Budgetplafonds die de vrije artsenkeuze inperken |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u ervan kennisgenomen dat uit de contractvoorwaarden van zorgverzekeraars ten aanzien van zorgaanbieders voor 2016 blijkt dat er zelfs met de duurste zorgpolis geen garantie voor een arts naar eigen keuze is?1
Ik heb kennis genomen van het bedoelde artikel.
Deelt u de mening dat het hanteren van omzetplafonds een beperking is van de vrije artsenkeuze? Zo nee, waarom niet?
Het onderwerp budgetplafonds is aan de orde geweest tijdens het algemeen overleg «Kwaliteit Loont» op 10 december 2015. Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komen de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder. In het geval van een restitutiepolis kunnen mensen hun eigen zorgaanbieder kiezen en moeten daar ook terecht kunnen ongeacht de onderliggende contracten. Ik heb de NZa gevraagd specifiek hierop toezicht te houden.
Klopt het dat afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders over omzetplafonds geheim zijn? Zo ja, bent u dan van mening dat dit betekent dat verzekerden onvoldoende geïnformeerd zijn bij het kiezen van de zorgverzekeraar?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen.
Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportages over «Kwaliteit loont». Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Klopt het dat, als een zorgverzekeraar geld terug vraagt voor behandelingen die boven het omzetplafond hebben plaatsgevonden, daarbij niet standaard het eventueel betaalde eigen risico aan de verzekerde wordt teruggegeven? Zo ja, wat vindt u hiervan?
In het geschetste geval hebben een zorgverzekeraar en zorgaanbieder een omzetplafond met doorleverplicht afgesproken en wordt meer zorg afgenomen bij de zorgaanbieder dan waarvan bij het overeenkomen van het omzetplafond of aanneemsom is uitgegaan. In die situatie betaalt de verzekeraar alleen de contractueel overeengekomen behandelingen. De verzekeraar vraagt bijvoorbeeld achteraf de betalingen voor de behandelingen die uitgaan boven het omzetplafond, van de zorgaanbieder terug. In feite betekent dit dat voor dezelfde totaalprijs meer behandelingen worden verricht, waardoor gesteld kan worden dat de prijs per behandeling iets daalt.
Alle behandelingen -ook de behandelingen die uitgaan boven het omzetplafond- vallen onder de gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder en betreffen daarmee Zvw-zorg. Voor Zvw-zorg, met uitzondering van bijvoorbeeld huisartsenzorg, verloskundige zorg en kraamzorg, geldt dat de kosten van die zorg bij verzekerden van 18 jaar en ouder ten laste worden gebracht van hun eigen risico. Daarom is het logisch dat in de in de vraag bedoelde situatie alle behandelingen ten laste van het eigen risico van verzekerden worden gebracht.
Het is aan verzekeraars zelf om te bepalen of zij bij overschrijding van het omzetplafond het eigen risico wel of niet corrigeren. In de meeste gevallen zal het niet leiden tot een lager eigen risico, omdat de lagere prijs per behandeling er niet toe leidt dat de kosten voor Zvw-zorg in dat jaar onder het maximum eigen risico zakt. In die gevallen waarbij wel bijstelling van het eigen risico zou kunnen plaatsvinden, gaat het veelal om hele kleine bedragen per verzekerde. De uitvoeringskosten voor zorgverzekeraars zijn zo hoog in verhouding tot bij de correctie aan verzekerden terug te betalen eigen-risicobedragen, dat de algehele kosten daardoor hoger zullen zijn. Een zorgverzekeraar kan daarom ook besluiten het eigen risico niet te corrigeren, maar de vrijgevallen middelen in te zetten voor premieverlaging (of het minder stijgen van de premie) het jaar erop. Uitgangspunt voor mij is dat zorgverzekeraars geen voordeel behalen op de inning van het verplicht eigen risico.
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars met het hanteren van omzetplafonds de risico’s verleggen naar de zorgaanbieder? Zo ja, deelt u voorts de mening dat dit principieel onjuist is, omdat zorgverzekeraars bestaansrecht ontlenen aan het dragen van deze risico’s? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden.
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Blijkbaar wordt dit als instrument gezien om aan deze doelstellingen invulling te geven. Ik treed daar niet in. Daarmee kan, afhankelijk van de uitkomst van de onderhandelingen, het risico bij de zorgaanbieder worden gelegd (doorleverplicht) dan wel bij zorgverzekeraar gegeven de zorgplicht (aanvullende afspraken).
Klopt het dat bij het hanteren van omzetplafonds juist de beste zorgaanbieders per saldo minder patiënten kunnen behandelen, omdat zij vaak wel een hoger tarief aangeboden krijgen, maar geen hoger omzetplafond?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond en aanvullende afspraken over wat te doen als het plafond bereikt wordt maken onderdeel uit van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Als ze gehanteerd worden, zullen omzetplafonds per zorgaanbieder en zorgverzekeraar verschillen, afhankelijk van het verwachte aantal behandelingen. Kwalitatief goede zorgaanbieders kunnen bijvoorbeeld hogere omzetplafonds krijgen.
Deelt u de mening dat met een zuivere restitutiepolis te allen tijde aanspraak gemaakt mag worden bij de aanbieder van eigen keuze, en dat deze zorgaanbieder ook te allen tijde deze zorg vergoed moet krijgen van de zorgverzekeraar? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat het aanbod voor een polis inhoudt. In zijn zuivere vorm kan men bij een restitutiepolis zelf kiezen voor een aanbieder, waarvoor de verzekerden een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling. Dat de vergoeding ook aan de verzekerde kan worden betaald, volgt uit artikel 11, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet. Ik heb de NZa gevraagd er op toe te zien dat mensen met een restitutiepolis altijd terecht kunnen bij de aanbieder van hun keuze. De afspraken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars staan hier dus los van.
Bent u bereid te regelen dat de omzet die door een zorgaanbieder gerealiseerd wordt in het kader van de behandeling van een verzekerde met een restitutiepolis niet meetelt voor het omzetplafond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
In het antwoord op vraag 5 is aangegeven dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond maakt onderdeel uit van de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Het centraal vaststellen dat de kosten voor een behandeling van een verzekerde die een restitutiepolis heeft niet meetellen voor omzetplafonds, maakt inbreuk op deze onderhandelingen en is derhalve ongewenst.
Bent u bereid zorgverzekeraars in het geval van een naturapolis te verplichten aan te geven met wie is gecontracteerd, per zorgsoort te vermelden of omzetplafonds gelden en de verzekerde te waarschuwen dat deze mogelijk niet terecht kan bij de behandelaar die zijn voorkeur heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging' |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «NZa bemiddelt bij ruzies inkoop wijkverpleging»?1
Ja.
Heeft u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verzocht te bemiddelen? Deelt u de mening dat dit een goede stap is om er samen uit te komen?
Ik heb de NZa hiertoe niet verzocht. Dat is ook niet de taak van de NZa. De NZa heeft mij laten weten dat het een bijeenkomst van algemene strekking betreft en geen bemiddeling. De uitnodiging van de NZa voor het faciliteren van een gezamenlijke bijeenkomst zal zorgaanbieders en zorgverzekeraars hopelijk aanmoedigen het gesprek met elkaar te blijven aangaan.
Het stelsel is gebaseerd op 3 partijen die elkaar in evenwicht moeten houden, te weten patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar; deelt u daarom de mening dat het ontbreken van een patiëntenafvaardiging onwenselijk is en in strijd met de uitgangspunten van het stelsel?
De NZa heeft mij laten weten dat bij de bijeenkomst geen patiënten worden betrokken. De intentie van de bijeenkomst is namelijk het bevorderen van het contracteerproces tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Van de NZa heb ik tevens begrepen dat deze maand ook een regulier overleg gepland staat met consumentenorganisaties. Voor dat overleg staat op de agenda om hen bij te praten over de stand van zaken rondom wijkverpleging.
Deelt u de mening dat patiënten op alle niveaus betrokken moeten worden en er meer met deze mensen gesproken kan worden in plaats van over hen, om zo kwaliteit te bevorderen en draagvlak te vergroten?
Het staat voor mij buiten kijf dat de inbreng van patiënten de kwaliteit van de zorg ten goede komt. Hoewel het betrekken van verzekerden en patiënten op verschillende plekken op diverse wijzen vorm krijgt, zijn we er nog lang niet. Zowel door zorgverzekeraars als zorginstellingen zijn nog voldoende stappen te zetten. Dat is ook de reden waarom ik uw Kamer heb toegezegd de invloed van cliënten en verzekerden te versterken. Hiervoor heb ik twee wetsvoorstellen in voorbereiding.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ de bonuscultuur introduceert in de operatiekamer |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ cardiologen van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven een bonus gaat uitkeren wanneer zij hun werk goed doen?1
Zoals bekend ben ik een groot voorstander van het bevorderen van de kwaliteit van de zorg, ook via de zorginkoop. De afspraken die CZ heeft gemaakt met het Catharina Ziekenhuis zijn bedoeld om het verbeteren van de kwaliteit extra te belonen. Als het ziekenhuis erin slaagt het aantal wondinfecties, heroperaties of sterfgevallen te verminderen dan krijgt het ziekenhuis extra betaald, maar als de kwaliteit afneemt dan moet het ziekenhuis juist terugbetalen.
In tegenstelling tot wat de kop van het bericht suggereert gaat het niet om een bonus voor de cardiologen, maar om extra budget voor het ziekenhuis dat gebruikt wordt om de zorg te verbeteren.
Is dit niet gewoon een goedkope pr-stunt van CZ, of heeft CZ serieus de intentie deze contractvorm op grote schaal toe te gaan passen?
Niet CZ maar het ziekenhuis is met dit bericht naar buiten gekomen. CZ geeft aan dat zij van plan is om in de toekomst afspraken te blijven maken die tot doel hebben om het verbeteren van de kwaliteit van zorg extra te belonen.
Kunt u de Kamer het contract toesturen dat CZ heeft afgesloten met het Catharina Ziekenhuis? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel over dit contract?
Nee, dat kan ik niet toesturen. Het is niet mijn contract. Ik heb ook geen inzicht in individuele contracten. Dit zijn afspraken tussen private partijen en deze bevatten bedrijfsgevoelige informatie.
Wat is er op dit moment mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis? Zo ja, zou de Inspectie voor de Gezondheidszorg dan niet moeten ingrijpen?
Voor zover mij bekend is er niets mis met de afdeling cardiologie van het Catharina Ziekenhuis. De IGZ heeft geen signalen dat de zorg op deze afdeling niet verantwoord is.
Van zorgverzekeraar CZ begrijp ik dat ze deze afspraken met het Catharina Ziekenhuis juist maken omdat dit ziekenhuis volgens hen een heel goed hartcentrum heeft. Zo is het Catharina Ziekenhuis één van de initiatiefnemers geweest van het programma Meetbaar Beter, gericht op het verbeteren van (complexe) hartzorg. Binnen Meetbaar Beter wordt met behulp van onafhankelijke (internationale) experts èn met directe betrokkenheid van patiënten een selectie gemaakt van de voor de patiënt meest relevante uitkomsten van zorg. Door op uniforme wijze deze resultaten te meten en te publiceren kunnen artsen leren waar kwaliteit verder verbeterd kan worden, zowel binnen het ziekenhuis als tussen ziekenhuizen. Kwaliteit is daarbij gedefinieerd als de toegevoegde waarde voor de patiënten, gemeten aan de hand van de uitkomstindicatoren.
Sinds wanneer hebben zorgverzekeraars er zicht op wat kwaliteit van zorg is? Hoe gaan zij die kwaliteit meten? Door middel van nog meer afvinklijstjes? Betekent dit niet een nieuwe bureaucratische moloch in de zorg?
Voor deze casus is het niet de zorgverzekeraar die de kwaliteit van zorg meet maar de artsen zelf, via Meetbaar Beter. Zie mijn antwoord op vraag 4. Meetbaar Beter is gestart in 2012. Inmiddels omvat Meetbaar Beter meer dan 80% van de complexe hartzorg in Nederland, nemen 14 van de 16 hartcentra deel en sinds 2015 ook de eerste 5 dottercentra zonder cardiochirurgie.
Moeten patiënten er volgens u niet vanuit kunnen gaan dat zij altijd de beste zorg ontvangen, ongeacht of hun arts daar een bonus voor ontvangt? Zo ja, wat voegt die bonus dan toe? Leidt het niet tot risicoselectie? Zo neen, waarom niet?
Natuurlijk moeten patiënten goede zorg krijgen en patiënten kunnen daar ook vanuit gaan. Door het belonen van aanbieders als zij extra inspanningen leveren kan de zorg verder verbeteren. Het gaat hier niet om het introduceren van bonussen voor artsen maar om het belonen van extra kwaliteit ten behoeve van de zorg in het ziekenhuis.
Denkt u dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidszorg, zoals we die kennen in de bancaire sector, een goede ontwikkeling is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier niet om het introduceren van een bonuscultuur. Het gaat hier om een beweging van betalen voor kwantiteit naar betalen voor kwaliteit, voor betere zorg voor de patiënt. Belonen van kwaliteit is zeker een goede ontwikkeling en kan ook bijdragen aan meer doelmatige zorg (minder complicaties en/of minder heroperaties). De bonus komt niet ten goede aan individuen maar aan de zorg in het ziekenhuis.
Vreest u niet dat het introduceren van een bonuscultuur in de gezondheidzorg op termijn de kosten juist zal opdrijven? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er nog meer zorgverzekeraars die met dit soort contracten werken, of van plan zijn te gaan werken? Zo ja, welke zijn dit, en met welke zorgaanbieders zijn die afgesloten?
Ik heb geen volledig overzicht maar mij is van meer zorgverzekeraars bekend dat zij ook met contractvormen werken waarbij zorgaanbieders worden beloond voor kwaliteit en doelmatigheid. Dit kan in de vorm van meerjarenafspraken, extra volume, of een hoger tarief (of een combinatie hiervan). Het doel van dit soort contracten is om een kwaliteitsimpuls te geven aan de zorg. Dit is ook conform het overheidsbeleid dat de zorgverzekeraar de opdracht geeft in te kopen op prijs en kwaliteit.
Is het introduceren van de bonuscultuur, na het mogelijk maken van winstuitkering door ziekenhuizen, het volgende verschijnsel van de doorgeslagen marktwerking in de zorg?
Zoals hierboven al aangegeven wordt er geen bonuscultuur geïntroduceerd.
Het wetsvoorstel Vergroten Investeringsmogelijkheden in de medisch-specialistische zorg is momenteel aanhangig in de Eerste Kamer. Met dit wetsvoorstel worden zorginstellingen minder afhankelijk van schuldfinanciering (leningen), hetgeen hun financiële stabiliteit ten goede kan komen.
Bent u bereid u uit te spreken tegen deze doorgeslagen vorm van marktwerking in de zorg, en deze vorm van contractering te verbieden? Zo neen, waarom niet?
Ik waardeer ieder initiatief dat de kwaliteit van zorg verder vergroot en juich het toe dat verzekeraars hierin meer hun rol pakken. Ik verzet me tegen de suggesties in de vraag, het belang van de patiënt staat hier centraal.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg «Kwaliteit loont» voorzien op 10 december aanstaande?
Ja
Het bericht dat omzetplafonds de keuzevrijheid van de patiënt bedreigen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omzetplafond in zorg bedreigt keuzevrijheid patiënt»?1
Uit hoofde van de zorgplicht van de zorgverzekeraar en ongeacht de polis moet de verzekerde altijd binnen redelijke termijn en op redelijke afstand zorg krijgen. Dat betekent dat als iemand ziekenhuiszorg nodig heeft de zorgverzekeraar die zorg moet regelen. Voor het invullen van de zorgplicht kopen verzekeraars selectief in waardoor enerzijds de verzekerden keuze hebben uit een voldoende breed aanbod en anderzijds de zorg duurzaam betaalbaar wordt gehouden. In een aantal gevallen komt de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder daarbij een omzetplafond overeen. Hierdoor kan de zorgverzekeraar onder meer bij verschillende zorgaanbieders zorg inkopen waardoor de keuzevrijheid van de verzekerde ruimer is dan wanneer een zorgverzekeraar alle zorg bij één of twee aanbieders zou inkopen. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder geldt de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgplicht wordt dan ingevuld doordat de zorgverzekeraar de verzekerde naar een andere zorgaanbieder bemiddelt of door aanvullende afspraken te hebben gemaakt (doorleverplicht) dan wel te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Uit artikel 13, vijfde lid, Zvw vloeit overigens voort dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij recht heeft op het voortzetten van de behandeling ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt, ongeacht welke soort polis, natura,- restitutie- of combinatiepolis, een verzekerde heeft afgesloten. Ik heb dat ook aangegeven in mijn brieven van 2 juni 2014 en 18 juni 2015.
Om wachtlijsten te voorkomen moeten verzekeraars in hun inkoopbeleid rekening houden met de ontwikkelingen in de zorgvraag dan wel bemiddelen als een wachtlijst dreigt.
Deelt u de mening dat een omzetplafond niet bedoeld is om een patiëntenstop of wachtlijsten te veroorzaken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van de uitspraak dat het onjuist is om risico’s te verleggen van de zorgverzekeraar naar de zorgaanbieder?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid de zorg in Nederland van een kwalitatief hoog niveau, duurzaam betaalbaar en toegankelijk te houden. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Daarmee kan, afhankelijk van het overleg, het risico in overleg bij de zorgaanbieder worden gelegd. De verzekerde mag hiervan geen nadeel ondervinden om zorg te krijgen.
Deelt u de mening dat de beste zorgaanbieders de ruimte moeten hebben om meer patiënten te behandelen? Zo ja, hoe strookt dit met het omzetplafond? Zo nee, waarom niet?
Contractering is hèt vehikel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en de betaalbaarheid te vergroten. Indien een zorgaanbieder hoog scoort op kwaliteit tegen de beste prijs zal de zorgverzekeraar daarbij in de contractonderhandelingen rekening kunnen houden, bijvoorbeeld door relatief meer in te kopen bij deze aanbieder. De zorgverzekeraar zal echter ook zijn verzekerden moeten voorzien in een voldoende ruim en divers aanbod.
Deelt u de mening dat patiënten tijdig op de hoogte dienen te zijn van de omzetplafonds die zorgverzekeraars hebben opgelegd aan zorgaanbieders? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten op basis van deze regeling hun verzekerden informeren of er sprake is van omzetplafonds in de zorg indien deze afspraken mogelijk consequenties hebben voor de verzekerde (punt 15 van de regeling). De NZa houdt toezicht op de zorgverzekeraars op het naleven van deze transparantievereisten.
Garandeert u dat patiënten met een restitutiepolis zelf kunnen kiezen waar en door wie ze zich laten behandelen zonder dat dit gevolgen heeft voor de vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Er mag geen onduidelijkheid zijn over wat een restitutiepolis is. Een restitutiepolis is een polis waarin men zelf kan kiezen voor aanbieders, waarvoor de verzekerde een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling.
Wat vindt u van de oplossing om een algemeen verbod op omzetplafonds in te voeren?
Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is onderdeel van de contractonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Desalniettemin heb ik de NZa gevraagd op de toepassing van omzetplafonds te gaan letten. Ik krijg nog geen signalen dat het veel problemen oplevert maar ik wil ook niet dat het problemen gaat opleveren. Een algemeen verbod op omzetplafonds betekent dat verzekeraars minder verschillende aanbieders gaan contracteren. Dat vind ik onwenselijk.
Wat vindt u van het aangeboden alternatief om het omzetplafond niet te laten meetellen bij patiënten met een restitutiepolis?
Gezien mijn antwoorden op vragen 6 en 7, zie ik daartoe geen aanleiding.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kwaliteit loont voorzien op 10 december a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis’ |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending «Gapend gat tussen ziekenhuis en thuis»?1
Mensen die uit het ziekenhuis komen, moeten altijd op goede opvang kunnen rekenen. Dit kan met verpleging en verzorging thuis, met ondersteuning en begeleiding vanuit de Wmo 2015 en, als het ondanks al deze inzet thuis (nog) niet gaat, met een kortdurende opname in het eerstelijns verblijf. In de periode vanaf half oktober heb ik signalen gekregen van zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders dat het recent tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Deze signalen heb ik serieus genomen en gezamenlijk met het Zorginstituut en Wlz-uitvoerders onderzocht, waarna ik € 20 miljoen euro extra beschikbaar heb gesteld2. Zo hoeven mensen niet onnodig lang in een ziekenhuis te blijven en worden wachtlijsten voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen langer dan nodig in het ziekenhuis moeten blijven, omdat er geen andere (tijdelijke) opvangplek voor hen beschikbaar is? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Nee, hier worden landelijk geen gegevens over bijgehouden.
Kunt u aangeven hoeveel ouderen die tijdelijk in een opvangvoorziening zouden verblijven daar uiteindelijk permanent blijven, en zodoende de tijdelijke opvangplekken voor anderen weer bezet houden? Kunt u daarbij ingaan op de (financiële en gezondheidsgerelateerde) gevolgen die dit met zich meebrengt?
Zoals ik in de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg3 heb aangegeven, is het noodzaak dat er meer inzicht komt in de patiëntenstroom die gebruik maakt van eerstelijns verblijf. Het gaat hierbij om inzicht in de herkomst van patiënt, in de vervolgzorg na een opname in het eerstelijns verblijf, in ligduur en in praktijkvariatie. Zo ontstaat er ook inzicht in de doorstroom vanuit het eerstelijns verblijf naar langdurig verblijf in de Wlz.
Deelt u de conclusie van hoogleraar ouderengeneeskunde, de heer Schols, dat er een weeffout zit in het systeem? Zo ja, wat gaat u precies doen om dit probleem op te lossen?
Er is geen weeffout in het systeem. Er is wel sprake van een overgangsvraagstuk. De Wlz is in principe niet bedoeld om zorg te bieden aan mensen die kortdurend opgenomen moeten worden. Bij de wetsbehandeling van de Wlz is hier nadrukkelijk aandacht voor geweest. Voor het zorgvuldig onderbrengen van de financiering van eerstelijns verblijf onder de Zvw is met een amendement van het Kamerlid Dik-Faber4 op de Wlz het eerstelijns verblijf als aparte subsidieregeling onder de Wlz in het leven geroepen. Hiermee is geborgd dat patiënten toegang blijven houden tot deze medisch noodzakelijke kortdurende opname mogelijkheid. Hierdoor is het ook mogelijk dat in een later stadium – met overheveling van een gepast budget van Wlz naar Zvw – deze zorg volledig door zorgverzekeraars kan worden ingekocht.
Is het feit dat het zorgkantoor gehouden is aan een te beperkt macrokader deel van het probleem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eind 2014 is er een macrokader vastgesteld voor de subsidieregeling eerstelijns verblijf onder de Wlz. In de zomer van 2015 heb ik op basis van actuele declaratiegegevens en prognoses van Wlz-uitvoerders het subsidiekader eerstelijns verblijf opgehoogd van € 96 miljoen naar € 163 miljoen. In de derde voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg1 heb ik uw Kamer de analyse die ten grondslag lag aan het verhogen van het subsidiekader toegestuurd.
In de afgelopen weken heb ik signalen ontvangen van enkele Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders dat het tot € 163 miljoen opgehoogde subsidiekader eerstelijns verblijf 2015 ontoereikend zou zijn. Om te voorkomen dat in de laatste maanden van dit jaar wachtlijsten voor deze medisch noodzakelijke zorg zouden ontstaan, heb ik € 20 miljoen extra beschikbaar gesteld. Het subsidiekader voor eerstelijns verblijf in 2015 komt daarmee uit op € 183 miljoen.
Het subsidieplafond in 2016 bedraagt € 180 miljoen euro. Voor 2016 heb ik maatregelen genomen om het subsidiekader voor 2016 beheersbaar te houden. Ik heb met het CIZ afspraken gemaakt over de indicatiestelling voor de Wlz in aansluiting op het eerstelijns verblijf. Indien voor een patiënt op het eerstelijns verblijf blijkt dat doorstroom naar de Wlz aan de orde is, geeft het CIZ binnen twee weken een indicatie af. De datum van aanvraag is dan de datum van ingang van zorg, waardoor bij een permanente opname de zorg tot twee weken eerder vanuit de Wlz wordt bekostigd. Deze afspraak wordt vastgelegd in de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2016 en is in lijn met de doorstroom naar de Wlz vanuit de geriatrische revalidatie zorg. Als er in 2016 desondanks toch sprake is van een ontoereikend subsidieplafond eerstelijns verblijf 2016 zal ik onder meer naar de herverdeelmiddelen Wlz 2016 gaan kijken voor dekking van eventuele tekorten.
Herkent u het signaal dat organisaties mensen niet durven op te vangen omdat ze bang zijn uiteindelijk geen geld te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de conclusie dat het grote probleem is dat er te weinig geld beschikbaar is gesteld voor opvangvoorzieningen, en niet dat de samenwerking in de regio onvoldoende tot stand is gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de opmerking van de heer Ruiters van zorgorganisatie Meander dat, als er voor het eind van het jaar geen kostendekkende oplossing is, bestaande initiatieven moeten sluiten, waardoor meer mensen tussen wal en schip vallen? Gaat het beschikbaar gestelde budget dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Was de oplossing die de Minister van VWS eerder voorstelde (het de wijk insturen van een praktijkteam om problemen in de samenwerking op te lossen en zaken «aan elkaar te knopen») veel te simpel gedacht? Zou volgens u deze methode het voorliggende probleem voldoende oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Minister van VWS is begin vorig jaar een onderzoek gestart naar overbodige bureaucratie in de zorg, waar specifiek casusonderzoek is gedaan naar de schotten tussen de cure en de care. Bij dit onderzoek is een gebeurtenis van een patiënt in het ziekenhuis met alle direct betrokkenen nagelopen, om in kaart te brengen welke concrete problemen hierbij naar voren kwamen. In een gesprek met alle betrokkenen zijn vervolgens acties afgesproken om in dit soort situaties in de toekomst effectiever te kunnen handelen om zo tot betere zorg voor de patiënt / cliënt te komen.
Tijdens dit gesprek kwam naar voren dat het voor het realiseren van betere zorg noodzakelijk is dat alle spelers in de regio elkaar goed weten te vinden. Ook werd duidelijk dat er in andere regio’s vaak al goede voorbeelden te vinden zijn en dat er vaak al meer kan dan gedacht wordt.
Dit is de reden dat ik geen nieuwe regels of stelselveranderingen wil doorvoeren maar dat de Minister en ik een praktijkteam oprichten, dat gaat helpen bij het oplossen van knelpunten rondom het transfermoment van het ziekenhuis naar huis of omgekeerd als de cliënt tijdelijk wat meer zorg nodig heeft dan thuis geleverd kan worden. In het praktijkteam zitten mensen van VWS met verstand van de Wlz, van de Zvw, van de Wmo, van samenwerking en van mededinging,met deskundigheid op het gebied van de eerste lijn, de wijkverpleegkunde, de sociale wijkteams, met financiële en juridische kennis. Het praktijkteam kan de juiste mensen bij elkaar brengen, verbindingen leggen, informeren, wet- en regelgeving uitleggen en goede voorbeelden verspreiden. Ze weten dat als iets in een bepaalde regio speelt, dat in een andere regio ook speelde en men het daar prima heeft weten op te lossen. Ik ben er van overtuigd dat deze praktische aanpak goed kan bijdragen aan oplossingen in de regio. Het praktijkteam zal hier begin volgend jaar mee aan de slag gaan.
Is het toeval dat op 25 november in de ochtend Nieuwsuur contact met uw ministerie opneemt, en dat er in de middag opeens een persbericht verschijnt dat er twintig miljoen euro beschikbaar is om dit probleem aan te pakken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is toeval. Ik maak mijn beleid uiteraard niet op basis van aangekondigde nieuwsitems of persvragen maar op basis van inhoudelijke overwegingen. Een besluit zoals verkondigd in het persbericht alsmede de betreffende Kamerbrief1 vergt dan ook veel denkwerk, voorbereiding en afstemming met betreffende partijen en veelal andere ministeries.
Zoals in bovenstaande beantwoording aangegeven, heb ik vanaf half oktober van enkele Wlz-uitvoerders, individuele zorgaanbieders en ActiZ signalen ontvangen dat het opgehoogde kader voor de subsidieregeling 2015 zou knellen. Ik heb deze signalen direct serieus genomen. Samen met Wlz-uitvoerders en Zorginstituut is een inventarisatie gemaakt van de aard en omvang van de problematiek en is gezocht naar oplossingen. Op 19 november jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden met het Zorginstituut Nederland, Wlz-uitvoerders en VWS om de problematiek en de oplossing te bespreken. Na deze bijeenkomst heb ik besloten om € 20 miljoen uit de onderuitputting binnen de subsidieregeling extramurale behandeling 2015 in te zetten voor tekorten binnen de subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015.
Het gebruik van Mucusol door visverwerkers |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tot 2016 is toegestaan, ondanks dat dit een ontsmettingsmiddel is en dat ontsmettingsmiddelen niet gebruikt mogen worden op vis?1
Ja, ik ben er mee bekend. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u verder naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015).
Waarom wordt door de NVWA momenteel niet gehandhaafd op het gebruik van het middel Mucusol als (indirect) ontsmettingsmiddel?
Zoals in het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, is het gebruik van waterstofperoxide, als dit gericht is op het ontslijmen van vis, een geoorloofde toepassing en heeft de NVWA geen reden handhavend op te treden. Dit is wel het geval als het gebruik gericht is op het decontamineren van vis.
Klopt het dat de NVWA al in 2008 en 2009 meerdere keren visverwerker Foppen heeft gewaarschuwd voor het gebruik van het middel Mucusol?
Dit is juist. Mucusol was bij de NVWA tot 2009 uitsluitend bekend als nationaal toegelaten decontaminatiemiddel. Omdat het gebruik van decontaminatiemiddelen sinds 1 januari 2006 onder Europese goedkeuring viel (en een dergelijke goedkeuring ontbrak) besloot de NVWA in 2008 op te treden tegen het gebruik in de visindustrie.
In 2009 veranderde deze situatie, omdat toen onderbouwd werd dat Mucusol in de processtap van het ontslijmen de functie van ontslijmingsmiddel heeft en dus geoorloofd is, zolang het gebruik veilig is.
Was de NVWA ervan op de hoogte dat bij het gebruik van het middel Mucusol als visontslijmer het automatisch ook als ontsmettingsmiddel wordt gebruikt en dat dit verboden is? Zo ja, waarom stond de NVWA het dan in 2008/2009 wel toe dit middel als visontslijmer te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Van Gerven is aangegeven beschikt de NVWA niet over inspectiegegevens die wijzen op oneigenlijk gebruik van desinfectie- of decontaminatiemiddelen in direct contact met vis. Wanneer Mucusol wordt toegepast als ontslijmingsmiddel is het een geoorloofde technische hulpstof. Er is dan, zoals in het antwoord op vraag 2 van het Kamerlid Van Gerven is toegelicht, geen reden om op te treden tegen dit gebruik; dit zal ook in de toekomst niet gebeuren.
Omdat de NVWA signalen uit de markt heeft ontvangen dat er sprake zou zijn van oneigenlijk gebruik, neemt zij dit in haar reguliere controles mee. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de NVWA in deze casus niet juist zou hebben gehandeld.
Waarom is besloten met ingang van 2016 wel te gaan handhaven, terwijl dit de afgelopen jaren niet gebeurde? Toont dit aan dat het achterliggende onderzoek door de NVWA niet (goed) is uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt niet met onmiddellijke ingang gecontroleerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van de vragen van het Kamerlid Koşer Kaya (ingezonden 26 november 2015).
Is bekend door hoeveel bedrijven het middel Mucusol op dit moment nog gebruikt wordt, zowel primair als ontslijmer als primair als ontsmettingsmiddel? Kan dit met de Kamer gedeeld worden?
De NVWA houdt geen gegevens bij van het gebruik van Mucusol als ontslijmingsmiddel. Het gebruik als decontaminatiemiddel zou illegaal zijn en is tot dusver niet geconstateerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het volgende Algemeen overleg NVWA voorzien op 10 december 2015?
Ja.
Het bericht dat het WADA en het IOC voor de Winterspelen in Sotsji hadden moeten ingrijpen in Rusland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Dopingzwendel in de doofpot; internationale instanties hadden kunnen ingrijpen voor Winterspelen Sotsji»?1
Ja.
Deelt u de mening dat sportinstanties en dopinglaboratoria altijd vrij moeten zijn van iedere verdenking? Hoe moet er volgens u worden gehandeld als er vooruitlopend aan sportevenementen wel degelijk verdenkingen bestaan?
Het uitgangspunt is dat sportinstanties en dopinglaboratoria betrouwbaar zijn. Door de wereld anti-dopingcode zijn sportinstanties gebonden aan strenge regels. Dopinglaboratoria moeten daarnaast nog aan uitgebreide kwaliteitscriteria voldoen, waaronder het waarborgen van onafhankelijkheid. Ik wil hierbij de kanttekening maken dat het in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de sport zelf is om op te treden bij onregelmatigheden. Indien er daadwerkelijk sprake is van een ernstige en geloofwaardige verdenking, zal die moeten worden onderzocht. Als een verdenking gegrond wordt bevonden zal er moeten worden ingegrepen. WADA beschikt bijvoorbeeld over de mogelijkheid om in te grijpen in laboratoria.
In voorkomende gevallen van handelen dat strafbaar is volgens nationale wet- en regelgeving van betreffend land, kan vervolging plaatsvinden.
Wat vindt u in het kader van een veilige, eerlijke en schone sport ervan dat het World Anti-Doping Agency (WADA) en het Internationaal Olympisch Comité (IOC) concrete aanwijzingen over systematisch dopinggebruik door Russische atleten op hun beloop hebben gelaten in de aanloop naar Sotsji 2014? Hoe is het mogelijk dat het WADA en het IOC, onder het toeziend oog van de wereld, dopingcontroles lieten uitvoeren door een laboratorium dat net geschorst was geweest voor corruptie en op niet transparante wijze in aanloop naar Sotsji 2014 zijn licentie terugkreeg?
Het is aan WADA en aan het IOC zelf om hun verantwoordelijkheid te nemen indien zij concrete aanwijzingen hebben over systematisch dopinggebruik van atleten in een land. Ik weet niet over welke informatie aangaande het dopinggebruik van Russische atleten WADA en IOC beschikten in aanloop naar de Olympische Spelen. Volgens informatie van de Dopingautoriteit was het Russische laboratorium in de aanloop naar de Winterspelen van Sotsji voorwaardelijk geschorst om kwaliteitsredenen. Vervolgens heeft het laboratorium een tijdige verbeterslag gemaakt, waardoor WADA niet hoefde over te gaan tot een daadwerkelijke schorsing. Het feit dat WADA en het IOC een groep «independent observers (IO)» heeft ingesteld tijdens de dopingcontroles gedurende de Olympische en Paralympische Winterspelen biedt naar mijn mening een voldoende extra waarborg voor een correcte gang van zaken. De IO-rapporten hebben geen belangrijke afwijkingen vastgesteld.
Zie link voor de rapporten:
Hoe typeert u het handelen van het WADA en het IOC in dezen? In hoeverre valt hen verwijten te maken? Had het betreffende laboratorium naar uw mening, gezien de verdenking, geschorst moeten blijven? In hoeverre hebben de belangen van een veilige, eerlijke en schone sport bij de internationale instanties de overhand gehad in de aanloop naar Sotsji 2014?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel belang hecht u aan goed functionerende internationale sportorganisaties? In hoeverre vindt u dat de internationale sportorganisaties alles binnen hun mogelijkheden moeten doen om sport eerlijk, veilig en schoon te maken?
Het is mijns inziens evident dat Internationale Sportfederaties er alles aan zouden moeten doen om hun sport eerlijk, veilig en schoon te laten verlopen.
Ik ga er vanuit dat de gang van zaken tijdens de Olympische Spelen correct en volgens de regels verlopen is. Zowel de uitvoering van de dopingcontroles als de analyse van de stalen in het dopinglaboratorium waren tijdens de Spelen een IOC-verantwoordelijkheid, waarbij toezicht gehouden werd, door het IOC en ook door het Independent Observer Team. Alle stalen zijn ingevroren en overgebracht naar het laboratorium in Lausanne wat een eventuele heranalyse in de toekomst mogelijk maakt.
Wat vindt u ervan dat men zich altijd zal moeten blijven afvragen of de dopingcontroles in Sotsji wel eerlijk zijn verlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat schoon schip gemaakt moet worden in internationale sportorganisaties die bewezen corrupt en/of niet integer handelen?
Ja, indien bewezen is dat internationale sportorganisaties corrupt of niet integer handelen dan deel ik inderdaad deze mening. Zie ook antwoord 2.
Wat gaat u namens Nederland doen, bijvoorbeeld tijdens het EU-voorzitterschap in 2016, om van internationale sportorganisaties zuivere en veilige instanties te maken? Gaat u pleiten voor een onafhankelijk onderzoek naar de gang van zaken tijdens de dopingcontroles in Sotsji 2014?
Tijdens het EU-voorzitterschap van Nederland zal ik de integriteit van de sport op de agenda zetten met de nadruk op goed bestuur, transparantie van grote sportevenementen en de bestrijding van doping en wedstrijdvervalsing.
Ik ben voornemens een internationale Europese anti-dopingconferentie te organiseren tijdens het voorzitterschap. Daarbij teken ik aan dat het probleem van doping in eerste aanleg een zaak van de sport is. Naar mijn mening geeft het IO-rapport voldoende inzicht over de gang van zaken rondom dopingcontroles in Rusland tijdens de Olympische- en Paralympische Winterspelen.
Het bericht dat visverwerkers oude vis oplappen met verboden middelen met waterstofperoxide |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Visverwerkers lappen oude vis op met verboden middelen met waterstofperoxide»?1
De titel van het bericht refereert aan de opvatting van een voedingsmiddelentechnoloog dat de betreffende praktijk zou voorkomen. De NVWA kan dit vermoeden niet bevestigen, maar neemt het signaal wel serieus en besteedt hier bij de controles aandacht aan.
Hoe kan een dergelijke gebruik van ontsmettingsmiddelen blijkbaar zowel een publiek geheim zijn als onttrokken worden aan het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Kunt u uitsluiten dat dit met capaciteitsgebrek te maken heeft? Zo ja, welke onderbouwing heeft u daarvoor?
Het is een verwoording van de aangehaalde voedingsmiddelentechnoloog dat de inzet van waterstofperoxide in de visindustrie een «publiek geheim» is. Dit suggereert dat de inzet van waterstofperoxide illegaal is; dit is niet het geval. Waterstofperoxide kan als technische hulpstof bij de productie van vis (als ontslijmingsmiddel) worden ingezet. De NVWA is bekend met dit gebruik en ziet er op toe dat het gebruik van technische hulpstoffen veilig is.
Wat volgens het artikel onttrokken wordt aan het toezicht van de NVWA is mogelijk illegaal gebruik van middelen om «oude vis op te lappen». De NVWA kent de signalen over dergelijk gebruik, maar kan dat vanuit haar eigen waarnemingen niet bevestigen. Wel zal zij de komende tijd meer aandacht aan dit mogelijke gebruik geven. Er zijn geen capaciteitsproblemen die de NVWA belemmeren deze extra aandacht te geven.
Wanneer is besloten om het middel Mucusol en/of andere ontsmettende middelen met waterstofperoxide toe te laten of te gedogen voor het ontslijmen en/of ontsmetten van vis? Welke redenen lagen daaraan ten grondslag? Betrof dit een bedrijfsspecifieke of sectorbrede toestemming?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 van de vragen door het Kamerlid Van Gerven (ingezonden 20 november 2015). In aanvulling hierop meld ik u dat het geoorloofd zijn van Mucusol als ontslijmingsmiddel geldt voor alle bedrijven en alle formuleringen van producten met waterstofperoxide, zolang het gebruik kan worden aangemerkt als technische hulpstof en het gebruik daarvan veilig is.
Waarom gaat de NVWA pas vanaf volgend jaar controleren? Hoeveel vertraging zit er in dit geval en in het algemeen tussen het opvangen van signalen en het overgaan tot toezicht?
De controle van de NVWA is continu; er is geen sprake van dat de NVWA pas in 2016 zou beginnen met controleren. Wel is het juist dat extra nadruk op het toezien op het juiste gebruik van waterstofperoxide (en andere stoffen met een decontaminerende werking) in 2016 in het reguliere werkproces van de NVWA wordt opgenomen. Dit laat onverlet dat de NVWA ook in de resterende tijd in 2015 in haar toezicht aandacht aan dit punt geeft.
Heeft het gebruik van middelen met waterstofperoxide per definitie een ontsmettend effect, zoals voedingsmiddelentechnologen en de Consumentenbond zeggen, of zijn er, zoals de NVWA blijkbaar van oordeel was, wijzen waarop het gebruikt kan worden voor ontslijmen zonder dat het een ontsmettend effect heeft?
Waterstofperoxide heeft in werkzame concentraties altijd een decontaminerend effect; ook de NVWA is zich hiervan bewust. De mate waarin dit effect optreedt kan variëren, afhankelijk van de formulering en concentratie waarin het wordt gebruikt. Voor de overheid was bij het in dit geval geoorloofd-verklaren van waterstofperoxide niet de afwezigheid van een decontaminerend effect bepalend, maar de werkzaamheid van de stof als ontslijmingsmiddel en de veiligheid van het gebruik.
Kunt u uitsluiten dat er vis ter consumptie beschikbaar is gesteld die daarvoor niet in aanmerking zou zijn gekomen als deze niet met het middel Mucusol of andere ontsmettingsmiddelen behandeld was? Zo nee, waarom niet en welk risico is er geweest voor de volksgezondheid?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De NVWA onderzoekt of van dergelijk illegaal gebruik sprake is. Het gebruik van waterstofperoxide voor het ontslijmen van vis resulteert niet in een gevaar voor de volksgezondheid.
Bij het gebruik van andere middelen zou dit anders kunnen liggen. Onderzoek van de NVWA zal moeten aantonen of illegale behandelingen plaatsvinden en of deze praktijken gevaar voor de volksgezondheid zouden kunnen opleveren.
Het bericht VNG-pilot toch in strijd met Drank-en Horecawet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het persbericht van STAP (organisatie die zich inzet voor het terugdringen van de gevolgen van overmatig alcoholgebruik in de samenleving) waarin staat dat de blurring-pilot van de VNG (waardoor het in 50 gemeenten gedoogd zal gaan worden dat winkeliers en dienstverleners alcohol schenken en horecaondernemers meer detailhandel bedrijven) wel degelijk in strijd is met de Drank- en Horecawet?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak in antwoord op eerdere vragen dat het overtreden van functiescheidingsregels van de Drank- en Horecawet in de blurring-pilot verboden is?2 In hoeverre staat u hier nog steeds achter?
Ja, ik heb op 28 april 2015 een brief aan uw kamer gestuurd over G4 plannen die zouden leiden tot supermarktbars en caféwinkels. Ik heb in deze brief gezegd dat het gedogen van de verboden in de Drank- en Horecawet (DHW) onder de huidige wet niet mogelijk is en dat iedere pilot leidt tot een overtreding van de wet. Ik sta hier nog steeds achter.
Kent u de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de Drank- en Horecawet niet wordt opgenomen in de Experimentenwet voor gemeenten? In hoeverre deelt u deze uitspraak?
Ik ken de uitspraak van mijn collega en ik deel deze volledig.
Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde toch duidelijk staat aangegeven dat geëxperimenteerd mag worden met mengvormen van horeca en retail? Hoe kan het dat in de uitnodiging die de VNG aan gemeenten stuurde staat dat het gedogen van overtredingen op het verbod op de verkoop en het schenken van alcohol in winkels, het verbod op het organiseren van een proeverij van alcoholische drank en het verbod op verkoop van producten in een horeca-inrichting wordt onderzocht?
Ik heb iedere keer benadrukt dat gedogen van de verboden niet mogelijk is en leidt tot een overtreding van de wet. Dit is ook op meerdere momenten aan de VNG medegedeeld. Ik heb ook aan de VNG laten weten uiteraard bereid te zijn om te bekijken welke mogelijkheden de bestaande wettelijke kaders bieden. (bijlage)3
Onderkent u dat op basis van uw eerdere uitspraken legale pilots met het overtreden van de Drank- en Horecawet niet mogelijk zijn, en de uitnodiging van de VNG in strijd is met de wet?
Pilots zijn alleen mogelijk binnen de wettelijke kaders. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG pilot binnen deze kaders blijft. Ik heb hierover ook een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG.
Hoe gaat u optreden tegen de VNG en deelnemende gemeenten die met de blurring-pilot de Drank- en Horecawet overtreden?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
Het bericht “Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja.
Bent u het eens met de kritiek van de patiëntenkoepel NPCF, verwoord in de brief «Wat heb je aan een nieuwe zorgpolis als je niets weet over het gecontracteerde aanbod»?2
Ik neem aan dat u hiermee doelt op de brief die de NPCF over de contractering 2016 op 23 november aan Zorgverzekeraars Nederland heeft verzonden (bijlage 1).3 In de link verwijst u namelijk naar een cursus over social media en communicatie.
Ik ben het met NPCF eens dat het voor verzekerden heel belangrijk is dat zorgverzekeraars transparant zijn over de inhoud van hun polissen, inclusief welke zorgaanbieders ze wel en wel ze niet hebben gecontracteerd. Ze zijn daartoe ook verplicht.
Wat is uw mening over het feit dat verzekeraars verzekerden tijdig een compleet aanbod moeten kunnen doen, inclusief een overzicht moeten kunnen geven van de gecontracteerde zorgaanbieders, maar dat dit op dit moment nog niet het geval is?
Zorgverzekeraars zijn uit hoofde van de Wet marktordening gezondheidszorg verplicht informatie openbaar te maken over de eigenschappen van aangeboden producten en diensten op zodanige wijze dat deze gegevens voor consumenten gemakkelijk vergelijkbaar zijn. Hieronder valt ook informatie over contractering bij zorgpolissen en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Deze verplichting is uitgewerkt in de Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Deze regeling is onlangs aangescherpt, hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont.
Op 19 november moeten de polisvoorwaarden voor patiënten duidelijk zijn. Deze zes weken termijn staat in de Zorgverzekeringswet (Zvw). De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd.
Als een zorgverzekeraar in de polis aangeeft dat de zorg van een bepaald ziekenhuis vergoed wordt, dan kan de patiënt daar vanuit gaan.
Als de zorgverzekeraar op 19 november nog met een ziekenhuis in onderhandeling is en nog niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en als dat gevolgen heeft voor de vergoeding, dan moet de zorgverzekeraar dit melden. Dan kan de verzekerde op basis van alle relevante informatie besluiten wel of niet voor deze zorgverzekeraar te kiezen.
Zorgverzekeraars kunnen ziekenhuizen met wie zij geen contract hebben toch als «gecontracteerd» opnemen in de communicatie naar de patiënt. De patiënt kan er dan vanuit gaan dat de zorg van deze instelling vergoed wordt alsof het een gecontracteerde instelling betreft. Sommige verzekeraars geven aan dat ze in onderhandeling zijn. De verzekerde weet dan dat het niet zeker is of er een contract wordt afgesloten en kan op basis van deze informatie besluiten.
Wat vindt u ervan dat bijvoorbeeld de vier grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen zij volgend jaar een contract hebben, en dat een ziekenhuis aangeeft er nog met geen enkele zorgverzekeraar uit te zijn?
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Verzekeraars moeten aan verzekerden duidelijkheid geven over de gevolgen daarvan voor de polis.
Ik vind het van groot belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering snel afronden. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt dat er nu iedere dag contracten bij komen. Sommige verzekeraars hebben aangegeven dat de zorg voor alle ziekenhuizen vergoed zal worden, ongeacht of de contractering wel of niet rond komt.
Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars, zeker de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke oorzaken heeft deze vertraging van contracteren volgens u? Hoe ziet u het verschil tussen dit jaar en voorgaande jaren? Hoe komt het dat in voorgaande jaren slechts enkele verzekeraars en ziekenhuizen rond dit tijdstip nog niet klaar waren met contracteren en dit jaar een fors deel van de zorgverzekeraars en ziekenhuizen nog geen contracten hebben afgesloten? Welke conclusie verbindt u aan het feit dat al jaren contracteren pas laat in het jaar plaatsvindt?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Partijen noemen onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen als knelpunt bij de contractering. Ik sluit niet uit dat de deadline van 19 november ook werkt als een drukmiddel richting verzekeraars in de onderhandelingen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Welk belang hecht u aan een termijn van 6 weken voor de verzekerden om een keuze te kunnen maken? Welke voordelen biedt deze termijn volgens u? Deelt u de mening dat verzekerden en patiënten deze termijn nodig hebben om een weloverwogen keuze te kunnen maken op basis van juiste en belangrijke informatie? Acht u het nodig deze termijn van 6 weken wettelijk te borgen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Wanneer zullen volgens u alle zorgverzekeraars patiënten kunnen informeren welke zorgaanbieders zij hebben gecontracteerd? Wat betekent dat voor verzekerden en voor het moment waarop zij een weloverwogen keuze voor een polis kunnen maken? Welk perspectief biedt u de verzekerde die op dit moment dus nog geen gefundeerde keuze kan maken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen de gevolgen zijn voor verzekerden die nu een keuze voor een polis voor 2016 maken, zonder dat alle contracten zijn afgesloten? Wordt door uw ministerie verzekerden geadviseerd te wachten met het maken van een keuze tot volledige informatie beschikbaar is? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Het is aan verzekerden zelf om te bepalen welke informatie voor hen van belang is bij het maken van een keuze voor een polis. De informatie die de verzekeraar aan de verzekerde geeft moet kloppen, daar ziet de NZa op toe.
Is het volgens u een optie een termijn van 6 weken, waarbinnen verzekerden de tijd moeten hebben om een keuze te maken voor de zorgpolis, in te laten gaan vanaf moment dat het aanbod daadwerkelijk gereed is, en verzekerden op deze manier op basis van volledige informatie een keuze kunnen maken? Zo nee, waarom niet? Welke termijn acht u nodig voor verzekerden om een goede keuze te kunnen maken?
Dit is geen goede optie. Zorgverzekeraars kunnen ook in de loop van het contractjaar nog een nieuwe zorgaanbieder contracteren als dat in het belang is van zijn verzekerden. Verzekerden moeten hun keuze dus baseren op de informatie die eind van het jaar beschikbaar is. Het aanbod kan daarna nog ruimer worden, dat is dan in het voordeel van de verzekerden. Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven moet de zorgverzekeraar alle zorg die met de polis in het vooruitzicht is gesteld vergoeden aan de verzekerde.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven vind ik het van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Wanneer bovenstaande optie niet mogelijk is, wat vindt u dan van de mogelijkheid verzekerden minimaal het recht te geven op hetzelfde pakket als vorig jaar bij hun huidige verzekeraar, als zorgverzekeraars laat zijn met contracteren? Deelt u de mening dat dit een noodzakelijke stok achter de deur is voor zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te bieden aan de verzekerden? Hoe kan dit vormgegeven worden?
Uit mijn antwoord op vraag 9 kunt u opmaken dat een dergelijke optie niet nodig is. Het is ook niet nodig om een extra stok achter de deur te organiseren, zorgverzekeraars hebben er nu al alle belang bij om zo tijdig mogelijk duidelijkheid te bieden aan verzekerden. Immers, als zij dat niet doen dan lopen zij het risico dat verzekerden voor een andere zorgverzekeraar kiezen die dat wel doet. Het is echter niet alleen aan zorgverzekeraars om tijdig duidelijkheid te kunnen bieden, zorgverzekeraars zijn bij de contractering afhankelijk van de zorgaanbieders om tijdig een contract de kunnen sluiten. Overigens verandert het basispakket ook al elk jaar, waardoor de suggestie ook niet praktisch is.
Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden als stelselverantwoordelijke?
Nee, dit kan ik niet afdwingen. Zorgverzekeraars moeten aan hun zorgplicht voldoen. Maar verder is het een zaak van zorgaanbieders en zorgverzekeraars om contracten te sluiten. Daar ben ik geen partij in.
Wat is uw mening over het feit dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet handhaaft op dit punt? Hoe is dat volgens u mogelijk, aangezien de NZa vorig jaar partijen nog had opgeroepen haast te maken en eerder te beginnen met de onderhandelingen? Welke mogelijkheden heeft de NZa volgens u om hierop in te grijpen, en waarom doet zij dit nu niet? Hoe kan de NZa volgens u verzekerden tegemoet komen?3
De NZa heeft in haar Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten vastgelegd dat zorgverzekeraars op 19 november kenbaar moeten maken met welke zorgaanbieders voor welke vormen van zorg een contract is afgesloten voor de betreffende polis en of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Daarnaast moeten zorgverzekeraar transparant zijn bij welke zorgaanbieders plafondafspraken zijn gemaakt. Op die manier weet een verzekerde bij het afsluiten van een polis of en in welke mate een eventuele arts van zijn voorkeur gecontracteerd is en welke gevolgen dit heeft voor de vergoeding. Een verzekerde kan daar dan bij het afsluiten van een polis rekening mee houden. De NZa zal erop toezien dat zorgverzekeraars dit doen en daar zo nodig op handhaven. Als de zorgverzekeraar zich niet aan de afspraak houdt dan kan de NZa de zorgverzekeraar hierop aanspreken en een sanctie opleggen op basis van de regeling «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars voor consumenten». Dit is het geval als de zorgverzekeraar zich in het algemeen niet aan de afspraken houdt. NZa heeft hiervoor signalen nodig.
In welke mate kunt u garanderen dat verzekerden recht hebben op zorg op de locatie die volgens de verzekeraar is gecontracteerd (of in het geval van restitutiepolissen, daadwerkelijk vrije keuze in zorgaanbieders hebben), en dat zij niet onaangenaam verrast worden door budgetplafonds, waardoor ze als verrassing toch niet ergens anders terecht kunnen?4
Zie antwoord vraag 12.
Is naar uw mening voor een verzekerde duidelijk en begrijpelijk aangegeven op de sites van alle zorgverzekeraars of deze met een budgetplafond werken, en wat daarvan de gevolgen zijn? Zo nee, welke actie wordt ondernomen richting zorgverzekeraars die hier niet aan voldoen?
Zie antwoord vraag 12.
Informele zorg en persoonsgebonden budgetten |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke handvatten de wet aan gemeenten en burgers biedt om wel of niet een persoonsgebonden budget (pgb) te verstrekken, en in het bepalen van de omvang van het pgb met betrekking tot het regelen van ondersteuning binnen het informele netwerk van bijvoorbeeld partner of buren?
In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geregeld dat een pgb ook kan worden ingezet om ondersteuning binnen het informele netwerk te kunnen betalen. Gemeenten hebben daarbij beleidsvrijheid om, binnen de daartoe geldende wettelijke kaders, in de verordening vast te leggen in welke situaties en onder welke voorwaarden een pgb mogelijk is. Daarbij is het niet mogelijk om in de verordening het gebruik van het pgb voor niet-professionele zorg geheel uit te sluiten. Voor de Wmo 2015 is het alleen mogelijk voorwaarden te stellen aangaande het tarief.
Gemeenten kunnen de hoogte van het tarief voor het pgb bepalen. Hierbij kunnen zij differentiatie aanbrengen binnen de tarieven. Gemeenten kunnen in de verordening onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door professionele hulpverleners en die door het sociale netwerk.
In hoeverre klopt het dat, bij wet, een pgb voor informele zorg mogelijk blijft, maar alleen als de eerste 10 uur aan informele zorg voor rekening van het huishouden komt?
Het is aan de gemeente om te oordelen wat in een individuele situatie voor rekening komt van het eigen sociale netwerk. Daar dient een zorgvuldig onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte of hulpvraag van de cliënt aan vooraf te gaan, waarin ook de rol van het netwerk aan de orde komt. Het categoraal uitsluiten van de eerste 10 uur per week van informele ondersteuning of informele jeugdhulp middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kunt u aangeven in hoeverre het in lijn met de wet is als gemeenten ervoor kiezen geen pgb meer te verstrekken voor dagbesteding of behandeling in het informele netwerk?
In het algemeen kan een gemeente een pgb niet uitsluiten voor een bepaalde vorm van jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning. Wel kan de gemeente in een individuele casus tot het oordeel komen dat de jeugdhulp of ondersteuning niet passend is of niet van goede kwaliteit is. Het categoraal uitsluiten van de dagbesteding en behandeling van informele ondersteuning middels een pgb verhoudt zich daarom in mijn ogen niet tot de uitgangspunten van de Wmo 2015
en de Jeugdwet, waarin via een zorgvuldige individuele afweging wordt bezien of ondersteuning of hulp nodig is.
Kent u het bericht «wel of geen pgb als je voor je partner of kind zorg»? Wat is uw reactie op het feit dat sommige gemeenten zorg voor kind of partner als gebruikelijke zorg zien, terwijl er toch situaties zijn waarin geen sprake is van «gebruikelijke» zorg, maar van indicatieve zorg?1
Gemeenten kunnen in de verordening nader bepalen wat in dit kader verstaan wordt onder «gebruikelijke hulp» van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Het wordt wenselijk geacht dat gemeenten op het punt van de gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen. Het opstellen van een objectief afwegingskader wat betreft de afbakening en inzet van gebruikelijk hulp kan voorkomen dat er sprake is van toeval of van willekeur. Dat laat onverlet dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager.
Kunt u aangeven of het klopt dat gemeenten het criterium «bovengebruikelijke zorg» hebben geschrapt, dat eerder wel door het indicatie-orgaan CIZ gebruikt werd om onderscheid te maken tussen normale zorg en bovengebruikelijke zorg?
In de Jeugdwet en in de Wmo 2015 is de term «bovengebruikelijke zorg» niet opgenomen. Gemeenten kunnen gebruik maken van het protocol Gebruikelijke Zorg van het CIZ waarin deze terminologie wel wordt gebruikt, maar zijn dit niet verplicht. Gemeenten moeten de beslissing tot toekenning van een voorziening of jeugdhulp, en de daarbij behorende hoogte het pgb, blijven motiveren omdat het gaat om een individuele beoordeling.
Bent u bereid met de VNG in gesprek te gaan om te kijken hoe er duidelijkheid kan komen voor gemeenten over wat wel en niet onder normale zorg valt, omdat blijkt dat de belangenvereniging Per Saldo in bijna 200 soortgelijke zaken bezwaar heeft gemaakt tegen de besluiten van de gemeente voor het niet toekennen van een pgb en in 90% van de behandelde zaken, tot nu toe, gelijk heeft gekregen?2
Navraag bij Per Saldo leert dat er bij 200 zaken die in brede zin over pgb gaan bezwaar is gemaakt. Deze 200 zaken gaan niet specifiek over informele zorg maar over allerlei zaken rondom pgb. De meeste zaken lopen nog en wachten op een uitspraak. Bij 50 zaken – die in brede zin over pgb gaan – is een uitspraak bekend. Per Saldo heeft in 90% van die 50 zaken gelijk gekregen. Het is nu nog te vroeg om een beeld te krijgen wat gemeenten met die uitspraken doen en of zij hun beleid erop gaan aanpassen. Ik vertrouw erop dat gemeenten als gevolg van een bezwaar hun beleid hierop aanpassen. Ik zal hierover met de VNG in overleg gaan.
Bent u bereid deze vragen vóór het Algemeen overleg Voortgang trekkingsrecht pgb voorzien op 10 december 2015 te beantwoorden?
Ja.
De belangenvereniging voor mantelzorgers, Mezzo, vindt het belangrijk dat er aandacht is voor de positie van mantelzorgers. «Gemeenten moeten mantelzorgers ondersteunen en waarderen. Tijdens een keukentafelgesprek bespreken gemeente, zorgvrager en mantelzorger de situatie. Wat kan de zorgvrager zelf doen, op welke fronten kan de mantelzorger – en anderen uit het netwerk – inspringen en tegelijkertijd waar is ook ondersteuning vanuit de professionele zorg gewenst. Wanneer de zorg met een pgb kan worden ingekocht, kan de zorgvrager ervoor kiezen om de mantelzorger uit te betalen of om een professional hiervoor in te huren. Het gaat hier dan om geïndiceerde zorg. Als de mantelzorger aangeeft dat de situatie nu of in de toekomst niet meer houdbaar is moet de gemeente hierover een serieus gesprek voeren, maatwerk leveren en mantelzorgers ondersteunen. Daar waar de mantelzorger het niet eens is met uitkomst van het gesprek kan een mantelzorger een bezwaarschrift indienen of zich wenden tot de Wmo-raad of de gemeenteraad», aldus directeur Liesbeth Hoogendijk van Mezzo.
Het bericht dat de VNG een pilot ‘reguleren mengvormen winkel/horeca’ start |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de nieuwe pilot «reguleren mengvormen winkel/horeca» van de VNG? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 28 april 2015 heb ik een Kamerbrief verstuurd waarin ik weergeef wat mijn oordeel is over de toenmalige pilot van de G4.2 Ik heb toen gemeld dat de Drank- en Horecawet (DHW) geen ruimte biedt voor de pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd.
Klopt het dat de VNG in deze pilot ook experimenten wil laten uitvoeren, waarin gedoogd wordt dat er enkele specifieke artikelen van de Drank- en Horecawet worden overtreden, en daarbij dus veel verder wil gaan dan «inventariseren en onderzoeken» zoals zij op haar website beweert? Kunt u vervolgens aangeven om welke artikelen het gaat? Wat is uw reactie hierop? Is de berichtgeving van de VNG in deze misleidend geweest?2
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat de VNG, samen met gemeenten en ondernemers, verder wil gaan dan uitsluitend inventariseren. In de VNG toelichting op de pilot wordt gesproken over het bijhouden van een toename van alcoholverkooppunten en van horeca die producten en diensten gaan verkopen. Ik heb hierover een brief gestuurd aan de voorzitter van de VNG. Ik ga er vanuit dat de VNG pilot wordt aangepast.
Is het vervolgens correct dat in totaal 1250 ondernemers aan de pilot mogen meedoen, en dat de pilot niet in alle onderdelen begeleid wordt met onderzoek, maar dat de gemeenten tijdens de pilot zelf moeten onderzoeken of er sprake is van een eventuele toename van alcohol-gerelateerde problematiek? Vindt u dit ook onwenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de informatie die ik heb ontvangen maak ik op dat er maximaal 50 gemeenten mee doen met de pilot en in iedere deelnemende gemeente maximaal 25 ondernemers. In totaal kunnen er inderdaad maximaal 1.250 ondernemers deelnemen aan de pilot. Deze situatie vind ik inderdaad onwenselijk en, zoals ook gemeld bij vraag 2, heb ik hierover een brief gestuurd aan de VNG.
Wordt volgens u in de pilot de functiescheidingsregel van de Drank- en Horecawet overtreden? Zijn dergelijke pilots zoals de VNG voorstelt wel toegestaan volgens de Drank- en Horecawet? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, gaat u deze pilot verbieden omdat de wet wordt overtreden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 biedt de DHW geen ruimte voor een pilot waarbij verboden uit de DHW worden gedoogd. Ik ga er dan ook vanuit dat de VNG haar pilot zal aanpassen (zie ook vraag 6).
Was u ervan op de hoogte dat de VNG deze pilot (op deze wijze) wilde gaan starten? Zijn hier overleggen over geweest tussen de VNG en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wanneer, wie waren daarbij aanwezig, en wat is hier precies besproken? Kan de Kamer de verslagen van deze gesprekken ontvangen?
Ik ben door de VNG niet geïnformeerd over het op deze wijze starten van de pilot. Er is het afgelopen jaar op meerdere momenten contact geweest over deze pilot met de VNG. De boodschap van VWS richting de VNG is steeds gelijk geweest aan de eerder genoemde lijn uit mijn brief van 28 april jl.
Welke bestuursrechtelijke mogelijkheden heeft de rijksoverheid precies als gemeenten experimenten toestaan die in strijd zijn met de Drank- en Horecawet? Bent u in dit geval bereid van deze mogelijkheden gebruik te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat er alleen geëxperimenteerd wordt binnen de wettelijke kaders. Mocht dit niet het geval zijn dan zal ik deelnemende gemeenten hierop aanspreken.
De schending van privacy door gemeenten in de jeugdzorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Hoe gaan gemeenten om met privacy bij de uitvoering van de nieuwe Jeugdwet?» van De Monitor?1
Ja
Deelt u de mening dat het delen van medische dossiers via reguliere post of onbeveiligde e-mail strijdig is met de zorgvuldigheidsvereisten die in artikel 6 van de Wet bescherming persoonsgegevens worden gesteld? Wat vindt u hiervan?
In de Privacy Impact Assessment Jeugdwet (PIA) die wij hebben laten uitvoeren, zijn de waarborgen voor gegevensverwerking nader uitgewerkt. De open norm van artikel 13 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is voor de medische sector nader ingevuld door NEN 7510 en subnormen NEN 7512 en NEN 7513. Zoals ook in de PIA is opgemerkt, zijn deze normen relevant voor gemeenten als toetsingskader voor de in te richten beveiliging. Ze zijn in elk geval richtinggevend om het niveau van beveiliging te beoordelen en vorm te geven. Wij hechten er aan dat gemeenten zorgvuldig met de privacy van kinderen en hun ouders omgaan en dat zij per geval aan de hand van deze normen afwegen of de reguliere post of e-mail verantwoord is te gebruiken.
Het college van B&W is primair verantwoordelijk om er voor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving.
Wat vindt u van het bericht dat verschillende ambtenaren, zonder medische achtergrond, het medische dossier van kinderen kunnen inzien? Voldoet dit in uw ogen aan alle zorgvuldigheidsvereisten die worden gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens, de daaraan gekoppelde verwerkingsbasis in de Jeugdwet, en daaronder hangende regelgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het medische dossier is in handen van de hulpverlener. Deze hulpverlener heeft een geheimhoudingsplicht (artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek en artikel 7.3.11, eerste lid, Jeugdwet). De hulpverlener kan een gemeenteambtenaar zijn werkzaam in een wijkteam, die tevens belast is met de hulpverlening in het gezin.
Het kan nodig zijn dat de gemeenteambtenaar – anders dan de hulpverlener die al bij het gezin betrokken is – een individuele beschikking moet afgeven of een rekening moet betalen. Daarvoor heeft die gemeenteambtenaar ersoonsgegevens nodig. Welke gegevens dat precies moeten zijn, is niet op voorhand te zeggen. In ieder geval is duidelijk dat dit niet het gehele medische dossier mag betreffen. De (nadere) memorie van antwoord op het wetsvoorstel dat tot de Jeugdwet heeft geleid en de PIA Jeugdwet geven een nadere invulling over welke persoonsgegevens verstrekt mogen worden voor het uitvoeren van de gemeentelijke taken.
Daarnaast geeft de tijdelijke ministeriële regeling (Stcrt. 2015, 24278) exact aan welke persoonsgegevens aan de gemeente versterkt mogen worden voor de bekostiging.
Het college van B&W is primair verantwoordelijk om er voor te zorgen dat de gemeente voldoet aan de (wettelijke en in de gemeente afgesproken) vereisten ten aanzien van informatiebeveiliging en privacybescherming. De gemeenteraad ziet hier op toe. Het Cbp houdt vanuit de wettelijke kaders toezicht op de vraag of de gemeenten voldoen aan de beveiligingseisen en de privacywetgeving.
Hoeveel gemeenten hebben sinds de decentralisatie van de jeugdzorg per 1 januari 2015 onrechtmatig gehandeld door persoonsgegevens te vragen die niet voorkomen bij de cumulatieve opsomming die hierover wordt gemaakt in artikel 10.4, derde 3 van de Jeugdwet?
Als gemeenten onrechtmatig persoonsgegevens bij aanbieders opvragen, dan ziet de gemeenteraad toe op het handelen in deze van het college van burgemeester en wethouders. Om gemeenteambtenaren voor te lichten worden thans Masterclasses privacy 3D en Jeugdwet gegeven. Naast de hierboven genoemde PIA, zijn er PIA’s verricht voor de beleidsinformatie, eenmalige gegevensoverdracht, de Collectieve Opdrachten Routeer Voorziening (CORV) en het berichtenverkeer in het Sociaal Domein. Ter informatie is ook een privacyfolder jeugdhulp gepubliceerd. Ook de VNG steekt veel energie in het bekend maken van ambtenaren met de privacy vereisten, zie https://vng.nl/onderwerpenindex/sociaal-domein/informatievoorziening-sociaal-domein-isd
Bij hoeveel gemeenten is schending van het beroepsgeheim geconstateerd dat uit hoofde van artikel 21, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens rust op ambtenaren die zorggegevens van jeugdzorgcliënten verwerken?
Als gemeenten de privacywetgeving schenden, kunnen partijen de gemeenteraad hierover informeren en zij kunnen een melding doen bij het Cbp. Al naar gelang het oordeel van de gemeenteraad of de reactie van het Cbp zal de gemeente haar beleid moeten aanpassen. Hiernaast heeft mevrouw Kriens, directeur VNG, in de uitzending van De Monitor gemeld dat zij, mits haar de namen van de gemeenten worden gegeven, die gemeenten zal aanspreken op het overtreden van privacyregelgeving.
Welke maatregelen worden getroffen tegen gemeenten die op de in vraag 3 en 4 genoemde wijze onrechtmatige inbreuk maken in de privacy van jeugdzorgcliënten?
Zie antwoorden 4.
Welke inspanningen worden door het kabinet getroost om gemeenten te wijzen op de plichten die zij hebben ten aanzien van het bewaken van de privacy van jeugdzorgcliënten, waaronder specifiek de plicht inzage in medische dossiers zoveel mogelijk te beperken, en het beroepsgeheim voor ambtenaren die deze gegevens verwerken uit hoofde van artikel 21, tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens?
Zie de antwoorden 2, 3, en 4.
Verslaving aan sociale media |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vooral meisjes verslaafd aan sociale media»?1
Ja.
Wat vindt u van de cijfers in dit bericht? Heeft u voldoende zicht op trends onder jongeren?
Dit bericht is gebaseerd op het Belevingenonderzoek «Jongeren over sociale media» van CBS. Een CBS Belevingenonderzoek is bedoeld om een beter beeld te krijgen van de gevoelens en ontwikkelingen in de samenleving. Het onderzoeksrapport «Jongeren over sociale media» is gebaseerd op de antwoorden van ruim 4.000 jongeren in de leeftijd van 12 tot 25 jaar.
Een op de zes jongeren noemt zichzelf «verslaafd» aan sociale media. Dit is echter niet hetzelfde als de diagnose verslaafd volgens de verslavingszorg, die door een deskundige moet worden vastgesteld en waar mijn beleid op is gebaseerd. Uit de verslavingszorg komen vooralsnog geen signalen waaruit is af te leiden dat het gebruik van sociale media zorgwekkend is. Er worden slechts sporadisch jongeren met «sociale media verslaving» behandeld.
In hoeverre heeft u voldoende inzicht in deze negatieve gevolgen van het gebruik van sociale media? Acht u uitgebreider onderzoek nodig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Nee. Via de cijfers van de verslavingszorg blijf ik de ontwikkelingen volgen. Gezien de geringe hulpvraag van jongeren zie ik vooralsnog geen reden actie te ondernemen.
In hoeverre heeft de verslavingszorg voldoende expertise om jongeren met een sociale mediaverslaving te helpen? Hoeveel mensen hebben zich de afgelopen jaren bij reguliere verslavingsinstellingen gemeld met een sociale mediaverslaving? Hoe vaak betrof dit minderjarigen, en om welk percentage meisjes gaat het?
De verslavingszorg kan jongeren met een sociale mediaverslaving behandelen met cognitieve gedragstherapie, motivationele gespreksvoering en psychosociale begeleiding. Bij de verslavingszorg kloppen vooral ouders aan met lichte hulpvragen over de omgang met het sociale media gebruik van hun kinderen. Sporadisch wordt een behandeltraject gestart. Als een behandeling nodig is, is er meestal sprake van gecombineerde problematiek.
De verslavingszorg registreert verslavingen aan sociale media onder de titel «internetverslaving». Volgens de kerncijfers verslavingszorg heeft in de «categorie» Overige Verslavingen (4% van de totale hulpvraag) 15% van de hulpvragen (392 in aantal) te maken met internetverslavingen. Hoeveel hiervan betrekking hebben op sociale media is niet bekend.
Deelt u de opvatting dat jongeren geleerd moet worden op gezonde wijze gebruik te maken van sociale media? Wat doet u om jongeren op een gezonde manier te leren omgaan met sociale media? Kunt u een overzicht geven van de reguliere onderwijsprogramma’s?
Ja, dit kan een belangrijk onderdeel zijn van de opvoeding (door ouders en verzorgers), en scholen kunnen hierin een ondersteunende rol spelen. Door op een goede en veilige manier om te kunnen gaan met (de ontwikkelingen in de) diverse vormen van media, zijn jongeren beter voorbereid op participatie in de maatschappij.
Ouders kunnen in de opvoeding veel doen. Ze kunnen zelf het goede voorbeeld geven, extreem gebruik van sociale media signaleren en met hun kinderen te bespreken.
Scholen kunnen daarbij ondersteunen door bijvoorbeeld programma’s als Mediawijsheid en Gezonde School in te zetten. Deze programma’s worden ondersteund vanuit OCW en VWS.
Een overzicht van reguliere onderwijsprogramma’s voor het omgaan met media in den brede is te vinden op de website van Mediawijsheid (www.mediawijsheid.nl). In de brief van de Staatssecretaris OCW aan de Tweede Kamer van 29 juni 2015 (Kamerstukken II, 2014–2015, 31 434 nr. 7) is inzichtelijk gemaakt welke acties specifiek gericht zijn op Mediawijsheid. Daarnaast is een overzicht van onderwijsprogramma’s op omgaan met media in relatie tot specifieke gezondheidsvaardigheden te vinden in de database van Gezonde School.
Hoe trekt u bij de gerichte beleidsvorming op met uw collega’s op van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Bent u bereid meer aandacht te schenken aan het voorkomen van ongezond sociaal mediagebruik? Zo ja, hoe gaat u gericht beleid maken? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van VWS en OCW werken nauw samen op het gebied van gezondheidsbevordering in en rondom het onderwijs. De inzet op gezond mediagebruik is hier een onderdeel van. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 oktober 2015 over preventief gezondheidsbeleid (Kamerstukken II, 2015–2016, 31 899 nr. 26), zal ik u samen met mijn collega’s van OCW na de zomer van 2016 informeren over onze visie en inzet op Gezonde School vanaf 2017 en verder.
Misstanden in de vrouwenopvang |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is in de vrouwenopvang in Heemskerk? Hoe verhoudt dit zich tot het commentaar van S. Musa van Femmes for Freedom en klokkenluider Amina die vertellen over de uitbuiting, slechte hygiëne, intimidatie en zelfs prostitutie dat plaatsvond in deze vrouwenopvang? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Op 3 december 2015 heeft de verantwoordelijke wethouder van centrumgemeente Haarlem mij een brief geschreven met zijn reactie op het onderzoek dat is uitgevoerd door mevrouw J. Haanstra en het rapport «Perspectief» dat zij op basis daarvan heeft opgesteld. Ik zal het rapport en de begeleidende brief als bijlage bij de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties voegen en daarin mijn reactie gegeven. U ontvangt deze rapportage zo spoedig mogelijk.
Waarom vindt u het niet nodig onderzoek te laten doen door de Inspectie SZW naar de arbeidsomstandigheden in Heemskerk, omdat zij in 2011 en 2014 al inspectie hebben gedaan, terwijl de misstanden in 2015 aan het licht kwamen? Is het juist niet goed om opnieuw een onderzoek uit te voeren?2
Omdat de signalen geen betrekking hadden op de arbeidsomstandigheden bij Blijfgroep, was er geen rol weggelegd voor de Inspectie SZW. Ik ben van mening dat de verantwoordelijke wethouder samen met de instelling de juiste weg heeft bewandeld naar aanleiding van de signalen over mogelijke misstanden.
Bent u ervan op de hoogte dat in de radiouitzending wordt aangegeven dat het onafhankelijk onderzoek dat gestart is naar de misstanden in de vrouwenopvang in Heemskerk geen onafhankelijk onderzoek blijkt te zijn? Kunt u hierop reageren?
Ik ben ervan op de hoogte dat in de genoemde radiouitzending het standpunt is ingenomen door de geïnterviewden dat het onderzoek niet onafhankelijk zou zijn, omdat Blijf Groep de opdrachtgever is. Mijn mening hierover is dat het gegeven dat de Blijf Groep de opdrachtgever is, in beginsel niet aan de onafhankelijkheid in de weg hoeft te staan. Het is niet direct aan mij om een oordeel te geven over de vraag of de vermeende misstanden op deze wijze voldoende onderzocht zijn. Dit oordeel is primair aan de verantwoordelijke wethouder: hij moet toezicht houden op deze voorziening. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ga ik in mijn voortgangsrapportage in op het rapport en de begeleidende brief van de wethouder.
Wilt u reageren op het commentaar in het radiointerview waarin aangegeven wordt dat de problemen in de vrouwenopvang groter zijn dan alleen in Haarlem en Alkmaar, en dat er ook in Friesland, Limburg en in het oosten van Nederland signalen zijn van misstanden in de vrouwenopvang? Ontvangt u deze signalen ook? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is contact geweest tussen mijn ministerie en de directeur van Femmes For Freedom op 16 juli 2015. Door haar werd in algemene zin het signaal afgegeven dat er sprake zou zijn van misstanden in de vrouwenopvang. Op dat moment is geen melding gedaan van de instelling die het zou betreffen noch van de verantwoordelijke centrumgemeente, omdat de directeur van Femmes For Freedom absolute vertrouwelijkheid had toegezegd richting betrokkenen. De afspraak is gemaakt dat zodra het mogelijk zou zijn een instelling of een verantwoordelijke centrumgemeente te identificeren deze informatie aan het ministerie gemeld zouden worden, zodat de verantwoordelijken hierop zouden kunnen worden aangesproken. Op 26 augustus 2015 heeft de directeur van Femmes For Freedom gemeld dat er misstanden zouden zijn bij Blijf Groep, locatie Heemskerk. Onmiddellijk is contact opgenomen met de verantwoordelijke centrumgemeente en de directie van Blijfgroep. Zij waren reeds op de hoogte en hebben de verdere acties in gang gezet.
Ik heb voorts navraag laten doen bij de Federatie Opvang en de VNG of bij hen signalen zijn gemeld. Hen zijn geen signalen bekend.
Opgemerkt zij dat het belangrijk is dat misstanden zo snel mogelijk en zo concreet mogelijk bij de verantwoordelijke wethouder worden gemeld. De centrumgemeenten zijn ervoor verantwoordelijk toezicht te houden op de (kwaliteit van de) geboden voorzieningen.
Het bericht dat verzekeraars nog niet alle contracten met ziekenhuizen hebben gesloten maar dat patiënten nu wel hun zorgverzekering moeten kiezen |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen», en «Patiëntenvereniging boos op zorgverzekeraars»?1 2
ja
In hoeverre deelt u de mening dat het onwenselijk is dat verzekerden op dit moment de keuze moeten maken voor een zorgverzekering voor 2016, maar dit op basis van onvolledige informatie moeten doen, omdat nog niet alle contracten tussen verzekeraars en ziekenhuizen rond zijn?
Ik vind het belangrijk dat een verzekerde op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De verzekerde moet op tijd duidelijkheid hebben over de polisvoorwaarden. Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben op 19 november van dit jaar een deel van de ziekenhuizen nog niet gecontracteerd. Ik deel uw mening dat dit niet optimaal is. De verzekerde kan op de polis zien welke zorg de zorgverzekeraar aanbiedt. Alle zorg die daarop staat aangegeven moet in ieder geval door de zorgverzekeraar worden geleverd. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Ik heb in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Welke mogelijkheden en oplossingen ziet u voor degenen die nu een naturaverzekering afsluiten, maar niet weten op basis van welke voorwaarden dit is? Kunt u aangeven of deze personen wijzigingen kunnen doorvoeren in de door hun gekozen premie, zoals vorig jaar door Achmea is toegestaan?
De zorgverzekeraar moet op 19 november aan verzekerden duidelijk maken wat de polisvoorwaarden zijn. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben kan de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, moet de zorgverzekeraar de kosten alsnog vergoeden.
Kunt u aangeven in hoeverre de ontstane situatie knelt met het hoofdlijnakkoord waarin is afgesproken dat de afspraken tussen verzekeraars en ziekenhuizen op 19 juni 2015 rond moeten zijn? Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat deze situatie zo snel mogelijk wordt opgelost, en volgend jaar niet nogmaals voorkomt?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. Het heeft bij mij, maar ook bij zorgaanbieders en zorgverzekeraars de voorkeur om op 19 november klaar te zijn met het gehele contracteerproces. Ik heb in de voortgangsrapportage van Kwaliteit loont aangegeven dat ik in overleg treedt met aanbieders en verzekeraars om afspraken te maken over de contracteringstermijnen- en processen.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) niet gaat handhaven? In hoeverre is dit in uw ogen een verstandige keuze? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zonodig ook op wel op handhaaft.
Kunt u aangeven waarom het voor het tweede jaar op rij niet gelukt is het hoofdlijnenakkoord na te leven? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit te onderzoeken?
De afspraak in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg heeft betrekking op het inzicht in het gecontracteerde aanbod. Zorgverzekeraars bieden dit inzicht. De zorg die wordt aangeboden in de polis moet worden geleverd. Daarover kan geen misverstand bestaan. Ik vind het desondanks van groot belang dat de contracten zoveel mogelijk voor 19 november worden afgesloten. Ik zal daarover nader in gesprek gaan met betrokken partijen.
Bent u bereid deze vragen voor het einde van deze maand te beantwoorden, zodat mensen in december een weloverwogen keuze kunnen maken?
Ja
Het bericht “Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016” |
|
Mona Keijzer (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brabant Zorg sluit geen contract af met DSW en Menzis voor wijkverpleging in 2016» en zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ik ken dit bericht. Daarnaast heb ik ook kennis genomen van de reactie van DSW en Menzis op dit bericht. In algemene zin is het jammer als twee partijen onderling niet tot een overeenstemming kunnen komen, in het belang van hun verzekerden. Het is aan partijen om hun eigen afwegingen te maken.
Wijken de maximale tarieven van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) die volgend jaar voor wijkverpleging door zorgverzekeraars gehanteerd gaan worden af van die van dit jaar? Kunnen de verschillen inzichtelijk worden gemaakt?
De maximumtarieven die door de NZa zijn afgegeven voor zowel 2015 als 2016 zijn bekend. De tarieven voor 2016 zijn als gevolg van indexering naar beneden bijgesteld. Dit komt omdat de ontwikkeling van de kosten in 2015 lager is dan vooraf geraamd; daardoor zijn de tarieven voor 2016 ook neerwaarts bijgesteld. De tarieven zijn opgenomen in de tariefbeschikking Verpleging en Verzorging (voor 2015: TB-CU-7098–01 en voor 2016: TB-CU-7119–01).
Wat vindt u ervan dat BrabantZorg stelt dat de vergoeding van de verzekeraars niet toereikend is om cliënten goede zorg (hier wijkverpleging) te kunnen bieden?
In 2016 wordt de wijkverpleging door zorgverzekeraars ingekocht voor de eigen verzekerden en heeft elke zorgverzekeraar zijn eigen zorginkoopbeleid ingezet. Ik heb geen inzicht in de onderbouwing van het standpunt van BrabantZorg en vind het ook niet mijn taak daar een oordeel over te hebben. Ik constateer dat BrabantZorg met DSW en Menzis helaas niet tot een contract heeft kunnen komen. BrabantZorg heeft wel met andere verzekeraars contracten gesloten, net zoals DSW en Menzis ook met andere zorgaanbieders contracten hebben gesloten.
Wat is de consequentie hiervan voor verzekerden bij DSW en Menzis die gebruik maken/moeten maken van wijkverpleging?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht. Dat betekent dat een zorgverzekeraar voldoende zorg moet inkopen voor zijn verzekerden. Deze zorg moet bereikbaar zijn, tijdig geleverd kunnen worden en de kwaliteit dient op orde te zijn. Verzekerden van DSW en Menzis zijn dus altijd verzekerd van goede zorg.
BrabantZorg heeft haar klanten een brief gestuurd waarin wordt uitgelegd wat de gevolgen voor hen zijn. In deze brief worden de mogelijkheden geschetst om te zorgen dat de zorg die de klanten nodig hebben vergoed wordt via een zorgverzekeraar.
DSW heeft mij laten weten dat het feit dat BrabantZorg geen contract met DSW afsluit geen gevolgen heeft voor de zeven verzekerden van DSW. Deze verzekerden zijn door DSW gebeld om ze te informeren dat de zorg gecontinueerd kan worden. De verzekerden van DSW kunnen zorg van BrabantZorg ontvangen als niet-gecontracteerde zorgaanbieder. DSW zal de zorg van BrabantZorg aan haar verzekerden volledig vergoeden.
Menzis heeft mij laten weten dat zij in de regio waar BrabantZorg actief is voldoende zorgaanbieders gecontracteerd heeft voor wijkverpleging waar verzekerden terecht kunnen. Verzekerden die al gebruik maken van de diensten van BrabantZorg kunnen zorg blijven ontvangen van deze aanbieder tegen het restitutietarief. Daarnaast kunnen verzekerden vanuit Menzis bemiddeling ontvangen richting een andere gecontracteerde zorgaanbieder. Als verzekerden van Menzis toch gebruik willen maken van de zorg van BrabantZorg, dan zal hiervoor een vergoeding aan de verzekerde gegeven worden conform artikel 13 van de zorgverzekeringswet. Menzis houdt de ontwikkelingen in de wijkverpleging in deze regio nauwgezet in de gaten.
In de brief van 2 november 2015 «Halfjaarcijfers Wijkverpleging» staat een kopje met de «ontvangen en gedeclareerde zorg»; kunt u omschrijven wat hier precies mee bedoeld wordt? Zit hier ook persoonsgebonden budget (pgb) zorg in en niet gecontracteerde zorg?2
Met ontvangen en gedeclareerde zorg wordt bedoeld dat deze zorg geleverd is en dat deze ook al gedeclareerd is bij de zorgverzekeraar. Daarbij kan het gaan om zorg die gedeclareerd is door gecontracteerde of niet-gecontracteerde zorgaanbieders of om uitgaven PGB’s. Deze uitgaven zijn dus inmiddels bekend bij de zorgverzekeraars. Daarnaast hebben de zorgverzekeraars een schatting gemaakt van de kosten die naar verwachting nog gedeclareerd zullen worden, zowel over de eerste zes maanden als de laatste maanden van 2015.
Beschikt u inmiddels over meer definitieve cijfers wijkverpleging voor het eerste half jaar van 2015?
Onlangs zijn van het Zorginstituut geactualiseerde cijfers ontvangen, gebaseerd op opgaven van zorgverzekeraars. Deze opgaven betreffen de zorg die reeds gedeclareerd is over de eerste negen maanden van 2015 plus een door de verzekeraars gemaakte schatting van de kosten die nog gedeclareerd zullen worden.
(bedragen in € mln)
Opgave
Ontvangen en gedeclareerde zorg
Totaal te verwachten schadelast
O.b.v. de eerste zes maanden 2015
1.162,6
3.152,2
O.b.v. de eerste negen maanden 2015
2.003,9
3.211,8
NB Binnen het kader voor wijkverpleging worden ook uitgaven voor experimenten ketenzorg dementie gerekend. Deze worden nu geraamd op € 6,3 miljoen.
Aangezien het kader 2015 voor wijkverpleging € 3.167,3 miljoen bedraagt (zie VWS-begroting 2016, pagina 198), kan op basis van deze cijfers worden geconstateerd dat verzekeraars verwachten dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden. Het betreft echter nog steeds voorlopige cijfers. Pas in het voorjaar van 2016 zal meer zicht ontstaan op de daadwerkelijke realisatie van de uitgaven voor wijkverpleging in 2015.
Kunt u vervolgens de verschillen per regio uiteenzetten, het aantal uren Intensieve Kindzorg (IKZ), het aantal uren palliatieve zorg, pgb-declaraties en niet-gecontracteerde zorg en het aantal uren casemanager dementie? Zo nee, waarom kan dat niet, en hoe kunt u dan in de brief van 2 november 2015 aangeven dat er 15 miljoen euro beschikbare ruimte is?
Er bestaat alleen inzicht in de totale declaraties verpleging en verzorging. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar IKZ, casemanagement dementie en palliatieve zorg. Voor deze onderdelen worden uren verpleging en verzorging gedeclareerd. De declaraties zijn niet op vooraf bepaalde regio’s ingedeeld. De in de brief gemelde ruimte van € 15 miljoen is berekend door het verschil te nemen tussen het kader wijkverpleging 2015 in de VWS-begroting 2016 en de totaal te verwachten schadelast. Uit de nieuwe informatie in het antwoord op vraag 6 kunt u lezen dat er inmiddels geen sprake meer is van een verwachte onderschrijding, maar dat op grond van de nieuwe cijfers verwacht wordt dat het kader met circa € 50 miljoen wordt overschreden.
Hoe verklaart u het verschil met de Vektis-cijfers die 300 miljoen hoger zijn dan de cijfers in diezelfde brief?
De Vektis-cijfers en de opgave van het Zorginstituut verschillen omdat het peilmoment van het Zorginstituut verschilt van de Vektiscijfers. Ik heb meerdere keren aangegeven dat het lopende het jaar niet mogelijk is om conclusies te trekken op basis van voorlopige cijfers. Daarom ben ik ook uiterst voorzichtig met het interpreteren van de cijfers.
Aangezien het inmiddels november 2015 is, het vierde kwartaal van 2015, kan de Kamer de cijfers van het eerste half jaar 2015 inclusief het derde kwartaal ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers van het Zorginstituut tot en met het derde kwartaal zijn onlangs ontvangen en zijn in mijn reactie op bovenstaande vraag zes opgenomen.
Bent u van mening dat zorg zodanig contracteren en inkopen dat de zorgplicht ook geëffectueerd wordt ook betekent dat er een bepaalde mate van keuzevrijheid is? Bent u van mening dat mensen moeten kunnen kiezen uit meerdere, minstens twee, aanbieders? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden. Deze zorg moet tijdig geleverd kunnen worden, bereikbaar zijn en de kwaliteit moet op orde zijn. Voor verzekerden mag er geen hinderpaal zijn om zorg af te nemen bij de zorgaanbieder van zijn keuze. Zorgverzekeraars contracteren in de regel meerdere zorgaanbieders in elke regio om daarmee keuzemogelijkheden te bieden aan hun verzekerden.
Hoe zorgt u ervoor dat de zorgverzekeraars ook hun zorgplicht voor de wijkverpleging kunnen invullen?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden, dat geldt voor de wijkverpleging net als voor andere zorg. De NZa houdt hier toezicht op.
Hoe gaat u om met de werking van het Macrobeheersinstrument (MBI), indien de zorgverzekeraar niet in staat is om binnen het huidige budget zijn zorgplicht te vervullen?
De zorgplicht betekent dat iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft, die ook krijgt. Aan de hand van de realisatiecijfers wordt gemonitord hoe het staat met de contractering en of de verwachte schadelast past binnen het kader voor de wijkverpleging. Op basis van de realisatiegegevens van 2015 wordt bekeken of er aanleiding is om het budgettaire kader voor de komende jaren te bespreken.
Voordat het MBI wordt ingezet zullen er verschillende stappen worden doorlopen. Als blijkt dat de som van de tarieven voor de betrokken prestaties over 2015 hoger is dan de vastgestelde grens, komt de toepassing van het MBI in beeld. Hiervoor moeten de realisatiecijfers definitief zijn.
Als eerste worden de oorzaken van de overschrijding geanalyseerd. Komt de overschrijding door een hogere zorgvraag, of zijn er andere oorzaken? Er zal bestuurlijk overleg plaatsvinden met alle partijen om te weten wat de oorzaken zijn voordat besluitvorming over het MBI zal plaatsvinden.
Wanneer geeft u duidelijkheid over de toepassing van het MBI en welk afwegingskader gebruikt u hiervoor?
Zie antwoord vraag 12.
Het overtreden van regels van de farmaceutische industrie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordboetes voor verboden reclame farmaceuten»?1
Ja.
Klopt het dat er vorig jaar 836.123 euro aan boetes aan de farmaceutische industrie is uitgedeeld?
In 2014 zijn tien boetes opgelegd voor overtredingen van de reclameregels. Het gaat om een totaalbedrag van 832.799 euro. Zeven boetes (totaal 719.243 euro) zijn opgelegd aan farmaceutische bedrijven en drie aan websitehouders (totaal 113.547 euro). Het ging om overtredingen als het maken van publieksreclame voor een receptgeneesmiddel, reclame voor niet-geregistreerde geneesmiddelen, verboden gunstbetoon en off-label reclame.
Is het u bekend welke overtredingen zijn geconstateerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit bedrag in 2014 zo veel hoger ligt dan andere jaren?
Het bedrag is afhankelijk van een aantal factoren. De doorlooptijden van individuele zaken vanaf de constatering van de overtreding tot het daadwerkelijk opleggen van de boete kan soms langer dan een jaar duren. Daarnaast is de hoogte van boetes afhankelijk van de zwaarte en ernst van de overtreding en de grootte van de onderneming.
Waarom komt deze informatie pas openbaar nadat er een WOB-verzoek is ingediend?
Maatregelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) worden niet actief openbaar gemaakt omdat daar geen wettelijke basis voor is. Het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet voorziet in nieuwe stappen in het verbeteren van de naleving van normen door openbaarmaking van gegevens. Als deze wetswijziging is aangenomen en in werking kan treden zal de mogelijkheid voor actieve openbaarmaking van gegevens verder ingevuld worden door de IGZ.
Wilt u de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) verzoeken om jaarlijks te rapporteren over welke overtredingen er begaan zijn en hoeveel boetes er zijn opgelegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe staat u tegenover het verplichten van farmaceutische bedrijven om actief meer openbaarheid te geven en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
Het wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet dat ik in antwoord op vragen 5 en 6 noemde, ziet toe op openbaarmaking van gegevens door de toezichthouder, dat vind ik in deze de geëigende route. In aanvulling daarop staat het bedrijven vrij om vrijwillig inzage te geven in de overtredingen die begaan zijn en welke boetes of waarschuwingen daarop volgden.
Hoeveel capaciteit (fte’s) heeft de IGZ en is dit genoeg capaciteit om in te zetten op de bestrijding van verboden reclamehandelingen of is deze, zoals het bovengenoemde artikel stelt, te beperkt?
Het team reclametoezicht bij de IGZ beschikt over ongeveer 5 fte. Het team is in 2009 na een beleidsevaluatie met 2 fte tot deze capaciteit uitgebreid. Dit team zet haar capaciteit in op het toezicht op naleving van de reclameregels en op het toezicht op het illegaal aanbod van geneesmiddelen op het internet. Ik ben met de IGZ van mening dat deze capaciteit voldoende is voor het onderzoek van meldingen en gericht risicotoezicht op deze onderwerpen.
Bent u bereid om meer fte’s op de bestrijding van verboden reclamehandelingen te zetten? Zo ja, hoeveel en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen kan en wilt u nemen om ervoor te zorgen dat de farmaceutische bedrijven beter de regels naleven en zich richten op de zorg voor de patiënt in plaats van het maximaliseren van de verkoop van hun medicijn?
Er is al een aantal maatregelen genomen gericht op bevordering van naleving van de reclameregels. Primair is dat het toezicht op naleving van de regels door de IGZ. Daarnaast is er de zelfregulering in de sector door de Code Geneesmiddelenreclame (CGR), waarbij mogelijkheden voor advies- en klachtenprocedures er ook op gericht zijn om naleving van de regels te bevorderen. Samenwerkingsafspraken tussen IGZ en CGR beogen dat de activiteiten van beide organisaties elkaar aanvullen. Deze afspraken zijn voor het jaar 2016 verlengd. Binnen deze afspraken heeft de IGZ overigens nog steeds een eigenstandige bevoegdheid om in te grijpen als zij dat nodig acht.
In dit kader wil ik ook de regels omtrent transparantie van financiële relaties tussen artsen en farmaceutische bedrijven noemen. Het primaire doel van deze transparantie is de patiënt te informeren over eventuele financiële relaties van zijn of haar zorgverlener. Net als de andere maatregelen is transparantie er daarnaast op gericht dat farmaceutische bedrijven, die primair commercieel zijn en daarom marketing zullen bedrijven, zich van oneigenlijke beïnvloeding zullen onthouden. Transparantie is nog volop in ontwikkeling: in 2016 zullen voor het eerst ook financiële relaties tussen artsen en medische hulpmiddelenbedrijven openbaar worden gemaakt.
En daarnaast heb ik recent bij uw Kamer wetsvoorstel voor wijziging van de Gezondheidswet ingediend, zoals ik ook in antwoord 5, 6 en 7 heb aangegeven.
Aanvullende maatregelen acht ik op dit moment niet nodig.
Bent u bekend met de commercials die farmaceutisch bedrijf Mylan uitzendt in de reclamezendtijd van Nederlandse zenders?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat farmaceutische bedrijven reclame uitzenden op Nederlandse zenders?
Reclame moet binnen de daarvoor geldende regelgeving passen. Deze is neergelegd in de algemene reclameregels in de Nederlandse Reclamecode, waarin onder andere staat dat reclame niet misleidend mag zijn. Daarnaast zijn er de specifieke regels die gelden voor reclame voor geneesmiddelen, neergelegd in hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet. Hierin worden er eisen gesteld aan reclame voor geneesmiddelen, en wordt deze in een aantal gevallen verboden. Ook worden er in dit hoofdstuk regels gesteld voor gunstbetoon, die nader zijn uitgewerkt in de Beleidsregels gunstbetoon Geneesmiddelenwet. Met deze regelgeving is er sprake van duidelijke grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten.
Waar liggen wat u betreft de grenzen aan reclame door geneesmiddelenfabrikanten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat reclame door geneesmiddelenfabrikanten niet in het publiek belang is en bent u bereid te onderzoeken op welke wijze reclame-uitingen door fabrikanten van op recept verkrijgbare geneesmiddelen kan worden tegengegaan?
Reclame moet binnen de grenzen van de reclameregels uit de Geneesmiddelenwet blijven. De regels die daar zijn opgenomen geven aan wat wel en niet kan. De IGZ houdt toezicht op naleving van die regels en legt, zoals het artikel waarnaar u verwijst ook duidelijk illustreert, daarbij ook boetes op als er overtredingen worden geconstateerd. Ik ben van mening dat dit systeem afdoende functioneert en vind om die reden aanvullend onderzoek niet nodig.
Het bericht ' Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nog geen deal tussen verzekeraars en ziekenhuizen»?1
Ja
Wat vindt u ervan dat de grote verzekeraars nog niet kunnen zeggen met welke ziekenhuizen ze volgend jaar een contract hebben, terwijl de in het hoofdlijnenakkoord afgesproken deadline van 19 november 2015 inmiddels is verstreken?
In het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg is afgesproken dat zorgverzekeraars voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar moeten stellen voor patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht, zodat de patiënt een weloverwogen keuze kan maken voor een zorgverzekeraar. De NZa houdt hier toezicht op. De huidige situatie knelt in dat opzicht niet met het hoofdlijnenakkoord. De patiënt kan bij elke polis zien welk zorgaanbod onder zijn polis valt en waar nog geen zekerheid over is. Dat is cruciaal om te kunnen kiezen. Ik vind het tempo van contracteren teleurstellend en zal partijen vragen om hierop maatregelen te nemen.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor verzekerden, nu verzekeraars weliswaar hun polissen hebben bekend gemaakt, maar nog onduidelijk is welke ziekenhuizen onder de polis vallen?
Zorgverzekeraars zijn – conform de regelgeving van de NZa (Regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten) – verplicht hun verzekerden goed te informeren over contractering bij zorgpolissen. Deze regelgeving is onlangs aangescherpt; hierover heb ik u geïnformeerd in de voortgangsrapportage over Kwaliteit loont. Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Op basis van deze informatie kan de verzekerde besluiten te switchen naar een andere zorgverzekeraar. De NZa houdt toezicht op deze transparantie door de zorgverzekeraar.
Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan.
Welke oplossingen zijn er voor verzekerden als zij nu een polis afsluiten op basis van onvolledige keuze-informatie, en naderhand tot de conclusie komen dat zij een onjuiste verzekering hebben afgesloten? Kunt u deze oplossingen bij verzekeraars afdwingen op basis van uw bevoegdheden?
Zorgverzekeraars moeten hun verzekerden informeren of er sprake is van gecontracteerde zorg. En zo ja, voor welke vormen van zorg en bij welke ziekenhuizen er sprake is van gecontracteerde zorg. Wanneer een zorgverzekeraar aangeeft met bepaalde aanbieders een contract te hebben mag de verzekerde daar vanuit gaan. In het geval dat de zorgverzekeraar aangeeft met een bepaalde aanbieder een contract te hebben en vervolgens in de loop van het jaar blijkt dat deze zorgaanbieder toch niet wordt gecontracteerd, mag de verzekerde ook na 1 januari zijn verzekering opzeggen en overstappen naar een andere zorgverzekeraar. Immers, de polisvoorwaarden op basis waarvan de verzekerde de zorgverzekeraar heeft gekozen, blijken dan niet te kloppen. Ook moet de genoten zorg van de verzekerde bij de betreffende zorgaanbieder worden vergoed door de zorgverzekeraar. Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders tot het uiterste zullen gaan om het niet zo ver te laten komen.
Wat zijn volgens u de achterliggende redenen dat er dit jaar zoveel verzekeraars en ziekenhuizen nog niet klaar zijn met de contractering? Betreft het alleen administratieve problemen met de Diagnose Behandel Combinaties (DBC's), zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beweert, of zijn er meer oorzaken aan te wijzen, zoals een grotere belangentegenstelling tussen ziekenhuizen en verzekeraars en de vergoeding van dure medicijnen?
Uit verschillende berichtgeving en door navraag bij partijen heb ik vernomen dat er een aantal zaken is waardoor de contractering dit jaar stroef verloopt. Volgens partijen zijn onder andere de oplopende kosten van dure geneesmiddelen een knelpunt bij de contractering. Ik heb hier nog geen eenduidig beeld van. Ik heb daarnaast het beeld dat ook de datum van 19 november werkt als een drukmiddel in de onderhandelingen en dat partijen erg laat beginnen met deze onderhandelingen en veel contracten slechts voor 1 jaar worden gesloten, waardoor het proces ieder jaar opnieuw plaats moet vinden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Dit jaar vindt dit overleg in december plaats. Daarbij zal ook worden besproken wat de knelpunten zijn en welke verbeteringen er mogelijk zijn om tijdig tot contracten te komen.
Wanneer verwacht u dat de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars wel rond zijn?
Ik weet niet wanneer de contracten tussen ziekenhuizen en verzekeraars rond zijn. Ik vind het van groot belang dat zij hun contractering snel afronden. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars hebben er ook belang bij dat de contractering snel is afgerond. Uit navraag bij zorgverzekeraars blijkt, dat er nu iedere dag contracten bij komen.
Wat vindt u ervan dat de NZa nu al aangeeft dat ze niet gaat handhaven? Vindt u dat de NZa, mede gelet op de onvolledige keuze-informatie voor verzekerden, wel zou moeten handhaven?
Zorgverzekeraars moeten voor 19 november alle informatie over ingekochte zorg beschikbaar stellen voor de patiënten. Hierbij moet ook duidelijk worden welke zorg ze (nog) niet hebben ingekocht. Ik heb niet de indruk dat dit niet gebeurt. De NZa houdt hier zoals gezegd toezicht op. VWS heeft navraag gedaan bij de NZa en de NZa geeft aan dat zij hier zo nodig wel op handhaaft.
Welke beleidsmatige conclusies trekt u uit de nu ontstane situatie?
Ik concludeer dat dit jaar op 19 november een groot deel van de contractering voor 2016 nog niet is afgerond. Verzekerden moeten op basis van zoveel mogelijk informatie een weloverwogen keuze kunnen maken. Daarom vind ik het van belang dat verzekeraars en aanbieders hun contractering tijdig afronden.
Jaarlijks wordt in het Bestuurlijk Overleg over het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg met partijen besproken hoe het met de contractering staat. Daarbij wordt ook besproken welke verbeteringen mogelijk zijn in het systeem om tijdig tot contracten te komen. Ik zal partijen vragen maatregelen te nemen en ook nagaan wat de mogelijkheden verder zijn.
Het bericht dat één op de drie patiënten vorig jaar het voorgeschreven geneesmiddel niet heeft opgehaald |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik ken het bericht «Eén op de drie haalt apotheekrecept niet op». Dit bericht is gebaseerd op het rapport van het Nivel naar de aard en omvang van zorgmijden. Dit rapport en mijn reactie hierop heb ik op 28 oktober jl. naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 29 689, nr. 664). Ik heb in mijn reactie onder andere een opsomming gegeven van de acties die ik onderneem om het afzien van noodzakelijke zorg tegen te gaan.
Wilt u het rapport van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), waar in het artikel naar verwezen wordt, voorzien van uw reactie naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel geld wordt er verspild door niet-opgehaalde medicijnen en ingeplande afspraken met medisch specialisten waarbij de patiënt niet komt opdagen?
Met betrekking tot de medisch specialistische zorg kan ik het volgende melden. In 2010 heeft het instituut Beleid & Management Gezondheidszorg (iBMG) een inschatting gemaakt van de totale zorgkosten van no show. Uitgaande van een no show percentage van 5 à 10% kwamen zij op een bedrag van € 300 miljoen over alle sectoren. Het aandeel van ziekenhuiszorg hierbij is onbekend. Uit de «Voortgangsbrief kostenbewustzijn» van juni jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 624) blijkt dat de no show cijfers de afgelopen jaren zijn gedaald en aanzienlijk lager liggen dan de percentages die het iBMG heeft gebruikt in haar berekening. Zo ligt in algemene ziekenhuizen de no show op 2,7% en in UMC’s op 3,64%. Het is echter onduidelijk of deze percentages betrekking hebben op poliklinische bezoeken of klinische opnames. Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld verspild wordt doordat patiënten niet komen opdagen bij een afspraak met een medisch specialist.
Hoewel de precieze cijfers onbekend zijn, zetten (de koepels van) ziekenhuizen zich ervoor in om de no show terug te dringen. Zo hebben de Nederlandse vereniging van ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) begin 2014 een handreiking «Hoe om te gaan met No-Show binnen uw instelling» opgesteld en verspreid onder hun leden.
Het is niet mogelijk om het precieze bedrag te bepalen dat gemoeid is met niet-opgehaalde medicijnen. Het gros van de voorgeschreven middelen betreft geregistreerde medicatie (bron: SFK. Data en feiten 2015). Deze medicatie wordt, indien niet opgehaald door de patiënt, teruggeboekt in de voorraad en niet gedeclareerd bij de zorgverzekeraar. Omdat de medicatie de apotheek niet heeft verlaten, kan deze medicatie opnieuw worden verstrekt. Een uitzondering hierop zijn de magistrale bereidingen. Deze medicatie wordt specifiek voor de patiënt bereid en kan daardoor in de regel niet worden hergebruikt. Het NIVEL maakt in haar onderzoek geen onderscheid tussen geregistreerde en magistraal bereide medicatie. Daarom weten we niet hoeveel van de magistraal bereide geneesmiddelen niet wordt opgehaald en is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel geld wordt verspild door niet-opgehaalde medicijnen.
Wilt u een opsomming geven van de acties die u onderneemt om zorg mijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het idee om apothekers de mogelijkheid te bieden een (symbolisch) bedrag voor gemaakte kosten wegens het niet afhalen van medicijnen in rekening te brengen (via zorgverzekeraars) bij cliënten die hun recept niet komen ophalen, om zo zorg mijden tegen te gaan?
In mijn brief van 28 oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 664) beschrijf ik verschillende mogelijkheden om mijding van noodzakelijke zorg te voorkomen. Hierbij zie ik een rol voor zorgaanbieders weggelegd. In een goede behandelrelatie kunnen zorgaanbieders namelijk door het geven van goede voorlichting en uitleg eraan bijdragen dat mensen minder afzien van noodzakelijke zorg. Apothekers kunnen bijvoorbeeld vragen over geneesmiddelen beantwoorden en begeleiding geven bij een goed en veilig (langdurig) geneesmiddelgebruik.
Het in rekening brengen van een (symbolisch) bedrag bij het niet afhalen van medicijnen acht ik geen passend instrument om zorgmijding tegen te gaan. Naar verwachting leidt dit tot extra administratieve lasten en ook frustratie bij patiënten, omdat zij niet zullen begrijpen waarom ze een rekening krijgen. Patiënten hebben het geneesmiddel immers niet opgehaald en het geneesmiddel kan in het gros van de gevallen (zie mijn antwoord op vraag 3) aan een andere patiënt worden verstrekt. Ik verwacht dat het idee tot klachten van patiënten over apothekers en verzekeraars leidt zonder dat het daadwerkelijk een effectief instrument is om zorgmijding tegen te gaan.