toegankelijk via een verwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist.
Hoe gaat u voorkomen dat kinderen hierdoor in een bepaalde gemeente niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Wie is er verantwoordelijk als dat gebeurt?
In het nieuwe stelsel is het aan gemeenten om toeleiding naar passende ondersteuning, hulp en zorg te organiseren. Zij zijn hierbij wel gehouden aan wettelijke randvoorwaarden. Zo hebben gemeenten een jeugdhulpplicht en moeten zij tijdig passende jeugdhulp inschakelen. Hierbij moeten zij de juiste deskundigheid inzetten om te kunnen bepalen welke jeugdhulp een jeugdige nodig heeft.
Bent u bereid de decentralisatie van de jeugdzorg uit te stellen nu opnieuw blijkt dat er te veel losse eindjes zijn?
Nee, daartoe zie ik geen reden.
Het bericht dat zorgorganisatie Vierstroom familieleden verplicht tot mantelzorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat zorgorganisatie Vierstroom een morele verplichting tot mantelzorg oplegt aan familieleden van bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Mijn ambtsvoorganger gaf in antwoorden op uw eerdere Kamervragen over dit onderwerp aan dat van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake kan en mag zijn. In mijn brief aan de Tweede Kamer «Versterken, verlichten en verbinden» van 20 juli 2013 over informele zorg heb ik ook nadrukkelijk aangegeven dat mantelzorg niet kan en moet worden verplicht. Vierstroom zegt overigens in de berichtgeving zelf ook dat er geen sprake is van een verplichting. Zij benadrukt dat het zorgkantoor en NZa niet akkoord gaan met een verplichting.
Spoort deze morele verplichting tot mantelzorg met uw antwoorden op eerdere Kamervragen dat er van een verplichtend karakter van mantelzorg geen sprake mag zijn?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoever reikt deze morele verplichting die Vierstroom wil opleggen aan familieleden? Welke taken worden precies opgelegd aan familieleden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zelf op bezoek geweest bij Vierstroom en ik vind de resultaten van het experiment bemoedigend. Familie, cliënten en medewerkers zijn enthousiast. Met gemiddeld meer dan 12 uur per maand netwerkparticipatie leverden de mantelzorgers in het experiment veel meer ondersteuning dan 4 uur per maand. Het welbevinden van bewoners lijkt tijdens het experiment gestegen. Dat is de primaire winst van dit experiment. Ik merk tijdens werkbezoeken hoe groot de rol is die mantelzorgers spelen in het welbevinden van hun naasten. En dat geldt in een instelling evenzo als thuis.
Er is geen sprake van opleggen van taken. Vierstroom streeft naar ten minste vier uur per maand netwerkparticipatie van cliënten. Zij geeft aan dat het bij netwerkparticipatie gaat om het op enigerlei wijze geven van liefdevolle aandacht die het betrokken familielid of vriend kan en wil geven. In de praktijk gaat het om gezelschap houden van de groep, koken, wandelen of een spelletje doen. Vierstroom geeft aan dat het in ieder geval nooit gaat om zorgtaken aan het lijf van de cliënt.
Deelt u de mening dat familieleden geen professionele zorgtaken mogen overnemen van zorgverleners omdat dit niet verantwoord is voor de zorg van bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom geeft aan dat het bij netwerkparticipatie in ieder geval nooit gaat om professionele zorgtaken. Vierstroom geeft aan dat het stimuleren van netwerkparticipatie wordt ingezet zonder dat er sprake is van afname van zorgpersoneel. Zij stelt dat netwerkparticipatie de zorgprofessionals de mogelijkheid biedt meer aandacht te geven aan de zorgtaken. In mijn brief van 20 juli 2013 heb ik nadrukkelijk aangegeven dat het niet de bedoeling is dat het beleid zo wordt vormgegeven dat mantelzorgers worden ingezet voor lijfsgebonden zorg. Ik wil dat deze zorg ook na 2015 in handen blijft van mensen die daarvoor zijn gekwalificeerd en die deze activiteiten kunnen uitvoeren volgens professionele standaarden. Er zijn wel mantelzorgers die professionele zorgtaken thuis uitgevoerd hebben voor hun naaste en dat misschien ook wel in de instelling wil blijven doen. Omdat ze dat graag willen, en goed weten hoe handelingen bij hun naaste het best gaan. Daarbij is nooit sprake van een verplichting. Ik hoef dan ook aan Vierstroom geen maatregelen op te leggen omdat er geen sprake is van verdringing van professionele zorg. Het betreft hier het geven van liefdevolle aandacht gericht op een groter welbevinden van bewoners en een prettig leefklimaat.
Deelt u de mening dat er sprake is van verdringing van professionele zorg doordat familieleden zorgtaken opgelegd krijgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u opleggen om dit per direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen hoe Vierstroom mantelzorg wil verplichten bij familieleden van bewoners die geen mantelzorg kunnen of willen verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom verplicht geen mantelzorg. Vierstroom heeft voor de situaties in vraag 6 en 7 een buddysysteem ontwikkeld in samenwerking met vrijwilligers. In de praktijk van het experiment bleek het echter niet nodig het buddysysteem in te schakelen omdat in alle situaties een netwerk rondom de cliënt aanwezig was.
Hoe wil Vierstroom mantelzorg bieden aan bewoners die geen familieleden hebben en/of geen sociaal netwerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Beseft u dat verplichte taken ook kunnen leiden tot het minder (kunnen) doen van vrijwillige taken en dat iemand die een permanente en/of reguliere inzet niet kan waarmaken ook afgeschrikt wordt om wel af en toe vrijwilligerswerk te verrichten?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 1, 2 en 3. Er is geen sprake van opleggen van een verplichte taken.
Kunt u uitleggen waarom het mantelzorgcompliment niet meer geldt wanneer iemand aan de 24-uurszorg van een zorginstelling is overgedragen, maar dat mantelzorgers wel verplicht worden om minimaal vier uur per maand aan werkzaamheden te verrichten?
Om voor een compliment in aanmerking te komen, moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare bedrag, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld.
In mijn brief van 20 juli 2013 kondigde ik aan dat het mantelzorgcompliment in de huidige vorm gaat verdwijnen. De gemeenten worden verantwoordelijk voor de waardering van mantelzorgers. De middelen voor het mantelzorgcompliment gaan ook naar de gemeenten en de VNG en Mezzo zullen samen een handreiking maken over hoe een gemeente een dergelijke waardering vorm zou kunnen geven.
Welke maatregelen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) getroffen tegen het eerdere experiment van Vierstroom om familieleden te verplichten tot mantelzorg en hierdoor ook tegen de verkapte vorm van bijbetalen voor zorg door «verplicht» vrijwilligerswerk? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft conform de toezegging in de antwoorden op de Kamervragen van mijn voorganger in oktober 2012 overleg gehad met de directie van Vierstroom. De NZa heeft daarbij de kaders van de Wmg geschetst. De NZa heeft laten weten dat Vierstroom een moreel appel kan doen op de leefomgeving van bewoners, maar dat dit niet zover kan gaan dat mantelzorgers worden verplicht tot het leveren van zorg die valt onder de vergoeding van de AWBZ. Vierstroom heeft aangegeven dat zij zich ervan bewust is dat verplicht vrijwilligerswerk op grond
van de Wmg niet is toegestaan en dat zij enkel een moreel appel kan doen op het sociale netwerk van de bewoner. Op basis van de toelichting op het experiment door de Vierstroom heeft de NZa geconstateerd dat er geen sprake is van een overtreding van de Wmg.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat de Nederlandse Zorgautoriteit contact zou opnemen met Vierstroom over zijn eerdere experiment verplichte mantelzorg? Is dit inmiddels gebeurd en wat zijn de uitkomsten hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u het ook onverantwoord dat Vierstroom, die een positief resultaat heeft van € 4,5 miljoen over 2011, een bestuurder heeft die een salaris opstrijkt van € 239.262 en een auto van de zaak krijgt van € 57.292, ondertussen familieleden verplicht vier uur in de maand mantelzorg te verlenen?3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een zorgorganisatie met goede financiële cijfers deze verplichtende maatregel wil doorzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs kortheidshalve naar mijn antwoorden op vraag 1, 2 en 3. Er is geen sprake van een verplichtende maatregel van Vierstroom.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat Vierstroom per direct de «morele» verplichting tot mantelzorg schrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vierstroom verplicht geen mantelzorg en daarom ga ik geen maatregelen treffen.
De uitleg hervorming Langdurige Zorg |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het door uzelf ingesproken filmpje op de site van uw ministerie «Uitleg hervorming Langdurige Zorg via explanimation»?
Ja, het door mijzelf ingesproken filmpje is mij bekend.
De zogenoemde explanimation is bedoeld om de hoofdlijnen van de voorgenomen hervorming van de langdurige zorg op toegankelijke wijze uit te leggen. Dat de animatie voorziet in een behoefte blijkt niet alleen uit het aantal kijkers, maar ook uit het gebruik door bijvoorbeeld zorginstellingen om voorlichting aan medewerkers te geven.
Realiseert u zich dat u in dat filmpje de zogenaamde kern-AWBZ beperkt tot mensen die heel veel zorg nodig hebben; bijvoorbeeld «zwaar demente ouderen of mensen met een ernstige handicap»?
In de animatie zeg ik letterlijk: «Mensen die heel veel zorg nodig hebben, zoals zwaar demente ouderen of mensen met een ernstige handicap, kunnen blijven rekenen op goede zorg met recht op een plek in een zorginstelling.» De beide groepen zijn daarbij genoemd als voorbeelden, zonder daarmee te suggereren dat zij de enigen zijn die in de toekomst in aanmerking komen voor langdurige zorg. Het is mogelijk dat ook bepaalde andere cliënten op zorg uit de zogenaamde kern-AWBZ zijn aangewezen.
Deelt u de mening dat zwaar demente ouderen die in een verpleeghuis willen wonen een ZZP5 of ZZP7 (ZZP: zorgzwaartepakket) indicatie hebben?
Het klopt dat het merendeel van mensen met zware dementie in ZZP VV 5 valt. Sommigen hebben ZZP VV 7 of een andere ZZP VV klasse.
Klopt ook nog steeds wat u in uw Hoofdlijnenbrief Hervorming Langdurige Zorg schrijft, nl. dat de huidige ZZP4 V&V- geïndiceerden (V&V: Verpleging & Verzorging) voor 50% thuis moeten blijven wonen?
In de hoofdlijnenbrief heb ik aangegeven dat langer thuis wonen niet voor iedereen met een zorgzwaartepakket 3 en 4 mogelijk is. In vergelijking met de afspraken uit het Regeerakkoord maakt de regering het mogelijk dat meer mensen vanaf 2015 in een instelling kunnen verblijven. In de bijlage bij de hoofdlijnenbrief is als berekening opgenomen dat circa 50% van de mensen met ZZP VV 4 thuis kan blijven wonen. Dat percentage is ongewijzigd.
Bij ZZP VV 4 kan het bijvoorbeeld gaan om mensen met een matig dementieel syndroom. Deze cliëntengroep verblijft nu deels in het verpleeghuis, maar soms ook in het verzorgingshuis of in een andere situatie. Het is mijn bedoeling dat bij de nadere uitwerking van het langer thuis wonen niet wordt gekeken naar ZZP-klassen, maar naar de achterliggende zorgbehoeften en de mogelijkheden van deze individuele cliënten om al dan niet met ondersteuning vanuit de omgeving thuis te blijven wonen.
Deelt u de mening dat uw «explanimation» in strijd is met uw Hoofdlijnenbrief?
Die mening deel ik niet. De zogenaamde kern-AWBZ kan ook openstaan voor andere cliënten dan die door mij als voorbeeld zijn genoemd in de explanimation. Er hebben mij ook geen signalen bereikt dat de boodschap in de animatie onvolledig of verwarrend is en daarom aanpassing behoeft.
Bent u bereid de uitgesproken tekst behorende bij de «explanimation» aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Indien u niet bereid bent de uitgesproken tekst in overeenstemming te brengen met uw Hoofdlijnenbrief, welk deel van uw beleid klopt dan; de Hoofdlijnenbrief of de «explanimation»?
Ik zie geen tegenstelling tussen de hoofdlijnenbrief van 25 april 2013 en tekst van de explanimation. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid, nu u blijkbaar in de «explanimation» duidelijkheid kunt verschaffen over welke cliënten nog wel en welke niet in aanmerking komen voor een intramurale indicatie voor de ZZP V&V, daar waar het demente ouderen betreft, hetzelfde te doen voor de gehandicaptenzorg en de GGZ voordat de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning en/of de nieuwe AWBZ naar de Kamer komt? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5 kan ik u melden dat ik verwacht dit najaar de voorstellen van wet voor de herziene Wmo en de zogenaamde kern-AWBZ aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Beide wetsvoorstellen zullen blijk geven van de verdere uitwerking van de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning. Daarin zal dan ook meer duidelijkheid ontstaan over de precieze criteria om in aanmerking te komen voor langdurige zorg met bijbehorende verblijf.
De uitkomst van de consultaties over de 15 % THC-norm voor cannabis |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere gestelde vragen over de 15% THC-norm voor cannabis?1 Zo ja, wat was de inhoud van deze consultaties bij onder andere de politie, het Openbaar Ministerie, het Nederlands Forensisch Instituut en enkele gemeenten en de instellingen voor verslavingszorg?
Ja, ik herinner mij de eerdere antwoorden. De consultaties waar u op doelt betreffen adviezen die zijn gevraagd in het kader van de interne gedachtevorming. Om die reden heeft uw Kamer de inhoudelijke rapportage van deze adviezen niet eerder ontvangen. Ik voldoe evenwel graag aan uw verzoek om deze alsnog aan uw Kamer te verzenden, als bijlage bij deze antwoorden.2 Ik stuur u tevens de volledige tekst van de ontvangen reacties voor zover die formeel van aard waren. De reacties die zijn ontvangen van gemeenten stuur ik niet integraal mee, omdat deze adviezen de persoonlijke beleidsopvatting van de betreffende ambtenaren weergeven. De strekking van deze adviezen is wel in de rapportage weergegeven, zonder vermelding om welke gemeente het gaat.
Waarom is de rapportage van deze consultaties niet tegelijkertijd met de impactanalyse van de consequenties voor de strafrechtketen (Kamerstuk 33 593) naar de Kamer gezonden? Kan de inhoudelijke rapportage van de consultaties bij diverse organisaties alsnog per direct naar de Kamer worden gezonden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke betekenis is er gehecht aan de genoemde argumenten naar aanleiding van de inhoudelijke consultaties over de aanbeveling door de expertcommissie Lijstensystematiek ten aanzien van de 15% THC-norm bij diverse organisaties, ressorterend onder de ministeries van Veiligheid en Justitie en Volksgezondheid, Welzijn en Sport qua beleidsvoorbereiding van de algemene maatregel van bestuur, gelet op het belang van de scheiding der markten waarop het Nederlandse gedoogbeleid in prima forma is gestoeld? Hoe is er met de inhoud van deze consultaties omgegaan qua beleidsreactie op de aanbeveling door de expertcommissie Lijstensystematiek qua cannabis?
Uit de ontvangen reacties werd duidelijk dat de aanbeveling van de Commissie Garretsen op een aantal vlakken noopte tot nader onderzoek. Dit is rechtstreeks aanleiding geweest voor het uitvoeren van de impactanalyse die uw Kamer, tezamen met de concept-AMvB, van mij heeft ontvangen.
Is er bij het vormen van een beleidsvisie naar aanleiding van de aanbeveling van expertcommissie Lijstensystematiek over cannabis ook een vergelijking gemaakt met het handhaven van artikel 3b lid 2 Opiumwet ten behoeve van het cannabisbeleid? Zo nee, waarom niet en kan het kabinet dat alsnog doen voordat een eventuele algemene maatregel van bestuur zal worden doorgevoerd voor wat betreft de 15% THC maatregel?
Artikel 3b lid 2 Opiumwet ziet op een uitzondering van het afficheringsverbod bij openbaarmaking in het kader van medische of wetenschappelijke voorlichting. Er is geen direct verband tussen het handhaven van deze bepaling en de 15% THC-maatregel.
Bent u bereid deze vragen voor 11 september 2013 te beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
De toepassing van een zelfbedachte behandelmethode |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Experiment met fatale afloop?1
Ja.
Klopt het dat de zorginstelling van zorgaanbieder Novo in Onnen experimenteerde met een zelfbedachte behandelmethode?
Met betrekking tot het beantwoorden van deze vraag is het van belang onderscheid te maken tussen een methode en een werkwijze. Bij NOVO is een bestaande methode, die gebaseerd is op cognitieve gedragstherapeutische uitgangspunten, op eigen wijze vertaald in een werkwijze. Deze werkwijze en de uitvoering ervan was zeer beheersmatig.
Is het in Nederland toegestaan te experimenteren met een behandelmethode? Zo ja, onder welke voorwaarden, en met welk toezicht? Voldeed de zorginstelling van Novo in Onnen aan deze voorwaarden, en was het toezicht hierop adequaat? Zo nee, verbindt u hier consequenties aan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Kwaliteitswet is ook op experimentele behandelingen van toepassing. Dit betekent dat het bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. De IGZ ziet hier op toe.
Er is voorts, anders dan bij medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen het geval is, geen aparte wettelijke regeling voor het ontwikkelen of introduceren van nieuwe behandelmethoden. Veel zorginstellingen hebben echter een ethische commissie die bij de inzet van nieuwe behandelmethoden of nieuwe werkwijzen de ethische grenzen toetst en bewaakt.
Wat zijn de regels wanneer een zorginstelling een locatie overneemt met een indicatie, zoals een BOPZ-indicatie, die de instelling zelf niet heeft? Heeft de zorginstelling van Novo in Onnen zich gehouden aan deze regels? Zo nee, verbindt u hieraan consequenties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de Wet Bopz staan twee begrippen centraal: de Bopz-indicatie en de Bopz-aanmerking; de Bopz-indicatie betreft de cliënt, de Bopz-aanmerking de zorglocatie. Alleen cliënten met een Bopz-indicatie die zijn opgenomen in een zogenoemde Bopz-aangemerkte locatie mogen, mits aan een aantal zorgvuldigheidseisen is voldaan, in hun vrijheid worden beperkt.
De procedure rond het aanmerken van een locatie is als volgt. Een instelling die cliënten met een Bopz-indicatie wil opnemen dient een verzoek voor een Bopz-aanmerking bij VWS in. De wet Bopz schrijft namelijk voor dat de aanmerkingen per locatie moeten worden afgegeven.
Vervolgens vraagt VWS advies aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De inspectie toetst of de desbetreffende locatie voldoende is toegerust om op een verantwoorde en veilige manier cliënten met een Bopz-indicatie op te nemen en te begeleiden. Zo toetst de inspectie of er een Bopz-arts aanwezig is, of kwantiteit en kwaliteit van het personeel is afgestemd op de op te nemen doelgroep en of het beleid rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in een visie schriftelijk is vastgelegd en of dat ook bekend is bij de medewerkers. Op basis van het advies van de inspectie wordt er door mij of de minister al dan niet een Bopz-aanmerking afgegeven.
Een Bopz-aanmerking is dus niet alleen aan een locatie (adres) gebonden, maar ook aan de organsatie c.q. de beherende stichting. Als een organisatie een Bopz-locatie afstoot, dan vervalt daarmee dus ook de aanmerking. De organisatie die de locatie overneemt, dient dan ook, als deze tenminste Bopz-geïndiceerde cliënten wil opnemen, een verzoek voor een Bopz-aanmerking bij VWS in te dienen.
In de onderhavige casus heeft «De Zijlen» haar bewoners uitgeplaatst naar andere locaties van de Zijlen en de locatie Onnen overgedragen aan NOVO. NOVO is daar met een nieuwe groep cliënten gestart. NOVO heeft voor de desbetreffende locatie geen Bopz-aanmerking aangevraagd. NOVO had ook geen cliënten met een Bopz-indicatie in zorg. De locatie in Onnen is inmiddels gesloten.
De ‘beste manier’ om genetische afwijkingen te achterhalen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending/website1 over de in Nederland verboden niet-invasieve prenatale test (NIPT)?
Ja.
Is het waar dat er Nederlandse ziekenhuizen zijn die bloed van zwangere vrouwen prikken, en het vervolgens via België naar Amerika laten sturen voor een niet-invasieve prenatale test (NIPT)? Zo ja, deelt u de mening dat dit eens te meer een signaal is dat het tijd wordt dat deze test snel ook in Nederland wordt toegestaan? Zo ja, hoe gaat u dit bespoedigen?
De precieze rol van de Nederlandse ziekenhuizen is mij niet bekend. Zoals ik eerder heb aangegeven ben ik doordrongen van de urgentie om in Nederland onderzoek te doen naar de test en probeer waar mogelijk behulpzaam te zijn om een snelle maar zorgvuldige procedure te bevorderen. Hierover is regelmatig contact geweest met de onderzoekers. Daarbij hoop ik dat de Gezondheidsraad snel met een gedegen oordeel komt.
Deelt u de mening dat, in afwachting van een besluit over het definitief toestaan van NIPT in Nederland, het nu alvast toegelaten moet worden dat Nederlandse ziekenhuizen bloed buiten Nederland laten testen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben in Nederland een Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) die een vergunning vereist voor de invoering van nieuwe technieken als het gaat om een screening naar onbehandelbare aandoeningen. Die wet schrijft een procedure voor waar ik mij als minister aan moet houden. De Gezondheidsraad moet hierover een zorgvuldig oordeel kunnen vellen. Daarbij is het niet conform de wet dat de test zonder vergunning wordt aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de op 23 juli 2013 ingezonden vragen van bovengenoemde leden beantwoorden?2
Ja.
De berichtgeving inzake de opmars van de gevaarlijke Aziatische tijgermug in Nederland en de lakse aanpak van de overheid |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Tijgermug al in zeven plaatsen in Nederland» en «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»?1
Ik heb van de inhoud van de artikelen kennisgenomen. Mijn beleid op dit terrein heb ik uiteengezet in mijn brief aan de Kamer (32 793, nr. 96) d.d. 25 juni 2013.
Welke gezondheidsrisico’s lopen Nederlanders als de tijgermug zich definitief vestigt in Nederland? Heeft u lessen geleerd uit de Q-koortsuitbraak in het verleden, en hoe worden deze lessen in de praktijk gebracht?
Zoals ik afgelopen juni in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 793, nr. 96) beschrijf, neem ik verschillende maatregelen om te verhinderen dat Aziatische tijgermuggen zich in Nederland kunnen vestigen. Deze maatregelen neem ik uit voorzorg om eventuele uitbraken van infectieziekten te voorkomen. Ik geef ook aan welke preventieve maatregelen op bandenbedrijven ik proportioneel acht. Zoals beschreven heb ik daarbij afgewogen dat er beperkte wetenschappelijke kennis is over effectieve maatregelen, dat er veel onzekerheid is rondom de grootte van risico’s die met zulke maatregelen kunnen worden afgewend, dat benodigde bestrijdingsmiddelen niet toegelaten zijn, en dat internationale ontwikkelingen van invloed zijn op mijn beleid.
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen gezondheidsrisico’s en alle bijbehorende kosten enerzijds en economisch gewin anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Klop het dat er een convenant is gesloten met de branchevereniging waar bedrijven juridisch niet aan gehouden zijn? Zo nee, hoe verklaart u dan de forse toename van het aantal plaatsen in Nederland waar de tijgermug recentelijk is aangetroffen? Zo ja, waarom houdt u de burger voor de gek met nepmaatregelen?
Het convenant is gesloten om via zelfregulering te komen tot een kleiner risico voor de introductie en verspreiding van Aziatische tijgermuggen. Omdat dit voorjaar nog banden verhandeld zijn die niet onder de convenantafspraken vallen, was te voorzien dat er deze zomer nog Aziatische tijgermuggen zouden worden aangetroffen. Na de zomer van 2014 zullen wij evalueren of met het convenant de insleep van Aziatische tijgermuggen voldoende wordt voorkomen.
In het convenant heb ik ook vastgelegd dat ik met de sector verder verken hoe transparantie en toezicht bevorderd kunnen worden. Overigens heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 juni jl. uitspraak gedaan in het beroep van het Platform Stop invasieve exoten en het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, over handhaving door de provincie bij bandenbedrijven, op basis van de Wet milieubeheer. Ik onderzoek hoe deze uitspraak mogelijk van invloed is op de verdere uitwerking van het convenant.
Wanneer gaat u van importeurs van gebruikte banden en Lucky Bambooplanten eisen dat zij hun goederen zonder tijgermuggen importeren, in navolging van Australië?
Mijn doel is om de volksgezondheid te beschermen. Er zijn meerdere mogelijke maatregelen om dit doel te behalen. In mijn kamerbrief zet ik uiteen welke maatregelen in mijn ogen op dit moment proportioneel zijn.
Het bericht dat er toch werklozen ingezet worden als thuishulp |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toch werklozen aan de slag in thuiszorg»?1
Ja
U vond het toch ook onacceptabel dat werklozen straks de persoonlijke verzorging van onze ouderen gaan uitvoeren?2 Zo ja, wat is dan nu uw reactie op de inhoud van genoemd artikel?
In mijn brief (Kamerstukken II, 29 538, nr. 149) heb ik nadrukkelijk gesteld dat het vervangen van professionals door vrijwilligers en werklozen bij het uitvoeren van lijfsgebonden zorg, waaronder medische handelingen, niet in overeenstemming is met mijn visie op de langdurige zorg. Lijfsgebonden zorg moet ook na 2015 in handen blijven van mensen die daarvoor zijn gekwalificeerd en die deze activiteiten kunnen uitvoeren volgens professionele standaarden.
Op dit moment werk ik aan het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo. Om de kwaliteit te borgen van de maatschappelijke ondersteuning zal ik kwaliteitsnormen in het wetsvoorstel opnemen. Deze normen worden door betrokken veldpartijen nader uitgewerkt tot een gezamenlijk gedragen kwaliteitskader. Het Zorginstituut krijgt hierbij een wettelijke taak en de IGZ ziet toe op de naleving van het kwaliteitskader door de aanbieders.
Op grond van de huidige Wmo hebben gemeenten geen verantwoordelijkheid ten aanzien van lijfsgebonden zorg. Zij hebben op dit moment de taak om voor mensen die een beperking ervaren in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen te treffen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die de betrokkene in staat stellen om een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. In de uitvoering van deze taak hebben gemeenten beleidsruimte in de wijze waarop ze hun burgers ondersteunen en leggen daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het inzetten van vrijwilligers en werkzoekenden kan onderdeel zijn van het lokale beleid om mensen te ondersteunen in hun participatie en zelfredzaamheid uit hoofde van de Wmo en tegelijkertijd werkzoekenden te activeren en ervaringen op te laten doen. Zo lang mensen hierbij geen activiteiten verrichten waarvoor zij niet gekwalificeerd zijn, is die aanpak niet in strijd met de geldende wet- en regelgeving.
Ik verwacht het wetsvoorstel voor een nieuwe Wmo in het najaar aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Daarna kan uw Kamer beoordelen of het wetsvoorstel voldoende waarborgen biedt voor het behoud van de kwaliteit van de ondersteuning na de uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor kwetsbare mensen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat ontslagen thuiszorgmedewerkers straks hetzelfde werk gaan doen voor minder salaris?
In dat verband wijs ik u op artikel 10a Wmo op basis waarvan degene die in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging gaat verlenen aan personen die daarop aanspraak hebben, in overleg moet treden met degenen die vóór hem in opdracht van het college van B en W huishoudelijke verzorging hebben verleend over de overname van het betrokken personeel.
Het college van B en W ziet erop toe dat het hiervoor bedoelde overleg plaatsvindt. Indien personeel wordt overgenomen, dan wel na ontslag bij een andere werkgever in dienst treedt, kan het uiteraard voorkomen dat inpassing in het «nieuwe loongebouw» tot een lager salaris leidt.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten vrijwilligers en werklozen de taken van thuiszorgmedewerkers al overgenomen hebben en hoeveel werkloze thuiszorgmedewerkers al op deze manier ingezet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten leggen aan hun gemeenteraad verantwoording af over de uitvoering van de Wmo. Het Rijk verzamelt hierover geen informatie.
Is dit de toekomst van de thuiszorg, verzorgd worden door vrijwilligers en werklozen? Zo nee, hoe gaat u dit nieuwe beleid dan aanpakken?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Braille leesregels voor blinden en slechtzienden |
|
Renske Leijten , Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat blinden en slechtzienden een braille leesregel alleen thuis (vergoed via de zorgverzekeraar) óf alleen op het werk (vergoed via het UWV) mogen gebruiken, en dat hierdoor een blinde of slechtziende met een arbeidsbetrekking altijd twee dure braille leesregels moet aanschaffen?1
Nee, dat is niet het geval.
Wat is de reden dat een braille leesregel – die tegenwoordig draadloos werkt en makkelijk is mee te nemen – niet op het werk èn in de privésituatie mag worden gebruikt? Kunt u dat toelichten?
Een braille leesregel die is verstrekt door de zorgverzekeraar mag zowel in de privé als de werksituatie worden gebruikt.
Bent u van mening dat er sprake is van verspilling door blinden en slechtzienden met een dienstbetrekking twee braille leesregels te laten aanschaffen, terwijl één braille leesregel voldoende is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregel gaat u treffen om ervoor te zorgen dat blinden en slechtzienden hun braille leesregel zowel op het werk als in de privésituatie mogen gebruiken?
Wanneer iemand uit de voeten kan met één braille leesregel, is het niet wenselijk dat verzekeraar en/of overheid er twee vergoeden. Als dat zou gebeuren, zou er sprake zijn van verspilling. Het UWV verstrekt daarom ook alleen dan een brailleleesregel, indien de door de zorgverzekeraar verstrekte leesregel niet geschikt is voor gebruik in de werksituatie en het UWV een specifiek voor die werksituatie geschikte brailleleesregel noodzakelijk vindt om een functie goed te kunnen uitoefenen.
Bent u bereid hierover met het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de zorgverzekeraars in overleg te treden om deze verspilling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Gezien de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 is er geen reden om in overleg te treden.
Het opgezegde vertrouwen van de familieraad in de Raad van Bestuur van gehandicaptenzorginstelling NOVO |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de redenen van de familieraad van NOVO om het vertrouwen in de Raad van Bestuur op te zeggen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik heb goed kennisgenomen van de motieven van de centrale familieraad om het vertrouwen in de Raad van Toezicht op te zeggen. Ik heb begrip voor de overwegingen van betrokkenen.
Deelt u het ongenoegen van de familieraad dat verbeteringen niet snel genoeg gaan, en dat de Raad van Bestuur de aard van het overlijden van een bewoner in een isoleercel bagatelliseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb goed kennis genomen van de brief van de centrale familieraad. De familieraad onderbouwt in deze brief helder waarom het vertrouwen in de Raad van Bestuur wordt opgezegd. Over de inhoud van de afwegingen en uitspraken van de centrale familieraad wil ik geen uitspraak doen omdat dit primair een zaak is tussen de familieraad en de Raad van Bestuur. In antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp ben ik reeds ingegaan op het thema van «voldoende en veilige zorg».
Bent u het eens met de familieraad dat de huidige leiding van de zorginstelling niet «voldoende en veilige zorg biedt» aan familieleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een juiste gang van zaken dat de Raad van Bestuur pas drie maanden na het overlijden van een bewoner in een isoleercel de familieraad op de hoogte heeft gesteld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoewel ik niet op de hoogte ben van de specifieke redenen of omstandigheden die er hiertoe hebben geleid dient een Raad van Bestuur bij incidenten of calamiteiten mijns inziens zo snel mogelijk de familieraad en cliëntenraad nader te informeren.
Welk gevoel krijgt u als u het interview leest met de bestuurders van NOVO? Krijgt u daar vertrouwen van?2
De bestuurders van NOVO erkennen in het interview dat de instelling tekort is geschoten in de zorgverlening. Ik ga er vooralsnog van uit dat de bestuurder en Raad van toezicht, gezien deze constatering, nu in goed overleg met alle betrokkenen ook snel stappen zullen nemen om de tekortkomingen zo snel mogelijk weg te nemen.
Erkent u dat het beeld ontstaat dat de top van NOVO er alles aan gedaan heeft om het overlijden van de bewoner in de isoleercel in een doofpot te stoppen? Zo neen, hoe verklaart u dan de defensieve houding in de media tot nu toe?
Bij mij ontstaat dat beeld niet. Dat zou ook niet kunnen gelet op het onderzoek van de Inspectie.
Vindt u ook dat er een rookgordijn rond de besluitvorming van de Raad van Bestuur hangt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, vindt u dit vertrouwenwekkend?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel kost de ingehuurde media-adviseur van zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht?
Door wie de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van NOVO zich heeft laten adviseren over hun communicatie is primair een zaak van de bestuurders en toezichthouders. Wel constateer ik dat juist de tekortschietende communicatie voor de centrale familieraad aanleiding is geweest het vertrouwen in de bestuurders op te zeggen.
Vindt u het toepasselijk dat een en dezelfde media-adviseur voor zowel de Raad van Bestuur als de Raad van Toezicht werkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat deze media-adviseur ook werkt voor de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en voor ouderenzorginstellingen die veel in het nieuws zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het een juiste keuze van de top van NOVO dat hij zich versterkt voor communicatie met de media, terwijl deze juist mondjesmaat wil reageren op media-items?
Hoe oordeelt u over de Raad van Toezicht die het vertrouwen in de Raad van Bestuur behoudt, ook na het harde oordeel van de familieraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Raad van Toezicht genoeg distantie heeft tot de Raad van Bestuur om het functioneren onafhankelijk te toetsen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen informatie over de overwegingen van de Raad van toezicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Vindt u het in het belang van een zorginstelling dat bij opgezegd vertrouwen door verwanten en/of personeel de bestuurders dan gehandhaafd blijven?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bereid de bestuurders te laten vervangen, en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de opdracht te geven de instelling te leiden tot er bestuurders zijn gevonden die wel het vertrouwen hebben van de familieraad? Zo neen, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van een instelling om te beslissen om bestuurders al of niet te vervangen. Het is verder aan bestuurders en Raad van Toezicht om in overleg met familieraad, cliëntenraad en personeel het geschonden vertrouwen te herstellen. Inmiddels is één van de twee leden van de Raad van Bestuur afgetreden.
Wat vindt u van het inzicht van de Raad van Bestuur dat hij na de sluiting van de locatie Onnen aankondigt dat er een nieuw behandelcentrum geopend zal worden?3
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft hetzelfde bestuur dit bericht drie maanden later in de media ontkend?4
Gegeven het feit dat gekozen is voor sluiting van de locatie Onnen, verwacht ik dat plannen voor een eventueel nieuw behandelcentrum zorgvuldig zullen worden voorbereid. Indien men een Bopz-aanmerking aanvraagt (tbv het verlenen van onvrijwillige zorg) zal de Inspectie vóóraf toetsen of de opzet van dat behandelcentrum voldoende waarborgen biedt voor veilige zorg van goede kwaliteit.
Wat was de analyse van NOVO om de behandellocatie in Onnen te sluiten, en op welke wijze is deze analyse betrokken bij de voornemens voor een nieuw behandelcentrum? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft NOVO binnen drie maanden geleerd van het strafregime, en wat vindt de IGZ hiervan?
De overwegingen van het bestuur op dit punt zijn mij niet bekend.
Is het waar dat in de behandelcentra van NOVO gewerkt wordt volgens «de regiemethode» waarmee het personeel na een korte training moet werken? Zo ja, hoe werkt dit precies? Zo neen, hoe wordt er dan gewerkt?
Op basis van het calamiteitenonderzoek van de IGZ is een verbeterplan opgesteld. De IGZ heeft de voortgang van dat verbeterplan op 12 maart 2013 getoetst. De raad van Bestuur had kennelijk eerst een andere inschatting van de risico’s. De Raad van Bestuur herkende zich aanvankelijk dan ook niet in de rapportage van de IGZ. De rapportage is tevens besproken met degenen die bij het onderzoek van de IGZ betrokken waren. Zij herkenden zich wel in de bevindingen zoals weergegeven in de rapportage. Daarop heeft de Raad van Bestuur besloten op 15 april 2013 de locatie te Onnen te sluiten.
Welke opleidings- en ervaringseisen gelden er voor het werken in een behandelcentrum? Welke eisen hanteert NOVO, en zijn deze naar uw mening voldoende? Kunt u uw antwoord toelichten?
NOVO heeft het Sociale Competentiemodel (dat stoelt op cognitieve gedragstherapeutische uitgangspunten) vertaald in wat NOVO het «regiemodel» noemt. In het regiemodel wordt de regie bij de start van de behandeling door de begeleiding helemaal overgenomen van de cliënt. Gekoppeld aan het groeiproces van de cliënt wordt de regie stukje bij beetje teruggegeven. Bij ongewenst gedrag krijgt de cliënt eerst een waarschuwing. Als de cliënt ongewenst gedrag blijft vertonen, krijgt de cliënt de keuze om zijn of haar gedrag te veranderen. Kiest de cliënt positief dan wordt de cliënt beloond. Volhardt de cliënt in zijn gedrag dan volgt een sanctie. Voor elke cliënt is er een beloningssysteem.
De medewerkers kregen een driedaagse training in het regiemodel. Daarna hebben zij door meelopen met een ervaren collega geleerd de theorie in de praktijk toe te passen. De medewerkers werden door de teamcoördinator gecoacht in de uitvoering van het regiemodel. Op uitnodiging van de teamcoördinator sloot de gedragsdeskundige of een collega van een andere behandeldiscipline aan bij een teamvergadering om uitleg te geven over een bepaald onderwerp. De gedragsdeskundige kon ook onderwerpen hiervoor aandragen. De arts verstandelijk gehandicapten werd incidenteel gevaagd om een klinische les te geven.
Is bekend waarom NOVO op de behandellocatie Onnen met de regiemethode werkte? Is deze methode erkend en toepasselijk voor de bewoners van die zorglocatie?
Er zijn geen algemene opleidings- en ervaringseisen voor het werken in een behandelcentrum. De IGZ hanteert als uitgangspunt dat de deskundigheid van het personeel aan moet sluiten bij de zorgvraag van de cliënten waarvoor zij verantwoordelijk zijn.
Welke betrokkenheid heeft de IGZ bij het staken van de regiemethode?
Nee, dat is mij niet bekend. Dat geldt ook voor de vraag in hoeverre deze methode voor deze bewoners «erkend» is. De Inspectie geeft aan dat voor deze bewoners deze methode niet juist is vanwege het sterk beheersmatige karakter waarmee het model werd uitgevoerd.
Waar wordt de regiemethode nog meer toegepast, en is uw oordeel dat dit nog wenselijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ rapportage over het onderzoek naar de calamiteit en het IGZ-rapport over de algemene situatie in de locatie Onnen hebben geleid tot sluiting van de locatie en daarmee het staken van de regiemethode. Zie verder mijn antwoord op vraag 18.
Erkent u dat het voor gehandicaptenzorginstellingen erg lucratief is om mensen in een behandelregime te hebben, omdat deze meer geld oplevert dan een indicatie waarbij daar geen sprake van is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het regiemodel is gebaseerd op het Sociale Competentiemodel dat weer gebaseerd is op algemene cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten. Veel behandelingen zijn gebaseerd op deze cognitief gedragstherapeutische uitgangspunten en wanneer deze op de juiste wijze worden toegepast kan de behandeling tot goede resultaten leiden. Methode, werkwijze en uitvoering moeten dan ook onderscheiden worden. Een slechte uitvoering van een goede, en voor de situatie correct gekozen en bewezen effectieve methode, kan dan alsnog tot negatieve resultaten leiden.
Ik kan niet aangeven welke organisaties met het door NOVO genoemde «regiemodel» werken. Allereerst omdat dit niet geregistreerd wordt, maar ook omdat de benamingen van op bepaalde methodes gebaseerde modellen en werkwijzen nogal kunnen verschillen.
Kunt u waarborgen dat er geen nieuwe behandellocatie door NOVO wordt geopend tot de kwaliteit op orde is, en het overlijden van de bewoner in de isoleercel geheel is opgehelderd? Zo neen, waarom niet?
Nee, want er is sprake van een kostenconforme bekostiging in de zorg. Een behandelregime vergt ook hoger geschoold en duurder personeel en soms ook intensievere zorg. Een behandelregime levert dus gemiddeld genomen een hoger tarief op maar daar staan ook hogere kosten tegenover.
Waarom spreken de bestuurders uit dat de overleden bewoner op een verkeerde plek zat? Wie heeft dat laten gebeuren? Welke expertise is er bij betrokken geweest om een goede plek voor haar te zoeken? Kunt u een overzicht geven wat de instelling heeft ondernomen om voor bewoner Roelie wel een goede plek te zoeken?5
Zie mijn antwoord op vraag 16.
Kunt u uitleggen waarom het personeel, dat op de fatale avond waarop bewoner Roelie in de isoleercel was gewerkt, de politie bereid had gevonden om Roelie een nachtje in de cel te laten «afkoelen»?
Ik neem aan dat de bestuurders deze uitspraak deden op grond van het feit dat de desbetreffende behandellocatie van NOVO onvoldoende was toegerust om de overleden bewoner adequate zorg te verlenen. Omdat dit inzicht is ontstaan na haar overlijden, ga ik er van uit dat eerder niet (of althans niet om deze reden) is gezocht naar een passende plek voor de bewoner.
Kunt u aangeven op welke grond Roelie is opgepakt en vastgezet? Is dit een geoorloofde procedure? Kunt u hier uitleg over geven?6
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft aangegeven dat de bij vraag 28 en 29 genoemde gang van zaken niet binnen de in vraag 31 verzochte termijn kon worden geverifieerd. Zie verder bij vraag 30.
Hoe vaak overnacht een zorgbehoevende in de cel omdat de zorginstelling onmachtig is om iemand te kalmeren en zorg te bieden? Bent u bereid uit te zoeken hoe vaak dit voorkomt?
Zie antwoord vraag 28.
Kunt u deze vragen voor 3 september 2013 beantwoorden?
Van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heb ik vernomen dat dit niet als zodanig wordt geregistreerd door de politie. Het beleid van de politie is er juist op gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat een zorgbehoevende in een politiecel belandt. Politie en zorginstellingen werken daarbij ook samen.
Het bericht ‘Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onmacht en angst zag ik in de time-outkamer»?1
Ja.
Hoe verhouden de uitspraken van de bestuurders in het artikel zich tot de wet- en regelgeving met betrekking tot het medisch beroepsgeheim, de verstrekking van patiëntgegevens en privacy in algemene zin?
Van eventuele schending van het medisch beroepsgeheim en de privacy kan pas sprake zijn wanneer de bestuurders op zodanige wijze gegevens hebben verstrekt over een cliënt dat hij of zij identificeerbaar is. Dit verhoudt zich als volgt tot de betreffende wet- en regelgeving.
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) ziet op privacy en bepaalt onder welke voorwaarden persoonsgegevens mogen worden verwerkt. Van belang is de omstandigheid dat persoon over wie de bestuurders spraken is overleden. Gegevens die uitsluitend betrekking hebben op overleden personen zijn immers geen persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp, de overledene geniet derhalve geen bescherming onder de Wbp. Hebben de gegevens echter ook betrekking op nog levende identificeerbare personen en kunnen de gegevens mede bepalend zijn voor de wijze waarop deze personen in het maatschappelijk verkeer worden beoordeeld of behandeld, dan zijn het wel persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp en genieten de betrokken personen bescherming krachtens de Wbp. De verwerking van dergelijke persoonsgegevens is in dan uitsluitend mogelijk indien de betrokkenen daartoe ondubbelzinnige toestemming hebben verleend.
Het medisch beroepsgeheim verzet zich in het algemeen tegen het na het overlijden van een cliënt openbaar maken van gegevens die ontleend zijn aan de behandelrelatie tussen de cliënt en de zorgverlener(s). Bestuurders van een zorginstelling hebben een van de behandelende zorgverlener(s) afgeleid beroepsgeheim. Het beroepsgeheim mag slechts worden doorbroken indien de cliënt daar bij leven toestemming voor heeft gegeven, indien de wet daartoe verplicht (bijvoorbeeld afgifte van een verklaring van overlijden), indien sprake is van een noodtoestand in de zin van een conflict van plichten (om een ernstig gevaar af te wenden), vanwege een zwaarwegend belang (bijvoorbeeld om de wilsbekwaamheid van de erflater vast te stellen) of vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden (bijvoorbeeld om een moord te kunnen oplossen).
Ik acht de ruimte voor het beschermen van de privacy in algemene zin voldoende. Of in dit specifieke geval de bescherming van de privacy ten onrechte is doorbroken, is aan de rechter om te beoordelen.
Hoe beoordeelt u in juridische zin, maar ook in het kader van de gebruikelijke en gewenste omgang tussen patiënt en behandelaar, het gegeven dat bestuurders van een zorginstelling in een landelijk dagblad verantwoording afleggen over een specifieke casus?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Voorts zijn er de volgende mogelijkheden voor de nabestaanden om tegen een eventuele doorbreking van het (afgeleid) medisch beroepsgeheim op te treden. Een belanghebbende kan de civiele rechter vragen een schadevergoeding toe te kennen vanwege schending van het medisch beroepsgeheim. Ook kan een belanghebbende bij een tuchtcollege een klacht indienen tegen een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar vanwege het schenden van het medisch beroepsgeheim. Overigens acht ik het van groot belang dat bestuurders zich aan het medisch beroepsgeheim houden en dit slechts doorbreken bij gevallen waaraan ik in mijn antwoord op vraag 2 refereer.
Welke ruimte hebben (bestuurders van) zorginstellingen om op basis van bestaande wet- en regelgeving in de openbaarheid verantwoording af te leggen over specifieke gevallen? Hoe beoordeelt u deze ruimte?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in de voorliggende casus de Inspectie voor de Gezondheidszorg te laten onderzoeken hoe de indicatiestelling door het Centrum indicatiestelling Zorg (CIZ) en de zorginstelling precies is verlopen, en de nabestaanden daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt geen toezicht op de indicatiestelling van het CIZ. Wanneer een verzoek tot (hogere) indicatie wordt afgewezen, is het mogelijk om daar bezwaar tegen aan te tekenen, zodat bestuursrechtelijke toetsing mogelijk is. Of er destijds bezwaar is aangetekend, is mij niet bekend. Gezien de ernst van deze zaak zal ik, in overleg met de Raad van Toezicht van het CIZ, het CIZ zelf vragen te (laten) onderzoeken of de AWBZ-indicatiestelling in de onderhavige zaak adequaat is verlopen, en de nabestaanden te informeren over de uitkomsten daarvan.
Hoe de tabaksindustrie de tabakswinkelier voor haar karretje spant |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De macht van de tabakslobby, hoe de industrie de winkelier voor haar karretje spant»?1
Het staat de NSO en aan de NSO gelieerde organisaties vrij de belangen van de tabaksdetailhandel in Nederland te behartigen.
Op de website van de NSO, www.tabaksdetailhandel.nl , staat dat het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT) financiële ondersteuning biedt op bijvoorbeeld het gebied van winkelveiligheid en de handhaving van de leeftijdsgrens.
Ik sluit niet uit dat er nog andere, met het FSIT vergelijkbare, organisaties bestaan. Zo wordt op de website van de NSO nog een aantal andere aan de NSO verbonden of gelieerde organisaties genoemd: de Stichting Promotie Tabaksdetailhandel (SPT), het Fonds Tabak Speciaalzaken (FTS), de Stichting TabakPlus en het Bureau Tabaksdetailhandel. Het is niet aan het kabinet om te voorkomen dat dergelijke organisaties, die de belangen van een sector willen vertegenwoordigen, worden opgericht. Wel geldt voor deze organisaties dat zij zich moeten houden aan relevante wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het verbod op reclame voor tabaksproducten.
Wat is uw (morele) oordeel over het intransparant steunen van campagnes en stichtingen tegen tabaksontmoediging door de tabaksindustrie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de oprichting van het Fonds Samenwerking Industrie & Tabaksspeciaalzaken (FSIT), waarvan de NSO (Nederlandse Sigarenverkopers Organisatie) voorzitter is en andere bestuurders bestaan uit vertegenwoordigers van tabaksfabrikanten, dat onder andere als doel heeft de tabaksdetailhandel te promoten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere tabaksorganisaties of «geldwervers» vergelijkbaar met FSIT zijn opgericht sinds 2010, en wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er geen organisaties worden opgericht met als doel op een intransparante wijze geld op te halen om daarmee de tabaksontmoediging tegen te werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.