De berichtgeving van het schending van privacy door Certe |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Lab beticht van privacyschending»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze berichtgeving?
Ik vind het van belang dat zorgvuldig met medische gegevens wordt omgegaan. Of dat in deze concrete casus het geval is kan ik niet beoordelen. Dat is aan de toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft inlichtingen gevraagd bij Certe. Ik wacht de beoordeling van de AP af.
Heeft u signalen gekregen dat andere ziekenhuizen en laboratoria dezelfde werkwijze hanteren?
Ik heb dergelijke signalen niet ontvangen, maar ik kan dat niet uitsluiten.
Hoe wordt deze werkwijze getoetst? Wat is uw oordeel over deze werkwijze?
In eerste instantie zijn zowel het laboratorium als het ziekenhuis verantwoordelijk voor het naleven van geldende wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de toezichthouders om toezicht te houden en waar nodig handhavend op te treden.
Hoe kijkt u naar de in het artikel geschetste privacy situatie in relatie tot de recente open brief van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan alle Raden van Besturen van de zorginstellingen?2
De achtergrond van deze brief is gelegen in een onderzoek dat de AP in 2013 is gestart en niet in deze casus. Ik ben wel van mening dat het goed is dat de AP Raden van Bestuur wijst op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de omgang met medische gegevens.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van veiligheidsanalyses verricht door Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt de Kamer hierover nader informeren? Zo nee, waarom zijn deze analyses niet uitgevoerd?
Nee, ik ben hiervan niet op de hoogte. Het toetsen van de feitelijke situaties is aan de toezichthouders.
Bent u voornemens om bij de AP, in vervolg op een eerste toets, te vragen of de huidige procedure op privacy gevoeligheid kan worden beoordeeld bij Certe en de Noordelijke ziekenhuizen? Zo ja, kunt u de uitkomsten delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder, zij richt haar eigen toezicht in en maakt daarbij haar eigen keuzes.
Deelt u de mening dat de patiënt altijd expliciet gevraagd moet worden of de medische gegevens met derden mogen worden gedeeld?
Voor het delen van medische gegevens moet worden voldaan aan de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Op grond van deze wetgeving hoeft geen toestemming te worden gevraagd voor het beschikbaar stellen van gegevens aan degenen die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst of degene die optreedt als vervanger van de hulpverlener. In andere gevallen is uitdrukkelijke toestemming vereist.
Hoe kijkt u aan tegen de toegankelijkheid van medische informatie door anderen die niet vallen onder de directe behandelrelatie met de patiënt?
Verantwoordelijken voor gegevensverwerking moeten maatregelen treffen om te zorgen dat medische gegevens alleen toegankelijk zijn voor degene die daartoe bevoegd zijn, zodat wordt voldaan aan de Wbp en WGBO.
Op welke wijze moet een zorginstelling hierop toezien en waarborgen creëren dat medische informatie niet door anderen kan worden ingezien?
Het is aan de zorgaanbieder om passende waarborgen te creëren. De NEN 7510, norm voor informatiebeveiliging, biedt daartoe een handvat.
Wat is uw oordeel over de «opt-out procedure» die door Certe op de zeer recent bijgewerkte website staat beschreven: «Dit betekent concreet dat resultaten van onderzoek aangevraagd door uw huisarts, ook verstuurd worden naar het ziekenhuis waar u eventueel onder behandeling bent. (...) Wilt u dit niet? dan kunt u dit bij ons kenbaar maken.»?3
Ik wacht de beoordeling van de AP af in hoeverre de werkwijze van Certe in overeenstemming is met wet- en regelgeving.
Minder vrouwen aan de top in de zorg |
|
Keklik Yücel (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht en onderzoek waaruit blijkt dat er minder vrouwen zijn aan de top in de zorg, terwijl er op de werkvloer vooral vrouwen zijn?1
Ja.
Deelt u de mening dat meer diversiteit, en dus vrouwen aan de top, de kwaliteit kan vergroten?
Ik ben van mening dat een diverse samenstelling van raden van bestuur en raden van toezicht bijdraagt aan goed bestuur in bedrijven en instellingen. Het is ook om die reden dat het kabinet niet alleen inzet op meer vrouwen in de top van de rijksoverheid, maar ook in de top van het bedrijfsleven. Het kabinet hanteert een streefcijfer van 30% voor het aandeel vrouwen in hogere functies bij de overheid in 2017. Recent heeft het kabinet besloten het streefcijfer voor een evenwichtige verdeling van zetels tussen mannen en vrouwen in het bestuur en de raad van commissarissen van grote naamloze en besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, voort te zetten. De ministerraad heeft hiermee ingestemd op voorstel van de ministers Van der Steur van Veiligheid en Justitie en Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het wetsvoorstel om het wettelijk streefcijfer voort te zetten, ligt momenteel voor advies bij de Raad van State en zal naar verwachting op korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Het kabinet onderschrijft dat dit streven naar diversiteit ook zou moeten gelden voor de met publieke middelen gefinancierde sector. Of en op welke wijze een streefcijfer voor de (semi) publiek-gefinancierde sector wettelijk moet worden verankerd, zal worden betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht (Wbt).
Wat is uw verklaring voor het feit dat er zoveel vrouwen keihard en met passie werken in de zorg, maar de top vooral bestaat uit mannen?
Het is niet zo dat vrouwen in de zorg niet doorstromen naar managementfuncties. De gezondheidszorg is zelfs de enige sector waar meer vrouwelijke dan mannelijke managers zijn (58%). Wanneer wordt ingezoomd op de topfuncties in raden van bestuur en raden van toezicht geldt voor de zorg- en welzijnssector een vergelijkbaar percentage met de sociaaleconomische sector; 38% vrouwen in de raden van bestuur en 33% in de raden van toezicht. Dit aandeel is hoger dan de streefcijfers die voor de overheid en het bedrijfsleven worden gehanteerd.
Hoe kan diversiteit op de werkvloer en in de top worden vergroot?
Zorginstellingen zijn private ondernemingen die zelf hun personeelsbeleid vaststellen. Dat laat onverlet dat vanuit de overheid wel degelijk stimulerende maatregelen worden genomen. In de voortgangsrapportage «vrouwen naar de top» van 16 november 2015 heeft het kabinet aangegeven voorstander te zijn om de doelstelling die geldt voor de rijksoverheid, ook van toepassing te verklaren op een semi-publieke instelling. Dit wordt de komende periode nader uitgewerkt.
Intussen kunnen ook zorginstellingen bij de vervulling van topvacatures een beroep doen op de Topvrouwendatabank, van de stichting Topvrouwen. Er is ook een heel aantal Executive Searchbureaus dat de Code Talent naar de Top heeft ondertekend. Zij committeren zich daarmee aan het streven naar meer benoemingen van vrouwen in hogere functies. Zorginstellingen die een Executive searchbureau willen inschakelen kunnen hier rekening mee houden.
Bent u ook benieuwd waarom er bij dit bericht een foto staat van een mevrouw op hoge hakken, terwijl dit op de werkvloer in de zorg juist nooit zo is?
Ik ga niet over de illustraties bij artikelen.
Het bericht dat ZZP-ers niet langer meer in de zorg kunnen werken |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van signalen van zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers) in de zorg die een afwijzing hebben gekregen van de Belastingdienst op de modelovereenkomst volgens de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties?1
Ja.
Deelt u de mening, dat ZZP-ers onmisbaar zijn in de zorg, in het bijzonder in de palliatieve zorg, waar zij degenen zijn die mensen in de laatste fase van hun leven voor langere tijd kunnen bijstaan?
Zzp’ers kunnen van meerwaarde zijn voor de zorgverlening aan cliënten, onder meer doordat zij in bepaalde situaties meer flexibiliteit kunnen bieden. Dit geldt in het bijzonder bij palliatieve zorg. Zorgverlening door zzp’ers biedt mogelijkheden om de zorg beter aan te laten sluiten op de wensen van de cliënt en de cliënt krijgt meer keuzevrijheid. Zorgverlening door zzp’ers kan hiermee een aanvulling vormen op zorg die verleend wordt door mensen in loondienst.
De reden van de afwijzing van de modelovereenkomst door de Belastingdienst wordt gelegd bij een tegenstrijdigheid met de Wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ); waar bestaat de tegenstrijdigheid uit? In deze wet is het toch mogelijk gemaakt dat ZZP-ers kunnen blijven werken in de zorg?
De Wkkgz vormt geen belemmering om als zzp’er in de zorg werkzaam te zijn. Dit geldt zowel bij directe contractering als contractering via een (zorg)instelling. Een wetswijziging is dan ook niet aan de orde.
In de kabinetsbrief Zzp’ers in de zorg, van 10 oktober 2014 (Kamerstuk 32 642, nr. 5) is aangegeven dat de Wkkgz – alhoewel niet primair bedoeld om de zzp-problematiek op te lossen – wel een oplossing biedt ten opzichte van de eerdere Kwaliteitswet zorginstellingen. De Wkkgz is – in tegenstelling tot de Kwaliteitswet zorginstellingen – namelijk ook van toepassing op de solistisch werkende zorgverlener. De Wkkgz introduceert daarmee een eigenstandige wettelijke basis, op basis waarvan een solistisch werkende zorgverlener, in casu een zzp’er, zelf verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Wanneer een zzp’er werkt in opdracht van een zorginstelling, blijft deze zzp’er ook een eigenstandige verantwoordelijkheid houden voor de kwaliteit van zorg. De zorginstelling is in dat geval wel eindverantwoordelijk voor de kwaliteit.
Er kan alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als dit volgt uit de feiten en omstandigheden. Bijvoorbeeld als gewerkt wordt in opdracht van een zorginstelling, kan er alleen sprake zijn van werken buiten dienstbetrekking als de zorgverlener voor meerdere opdrachtgevers (zorginstellingen) werkt en daardoor als solistisch werkende zorgverlener kan worden aangemerkt. Dit betekent dat een zorgverlener die voor één instelling aan meerdere cliënten zorg verleent niet buiten dienstbetrekking zal werken.
Schijnzelfstandigheid dient te allen tijde te worden voorkomen. Als aan de cumulatieve criteria voor het bestaan van een dienstbetrekking wordt voldaan dan dient de zorgverlener als een werknemer behandeld te worden, met alle rechten en plichten die daarbij horen. Dit geldt in alle sectoren in de Nederlandse economie, dus ook in de zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ZZP-ers vanaf mei, na het verdwijnen van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR), als ZZP-er in de zorg kunnen blijven werken? Moet hiervoor de modelovereenkomst worden aangepast, of de wet? Als het de wet is, kan de Kamer de wetswijziging dan zo snel mogelijk tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het aankomende Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN voorzien op 18 februari 2016?
Zoals aangegeven in de brief van 18 februari 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1595) is het niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg/TSN op 18 februari 2016.
Het bericht dat steeds meer jongeren antidepressiva krijgen voorgeschreven |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds meer jongeren nemen antidepressiva», «Stijging aantal jongeren dat antidepressiva slikt zorgwekkend» en de uitzending van Zembla «De piekerpil»?1 2 3
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitzending, waaruit blijkt dat er mogelijk in veel gevallen van lichte of matige depressie toch antidepressiva wordt voorgeschreven, al dan niet omdat de patiënt een «quick fix» wil, terwijl de effectiviteit daarvan geen onomwonden bewijs kent? Bent u bereid om hier verder onderzoek naar te doen?
Ik vind het van belang dat bij de behandeling van een patiënt door de behandelaar een goede afweging gemaakt wordt tussen de medische noodzaak en het belang van de patiënt, en dat bij die behandeling zoveel mogelijk de richtlijnen van de beroepsgroepen, waaronder de Multidisciplinaire Richtlijn Depressie, gevolgd worden. Voor de behandeling van de patiënt dient er overeenstemming te zijn tussen de behandelaar en de patiënt (of diens wettelijk vertegenwoordiger). Ik kan me voorstellen dat patiënten zo snel mogelijk een oplossing willen voor hun problemen, maar dit zou er niet toe moeten leiden dat patiënten een geneesmiddel voorgeschreven krijgen, terwijl dit volgens de richtlijn in die situatie niet aangewezen zou zijn. Ik heb kunnen constateren dat de huisartsen hun verantwoordelijkheid in dezen nemen; het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) heeft mede naar aanleiding van de uitzending van Zembla de website Thuisarts.nl aangepast voor wat betreft afbouw van gebruik van antidepressiva. De nieuwe Standaard Depressie wordt aangepast voor de mogelijke bijwerkingen van antidepressiva voor adolescenten. Ook zal in het vakblad «Huisarts en Wetenschap» een artikel hierover geplaatst worden door het NHG. De Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie heeft op zijn website aandacht gevraagd voor de uitzending van Zembla. De opleiding tot psychiater besteedt steeds meer aandacht aan niet-medicamenteuze behandelingen voor stemmingsstoornissen en in bij- en nascholingen voor psychiaters is er veel aandacht voor niet-medicamenteuze behandelingen.
Welke verklaring kunt u geven voor het feit dat het aantal gevallen van zware depressie de afgelopen jaren niet is toegenomen, maar het voorschrift van antidepressiva wel? In hoeverre vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Vooropgesteld: indien er sprake zou zijn van een toename van medicatiegebruik zonder dat sprake is van een toename in de prevalentie van zware psychische stoornissen, dan vind ik dit een onwenselijke ontwikkeling.
Uit gegevens van Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) blijkt dat het aantal gebruikers tot 20 jaar in 2015 ten opzichte van 2007 is toegenomen van zowel de totaal aantallen als het aantal antidepressiva. De gegevens van SFK geven geen inzicht in de oorzaken die aan de cijfers ten grondslag liggen. Een mogelijke verklaring voor de stijging in het aantal voorschriften van antidepressiva is volgens het NHG de omstandigheid dat het gebruik van antidepressiva bij een deel van de patiënten niet wordt afgebouwd, en er wel nieuwe patiënten bij komen. Het afbouwen van antidepressiva kan voor patiënten lastig zijn, aangezien het gepaard kan gaan met een terugval in klachten en het optreden van onthoudingsverschijnselen, zoals slaapklachten, angst en onrust.
Hoe een depressie in het individuele geval moet worden behandeld, is een zaak van de professionele verantwoordelijkheid van de behandelaar, die in samenspraak met de patiënt tot een behandelplan komt. Het is wel van belang dat er voldoende aandacht bestaat voor alternatieve behandelmethodes en het stopzetten of afbouwen van deze medicatie.
Huisartsen en psychiaters zijn bezig met de voorbereiding van een grote studie, waarin ze willen onderzoeken of zij zowel bij het starten met antidepressiva als bij het weer snel afbouwen van antidepressiva, het gebruik kunnen terugdringen. Dit is een studie waarin afdelingen huisarts geneeskunde en psychiatrie van vijf UMC’s samenwerken en waarbij ook niet-academisch werkende artsen betrokken zullen worden.
Daarnaast heeft Minister Schippers u met de brief over de wetenschapsagenda van de GGZ4 geïnformeerd dat zij ZonMw zal vragen om ruim € 3 mln te besteden aan onderzoek naar depressie bij jonge vrouwen en tieners.
Deelt u de mening dat we onnodige medicalisering tegen moeten gaan, zeker in gevallen van depressie, waarbij behandeling soms nog effectiever kan zijn dan medicatie, maar in ieder geval in aanvulling op medicatie gegeven moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven in hoeverre de wachtlijsten in de jeugdzorg de afgelopen jaren zijn toegenomen?
Omdat gemeenten de toegang verschillend organiseren en er geen eenduidig moment van start van de zorg bestaat, zoals in een gecentraliseerd stelsel, is het niet mogelijk landelijk eenduidig wachtlijsten in de jeugdhulp bij te houden. Er zijn soms signalen dat er lokaal wachttijden voor bepaalde vormen van jeugdhulpaanbod zijn. Uit het nader onderzoek naar de toegang in het kader van de benchmark beleidsinformatie jeugd bleek dat de gemeenten die het daar betrof waar nodig snel tot een oplossing wisten te komen.
Wel weten we dat er soms sprake kan zijn van plaatsingsproblematiek; een specifieke instelling die onvoldoende capaciteit heeft om aan de vraag te voldoen. Dit kan bijvoorbeeld doordat de instelling zijn budgetplafond heeft bereikt. In deze gevallen is het aan de gemeente (of gemeenten) die het betreft om met de aanbieder in gesprek te gaan over een oplossing, waarbij ook gekeken wordt naar alternatieven bij andere aanbieders.
Of er sprake is van een verband tussen de vermeende wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd, kan dan ook op dit moment geen uitspraak worden gedaan. Echter, zoals aangegeven, zal in het kader van de wetenschapsagenda GGZ hoe dan ook onderzoek worden gedaan naar depressie bij tieners.
Kunt u aangeven of er een verband is tussen de toename van wachtlijsten, de decentralisatie van de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, zoals in de uitzending van Zembla werd gesuggereerd?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er een relatie is tussen de wachtlijsten in de jeugd-ggz en het sneller voorschrijven van antidepressiva, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het verzamel-Algemeen overleg Jeugdhulp voorzien op 31 maart 2016?
Ja.
Het vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van de HIV-patiënt die zijn eigen hennep moet telen |
|
Marith Volp (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het vonnis van de rechtbank van Amsterdam (parketnummer 13/706695–15, uitspraak op 10 februari 2016), waarin de rechtbank verdachte, een HIV-patiënt die voor zijn gezondheid genoodzaakt is hennep te telen, ontslaat van alle rechtsvervolging?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit vonnis.
Wat is uw reactie in het algemeen naar aanleiding van dit vonnis?
Ik heb geen commentaar op de uitspraak van de rechter.
Wat is uw reactie op de opmerking van de rechtbank dat «in zijn algemeenheid onwenselijk (is) dat er in een woning in de stad hennepplanten worden gekweekt maar (...) dat hier geen alternatieven voor worden geboden door de overheid, bijvoorbeeld door, zoals de door verdachte opgerichte stichtingen BSEMC heeft verzocht, kweek van hennepplanten in geschikte locaties van de openbare ruimte toe te staan.»? Deelt u de mening dat de patiënt geen andere mogelijkheid wordt geboden dan voor zijn eigen gezondheid hennep te telen? Zo nee, waarom niet?
Er is mij geen verzoek van de stichting BSEMC bekend.
Met de huidig beschikbare vijf soorten medicinale cannabis in de apotheek wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Uit het onderzoek van 2014 (Brunt et al2) blijkt een hoge mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek. Inmiddels is naar aanleiding van contacten met de patiëntenvereniging PGMCG en advies van de Universiteit Leiden een zesde variëteit in ontwikkeling.
Bent u op de hoogte van het feit dat ruim 700 variëteiten van de cannabisplant bekend zijn, en dat het per patiënt verschilt of een bepaalde plant effectief is of niet? Kunt u daarbij ingaan op hetgeen prof. dr. Danner schrijft over de verschillende variëteiten?
Er is een grote verscheidenheid aan cannabisvarianten. De cannabissoorten verschillen van elkaar wat betreft aantal stoffen en samenstelling en concentratie van deze stoffen. Het gaat in totaal om honderden stoffen. Wat de precieze werkingsmechanismen zijn van deze werkzame stoffen en hun onderlinge werking (bijv. modulerend) is wetenschappelijk nog niet allemaal onderzocht. Daarom heeft BMC in samenwerking met de Universiteit Leiden analytisch onderzoek laten verrichten naar de chemische samenstelling (cannabinoïden, terpenen) van de variëteiten die beschikbaar zijn in de apotheek. Dit onderzoek wordt momenteel afgerond en gereed gemaakt voor wetenschappelijke publicatie medio 2016.
Deelt u de mening dat het beperkt aantal varianten die door de firma Bedrocam worden aangeboden niet voor elke patiënt die afhankelijk is van medicinale cannabis voldoende effectief is? Zo nee, hoe verhoudt dit antwoord zich met het feit dat er zoveel variëteiten van de cannabisplant bekend zijn, en slechts enkele door de firma Bedrocam worden aangeboden? Zo ja, deelt u dan de mening dat in die gevallen gezocht moet worden naar alternatieven? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe variëteiten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf variëteiten beschikbaar. Deze variëteiten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol, juist om zoveel mogelijk de verschillende behoeften van patiënten te kunnen dekken. Naast de gebruikte variëteiten in het genoemde onderzoek in het antwoord op vraag 4 heeft de Universiteit Leiden, in samenwerking met het Trimbos Instituut, ook samples van coffeeshops meegenomen in de analyse. De Universiteit Leiden heeft naar aanleiding hiervan het BMC laten weten dat de variëteiten zoals nu verkrijgbaar in de apotheek wat samenstelling goed dekkend zijn, met uitzondering van de in de coffeeshops aanwezige soort Amnesia. Momenteel wordt deze variëteit ontwikkeld en is naar verwachting medio dit jaar in de apotheek beschikbaar.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat patiënten die afhankelijk zijn van medicinale cannabis, en voor een goed werkende variant niet terecht kunnen bij de firma Bedrocam, gedwongen zijn voor zichzelf te telen en regelmatig gecriminaliseerd worden? Zo ja, bent u bereid (beleids)regels te ontwikkelen, zodat patiënten met een medisch noodzakelijke afhankelijkheid van cannabis, zonder angst om aangehouden te worden, hun eigen hennep kunnen telen? Zo nee, waarom niet?
Het Bureau Medicinale Cannabis streeft naar een zo optimaal mogelijk aanbod waar zoveel mogelijk patiënten bij gebaat zijn. Zoals gezegd lijkt het huidige aanbod goed dekkend te zijn, zeker met de nieuwe variant die medio 2016 beschikbaar komt. Daarnaast kunnen patiënten zich wenden tot het BMC indien ze baat hebben bij specifieke varianten die nu (nog) niet aangeboden worden. Het BMC zal dan, in samenwerking met wetenschappers, bekijken wat dit voor toekomstig aanbod kan betekenen.
In het verlengde hiervan is BMC in contact met de Stichting Patiënten Groep Medicinale Cannabis Gebruikers (PGMCG). Deze stichting heeft een enquête uitgezet onder haar leden onder andere om te bezien welke variëteiten eventueel nog missen in het huidige aanbod medicinale cannabis.3
Ik ga ervan uit dat dit leidt tot een goed dekkend systeem van medicinale cannabis.
Bovendien is de in de apotheek beschikbare medicinale cannabis een product van farmaceutische kwaliteit. Het gehele productieproces (teelt, kwaliteitsanalyse, verpakken, distributie en verstrekking via de apotheek) is vergelijkbaar met dat van andere geneesmiddelen. Het hanteren van strikte protocollen is noodzakelijk om de kwaliteit van het eindproduct te kunnen garanderen. Het telen van cannabis onder niet geconditioneerde omstandigheden kan tot gevolg hebben dat de samenstelling en de concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol van het eindproduct steeds verschillend is, waardoor de patiënt er niet van op aan kan dat de gebruikshoeveelheid/ dosering elke keer hetzelfde is. Naast dit kwalitatieve aspect is het contact tussen patiënt en arts en apotheek belangrijk daar zij de patiënt kunnen begeleiden en zicht hebben op het ziektebeeld, ziekteverloop en het gebruik van andere geneesmiddelen.
Het ontwikkelen van (beleids)regels voor uitzonderingssituaties vind ik geen optie. Ik beschouw het telen in groepsverband ook niet als een oplossing voor deze uitzonderingssituaties.
Als u bereid bent regels te ontwikkelen met betrekking tot de zelfteelt ten behoeve van patiënten waarbij dit medisch noodzakelijk is, zoals in dit vonnis het geval is, bent u dan ook bereid daarbij ook de mogelijkheid te onderzoeken teelt in groepsverband te organiseren? Zo nee, waarom niet? Wat betekent dat dan voor de individuele patiënt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat voor deze groep patiënten cannabis van de coffeeshop geen oplossing is, omdat niet duidelijk is hoe sterk het product is, vanwege de vervuiling en vanwege de hoge kosten?
Ja, ik deel deze mening
Hoeveel zorgverzekeraars vergoeden medicinale cannabis? Welke verzekeraars zijn dat? Tot welk bedrag wordt de cannabis vergoed?
Medicinale cannabis zit niet in het basispakket en hoeft strikt genomen dan ook niet vergoed te worden. Het al dan niet vergoeden van medicinale cannabis wordt aan de zorgverzekeraar overgelaten. Op de website www.ncsm.nl is een overzicht gepubliceerd waarin het vergoedingenbeleid van de grootste zorgverzekeraars voor de jaren 2012 en 2014 is opgenomen. Hieruit blijkt dat ca. 75% van de zorgverzekeraars medicinale cannabis op een of andere wijze vergoedt. De hoogte van het bedrag dat wordt vergoed verschilt per zorgverzekeraar.
Zijn er zorgverzekeraars die een vergoeding bieden aan patiënten die noodgedwongen voor zichzelf moeten telen? Zo nee, acht u dat wenselijk?
Er zijn mij geen zorgverzekeraars bekend die een vergoeding bieden aan patiënten die noodgedwongen voor zichzelf telen. De gangbare route voor zorgverzekeraars om een geneesmiddel te vergoeden is als het op recept verstrekt is. In dit geval wordt het dan nog aan de coulance van de zorgverzekeraar overgelaten of ze over gaan tot een vergoeding.
Kunt u aangeven welk onderzoek er momenteel in Nederland plaatsvindt naar de medicinale kwaliteiten van cannabis? Acht u dat voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens onderzoek naar de medische toepassingen van cannabis uit te breiden? Voor welke medische indicaties en diagnosen wordt medicinale cannabis momenteel toegepast?
Op dit moment wordt in Nederland onderzoek gedaan met cannabis van BMC als grondstof door diverse bedrijven en onderzoeksinstellingen. Het bedrijf Echo Pharmaceuticals doet onderzoek naar de behandeling van Alzheimerpatiënten met gedragsproblemen, neuropathische pijn en MS-patienten. Het bedrijf Syncom start op korte termijn met een onderzoek met een product met cannabis van BMC als grondstof voor de behandeling van patiënten met ernstige pijn al of niet palliatief.
Het bedrijf Spirocan werkt aan de ontwikkeling van een hulpmiddel voor inhalatie met cannabis als grondstof voor de behandeling van patiënten met ernstige pijn. Een klinische studie staat gepland in 2016.
De universiteit van Maastricht doet onderzoek naar het effect van cannabis op het gedrag.
Op de website van de IACM (www.cannabis-med.org) worden alle studies met cannabis en cannabinoïden bijgehouden.
Op welke wijze wordt in de opleidingen voor medisch specialisten aandacht besteed aan de medische toepassingen van cannabis? Acht u dit voldoende?
Medicinale cannabis is geen standaard module in de opleiding van medisch specialisten.
Er is via het Instituut Verantwoord Medicijngebruik wel werkmateriaal beschikbaar ten bate van een farmacotherapeutisch overleg (FTO). Tevens kan informatie bij het BMC worden opgevraagd en worden op verzoek vanuit het BMC presentaties verzorgd.
Het bericht ‘Nieuwe software NZa zet care op achterstand’ |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nieuwe software NZa zet care op achterstand»?1
De NZa ontvangt productieafspraken die zorgaanbieders maken met Wlz-uitvoerders en verwerkt deze in tariefbeschikkingen. Om dit proces efficiënter en effectiever te laten verlopen is de NZa een project gestart met een sterke ict-component. Zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders kunnen nu via een webbased applicatie hun aanvragen indienen, en hun aanvragen en beschikkingen daarop ook terugvinden. De NZa heeft aangegeven dat bij de ingebruikname van het systeem er sprake is geweest van technische en organisatorische problemen waardoor vertraging is ontstaan. Het afgeven van de tariefbeschikkingen Wlz-2016 heeft hierdoor langer geduurd dan gebruikelijk. Dit geldt ook voor de procedure van de nacalculatie. Er zijn bij de NZa geen gevallen bekend van financiële problemen als gevolg van de verlate beschikkingen. Dat heb ik laten verifiëren bij Actiz.
Ik vind het uiteraard jammer dat ondanks de getroffen voorbereidingen de nieuwe werkwijze (technisch en organisatorisch) per 1 januari 2016 niet direct goed heeft gewerkt. De NZa heeft daarom een tijdelijke oplossing geboden. Zorgaanbieders konden daardoor -zolang de tariefbeschikkingen 2016 nog niet waren gepubliceerd- de tarieven in rekening brengen, zoals zij die met Wlz-uitvoerders overeengekomen waren voor het jaar 2016. Met deze tijdelijke oplossing is voorkomen dat zorgaanbieders door de storing administratieve en/of financiële problemen zouden ondervinden.
Kunt u toelichten wat er precies aan de hand is? Wat is het probleem, en hoe is dat ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
Was u op de hoogte van de trage oplevering door de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) van de kritische financiële stuurinformatie, namelijk de budgetafspraken 2016 enerzijds, en het nacalculatieformulier anderzijds? Zo ja, wanneer bent u daarvan op de hoogte gesteld, en wat heeft u gedaan met deze informatie? Zo nee, bent u van mening dat de NZa u hiervan op de hoogte had moeten stellen?
De NZa heeft VWS hierover geïnformeerd via een afschrift van de brief d.d. 28 december jl. die zij hierover aan de zorgaanbieders en Wlz-uitvoerders hebben gestuurd. Het uitgeven van tariefbeschikkingen is een zelfstandige taak van de NZa. VWS heeft hier verder geen rol bij.
Wat zijn de oorzaken van de problemen met het automatiseringssysteem van de NZa? Is de NZa te laat begonnen met de voorbereidingen?
De NZa heeft aangegeven dat bij de ingebruikname van het systeem er sprake is geweest van technische en organisatorische problemen waardoor vertraging is ontstaan.
Is het correct dat het portal dat de zorgorganisaties moeten gebruiken nu verre van stabiel is? Wat is uw reactie hierop?
De NZa heeft aangegeven dat de portal waarvan zorgaanbieders nu gebruik kunnen maken stabiel is. Er is incidenteel sprake van technisch onderhoud, waardoor de portal (tijdelijk) niet toegankelijk is. Zorgaanbieders worden hierover van tevoren geïnformeerd. De NZa doet dit technisch onderhoud overigens zoveel mogelijk buiten kantooruren (‘s avonds en in de weekenden).
Is het automatiseringssysteem vooraf getest? Zo ja, hoe zag deze test eruit, en wat waren de resultaten? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft aangegeven dat het nieuwe systeem voor de live datum uitvoerig getest is door middel van zorgenoemde loadtesten, securitytesten, technische testen en gebruikersacceptatietesten door interne NZa-gebruikers en externe gebruikers als Wlz-uitvoerders en zorgaanbieders. De resultaten hebben geleid tot verbeteringen welke zijn doorgevoerd en op basis daarvan is de portal ‘live’ gegaan.
Hoe lang is al bekend dat de oplevering van het automatiseringssysteem later plaats zou vinden dan was gepland? Sinds wanneer zijn er reële signalen voor het niet halen van de deadline? Wat is er met die signalen gedaan?
De NZa geeft aan dat het automatiseringssysteem volgens planning is opgeleverd. De NZa heeft aangegeven dat bij de ingebruikname van het systeem er sprake is geweest van technische en organisatorische problemen waardoor vertraging is ontstaan. De signalen hierover van externe partijen die bij de NZa zijn binnengekomen dateren van een gespreide periode vanaf half november 2015. De NZa heeft de signalen van externe partijen opgepakt en inmiddels is het systeem op vele punten verbeterd.
Welke gevolgen heeft deze vertraging voor de bedrijfsvoering en de financiële verslaglegging door de caresector? Kunt u in uw beantwoording specifiek ingaan op zowel de verantwoordingsproblemen als de rechtmatigheidsproblemen als op de gevolgen voor de jaarrekeningen, de jaarverslagen en de nacalculaties met accountantsverklaring die de organisaties in moeten dienen? Kunt u tevens specifiek ingaan op de gevolgen voor de administratieve lasten van de zorgorganisaties?
De NZa heeft de beschikkingen 2016 in februari 2016 afgegeven. Dit betekende dat zorgaanbieders in de maand januari 2016 geen rechtsgrond hadden om te declareren. Om problemen te voorkomen en de administratieve lasten laag te houden, heeft de NZa begin januari een tijdelijke oplossing aangedragen. Zorgaanbieders konden de tarieven in rekening brengen, zoals zij die met zorgkantoren overeengekomen waren voor het jaar 2016. Dit zolang de tariefbeschikkingen 2016 nog niet waren gepubliceerd.
De NZa geeft aan dat de vertraging die is ontstaan bij de publicatie van het nacalculatieformulier, een rechtstreeks gevolg is van de vertraging bij de verwerking van de productieaanvragen. Volgens de NZa heeft het later publiceren van het formulier tot nacalculatie 2015 in principe geen gevolgen voor het opstellen van de jaarrekeningen. Met het verstrekken van het nacalculatieformulier 2015 publiceert de NZa namelijk geen gegevens waar de zorgaanbieders niet al zelf over beschikken.
De NZa geeft aan dat zij de afhandeling van de door zorgaanbieders en zorgkantoren bij de NZa ingediende nacalculatieformulieren in de tweede helft van het jaar aanvangt. Dit is niet anders dan gebruikelijk.
Heeft de ontstane vertraging gevolgen voor de continuïteit van zorg? Zo ja welke?
De ontstane vertraging heeft geen gevolgen voor de continuïteit van de zorg.
Is er een (reële) kans dat de caresector door de vertraagde oplevering met dezelfde problemen geconfronteerd wordt als die we eerder zagen bij de ziekenhuizen en de ggz-sector? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa past de genoemde ict-component aan die het bestaande budgetteringsproces ondersteunt. Er is geen sprake van veranderingen in het proces zelf, noch in de eisen die aan verantwoording worden gesteld. Er is daarom geen sprake van vergelijkbare problematiek.
Wanneer is het probleem opgelost? Zijn de tijdelijke oplossingen die de NZa biedt voldoende om te voorkomen dat care-organisaties in de (financiële) problemen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Inmiddels zijn de tariefbeschikkingen Wlz 2016 afgegeven en is ook het nacalculatieformulier 2015 Wlz beschikbaar op het NZa-portaal. Zorgaanbieders zijn daarmee in de gelegenheid om op de bekende manier te declareren en kunnen ook hun nacalculatie zoals gebruikelijk indienen. De uiterste datum van indiening is gewijzigd van 1 juni 2016 naar 1 juli 2016. Er zijn geen gevallen bekend bij de NZa van financiële problemen, als gevolg van de verlate beschikkingen. Ik heb dat ook bij Actiz laten verifiëren.
Wat is uw reactie op de constatering dat in 2015 veel is veranderd in de langdurige zorg, en veel afspraken pas laat tot stand zijn gekomen, wat het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitgaven al moeilijker maakt dan normaal? Wat is vervolgens uw reactie op het feit dat de NZa een vertraging van twee maanden heeft veroorzaakt, maar de zorgorganisaties maar één maand uitstel krijgen? Gaat u er coulant mee om als deze deadline te krap blijkt te zijn?
Met de invoering van de Wet langdurige zorg is er voor de betrokken partijen inderdaad veel veranderd. Het laat tot stand komen van afspraken leidt er in principe niet toe dat het moeilijker wordt dan normaal om de rechtmatigheid vast te stellen. De NZa neemt naar mijn mening inzake de vertraging haar verantwoordelijkheid. De vertraging die is ontstaan bij de publicatie van het nacalculatieformulier, is een rechtstreeks gevolg van de vertraging bij de verwerking van de productieaanvragen.
Overigens is de gestelde deadline voor de zorgorganisaties eveneens een deadline voor de NZa zelf. Het uitlopen op deze deadline geldt voor alle partijen, dus inclusief de NZa. De NZa zal daar richting de zorgaanbieders coulant mee omgaan, zo heeft ze mij aangegeven.
Wat gebeurt er als zorgorganisaties in de problemen komen als gevolg van de door de NZa veroorzaakte vertraging?
Daarvoor geldt dat zorgorganisaties contact kunnen opnemen met de NZa. Er zijn overigens geen gevallen bekend bij de NZa van zorginstellingen met financiële problemen als gevolg van de verlate beschikkingen.
Sluipsuikers in drinkpakjes voor kinderen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van Foodwatch over het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Deelt u de mening dat dit onderzoek laat zien dat er nog veel moet gebeuren om het voor kinderen gemakkelijker te maken om gezond te leven? Deelt u de mening dat er in het preventiebeleid prioriteit gegeven moet worden aan de gezondheid van kinderen? Deelt u de mening dat het beperken van suikerinname hieraan een positieve bedrage levert?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen. Daarom zet ik op vele manieren in op preventie van overgewicht. Zo richt het programma Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) zich op het behalen van een stijging van het percentage jongeren op een gezond gewicht in 75 gemeenten in 2020. Specifiek richting de kinderopvang helpt het programma Gezonde Kinderopvang voorschoolse voorzieningen om door middel van een integrale aanpak een gezonde leefstijl van de jonge jeugd te bevorderen. Voor het onderwijs draagt programma Gezonde School hier actief aan bij. Daarnaast wordt gewerkt aan meer uren bewegingsonderwijs, gegeven door leerkrachten met kennis van bewegen. De buurtsportcoach, inmiddels bijna 3000 in Nederland, stimuleert bewegen na schooltijd. De Gezonde sportkantine is een initiatief om in sportkantines het gezonde voedingsaanbod meer ruimte en aandacht te geven, net zoals al een aantal jaren gebeurt in de schoolsetting via De Gezonde Schoolkantine. Tenslotte zal de Staatssecretaris van Landbouw in samenwerking met de staatsecretaris van VWS ook geïntensiveerd inzetten op aandacht voor goede voeding in het basisonderwijs, mede door middel van bestaande programma’s als EU Schoolfruit en Smaaklessen. Al deze programma’s hebben de focus op kinderen. Via het Akkoord Verbetering Productsamenstelling wordt prioriteit gegeven aan levensmiddelen die door kinderen worden geconsumeerd. Ook het voedselkeuzelogo het Vinkje helpt om voor mensen de gezonde keuze makkelijker te maken. Het Vinkje staat op die producten die in hun categorie de beste samenstelling (v.w.b. zout, verzadigd vet en suiker) hebben. Het Voedingscentrum komt eind maart met een vernieuwde Schijf-van-Vijf, waarin naast de feitelijke informatie over wat een gezond voedingspatroon is ook informatie wordt gegeven over wat je zelf zou kunnen bereiden. Tot slot wordt via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid...» de versterking gezocht van maatschappelijke organisaties en anderen die hieraan willen bijdragen.
Kunt u een stand van zaken geven van de uitvoering van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling? Kunt u aangeven welke zichtbare resultaten de levensmiddelenindustrie de afgelopen jaren heeft bereikt om het suikergehalte in kinderdrankjes te verminderen? Vindt u dit ambitieus genoeg? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om het suikergehalte in kinderdranken omlaag te brengen?
Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Brief TK 2015–2016, 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling. De afspraken over suikerreductie in frisdrank en zuiveldranken zijn in 2015 gemaakt, hierover zijn nog geen resultaten beschikbaar. De suikerconsumptie via frisdranken zal in 2020 met 10% zijn verlaagd, in zuiveldranken en -toetjes is per subcategorie (yoghurt en kwark, basisvla, vla «specialties», pudding en mousse, zuiveldranken) een maximum gehalte aan toegevoegde suikers vastgesteld per eind 2017.
De afspraken in het akkoord kennen een stapsgewijze aanpak, na de eerste stap zullen richting 2020 zeker volgende stappen in zout-, verzadigd vet- en suikerreductie plaatsvinden. Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven.
Kunt u de consumptie van deze drankjes door kinderen in beeld brengen? Als deze dranken nog op grote schaal genuttigd worden, tegen het advies van het Voedingscentrum in, wilt u hier dan iets aan doen? Zo ja, welke acties onderneemt u? Zo nee, waarom niet?
De Voedselconsumptiepeiling 2007–2010 is voor kinderen en jongeren uitgevoerd onder 7 tot 19 jarigen. Hieruit blijkt dat 7–11 jarigen gemiddeld 1,2 liter vocht per dag consumeren, waarvan 29% water, 28% frisdranken, 25% zuiveldranken. 12–19 jarigen consumeren gemiddeld 1,6 liter vocht per dag, waarvan 32% frisdranken, 29% water, 17% zuiveldranken en 10% vruchtensappen. Hoeveel van deze dranken uit drinkpakjes worden genuttigd is niet bekend.
Er lopen voorlichtingsactiviteiten die aandacht vragen voor gezonde leefstijl, onder andere via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School. Gezonde voeding is hier onderdeel van en specifiek wordt de aandacht gericht op meer water drinken.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op de gezonde keus. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Wat ouders aan hun kinderen meegeven naar school is primair hun verantwoordelijkheid, maar ik stimuleer ouders op verschillende manieren om ook hierin de gezonde keuze te maken.
Waarom zijn er in het Akkoord Verbetering Productsamenstelling geen concrete afspraken gemaakt over de maximale suikerhoeveelheid te nuttigen per dag, zoals met zout en vet? Kunt u uitleggen waarom de sterke aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie niet is overgenomen om maximaal 10% energie uit suiker te halen?2 Deelt u de mening dat er nog veel te winnen valt op het gebied van sluipsuikers, onder andere in soepen, sauzen en vleeswaren?
In het akkoord ligt, als het gaat om suikerconsumptie, de nadruk op energie-inname. Hierbij gaat het enerzijds om verbetering in productsamenstelling en anderzijds over portiegrootte. De aanpak is afhankelijk van de productcategorie. Binnen het akkoord wordt in eerste instantie ingezet op die productcategorieën die de grootste bijdrage leveren aan de inname van zout, verzadigd vet en/of calorieën (vet en suiker). De grootste categorieën voor suikerinname zijn melk(producten), banket en zoetwaren en dranken. De suikerinname via soepen, sauzen en vleeswaren is erg laag. In de subcategorie rode sauzen is het aandeel suiker hoger. Er zullen in 2016 afspraken worden gemaakt voor de suikerreductie in deze subcategorie sauzen.
In de categorieën soepen, sauzen en vleeswaren ligt de focus nu op zoutverlaging en voor vleeswaren ook op verlaging van verzadigd vet. In vleeswaren zijn hierin afgelopen jaren reductiestappen gezet. De retail en de branche-organisatie voor vleeswaren hebben onlangs aangegeven dat sinds 2013 het zoutgehalte in verschillende vleeswaren gemiddeld met 21% is verlaagd en het verzadigd vetgehalte met 9%. Voor sauzen is de ambitie om het zoutgehalte te verlagen met 5 tot 10%. Voor soepen en bouillons zal 15% van het assortiment in 2017 aan de afgesproken verlaagde zoutniveau voldoen.
Kunt u aangeven of en hoe u dit probleem aan de orde gaat stellen bij de conferentie over productverbetering in Amsterdam op 22 en 23 februari? Welke andere maatregelen onderneemt u om verbetering van de productsamenstelling hoog op de agenda van de EU te plaatsen?
Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er juist een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties. Met de conferentie op 22 en 23 februari heb ik lidstaten en bedrijfsleven aangezet tot instemming voor een gezamenlijke aanpak (Roadmap for action). Centraal staat de reductie van zout, verzadigd vet en calorieën (vet en suiker) in ons voedsel door middel van productverbetering. Het stapsgewijs gezonder maken van het productaanbod zal over heel Europa moeten plaatsvinden. Nederlandse soep, sauzen en frisdranken staan immers naast het aanbod van andere EU-landen. Een interne markt maakt dat deze omslag op EU-niveau moet plaatsvinden.
Hiervoor bleek ook een brede steun vanuit lidstaten en het bedrijfsleven. Tijdens de informele en formele gezondheidsraden zal de Roadmap for action op de agenda staan. Het doel is alle lidstaten hiermee te laten instemmen.
Met lidstaten die na Nederland het voorzitterschap voeren heb ik gesprekken om dit onderwerp hoog op de agenda te houden in de EU, opdat de Roadmap for action ook daadwerkelijk wordt geïmplementeerd. Ik werk met betrekking tot productverbetering nauw samen met de Staatssecretaris van Landbouw, die in zijn (landbouw)raden het belang van gezonde voeding en terugdringen van consumptie van zout, verzadigd vet, en calorieën (vet en suiker) actief inbrengt en benadrukt.
Het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Schadelijke chemische stoffen in je eten», omtrent het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat er constant nieuwe producten worden aangetroffen met daarin hormoonverstorende stoffen die de gezondheid kunnen aantasten, zoals bijvoorbeeld in medische apparatuur?
De stof bisfenol A (BPA) kent een zeer brede toepassing in allerlei producten. Om de risico’s van deze stof te beheersen moet eerst bekend zijn in welke mate en via welke routes de mens aan deze stof wordt blootgesteld. De EFSA heeft in haar advies uit 2015 het belang van de verschillende blootstellingsroutes berekend. Voor de gemiddelde Europeaan zijn verpakkingsmaterialen en thermisch papier (kassabonnen) veruit de belangrijkste bronnen.
Voor sommige kwetsbare groepen, zoals vroeggeboren baby’s, is blootstelling via medische hulpmiddelen (bijvoorbeeld slangen en spuiten) daarentegen dominant. Bij dit gebruik moet een bijzondere afweging gemaakt worden tussen de risico’s van blootstelling en de te verwachten medische voordelen. In Europa zet Nederland zich als Voorzitter in om de onderhandelingen over een nieuwe verordening voor medische hulpmiddelen tot een afronding te brengen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid beschermende maatregelen moet treffen omtrent het gebruik van deze stoffen in voedingsverpakkingen, zoals ook verzocht in de motie Van Tongeren-Cegerek over Europese criteria voor hormoonverstorende stoffen?2 Kunt u toelichten hoe het met de uitvoering van deze motie gesteld is? Welke maatregelen bent u van plan te nemen op bijvoorbeeld het gebied van preventie en voorlichting?
Voor mijn beantwoording verwijs ik naar de brief waarom is verzocht tijdens de regeling van werkzaamheden op 10 februari 2016, naar aanleiding van de uitzending van Radar over hormoonverstorende stoffen. Deze brief is gelijktijdig met de antwoorden op deze Kamervragen naar uw Kamer gestuurd.
Welke alternatieven zijn er voor het gebruik van Bisfenol A (BPA)? Hebben deze stoffen soortgelijke of andere negatieve gevolgen? Is het mogelijk het huidige gebruik van BPA te vervangen door één of meerdere andere niet-schadelijke stoffen?
BPA-analogen zijn stoffen die chemisch verwant zijn aan BPA, maar volgens sommigen minder schadelijke eigenschappen zouden hebben. Over deze stoffen heeft de Gezondheidsraad op 18 maart 2014 een advies uitgebracht.3 De raad «concludeert dat nog te weinig bekend is over de gezondheidskundige eigenschappen van BPA-analogen en vindt het voorlopig niet raadzaam BPA door analogen te vervangen». Ook voor ander alternatieven dan BPA-analogen moet eerst een goede risicoanalyse worden gemaakt.
Waarom is in Nederland geen verbod van toepassing op het gebruik van BPA in voedselverpakkingen? Wat zijn de argumenten van de Belgische, Deense, Zweedse en Franse overheid om dit wel te verbieden, hetzij in voedselverpakkingen voor kinderen tot drie jaar, hetzij in alle voedselverpakkingen?3 Deelt u de mening dat ook in Nederland stappen op dit vlak moeten worden gezet?
Voor de toepassing van BPA in voedselverpakkingen sluit Nederland aan bij de Europese regelgeving. De Europese normen worden binnenkort aangepast op grond van het EFSA-advies uit 2015. Op grond van het advies van de Gezondheidsraad, dat te weinig bekend is over de veiligheid van alternatieven voor BPA, is in Nederland besloten geen verbod op BPA door te voeren. Bureau geeft in zijn recente BPA-advies aan dat de weg via het verlagen van de normen vanuit het oogpunt van risicobeheersing een adequate aanpak is.
Ieder lidstaat maakt zijn eigen afwegingen bij het bepalen wat nodig is aan aanvullende wetgeving. Gezien de analyse van het RIVM en de daarop gebaseerde adviezen is het Kabinet van mening dat de blootstelling aan BPA omlaag moet, maar dat een verbod niet wenselijk is. Een verbod leidt tot gebruik van alternatieve stoffen, terwijl over de veiligheid hiervan geen duidelijkheid betstaat. Het Kabinet neemt daarom de adviezen van het RIVM over om aanscherping van de huidige Europese normen te bevorderen en om op nationaal niveau de blootstelling aan BPA zo ver mogelijk terug te dringen.
Hoe staat het met de Nederlandse inzet als voorzitter van de EU om tot strengere Europese criteria te komen omtrent het gebruik van hormoonverstorende stoffen in voedingsverpakkingen en medische hulpmiddelen? Zult u dit onderwerp ter sprake brengen bij de Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken (EPSCO council)? Zo ja, wanneer zult u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland wil zich in Europa sterk inzetten voor een spoedige vaststelling van de criteria voor hormoonverstorende stoffen door de Europese Commissie. De Staatssecretaris van I&M zal dit onderwerp agenderen tijdens de Milieuraad van 4 maart 2016. Dit is de eerste gelegenheid waarbij Nederland dit als voorzitter kan doen.
Het voorstel voor de verlaging van de limieten voor BPA in voedingsmiddelen zal worden geagendeerd in de Raad zodra de voorbereiding van de wettelijke maatregel door de Europese Commissie is afgerond.
Het opvragen van de gegevens van een ggz-patiënt door een zorgverzekeraar |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Verzekeraar vroeg om diagnose ggz-patiënt»1 van 8 februari jl. naar aanleiding van het verschenen nieuwsbericht op de site van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)?2
Ja, ik heb het gelezen. Ik ben blij dat de situatie inmiddels is opgelost.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de aanleiding geweest om het onderzoek van de AP te starten?
Zowel signalen van verzekerden als een handhavingsverzoek van de Stichting Koepel van DBC-vrije Praktijken van Psychotherapeuten en Psychiaters (KDVP) zijn aanleiding geweest om het onderzoek te starten.
Is het correct dat de desbetreffende zorgverzekeraar heeft gevraagd naar verwijsbrieven van verzekerden met een privacyverklaring? Is er ook gevraagd naar de behandelplannen en/of diagnoses van verzekerden met een privacyverklaring?
Van de Autoriteit Persoonsgegevens heb ik desgevraagd het volgende vernomen. De betreffende zorgverzekeraar vroeg om verwijsbrieven inclusief diagnose-informatie, niet om behandelplannen. Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens was erop gericht om deze overtreding zo snel mogelijk te beëindigen. Zij heeft niet onderzocht hoeveel verzekerden het betreft of hoe lang de situatie heeft geduurd. Wel staat vast dat de overtreding in 2015 plaatsvond en is beëindigd. Het is mij niet bekend of de zorgverzekeraar de betreffende verzekerden hierover heeft geïnformeerd of overweegt dit alsnog te doen.
Om hoeveel mensen met een privacyverklaring waarvan de gegevens zijn opgevraagd gaat het?
Zie antwoord vraag 4.
Hoelang is de periode geweest dat de betreffende zorgverzekeraar de verwijsbrieven en/of behandelplannen en diagnoses van patiënten met een privacyverklaring heeft kunnen opvragen?
Zie antwoord vraag 4.
In welke mate heeft de desbetreffende zorgverzekeraar de verzekerden op de hoogte gebracht? Indien dit niet is gebeurd, gaat dit alsnog gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat uit het onderzoek van de AP is gebleken dat de andere verzekeringsmaatschappijen de regels niet hebben overtreden?
De overige zorgverzekeraars hebben tegenover de Autoriteit Persoonsgegevens verklaard geen behandelplannen of diagnose-informatie uit verwijsbrieven van verzekerden met een privacyverklaring op te vragen in het kader van de formele controle. Hierover heeft de Autoriteit Persoonsgegevens ook geen signalen ontvangen. Het is duidelijk dat één zorgverzekeraar zich niet aan de regels heeft gehouden. Welke zorgverzekeraar het betreft of waarom deze zorgverzekeraar zo heeft gehandeld, is ook mij niet bekend.
Hoe is het mogelijk dat de verwijsbrief en/of diagnoses en behandelplannen van ggz-patiënten met een privacyverklaring toch naar de desbetreffende zorgverzekeraar zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 8.
Welke mogelijkheden zijn er om zorgverzekeraars sancties op te leggen?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft sinds 1 januari 2016 de bevoegdheid om boetes op te leggen. Ten tijde van de overtreding had de Autoriteit Persoonsgegevens alleen de mogelijkheid reparatoire sancties op te leggen, zoals een last onder dwangsom. Omdat de zorgverzekeraar de overtreding heeft beëindigd, is daarvan geen sprake geweest.
Heeft de desbetreffende zorgverzekeraar sancties opgelegd gekregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe zal het toezicht eruit gaan zien wanneer de AP optreedt als er aanwijzingen zijn dat de wet wordt overtreden en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) toezicht zal houden op de uitvoering van rechtmatigheidscontroles door zorgverzekeraars? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben een convenant gesloten waarin samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd. Er vindt regelmatig overleg plaats over onderwerpen die het toezichtdomein van beide toezichthouders raken. Over onderhavig onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens heeft ook afstemming plaatsgevonden.
Het toezicht van de NZa richt zich onder meer op de mate waarin zorgverzekeraars controles uitvoeren en de manier waarop zij daarbij de privacywaarborgen in acht nemen. In een samenvattend rapport publiceert de NZa jaarlijks over de onderzoeksresultaten op dit terrein. De naleving van privacyvoorschriften door zorgverzekeraars komt daarnaast in 2016 aan de orde in een specifiek thematisch onderzoek, waarvan de resultaten dit voorjaar worden verwacht. Zodra de NZa het onderzoeksrapport publiceert, zal ik het met mijn reactie naar Uw Kamer sturen.
Of er vanuit de NZa maatregelen nodig zijn, zal uit voornoemd onderzoek blijken. Zorgverzekeraars zijn in geval op de hoogte van de geldende regels. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft alle zorgverzekeraars hierop door middel van een brief gewezen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft hiervan een afschrift ontvangen. In deze brief staat verder dat de Autoriteit Persoonsgegevens bij nieuwe signalen opnieuw tot onderzoek overgaat. Zij heeft het geldende juridisch kader bovendien via een persbericht en informatie op de website onder de aandacht gebracht van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en verzekerden.
In welke mate gaat de NZa de komende tijd toezicht houden op de uitvoering van rechtmatigheidscontroles door zorgverzekeraars?
Zie antwoord vraag 12.
Welke maatregelen zijn er genomen, zodat zorgverzekeraars zich in de toekomst zullen houden aan het geldende juridisch kader?
Zie antwoord vraag 12.
Basisartsen die met een ‘spoedcursus’ bedrijfsarts kunnen worden |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op «spoedcursus» bedrijfsarts»?1
Ja.
Klopt het bericht dat Arbobutler werkloze basisartsen een verkorte opleiding bedrijfsarts aanbiedt en vervolgens detacheert? Zo ja, wat vindt u van dit plan van Arbobutler nu deze basisartsen geen officiële bevoegdheden hebben als bedrijfsarts?
Zoals ik aan de Tweede Kamer heb gemeld, dreigt er in de toekomst een tekort te ontstaan aan bedrijfsartsen. Het is dan ook zaak om alle mogelijkheden te verkennen en initiatieven te nemen om de instroom in de opleiding voor bedrijfsarts te verhogen. Arbobutler heeft basisartsen in opleiding en heeft het voornemen ze in te zetten in de ziekteverzuimbegeleiding. Het is echter van belang dat wordt voldaan aan de vereisten die gesteld worden aan de kwalificaties, kennis en kunde van de bedrijfsarts. Artikel 14 van de Arbowet verplicht de werkgever zich voor specifieke taken2 te laten bijstaan door een geregistreerd bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts wordt na het behalen van de specialistenopleiding ingeschreven in een wettelijk erkend specialistenregister als bedoeld in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
De basisarts heeft niet dezelfde kwalificaties als de geregistreerde bedrijfsarts. Dat betekent dat de werkgever door inzet van een basisarts niet aan zijn verplichtingen voldoet om zich te laten bijstaan door een geregistreerde bedrijfsarts.
Bedrijfsartsen in opleiding dienen als zodanig ingeschreven te staan in het opleidingsregister van de Registratie Commissie Geneeskundig Specialisten (RGS). Dit register kan via contact met de RGS worden benaderd.
In hoeverre is het voor werkgevers duidelijk dat Arbobutler zich richt op verzuimbegeleiding, terwijl geregistreerde bedrijfsartsen een veel grote rol hebben, zoals op het gebied van arbeidsomstandigheden?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om zich ervan te vergewissen dat de arbodienst of bedrijfsarts voldoet aan de kwaliteitseisen zoals ik in mijn reactie op vraag 2 heb aangegeven. De werkgever kan daarvoor terecht op het Arboportaal3 of via de websites van gecertificeerde arbodiensten en beroepsgroepen in de bedrijfsgezondheidszorg.
Welke concrete initiatieven neemt u of gaat u nemen om de geringe instroom in de bedrijfsartsenopleiding te doorbreken?
Op 27 november 2015 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemens om de instroom in de opleiding voor bedrijfsarts te bevorderen4. Ik heb daarin aangegeven, de NVAB, de Organisatie voor Vitaliteit, Activering en Loopbaan (OVAL), de opleiders en alle andere betrokkenen op te roepen om een campagne op te zetten voor het bekender en aantrekkelijker maken van het vak van de bedrijfsarts zodat de instroom in de opleiding toeneemt. Gezien de urgentie heb ik mij bereid verklaart hieraan een bijdrage te verlenen.
In het algemeen overleg van 14 januari 2016 heb ik met de kamer van gedachten gewisseld over het dreigend tekort aan bedrijfsartsen. Ik heb daarin toegezegd dat ik een kwartiermaker/aanjager zal vragen in gesprek te gaan met alle relevante partijen om te komen tot een gedragen voorstel om de instroom in de opleiding voor bedrijfsarts te bevorderen.
De positie van de cliëntenraad bij de fusie van het Zuwe Hofpoort (Woerden) en Antonius Ziekenhuis (Nieuwegein) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over de voorgenomen fusie van het Zuwe Hofpoort en Antonius ziekenhuis?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Raad van Bestuur van het Zuwe Hofpoort de huidige cliëntenraad met een eenzijdig besluit heeft opgeheven? Bestaat een dergelijke bevoegdheid? Op basis van welke bevoegdheden is dit door het bestuur eenzijdig gedaan? Hoe kan dit besluit worden teruggedraaid, indien dit onrechtmatig is? Wat zegt deze wijze van handelen van het bestuur volgens u over de bestuurscultuur?
De raad van bestuur van het Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat de wijziging van de medezeggenschapsstuctuur een gezamenlijk besluit is geweest dat is genomen in een vergadering op 14 mei 2015 waarbij de raden van bestuur van beide ziekenhuizen en de beide cliëntenraden aanwezig waren. De voormalige cliëntenraad van het Zuwe Hofpoort heeft vervolgens op 9 oktober 2015 via een persbericht en een artikel in een lokale krant aangegeven dat zij per 1 januari 2016 zou ophouden te bestaan. Het is niet aan mij om te oordelen over wat precies is voorgevallen tussen cliëntenraad en de raad van bestuur van het ziekenhuis. Wel kan de rechter op grond van de Wet medezeggenschap cliënten Zorginstellingen (Wmcz) de rechtmatigheid van dergelijke besluiten toetsen.
Wat is nu de status van de voorgenomen fusie? Hoe verhoudt de situatie dat de Raad van Bestuur lijkt te handelen alsof de fusie is afgerond zich tot de situatie dat de cliëntenraad nog wacht op een besluit van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) omtrent hun bezwaren hiertegen? Hoe wenselijk is het om de fusie door te voeren, terwijl patiënten en cliënten (uitgerekend de mensen om wie de zorg draait) nog bezwaren hiertegen hebben en zich bovendien niet gehoord voelen in het proces?
Ik heb van de NZa vernomen dat de fusie inmiddels geëffectueerd is. De NZa heeft mij toegelicht dat op onderhavige situatie de bestuursrechtelijke beginselen van toepassing zijn en dat daarom het bezwaar van de cliëntenraad geen schorsende werking heeft op het primair besluit. Ook heeft de NZa aangegeven dat de cliëntenraad geen voorlopige voorziening heeft aangevraagd om, aanhangend het bezwaar, de effectuering van de fusie tegen te houden. Dat betekent dat het de raad van bestuur in beginsel vrij stond om de fusie te effectueren. Inmiddels heeft de NZa een beslissing op bezwaar genomen en de bezwaren van de cliëntenraad ongegrond verklaard. Een eventuele vernietiging van het besluit van de NZa door de rechter naar aanleiding van een eventueel beroep van de cliëntenraad en de mogelijke gevolgen daarvan komen voor rekening en risico van de raad van bestuur.
Kunt u aangeven welk afwegingskader de NZa heeft gehanteerd, aangezien uit de beantwoording van de genoemde eerdere vragen over dit onderwerp blijkt dat de NZa van mening is dat de cliëntenraad «zorgvuldig is betrokken» bij het besluit tot de voorgenomen fusie, terwijl de cliëntenraad deze opvatting niet deelt? Zijn deze afweging en het besluit openbaar? Zo nee, waarom niet?
Het door de NZa gehanteerde afwegingskader is opgenomen in artikel 49c, tweede lid, Wmg. Zowel het besluit van de NZa als de fusie-effectrapportage, waar de goedkeuring van de NZa mede op is gebaseerd, zijn openbaar. Deze zijn te vinden op https://www.nza.nl/publicaties/Besluiten/Fusiebesluiten/. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, heeft de NZa inmiddels een beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing op bezwaar zal binnenkort te vinden zijn op https://www.nza.nl/publicaties/Besluiten/Beslissingenopbezwaar/.
Komen er in uw nieuwe voorstellen voor zeggenschap van cliënten en patiënten, naast zeggenschap over eigen behandeling, ook voorstellen om de positie van cliënten- en patiëntenraden te versterken, met als doel om vanuit hun wens en visie de zorg ook op instellings- en regioniveau samen in te vullen? Kunnen die voorstellen volgens u de ontevredenheid, die nu heerst bij de cliëntenraad van het Zuwe Hofpoort, voorkomen?
Zoals ik de Kamer ook heb toegelicht in mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen over onderhavige casus (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, 1276), ben ik voornemens maatregelen te nemen om de medezeggenschap van cliënten in zorginstellingen te verbeteren. Zoals ik in de tweede voortgangrapportage «Kwaliteit Loont» (Kamerstuk 31 765, nr. 172) heb aangegeven win ik momenteel advies in over de implicaties van de motie van de leden Bouwmeester en Dik-Faber (34 300 XVI, nr. 52) die bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2016 is aangenomen. Ik verwacht de uitkomsten hiervan samen met mijn reactie daarop voor de zomer van 2016 naar uw Kamer te kunnen sturen. Parallel aan het adviestraject over bovengenoemde motie, ga ik ook verder met sectorpartijen in gesprek om te komen tot passende maatregelen. Ik denk met dit proces samen met alle betrokkenen tot een evenwichtig pakket aan maatregelen te kunnen komen dat daadwerkelijk gaat bijdragen aan het verbeteren van de medezeggenschap van cliënten.
Daarmee wordt niet voorkomen dat een cliëntenraad nimmer ontevreden zal zijn over een specifieke situatie. Het is aan de rechter om in die individuele gevallen tot een oordeel te komen.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een verhoogd eigen risico |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico?1
Het artikel in Trouw signaleert dat de groei in het aantal verzekerden dat een polis met beperkte voorwaarden kiest, stagneert. De overstapcijfers en verdeling van verzekerden over de polissen van het jaar 2016 zijn nog niet bekend. Deze komen in april. Ik zie al wel dat het aantal aangeboden polissen met beperkende voorwaarden gedaald is (net als het totaal aantal basispolissen).
Ook wat betreft het vrijwillig eigen risico zijn de cijfers voor 2016 nog niet bekend. Wel laten de cijfers van Vektis zien dat het aantal verzekerden dat een maximaal vrijwillig eigen risico afsluit licht gegroeid is de laatste jaren. Ik vind dit geen slechte ontwikkeling. Het eigen risico maakt mensen bewust van de kosten van de zorg en remt hen in het gebruik van niet-noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik graag mensen die een verhoogd eigen risico kunnen dragen, ook de ruimte geven om hiervoor te kiezen en zo hun zorgkosten besparen.
Herkent u het beeld van vergelijkingssite Independer dat 30 procent van de verzekerden die overstappen een verhoogd eigen risico neemt tot maximaal 885 euro?
Er zijn op dit moment geen cijfers bekend over het aantal verzekerden dat in 2016 een vrijwillig eigen risico heeft afgesloten. De cijfers uit het artikel in Trouw zijn afkomstig van Independer waarbij de overstappers niet representatief hoeven te zijn voor de gehele populatie. Ik kan hier dus geen uitspraken over doen.
In 2015 was het aantal verzekerden dat koos voor een vrijwillig eigen risico gestegen naar 12%, waarbij 8% van de verzekerden koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, Zorgthermometer, 2015). In 2012 koos ongeveer 6% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico, waarbij ongeveer 3,5% koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, 2012). Dit is een stijging van 6 procentpunt in drie jaar, ofwel een stijging van ongeveer 2 procentpunt per jaar. Een polis met een vrijwillig eigen risico spreekt verzekerden blijkbaar aan. Er lijkt me geen sprake te zijn van een explosieve stijging.
Wat is, gelet op het feit dat in 2012 slechts 6 procent van de verzekerden gebruik maakten van een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico, uw reactie hierop? Is hier sprake van een explosieve stijging?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het voor de leeftijdscategorie die met name het eigen risico verhoogt, jongeren van 25 tot 35 jaar, een weloverwogen en bewuste keuze is dit te doen? Welke redenen spelen bij deze groep om dat hoge eigen risico te nemen?
Ik heb geen betrouwbare informatie over het profiel van de mensen die kiezen voor het vrijwillig eigen risico. De genoemde categorie van 25- tot 35-jarigen is gebaseerd op slechts de overstappers bij Independer. Dit kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele verzekerden populatie.
In mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt»3 van 29 januari jl. heb ik aangekondigd dat er onderzoek gedaan zal worden naar het vrijwillig eigen risico. Hierin zal het profiel van de mensen die voor het verhoogd eigen risico kiezen ook worden meegenomen.
Heeft u inzicht welke inkomensgroepen met name het eigen risico vrijwillig verhogen? Zo ja, welke groep is dit? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inzage in het aantal mensen dat door het verhoogde eigen risico in de betalingsproblemen komt? Zo ja, hoe groot is die groep? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Mensen komen in betalingsproblemen op het moment dat hun inkomsten lager zijn dan hun uitgaven en zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Een zorgrekening kan één van deze rekeningen zijn. Het ophogen van het vrijwillig eigen risico is een eigen keuze, waarbij vooraf bekend is hoeveel een verzekerde maximaal zelf moet betalen voor de zorg. Een verzekerde krijgt met een vrijwillig eigen risico ook een korting op de premie en kan dus sparen als hij/zij toch onverwacht zorgkosten maakt. De zorgtoeslag borgt de toegang tot de zorg voor de lagere inkomens. Ik kan dus niet zeggen hoeveel mensen in de betalingsproblemen komen door het verhoogde eigen risico, omdat het eigen risico zelden tot nooit het enige element is dat bij betalingsproblemen een rol speelt.
Wat is uw verklaring dat zorgverzekeraars enerzijds oproepen het eigen risico juist te verlagen, maar anderzijds wel meer verzekeringen met zelfs een verhoogd eigen risico hebben verkocht dan ooit tevoren?3
Om de solidariteit in het stelsel te behouden is het wettelijk mogelijk om vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden op te nemen. Gezien de toenemende mate waarin verzekerden hiervoor kiezen, blijkt een verhoogd eigen risico «in ruil voor» een premiekorting aantrekkelijk voor een grotere groep verzekerden. Zorgverzekeraars spelen hiermee derhalve in op de wensen van de consument. Of en in welke mate zorgverzekeraars vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden opnemen, laat ik aan hen. Het relativeert tegelijkertijd het pleidooi van de verzekeraars voor een lager verplicht eigen risico.
Wanneer kunt u de definitieve cijfers van het aantal overstappers, de afgesloten typen zorgverkeringen en het aantal mensen met een verhoogd eigen risico aan de Kamer doen toekomen?
In april publiceert Vektis traditiegetrouw de Zorgthermometer met cijfers over verzekerden. Naar verwachting zal zij dat dit jaar ook weer rond deze tijd doen en zal ik dan aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Wat is uw mening over het verhoogd eigen risico aangezien uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?4
De NZa geeft in het rapport aan dat zij op basis van het huidige onderzoek juist niet kan concluderen dat het verhoogd eigen risico gebruikt wordt voor risicoselectie of dat het de risicosolidariteit aantast. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico of met een selectieve polis betalen inderdaad minder premie, maar daar staan ook beperkende voorwaarden en een hoger risico tegenover. De NZa heeft bij de interpretatie van de premieverschillen geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de polis. Daarbij zou een positief vereveningsresultaat ook door doelmatige zorginkoop kunnen komen. In het komende kwalitatieve onderzoek gaat de NZa hier verder op in. Voor een uitgebreide reactie wil ik u verwijzen naar mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt» van 29 januari jl. waarin ik reageer op het rapport van de NZa.
Wat is uw mening over polissen met beperkende voorwaarden, ook wel de budgetpolis genoemd, aangezien uit onderzoek van de NZa blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de NZa waaruit blijkt dat verzekerden met gunstige en ongunstige gezondheidsrisico's in aparte polissen terechtkomen?
Van de 74 door de NZa onderzochte polissen hebben zeven polissen een verzekerdenpopulatie die afwijkt van het gemiddelde. Dit kan komen door bewuste acties van zorgverzekeraars, maar ook de acties van zorgverzekeraars die een ander doel hebben en door de acties van verzekerden zelf. Het is echter alleen ongewenst als dit zou komen door doelbewuste acties vanuit de zorgverzekeraar en dit de risicosolidariteit ondermijnt. Of en zo ja in welke mate dit gebeurt, onderzoekt de NZa verder in het kwalitatieve vervolgonderzoek.
Hoeveel onderzoeken denkt u nog nodig te hebben voordat u tot de conclusie komt dat zorgverzekeraars op slinkse wijze aan risicoselectie doen?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar risicoselectie en risicosolidariteit. Dit onderzoek stelt dat er bij een aantal polissen selectie lijkt plaats te vinden, maar het is onduidelijk of dit een bewuste of onbewuste actie van zorgverzekeraars is of komt door zelfselectie van verzekerden. De NZa doet hier aanvullend onderzoek naar. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u van mening dat ongeacht of er sprake is van kwade opzet, risicoselectie en de ondermijning van de solidariteit, per direct gestopt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Risicoselectie en aantasting van de solidariteit vind ik ongewenst. Ik wacht de conclusies van het aanvullende onderzoek van de NZa af. Los daarvan is het vrijwillig eigen risico voor sommige mensen juist een aantrekkelijke keuze. Ik wil het dus ook niet zomaar zonder goede reden afschaffen.
Bent u derhalve bereid om op basis van de schokkende uitkomsten van het NZa-onderzoek per direct de budgetpolis en het verhoogd eigen risico te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De ‘wereldwijde noodsituatie’ door het zikavirus |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op welke manier werken de onderzoekers van het Erasmus MC samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de WHO (Wereld Gezondheidsorganisatie) in het kader van de noodsituatie rond het zikavirus?1
De onderzoekers van het RIVM en Erasmus MC zijn gezamenlijk bezig met de validatie van serologische testen ten behoeve van zikadiagnostiek. Daarbij hebben zij onderlinge afspraken gemaakt om materialen te delen, om zo de validatie te versnellen. Verder volgt het RIVM de adviezen van de WHO op de voet en vertaalt deze naar de Nederlandse situatie.
Het RIVM en Erasmus MC voeren diagnostiek van zikavirusinfectie uit in Nederland en bieden de Cariben hierbij ondersteuning aan, deze activiteiten worden onderling afgestemd. Informatievoorziening aan het veld gebeurt via de berichtenservice labinf@ct, deze berichten worden ook onderling afgestemd. Erasmus MC zorgt daarbij actief voor het delen van informatie uit het internationale netwerk die relevant kan zijn voor de bestrijding in Nederland.
Erasmus MC is genomineerd als Zika-referentielaboratorium voor de Europese Unie en is aangezocht als WHO collaborating centre voor exotische virussen waaronder arbovirussen (virussen die door onder andere muggen op mensen kunnen worden overgedragen). WHO collaborating centres steunen de WHO bij haar opdracht en worden benaderd voor specifieke activiteiten, onder andere bij uitbraken. De mogelijkheden voor ondersteuning door WHO collaborating centres van landen bij zikavirusdiagnostiek zijn geïnventariseerd en worden gebruikt om eventuele behoefte voor bijstand op te lossen, indien nodig. Tevens heeft de WHO aan Erasmus MC gevraagd om bijstand bij het beoordelen van geschiktheid van nieuwe methoden voor het aantonen van actuele of doorgemaakte infectie met zikavirus voor verschillende doeleinden. Het RIVM heeft hierin geen rol.
Op welke manier werken het RIVM en het Erasmus MC samen met de «globale responseenheid» die door de WHO is opgericht?2
Zie antwoord vraag 1.
Worden reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, waaronder het Caribisch deel van het Koninkrijk, extra getest op het virus? Worden er extra preventieve maatregelen op vliegvelden overwogen?
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt worden niet extra getest op het virus als daar geen aanleiding toe is. Reizigers die naar risicogebieden zijn geweest en die zich presenteren met klachten, worden geadviseerd contact op te nemen met een arts. Er worden verder geen preventieve maatregelen op vliegvelden ingezet. Reizigers naar risicogebieden worden vooraf goed geïnformeerd over de risico’s van het zikavirus en het belang van het gebruik van muggenwerende middelen wordt hierbij uitgelegd. Verder heeft het responseteam zikavirus geen extra maatregelen geadviseerd ten aanzien van vliegtuigen. De kans dat muggen die het zikavirus kunnen overbrengen per vliegtuig ons land binnenkomen is zeer gering. Zo is in muggenvallen op Schiphol nog nooit een exotische mug aangetroffen.
Klopt het dat het zikavirus tot voor kort alleen in centraal Afrika voorkwam, en pas tijdens het wereldkampioenschap voetbal van 2014 naar Brazilië is gekomen? Zo ja, welke consequenties zou die conclusie volgens u moeten hebben voor de Olympische Spelen 2016 in Rio de Janeiro?
Ja, het klopt dat het vermoeden bestaat dat het zikavirus tijdens het wereldkampioenschap door reizigers in Brazilië is geïntroduceerd. Overigens is het virus via gebieden in Afrika, Azië en Micronesië naar Zuid-Amerika gekomen. Ik snap dat dit voor mensen kan overkomen als een risico waar iets tegen gedaan moet worden. Echter, er is altijd sprake van handel en toerisme en hiervan is bekend dat deze factoren een grote bijdrage leveren aan het verspreiden van infectieziekten. Dit is een gevolg van de (economische) ontwikkeling van de wereld en dit is niet iets wat voorkomen kan worden. Hierdoor is het belangrijk dat landen een goed landelijk surveillancesysteem hebben en dat hier ook op internationaal niveau over gecommuniceerd wordt. Veel landen, waaronder Nederland, beschikken over een goed werkend surveillancesysteem en het is goed dat landen zich dit belang blijven realiseren. De Olympische Spelen vormen in dat opzicht geen additioneel risico voor landen voor de introductie van virussen.
Hoe kan het dat het zikavirus al in 1947 in Uganda is ontdekt, en er pas nu er een uitbraak in Brazilië is, meer bekend wordt over de schadelijkheid van dit virus? Deelt u de mening van Braziliaanse experts dat hier een parallel ligt met de uitbraak van Aids in de jaren ’80?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor veel nieuwe virussen geldt dat deze voor het eerst ontdekt worden in rurale gebieden, veelal per toeval. Vaak «verdwijnt» zo’n virus dan weer, of wordt deze niet meer waargenomen, totdat deze opeens weer opduikt. Het zikavirus is – naast de uitbraak in Frans-Polynesië – niet eerder in grote mate waargenomen. Ook is er niet eerder het vermoeden geweest dat er een verband bestaat tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom. De omvang van de uitbraak zoals deze momenteel plaatsvindt, in combinatie met het mogelijke verband tussen het virus en microcefalie, heeft er voor gezorgd dat het belang van snel en gecoördineerd uitvoeren van onderzoek naar mogelijke complicaties van het virus is onderstreept. Vanwege dit mogelijke verband tussen het zikavirus en microcefalie en het Guillain-Barré syndroom heeft het WHO een PHEIC (Public Health Emergency of International Concern) afgekondigd.
De mening dat er een parallel getrokken kan worden tussen de huidige zikauitbraak en de opkomst van AIDS in de jaren ’80 deel ik niet. Bij de opkomst van AIDS was er sprake van epidemie in zowel delen van Afrika als Amerika, waarbij veel onduidelijkheid speelde over de oorsprong van de ziekte en waarbij het onderzoek naar de ziekte, en de behandeling ervan, een moeizame start hebben ondervonden. Hier is bij het zikavirus geen sprake van. Sinds de uitbraak van het zikavirus in grote proporties is toegenomen en het vermoeden is ontstaan dat er een verband bestaat tussen het virus en microcefalie zijn alle zeilen bijgezet om meer kennis te vergaren over het zikavirus.
Klopt het dat het protocol voor het geven van bloed in Nederland inhoudt dat bloeddonoren vier weken geen bloed mogen geven als zij buiten Europa zijn geweest?4 Hoe wordt hierop gecontroleerd? Wordt dit protocol aangepast nu het virus ook in Europa is aangetroffen, en een zikauitbraak in Europa allerminst uitgesloten is?5
Ja, dit klopt. Bloeddonatie is in Nederland niet mogelijk gedurende de eerste vier weken na verblijf buiten Europa. Dit beleid zorgt ervoor dat infecties die buiten Europa voorkomen niet in de transfusieketen terecht komen. Dat geldt niet alleen voor het zikavirus, maar bijvoorbeeld ook voor West-Nijlvirus, denguevirus en chikungunyavirus. Bij donoren wordt voorafgaande aan iedere bloeddonatie via een gestandaardiseerde vragenlijst gericht nagevraagd of zij de voorafgaande vier weken buiten Europa zijn geweest. Aanpassing van het beleid is nu niet aan de orde omdat zich vooralsnog geen uitbraken van het zikavirus in Europa hebben voorgedaan. In het geval die situatie zich wel voordoet, zal worden beoordeeld of aanvullende maatregelen aangewezen zijn, bijvoorbeeld door donoren die in een zikagebied in Europa zijn geweest gedurende vier weken uit te stellen voor bloeddonatie. Deze vier weken zijn ruimschoots langer dan de duur van een zika-infectie.
Wat vindt u van het advies dat Public Health England heeft gegeven, dat Britse mannen die in een land zijn geweest waar het zikavirus heerst, bij thuiskomst een maand lang bij seksueel contact condooms moeten gebruiken?6 Moet dit advies naar uw mening ook overgenomen worden door het RIVM, nu aangetoond is dat het zikavirus door seksueel contact kan worden overgedragen?7
Het RIVM volgt alle ontwikkelingen rondom het zikavirus nauwlettend. Zo ook de berichtgeving dat er via onderzoek is aangetoond dat het zikavirus seksueel overgedragen kan worden. De seksuele overdracht is nog niet duidelijk beschreven. Op dit moment adviseert het RIVM mannen die in het Zika-gebied zijn geweest en een vrouw hebben die zwanger is of zwanger wil worden, gedurende een maand een condoom te gebruiken.
Klopt het dat er nog geen (preventieve) landelijke maatregelen verplicht zijn voor bedrijven die (gebruikte) banden importeren?8 Zo ja, bent u bereid versneld met verplichte preventieve landelijke maatregelen te komen, en niet te wachten op een wetswijziging?
Ik ben van mening dat de Warenwet niet van toepassing is aangezien gebruikte banden afvalproducten zijn waarvan het, in tegenstelling tot de Lucky Bamboo-planten, niet de bedoeling is dat ze bij consument terecht komen. Dat betekent echter niet dat er niet gehandeld kan worden. Op dit moment wordt al gehandhaafd, namelijk op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg) via de gemeenten. Zodra er sprake is van een vondst op een bedrijf kan de burgemeester maatregelen opleggen. De NVWA ondersteunt het lokale bevoegde gezag daarin. De NVWA komt tweewekelijks op de locatie en helpt de gemeente bij het opbouwen van een dossier. Daarnaast is vorig jaar extra ingevoerd dat er maandelijks inspecties plaatsvinden op de bedrijven die de afgelopen 2 jaar besmet zijn geweest. Hierbij wordt een checklist afgewerkt. Deze is gebaseerd op de afspraken uit het convenant met de bandenbedrijven. Geconcludeerd kan worden dat de bedrijven in hoge mate na leven. De extra inspecties dragen bij aan het naleefgedrag van de bedrijven. Er is geen reden gemeenten in dit stadium te adviseren maatregelen ex artikel 47 Wpg op te leggen.
Ook vind ik het wenselijk om naar de toekomst te kijken. Het valt niet uit te sluiten dat op termijn andersoortige producten worden geïmporteerd waardoor insleep plaatsvindt van nu nog onbekende invasieve exotische vectoren die een gevaar voor de volksgezondheid met zich kunnen meebrengen. Dat is de aanleiding om de wet te willen wijzigen, waarmee deze verantwoordelijkheid van gemeenten overgaat naar de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zo wordt ook voorkomen dat een woud van verschillende regelingen (per vector en per productsoort) ontstaat. Het wetsvoorstel ligt op dit moment bij de Raad van State. Ik verwacht het eind maart, begin april 2016 aan uw Kamer aan te bieden. De snelheid waarmee het vervolgens wordt aangenomen, hangt mede af van de agendering en bespreking in uw Kamer en daarna de Eerste Kamer.
Is het toezicht en de handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de bandensector geïntensiveerd sinds de uitbraak van het zikavirus? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wie is verantwoordelijk voor het testen van gevonden invasieve muggensoorten op het zikavirus? Wat wordt gedaan met de resultaten van dergelijke testen? Zijn er al resultaten bekend van deze testen?
Invasieve exotische muggensoorten worden niet getest op de aanwezigheid van virussen, dus ook niet op aanwezigheid van het zikavirus. De bestrijding van invasieve exotische muggen wordt uitgevoerd om te voorkomen dat de muggen zich in Nederland vestigen. De kans op introductie van virussen via deze muggen wordt zeer klein geacht en daar is ook weinig wetenschappelijk bewijs over, zoals ook de ECDC heeft gecommuniceerd in een technisch document van 8 februari 2016. Over dit beleid heb ik u geïnformeerd via mijn brief van 25 juni 2013 (Kamerstuk 32 793, nr. 96). Wanneer er humane of dierlijke gevallen met onbegrepen ziekteverschijnselen voorkomen die mogelijk passen bij virussen die door bijvoorbeeld muggen overgebracht kunnen worden, dan is het pas zinvol om gevangen exotische muggen te onderzoeken op de aanwezigheid van ziekteverwekkers.
Het suikergehalte in drinkpakjes voor kinderen |
|
Pia Dijkstra (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het Foodwatch-onderzoek «Drinkpakjes voor kinderen. Onderzoek naar suikergehalte»?1
Ja, dat onderzoek ken ik.
Wat vindt u ervan dat een op de vier drinkpakjes voor kinderen meer suiker bevat dan Coca Cola, 6,5 om 4 suikerklontjes per 200 ml?
Net als u maak ik mij zorgen over overgewicht en obesitas bij kinderen en daarom is het niet voor niets dat ik, samen met de Staatssecretaris, op vele manieren werk aan preventie van overgewicht. Gelukkig zijn er ook drinkpakjes met minder suiker waarvoor de consument kan kiezen, evenals het water uit de kraan, dat van een hoge kwaliteit is. Daarnaast werk ik in het Akkoord verbetering productsamenstelling met de industrie, retail, horeca en catering aan verlaging van het suikergehalte in ons productaanbod. Ik heb u met mijn brief van 17 december 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 205) geïnformeerd over de voortgang van het Akkoord Verbetering Productsamenstelling.
Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de vaak expliciet op kinderen gerichte marketing van deze drinkpakjes? Zijn kinderen niet een kwetsbare groep die hiertegen beschermd moet worden?
Ten aanzien van de visie op voedingsreclame gericht op kinderen, verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van 6 juli 2015 (Kamerstuk 32 793, nr. 194). Daarin heeft hij u geïnformeerd over de aangescherpte regels van de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Hierbij is ingegaan op de resultaten uit het onderzoek naar het beleid hierop in omringende landen en de monitoring van de naleving van de afspraken uit de Reclamecode voor Voedingsmiddelen. Kidsmarketing wordt nadrukkelijk meegenomen in de monitoring.
Hoe verhouden volgens u de constateringen van Foodwatch over het hoge suikergehalte in drinkpakjes voor schoolkinderen zich tot het Akkoord Verbetering Productsamenstelling?
Binnen het Akkoord Verbetering Productsamenstelling zijn het afgelopen jaar afspraken gemaakt voor reductie van het suikergehalte in zuiveldranken en de consumptie van frisdranken. Het reduceren van suiker in bestaande producten verloopt stapsgewijs, dus moeten en zullen er zeker nog vervolgstappen komen in de aanloop naar 2020.
Is de doelstelling van 10% reductie van suikers, liefst zonder dat daarvoor andere zoetstoffen in de plaats komen, in 2020 ook voor deze productgroep haalbaar? Zou er niet een ambitieuzere doelstelling neergezet moeten worden?
Een stapsgewijze aanpak is nodig om duurzaam resultaat te behalen, zowel vanwege smaakgewenning bij de consument als vanwege haalbaarheid voor het bedrijfsleven. Binnen het Akkoord zijn de eerste afspraken gemaakt. Omdat ons winkelschap een internationaal karakter kent, zal er ook een Europese aanpak voor verbetering productsamenstelling moeten komen. In vervolg op de zoutreductie wordt in de EU nu gesproken over een reductie van 10% suiker in 2020. Dit vergt een gezamenlijke aanpak van de EU-lidstaten. Tijdens het EU-voorzitterschap is mijn inzet dan ook om naar meer samenhang en samenwerking te komen binnen Europa, met lidstaten, bedrijfsleven en andere organisaties.
Welke maatregelen wilt u nemen om gezondheidsvoorlichting te versterken, zodat ouders – en waar mogelijk ook kinderen – zich bewust zijn van de risico’s die het regelmatig drinken van sterk suikerhoudende drankjes met zich meebrengt? Zou een stoplichtensysteem, zoals onder andere door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gesuggereerd, hieraan een bijdrage kunnen leveren?
Er lopen voorlichtingsactiviteiten via het Nationaal Programma Preventie «Alles is gezondheid ...», Jongeren Op Gezond Gewicht en het bredere programma Gezonde School.
Via een publiekscampagne over de nieuwe Schijf-van-Vijf zal de consument vanaf eind maart worden gewezen op een gezonde keuze. In de nieuwe Schijf-van-Vijf zijn de nieuwe richtlijnen van de Gezondheidraad verwerkt.
Ook kennen wij het voedselkeuzelogo, het Vinkje, dat helpt om de bewuste keuze te maken.
De minder plek voor rolstoelgebruikers in bussen in Arnhem |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in nieuw aangeschafte trolleybussen in Arnhem minder plek voor rolstoelgebruikers is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat alle haltes in Arnhem wel rolstoeltoegankelijk zijn gemaakt, en vervolgens in de nieuwste bussen die deze haltes gebruiken er nauwelijks ruimte is voor een elektrische rolstoel?
Het is een goede zaak dat in Arnhem inmiddels veel haltes toegankelijk zijn gemaakt. De provincie Gelderland heeft daar als concessieverlener van het busvervoer hard aan getrokken. De bussen die recent zijn aangeschaft zijn toegankelijk voor twee mensen met een rolstoel, maar de bewegingsruimte voor mensen met een grote elektrische rolstoel is helaas iets kleiner geworden.
Het vervoerbedrijf Connexxion heeft op 2 maart 2016 de proef op de som genomen en mij geïnformeerd over de uitkomsten. Twee elektrische rolstoelgebruikers hebben – daartoe uitgenodigd door Connexxion – de nieuwe Hess rolstoelopstelling (met tussenschotten) uitgeprobeerd. De ene gebruiker paste er met zijn rolstoel goed in (het kostte hem wel wat meer tijd om te manoeuvreren dan voorheen). De andere reiziger paste er met haar rolstoel schuin in. Dit kwam vooral door de omvang van de rolstoel; de rolstoel ondersteunt een positie met de benen gestrekt naar voren. Connexxion zal nu eerst intern bekijken welke mogelijkheden er zijn om de schotten aan te passen. De opstelling moet namelijk ook aan de veiligheidseisen blijven voldoen. Connexxion prefereert het hebben van twee rolstoelplekken boven het hebben van één grote rolstoelplek.
De vervoerder heeft de twee rolstoelgebruikers uitgenodigd om in een klankbordgroep voor rolstoelgebruikers van Connexxion plaats te nemen.
Connexxion wil op landelijk niveau met enige regelmaat de ervaringen uit meerdere regio's verzamelen en deze – ook met organisaties van gehandicapten – bespreken. Dit initiatief wordt door het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten (ApcG) ondersteund.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten Europese richtlijnen de oorzaak zijn van de beperkte (beweeg)ruimte voor rolstoelers? Kunt u aangeven welke richtlijnen dit zijn, en hoe deze richtlijnen in verhouding staan met de Europese toegankelijkheidsakte en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Ik ben op de hoogte van zienswijze van het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten over Europese richtlijnen. De EU houdt zich voor wat betreft de inrichting van bussen aan reglement 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE). Daarin zijn de uniforme bepalingen voor bussen vastgelegd. Dit reglement is direct van toepassing op bussen die in Nederland in gebruik worden genomen. Het reglement is gericht op het verbeteren van de veiligheid in bussen en op het harmoniseren van de technische eisen aan bussen in de 56 lidstaten van de VN-ECE. De provincie Gelderland moet zich als concessieverlener van het openbaar busvervoer aan deze voorschriften houden en heeft dat ook gedaan.
De Europese toegankelijkheidsakte is een voorstel van de Europese Commissie waarover uw Kamer recent is geïnformeerd en is dus nog geen geldend recht. Bij het van kracht worden van een Europese richtlijn zou dit – afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen en besluitvorming – consequenties kunnen hebben voor de functionele eisen die aan het ontwerp en produceren van bussen worden gesteld.
Voor wat betreft het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ligt dat anders, in die zin dat de Europese Unie het verdrag reeds heeft geratificeerd. Het verdrag is sinds januari 2011 in werking voor de EU. Nederland heeft het verdrag nog niet geratificeerd. De goedkeuringswet en uitvoeringswet betreffende het verdrag zijn in behandeling bij de Eerste Kamer.
Het bevorderen van de toegankelijkheid is in het verdrag een belangrijk punt (artikelen 3 en 9 van het verdrag). Bij de totstandkoming van de voor ratificatie benodigde wetgeving is vastgesteld dat de Nederlandse vervoersregelgeving niet in strijd is met het verdrag. Wel dient op grond van het verdrag uiteraard verder gewerkt te worden aan de verbetering van de toegankelijkheid van het (bus)vervoer.
Wat vindt u van deze ontwikkeling in Arnhem, en wat betekent deze ontwikkeling voor een inclusieve samenleving die deze regering nastreeft ook in het kader van de ratificatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De laatste tien jaar is er met name in het busvervoer een grote verbetering in de haltetoegankelijkheid tot stand gebracht. Daarnaast hebben de vervoerbedrijven hun personeel en het materieel voorbereid op reizen van rolstoelgebruikers met OV-bussen. In grote delen van Nederland wordt door mensen met een rolstoel al gebruik van de bus gemaakt, al is deze groep naar de indruk van concessieverleners nog steeds relatief beperkt. De inclusieve samenleving komt zo steeds een stukje dichterbij. In de voorschriften voor de inrichting van nieuwe trolleybussen is rekening gehouden met bepaalde maten rolstoelen en met de veiligheid van de rolstoelpassagiers. Kennelijk gaan de meest recente voorschriften voor bussen ten koste van de manoeuvreerruimte voor grote elektrische rolstoelen.
Het betreffende vervoerbedrijf en de concessiehouder (provincie Gelderland) tonen zich betrokken en blijken oog te hebben voor het beschreven probleem.
Bent u bereid in overleg met uw collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken rondom veiligheid in het openbaar vervoer, en de mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren voor de zomer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de inspanningen van het vervoerbedrijf en de concessiehouder teneinde tot een oplossing te komen, heb ik op dit moment geen aanleiding om met mijn collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken ten aanzien van de veiligheid in het openbaar vervoer en mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. Mogelijk ziet het vervoerbedrijf naar aanleiding van de test in de praktijk mogelijkheden om met inachtneming van de veiligheidseisen de inrichting van de bus aan te passen, zodat deze categorie van elektrische rolstoelen van de Arnhemse trolleybussen gebruik kan blijven maken.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.
De website ‘woman on web’ |
|
Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Website biedt zwangeren met zika gratis abortus»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Naar ik heb begrepen uit het artikel wordt er op dit moment alleen informatie verstrekt.
Wat weet u over de online gemeenschap «woman on web»? Op welke wijze gaat zij te werk? Klopt het dat het hier weliswaar gaat om een internationale organisatie, maar dat deze in Nederland gehuisvest is? Vindt u het eveneens verstandig dat er onderzoek wordt gedaan naar het handelen van deze gemeenschap?
Women on web is een internationale virtuele gemeenschap van mensen en organisaties die het recht op abortus onderschrijven en vrouwen die een abortus hebben gehad. De organisatie verstrekt informatie aan vrouwen die een abortus overwegen, verstrekt medicatie aan vrouwen die in een land wonen waar een veilige abortus niet mogelijk is, en biedt ondersteuning aan vrouwen die een abortus hebben gehad door middel van het delen van verhalen.
Women on Web International Foundation staat niet ingeschreven in de Kamer van Koophandel in Nederland of in Canada. Op basis van hun website kan vastgesteld worden dat Women on Web een postadres in Amsterdam heeft.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstrekken van een gratis abortus op de wijze waarop «woman on web» dit doet strafbaar is conform Nederlands en internationaal recht?
Op basis van de Nederlandse wetgeving is het uitvoeren van een zwangerschapsafbreking alleen toegestaan in een ziekenhuis of kliniek die een vergunning heeft op basis van de Wet afbreking zwangerschap. Dit betekent dat er ook sprake moet zijn van goede counseling, voorlichting en nazorg. De beroepsgroep heeft hier richtlijnen over opgesteld.
Tevens moet er voldaan worden aan de voorwaarden zoals die neergelegd zijn in de Wet afbreking zwangerschap. Daarnaast is het in Nederland op grond van de Geneesmiddelenwet (art. 67) verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven zonder dat een arts de patiënt persoonlijk ontmoet heeft, een arts de patiënt kent of een arts de beschikking heeft over de medicatiehistorie van de patiënt. Op internationaal niveau zijn er geen regels opgesteld op het terrein van abortus.
Indien de behandeling plaatsvindt in Nederland dan is de Nederlandse wetgeving van toepassing. Het is onbekend waar Women on Web gehuisvest is en waar de behandeling plaatsvindt. Women on Web is geen rechtspersoon die ingeschreven is van de Kamer van Koophandel in Nederland of in Canada.
De IGZ heeft naar aanleiding van de berichtgevingen Women on Web aanvullende vragen gesteld over de werkwijze van deze online gemeenschap, om na te gaan in hoeverre de werkwijze past binnen de kaders van de Nederlandse wet.
Deelt u de mening dat op deze wijze goede counseling, voorlichting en nazorg bij een overtijdbehandeling niet zijn geborgd? Deelt u voorts de mening dat het handelen van «women on web» schade kan toebrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook ongepast dat de organisatie «woman on web» zwangeren met het zikavirus een gratis abortus aanbiedt? Deelt u de mening dat de digitale gemeenschap «woman on web» met het bieden van een gratis medische handeling ingaat tegen afgesproken medische werkwijzen, en dat dit absoluut onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer naar verwachting meer bekend is over het Zikavirus en het verband met microcefalie en het syndroom van Guilian-Barré?
Er zijn vele oorzaken van microcefalie: o.a. vroeggeboorte, genetisch, intoxicaties, voedingstoestand, en ook infecties zoals toxoplasma, rode hond, herpes, en HIV. Het syndroom van Guillain-Barré (GBS) is een auto-immuunreactie na voorafgaande infectie bijv. Campylobacter. Van beide kan worden gezegd dat er in plaats en tijd een verband lijkt te zijn met de Zika-uitbraak.
Op 1 februari 2016 heeft de WHO-IHR Emergency Committee de Zika-uitbraak bestempeld tot een «public health emergency of international concern» (PHEIC). Dit omdat er meer onderzoek nodig is om relatie tussen het zikavirus en beide aandoeningen beter te karakteriseren en om een snelle gecoördineerde aanpak daarbij te bewerkstelligen. Dit vraagt onder andere om case control studies van kinderen met en zonder microcephalie en hun moeders en gestandaardiseerde protocollen voor follow-up en dergelijke. Knelpunten daarbij zijn dat er op dit moment nog geen test is, waarbij achteraf een doorgemaakte infectie met zikavirus kan worden aangetoond en dat er geen eenduidige definities van microcefalie zijn. Ook voor het verband tussen GBS en het zikavirus is internationaal onderzoek opgezet.
Op 8 maart jl vond de tweede vergadering plaats van de WHO-IHR Emergency Committee. De duiding «PHEIC» blijft gehandhaafd. Naar aanleiding van de meest recente onderzoeken komt men tot de conclusie dat er steeds meer aanwijzingen zijn voor het bestaan van een causaal verband met Zika. Dit onderstreept volgens de WHO de noodzaak tot intensivering en verder onderzoek als ook standaardisering van de surveillance. Professor M. Koopmans van het Erasmus Medisch Centrum, vanuit Nederland betrokken bij het onderzoek naar het mogelijke verband naar beide aandoeningen en het Zikavirus, heeft uw Kamer op 10 februari jl. in de Technische Briefing Zikavirus laten weten dat de verwachte doorlooptijd van de diverse onderzoeken zeker weken tot maanden is. Gezien de uitkomsten van de voornoemde de WHO-meeting heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat er op heel korte termijn met meer zekerheid wetenschappelijk conclusies getrokken kunnen worden.
Voeding in de zorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de nota «Gezonde voeding, van begin tot eind. Nota voeding en gezondheid»?1 Deelt u nog altijd de mening dat het belang van voeding voor de gezondheid meer aandacht behoeft in medische en zorgopleidingen?2
Kunt u aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met vertegenwoordigers van relevante opleidingen over de rol van voeding voor gezondheid, en wat het resultaat van deze gesprekken is? Kunt u daarnaast ook aangeven welke gesprekken hebben plaatsgevonden met voedingswetenschappers en hoogleraren «voeding en ziekte» en/of «voeding en farmacologie» over (nieuwe) inzichten voor de medische en zorgopleidingen?
Bent u bereid gesprekken te voeren met relevante medische en zorgopleidingen, gezien de actuele situatie van hervormingen in de zorg, waarbij mensen langer thuis wonen en bijv. wijkverpleegkundigen en huisartsen een belangrijker positie krijgen?
Herkent u de situatie dat de ligduur in ziekenhuizen steeds korter is, en dat daardoor het belang van goede zorg voor en na opname toeneemt, ook als het gaat om voedingsadviezen? Bent u ervan op de hoogte dat door Alliantie Voeding op dit onderwerp een bijzonder hoogleraar «voeding in de transmurale zorg» is aangesteld bij de Wageningen Universiteit? Bent u bereid het Zorginstituut Nederland te verzoeken in overleg te treden met relevante beroepsgroepen, teneinde het belang van goede voeding te verankeren in bestaande/nieuwe richtlijnen voor transmurale zorg?
Ja deze situatie herken ik, daarom zit de uitdaging de komende jaren in de transmurale verbinding. Ik ben van mening dat er gekeken moet worden naar versterking van samenwerking binnen de gehele zorgketen, waarbij goede communicatie over de voedingstoestand en duidelijke afspraken over verantwoordelijkheden cruciaal is. Ik zie het daarom als een positieve ontwikkeling dat Ben Witteman tot buitengewoon hoogleraar Voeding en darmgezondheid in transmurale zorg is benoemd. Daarnaast zal ik het Kwaliteitsinstituut vragen om te bevorderen dat in de relevante richtlijnen aandacht is voor voeding. Primair worden de richtlijnen opgesteld door de professionals in samenwerking met patiënten en verzekeraars. Zij moeten in deze richtlijnen ook hun expertise ten aanzien van voeding inbrengen.
Herinnert u zich uw brief d.d. 16 juni 2015, waarin u melding maakt van ondervoeding van 15–30% van ouderen met thuiszorg, 10–15% ondervoeding in verpleeghuizen en 15–25% ondervoeding in ziekenhuizen?3 Herinnert u zich uw conclusie dat in zorginstellingen, waar screening op ondervoeding plaatsvindt, het percentage ondervoeding daalt? Op welke manier kan er meer aandacht komen voor screening op ondervoeding in zorginstellingen en in de thuiszorg? Wat is uw rol daarbij?
Ja. Op dit moment wordt er al volop gescreend op ondervoeding in ziekenhuizen. De afgelopen jaren hebben ziekenhuizen veel geïnvesteerd in het voorkomen en behandelen van ondervoeding. Zo is er een indicator screening4 en behandeling van ondervoeding ontwikkeld en door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgenomen in de basisset van ziekenhuizen, hieronder valt ook het pre-operatief screenen op ondervoeding op bijvoorbeeld de polikliniek.
In de langdurige zorg is het zeer wenselijk dat er voor nieuwe bewoners van verpleeg- of verzorgingshuizen bij opname een risico-inventarisatie van de cliënt wordt gemaakt en dus ook van ondervoeding. Deze risico-inventarisatie is bedoeld voor de medewerkers om zorg en behandeling te verlenen. Deze zorg moet dan beschreven worden in het zorgplan en regelmatig geëvalueerd worden. De IGZ toetst hierop. Bij het toezicht maakt de Inspectie daarnaast nog -in afwachting van het nieuwe kwaliteitskader- gebruik van het Kwaliteitsdocument 2013 Verpleging, Verzorging en Zorg Thuis,waarin risicosignalering op ondervoeding een van de items is.
Op de website Zorg voor beter, het kennisplein voor de langdurige ouderenzorg en zorg thuis, zijn verschillende instrumenten beschikbaar, zoals een verkorte checklist veilige zorg, en is er een App Risicosignalering ontwikkeld waarmee in een aantal stappen onder andere het risico op ondervoeding kan worden gesignaleerd. Daarnaast zijn er op dezelfde website ook instrumenten en handreikingen beschikbaar om ondervoeding aan te pakken.
Ik heb geen inhoudelijke rol bij de ontwikkeling van screeningsinstrumenten, behandelprotocollen, indicatoren en opleidingsmodules. Dit wordt door kenniscentra en beroepsgroepen gedaan. De ondersteuning van deze ontwikkelingen geef ik onder andere via financiering van de stuurgroep Ondervoeding, zoals in het Amendement Dik-Faber (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 45) is vastgelegd.
Is u bekend dat mensen die via het bevolkingsonderzoek in het ziekenhuis Gelderse Vallei worden gezien, gerichte voedings- en leefstijladviezen krijgen om de kans op darmkanker aanzienlijk te verminderen, en dat veel mensen graag hun voedingspatroon willen verbeteren? Is u bekend dat de gevalideerde tool Eetscore van Wageningen Universiteit hiervoor wordt ingezet? Welke kansen ziet u voedingsadviezen te koppelen aan darmkankerscreening? Bent u bereid een pilot te (laten) starten, waarin onderzoek wordt gedaan naar succesvolle interventies rondom darmkankerscreening?
Het is mij bekend dat de Gelderse Vallei aandacht besteed aan voedings- en leefstijladviezen. Zoals ik u heb bericht in mijn brief van 4 mei 2015 over voedingsadviezen bij darmkanker (Kamerstuk 32 793, nr. 187) wil ik informatievoorziening over voeding en leefstijl niet koppelen aan het bevolkingsonderzoek darmkanker. Mensen die uitgenodigd worden voor dit onderzoek krijgen hierover namelijk al uitgebreide informatie en dan wordt het te veel. De ervaring leert wel dat mensen juist door deelname aan het bevolkingsonderzoek gaan nadenken over hun gezondheid. Zeker wanneer bij de ontlastingtest bloed wordt gevonden en een coloscopie volgt, waarbij poliepen of carcinomen worden gevonden, staan mensen open voor adviezen over leefstijl en voeding.
Hoewel in de richtlijnen voor de behandeling van darmkanker nog geen aandacht wordt besteed aan voorlichting en adviezen, worden deze onderwerpen meestal wel besproken bij patiënten om recidive te voorkomen, zoals dat ook bij de Gelderse Vallei gebeurt. Dit kan zowel plaatsvinden in het contact tussen patiënt en huisarts als de maag-darm-leverarts. Het ligt wel in de rede dat het geven van deze adviezen in de praktijk uiteindelijk zijn weerslag zal krijgen in de richtlijnen, hetgeen de verantwoordelijkheid is van de beroepsgroep zelf in samenwerking met patiënten en verzekeraars.
Herinnert u zich de motie-Wolbert over een betaaltitel voor preventie in de Zorgverzekeringswet?4 Kunt u aangeven wat de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie is? Deelt u de mening Deelt u de mening dat 10 jaar Zorgverzekeringswet een goed moment is te bezien op welke wijze activiteiten van zorgverzekeraars op het gebied van preventie en de samenwerking met gemeenten beter verankerd kunnen worden?
Ja die motie is mij bekend. U ontvangt binnenkort een brief hierover. Tien jaar zorgverzekeringswet is een goed moment om stil te staan bij de vraag wat de successen en de knelpunten in ons stelsel zijn. In de brief Preventie in het zorgstelsel, die u binnenkort ontvangt, ga ik daar voor wat betreft preventie nader op in.
Kunt u de stand van zaken geven met betrekking tot de uitvoering van de motie-Dik-Faber/ Bouwmeester, waarin wordt benadrukt dat, wanneer cliënten kiezen wat ze eten dit bijdraagt aan kwaliteit van verblijf, en tegelijkertijd verspilling van voedsel tegen gaat, en waarin de regering wordt verzocht te inventariseren welke concepten er zijn om voeding toe te passen in ziekenhuizen en zorgorganisaties, en waarin tevens wordt verzocht «voeding in de zorg» uit te rollen en structureel te verankeren?5
De Stuurgroep Ondervoeding heeft een enquête uitgezet onder de afdelingen diëtetiek en facilitair management van Nederlandse ziekenhuizen om te inventariseren welke voedingsconcepten7 er zijn. Zoals toegezegd in Kamerbrief «Stand van zaken moties en toezeggingen» (Kamerstuk 34 300 XVI, nr. 150) zal ook het financieringsvraagstuk worden meegenomen. De verwachting is dat de resultaten in april worden gepubliceerd. Uit de enthousiaste reacties van zorgverleners blijkt reeds dat het zal voorzien in een behoefte. Een dergelijke kennisuitwisseling kan mijns inziens bijdragen aan betere verankering van goede voedingsconcepten in ziekenhuizen.
Wilt u, zodra de definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater with Care» bekend zijn, in gesprek gaan met de verschillende partijen uit het consortium die jarenlang hebben gewerkt aan het verbeteren van kennis over de wijze waarop effectieve voeding bijdraagt aan preventie en behandeling van ondervoeding? Wilt u de Kamer over de uitkomsten van dit gesprek informeren?
De definitieve uitkomsten van het Alliantie Voeding project «Cater With Care» worden later dit jaar verwacht, maar ik zal met veel interesse de ontwikkelingen en de definitieve uitkomst volgen. De integrale aanpak van de Alliantie Voeding, waarbij er ook gekeken wordt naar de thuisfase, vind ik zeer positief. Daarbij ben ik bereid om hierover verder met de Alliantie Voeding in gesprek te gaan.
Kent u de Zorgmodule Voeding die tot stand is gekomen in het kader van Partnership Overgewicht Nederland (PON)? Kunt u aangeven of de Zorgmodule Voeding wordt toegepast in de eerste- en tweedelijnszorg? Wordt hierbij ook de gevalideerde tool van de Eetscore toegepast?
Ja, deze ken ik. De zorgmodule voeding is geschikt voor alle zorgstandaarden en hoort toegepast te worden in de eerste- en tweedelijnszorg. De zorgmodule voeding is opgenomen in de NHG-zorgmodule leefstijl voeding. De gevalideerde tool van de Eetscore wordt wel onder de aandacht gebracht maar in de dagelijkse praktijk vaak niet toegepast. Hier valt nog veel winst te behalen.
Bent u bereid met de Alliantie Voeding, het expertisecentrum voor voeding in zorg en preventie, te overleggen hoe in de zorg de aandacht voor optimale voeding om gezondheidswinst te realiseren kan worden bevorderd?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid vanwege het belang van voeding en leefstijl voor de gezondheid en zorgbekostiging een ZonMw- programma te ontwikkelen om zorgonderzoek en innovatie te stimuleren om preventie aan zorg te koppelen? Zo ja, wanneer kan dit starten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt het 5e Programma Preventie bij ZonMw. In dit programma is ook het deelprogramma «preventie in de zorg» opgenomen, waarin ook voeding een plek heeft. Daarnaast wil ik u nogmaals verwijzen naar de, nog te versturen, brief Preventie in het zorgstelsel die gaat over de verbinding tussen preventie en zorg waarin leefstijl (o.a. voeding) een onderdeel is.
De berichten ‘Uitbraak Zikavirus miljoenen besmettingen verwacht’ en ‘Experts waarschuwen Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Uitbraak Zikavirus: miljoenen besmettingen verwacht.»1 en «Experts waarschuwen: Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa»?2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Wat is uw reactie op beide berichten?
Zoals inmiddels bekend is, heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de zika-uitbraak uitgeroepen tot een Public Health Emergency of International Concern, oftewel een noodsituatie. Met dit besluit krijgt het onderzoek naar de mogelijke link tussen het zikavirus en microcefalie hoge prioriteit. De uitbraak van het zikavirus wordt internationaal zeer serieus genomen en Nederland doet dit ook.
De Aedes aegypti (gelekoortsmug) is verantwoordelijk voor de verspreiding van het zikavirus. Deze mug komt in Nederland en in Europa niet voor en kan zich vanwege het Nederlandse klimaat niet in Europees Nederland vestigen. Verspreiding van het Zikavirus in Nederland is dan ook heel onwaarschijnlijk. Sinds kort wordt de Aziatische tijgermug door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) gezien als een potentiële overdrager van het zikavirus, waarbij het ECDC aangeeft dat dit in de Europese populatie nog niet is aangetoond. De eerste onderzoeken laten zien dat deze mug er ook minder gevoelig voor lijkt te zijn. Deze ontwikkelingen worden gevolgd, door de WHO en door het RIVM.
Exotische muggen, zoals de tijgermug, kunnen meegevoerd worden met de import van goederen, zoals tweedehands banden en Lucky Bamboo-planten. Bij deze bedrijven worden al jaren preventieve maatregelen genomen, voert de NVWA standaard inspecties uit en als er muggen worden aangetroffen, worden deze actief bestreden. Dit beleid is succesvol en het Responseteam Zikavirus geeft aan dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn.
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, worden goed voorgelicht over het belang van het gebruik van muggenwerende middelen. Zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, worden geadviseerd om uitstel van niet-noodzakelijke reizen te overwegen.
Voor de inwoners van de overzeese gemeenten (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) ligt de situatie anders, omdat daar de gelekoortsmug wel voorkomt. Aangezien deze mug verantwoordelijk is voor de uitbraak met het zikavirus, maakt dat de kans dat het virus daar opduikt reëel. Daarom heb ik contact gezocht met de eilandbesturen en aangegeven dat desgevraagd extra hulp of ondersteuning kan worden geboden. Bijvoorbeeld bij de bestrijding van de muggen, hulp bij een publiciteitscampagne of extra ondersteuning en advies vanuit het RIVM. Verder biedt het RIVM structurele ondersteuning bij onder andere het stellen van snelle diagnoses, het ontwikkelen van richtlijnen voor artsen en gynaecologen en preventie. Ook de andere eilanden binnen het Koninkrijk kunnen gebruik maken van de kennis en informatie van het RIVM.
Hoe waardeert u de recente berichtgeving met het oog op de Nederlandse volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat de kans dat het Zikavirus in de toekomst ook in Nederland kan opduiken? Wordt hierop gemonitord door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dan wel het Centrum Monitoring Vectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze wereldwijd, dan wel in Europees verband, wordt gesproken om de gevolgen van het Zikavirus in te dammen dan wel te voorkomen?3
Een infectie met het zikavirus verloopt in 75–80% van de gevallen zonder klachten. En bij personen die klachten krijgen, is het verloop van de infectie mild en zij herstellen snel. Wereldwijd gaat de aandacht dan ook vooral uit naar het mogelijke verband van het virus met een vermeende stijging van het aantal baby’s met microcefalie. Daarover bestaat nog veel onzekerheid. In internationaal onderzoek, gecoördineerd door de WHO, zullen de onderzoeksprioriteiten worden vastgesteld. De aandacht gaat daarbij uit naar muggenbestrijding, de relatie met microcefalie en het syndroom van Guillain-Barré, goede diagnostiek en vaccinontwikkeling.
Welke maatregelen worden in Nederland genomen om de komst en verspreiding van deze muggen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2, 3 en 4.
Bent u voornemens Nederlandse vrouwen die zwanger zijn of zwanger willen worden voor te lichten over de gevolgen van het Zikavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zwangere vrouwen, of vrouwen die zwanger willen worden, worden momenteel in ieder geval via de websites van het RIVM en het LCR ingelicht over de mogelijke risico’s van het zikavirus. Daarbij wordt hen eveneens geadviseerd om de risico’s van een reis naar een gebied waar het zikavirus voorkomt met een arts te bespreken en mogelijk uitstel van niet noodzakelijke reizen te overwegen.
In hoeverre draagt de ontwikkeling van drassige natuurgebieden in Nederland bij aan de overlevingskansen van de muggenpopulatie in Nederland?
In 2009 heeft het WUR-onderzoeksinstituut Alterra in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek uitgevoerd naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Dit onderzoek heeft aangetoond dat ook zonder natuurontwikkeling het aantal muggen in Nederland naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen. Ter verduidelijking, dit heeft betrekking op een toename van de populatie van inheemse muggen en niet van exotische muggen zoals de gelekoortsmug die op dit moment de Zika-uitbraak in Zuid- en Midden-Amerika veroorzaakt. Het onderzoek van Alterra heeft daarnaast aangetoond dat de ontwikkeling van drassige natuurgebieden niet leidt tot een gewijzigde inschatting van infectierisico’s veroorzaakt door deze muggen. Het huidige beleid rondom muggen heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
In hoeverre dragen drassige natuurgebieden bij aan de instandhouding, en zelfs uitbreiding, van de muggenpopulatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven in welke mate deze drassige natuurgebieden door het herbergen van grote, diverse muggenpopulaties een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid? Welke virussen komen voor bij de Nederlandse muggenpopulatie die overdraagbaar zijn op de mens?
Ik heb bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen inderdaad aangegeven een beleidsadvies over inheemse muggen van het RIVM en de NVWA/Centrum Monitoring Vectoren af te wachten. Dit beleidsadvies heeft vertraging opgelopen. Naar verwachting wordt dit advies in maart opgeleverd.
De reden voor deze vertraging is dat er over de inhoud met meerdere partijen, binnen en buiten Nederland, afstemming is gezocht. Daarbij kan worden gedacht aan de diverse experts van het European Centre for Disease Control, het Laboratorium voor Entomologie van de Wageningen UR en met de Universiteit van Amsterdam, afdeling Aquatische Ecologie. Zodra ik dit beleidsadvies ontvangen heb zal ik deze de Kamer doen toekomen. Wel wil ik u er graag op wijzen dat er geen verband is tussen inheemse muggen en Zika. Het zikavirus komt dan ook niet aan de orde in het advies.
Overigens worden er in Nederland geen muggenpopulaties bestreden. Daar is ook geen reden toe. Het laatste geval van een autochtone patiënt met een muggenoverdraagbare aandoening, in dit geval malaria, stamt uit 1959. Toch wil ik wel voorbereid zijn mocht zich in de toekomst zo’n situatie voordoen en daar geeft het betreffende beleidsadvies aanbevelingen voor.
Op welke wijze worden muggenpopulaties bestreden binnen Nederland, en Nederlandse natuurgebieden, om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen herinneren, waarin u heeft aangegeven op verdere adviezen van het RIVM te wachten over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn deze adviezen inmiddels voorhanden? Betreffen deze adviezen ook het Zikavirus?
Zie antwoord vraag 10.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen uit moslimgezinnen in Den Haag op steeds jongere leeftijd radicale ideeën hebben en dat dit op steeds meer scholen wordt gesignaleerd? 1
Ja.
Zo ja, herkent u de signalen dat kinderen van 9 en 10 al vatbaar zijn voor radicale ideeën en kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een landelijk trend? Zijn er landelijke cijfers bekend over aantallen kinderen met radicale ideeën?
Het is mij bekend dat kinderen op school soms controversiële uitspraken doen. Deze duiden zelden op een radicaliseringproces. Vaak betreft het stoerdoenerij, spiegelen van uitingen van vrienden of uit de thuissituatie. Het is aan docenten om hier vaardig mee om te springen en het gesprek met de leerling aan te gaan. Om docenten te helpen bij het maken van de inschatting of er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in het gedrag van de leerling, is de handreiking2 «Puberaal, lastig of radicaliserend» ontwikkeld.3 Indien nodig of gewenst kunnen scholen vervolgens hulp inschakelen via Stichting School en Veiligheid of de gemeente. Van dit soort incidenten wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat radicale ideeën bij jonge kinderen een potentieel groot gevaar vormen voor de samenleving en dat het de taak van ouders en scholen is om kinderen weerbaar te maken tegen anti-westerse indoctrinatie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om scholen hierbij te ondersteunen, ook waar het gaat om signalering van radicalisering?
Op welke wijze kan het actiever uitdragen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving een bijdrage leveren aan het weerbaarder maken van kinderen en jongeren tegen anti-westerse indoctrinatie? Op welke wijze wilt u het uitdragen van deze kernwaarden bevorderen?
Om mee te kunnen komen in onze samenleving is kunnen omgaan met diversiteit en weet hebben van de codes en ongeschreven regels die hier gelden onontbeerlijk. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen, ook kinderen, leert hoe de samenleving werkt. Dit is om binding aan de samenleving te bewerkstelligen, om vervreemding te voorkomen en jongeren weerbaar te maken tegen indoctrinatie van welke vorm dan ook. Op verschillende manieren wordt reeds ingezet om jongeren via het onderwijs maatschappelijke codes mee te geven, bijvoorbeeld vanuit mijn Agenda Integratie.4 Ook burgerschapsvorming in het onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van jongeren op hun deelname aan de samenleving. Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over het advies van het platform Onderwijs 2032 over een toekomstig curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Hierin wordt een prominentere positie voor burgerschapsonderwijs in het kerncurriculum geadviseerd.5 Het advies van het platform zal de basis vormen voor een vernieuwd curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. Een ontwerpteam zal hiertoe een nieuw kerncurriculum ontwerpen, dat naar verwachting eind 2016 wordt afgerond. Burgerschap zal hiervan een belangrijk onderdeel vormen.
Ook met de motie Van Dam werkt het kabinet uit hoe het uit- en overdragen van gedeelde waarden en het versterken van de onderlinge verbondenheid in de samenleving in het beleid kunnen worden opgenomen dan wel versterkt.6 Daar wordt nu uitvoering aangegeven onder leiding van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel doet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzoek naar de gedeelde waarden in de Nederlandse samenleving. Het onderzoeksrapport wordt begin maart verwacht. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik een reactie geven op het rapport van SCP en zullen we de Kamer informeren over de vervolgstappen die we nemen om te komen tot de uiteindelijke kabinetsreactie die volgt voor de zomer van 2016.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2015?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.