De KNMG-gedragscode |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Waarom geeft u in uw beantwoording van 13 februari jl. (Kamerstukken II 2023/24, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1018) over de KNMG-gedragscode geen antwoord op de vraag die met een simpel «ja» of «nee» beantwoord zou moeten kunnen worden?
Het antwoord op deze vraag ligt genuanceerd en kan ik daarom niet met een enkel ja of nee beantwoorden. In mijn beantwoording van 13 februari jl. heb ik aangegeven dat regels in de gedragscode leidend zijn voor het professioneel handelen, maar ook dat er omstandigheden kunnen zijn die maken dat het nodig is om van een gedragsregel af te wijken. De KNMG-gedragscode geeft zelf ook aan dat de opgenomen regels niet statisch en absoluut zijn: ze moeten altijd gezien worden in de actuele en concrete context.1
Nogmaals, handelt een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft, in strijd met de KNMG-gedragscode, ja of nee?
In beginsel moeten artsen zich houden aan de gedragsregels die zij zelf als beroepsgroep heeft opgesteld. Ook aan de kernregel die aangeeft dat artsen zich bewust moeten zijn van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is afwijking wel mogelijk, maar deze afwijking zal dan goed onderbouwd moeten worden.
Kunt u deze bovenstaande simpele ja-nee-vraag binnen één week beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgprofessionals massaal kampen met haperende toevoer van hulpmiddelen?1
Ik vind het zeer vervelend als zorgprofessionals te lang moeten wachten op medische hulpmiddelen die zij nodig hebben voor hun werk. Zeker waar het de kwaliteit en continuïteit van zorg raakt, maak ik mij daar zorgen over. Patiënten en zorgprofessionals kunnen niet zonder deze hulpmiddelen en moeten ook niet constant bezig zijn met problemen rondom de levering. Daarom neem ik de resultaten van de enquête van V&VN serieus.
De levering van medische hulpmiddelen verloopt momenteel bij veel zorgverzekeraars via medisch speciaalzaken die landelijk opereren. Het afgelopen jaar heb ik meerdere signalen ontvangen dat het contact tussen zorgverlener en medisch speciaalzaak niet altijd goed verloopt. De NZa heeft eind vorig jaar acties in kaart gebracht waar zorgaanbieders en zorgverzekeraars aan moeten voldoen om met name de spoedzorg beter te organiseren. Graag verwijs ik u in dit kader naar de eerder door mijn voorganger verstuurde brief over de beschikbaarheid van medische producten van 18 december 20232.
Hoewel de uitkomst van de enquête van V&VN een duidelijk signaal afgeeft, vind ik het een goede zaak dat V&VN heeft laten weten vervolgonderzoek in te stellen, aangezien dit kan bijdragen aan verdere duiding.
Begrijpt u dat zorgverleners vooral gewoon zorg willen leveren en niet iedere maand of zelfs iedere week bezig willen zijn met leveringsproblemen van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oorzaken ziet u voor de problemen rondom de levering van hulpmiddelen?
Uit de resultaten van de V&VN-enquête maak ik op dat er vooral problemen worden ervaren rondom tijdige levering en beschikbaarheid van hulpmiddelen. Maar ook problemen met de zorgverzekeraar over de vergoeding van het hulpmiddel worden genoemd. De oorzaken van de beschikbaarheidsproblematiek van medische hulpmiddelen zijn echter divers. Deze kunnen variëren van producten die (tijdelijk) niet leverbaar zijn door verstoringen in de (internationale) toeleveringsketens, problemen met de certificering van producten onder de nieuwe medical device regulation (MDR), bedrijfseconomische afwegingen van leveranciers, en het contracteerbeleid van zorgverzekeraars.
Voor de acties die in gang zijn gezet om de beschikbaarheid van medische producten beter te borgen, verwijs ik u graag naar de brieven van mijn voorganger over dit onderwerp3.
Waarom worden hulpmiddelen zo ingekocht dat een verkeerde levering gelijk tot problemen leidt? Zou het niet logischer zijn om te werken met harde voorraden hulpmiddelen bij zorginstellingen?
Het is duidelijk dat partijen met elkaar de zorg zo moeten organiseren dat hulpmiddelen die met spoed nodig zijn, geleverd kunnen worden aan patiënt/gebruiker en zorgprofessional. Hierbij is het belangrijk te beseffen dat de extramurale hulpmiddelenmarkt een grote verscheidenheid aan hulpmiddelen omvat. Het opleggen van een voorraadverplichting voor een groot deel van deze producten is daarom niet doelmatig: het vergt veel opslagcapaciteit van zorginstellingen om aan het aanbod voor patiënten en professionals te voldoen, terwijl bij een groot deel van deze hulpmiddelen zich geen problemen voordoen. Wel geloof ik in het belang van het (regionaal) beschikbaar hebben van voorraden van bepaalde producten, waar in het geval van spoedzorg vaak acuut behoefte aan is.
Zo wordt sinds begin van dit jaar de Palliakit breed geïmplementeerd en door alle zorgverzekeraars vergoed. De Palliakit is een box met hulpmiddelen die preventief kan worden ingezet bij terminale palliatieve patiënten om snel te kunnen handelen als er een plotselinge verslechtering of een acuut probleem optreedt. Dat is een goed voorbeeld van hoe spoedzorg passend georganiseerd kan worden. Ik reken erop dat veldpartijen met elkaar afspraken maken hoe ook andere vormen van hulpmiddelenzorg waar (acute) beschikbaarheidsproblemen optreden passend georganiseerd kunnen worden. Regionale voorraden van bepaalde producten horen wat mij betreft bij de mogelijke oplossingen waar het veld naar kan kijken.
Bent u bereid om leveranciers van hulpmiddelen op deze problemen aan te spreken en samen met hen, zorginstellingen en de zorgprofessionals zelf op zoek te gaan naar oplossingen?
Ja, en dit is het afgelopen jaar ook gedaan. Zoals mijn voorganger u in voorgenoemde brief van 18 december jl. liet weten, heeft de NZa eind vorig jaar in een brief partijen opgeroepen om voor 1 juli 2024 te komen tot een passende organisatie van hulpmiddelenzorg in spoedsituaties. Dit naar aanleiding van ronde tafelbijeenkomsten die de NZa met de veldpartijen heeft georganiseerd. In een reactie op motie Van den Berg c.s. heeft mijn voorganger deze acties onderschreven. Ik deel dit gezien het belang van een passende organisatie van de hulpmiddelenzorg, ook in spoedsituaties. Ook het Ministerie van VWS maant de partijen tot actie.
De gebrekkige nazorg zoals PTSS behandeling bij de Brandweer |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van Zembla waaruit blijkt dat de nazorg voor brandweerlieden ondermaats is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandweer nauwelijks zicht heeft op de gevallen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) die door het werk bij de brandweer worden opgelopen?
Met u constateer ik dat er momenteel geen goed zicht is op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten2 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid om beter in kaart te laten brengen hoeveel brandweerlieden kampen met PTSS en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt PTSS niet gezien als een beroepsgerelateerde ziekte terwijl dit bij bijvoorbeeld de politie en defensie wel het geval is?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.3 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS landelijk erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden. Zie ook mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden een dure en vermoeiende juridische weg moeten doorlopen zodat zij kunnen bewijzen dat zij PTSS hebben opgelopen door dit werk?
Brandweermensen die zich inzetten voor anderen moeten zelf adequate en voldoende hulp krijgen. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 15.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden zelf moeten betalen voor psychologische hulp die zij nota bene door hun werk bij de brandweer oplopen?
Het is belangrijk dat brandweermensen die zich inzetten voor anderen, zelf tijdig en adequate hulp krijgen indien dat aan de orde is, zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer.
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet. Daartoe voert een werkgever een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Hierbij hoort dat werkgevers een plan van aanpak maken voor het beheersen van risico’s.
Op dit moment zijn er enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten waaronder het Steunpunt Brandweer4 of vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies.
Vindt u het rechtvaardig dat brandweerlieden ook gekort worden op hun salaris als zij minder werken als gevolg van PTSS?
In lijn met mijn antwoord op vraag 5 vind ik dat de brandweermensen die in- of door brandweerwerk in de knel raken, goede ondersteuning moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg van PTSS in brede zin bij de brandweer op orde is in Nederland.
Wat vindt u van de uitspraak van Tijs van Lieshout, directeur van de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland, dat de ondermaatse nazorg in feite al 20 jaar bekend is bij de brandweer maar dat hier dus blijkbaar niets aan is veranderd?
De signalen die mij hebben bereikt zijn ernstig en serieus. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over PTSS bij de brandweer. De voorzitters veiligheidsregio’s vertegenwoordigen hier de Algemeen Besturen van de Veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer.
Wat vindt u van de conclusies van hoogleraar Miriam Lommen, dat het daadwerkelijk aantal brandweerlieden met PTSS waarschijnlijk veel hoger is dan wat nu wordt aangegeven?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland. In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik in lijn met mijn antwoord op vraag 2 en 3 ook inzicht in de omvang meenemen.
Waren de signalen over de gebrekkige nazorg bij de brandweer al eerder bij u bekend?
Elk signaal over brandweermensen die (mogelijk) in de knel komen neem ik serieus. Ik ben mij ervan bewust dat uw Kamer al eerder aandacht heeft gevraagd voor de zorg voor brandweermensen met PTSS.
Met de recente media-aandacht vanaf medio 2023, waaronder het online gepubliceerde opiniestuk5 van de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (hierna: VBV) en de uitzending van Zembla van 11 februari jl.6, zijn opnieuw ernstige signalen afgegeven.
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer en is aandacht gevraagd voor de werkgeversverantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s.
Bent u het met advocaat Vincent Dolderman eens dat de brandweer de zorgplicht in feite heeft geschonden door veel te weinig oog te hebben voor nazorg?
Het is niet aan mij om op de stoel van de werkgevers of van de Nederlandse Arbeidsinspectie te zitten en hier een oordeel over te vellen. Wel vind ik het belangrijk om hierover het gesprek aan te gaan en deze signalen onder de aandacht te brengen van betrokken partijen.
Heeft u signalen ontvangen of dezelfde negatieve situatie zich momenteel ook voordoet bij het ambulancepersoneel?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn ook werkgevers van ander personeel dat werkzaam is binnen- en voor de veiligheidsregio’s. Gelet op deze, maar ook eerdere signalen zal ik dit zowel in gesprek met de voorzitters veiligheidsregio’s als mijn ambtsgenoot, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onder de aandacht brengen.
Bent u bereid opnieuw in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s en andere relevante instellingen om dit onderwerp hoog op de agenda te zetten?
Ja, in het afgelopen Veiligheidsberaad ben ik hierover in gesprek gegaan met de voorzitters veiligheidsregio’s die de Algemene Besturen van de veiligheidsregio’s vertegenwoordigen als werkgevers van de brandweer in Nederland.
Bent u bereid om hierbij ditmaal wel resultaten te eisen van deze instanties in het verbeteren van de nazorg?
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om PTSS ook bij de brandweer te laten erkennen als beroepsgerelateerde ziekte waardoor er meer hulp mogelijk is en de Kamer hierover te informeren?
In het afgelopen Veiligheidsberaad heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
Bent u bekend met het bericht dat bij de brandweer het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) niet wordt herkend als beroepsziekte, in tegenstelling tot bij defensie en politie?1
Ja.
Klopt het dat PTSS geen erkende beroepsziekte is bij de brandweer, waardoor brandweerlieden zelf psychische hulp moeten opzoeken en uitgevallen medewerkers hierdoor gekort worden op hun salaris? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
PTSS is op dit moment geen landelijk erkende beroepsziekte bij de brandweer in Nederland. De veiligheidsregio’s hebben mij recent aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Zie voor een nadere toelichting over het erkennen van beroepsziekten het antwoord op vraag 3.
Op dit moment is het zo geregeld dat indien er brandweermensen (tijdelijk) arbeidsongeschikt raken, er waar nodig maatwerkafspraken gemaakt kunnen worden door veiligheidsregio’s. Het feit dat PTSS niet als landelijke beroepsziekte is erkend bij de brandweer, betekent niet dat individuele veiligheidsregio’s in individuele gevallen deze ziekte niet als beroepsziekte kunnen aanmerken. Op dit moment is het zo dat enkele veiligheidsregio’s een (tijdelijke) regeling hebben waarin PTSS door hen wordt erkend als beroepsziekte.
De veiligheidsregio’s geven aan dat als sprake is van een beroepsziekte, waarbij arbeidsongeschiktheid wordt gekwalificeerd als in en door de dienst, er de aanspraken volgen uit de rechtspositie, zoals volledige doorbetaling van het salaris, aanvulling op de WGA/IVA-uitkering en de vergoeding van geneeskundige kosten voor behandeling en verzorging. Voor brandweervrijwilligers is dit momenteel niet vastgelegd.
Voor een inhoudelijke toelichting op de inrichting van het opvang- en nazorgproces door veiligheidsregio’s bij de brandweer verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier tijdig hulp en adequate ondersteuning voor moeten krijgen. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is.
Wat is de reden dat PTSS bij defensie en de politie wel wordt erkend als beroepsziekte, maar niet bij de brandweer?
PTSS kan worden veroorzaakt door één of meerdere ingrijpende gebeurtenissen. Wanneer deze zich in overwegende mate voordoen in het werk, kan er sprake zijn van een beroepsziekte.2 In het algemeen geldt, dat of er sprake is van een beroepsziekte, dit in individuele gevallen wordt vastgesteld door een bedrijfsarts.
Bij Politie en Defensie is PTSS (landelijk) erkend als beroepsziekte in juridische zin. Dit betekent dat Politie en Defensie de erkenning van PTSS vastgelegd hebben in de rechtspositie middels rechtspositionele regelingen. Dit zijn geldende afspraken tussen werkgevers en werknemers.
Daarbij is het in Nederland zo geregeld, dat bij zowel Politie als Defensie het werkgeverschap centraal is belegd. Anders dan bij Politie en Defensie ligt de werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo is ook de juridische erkenning van PTSS als beroepsziekte bij de brandweer binnen de veiligheidsregio’s aan de besturen van de individuele veiligheidsregio's voorbehouden.
Hoeveel brandweerlieden kampen naar schatting jaarlijks met een posttraumatische stressstoornis?
Er is op dit moment geen goed zicht op het aantal brandweermensen met PTSS in Nederland.
Deelt u de mening dat het aantal PTSS-gevallen bij de brandweer beter en centraal geregistreerd moet worden en zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
De werkgeversverantwoordelijkheid voor de brandweer ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is de werkgever verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever laat zich daarbij ondersteunen door een bedrijfsarts en andere Arbodeskundigen. Als een bedrijfsarts een beroepsziekte vaststelt, moet de bedrijfsarts dit melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten3 (hierna: NCvB).
In het afgelopen Veiligheidsberaad is gesproken over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen.
Bent u het eens met de stelling dat het onbegrijpelijk is dat brandweerlieden onvoldoende hulp krijgen bij psychische problemen en dat de gegeven hulp per veiligheidsregio verschilt, terwijl zij zich dagelijks inzetten om mensen in nood te helpen en regelmatig worden blootgesteld aan traumatische gebeurtenissen?
In algemene zin ben ik van mening dat de brandweermensen die in- of door- brandweerwerk in de knel raken, hier zelf tijdig en adequate hulp moeten krijgen, Zeker in het geval van psychische problemen die te relateren zijn aan hun inzet bij de brandweer. Ik vind het belangrijk dat de zorg voor PTSS bij de brandweer in Nederland op orde is. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer de verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Herkent u het beeld dat brandweerlieden niet goed voorbereid zouden worden op de impact van aangrijpende gebeurtenissen, zoals verdrinkingen en suïcides?
Uit de gesprekken met brandweermensen weet ik dat dit ingrijpende ervaringen zijn. Ik heb dit ook besproken met de burgemeesters in het Veiligheidsberaad van 18 maart jl.
Wat is op dit moment het protocol wanneer brandweerlieden aangeven met psychische klachten te kampen na een heftige gebeurtenis tijdens het werk en welke rol hebben de veiligheidsregio’s hierin?
De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers van de brandweer een verantwoordelijkheid voor een gezonde en veilige werkomgeving op grond van de Arbowet.
Voor de inrichting van het opvang- en nazorgproces hanteren de veiligheidsregio's de Richtlijn Psychosociale Ondersteuning Geüniformeerden4. Deze Richtlijn is opgesteld in samenwerking met de verschillende hulpdiensten en wordt momenteel herzien. De Richtlijn Psychosociale ondersteuning is voor de veiligheidsregio’s vertaald naar een toolbox Psychosociale Ondersteuning5 en de Handreiking Opvang en Nazorg Brandweer6. De toolbox bevat eenduidige en uniforme handvatten voor de veiligheidsregio’s gericht op het goed
opvangen van medewerkers en het voorkomen van klachten en uitval. Daarbij is tevens aandacht voor klachten die zich later openbaren, of klachten die ontstaan als gevolg van een stapeling van stress en/of langdurige belasting. De toolbox is volgens de veiligheidsregio’s bedoeld voor alle medewerkers van de veiligheidsregio's, ongeacht of ze repressieve taken hebben of niet.
Na het bieden van hulp bij natuurlijk herstel na een schokkende gebeurtenis, kan georganiseerde collegiale ondersteuning nodig of gewenst zijn. Dit aanbod wordt gedaan door getrainde collega's van het Team Collegiale Opvang (TCO). De medewerker zelf, een leidinggevende of de meldkamer kan hierom verzoeken. De collegiale ondersteuning heeft een steunende, signalerende en adviserende functie. Bovendien volgt het TCO de medewerkers na ingrijpende gebeurtenissen actief. Als de gesprekken niet tot het gewenste effect leiden, wordt een advies voor verwijzing naar professionele hulpverlening gegeven.
Soms is een schokkende gebeurtenis zo ingrijpend, dat er verwerkingsproblemen ontstaan die het dagelijks functioneren en het welbevinden (ernstig) verstoren. In dat geval is doorverwijzing naar professionele psychische hulpverlening mogelijk. Dit kan op verschillende manieren georganiseerd worden en is veelal afhankelijk van de hulpvraag van de individuele collega.
Hebben de veiligheidsregio’s gespecialiseerde personen in dienst die brandweerlieden kunnen helpen bij ernstige psychische problemen, zoals een psycholoog, of beschikken zij over een loket waar brandweerlieden laagdrempelig terecht kunnen voor hulp en advies?
Er zijn enkele veiligheidsregio’s die een psycholoog, bedrijfsmaatschappelijk werker of geestelijk verzorger in dienst hebben. De meeste veiligheidsregio’s werken (daarnaast) samen met gespecialiseerde instituten. Enkele veiligheidsregio’s zijn aangesloten op het Steunpunt Brandweer7, andere veiligheidsregio’s maken gebruik van vergelijkbare aanbieders van psychosociale hulp voor medewerkers. Daarnaast zijn de collega's uit de collegiale ondersteuningsteams beschikbaar voor hulp en advies, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Wat is de rol van verzekeraars als het gaat om steun van brandweerlieden met PTSS en klopt het dat PTSS-claims als onverzekerbaar worden beschouwd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat PTSS in beginsel verzekerbaar is. Het is een beroepsziekte die vaker voorkomt en de beoordeling van aanspraken die daarop zijn gebaseerd, valt onder de dekking voor werkgeversaansprakelijkheid.
Bij gebleken aansprakelijkheid van de werkgever wordt de schade die een werknemer lijdt als gevolg van PTSS onder de aanwezige aansprakelijkheidsverzekering van de werkgever vergoed. Het Verbond van Verzekeraars en de veiligheidsregio’s geven aan dat behandelen van deze claims complex is, omdat de schade medisch en juridisch in causaal verband tot de PTSS moet staan.
De veiligheidsregio’s zijn de werkgevers van de brandweer. Zie voor een nadere toelichting op de huidige vastgelegde aanspraken voor brandweermensen mijn antwoord op vraag 2.
Is er een compensatieregeling voor de hoofdwerkgever van brandweervrijwilligers bij tijdelijke en blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van PTSS en zo nee, zou die er volgens u moeten zijn?
Nee, een dergelijke regeling is er niet en het is een verantwoordelijkheid van werkgevers en vakbonden om hier naar te kijken.
Klopt het dat de veiligheidsregio’s een waarborgfonds hebben opgezet voor onverzekerbare claims waar PTSS niet onder valt? Wat vindt u daarvan?
Ja, er is een waarborgfonds door de veiligheidsregio’s opgericht om te voorzien in de financiering van onverzekerbare aanspraken na dienstongevallen. Volgens de veiligheidsregio’s is de insteek beperkt tot dienstongevallen waar fysiek letsel uit volgt.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de omvang van PTSS bij de brandweer in Nederland en in gesprek te gaan met de veiligheidsregio’s om PTSS te erkennen als beroepsziekte bij de brandweer?
Op 18 maart jl. heb ik gesproken met de voorzitters van de veiligheidsregio’s in het Veiligheidsberaad over de zorg rondom PTSS bij de brandweer. De veiligheidsregio’s hebben mij aangegeven te werken aan een landelijke modelregeling PTSS. Het uitgangspunt hierbij is volgens de veiligheidsregio’s dat een dergelijke regeling moet gaan gelden voor zowel beroepskrachten als vrijwilligers. Daarbij heb ik vernomen dat de gezamenlijke werkgeversvereniging van de 25 veiligheidsregio’s dit ook gaat agenderen voor overleg met de vakbonden.
Als stelselverantwoordelijk Minister blijf ik in gesprek met de veiligheidsregio’s als werkgevers van de brandweer in Nederland, hierbij zal ik ook inzicht in de omvang meenemen. Daarbij zal ik de voortgang nauwgezet volgen en breng ik uw Kamer hiervan ook op de hoogte.
De druk op de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Deelt u onze zorgen over het nieuws dat de spoedeisende hulpafdelingen in Friesland gemiddeld een paar keer per week te maken hebben met een patiëntenstop? Zo nee, waarom niet?1
Ik begrijp uw zorgen, maar ik deel ze niet. Een SEH-stop is een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s op piekmomenten te reguleren, zodat patiënten die op de SEH komen tijdig de juiste zorg kunnen ontvangen. Het instrument is van belang voor de samenwerking in de regio, tussen ziekenhuizen onderling, tussen ambulancediensten en ziekenhuizen en tussen huisartsen en ziekenhuizen. Het kunnen inzetten van dit instrument draagt daarmee bij aan de patiëntveiligheid en kwaliteit van de zorg. In de ROAZ-regio’s worden er afspraken gemaakt rondom de SEH-stops. Een (over)volle SEH wordt tijdelijk voorkomen, de patiënt kan op een andere SEH eerder geholpen worden en het ambulanceteam is eerder inzetbaar voor een volgende oproep. In levensbedreigende situaties kunnen patiënten ook tijdens een SEH-stop altijd terecht bij de meest geschikte nabije SEH.
Het Acute Zorgnetwerk Noord Nederland (AZNN), waaronder ook de Friese ziekenhuizen vallen, heeft mij laten weten dat in de regio Noord-Nederland continu zicht is op de beschikbaarheid van capaciteit en de drukte in de acute zorgketen via het Landelijk Platform Zorgcoördinatie (LPZ). Het LPZ is een middel om de meldkamer Ambulancezorg (en steeds meer huisartsen) «realtime» inzicht te geven in de beschikbaarheid van de SEH’s. Er vindt structureel afstemming plaats tussen de ziekenhuizen, ambulancediensten en Meldkamer in Noord-Nederland over de signalen in het LPZ. Ook zijn er regionale werkafspraken en oplossingsrichtingen om SEH-stops te voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal patiëntenstops per Fries ziekenhuizen in de afgelopen vier maanden?
Op de website2 van het Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) wordt ieder kwartaal een overzicht van het aantal SEH-stops gepubliceerd, geaggregeerd op ROAZ-regio niveau. Het LNAZ verstrekt geen overzicht op het niveau van provincies of individuele ziekenhuizen. Vanaf 1 maart 2024 zijn de cijfers van het vierde kwartaal van 2023 beschikbaar. De Friese ziekenhuizen vallen onder de regio Noord.
Ik wil benadrukken dat de cijfers op zichzelf weinig zeggen over de situatie in een regio. Ook een vergelijking tussen ROAZ-regio’s is niet opportuun. Verschillen in het aantal en de totale duur van deze SEH-stops komen mede doordat de ROAZ-regio's er niet hetzelfde uitzien (bijvoorbeeld qua aantal ziekenhuizen of afstand). Nog meer van invloed zijn de verschillende regionale afspraken over hoe SEH-stops als instrument worden ingezet. Daarnaast laten de wintermaanden bijna altijd een ander beeld zien dan de rest van het jaar. Volgens het AZNN is het aantal stops in de wintermaanden niet representatief voor het algemene beeld vanwege het RS-virus, Covid-19, een regionale Noro-uitbraak en influenza.
Wat doet dit voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van zorg in Friesland?
Het AZNN geeft aan dat er momenteel geen zorgelijke signalen zijn m.b.t. toegankelijkheid van de acute zorg in Friesland door SEH-stops. Het onderwerp heeft de onverdeelde aandacht van het ROAZ.
Wanneer vindt u patiëntenstops zorgwekkend? Wanneer zijn er te veel patiëntenstops in een bepaalde regio?
Zoals eerder aangegeven is een SEH-stop een logistiek instrument en hulpmiddel om de zorgvraag op SEH’s in de regio op piekmomenten te reguleren. Ik zie daarom een groot of toenemend aantal SEH-stops niet direct als een probleem in de toegankelijkheid van de SEH-zorg.
Een toenemend aantal SEH-stops geeft wel aan dat er mogelijk vaker een (korte) disbalans is tussen vraag en aanbod op een SEH, bijvoorbeeld als gevolg van piekdrukte. Het is daarom goed dat de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in het kader van het Integraal Zorgakkoord het voortouw hebben genomen om te onderzoeken welke maatregelen ten grondslag liggen aan de piekbelasting van de SEH en welke maatregelen genomen kunnen worden om de piekbelasting te verminderen.
Wat kunt u doen om een belangrijke oorzaak van de patiëntenstops, namelijk de doorstroom van patiënten van acute zorg naar huis of andere zorg, te verbeteren?
Voor het signaleren en zonodig oplossen van doorstroomproblematiek van patiënten vanuit de acute zorg naar huis of naar andere zorg, hebben alle ROAZ-regio’s een ROAZ-beeld opgesteld. Aan de hand van het ROAZ-beeld hebben de ROAZ-regio’s een ROAZ-plan gemaakt waarin zij de prioritaire opgaven hebben opgetekend waar zij mee aan de slag zijn om de toegankelijkheid van de acute zorg te borgen.3
Specifiek in Noord-Nederland wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van SEH-stops, zo meldt het AZNN. Er zijn volgens AZNN diverse acties ingezet en er is een werkgroep met SEH-managers, medisch managers Ambulancezorg en Meldkamer die actief werkt aan oplossingen. Daarnaast wordt in de gehele keten gekeken naar oplossingen. Onder meer door het inrichten van zorgcoördinatie, waarbij met multidisciplinaire triage en coördinatie van zorg met zicht op beschikbare capaciteit instroom in de acute keten (en veelal SEH) moet voorkomen.
Deelt u de mening van een groot deel van het zorgveld in Friesland dat samenvoeging van ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen het doorstroomprobleem kan verergeren, omdat er juist een fijnmazig zorgnetwerk op lokaal niveau nodig is om doorstroomproblemen op te lossen, en zo’n netwerk onder druk komt te staan als de zorg verder weg wordt georganiseerd? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan met betrekking tot het samenvoegen van de ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het is in alle regio’s een uitdaging om met de druk op de zorg en de huidige en toekomstige schaarste aan zorgpersoneel om te gaan. Het is daarom een goede ontwikkeling dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars, samen met andere belanghebbenden in de regio, plannen maken om de acute zorg toekomstbestendig in te richten. De uitwerking hiervan zal – gegeven de lokale en regionale situatie – per regio verschillen en veelal maatwerk zijn.
Het AZNN geeft aan dat de vier Friese ziekenhuizen en de zorgverzekeraars De Friesland, VGZ en Zilveren Kruis een voorkeursscenario hebben gepresenteerd in Friesland met als doel om de ziekenhuiszorg ook op langere termijn toegankelijk en bereikbaar te houden. De komende periode wordt dit voorkeursscenario samen met andere zorgaanbieders, gemeenten, ambulancevervoer en openbaarvervoerbedrijven geoptimaliseerd. Het zorgnetwerk op lokaal niveau maar bijvoorbeeld ook burgerparticipatie maken hier onderdeel van uit.
Hoe wordt het belang van zo’n fijnmazig zorgnetwerk voor goede doorstroom en dus voor toegankelijke zorg meegenomen in de bereikbaarheidsanalyse die de RIVM zal moeten doen voor de samenvoeging van de ziekenhuizen in Sneek en Heerenveen?
De opdracht van het RIVM is om een bereikbaarheidsanalyse te doen om te kunnen beoordelen in hoeverre een ziekenhuis gevoelig is voor de 45-minuten norm. Een analyse van het zorgnetwerk en doorstroom in de keten is daar geen onderdeel van. Dat is wel de opdracht van het ROAZ en de bijbehorende ketenpartners.
De (toegang tot) zorg voor ongedocumenteerde personen op Aruba, Sint-Maarten en Curaçao |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u naar aanleiding van de voortgangsbrief van afgelopen oktober naar aanleiding van de aangenomen motie-Simons c.s., waarin wordt verzocht in gesprek te gaan met NGO’s om te onderzoeken hoe de Nederlandse overheid desgevraagd en op maat gesneden technische assistentie, ervaringen en expertise in kan zetten om de andere autonome landen te assisteren bij de aanpak van de vluchtelingenproblematiek op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten en in acht nemend dat er verscheidene lokale organisaties op o.a. Curaçao actief zijn (bijvoorbeeld Sala pa Tur, Venex en Fundashon Bos di Hubentut), toelichten met welke lokale organisaties gevestigd in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten er op welk niveau is gesproken binnen het kader van de betreffende motie?1
In het kader van motie-Simons c.s. zijn er in december en januari jl. op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd tussen de Ministeries van VWS en BZK, inclusief de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO), de Curaçaose organisatie Salu pa Tur en Stichting Vluchteling. Deze gesprekken richtten zich op de uitdagingen waar ongedocumenteerde personen op Curaçao voor staan, zoals de toegang tot tweedelijns, specialistische en psychosociale zorg voor ongedocumenteerde patiënten. Daarnaast heeft er recent op directeurenniveau vanuit het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de uitgaande directeur van Human Rights Defense Curaçao (HRDC). Tijdens dit gesprek werd tevens de huidige situatie rondom migratie en ongedocumenteerde personen op Curaçao aangehaald.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft 14, 15 en 16 maart jl. een werkbezoek afgelegd aan de benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. Op Curaçao heeft hij onder meer met lokale ngo’s het gesprek gevoerd over migratie en uitvoering van het migratiebeleid op Curaçao. In het gesprek zijn de aandachtspunten van het maatschappelijke middenveld en hun samenwerking met de lokale overheid besproken. In dat verband is aangegeven dat nodige stappen zijn gezet om de uitvoering van het migratiebeleid en situatie van migranten te verbeteren. Daarnaast benadrukten de ngo’s duurzame financiële ondersteuning als aandachtspunt omdat zij ook leunen op (onzekere) fondsenwerving. In het algemeen is er een goede samenwerking met de overheid, maar verdere stappen kunnen nog worden gezet om zo het beleid waaronder ook de aanpak van mensenhandel en -smokkel en de uitvoering van het migratiebeleid en grensbeheer verder te versterken en optimaliseren.
Ten slotte zullen de Staatssecretaris van JenV en ikzelf in april van 2024 opvolging geven aan het bestuurlijk overleg met Amnesty International Nederland en Vluchtelingenwerk Nederland.
Kunt u toelichten hoe – in het kader van de motie – is ingezet op gezondsheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden (alleenstaand of in familieverband) bij de desgevraagd en op maat gesneden inzet van technische assistentie, ervaringen en expertise?
Ik erken de uitdagingen waar de Caribische landen van het Koninkrijk voor staan op het gebied van mensenrechten en migratie. Feit blijft echter dat migratiebeleid inclusief de toegang tot de gezondheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden een landsaangelegenheid is, en de Landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hier zelf primair voor verantwoordelijk zijn.
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vinden momenteel binnen de werkgroep Onderlinge regeling Vreemdelingenketen (ORVK) gesprekken plaats over de verdere samenwerking op diverse beleidsonderwerpen.2 Zoals recentelijk aangegeven in de periodieke rapportage hoofdlijnen JVO aan uw Kamer wordt onder andere over voortzetting van de samenwerking op het terrein van terugkeer en een pilot informatie-uitwisseling tussen grensbewakingsautoriteiten van de Landen gesproken.3Toekomstige samenwerking en eventuele hulp en bijstand zal voortbouwen op de geboekte vooruitgang in het kader van de ORVK en naar aanleiding van de hulp en bijstand die sinds 2019 in het kader van het bestedingsplan optimalisering van de vreemdelingenketen in Aruba en Curaçao is geleverd. Afhankelijk van de wensen en behoefte kan worden gezien welke bijstand Nederland kan leveren. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2024 door de Staatssecretaris van JenV geïnformeerd over de voortgang van deze activiteiten en de mogelijke nieuwe bijstandsverzoeken vanuit de Landen.
Kunnen de rapportages waarnaar verwezen wordt in de Uitvoeringsagenda Curaçao Q1 2024 gedeeld worden met de Kamer? En zo ja, wanneer?
De rapporten kunnen worden gedeeld zodra Curaçao ze zelf openbaar heeft gemaakt. Het zijn immers rapporten van het land Curaçao. Het delen van deze rapporten voordat Curaçao zelf tot openbaarmaking is overgegaan verhoudt zich niet met de afspraken zoals gemaakt in de onderlinge regeling Samenwerking bij hervormingen.
Welke ruimte is er voor evaluatie van de rapportages met input van organisaties binnen het maatschappelijk middenveld gericht op duurzame plannen en eventuele stelselwijzigingen op het gebied van zorg voor ongedocumenteerde personen?
Het kabinet erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol kan vervullen bij het beschermen en bevorderen van rechten van ongedocumenteerde personen. Het delen van ervaringen en best practices kan zo dienen als een waardevol instrument voor zowel de autonome regeringen als ngo's. De Staatssecretaris van VWS, de Staatssecretaris van JenV en ik achten het van belang dat een actieve dialoog wordt voortgezet over het optimaliseren van de samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Desalniettemin zijn de rapportages en diens evaluaties aangelegenheden van de autoriteiten van Curaçao. Het is daarom aan Curaçao om input bij het maatschappelijk middenveld op te halen en die te verwerken in de evaluaties.
In hoeverre kan een structurele vorm van inbreng van dergelijke (lokale) organisaties georganiseerd worden voor het «Vierlandenoverleg Zorg», gezien veel van de gesprekken rondom zorg op ambtelijk niveau worden gevoerd binnen het «Vierlandenoverleg Zorg» en met in het achterhoofd de kabinetsreactie op het rapport «Curaçao: weinig verbetering in de bescherming van Venezolanen» van Amnesty International (waarin werd gesteld dat (lokale) maatschappelijke organisaties een grote rol vervullen in aanbod van onder andere gezondheidszorg)?
Het kabinet beseft dat ongedocumenteerde personen in de Landen zich in een lastige situatie bevinden. Het kabinet doet daarom wat mogelijk is, passend binnen de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk (waarbij de autonome Landen bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de omgang met ongedocumenteerden in de Landen). Als resultaat van deze werkgroepen is er bijvoorbeeld een overzicht gemaakt van preventieve interventies die op de CAS en BES worden uitgevoerd bijvoorbeeld rondom leefstijl en overgewicht. Op basis van dit overzicht kunnen de eilanden in de toekomst uitwisselen over geleerde lessen en best practices. In de werkgroep «preventie» is het onderwerp seksuele gezondheid een aandachtsgebied. De eilanden hebben met elkaar afgesproken om het komende jaar over dit thema kennis en ervaring uit te wisselen en te bezien of er samenwerking op thema's nodig of wenselijk is. Indien de landen dit verzoeken, is de Staatssecretaris van VWS bereid om met de Landen mee te denken over de voorbereiding en uitwerking van deze agendapunten.
Kunt u inzage geven in of aandacht wordt besteed binnen de uitvoeringsagenda aan de zorgen van lokale organisaties over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van medicatie voor HIV en andere infectieziekten op Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het kader zorg? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wordt vormgegeven? Zo nee, kunt u inzage geven hoe tot deze keuze is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het stoppen van basis geestelijke gezondheidszorg door een grote zorgaanbieder |
|
Lisa Westerveld (GL), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Lentis stopt met basis-ggz: wachtlijsten voor psychische problemen zullen toenemen»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de keuze van Lentis om te stoppen met basis-ggz en de gevolgen die dit voor de regio gaat hebben?
In het regioplan2 «Mentale gezondheid is een zaak van alle Groningers» wordt beschreven met welke vraagstukken de regio Groningen kampt op het gebied van mentale gezondheid en op welke manier de regio dit wil aanpakken. De partijen die zich regionaal verenigd hebben in het netwerk «Gezond Groningen» zetten hierbij met een brede aanpak meer in op preventie en op het vergroten van weerbaarheid met behulp van een gevarieerd aanbod van maatschappelijke voorzieningen. De toegankelijkheid en beschikbaarheid van geestelijke gezondheidszorg is ook onderdeel van dit plan, waarbij de regio onder andere wil inzetten op meer digitale zorg. In het regioplan wordt ook aangegeven dat voor de groep patiënten met de ernstigste problematiek het tekort aan behandelaren het grootst is waardoor de wachttijden voor deze groep het langst zijn. Ik heb er dan ook begrip voor dat een zorgaanbieder ervoor kiest om zich te focussen op cliënten met zwaardere of meer complexe problematiek.
Waar moeten deze mensen nu naartoe voor zorg – Lentis kreeg maandelijks tussen de veertig en vijftig aanmeldingen voor basis-ggz – zeker omdat andere organisaties in de regio als Inter-Psy ook al wachtlijsten hebben en die nu waarschijnlijk zullen toenemen?
Navraag bij Lentis heeft geleerd dat de afbouw van basis-ggz al een langere periode loopt en dat Lentis inmiddels geen nieuwe cliënten meer aanneemt. Dat betekent dat cliënten voor basis-ggz naar andere zorgaanbieder zullen worden doorverwezen.
Is duidelijk in beeld hoeveel capaciteit basis-ggz er in de regio nog over blijft waar Lentis zorg levert? Is deze capaciteit voldoende voor de vraag? Zo niet, wat gaat u doen om dit capaciteitsprobleem op te lossen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken dat het organiseren van passende zorg vraagt om een integrale regionale aanpak die passend is bij de vraagstukken die in die regio spelen. Uit de regionale plannen komt naar voren dat de oplossingen niet altijd binnen het zorgdomein liggen of gevonden kunnen worden. In het hierboven genoemde regioplan van Groningen wordt benoemd dat er in Groningen een mismatch is tussen vraag naar en aanbod van geestelijk gezondheidszorg. Het is hierbij aan de regionale partijen om in gezamenlijkheid afspraken over te maken over de manier waarop dit het beste aangepakt kan worden. In het regioplan hebben de partijen in de regio Groningen beschreven op welke manier ze dit willen doen.
Heeft dit besluit van Lentis consequenties voor de huidige hulpverleners? Hoe wordt voorkomen dat dit besluit voor onrust zorgt en mensen uit de sector vertrekken? Is het besluit ook met de personeelsvertegenwoordigers besproken?
Lentis heeft aangegeven dat het besluit om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz geen consequenties heeft voor de hulpverleners die nu werkzaam zijn bij de zorgaanbieder en dat dit besluit ook is besproken met de personeelsvertegenwoordiging. Lentis geeft aan dat er als gevolg hun besluit geen hulpverleners uit de zorgsector zijn vertrokken, maar dat er een nieuwe verdeling van capaciteit in de basis-ggz en de meer complexe ggz is ontstaan.
Hoe kan het dat andere organisaties in de regio voor wie dit consequenties kan hebben niet op de hoogte waren van het besluit van Lentis en dit moesten lezen in de krant? Is niet juist het Taskforce Wachttijden GGZ die dit soort bewegingen in de gaten moeten houden en ervoor moet zorgen dat het zorgaanbod in de regio beschikbaar blijft?
Lentis heeft aangegeven dat de keuze om te stoppen met het aanbieden van basis-ggz is gedeeld en besproken met de Regionale Taskforce Wachttijden GGZ en andere betrokken partijen waaronder gemeenten, de zorgverzekeraar, GGZ-aanbieders, huisartsen, ervaringsdeskundigen en het sociale domein.
De topsalarissen van zorgbestuurders |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het salaris van de bestuursvoorzitter van het UMC Maastricht, dat ver boven de (Wet normering topinkomens (WNT)-norm ligt, niet passend is bij de besteding van publiek geld? Zo nee, waarom niet?1
Nee, de wetgever heeft een bewuste keuze gemaakt dat individuele uitzonderingen op het WNT bezoldigingsmaximum toegestaan moeten kunnen worden. Dit betreft een bestuurder voor wie, met instemming van de ministerraad, een dergelijke uitzondering is gemaakt.
Is de kloof tussen de zorgmedewerker aan het bed en het salaris van de bestuursvoorzitter in uw ogen te rechtvaardigen? Zo ja, waarom?
Het kabinet heeft veel waardering voor het werk van zorgmedewerkers. Het kabinet waardeert eveneens de inspanningen van bestuurders en toezichthouders. Het is een gegeven dat de zwaarte van de functie en de benodigde kennis, opleiding en werk- en bestuurderservaring van bestuurders en toezichthouders meebrengen dat zij een hoger salaris ontvangen. Dit is daarmee te rechtvaardigen. De verhoudingen tussen de hoogste en de laagste salarissen in specifieke sectoren is weliswaar aan de sociale partners en de verantwoordingsorganen van die sectoren zelf en niet aan het kabinet om te bepalen. Met de WNT is echter een uitzondering op deze regel gemaakt en uitdrukkelijk geregeld dat de inkomens van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector niet mogen uitstijgen boven een bepaald maximum.
Hoe passen de hoge declaraties van deze raad van bestuur binnen de Governancecode Zorg?
In de Governancecode Zorg 2022 is afgesproken dat de raad van toezicht verantwoordelijk is voor het opstellen van beleid rondom vergoedingen van onkosten die gemaakt worden door de raad van bestuur. De raad van toezicht dient ook toe te zien op de naleving en openbaarmaking van dit beleid. Daarnaast is afgesproken dat er jaarlijks openbaar gepubliceerd wordt welke bedragen zijn uitgegeven (gespecificeerd naar zeven categorieën). Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt over de hoogte van de declaraties. Wel geldt in het algemeen dat de Governancecode Zorg stelt dat bestuurders en toezichthouders de maatschappelijke doelstellingen van de organisatie in acht moeten nemen.
Is bekend hoe vaak externe adviseurs of interim-bestuurders de WNT-norm overschrijden? Vindt u het met de huidige personeelstekorten in de zorg uit te leggen dat de maximum bezoldiging van interim-bestuurders tot veertig procent hoger kan liggen dan de maximumbedragen in de WNT?
WNT-plichtige instellingen dienen een WNT-verantwoording met betrekking tot de leidinggevende en toezichthoudende topfunctionarissen te publiceren. Ook interim-bestuurders worden opgenomen in deze WNT-verantwoording en worden dus ook gecontroleerd.
Na inwerkingtreding van de WNT is gebleken dat normstelling nodig was voor interim-bestuurders, gelet op zeer hoge vergoedingen. Hierbij diende echter recht te worden gedaan aan de bijzonderheden van interim-vervulling. Die bijzonderheden kunnen te maken hebben met de duur, de inhoud of de aard van de opdracht en de hogere, of bijzondere kosten die in dat verband gemaakt worden die bij een dienstbetrekking niet of minder aan de orde zijn. Tevens diende recht te worden gedaan aan de bijzondere rechtspositie van de interim-bestuurder, bijvoorbeeld in relatie tot de rechtspersoon bij wie hij of zij in dienst is, of gelet op de status van zzp’er.
Het specifieke maximum dat hiervoor vastgesteld is, geldt voor interim-topfunctionarissen bij een functievervulling van niet langer dan twaalf kalendermaanden. Bij een langere functievervulling moet worden aangenomen, dat de inhoud en aard van de opdracht zich onvoldoende onderscheidt van die van reguliere topfunctionarissen in dienstbetrekking, en zullen deze interim-bestuurders dan ook onder het voor de instelling toepasselijke maximum van de WNT (blijven) vallen.
Externe adviseurs die niet tevens als topfunctionaris voor de WNT kwalificeren, vallen buiten de normering van de WNT. Van hen hoeft de bezoldiging alleen openbaar te worden gemaakt en dan ook alleen op functie, niet op naam, voor zover die bezoldiging boven het algemene bezoldigingsmaximum van artikel 2.3 WNT uitgaat. Voor hen geldt het maximum niet en er is dan ook geen sprake van een overschrijding van de WNT die ongedaan gemaakt zou moeten worden.
Wordt ergens bijgehouden wat de totale bedragen per zorgsector zijn aan salarissen van bestuurders en toezichthouders?
Nee, hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Klopt ons vermoeden dat er sinds de decentralisatie van de jeugdzorg steeds grotere bedragen gaan naar managers, bestuurders en toezichthouders in verhouding tot hulpverleners?
Hierover is geen informatie beschikbaar. Ook was hierover voor de decentralisatie geen informatie beschikbaar.
Welke mogelijkheid hebben gemeenten om eisen te stellen aan de maximumsalarissen voor bestuurders en toezichthouders bij zorgaanbieders met wie er een contract is?
Ook de bezoldiging van topfunctionarissen bij zorgaanbieders die een contract met de gemeente hebben mag het bezoldigingsmaximum van artikel 2.3, eerste lid, van de WNT niet overstijgen. Volgens jurisprudentie is het overigens niet toegestaan om via subsidie- of financieringsvoorwaarden eisen te stellen aan de (maximum) bezoldiging van bestuurders van gesubsidieerde of bekostigde instellingen en dus ook niet om (eigen) WNT-beleid te voeren vanuit de gemeenten.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak een uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm is gehonoreerd in het zorgdomein sinds de norm is ingegaan? Kunt u hierbij een uitsplitsing maken per zorgsector en kunt u aangeven welke reden u had voor het honoreren van de uitzonderingsverzoeken?
Elk jaar in december ontvangt de Tweede Kamer in een rapportage een overzicht per sector van de aantallen ingediende en (niet-)gehonoreerde uitzonderingsverzoeken. De laatste rapportage is op 14 december 2023 aan uw Kamer aangeboden (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130). In deze rapportage staat dat in het zorgdomein op peildatum 15 oktober 2023 sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 7 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Bij het besluitvormingsproces voor het honoreren van een uitzonderingsverzoek over bezoldiging boven het algemene WNT-maximum zijn naast de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ook de ministerraad betrokken. Elk gehonoreerd besluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant. In het besluit wordt gemotiveerd waarom de vakminister(s) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in dat specifieke geval een uitzondering gerechtvaardigd vinden.
Is een gehonoreerd uitzonderingsverzoek voor de WNT-norm verbonden aan een functie of een persoon?
Ja, het gehonoreerde besluit op een verzoek ex artikel 2.4 WNT wordt genomen om een specifieke topfunctionaris voor een specifieke functie een hogere bezoldiging te mogen geven. Indien de topfunctionaris een andere functie gaat vervullen of voor de functie een andere persoon wordt gezocht, dient opnieuw aan het WNT bezoldigingsmaximum gehouden te worden (of een uitzonderingsverzoek gedaan te worden). Bij de beoordeling van een dergelijk verzoek speelt een complex aan factoren een rol. Beoordeeld wordt of de arbeidsmarktsituatie op het moment van beoordeling van dien aard is dat er geen kandidaat gevonden kan worden voor het vervullen van de functie tegen het in de WNT vastgestelde bezoldigingsmaximum. Hetzelfde geldt voor individuele uitzonderingsverzoeken op grond van artikel 2.7, vierde lid, WNT bij zorginstellingen op wie een lagere bezoldigingsklasse op grond van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp van toepassing is.
Hoe beoordeelt u het idee om de mogelijkheden tot uitzondering van de WNT-norm uit de wet te halen?
Deze bepaling is weloverwogen opgenomen in de WNT. Hiermee wordt namelijk de benodigde ruimte geboden om in zeer uitzonderlijke gevallen een uitzondering op het WNT-maximum te maken. Hier wordt, zoals passend is, zeer spaarzaam mee omgegaan. Uit de laatste jaarrapportage (TK 2022/2023, 30 111, nr. 130) blijkt dat op peildatum 15 oktober 2023 op een populatie van 35.000 topfunctionarissen sinds de inwerkingtreding van de WNT in totaal 22 keer een individueel uitzonderingsverzoek op grond van artikel 2.4 WNT is gehonoreerd.
Het online verstrekken van abortuspillen |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
|
|
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het aangekondigde wetsvoorstel dat het voorschrijven van medicijnen via internet mogelijk zal maken, ter vervanging van de tijdelijke beleidsregel Voorschrijven via internet? Wanneer gaat u het wetsvoorstel indienen?1
De Geneesmiddelenwet wordt op meerdere punten gewijzigd, ook op andere punten dan voorschrijven via internet. Het wetsvoorstel tot wijziging is in voorbereiding. Er wordt op dit moment geïnventariseerd welke punten mee kunnen in een wijziging van de Geneesmiddelenwet. Een traject tot wijziging van de wet duurt meestal 1,5 jaar. Tot de Geneesmiddelenwet is gewijzigd zal de tijdelijke beleidsregel van kracht zijn.
Klopt het dat deze tijdelijke beleidsregel sinds april 2023 ook het op afstand verstrekken van abortuspillen mogelijk maakt?
De beleidsregel maakt het mogelijk om na een digitaal consult medicatie voor te schrijven, maar voor het voorschrijven van de abortuspil gelden ook de voorwaarden uit de Wet afbreking zwangerschap (Wafz). Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Toegang tot veilig en legale abortuszorg voor iedereen»2 is in de Wafz niet expliciet rekening gehouden met abortuszorg op afstand. Het is in eerste instantie aan abortuszorgverleners om te beoordelen of en hoe – in een concreet geval – binnen de zorgvuldigheidseisen van de Wafz en andere geldende wetgeving verantwoorde abortuszorg op afstand kan worden verleend. Het is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om daarop toe te zien.
Kunt u aangeven of abortusklinieken in Nederland sindsdien gebruik hebben gemaakt van deze beleidsregel Voorschrijven via internet?
Naar aanleiding van deze vraag heb ik een uitvraag gedaan bij bestuurders van abortusklinieken. Hierop heeft één kliniek laten weten gebruik te maken van de «Beleidsregel voorschrijven via internet». Desgevraagd heeft deze kliniek toegelicht dat ze soms de mogelijkheid biedt van een digitaal consult als vrouwen de kliniek niet kunnen of willen bezoeken. In die gevallen wordt de vrouw gevraagd een zwangerschapsecho in te sturen. Na het digitale consult en de beoordeling van de termijn op basis van de echo, kan de kliniek een recept voor abortusmedicatie voorschrijven en kan de vrouw de medicatie ophalen bij de apotheek. De kliniek gaf hierbij aan dat het vaak gaat om vrouwen die (vermoedelijk) niet verzekerd zijn overeenkomstig de Wet langdurige zorg (Wlz) en daarom zelf de kosten moeten dragen voor een zwangerschapsafbreking. De kliniek stelt dat zij bij deze werkwijze voldoet aan de zorgvuldigheidseisen van de Wafz.
Bovenstaande is ook besproken met de IGJ en de IGJ heeft mij laten weten dat ze deze informatie meeneemt in haar toezicht op deze kliniek.
Hoe wenselijk vindt u het dat deze gedoogconstructie al bijna een jaar voortduurt? Deelt u de mening dat een eventuele wijziging van wet- en regelgeving ten aanzien van het op afstand verstrekken van (abortus)pillen zo spoedig mogelijk via een ordentelijk wetgevingsproces aan de Staten Generaal moet worden voorgelegd?
Een wetsvoorstel tot wijziging van de Geneesmiddelenwet is in voorbereiding, omdat ik ernaar streef om onnodige beleidsregels naast bestaande wet- en regelgeving te voorkomen en om te voldoen aan de door de Eerste Kamer aangenomen motie-Kox c.s.3 De gedoogconstructie vind ik echter niet onwenselijk omdat goede zorg op verschillende manieren wordt gewaarborgd. In de rest van het antwoord op deze vraag licht ik dit toe.
Voor alle zorgverlening, dus ook voor het online voorschrijven, geldt dat moet worden voldaan aan de eisen van goede zorg uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), aan de eisen van goede beroepsuitoefening die voortvloeien uit de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en aan de eisen uit de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (Wgbo). De eisen van goede zorg en goede beroepsuitoefening worden nader ingevuld aan de hand van de professionele standaard (vakinhoudelijke regels, protocollen, richtlijnen, gedragsregels, algemene zorgvuldigheidsvereisten en de normen uit wet- en regelgeving en rechtspraak). Dat betekent dat ook zonder artikel 67 van de Geneesmiddelenwet en zonder de beleidsregel (gedoogconstructie) een voorschrijver een fysiek consult of onderzoek moet doen als dat nodig is om te bepalen of een geneesmiddel moet worden voorgeschreven. De voorschrijver moet ook beschikken over de geactualiseerde medicatiehistorie van de patiënt. Die eisen gelden namelijk ook als een patiënt de voorschrijver in persoon bezoekt. De IGJ beschikt dus naast artikel 67 van de Geneesmiddelenwet (en de beleidsregel) over instrumenten om te handhaven. Daarnaast kan ook het strafrecht worden ingezet. Artikel 96 van de Wet BIG stelt bijvoorbeeld iedereen strafbaar die bij het verrichten van individuele gezondheidszorg buiten noodzaak benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van een ander veroorzaakt.
Artikel 67 van de Geneesmiddelenwet en de beleidsregel met de gedoogconstructie hebben betrekking op het online voorschrijven van geneesmiddelen. In aanvulling op de hierboven genoemde (algemeen geldende) wet- en regelgeving zijn er voor abortuszorg specifieke zorgvuldigheidseisen opgenomen in de Wafz en het Besluit afbreking zwangerschap (Bafz).
Kunt u toelichten op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht houdt op het (online) verstrekken van abortuspillen door abortusklinieken?
De IGJ houdt toezicht op abortuszorg, zowel binnen abortusklinieken als in de toekomst ook bij de huisarts, onder andere op basis van signalen die bij de IGJ binnenkomen en door middel van (on)geplande inspectiebezoeken. De inspectie kijkt per signaal welke actie passend is. De IGJ zal zoals gebruikelijk toezicht houden op het (online) verkopen en/of het verstrekken van Uitsluitend Recept (UR) geneesmiddelen. Bovenstaande houdt in dat de inspectie handhavend kan optreden jegens zorgaanbieders en anderen die zich niet aan de volgende voorwaarden houden.
Voor abortusmedicatie gelden specifiek de voorwaarden op grond van de Wafz. Zo mogen abortusbehandelingen op dit moment op grond van de Wafz alleen worden uitgevoerd door artsen in abortusklinieken of ziekenhuizen met een vergunning. Wanneer abortusmedicatie wordt verstrekt zonder dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, is dit strafbaar op grond van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht.
In algemene zin gelden ook andere voorwaarden voor het online verkopen van medicatie. Zo moet een aanbieder die online medicijnen verstrekt zich hebben aangemeld bij de overheid en moet deze een EU-logo op de website hebben. Ten slotte kan het maken van publieksreclame voor UR geneesmiddelen en het online aanbieden hiervan zonder recept en het in voorraad hebben of verkopen van geneesmiddelen zonder dat men hier een vergunning voor heeft een overtreding zijn van de Geneesmiddelenwet die direct bestuurlijk beboetbaar is.
Kunt u eveneens toelichten op welke wijze de IGJ toezicht houdt op personen en organisaties die géén vergunning hebben voor het (online) verstrekken van abortuspillen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak komt het voor dat handhavend is opgetreden door de IGJ of het Openbaar Ministerie tegen personen, zorgaanbieders of andere organisaties die zich niet hielden aan de voorwaarden van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht inzake het (online) verkopen en/of verstrekken van abortuspillen? Kunt u hiervan een overzicht geven van de afgelopen tien jaar?
De IGJ heeft hier in de afgelopen tien jaar niet handhavend tegen opgetreden. De IGJ ontvangt heel af en toe (ongeveer een keer per jaar) een melding over abortuspillen die via internet worden aangeboden, maar deze meldingen gaven geen aanknopingspunten om verder onderzoek te doen.
Het Openbaar Ministerie (OM) meldt dat er in de afgelopen tien jaar twee zaken zijn geweest waarbij sprake was van verdenking van overtreding van artikel 296 van het Wetboek van Strafrecht. Allebei deze zaken dateren uit 2019 en hebben geleid tot een dagvaarding. In de twee zaken gaat het om een verdenking voor overtreding van artikel 296 door middel van (onder meer) medicatie, ook wel omschreven als de «abortuspil». In één van de twee gevallen ging het om medicatie die via internet was besteld. Die laatste zaak is nog niet onherroepelijk afgedaan.
Bent u bekend met in Nederland geregistreerde websites of in Nederland actieve organisaties die via internet abortuspillen aanbieden en/of verstrekken aan vrouwen in het buitenland? Zo ja, hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Nederlandse wetgeving?
De meldingen die de IGJ heel af en toe ontvangt over abortuspillen die via internet worden aangeboden, hebben tot dusver geen aanknopingspunten gegeven voor nader onderzoek. Ik ben dus niet bekend met organisaties of websites die vanuit Nederland via internet abortuspillen aanbieden en/of verstrekken aan vrouwen in het buitenland.
Kunt u specifiek ingaan op hoe activiteiten van in Nederland actieve organisaties zoals Women on Web en Abortion Network Amsterdam zich verhouden tot de Nederlandse wetgeving?
Women on Web is niet in Nederland, maar in Canada gevestigd en verstuurt abortusmedicatie na online consulten. Het versturen is toegestaan onder Canadese wetgeving. De Nederlandse wetgeving staat het ontvangen van abortusmedicatie van organisaties zoals Women on Web niet in de weg. Abortion Network Amsterdam houdt zich voornamelijk bezig met het adviseren van buitenlandse vrouwen die naar een Nederlandse abortuskliniek willen reizen voor abortuszorg. Het bieden van dergelijke hulp is toegestaan onder de Nederlandse wetgeving.
Hoe verhoudt het zich tot de Nederlandse wetgeving wanneer een vrouw online abortuspillen bestelt bij een in het buitenland geregistreerde organisatie of website en deze pillen in Nederland laat bezorgen? Welke mogelijkheden heeft u in zo’n situatie om de wet te handhaven?
Voor vrouwen in Nederland is abortuszorg goed toegankelijk, en van goede kwaliteit. Desondanks is het in theorie mogelijk dat vrouwen in Nederland abortusmedicatie per post uit het buitenland toegestuurd krijgen. Het hangt af van de concrete omstandigheden (bijvoorbeeld de wetgeving van het land waar de organisatie is gevestigd) of handhavend kan worden opgetreden tegen de betreffende organisatie. De vrouw is vanwege het ondergaan van een abortus zelf nooit strafbaar.
Bent u bekend met uw brief met daarin uw reactie op de aangenomen motie-Eerdmans/Agema over het zo snel mogelijk onderbrengen van psychiatrische patiënten zonder strafblad in een instelling die bij hun complexe problematiek past in plaats van in een tbs-kliniek?1
Ja.
U had toch toegezegd de Kamer te informeren over sinds wanneer psychiatrische patiënten zonder veroordeling in een tbs-kliniek worden geplaatst en waarom de Kamer hier niet over is geïnformeerd? Zo ja, kunt u ons deze informatie geven?
Dat klopt. Ik zal uw Kamer in het eerste kwartaal van 2024 per brief informeren waarom zij niet eerder is geïnformeerd over deze cliënten, zoals ook toegezegd tijdens de behandeling van de VWS-begroting op 25 januari jl. Daarop vooruitlopend: jaarlijks is VWS betrokken bij honderden individuele gevallen in de langdurige zorg, waarbij op verzoek met zorgaanbieders of cliëntvertegenwoordigers wordt meegezocht naar een passende plek in de reguliere zorg. Uw Kamer wordt in principe niet over dergelijke casuïstiek geïnformeerd in verband met de privacy van alle betrokkenen en gelet op het grote aantal individuele gevallen waarbij VWS betrokken is. De geleerde lessen uit deze casuïstiek worden wel betrokken in het beleid en over de stappen die ik hierin zet informeer ik uw Kamer.
Zoals aangegeven in antwoord op vragen van Uitermark en Joseph (beiden Nieuw Sociaal Contract)2 kan het zo zijn dat mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen op beveiligingsniveau 4. Hetzelfde beveiligingsniveau geldt ook voor mensen die zijn opgenomen in het kader van een aan hen opgelegde tbs-maatregel. Deze mogelijkheid wordt al langere tijd toegepast, ook al voor de overheveling van de forensische zorg naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2010.
Hoeveel psychiatrische patiënten zonder veroordeling verblijven er op dit moment in totaal in een tbs-kliniek?
Zoals aangegeven tijdens de behandeling van de VWS-begroting en in antwoord op de vragen van de leden Uitermark en Joseph (beiden Nieuw Sociaal Contract) is de inschatting van de voorzitter van TBS Nederland dat het zeven personen betreft die worden behandeld in een beveiligde setting op niveau 4.
Kunt u een onderverdeling geven in zwaarte van beveiliging (niveau 1–4) dat deze psychiatrische patiënten in tbs-klinieken zijn ondergebracht?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld kan ik dat voor niveau 2 tot en met 4 voor mensen die zorg ontvangen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) aangeven. Voor niveau 1 is een dergelijk overzicht niet voorhanden, net zoals dat voor de Wet langdurige zorg ook niet mogelijk is3.
Over 2021 waren er circa 115 bedden op beveiligingsniveau 2 bezet vanuit de Zvw, circa 25 op beveiligingsniveau 3 en circa 2 bedden op beveiligingsniveau 44. De voorzitter van TBS Nederland schat in dat er op het moment van beantwoording van deze vragen zeven personen zijn die zorg ontvangen in een setting met beveiligingsniveau 4 en ongeveer 100 personen die op een lager beveiligingsniveau zorg ontvangen zonder strafrechtelijke titel. Dit kunnen zowel mensen zijn die zorg ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) als op basis van de Zvw, waardoor een verschil in de cijfers verklaarbaar is (nog los van het feit dat het over andere jaren gaat). Daarnaast verwijs ik u voor de onderverdeling van de beveiligingsniveaus naar de Regeling dbbc’s, zzp’s en extramurale parameters forensische zorg.
Hoeveel van hen verblijven op afdelingen gemengd met veroordeelden?
Patiënten die om behandelinhoudelijke redenen baat hebben bij zorg in een beveiligde setting kunnen worden opgenomen op een forensisch psychiatrische afdeling, in een forensisch psychiatrische kliniek of -centra. De keuze welke beveiligde setting passend is wordt beoordeeld op basis van behandelinhoudelijke redenen door de zorgprofessional, ongeacht de titel van de persoon. Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 4 voor de aantallen.
Op welke termijn krijgen deze patiënten een passende plek in een zorginstelling met een tuin en mogelijkheden voor ontwikkeling?
Het is voor alle patiënten het streven om hen vanaf aanvang van de zorg passende hulp te bieden. Dit kan in uitzonderlijke gevallen voor patiënten ook betekenen dat zij zorg krijgen binnen een beveiligde setting indien zij risicovol of ontwrichtend gedrag vertonen. Hiertoe zal een behandelaar pas besluiten als een patiënt – omwille van zijn eigen veiligheid, de veiligheid van het personeel of van medepatiënten – niet behandeld kan worden in een zorgsetting zonder forensisch kenmerk.
Mag een psychiatrische patiënt zonder veroordeling worden ondergebracht in een tbs-kliniek?
Ja, het kan zo zijn dat dit voor deze persoon de meest geschikte behandelsetting is. Indien het gedrag van een patiënt als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, wat ook zorg binnen een forensische setting kan zijn. Er is dan sprake van gedwongen zorg, die alleen door de rechter opgelegd kan worden op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd). Een psychiatrisch patiënt kan dus uitsluitend gedwongen worden opgenomen in een beveiligde setting indien de patiënt hier vrijwillig aan meewerkt of een rechter dat noodzakelijk acht. Aan het plaatsen van een patiënt in een forensische setting zijn dus strenge randvoorwaarden verbonden en een dergelijk besluit wordt niet lichtvaardig genomen.
Het is toch een voorwaarde voor tbs dat de dader een misdrijf heeft gepleegd waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat?
Ja, één van de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel tbs is inderdaad de voorwaarde dat de dader een misdrijf heeft gepleegd waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat of één van de specifieke misdrijven die is opgesomd in artikel 37a, eerste lid onder 1o Wetboek van Strafrecht. Daarnaast gaat het altijd om mensen die psychische zorg nodig hebben en een mate van beveiliging.
Hoe kan iemand zonder veroordeling dan in een tbs-kliniek terechtkomen?
Er kunnen behandelinhoudelijke redenen zijn om een patiënt in een forensische setting zorg te bieden. Dit kan zelfs op niveau 4 zijn indien dit gelet op de veiligheid binnen de accommodatie noodzakelijk wordt geacht. Zoals bij het antwoord op vraag 7 aangegeven gaat het dan om gedwongen zorg in het kader van de Wvggz of Wzd die uitsluitend verleend kan worden als de rechter dat gemachtigd heeft.
Wat betekent dit voor de grondrechten van betrokken psychiatrische patiënten?
Zoals gezegd kan een psychiatrisch patiënt uitsluitend met een machtiging van de rechter gedwongen opgenomen worden. Met de plaatsing via een zorgmachtiging op grond van de Wvggz of Wzd, heeft de patiënt de rechtspositie zoals omschreven is in deze wetten. Zo is er toegang tot de patiëntenvertrouwenspersoon (pvp) of cliëntenvertrouwenspersoon (cvp) en de klachtencommissie van de Wvggz of Wzd. Daarmee zijn de grondrechten van patiënten gewaarborgd, net zoals voor andere patiënten geldt die gedwongen zorg ontvangen.
Hulpmiddelen en voorzieningen voor mensen met een beperking |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Mark (36) zit al dagen vast voor zijn televisie, want niemand komt zijn rolstoel repareren» uit de PZC van 25 december 2023?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen die voor hun bewegingsvrijheid en zelfstandigheid noodzakelijke hulpmiddelen nodig hebben, soms dagen niet van hun plek kunnen?
Ja, het is onwenselijk dat mensen soms dagen niet van hun plek kunnen komen vanwege een defect hulpmiddel en langer dan gewenst moeten wachten op een reparatie. Ik heb begrepen dat deze specifieke casus gelukkig inmiddels is opgelost door de leverancier, in overleg met de betrokkenen. Het voorbeeld laat echter zien dat er zich situaties kunnen voordoen waarin een reparatie te lang op zich laat wachten. Vaak is er in zo’n geval sprake van een aan de cliënt aangepast complex hulpmiddel, of zijn bijvoorbeeld onderdelen niet beschikbaar of is er sprake van miscommunicatie bij betrokken partijen. Daarnaast zijn er ook in deze branche helaas tekorten op de arbeidsmarkt die er toe kunnen leiden dat mensen moeten wachten op een reparatie. Ik heb begrepen dat reparaties desondanks meestal snel worden gedaan, aangezien hulpmiddelenleveranciers beschikken over servicediensten die elke dag aanwezig zijn en bij spoedsituaties direct kunnen helpen.
Deelt u de mening dat het dagenlang moeten wachten op reparaties ook in tegenspraak is met het VN-verdrag Handicap, onder meer Artikel 9, 19, 20, 29 en 30?
Ik onderschrijf het belang van het naleven en het implementeren van VN-verdrag Handicap, waaronder de door u genoemde artikelen. Gemeenten spelen een belangrijke rol bij het implementeren van dit VN-verdrag, waaronder het zorgen voor passende ondersteuning, zorg en toegang tot eventuele hulpmiddelen. Daarbij hebben gemeenten de vrijheid en verantwoordelijkheid om deze verdragsverplichtingen in te vullen op een manier die aansluit bij de specifieke, lokale context. Ik vertrouw erop dat gemeenten en aanbieders zich maximaal inspannen om ervoor te zorgen dat mensen met een beperking die afhankelijk zijn van hulpmiddelen zo snel mogelijk geholpen worden, zodat zij zo goed mogelijk mee kunnen doen in de samenleving. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven worden reparaties over het algemeen snel gedaan, maar kunnen er situaties optreden waarin dit niet mogelijk is.
Welke eisen worden er wettelijk gesteld aan de service van hulpmiddelen als deze defect zijn? Waar zijn die te vinden voor de doelgroep? Hoe snel moet een hulpmiddel gerepareerd zijn of in een alternatief worden voorzien?
Op welke wijze wordt er toezicht gehouden op levering en onderhoudsstatus van door de fabrikant/leverancier en het tijdig uitvoeren van reparaties?
Bent u bereid regelgeving aan te passen zodat een hulpmiddel altijd binnen 24 uur gerepareerd of vervangen moet worden indien deze defect is en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) hierop toe te laten zien? Zo nee, waarom niet?
Kunt u per wet uiteenzetten hoe het toezicht op hulpmiddelen is geregeld, hoe snel hulpmiddelen gerepareerd/vervangende moeten worden en wie daarvoor verantwoordelijk is? Bent u bereid om deze verschillende wettelijke regimes te uniformeren? Zo nee, waarom niet?
Hoe kijkt u naar het organiseren van één loket voor alle vragen, reparaties, tijdelijke vervanging en aanvragen van hulpmiddelen? Deelt u de mening dat het voor gebruikers van hulpmiddelen een stuk gemakkelijker zou worden als zij met al hun vragen bij één loket terecht kunnen? Zo nee, waarom niet?
Voor vragen over onder meer hulpmiddelen is er al één loket, namelijk het Juiste Loket. Dit is een onafhankelijk adviespunt voor vragen over onder andere de Wmo, de Wlz, de Zvw. Ik vind het niet wenselijk om bijvoorbeeld via dit loket ook alle aanvragen voor hulpmiddelen, reparaties en het tijdelijk vervangen van hulpmiddelen te laten verlopen. Zoals ook blijkt uit het antwoord op de vragen 4, 5, 6 en 7 hebben zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren eigen, bij de regelgeving passende, afspraken met leveranciers. Graag voeg ik hier nog aan toe dat uw Kamer- op een eerder moment is geïnformeerd dat uit onderzoek is gebleken dat ook een stelselwijziging waarbij alle hulpmiddelen uit één domein verstrekt (aangevraagd) zouden worden, niet zinvol wordt geacht2.
Bent u bereid om met leveranciers en betrokkenen een bruikleen hulpmiddelenpoule te organiseren, zodat er snel tijdelijke vervangen van hulpmiddelen kan worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Ik interpreteer dat er met name een behoefte bestaat voor een hulpmiddelenpoule om versneld te kunnen voorzien in een tijdelijk vervangend hulpmiddel. Ik kan mij voorstellen dat dit voor een deel van de problemen een mogelijke oplossing is. Ook zou dit vanuit het oogpunt van duurzaamheid, het tegengaan van verspilling en het bevorderen van hergebruik een positieve ontwikkeling kunnen zijn. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 4, 5, 6 en 7 maken de zorgverzekeraars, gemeenten en zorgkantoren afspraken met leveranciers over de service van hulpmiddelen. Daarom zal ik ook dit signaal bij hen onder de aandacht brengen. Graag meld ik nog wel dat in de Wlz bijna alle zorgkantoren al jarenlang samenwerken door mobiliteitshulpmiddelen (zoals rolstoelen en aangepaste fietsen) te verstrekken vanuit enkele regionale depots, waarbij de nadruk ligt op herverstrekking.
Bent u ermee bekend dat sommige hulpmiddelen die gebruikt worden om een veel duurdere ingreep te voorkomen, zoals hulpmiddelen om langdurig spieren te kunnen rekken, niet worden vergoed? Hoe weegt u dit? Kunt u aangeven op basis waarvan de keuze wordt gemaakt om een hulpmiddel ter preventie wel of niet te vergoeden?
Het is voor mij niet duidelijk naar welke vorm van substitutie u verwijst. In zijn algemeenheid kan ik hierover het volgende zeggen: primaire preventie komt niet in aanmerking voor vergoeding vanuit de Zvw. Dat wil zeggen dat er geen sprake is van een medische indicatie. Secundaire of tertiaire preventie kan wel voor vergoeding in aanmerking komen vanuit het basispakket. Hulpmiddelen worden in beginsel vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet als daar behoefte aan is3 en de verzekerde er redelijkerwijs op is aangewezen4. Een zorgverzekeraar beoordeelt of een hulpmiddel onder de functiegerichte aanspraak valt en het hulpmiddel voldoet aan de «stand van de wetenschap en praktijk». Daarnaast is het aan de zorgverzekeraar om te beoordelen of een individuele verzekerde redelijkerwijs op het hulpmiddel is aangewezen. Maar ook of het hulpmiddel adequaat en doelmatig is. Het is voor de vergoeding van hulpmiddelen vanuit het basispakket voorwaardelijk dat er sprake is van een functiebeperking, de medische indicatie, en dat het aangewezen hulpmiddel de functiebeperking kan compenseren of opheffen.
Waarom wordt er gekozen om kosten voor hulpmiddelen tegemoet te komen via een aftrekpost voor belasting, wetende dat dit vooral voordelig is voor mensen met hoge inkomens?
Sinds 2023 wordt er voor de persoonsgebonden aftrek (waaronder uitgaven voor specifieke zorgkosten) in de inkomstenbelasting geen tariefverschil meer toegepast naar inkomen. Daarmee valt het dus ook niet (meer) voordelig uit voor mensen met hoge inkomens.
Artikel 6.17 uit de Wet Inkomensbelasting 2001 (IB) geeft aan dat deze persoonsgebonden aftrek hulpmiddelen andere dan farmaceutische hulpmiddelen betreft. Hiervan zijn uitgesloten brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning van het gezichtsvermogen, scootmobielen, rolstoelen, aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid. De regeling is in 2022 door Dialogic geëvalueerd en in september heb ik u geïnformeerd over de lopende verkenning naar toekomstige mogelijkheden voor tegemoetkoming van mensen met een chronische ziekte en/of een beperking5. Hulpmiddelen die momenteel voor de aftrek in aanmerking komen, lopen, net als de overige onderdelen van deze fiscale regeling, mee in deze verkenning. Bij deze verkenning wordt onder meer aandacht besteed aan het «doenvermogen» voor de doelgroep.
Op basis waarvan wordt het onderscheid gemaakt tussen hulpmiddelen waarvoor gebruikers de kosten wel en niet kunnen aftrekken? Hoe weegt u de complexiteit van de regeling voor mensen die er gebruik van maken, bijvoorbeeld met oog op de regels omtrent doorverkoop van hulpmiddelen?
Zie antwoord vraag 11.
Welke beleidsinitiatieven lopen er momenteel om hulpmiddelen die niet vergoed worden door de zorgverzekering ook beschikbaar te maken voor mensen met een kleine portemonnee?
Ik vind het van belang dat iedereen die redelijkerwijs is aangewezen op een hulpmiddel ook toegang heeft tot een werkend en passend hulpmiddel, ongeacht zijn of haar financiële situatie. Ik ben dan ook van mening dat met de open aanspraak op de hulpmiddelen vanuit de Zorgverzekeringswet deze toegankelijkheid gewaarborgd is voor de mensen die redelijkerwijs een hulpmiddel op een hulpmiddel zijn aangewezen. Voor aanvullende hulpmiddelen die niet voor vergoeding in aanmerking komen kunnen mensen de mogelijkheden navragen binnen de bijzondere bijstand bij de gemeente. Deze uitkering is bedoeld voor mensen met een laag inkomen om tegemoet te komen aan bepaalde extra kosten. Ook kan er een tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten worden aangevraagd bij de belastingaangifte, zie mijn eerdere antwoord op vraag 11 en 12.
De toepassing van de meldbriefprocedure en ondertoezichtstellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de rapportage over de jeugdbescherming uit 2022, waarin het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeeft dat er van de in totaal 32.000 lopende kinderbeschermingsmaatregelen op 31 december 2021 sprake was van 2855 ondertoezichtstellingen?1
Ja, met de jaarlijkse rapportages van het CBS ben ik bekend. Volgens de rapportage van 2021 waren er op 31 december 2021 in totaal 32.005 lopende kinderbeschermingsmaatregelen, waarvan 21.855 kinderen met een ondertoezichtstelling. In de rapportage van 2022 waren er op 31 december 2022 in totaal 29.070 lopende kinderbeschermingsmaatregelen, waarvan 19.390 kinderen met een ondertoezichtstelling.
Kunt u aangeven hoeveel ondertoezichtstellingen zijn uitgesproken of verlengd in 2022 en 2023?
Uit de rapportage van het CBS over 2022 blijkt dat er 6.500 maatregelen voor ondertoezichtstelling zijn uitgesproken en 1.370 maatregelen voor voorlopige ondertoezichtstelling. Zie kolom instroom in onderstaande tabel. Het CBS beschikt niet over gegevens van het aantal verlengingen. Door het CBS wordt wel bijgehouden hoelang een maatregel gemiddeld duurt. Een maatregel voor ondertoezichtstelling duurt gemiddeld 2,4 jaar in 2022. De jaarcijfers over 2023 zijn nog niet bekend. Het CBS publiceert deze in mei 2024.
Beginstand
(1-1-2022)
Instroom
Uitstroom
Eindstand
(31-12-2022
Ondertoezichtstelling
21.890
6.500
9.000
19.390
Voorlopige ondertoezichtstelling
330
1.370
1.345
355
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS beschikbaar tot 31 december 2021, naar voren komt dat een kwart van de jongeren met een ondertoezichtstelling geen jeugdhulp heeft gekregen?
Ja, deze cijfers van het CBS zijn mij bekend. Deze cijfers geven aan of kinderen die in 2021 een maatregel voor ondertoezichtstelling hadden, op enig moment in dat jaar ook jeugdhulp hebben gekregen. Uit deze cijfers komt naar voren dat ongeveer een kwart van die kinderen (22%) in 2021 geen jeugdhulp heeft gekregen. Dit hoeft niet te betekenen dat het kind of gezin helemaal geen hulp heeft ontvangen. Een kinderbeschermingsmaatregel is bedoeld om een ernstige ontwikkelingsbedreiging van een kind weg te nemen. Een belangrijke grond voor de ondertoezichtstelling is dat de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Met de «noodzakelijke zorg» wordt niet direct op jeugdhulp gedoeld, «noodzakelijke zorg» kan ook bestaan uit hulp van buiten het jeugddomein, zoals hulp in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Zorgverzekeringswet, schuldhulpverlening, etc.
Kunt u uitleggen waarom in 2021 in een kwart van de gevallen geen jeugdhulp wordt ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren die onder toezicht staan in 2022 en 2023 geen jeugdhulp hebben gekregen?
In 2022 heeft 21% van de kinderen met een ondertoezichtstelling geen jeugdhulp gekregen. De jaarcijfers over 2023 zijn nog niet bekend. Het CBS publiceert deze in mei 2024.
Kan op grond van de wet een ondertoezichtstelling worden verlengd als er geen jeugdhulp is of wordt ingezet?
Ja, een ondertoezichtstelling kan worden verlengd als er geen jeugdhulp is of wordt ingezet, omdat de «noodzakelijke zorg» zoals eerder omschreven in antwoord op vraag 4, niet altijd over jeugdhulp hoeft te gaan, maar ook over andere vormen van hulp. Dus aan de gronden voor een verlenging van een ondertoezichtstelling kan nog steeds zijn voldaan bij geen inzet van jeugdhulp.
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS blijkt dat gemiddeld genomen in de provincies Friesland en Groningen de meeste jongeren met jeugdbescherming wonen?
Uit de cijfers van het CBS over het eerste halfjaar van 2023 blijkt dat het aantal jongeren met jeugdbescherming in Friesland relatief het hoogst is. Gevolgd door de regio’s Twente, Midden-Limburg Oost, Noord-Limburg en Zuid-Limburg. In de cijfers van het CBS over 2022 komen beide provincies wel voor in de top 5.
Is het u voorts bekend dat de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen al geruime tijd geleden de meldbriefprocedure heeft afgeschaft?
Ja, daarmee ben ik bekend. De rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen heeft de meldbriefprocedure afgeschaft per 20 juni 2023.
Kunt u aangeven of het niet meer gebruik maken van de meldbrief invloed heeft gehad op het totale aantal ondertoezichtstellingen op de locatie Groningen van deze rechtbank?
Bij de locatie Groningen is een afname te zien van het aantal verzoeken tot ondertoezichtstelling dat is ingediend. Dat het afschaffen van de meldbriefprocedure hierop van invloed is geweest staat niet vast. Ook op landelijk niveau, dus bij de rechtbanken die de meldbriefprocedure nog wel gebruiken, is deze trend van afname van het aantal verzoeken zichtbaar.
Heeft de locatie Groningen hetzelfde aantal ondertoezichtstellingen behouden of is dat totale aantal afgenomen over de periode 2019 tot en met nu?
Het aantal verzoeken tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling op de locatie Groningen is gedaald van ongeveer 640 in de jaren 2020 en 2021 naar 540 in 2022 tot 440 in 2023.
Zijn er andere rechtbanken die inmiddels de meldbriefprocedure hebben afgeschaft? Zo ja, is daar het aantal ondertoezichtstellingen gelijk gebleven of afgenomen in de vorenbedoelde periode?
Op dit moment is de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen de enige rechtbank die de meldbriefprocedure heeft afgeschaft. Op 8 maart is tijdens de vergadering van het LOVF besloten de meldbriefprocedure bij alle gerechten af te schaffen. Dat betekent dat alle verlengingen van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen op zitting worden gepland. Ouders of opvoeders worden voor de zitting opgeroepen met een aangetekende brief. Gerechten stoppen zo snel als mogelijk, en uiterlijk vóór 1 juli, met het versturen van meldbrieven.
Is het juist dat de Raad voor de Rechtspraak al in de tweede helft van 2022 wist dat de meldbriefprocedure niet wettelijk zou worden verankerd?
In mei 2022 heeft mijn ministerie de Raad voor de Rechtspraak geïnformeerd dat geen wettelijke grondslag zou worden geïntroduceerd voor de meldbriefprocedure in het Wetboek voor Rechtsvordering.
Op welke wijze is binnen de Rechtspraak gecommuniceerd dat de meldbriefprocedure een buitenwettelijke procedure betreft dieniet wettelijk zal worden verankerd?
Over het wetsvoorstel waar de meldbriefprocedure oorspronkelijk in was opgenomen is gecommuniceerd via een mailbericht en een nieuwsbrief, gericht aan het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) (rechtbanken en Hoven), en de leden van de Expertgroep Jeugdrechters. Inhoud van dit mailbericht was de boodschap dat per 1 juli 2023 het wetsvoorstel Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen (waarvan de meldbriefprocedure er oorspronkelijk een was) in werking was getreden. Hierbij is aangegeven dat de aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen wettelijke basis voor de meldbriefprocedure uit het wetsvoorstel was geschrapt.
Welke inspanningen zijn er geweest binnen het ministerie en de Raad voor de Rechtspraak om de meldbriefprocedure af te schaffen, nadat bekend was geworden dat de wettelijke verankering daarvan niet doorgaat?
De meldbriefprocedure is sinds 2006 geregeld in het procesreglement Civiel jeugdrecht. Met het schrappen van de wettelijke grondslag werd niet beoogd de meldbriefprocedure af te schaffen (zie ook Kamerstukken 36 123, nr. 3 Memorie van Toelichting onder punt 4).
In het reflectierapport van de familie- en jeugdrechters dat in februari 2023 verscheen naar aanleiding van de toeslagenaffaire werd de meldbriefprocedure als onwenselijk bestempeld. Het LOVF heeft in april 2023 ingestemd met het voorstel om het afschaffen/aanpassen van de werkwijze van de meldbrief prioriteit te geven. Het projectteam dat belast is met de implementatie van de aanbevelingen uit het reflectierapport heeft gewerkt aan de afschaffing van de meldbriefprocedure. Dat moest zorgvuldig gebeuren gezien de gevolgen die het afschaffen van de meldbriefprocedure heeft voor de administraties, het rooster van rechters en gerechtsjuristen en de extra zittingen die nodig zijn om deze zaken mondeling te kunnen behandelen.
Het projectteam heeft een aantal mogelijke manieren van afschaffen voorgelegd aan het LOVF. Op 8 maart is tijdens de vergadering van het LOVF besloten de meldbriefprocedure bij alle gerechten af te schaffen. Gerechten stoppen zo snel als mogelijk, en uiterlijk vóór 1 juli, met het versturen van meldbrieven.
De brief van Stichting Zeeuwse Zorgschakels aangaande casemanagement dementie die is gestuurd aan alle relaties |
|
Jacqueline van den Hil (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief van Stichting Zeeuwse Zorgschakels van 29 november 2023?1
Ja, hier ben ik bekend mee.
Bent u bekend met de Business Case Casemanagement Dementie van Ruimte voor Zorg?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Deelt u de mening dat casemanagers de wegwijzers zijn voor mensen met een progressieve ziekte?
Ik ben van mening dat casemanagers de wegwijzer kunnen zijn voor mensen met een progressieve ziekte.
Deelt u de mening dat onafhankelijk casemanagers dementie een enorme meerwaarde hebben voor mensen met dementie en hun naasten?
Ik deel de mening dat casemanagers dementie een meerwaarde hebben voor mensen met dementie en hun naasten. In de Zorgstandaard Dementie staat dat een casemanager dementie onafhankelijk zijn of haar werk moet kunnen doen. Ik deel de mening dat casemanagers dementie tot een onafhankelijke oordeelsvorming moeten kunnen komen en zo van meerwaarde zijn voor mensen met dementie en hun naasten. Wijkverpleegkundigen zijn professionals die ook binnen een zorgorganisatie vanuit hun professionele autonomie werken. Het is niet noodzakelijk om de onafhankelijke oordeelsvorming van de wijkverpleegkundige als casemanager dementie te borgen door dit in een aparte organisatie onder te brengen. Dat onafhankelijk werken staat los van waar een casemanager dementie werkzaam is. Het kan ook van meerwaarde zijn dat casemanagement dementie wordt vormgegeven als onderdeel van de grotere keten van zorg voor mensen met dementie. Achtergrondkennis over de mogelijkheden qua (vervolg)zorg, nieuwe inzichten over ondersteuningsmogelijkheden kunnen samen met de kennis over de client en diens eigen context juist bijdragen aan de beoogde meerwaarde.
Hoe beoordeelt u de ontwikkelingen zoals omschreven in de brief? Draagt deze ontwikkeling bij aan de transformatie van de zorg zoals ingezet in het Integraal Zorgakkoord en het programma Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen?
Ik zie dat landelijk de druk op de zorg steeds hoger wordt. Mede daardoor is het doel in het IZA en het WOZO passende zorg: zorg die betaalbaar en toegankelijk is, ook in de toekomst. In Zeeland wordt onderzocht of de taken van het casemanagement dementie ondergebracht kunnen worden bij drie grotere thuiszorgorganisaties. Dat zie ik als een praktische invulling van schaarste in de zorg, wat de zorg betaalbaar en toegankelijk houdt. Voor mij is het belangrijk dat iedereen die casemanagement dementie nodig heeft, deze ook kan krijgen.
Kennis en know how wordt nu onderling tussen casemanagers door de gehele provincie gedeeld, ziet u hiervan de meerwaarde? Deelt u de mening dat dit behouden moet blijven?
Ja, hier zie ik een meerwaarde van en ik deel de mening dat dit behouden moet blijven. Het is aan de zorgaanbieders om de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het casemanagement te borgen conform de Zorgstandaard Dementie.
Hoe wordt onafhankelijkheid van casemanagement dementie door de betrokken partijen geborgd indien de taken van het casemanagement dementie ondergebracht worden bij drie grotere thuiszorgorganisaties?
Ik ga ervan uit dat casemanagement dementie onafhankelijk wordt geleverd conform de Zorgstandaard Dementie 20203. Door de afspraak over onafhankelijk casemanagement dementie op te nemen in De Zorgstandaard Dementie 2020 is de onafhankelijkheid geborgd. De Zorgstandaard is onderschreven door meer dan 20 veldpartijen, waaronder de beroepsverenigingen en organisaties van zorgaanbieders.
Klopt het dat ongeveer de helft van de patiënten die casemanagement ontvangen nog geen gebruik maken van de diensten van een thuiszorgorganisatie? Herkent u de signalen dat deze mensen het fijn vinden om in eerste instantie primair met onafhankelijke casemanagers te maken hebben in plaats van een thuiszorgorganisatie?
Een deel van de cliënten doet een beroep op een casemanager dementie in de «niet-pluis fase». Vaak is dit voordat de cliënt in zorg is bij een thuiszorgorganisatie. Ik ga ervan uit dat casemanagers dementie werken volgens de Zorgstandaard Dementie 2020, wat betekent dat casemanagers onafhankelijk werken, ongeacht of ze in dienst zijn bij een thuiszorgorganisatie.
Is bij u bekend of andere organisaties die onafhankelijk casemanagement ondersteunen ook dreigen te stoppen? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Wat zijn de oorzaken? Hoe wordt door de betrokken partijen geborgd dat kennis en kunde niet verloren gaat, maar meegenomen wordt in de verdere samenwerkingsafspraken in de zorg?
Ik ben niet bekend met andere organisaties die onafhankelijk casemanagement ondersteunen en dreigen te stoppen. Als dat wel het geval is, ga ik ervan uit dat de kennis en kunde niet verloren gaat, maar meegenomen wordt in de verdere samenwerkingsafspraken. De regionale dementienetwerken, de zorgprofessionals en ook de betrokken zorgorganisaties hebben daar een belangrijke rol in.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie Van den Hil/Agema (36 410 XVI, nr. 111)? Op welke termijn kunnen hier resultaten van verwacht worden?
Ik ga de motie uitvoeren door een opdracht te geven aan een onderzoeksbureau voor het doorrekenen (in geld en in fte’s) van de inzet van casemanagement dementie (vanaf het moment van het vermoeden van dementie tot aan het overlijden) en onder welke voorwaarden onafhankelijk casemanagement dementie gestimuleerd kan worden. Naar verwachting zullen de resultaten in het najaar bekend worden.
De huisvesting van de YMCA-vakantiekampen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «YMCA-vrijwilligers houden ludieke actie: «Bewaar dit natuurparadijs voor kinderen»»1, «Actiegroep Paradijs Weg voor Kinderen ijvert voor voortbestaan YMCA»2 en «Al 90 jaar een begrip, maar tijd dringt voor kampeercentrum YMCA»3?
Ja.
Bent u op de hoogte van het huisvestingsvraagstuk van de YMCA, waarbij Landgoed Den Treek Henschoten het pachtcontract heeft beëindigd zonder dat er voor de YMCA een alternatieve locatie is?
Ja.
Bent u het ermee eens dat de YMCA-vakantiekampen en het kampeerterrein in Leusden een maatschappelijke rol vervullen om voor kinderen die het moeilijker hebben, een vakantie te bieden en zo positief bij te dragen aan de ontwikkeling en het welzijn van kinderen?
Ik ben het ermee eens dat YMCA een maatschappelijke rol vervult door het faciliteren en organiseren van zomerkampen en jeugdwerk voor kinderen die het moeilijker hebben. In 2023 is de maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk, waaronder de vakantiekampen van YMCA ook vallen, door Ecorys inzichtelijk gemaakt in het rapport «De maatschappelijke waarde van vrijwillig jeugdwerk in Nederland»4. Hieruit blijkt ook dat de inzet van organisaties zoals YMCA positief bijdragen aan de ontwikkeling en (mentaal) welzijn van kinderen.
Hoe verhoudt het gedwongen stoppen van deze vorm van laagdrempelige vakantiekampen zich tot het versterken van de leefomgeving en de sociale basis waar de Hervormingsagenda Jeugd over spreekt?
Het versterken van de sociale basis (incl. pedagogische basis) is een belangrijk onderdeel van de Hervormingsagenda. Een steunende omgeving beschermt en versterkt kinderen en jongeren in hun ontwikkeling. Deelnemen aan sport, cultuur en natuuractiviteiten zorgt voor plezier en identiteit- en talentontwikkeling. Het draagt bij aan het (gezond) opgroeien, opvoeden en de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het is echter aan gemeenten om te bepalen hoe zij de sociale basis willen inrichten, aangezien het moet aansluiten bij lokale behoeften. Hoezeer wij het belang van dit soort voorzieningen erkennen vanuit ontwikkeling van kinderen is het niet passend om op landelijk niveau te bepalen of specifieke voorzieningen (zoals een laagdrempelig vakantiekamp) een plek zouden moeten krijgen in de inrichting van de sociale pedagogische basis van een bepaalde gemeente.
Bent u het met de indieners eens dat het stoppen van de vakantiekampen impact heeft op kinderen uit het hele land?
Veel jongeren maken jaarlijks gebruik van de YMCA-vakantiekampen en komen vanuit verschillende regio’s in het land. Het hangt er echter wel vanaf of voldoende (lokale) alternatieven beschikbaar zijn. Daar heb ik geen zicht op.
Kunt u een inschatting geven welke landelijke maatschappelijke impact verloren gaat wanneer de vakantiekampen noodgedwongen moeten stoppen met hun activiteiten?
Welke maatschappelijke impact exact verloren gaat door het stoppen van de vakantiekampen op deze specifieke locatie is niet duidelijk. Ik kan hier dan ook geen inschatting van geven.
Bent u bereid om met de betrokken partijen, de provincie Utrecht en het Rijksvastgoedbedrijf te spreken over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen?
Het gesprek over de maatschappelijke kosten en baten van de toekomst van de YMCA-vakantiekampen en de vraag wat dit betekent voor de keuzes die ten aanzien van dit vraagstuk gemaakt moeten worden, zal gevoerd moeten worden door de lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik zie om die reden hier voor mij als Staatssecretaris geen rol weggelegd.
Bent u bereid om samen met bovengenoemde partijen te zoeken naar een oplossing of huisvestingsmogelijkheden elders?
Zonder afbreuk te doen aan de onzekerheid die het huisvestingsvraagstuk met zich meebrengt voor de YMCA en natuurlijk de kinderen die aan de YMCA-kampen deelnemen, betreft dit vraagstuk een lokale aangelegenheid. Het ligt daarom op de weg van de lokaal en regionaal betrokken partijen om een oplossing te zoeken. Daarbij mag het vertrouwen geven dat het college van burgemeester en Wethouders van de gemeente Leusden op 5 december 2023 in de beantwoording van schriftelijke vragen naar aanleiding van het voorliggende huisvestingsvraagstuk heeft toegezegd om mee te denken en zich constructief op te stellen als YMCA een locatie op het oog heeft binnen de gemeente Leusden.5
Het bericht 'MST en ZGT raken hun patiënten niet kwijt en lopen daardoor miljoenen aan omzet mis' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een steeds grotere groep patiënten onnodig lang in het ziekenhuis ligt, omdat de doorstroming richting het verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg niet op orde is?1
Ik heb kennis genomen van het artikel en zal in de hiernavolgende beantwoording mijn reactie geven.
Hoeveel extra verpleeghuisbedden zijn er naar schatting nodig om deze doorstroming weer goed te laten verlopen?
Bij de uitstroom uit het ziekenhuis is het van belang dat mensen naar een geschikte plek doorstromen. Mensen gaan bij voorkeur naar huis met eventueel wijkverpleging of een andere passende vorm van ondersteuning of zorg thuis. Indien het nodig is kan iemand tijdelijk worden opgenomen in een revalidatiecentrum of is opname in een verpleeghuis aan de orde. Wat een passende oplossing is, hangt dus geheel af van de situatie van de patiënt.
Dit maakt dat de vraag hoeveel extra verpleeghuisbedden er nodig zijn om de verkeerde beddenproblematiek te voorkomen niet zomaar te beantwoorden is.
Voor cliënten met een Wlz-indicatie die moeten doorstromen naar een verpleeghuis geldt dat zij de wachtlijststatus «urgent plaatsen» van het zorgkantoor krijgen. Het zorgkantoor zal dan zo spoedig mogelijk de cliënt bemiddelen naar een plek.
Deelt u de mening dat het kabinetsbeleid om de groei van verpleeghuisbedden te bevriezen uiteindelijk tot hogere zorgkosten leidt, omdat een steeds grotere groep patiënten onnodig lang aanspraak maakt op een ziekenhuisbed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. Met de keuze om richting de toekomst wonen en zorg te scheiden, sluit ik aan op een trend die al langer zichtbaar is. Een steeds groter percentage cliënten met een Wlz-indicatie kan ook buiten het verpleeghuis passende zorg ontvangen, hetgeen aansluit bij de wens van de meeste mensen. De intramurale verpleeghuiscapaciteit kan in periode 2023 t/m 2026 overigens nog met ruim 5.800 toenemen, omdat een aantal bouwplannen als onomkeerbaar is aangemerkt door de zorgkantoren. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) werk ik daarnaast aan het maken
van afspraken over het realiseren van 290.000 extra woningen voor ouderen tot 2030. Onderdeel van deze 290.000 woningen zijn 40.000 zorggeschikte woningen waar mensen op basis van het scheiden van wonen en zorg verpleegzorg kunnen ontvangen.
Wat voor effecten heeft het onnodig lang in het ziekenhuis liggen op de revalidatie en genezing van deze patiënten?
Onnodig lang in een ziekenhuis liggen is voor geen enkele patiënt gunstig. Langdurige ziekenhuisopname kan onder andere leiden tot minder zelfredzaamheid, verslechtering van de conditie en verlies van spierkracht. Ik vind het daarom van belang dat iedere patiënt tijdig op de juiste plek geholpen kan worden.
Hoeveel zorgkosten zouden er per dag per patiënt netto bespaard kunnen worden als een patiënt na ontslag van het ziekenhuis direct door zou kunnen stromen naar een verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg?
Ik heb geen inzicht in de netto besparing per patiënt omdat een deel van de informatie, om dit te berekenen, ontbreekt. Ziekenhuizen kunnen ligdagen op een verkeerd bed registreren en declareren bij zorgkantoor/zorgverzekeraar, dit geldt zowel voor patiënten die wachten op een bed in een verpleeghuis als die wachten op andere zorg. Het maximumtarief dat de NZa daarvoor in 2024 heeft vastgesteld is € 526,01. In 2022 zijn deze verpleegdagen respectievelijk ongeveer 39.0002 en 169.0003 keer geregistreerd (op basis van Vektis data). Omdat niet bekend is welke zorg deze patiënten zouden hebben ontvangen, indien zij niet in het ziekenhuis zouden verblijven én omdat alleen het totale aantal dagen dat patiënten op een verkeerd bed liggen bekend is, maar onbekend is om hoeveel cliënten het gaat, kan ik deze vraag niet beantwoorden. In het artikel wordt overigens aangegeven dat in Nederland elke dag gemiddeld 727 patiënten in de ziekenhuizen wachten op vervolgzorg. Tevens is in het artikel vermeld dat dit op basis van een eerdere analyse van DHD ziekenhuizen 146 miljoen euro per jaar kost.
Wat voor het effect heeft deze huidige situatie op de financiële situatie van ziekenhuizen in Nederland?
Welk effect deze situatie heeft op de financiële situatie van ziekenhuizen zal per ziekenhuis verschillen en hangt ook af van het aanpassingsvermogen van een ziekenhuis om maatregelen te nemen. Daarbij constateer ik wel dat het beeld over de financiële situatie van ziekenhuizen over het algemeen positief en constant is. Ziekenhuizen hebben bijvoorbeeld gemiddeld vaak een positief rendement en een gunstige solvabiliteit en liquiditeitspositie. Daarbij zie ik overigens wel verschillen tussen individuele ziekenhuizen.
Hoe groot is de groep patiënten die te lang in het ziekenhuis ligt landelijk? Hoeveel dagen ligt deze groep patiënten gemiddeld te lang in het ziekenhuis?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 5 heb aangegeven beschik ik niet over de aantallen patiënten die dit betreft.
Hoe vaak is het vorig jaar voorgekomen dat deze situatie leidde tot operatiestops in ziekenhuizen?
Het aantal verkeerde bedden heeft geen één op één relatie met operatiestops. Daarvoor zijn meerdere factoren van belang zoals beschikbare operatieruimtes en voldoende (OK)personeel.
Deelt u de mening dat een voorspellende computer geen structurele oplossing is voor het gebrek aan doorstroming? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het goed afstemmen van capaciteit van diverse onderdelen van de zorg kan helpen om doorstroming te verbeteren. Het is daarbij vooral van belang dat partijen in de regio elkaar weten te vinden en samen kunnen komen tot het maken van afspraken over inzicht in capaciteit en hoe hiermee om te gaan. Voorspellende modellen en retrospectieve analyses van capaciteit en doorstroming kunnen hierbij ondersteuning bieden, maar zijn nooit leidend. In mijn brief van 14 februari 20244 heb ik u geïnformeerd over het implementatieplan zorgcoördinatie, wat zich onder andere richt op het ontlasten van zorgverleners die op zoek zijn naar een passende plek voor hun patiënt. Om dat mogelijk te maken, is het cruciaal dat er inzicht in capaciteit beschikbaar is. Hiervoor worden diverse acties ondernomen om dit inzicht te realiseren voor gebruik binnen zorgcoördinatie. Daarnaast wordt in een aanpalend traject momenteel in kaart gebracht wat de mogelijkheden zijn voor structurele inbedding van inzicht in zorgcapaciteit binnen de gehele acute zorg.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om de doorstroming richting het verpleeghuis, revalidatiecentrum of de thuiszorg te bevorderen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) en via het programma Wonen Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) heb ik hierover afspraken gemaakt. Zo zetten we in op de doorontwikkeling en versnelling van de implementatie van zorgcoördinatie, naast de al in vraag 9 genoemde coördinatiefunctie voor zorgverleners, richt dit zich ook op burgers met een acute zorgvraag. Een brede en eenduidige triage is nodig om te zorgen dat de patiënt met een acute zorgvraag de juiste zorg, op het juiste moment van de juiste zorgaanbieder krijgt. Hierdoor ontvangt een patiënt niet alleen een hogere kwaliteit van zorg, doordat er meer passende zorg wordt geboden, maar ook is er een betere verdeling van de instroom van de acute zorg en is er aandacht voor het vinden van en aansluiten op passende vervolgzorg als dat nodig is. Samenwerking en kennis van elkaars deskundigheid en beschikbaarheid zijn daarvoor cruciaal. Daarbij gaat het om het beter benutten van capaciteit in de gehele acute zorgketen, zowel van de ambulance en het ziekenhuis, maar ook van bijvoorbeeld ELV-bedden, geriatrische revalidatie en opnamemogelijkheden in de langdurige zorg.
Daarnaast zet ik in op de versterking van de organisatie van de eerstelijnszorg, zodat de eerstelijnszorg een sterke basis biedt voor patiënten die geen medische specialistische zorg nodig hebben (beperken instroom) óf vervolgzorg in de eerste lijn nodig hebben (uitstroom).
Zorgverzekeraars en zorgkantoren hebben zorgplicht, dat betekent dat zij ervoor moeten zorgen dat hun verzekerden tijdig en bereikbaar de zorg moeten krijgen die zij nodig hebben. De NZa houdt hier toezicht op. Voor cliënten met een Wlz-indicatie die moeten doorstromen naar verpleegzorg geldt dat zij de wachtlijststatus «urgent plaatsen» van het zorgkantoor krijgen. Het zorgkantoor zal dan zo spoedig mogelijk de cliënt bemiddelen naar een intramurale verpleeghuisplek of bemiddelen in Wlz-zorg thuis.
Het is van groot belang dat ook zorgaanbieders zelf in regionaal en/of lokaal verband inzetten op een adequate doorstroming. Dit kan onder andere door een goede zorgcoördinatie en het goed inrichten van het afstemmen van de beschikbare capaciteit.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het toenemend ernstig medicijntekort in Nederland |
|
René Claassen (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de diverse berichten over het alsmaar toenemend medicijntekort in Nederland?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat Nederland in deze situatie terecht is gekomen? Kunt u een gedetailleerde toelichting geven op alle gebieden die volgens u aanleiding zijn voor dit geneesmiddelentekort? Zo nee, waarom niet?
Nederland is de afgelopen tijd geconfronteerd met toenemende tekorten aan geneesmiddelen. Dit is in lijn met internationale ontwikkelingen3; de geneesmiddelenmarkt blijkt niet in staat tekorten te voorkomen. Deze problemen zijn niet nieuw; de geneesmiddelentekorten zijn de afgelopen jaren wel toegenomen. De redenen voor tekorten zijn complex en variëren van onverwachte stijgingen in de vraag tot productie- en kwaliteitsproblemen, fabriekssluitingen of -verplaatsingen, knelpunten in de toeleveringsketens en mogelijk negatieve effecten van prijs- en vergoedingsinstrumenten. Ook grotere ontwikkelingen zoals de toenemende welvaart in de wereld en de vergrijzing, en de daarmee samenhangende stijgende vraag naar geneesmiddelen, spelen een rol in beschikbaarheidsproblemen.
Kunt u inzicht geven in de ontstane gezondheidsschade bij patiënten? Bijvoorbeeld (maar niet limitatief), onder- of overdosering ten gevolge van afwijkende doseringen en/of de medicatievorm, of simpelweg omdat geen alternatieve medicatie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Volgens Farmanco4 is er in 99% van de gevallen van tekorten een oplossing te vinden, door middel van bijvoorbeeld een geneesmiddel in een andere sterkte, een therapeutisch alternatief of door middel van import. Het kwantificeren van eventuele schade is niet mogelijk omdat dit per patiënt kan verschillen en niet wordt bijgehouden.
Wat is uw boodschap aan al die (ernstig) zieke mensen die momenteel verstoken blijven van hun medicatie?
Het is zeer onwenselijk als patiënten hun geneesmiddel niet gelijk kunnen meekrijgen bij de apotheek. Geneesmiddelentekorten zijn ook zeer belastend voor zorgverleners (apothekers en artsen) die een alternatief moeten zoeken als een geneesmiddel niet beschikbaar is. Ik deel de breed gevoelde zorgen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen. Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven.
Welke maatregelen heeft u in de afgelopen periode genomen om te voorkomen dat mensen verstoken blijven van hun medicatie?
Ik richt mij aan de ene kant op het tijdig signaleren en handelen op ontstane tekorten. Zo steun ik veldpartijen, het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd met het operationeel team geneesmiddelentekorten, waarin partijen bij dreigende tekorten snel schakelen om deze te voorkomen of te mitigeren. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt zodat geneesmiddelen op de markt blijven. Zo hebben leveranciers en zorgverzekeraars onlangs afspraken gemaakt over hoe het preferentiebeleid beter ingericht kan worden om de negatieve effecten op de beschikbaarheid van geneesmiddelen te mitigeren. Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor mijn volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer5 6 7.
Hoe komt het dat u er niet in geslaagd bent om dit ernstige probleem op te lossen? Kunt u een gedetailleerde toelichting op iedere uitgevoerde interventie geven met daarbij de reden waarom deze interventie niet tot een oplossing heeft geleid?
Tekorten zijn een multifactorieel probleem. Er is niet één oorzaak aan te wijzen. Zo hebben zaken als productieproblemen, vanwege complexe processen of het feit dat de ketens wereldwijd zijn verspreid, kwaliteitsdefecten en verhoogde vraag invloed op tekorten. Uiteindelijk zijn marktpartijen zelf verantwoordelijk voor het juist produceren en het leveren van geneesmiddelen aan de patiënt. Mijn inzet is erop gericht om het systeem zo goed mogelijk in te richten om marktpartijen hierin te faciliteren. Sinds 1 januari 2024 is de aangepaste gekwantificeerde voorraadverplichting van kracht, waardoor leveranciers en groothandelaren verplicht zijn om twee maanden voorraad aan te houden. Het doel van deze voorraden is niet om tekorten op te lossen, maar deze op te vangen zodat er meer tijd is om alternatieven te vinden of, bij kortstondige tekorten, deze te voorkomen. Ik deel de breed gevoelde zorgen om meer te doen rondom geneesmiddeltekorten. Ik voel de urgentie om tekorten waar mogelijk op te lossen, of – nog liever- te voorkomen.
Ik zoek daarbij actief samenwerking in binnen- en buitenland, want ik kan het niet alleen oplossen: de tekorten aan geneesmiddelen hebben zulke uiteenlopende en – deels internationale – oorzaken, dat dat onmogelijk is. Europese en internationale maatregelen die ik inzet zijn van de lange termijn en zullen niet meteen effect hebben.
Welke maatregelen ik ook ga uitvoeren, een 100% garantie op beschikbaarheid van alle medische producten op elk gewenst moment kan ik niet geven. Voor mijn inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrief die mijn voorganger onlangs heeft gestuurd naar de Kamer8.
Welke andere maatregelen neemt u om het geneesmiddelentekort op te lossen en waarom zijn deze maatregelen wel effectief?
Zie antwoord vraag 6.
Geven de geneesmiddeltekorten aanleiding om het preferentiebeleid aan te passen, bijvoorbeeld door twee of drie middelen als preferent aan te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Ik kijk zeker ook naar de rol van het preferentiebeleid bij het bestrijden van tekorten. Het preferentiebeleid draagt bij aan de betaalbaarheid van geneesmiddelen en kan door het vergroten van de voorspelbaarheid juist ook bijdragen aan de beschikbaarheid. Nu de invloed van het preferentiebeleid op de markt toeneemt omdat het volume van geneesmiddelen dat onder het preferentiebeleid valt toeneemt, zie ik dat het risico op nadelige effecten groeit. Met leveranciers en zorgverzekeraars ben ik hierover in gesprek. Deze partijen hebben inmiddels eerste afspraken gemaakt over aanpassing van het preferentiebeleid om de nadelige effecten te mitigeren en hiermee een bijdrage te leveren aan het verkleinen van de risico’s op beschikbaarheidsproblemen van geneesmiddelen in Nederland. Zo hebben partijen afgesproken om de mogelijkheid te bieden om prijzen aan te passen in het geval van overmachtssituaties, slimmer te tenderen om onbedoelde verschraling van de markt tegen te gaan en het risico op boetes bij niet verwijtbare leveringsproblemen te verminderen. Deze afspraken zijn er onder andere op gericht om het aantrekkelijk te maken voor meerdere leveranciers van een product om op de markt te blijven.
Indien patiënten zelf op zoek gaan naar hun noodzakelijke medicijnen in het buitenland, worden deze dan door de zorgverzekeraar vergoed? Zo nee, waarom niet?
Het uit het buitenland betrekken van geneesmiddelen is een taak van groothandelaren en apothekers. Wanneer er een tekort van een geneesmiddel is, kan een geneesmiddel worden geïmporteerd uit het buitenland. Dit kan plaatsvinden via parallelimport, waarbij een geneesmiddel dat gelijk of nagenoeg gelijk is aan een in Nederland geregistreerd geneesmiddel, geïmporteerd wordt uit een andere EU-lidstaat. In het geval van parallelimport wordt het geneesmiddel vergoed vanuit het basispakket, met inachtneming van de mogelijke toepassing van de eigen bijdrage en het eigen risico. In sommige gevallen is er geen in Nederland geregistreerd alternatief geneesmiddel beschikbaar voor het geneesmiddel dat in tekort is. In dat geval kan een niet in Nederland geregistreerd geneesmiddel via een tekortenbesluit van de IGJ worden geïmporteerd.
Deze geneesmiddelen worden volledig vergoed vanuit de zorgverzekering, met inachtneming van het eigen risico.
Als een patiënt zelf geneesmiddelen uit het buitenland wil halen en deze vergoed wil krijgen, dient de patiënt dit van te voren af te stemmen met zijn zorgverzekeraar.
Waarom heeft u niet al in 2020 geprobeerd de medicijnproductie in Nederland te behouden en mogelijk zelfs uit te breiden, ondanks het feit dat de gevolgen ervan werden voorzien?3
De geneesmiddelenmarkt bestaat uit internationaal opererende spelers. Dit, en de complexiteit en mondiale afhankelijkheden binnen de productieketens, maken Europees optrekken nodig. Ik zet mij daarom met andere landen in Europees en internationaal verband in om de grootste, ongewenste, afhankelijkheden en kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens voor geneesmiddelen te verminderen. De Commissie neemt hiertoe nu, mede op aandringen van Nederland, belangrijke eerste stappen. Zij brengt in kaart waar meer productie in de EU mogelijk wenselijk is, door het identificeren van de afhankelijkheden voor de meest kritieke geneesmiddelen en het oprichten van een Critical Medicine Alliance.
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Mijn beleid richt zich nationaal, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), op het beter laten functioneren van deze markt, om zo de productie van geneesmiddelen in Nederland te stimuleren door het ecosysteem van bedrijven en academici te ondersteunen. Ik noem als voorbeeld de oprichting van expertisecentrum FAST en mijn steun aan het Nationale Groeifonds voorstel PharmaNL. Tenslotte heb ik me, binnen mijn mogelijkheden, tot het uiterste ingezet om een sluiting van een Leidse medicijnproducent te voorkomen, waarna deze fabriek kon worden behouden.
Wat gaat u doen om de productie van medicatie in Nederland te verbeteren?
Het is aan de markt om geneesmiddelen te produceren en aan de patiënten te leveren. Nationaal zet ik, zoals genoemd, daarom in nauwe samenwerking met het Ministerie van EZK in op een goed innovatieklimaat en het daarmee stimuleren van de ontwikkeling en productie van medische producten. Ik merk hierbij op dat geneesmiddelenproductie een complexe internationale keten kent; van grondstoffen, tussenproducten, werkzame stoffen, tot de uiteindelijke formulering hiervan, bijvoorbeeld in de vorm van een tablet in een verpakking voor de Nederlandse markt. In Nederland en zelfs niet in de EU kunnen we alle geneesmiddelen produceren zonder gebruik te maken van grond- en hulpstoffen in de mondiale toeleveringsketens. Productie van het eindproduct in Nederland garandeert daarmee niet dat tekorten altijd voorkomen kunnen worden.
Verder werk ik op dit moment met het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) en het College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) aan een overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest belangrijke en kwetsbare geneesmiddelen. Dit overzicht vormt een goede basis voor het gesprek met de farmaceutische sector in Nederland, over welke mogelijkheden zij zien, binnen hun eigen rol en verantwoordelijkheid, in het borgen van voldoende beschikbaarheid van deze middelen.
Bent u bereid te investeren om de productie van medicatie in Nederland te stimuleren?
Ik investeer, zoals genoemd, met de Minister van EZK, in een goed innovatieklimaat in Nederland voor de ontwikkeling en productie van geneesmiddelen. Diverse Nationale Groeifondsvoorstellen dragen hier ook aan bij, bijvoorbeeld het project PharmaNL. Verder dring ik in EU-verband aan op investeringen in het stimuleren van productie in de EU, daar waar risicovolle, strategische, afhankelijkheden bestaan in de productieketens voor kritieke geneesmiddelen.
Door schaarste van bepaalde medicatie gaat de voorkeur van de fabrikant er naaruit om te leveren aan de ons omringende landen; bent u het ermee eens dat daarmee het preferentiebeleid doorschiet? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord dat ik op vraag 8 heb gegeven.
De uitzending ‘Vape-industrie heeft lak aan overheid’ van De Hofbar op 23 januari jl. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitzending «Vape-industrie heeft lak aan overheid» van De Hofbar op 23 januari jl.?1
Ja.
In hoeverre vindt u het uit te leggen dat ondanks het «smaakjeverbod» op vapes, dat sinds 1 januari 2024 van kracht is, winkels nog steeds vapes mét smaakjes verkopen?
Dat vind ik niet uit te leggen. Het verkopen van vapes met een smaakje is verboden. Winkeliers moeten het smaakjesverbod dus naleven.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er geen enkele vorm van toezicht of handhaving is op de verkoop van vapes met smaakjes?
Dit is onjuist. Afgelopen maand heeft toezicht en handhaving door de NVWA plaatsgevonden. Om het probleem bij de bron aan te pakken, is het toezicht gestart bij producenten, importeurs en groothandels. Bij deze bedrijven heeft de NVWA de bevoegdheid partijen verboden vapes met smaakjes tegen te houden om te voorkomen dat deze in Nederland in de handel terecht komen. Ook worden de komende periode controles bij winkels uitgevoerd. Bij deze controles wordt opgetreden als vapes met smaakjes worden aangetroffen en wordt achterhaald waar de vapes vandaan komen om dit ook weer bij de bron aan te pakken.
Tegelijkertijd is het zo dat het verbod relatief kort van kracht is. En in die periode is gebleken is dat nog niet alle ondernemers het verkoopverbod naleven. Na invoering van wetgeving gaat er altijd even tijd overheen voordat een maatregel goed wordt nageleefd. Om te zorgen dat deze naleving snel verbetert, wordt het toezicht van de NVWA dan ook doelgericht ingezet.
Bent u het eens met de stelling dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de toezichthouder op de verkoop van vapes, onvoldoende handhaaft op de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes?
Daar ben ik het niet mee eens. Zoals aangegeven wordt wel degelijk toezicht gehouden en gehandhaafd op vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en op accessoires voor vapes.
In hoeverre heeft de NVWA een urgent gevoel om de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes te handhaven?
Ik kan u verzekeren dat de NVWA grote urgentie voelt om het onrechtmatige aanbod van deze producten aan te pakken.
Hoe vindt u het uitlegbaar dat, ondanks het verbod op accessoires van vapes in 2022, opzetstukjes van vapes nog steeds verkrijgbaar zijn?
Accessoires voor vapes die smaakjes kunnen afgeven, zijn sinds 1 januari 2024 ook verboden en mogen niet meer worden verkocht. Dit wordt bij de handhaving van het smaakjesverbod meegenomen.
In hoeverre komt de huidige wetgeving tekort om smaakjes op vapes, die op allerlei creatieve manieren worden verkocht, definitief te verbieden?
Het smaakjesverbod is in zeer strenge regelgeving vastgelegd, doordat in de wet is voorgeschreven welke smaakstoffen alleen nog toegestaan zijn in vapes. Mijn verwachting is dat de wetgeving voldoende juridische basis is om de smaakjes definitief te verbieden.
Hoe bent u van plan de handhaving op de verkoop van (accessoires van vapes) aan te scherpen?
Ik ben van plan de NVWA extra handhavingsbevoegdheden te geven om zo efficiënter te kunnen handhaven. Zo geef ik de NVWA bijvoorbeeld meer mogelijkheden om verboden producten in bewaring en in beslag te nemen. Ik werk op dit moment aan een wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt. Daarnaast ben ik voornemens om het boeteplafond en de hoogte van de boetes te verhogen. Ook aan de hiervoor benodigde wijziging van de regelgeving werk ik op dit moment.
Wanneer kunnen we het vergunningenstelsel van de verkoop van vapes verwachten, waartoe een meerderheid van de Kamer heeft besloten?
In mijn brief van 25 oktober 20232 ben ik ingegaan op de motie Kuik/Van Esch over uitwerken van een vergunningplicht voor tabaksverkooppunten.3 De huidige inzet op het verminderen van het aantal verkooppunten loopt tot 2032, waarna tabaksverkoop voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken. De verkoop van e-sigaretten is al eerder voorbehouden aan speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren. De inschatting is dan ook dat het aantal verkooppunten in 2032 ook zonder aanvullende maatregelen aanzienlijk afgenomen zal zijn.
Het bericht 'Richard (35) zit zonder strafblad al 12 jaar opgesloten in tbs-kliniek tussen zware criminelen: hij is niet de enige' |
|
Agnes Joseph (NSC), Judith Uitermark (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat een psychiatrisch patiënt al 12 jaar in een tbs-kliniek verblijft terwijl daaraan geen strafrechtelijke maatregel ten grondslag ligt en dat er nog vele andere psychiatrische patiënten zijn die in dezelfde situatie zitten?1
Ik kan hier niet ingaan op de in het artikel genoemde casus en daarom ook geen oordeel geven over de berichtgeving op dit punt. In algemene zin kan het wel zo zijn dat mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen op beveiligingsniveau 4. Dit beveiligingsniveau geldt ook voor mensen die zijn opgenomen in het kader van een aan hen opgelegde tbs-maatregel. Er is hierbij vaak een behandelinhoudelijke reden om mensen in een dergelijke beveiligde setting zorg te verlenen, bijvoorbeeld wanneer iemand als gevolg van een stoornis of beperking gevaarlijk of ontwrichtend gedrag vertoont.
Goed om op te merken daarbij is dat forensische zorg niet alleen wordt geleverd door tbs-klinieken (op niveau 4), maar ook door andere klinieken met een specifiek zorgaanbod en een beveiligde setting op niveau 2 en 3. Daarbij kunnen ook mensen zonder strafrechtelijke titel zorg ontvangen in een beveiligde setting. Beveiligingsniveau 2 kan bijvoorbeeld een forensisch psychiatrische afdeling (FPA) bij een ggz-instelling zijn, waar mensen (met of zonder strafrechtelijke titel) met een psychiatrische aandoening, die voor de opname gevaarlijk of grensoverschrijdend gedrag vertoonden, worden behandeld. Een ander voorbeeld is een afdeling voor sterk gedragsgestoorde licht verstandelijk gehandicapten (SGLVG+) binnen de gehandicaptenzorg. Op beveiligingsniveau 3 verblijven patiënten met complexe problematiek die een intensieve behandeling vragen, dit kan gebeuren binnen een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) in de ggz. Het kan hier gaan om mensen die behandeling ontvangen op basis van een strafrechtelijke titel, maar ook om mensen die geen strafrechtelijke titel hebben.
Qua aantallen geeft Zorgverzekeraars Nederland aan dat er over 2021 circa 115 bedden op beveiligingsniveau 2 bezet waren vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw)2, circa 25 op beveiligingsniveau 3 en circa 2 bedden op beveiligingsniveau 43. De voorzitter van TBS Nederland schat daarnaast in dat op het moment van beantwoording van deze vragen er zeven personen zijn die zorg ontvangen in een setting met beveiligingsniveau 4. Dit kunnen zowel mensen zijn die zorg ontvangen op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) als op basis van de Zvw.
Kunt u aangeven om hoeveel patiënten het gaat die zonder strafrechtelijke maatregel op dit moment in een tbs-kliniek verblijven? Zo ja, hoeveel precies?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 schat de voorzitter van TBS Nederland in dat zich op dit moment zeven mensen in een tbs-afdeling (beveiligingsniveau 4) bevinden die geen strafrechtelijke titel hebben.
Klopt het dat afgelopen zomer de brancheorganisatie de Nederlandse GGZ bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de bel heeft getrokken om dit probleem aan te kaarten en wat heeft u tot op heden met dit signaal gedaan?
Het klopt dat er al langer gesprekken worden gevoerd met branchepartijen, waaronder de Nederlandse ggz, over het feit dat in sommige gevallen het zorgaanbod vanuit de reguliere zorg ontoereikend is. Het gaat dan om het ontbreken van zorg voor mensen die in de meeste gevallen een verstandelijke beperking én problemen op het terrein van psychiatrie hebben (meerdere diagnoses) én verslavingsproblematiek hebben. Het betreft dus een hele complexe doelgroep. Om deze reden heb ik eerder ook Significant gevraagd onderzoek te doen naar de mate waarin de zorg voor de groep patiënten toereikend is.
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van Significant is inmiddels in afstemming met veldpartijen een plan van aanpak opgesteld om op de korte termijn een pragmatische oplossing voor deze doelgroep te realiseren, en op de lange termijn toe te werken naar meer (duurzaam) zorgaanbod voor deze patiënten. Concreet houdt dat in dat aanbieders zo spoedig mogelijk tijdelijke plekken realiseren, zodat cliënten die nu tussen wal en schip dreigen te komen toch op een passende plek terecht kunnen. Tegelijkertijd wordt samen met veldpartijen gewerkt aan een duurzame oplossing met permanente woonplekken voor de groep die de meest complexe zorg nodig heeft. Dit is zorg op de grens van de reguliere ggz, de forensische zorg, gehandicaptenzorg en verslavingszorg, met een passende mate van beveiliging.
Vindt u de samenplaatsing van tbs-gestraften en psychiatrisch patiënten zonder strafrechtelijke achtergrond in een tbs-kliniek wenselijk? Zo nee, wat gaat u doen om dit op te lossen?
Samenplaatsing in een FPC (Forensisch Psychiatrisch Centrum, beveiligingsniveau 4) vind ik in beginsel niet wenselijk. Het kan echter voorkomen dat de samenplaatsing van deze patiënten om behandelinhoudelijke redenen aangewezen is. Immers, de problematiek en het gedrag van mensen met de hierboven beschreven complexe problematiek kan sterk overeenkomen. Of samenplaatsing in een concreet geval passend is of niet is aan een behandelaar om te bepalen. Uitgangspunt is dat mensen zo passend mogelijk zorgaanbod krijgen in een setting die aansluit bij hun behoefte aan zorg en bejegening.
Kunt u aangeven in hoeverre deze patiënten in de tbs-kliniek naar hun mening de zorg krijgen die ze nodig hebben?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 uiteenzette kan een patiënt om behandelinhoudelijke redenen in een beveiligde setting worden opgenomen, ook op beveiligingsniveau 4. Op die manier kan, voor zowel het personeel als de patiënt zelf, op een veilige manier worden behandeld. Het is vervolgens aan de zorgaanbieder om te passende zorg te verlenen.
Deelt u de conclusie uit het artikel waarin wordt aangegeven dat deze plaatsingen van psychiatrische patiënten in een tbs-kliniek komen door een tekort aan plekken bij ggz aanbieders?
Er liggen veelal behandelinhoudelijke overwegingen ten grondslag aan de keuze op een patiënt zonder strafrechtelijke titel in een hoog beveiligde setting te behandelen. Ik herken dat er in sommige gevallen ontoereikend zorgaanbod vanuit de reguliere zorg beschikbaar is voor mensen die gevaarlijk en/of ontwrichtend gedrag vertonen, zoals ook in antwoord op vraag 3 is aangegeven. Zoals gezegd span ik mij samen met zorgaanbieders en financiers in om voor deze doelgroep passende (aanvullende) zorg te organiseren.
Kunt u aangeven in welke omvang er sprake is van een tekort aan langdurige behandelplekken voor deze patiënten binnen de GGZ en kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaren nu er sprake lijkt te zijn van een oplopend tekort?
Op basis van het onderzoek van Significant betreft het voor de doelgroep met een verstandelijke beperking én problemen op het terrein van psychiatrie (meerdere diagnoses) én verslavingsproblematiek ongeveer een zestigtal personen die nu niet op voldoende passende zorg kunnen rekenen. Voor deze mensen zal een gelijksoortig aantal plekken gerealiseerd worden waar zij langdurig kunnen verblijven en behandeld kunnen worden.
Kunt u aangeven wat de betekenis is van de opvang van deze patiënten in tbs-klinieken voor de beschikbare capaciteit voor ter beschikking gestelden?
Zoals gezegd is het beslag dat deze doelgroep doet op de capaciteit van tbs-klinieken (op beveiligingsniveau 4) relatief beperkt. In Nederland worden nu zeven plekken bezet door een persoon zonder strafrechtelijke titel.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid van 6 februari 2024?
Ja.
Het bericht 'Ziekenhuistop Maastricht declareert: privéchauffeurs en strandyoga in San Diego' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend met het volgende bericht: «Ziekenhuistop Maastricht declareert: privéchauffeurs en strandyoga in San Diego»?1
Ja.
Zijn wat u betreft dergelijk declaratiegedrag, door ziekenhuisbestuurders, ook vanuit het oogpunt van kostenbeheersing in de zorg, (moreel) wenselijk? Zo ja, waarom wel, zo nee, waarom niet?
In het algemeen vind ik dat bestuurders van zorginstellingen bij de aanwending van publieke middelen de maatschappelijke belangen voorop moeten stellen. Het is niet aan mij om te oordelen over het individuele declaratiegedrag van bestuurders van zorginstellingen. Dit is een aangelegenheid tussen de raad van toezicht en raad van bestuur. Ik vind het daarbij belangrijk dat zorginstellingen laten zien dat zij zich bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en daar ook transparantie over bieden. Tegen die achtergrond vind ik het positief dat de raad van bestuur van het MUMC+ heeft aangegeven het eigen declaratiebeleid kritisch onder de loep te nemen.
Bent u bereid om jaarlijks een overzicht samen te stellen en te publiceren van de declaraties van de (leden van de) raden van bestuur van ziekenhuizen in Nederland en hier ook ruchtbaarheid aan te geven in de hoop dat dit wellicht een temperend effect heeft op het declaratiegedrag van ziekenhuisbestuurders? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg hier een jaarlijks overzicht over te publiceren. Zorginstellingen die aangesloten zijn bij hun brancheorganisatie en daarmee de Governancecode Zorg onderschrijven, hebben afgesproken hun onkostenvergoedingen openbaar te maken. Dat geldt dus ook voor de Universitair Medische Centra. De Governancecommissie Gezondheidszorg en de brancheorganisaties kunnen zorginstellingen aanspreken op het niet naleven van de code. De onkostenvergoedingen zijn dus in principe voor iedereen inzichtelijk en er kan publiekelijk verantwoording over worden afgelegd.
De KNMG-gedragscode voor artsen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het correct dat op pagina 42 van de KNMG-gedragscode voor artsen, die de titel heeft: «Als arts ben je je bewust van de relatie tussen gezondheid, klimaat en milieu. Je zet je in voor een duurzame zorgsector en gezonde leefwereld», het volgende staat: «Klimaat, milieu en gezondheid beïnvloeden elkaar. Klimaatverandering en milieuvervuiling leveren gezondheidsproblemen op, zowel nu als in de toekomst» alsmede: «Bovendien is de CO2-uitstoot van de zorgsector groot en is de afvalstroom van de zorgsector is vaak niet-circulair. Al deze zaken leveren een gevaar op voor de leefomgeving, het milieu, het ecosysteem en het klimaat. Daarom is het belangrijk dat de zorgsector zich inzet voor duurzaamheid»?1
Ja.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat een arts, die publiekelijk te kennen geeft dat hij of zij van mening is dat bijvoorbeeld klimaat(verandering) geen relatie met gezondheid(sproblemen) heeft of dat CO2-uitstoot niet schadelijk is voor de volksgezondheid, dus handelt in strijd met de KNMG-gedragscode? Zo nee, waarom niet?
Artsen genieten een hoog vertrouwen bij burgers met betrekking tot medische onderwerpen. Zij dienen zich, net als andere beroepsvormen, te houden aan wetgeving, beroepsnormen en -richtlijnen. Regels in de gedragscode zijn leidend voor het professioneel handelen. Voor uitingen door artsen zowel binnen als buiten de spreekkamer is in de KNMG-gedragscode een kader gegeven2. In algemene zin mogen artsen en andere zorgverleners geen verkeerde informatie geven rondom ziekte en gezondheid. Niet aan hun patiënten en niet op sociale media. Echter, artsen hebben ook vrijheid van meningsuiting. Er kunnen omstandigheden zijn waarin een arts zich niet volledig aan een gedragsregel kan houden, als de ene gedragsregel botst met een andere regel. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij dilemma’s rondom het beroepsgeheim3. Uitgangspunt is dat door artsen verstrekte informatie juist, feitelijk, begrijpelijk en makkelijk te controleren moet zijn.
Zo ja, betekent dit dan ook dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gaat optreden tegen dergelijke artsen? Met andere woorden, kunnen artsen die in het openbaar kenbaar maken dat ze van mening zijn dat er geen klimaatcrisis is of dat CO2-uitstoot niet schadelijk is voor de volksgezondheid, door de IGJ bijvoorbeeld worden beboet of uit hun beroep gezet?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) onderneemt actie als een arts uitspraken doet die een gevaar voor de volksgezondheid opleveren.
Welke actie of maatregel gepast is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Op de website van de IGJ is te lezen hoe zij interventies inzet en welke maatregelen zij kan nemen4. Het is overigens niet aan de IGJ om een arts uit het beroep te zetten. Zij kan een tuchtprocedure inzetten, echter het oordeel hierover is aan het tuchtcollege voor de gezondheidszorg.