Geneesmiddelentekorten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Sorry, uw levensredder is op» over geneesmiddelentekorten? Deelt u de analyse? Zo nee, waarom niet?1
Ik ben op de hoogte van het artikel, maar ik vind het op dit moment prematuur om mijn mening hierover te geven en in te gaan op de genoemde maatregelen. Er lopen namelijk nog een aantal onderzoeken naar geneesmiddelentekorten:
Heeft u na lezing van het artikel nieuwe mogelijkheden gezien om tot een oplossing te komen voor geneesmiddelentekorten in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de in het artikel besproken mogelijkheden voor de aanpak van de tekorten van uw commentaar voorzien en ingaan op de haalbaarheid ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tegelijk met het Gupta onderzoek dat u vóór de zomer naar de Kamer gaat sturen ook een overzicht te zenden van de potentiële maatregelen uit het rapport van de werkgroep geneesmiddelentekorten en daarbij van iedere genoemde maatregel aan te geven wat u sinds het verschijnen van het rapport al dan niet in werking hebt gezet, met welk resultaat en wat u alsnog gaat oppakken?2
Ik heb toegezegd aan de Tweede Kamer om een stand van zakenbrief over het Gupta Strategists onderzoek te sturen. Deze brief3 is op 5 juli 2019 verstuurd. Het eindrapport wordt eind september verwacht. Het overzicht van de maatregelen die door de werkgroep tekorten zijn opgesteld worden geëvalueerd door het RIVM. Zie verder het antwoord op vraag 1, 2, 3. Zodra ik de beschikking heb over alle resultaten van de genoemde onderzoeken kan ik u nader informeren over het vervolg van de aanpak van geneesmiddelentekorten.
Het tekort aan doktersassistenten |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan doktersassistenten, het is nu echt een voor twaalf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat huisartsenpraktijken deze zomer mogelijk moeten sluiten omdat er geen doktersassistenten te vinden zijn?
Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg toegankelijk is voor iedereen, nu en in de toekomst. Net als ieder jaar, geldt voor de zomerperiode dat het lastig kan zijn om voldoende personeel beschikbaar te hebben. Zeker gezien de huidige personele opgave voor de gehele sector zorg en welzijn. Daar waar dreigt dat een patiënt niet binnen een redelijke tijd toegang heeft tot voldoende en goede huisartsgeneeskundige zorg, heeft de zorgverzekeraar vanuit zijn zorgplicht de verantwoordelijkheid om na te gaan of deze patiënt bij een andere zorgverlener kan worden geholpen. Het is daarom van belang dat patiënten signalen hierover melden bij hun zorgverzekeraar.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten dat zij deze bemiddelende rol uitvoeren om patiënten op korte termijn bij een huisartsenpraktijk te kunnen plaatsen. Zij bieden daarnaast regionaal ondersteuning, gezamenlijk met relevante partijen, bij het oplossen van ervaren problemen van een tekort aan huisartsen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij laten weten ook te zien dat er regionale oplossingen worden ontwikkeld door betrokken partijen, vaak in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Ook kunnen mensen die signalen hebben over de geleverde zorg zich melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) kan naar aanleiding van deze signalen onderzoek doen en/of de signalen meenemen in haar risicogestuurde toezicht. Navraag bij de IGJ leert dat bij de inspectie tot nu toe geen signalen zijn binnengekomen waarbij een tekort aan doktersassistenten wordt genoemd.
Is de prognose van een tekort aan 600 doktersassistenten in 2022 nog steeds actueel? Kunt u inschatten hoe het tekort na 2022 verder zal oplopen?
Op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik van onderzoeksbureau Prismant is het verwachte tekort aan doktersassistenten in de huisartsenzorg is circa 590 personen in 2022. In dit model is niet verder geraamd dan tot en met 2022. Deze cijfers zijn onderdeel van de prognose voor de gehele sector zorg en welzijn, op basis van het model Zorggebruik.
In de voortgangsrapportage van het Actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl.2 bent u reeds geïnformeerd over de ontwikkeling van het verwachte tekort op basis van de meest actuele prognose van het Model Zorggebruik.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen van een tekort aan doktersassistenten zullen zijn? Welke uitwerking zal dit tekort hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van zorg in verschillende regio’s?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke gevolgen heeft een tekort aan doktersassistenten op de veiligheid van patiënten?
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft mij laten weten geen meldingen te hebben ontvangen waarbij door een tekort aan doktersassistenten de veiligheid van patiënten in het geding is. Als de inspectie signalen opvangt dat veiligheid van patiënten in de huisartsenzorg in het geding is, handelt zij. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe anticipeert het ministerie op het toenemende tekort aan doktersassistenten?
In het actieprogramma Werken in de Zorg wordt vol ingezet op het terugdringen van de personeelstekorten in zorg en welzijn. De recente voortgangsrapportage van het actieprogramma van 22 mei jl. laat zien dat we voor een forse opgave staan, maar dat het mogelijk is het tekort aan personeel in de zorg terug te dringen. Dit betekent dat naast focus op instroom ook meer focus op behoud en anders werken moet komen te liggen, ook voor de teams werkzaam in de huisartsenzorg. Het vraagt om alle zeilen bij te zetten. Over de voortgang van de aanpak rapporteren we tweemaal per jaar.
Het zwaartepunt van de aanpak ligt in de regio. Overal zijn regionale actieplannen aanpak tekorten (RAAT) gemaakt met een beeld van de regionale opgave, duidelijke ambities en concrete afspraken. De Commissie Werken in de Zorg monitort de regionale voortgang en adviseert het Ministerie van VWS. Zaken die niet in de regio opgelost kunnen worden, pakken we op samen met landelijke partijen aan de landelijke actietafel.
We ondersteunen die ambities op allerlei manieren, die ook voor de huisartsenzorg en doktersassistenten in het bijzonder relevant zijn. Zo ondersteunen we zorginstellingen met extra middelen vanuit de scholingsimpuls SectorplanPlus om nieuwe medewerkers scholing te kunnen bieden. En ondersteunen we nieuwe en zittende medewerkers met loopbaanoriëntatie en -begeleiding via Sterk in je Werk. Met het Actie Leer Netwerk wordt concrete ondersteuning geboden aan regio’s door goede voorbeelden op te halen en knelpunten te adresseren. De publiekscampagne Ik Zorg richt zich op het steunen van huidige medewerkers in het mooie werk dat zij doen, op het werven van nieuwe medewerkers en op het laten zien dat de zorg een zeer veelzijdige en waardevolle werkomgeving is.
Specifiek voor de huisartsenzorg heb ik in het budgettair kader extra groeiruimte beschikbaar gesteld om te investeren in onder andere meer tijd voor de patiënt en het versterken van de organisatiekracht. Daarnaast liggen er in de huisartsenzorg kansen om taakherschikking en job carving beter te benutten. Dit stimuleer ik actief. Dat doe ik al door een stimuleringssubsidie voor de inzet van de Physician Assistent en de Verpleegkundig Specialist in de huisartsenzorg en vanuit het actieprogramma Werken in de Zorg, waar we via het Actie Leer Netwerk goede voorbeelden delen op het gebied van anders werken. Ook blijf ik me met het veld inzetten op het terugdringen van regeldruk in de huisartsenzorg.
Welke maatregelen neemt u om het toenemende tekort aan doktersassistenten tegen te gaan? Wanneer is met deze maatregelen aangevangen? Hebben deze maatregelen al effect gesorteerd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de formele erkenning van het beroep van doktersassistent, nadat de Minister op 12 maart 2019 toezegde hierover met de doktersassistenten in gesprek te gaan? Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Kunt u een toelichting geven over de stand van zaken?
Tijdens het mondelinge vragenuurtje van 12 maart 2019 over agressie tegen doktersassistenten heb ik toegezegd met de NVDA hierover in gesprek te gaan en daarbij onder andere te verkennen welke oplossing regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG hiervoor biedt. Ik toets een eventuele opname in de Wet BIG aan de criteria die daarvoor gelden. In de beantwoording op de begrotingsbehandeling VWS 2019 (d.d. 18 oktober 2018) heb ik u schriftelijk geïnformeerd op welke gronden ik het niet noodzakelijk acht om de doktersassistente te reguleren. Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg van 29 mei jl. heb ik dit nogmaals aangegeven.
Er is met de NVDA naar aanleiding van hun aanvraag in 2016 tot regulering van de opleiding tot doktersassistent in het kader van art. 34 van de Wet BIG veelvuldig overleg geweest. De NVDA heeft haar verzoek tot regulering vervolgens nader aangevuld. In april 2018 is de NVDA bij brief geïnformeerd dat de doktersassistent niet wordt gereguleerd in de Wet BIG. In die brief is uitgebreid ingegaan op de criteria van de Wet BIG en waarom zij hieraan niet voldoen.
Agressie tegen doktersassistenten is onacceptabel en neem ik zeer serieus. Daarvoor ben ik nu met de sector zorg en welzijn, inclusief de NVDA, in gesprek over mogelijke aanvullende maatregelen.
Wanneer kan de Kamer de door u voor de eerste helft van 2019 toegezegde notitie ontvangen over het gebruik van de wet BIG als kwaliteitsregister-instrument?
Ik heb aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling gemeld dat ik de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) heb gevraagd om advies uit te brengen over het toekomstperspectief voor de Wet BIG. Hierin zal de RVS ook ingaan op het gebruik van de BIG als kwaliteitsregisterinstrument. Zoals tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid in de zorg op 29 mei jl. en in mijn brief aan uw Kamer op 17 juni jl. gemeld verwacht ik het advies van de RVS in het najaar.
Verwacht u dat met de genomen maatregelen de terugloop van doktersassistenten kan worden gekeerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Zoals de voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de Zorg van 22 mei jl. laat zien, is het helder dat we voor een forse personele opgave staan in zorg en welzijn, maar zien we aan de hand van de inspanningen die in de regio zijn verricht en in de afname van het verwachte personeelstekort in 2022 dat het mogelijk is de arbeidsmarkttekorten aan te pakken en het tij te keren. Door deze gezamenlijke en gecombineerde inzet zet ik met relevante partijen vol in op de aanpak van personeelstekorten, in de hele sector en specifiek voor de huisartsenzorg.
De overbelasting van de spoedeisende hulp in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen over de grote drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC, waardoor patiënten vaak niet de zorg zouden krijgen die ze nodig hebben?1
Ja.
Kunt u per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag aangeven hoeveel personen er per jaar worden behandeld? Kunt u in dit overzicht tegelijk aangeven wat het niveau van deze spoedeisende hulppost is?
Voor SEH’s geldt op dit moment geen indeling in verschillende niveau’s. Alle SEH’s moeten, met name op het gebied van personele bezetting, aan dezelfde minimumvereisten voldoen. Echter, het is niet zo dat alle patiënten ongeacht hun zorgvraag op iedere SEH terecht kunnen: de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg voor bepaalde categorieën patiënten (zoals kinderen) of patiënten met een bepaalde zorgvraag (zoals een acuut coronair syndroom) moeten aanwezig zijn. Voor traumacentra geldt wel een levelindeling. Een level 3 traumacentrum wat wil zeggen dat patiënten met geïsoleerde letsels zoals een enkel- of heupfractuur daar behandeld kunnen worden. Patiënten met een complexere zorgvraag werden door de ambulance naar een ziekenhuis met een traumacentrum level 2 of 1 vervoerd.
Ik beschik niet over een overzicht met per spoedeisende hulppost in de regio Leiden/Den Haag het aantal personen dat per jaar wordt behandeld. Ik heb de NZa gevraagd dit in kaart te brengen. Ik zal u hierover nog informeren.
Deelt u de mening dat de zorg georganiseerd moet worden op basis van de zorgbehoefte in de regio?
Het is belangrijk dat de (huidige en toekomstige) zorgvraag van de inwoners in een regio en het zorgaanbod in deze regio goed op elkaar aansluiten. In de verschillende hoofdlijnenakkoorden is afgesproken dat partijen in de regio daartoe gezamenlijk regionale gedeelde beelden opstellen van de sociale en gezondheidssituatie en opgave in een regio, gemeente of wijk. Hierbij kijkt men naar de volle breedte: het sociale domein, curatieve zorg en langdurige zorg. De regiobeelden zullen worden gedeeld met andere partijen die actief zijn in een regio, als basis voor te maken keuzes in relatie tot de doelstellingen en financiële kaders uit de Hoofdlijnenakkoorden. Dat is dan het uitgangspunt voor het in samenspraak beantwoorden van de vraag: welke zorg heeft deze regio over vijf à tien jaar nodig en hoe anticiperen we daarop met elkaar? Ik stel ter stimulering van de totstandkoming van regiobeelden via het RIVM een basisdataset ter beschikking, evenals vouchers voor de aanvullende data-analyse.
Hoewel zorg voldoende toegankelijk moet zijn betekent het niet dat patiënten met iedere zorgvraag altijd terecht moeten kunnen bij een zorgaanbieder in hun regio. Zorg moet op de juiste plek worden verleend; (dichter) bij mensen thuis als dat kan dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Ook wijs ik erop dat er soms de mogelijkheid is tot het vervangen van zorg door andere zorg, zoals e-health, met een gelijkwaardige of betere medisch-inhoudelijke kwaliteit van de zorg.
Voor de spreiding van SEH’s en ziekenhuisafdelingen voor acute verloskunde bestaat zoals u weet de 45 minuten-norm. Daarnaast moet de zorgverzekeraar er op grond van zijn zorgplicht voor zorgen dat de zorg voldoende toegankelijk is. De NZa ziet daarop toe.
Zijn voor deze regio intussen de cijfers van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) beschikbaar, conform de motie Van den Berg?2 Kunt u deze informatie met de Kamer delen?
Om de ontwikkeling van het gedeelde beeld in de regio te ondersteunen is door het RIVM een basisdataset opgesteld (www.regiobeeld.nl). Hiermee kunnen gemeenten en regio’s inzicht krijgen in de stand van zaken en de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van gezondheid, zorg en welzijn en zich aan andere gemeenten en regio’s spiegelen. Voor de volledigheid verwijs ik naar mijn brief van 18 juni 2019 met als titel Voortgangsbrief «De juiste zorg op de juiste plek» (Kamerstuk 29 689, nr. 995). Daarin ben ik uitgebreid ingegaan op de wijze waarop ik de door u genoemde motie uitvoer.
Klopt het dat u nu al handhaaft op de verplichting die bij algemene maatregel van bestuur opgelegd zal worden om bij toekomstige wijzigingen in het aanbod van acute zorg in de regio te overleggen? Op welke wijze handhaaft u daarop en welk instrumentarium heeft u daarvoor?
Formele handhaving is nog niet aan de orde, maar ik stimuleer dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van de concept algemene maatregel van bestuur. Dat wil zeggen dat ze een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces inrichten. Allereerst dient een zorgaanbieder die overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde plaats te beëindigen dit te melden aan de IGJ en de NZa. De IGJ verwacht ook nu al van zorgaanbieders dat besluiten over wijzigingen in het zorgaanbod voldoende worden afgestemd en uitgewerkt, en dat de samenwerking zo wordt georganiseerd dat goede en veilige zorg mogelijk is en blijft. Hij moet ook een plan opstellen om de continuïteit van zorg te borgen. Uiteraard moeten afspraken gemaakt worden met zorgverzekeraars. Andere zorgaanbieders voor wie een eventuele sluiting gevolgen kan hebben, waaronder zeker ook de Regionale Ambulancevoorziening, gemeenten en inwoners dienen betrokken te worden in het afwegingsproces. Die andere partijen moeten niet alleen maar worden geïnformeerd, zij moeten de kans krijgen bezwaren te uiten en suggesties te doen. De zorgaanbieder moet deze meewegen in zijn besluitvorming en kunnen uitleggen wat hij met die punten heeft gedaan. Ik heb de koepels van de ziekenhuizen, de huisartsenposten en de ggz-crisisdiensten in een brief gevraagd om de leden te vragen op zorgvuldige wijze besluiten te nemen. Ook in overleggen die ik voer met zorgaanbieders die sluitingsplannen hebben benadruk ik het belang van het betrekken van maatschappelijke partners, waaronder ook het regionaal overleg acute zorgketen, bij de besluitvorming.
Kunt u aangegeven welke overleggen er hebben plaatsgevonden tussen de directie van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) en de directie van het LUMC over de wijzigingen als gevolg van de voorgenomen sluiting van de spoedeisende hulp in Bronovo?
Het LUMC heeft mij laten weten dat in het bestuurlijk overleg tussen de raad van bestuur van het LUMC en de raad van bestuur van het HMC op 21 januari jl. is gesproken over het voornemen van het HMC om in het kader van de herstructurering van het HMC de locatie Bronovo om te vormen tot een «weekziekenhuis». Daarbij heeft het HMC het proces geschetst om tot besluitvorming te komen. Het LUMC heeft gevraagd goed geïnformeerd te worden tijdens dit traject, o.a. vanwege het belang voor de acute zorg/SEH-LUMC. HMC heeft dit toegezegd. Verder heeft de raad van bestuur van het LUMC mij laten weten dat naast het bestuurlijk overleg tussen beide ziekenhuizen, er op diverse momenten contacten zijn geweest van LUMC bestuurders met HMC alsook met collega instellingen in de regio en de gemeente Den Haag waar zij de potentiele effecten van de wijziging in het acute zorg aanbod te berde hebben gebracht. Daarnaast is dit onderwerp besproken in het ROAZ.
Kunt u tevens aangeven welke overleggen er met u hebben plaatsgevonden over de toekomstige inrichting van de acute zorg in de regio Leiden/DenHaag?
Ik heb overleg gehad met de voorzitter van de raad van bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum op 9 januari jl. en 23 mei. In het eerste overleg heb ik benadrukt dat HMC voor definitieve besluitvorming ervoor moet zorgen dat alle belanghebbenden (omwonenden, gemeenten, andere zorgverleners, toezichthouders) betrokken zijn geweest en hun ideeën, suggesties en zorgen mee zijn genomen. Daarnaast heb ik ook benadrukt dat er duidelijke afspraken moeten zijn gemaakt met verloskundigen, de ambulancedienst, huisartsen, en het ROAZ over de continuïteit van zorg (weet iedereen precies welke zorg waar heen gaat, is er voldoende capaciteit, etc.). In het tweede gesprek is gesproken over de wijze waarop daaraan invulling is gegeven. U bent hierover geïnformeerd bij brief van 14 januari (Kamerstukken Kamerstuk 31 016, nr. 185), bij brief van 28 januari 2019 (Kamerstuk 31 016, nr. 190) en brief van 25 juni jl. (Kamerstuk 31 016, nr. 236).
Het bericht ‘Personeel spoedeisende hulp LUMC: patiëntenzorg in gevaar’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het personeel van de spoedeisende hulp van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) ervoor waarschuwt dat de patiëntenzorg in het ziekenhuis in gevaar is? Wat is daarnaast uw reactie op de vrees van een afdelingshoofd van de spoedeisende hulp die zich vrijwel dagelijks zorgen maakt over de kwaliteit en veiligheid voor de patiënten?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
Wat is er gedaan met de waarschuwingen aan de ondernemingsraad (OR), het divisiebestuur en de Raad van Bestuur die het personeel het afgelopen anderhalf jaar meerdere keren heeft geuit, onder andere dat er sprake is van een chronisch tekort aan personeel, er geen tijd is om de verplichte bijscholingen te volgen, het voordoen van onveilige situaties voor patiënten en dat incidenten minder worden gemeld? Bent u van mening dat er door de partijen voldoende is gedaan met de waarschuwingen?
Zie mijn beantwoording onder 1.
Vindt u de huidige situatie ook zorgwekkend? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De Inspectie heeft kennisgenomen van de informatie van de raad van bestuur van het LUMC over de huidige situatie op de SEH. De Inspectie heeft mij laten weten dat zij geen aanleiding hebben om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Wel is het van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is immers van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Hoe reageert u op het bericht dat het LUMC toegeeft dat er capaciteitsproblemen zijn op de afdeling spoedeisende hulp maar dat het volgens het ziekenhuis te vroeg is om conclusies te trekken omdat het onderzoek nog loopt? Bent u van mening dat de ernstige problemen die bestaan niet langer op een oplossing kunnen wachten aangezien het personeel al anderhalf jaar lang aan de bel trekt?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Aanvullend kan ik melden dat het LUMC mij en de Inspectie op 26 juni 2019 schriftelijk heeft laten weten dat zij ook een externe onderzoekscommissie hebben ingesteld. Deze externe commissie zal de ziektegeschiedenis van de patiënt vanaf het moment van aankomst op de SEH tot aan zijn overlijden onderzoeken. Hierbij zal ook worden onderzocht of drukte op de SEH een rol heeft gespeeld. De raad van bestuur van het LUMC heeft de commissie gevraagd binnen zes weken na de start een rapport te mogen ontvangen.
Wanneer is het betreffende onderzoek door het LUMC gestart, wanneer zal het onderzoek naar verwachting afgerond worden en wat wordt er precies onderzocht?
Zie antwoord vraag 4.
Vreest u ook een onhoudbare situatie als per 1 juli 2019 het Bronovo-ziekenhuis in Den Haag haar deuren sluit waardoor het aantal patiënten voor de spoedeisende hulp van het LUMC naar alle waarschijnlijkheid nog verder zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De informatie treft u aan onder de paragraaf «Voorbereidingen in het ROAZ op sluiten SEH op locatie Bronovo».
Het ROAZ zal in de weken na sluiting van de SEH van het Bronovo met de ziekenhuizen nauw contact houden over de gevolgen van de sluiting. Hierbij wordt gedacht aan de mogelijke veranderingen van aantal patiënten per dag, aantal opnames en eventuele problemen die daaruit voortvloeien. Daarbij zullen zij de mogelijke SEH-stops die bij gebruik van het Acuut Zorgportaal worden afgegeven nauwlettend in de gaten houden. Het LUMC laat weten dat zij vanaf 24 juni 2019 start met een dagelijks beddencapaciteitsoverleg om de capaciteit (instroom, doorstroom en uitstroom) continu te monitoren. Het eerstvolgende Bestuurlijk ROAZ staat gepland op 15 juli 2019. Hierin zullen ook de gevolgen van sluiting van SEH van het Bronovo worden besproken. Waar wenselijk zal er in de zomer een extra ROAZ worden ingelast om de effecten en nodige regionale maatregelen te treffen.
De toezichthouders zullen de komende tijd erop toe blijven zien dat de patiëntveiligheid en de continuïteit van zorg op de SEH van het LUMC gewaarborgd is en dat de zorgverzekeraars hun rol ten aanzien van zorgplicht op een goede wijze vervullen.
Hoe oordeelt u over de bereikbaarheid en spreiding van spoedeisende hulp in de regio op basis van deze ernstige waarschuwingen van het personeel over de grote drukte op de spoedeisende hulp in het LUMC en de bevestiging van het LUMC dat er inderdaad sprake is van capaciteitsproblemen? Wat zijn de gevolgen als daarnaast over twee weken de spoedeisende hulp van het Bronovo sluit voor de bereikbaarheid en spreiding van de spoedeisende hulp in de regio?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet wenselijk, gezien de druk op de spoedeisende hulp van het LUMC, de spoedeisende hulp in het Bronovo ziekenhuis open te houden? Wilt u uw invloed aanwenden om deze ongewenste sluiting te voorkomen? Kunt u uw standpunt en handelingen toelichten?
Ik zie hiertoe – gegeven de informatie die ik heb en aan uw Kamer heb verstrekt – geen aanleiding.
De patiëntenzorg die in gevaar is op de spoedeisende hulp van het LUMC. |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Personeel spoedeisende hulp LUMC: patiëntenzorg in gevaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat op de spoedeisende hulp door grote drukte niet de zorg wordt geboden die nodig is?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (Inspectie) heeft kennisgenomen van de informatie van de raad van bestuur van het LUMC over de huidige situatie op de SEH. De Inspectie heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Het is van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Klopt het dat patiënten regelmatig noodgedwongen op de gang liggen in afwachting van zorg? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. In die brief is onder andere aangegeven dat het LUMC een 4-uursnorm hanteert op de SEH. Op dit moment ligt 20 tot 25% van de patiënten langer dan vier uur op de SEH. De 4-uursnorm is een zelfopgelegde norm en geen wettelijke norm, die landelijk vaker gebruikt wordt om de uitstroom van patiënten van de SEH te reguleren. Die tijd is nodig om de patiënt goed te
triëren, de juiste diagnose te kunnen stellen en soms tijdelijk te observeren. Dat wil uiteraard niet zeggen dat er in die uren geen zorg verleend wordt. Integendeel, tijdens deze uren wordt er ook gezocht (mocht dat nodig zijn) naar een passend bed in huis of elders. Een groot deel van de patiënten kan na (tijdelijke) observatie weer naar huis.
In de afgelopen twee jaar zijn door het LUMC een aantal maatregelen genomen om de SEH zo goed mogelijk te laten functioneren. Zo is er bijvoorbeeld een
«Taskforce Integrale Patiënten Logistiek» ingesteld. Deze taskforce is operationeel sinds februari 2019 en is aan de slag gegaan met het beter benutten van de huidige beddencapaciteit in het LUMC en via capaciteitsmanagement door te sturen op in-, door- en uitstroom van patiënten. Op korte termijn wil het LUMC starten met een uitbreiding van de beddencapaciteit door onder meer het gaan opzetten van gasthuisbedden. Dit gasthuis is bedoeld voor de kwetsbare, veelal oudere patiënt, die niet per se in het LUMC opgenomen hoeft te worden en tijdelijk in het gasthuis verpleegd en behandeld wordt tot er een passender plek is gevonden of hij/zij naar huis kan. Daarnaast worden er sinds januari 2019, indien nodig, extra verpleegkundigen ingezet om piekmomenten tussen 10:00 en 20:00 uur op de SEH op te vangen. Ook spreken de leidinggevenden van de verpleegkundige afdelingen van het LUMC dagelijks met elkaar over de toestroom van patiënten, inclusief die van de SEH, om die zo goed mogelijk op te vangen.
Klopt het dat een jongetje me teen ontstoken blinde darm ruim twaalf uur moest wachten voordat hij terecht kon op de kinderafdeling? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Als aanvullend antwoord op vraag 6 kan ik melden dat het LUMC mij en de Inspectie op 26 juni 2019 schriftelijk heeft laten weten dat zij ook een externe onderzoekscommissie hebben ingesteld.
Klopt het dat een patiënt een bloedtransfusie heeft moeten ondergaan omdat hij door drukte op de spoedeisende hulp onopgemerkt veel bloed had verloren? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in maart een patiënt is overleden omdat door drukte een hartinfarct niet tijdig is gesignaleerd? Zo ja, kunt u een toelichting geven?
Zie antwoord vraag 4.
Sinds wanneer is het ministerie op de hoogte van de ernstige situatie bij de SEH van het LUMC? Wat hebt u sindsdien gedaan om de situatie te verbeteren en de veiligheid van patiënten te garanderen? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
De Inspectie heeft naar aanleiding van de berichtgeving van Nieuwsuur in de uitzending van 18 juni 2019 contact opgenomen met de raad van bestuur van het LUMC. De Inspectie was ermee bekend dat het vraagstuk van de drukte in de acute zorg ook speelt in de regio Den Haag/Leiden en bij het LUMC. De Inspectie was niet op de hoogte van de signalen die de raad van bestuur van de Ondernemingsraad heeft ontvangen. De Inspectie was hierover wel graag geïnformeerd door de raad van bestuur. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie desgevraagd laten weten al langere tijd in overleg te zijn met de Ondernemingsraad en ook op andere manieren in contact te staan met de werkvloer over de aard en ernst van de problematiek. Een groot deel van de medewerkers en leidinggevenden geven aan dat zij zich gehoord en serieus genomen voelen. De raad van bestuur van het LUMC heeft de Inspectie geïnformeerd over een aantal maatregelen op uiteenlopend gebied om de drukte op de SEH te verminderen en om risico’s in de patiëntenzorg te beheersen. Het betreft zowel acties die al langere tijd geleden in gang zijn gezet, als nieuwe acties naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen. Ik verwijs u verder naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
In de volgende brieven heb ik uw Kamer in zijn algemeenheid geïnformeerd over de drukte in de acute zorg. Hierbij is ook door het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) aangegeven hoe de drukte in de acute zorg in de verschillende ROAZen (waaronder ROAZ West) zich manifesteerde (zie onder meer 5 oktober 2016 (Kamerstuk 29 247, nr. 225); 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr.2, 20 juni 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 234); 27 november 2017 (Kamerstuk 29 247, nr. 249) en 2 juli 2018 (Kamerstuk 29 247, nr. 261) en 11 september 2017 en 10 januari 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 236 en Kamerstuk 29 247, nr. 267).
Kunnen patiënten die vandaag de spoedeisende hulp in Leiden bezoeken ervan uitgaan dat zij de zorg krijgen die zij mogen verwachten?
Ik verwijs u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. De Inspectie heeft mij laten weten dat zij geen aanleiding hebben om te veronderstellen dat er op dit moment sprake is van onaanvaardbare risico’s. Wel is het van belang dat het LUMC doorgaat met de ingezette acties en waar nodig ook nieuwe verbetermaatregelen treft. Daarbij moet de raad van bestuur de effecten van deze maatregelen monitoren. De Inspectie heeft de raad van bestuur daarnaast gevraagd om specifiek informatie over de werkdruk voor de medewerkers te analyseren en deze te blijven monitoren. Het is immers van belang dat zorgaanbieders zelf ook gezond blijven en zich veilig voelen bij de zorg die zij moeten leveren.
Ervan uitgaande dat de Raad van Bestuur meerdere malen door artsen en verpleegkundigen op de problemen is gewezen, sinds wanneer is de Raad van Bestuur van het Leiden UMC op de hoogte van het ernstige personeelstekort en de onveilige situatie die zich voordoet voor patiënten?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247 nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken. Ik heb de raad van bestuur van het LUMC met nadruk gevraagd de komende tijd goed in gesprek te blijven met de zorgprofessionals over de drukte op de SEH. De raad van bestuur heeft mij bevestigd dit te zullen doen. De raad van bestuur heeft maatregelen getroffen en is bereid extra maatregelen te treffen als dat nodig en wenselijk is. Ik ga ervan uit dat deze proactief uitgevoerd gaan worden, met als doel om alle patiënten in de regio goede en tijdige zorg te bieden.
Wat heeft de Raad van Bestuur gedaan met signalen vanuit artsen en verpleegkundigen dat de situatie niet langer houdbaar was? Welke stappen zijn ondernomen?
Zie antwoord vraag 9.
Sinds wanneer is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op de hoogte van de gevaarlijke situatie op de spoedeisende hulp in Leiden UMC?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 7.
Wanneer is de IGJ op de hoogte gebracht van het overlijden van de 72-jarige patiënt na het niet signaleren van een hartinfarct? Welke maatregelen hebben zij sindsdien ondernomen?
Voor de antwoorden op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief naar aanleiding van het verzoek van de Vaste Kamercommissie over de drukte op de spoedeisende hulp van het LUMC van 25 juni 2019 (Kamerstuk 29 247, nr. 287). Conform het commissieverzoek heb ik bij de beantwoording van dat verzoek reeds uw Schriftelijke Vragen betrokken.
Ervan uitgaande dat niet alleen op de spoedeisende hulp in Leiden er problemen zijn op de spoedeisende hulp, kunt u een overzicht geven van de problemen die spelen bij verschillende SEH-afdelingen in Nederland?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. De Inspectie houdt toezicht op het gehele ziekenhuis, en heeft daarbij ook aandacht voor de SEH-afdelingen. Er zijn geen signalen van een zorgelijk beeld op andere SEH-afdelingen. In alle regio’s zijn afspraken gemaakt dat een patiënt in een levensgevaarlijke situatie altijd bij de meest geschikte SEH terecht kan. Ik heb u toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 dat ik in gesprek ga met de voorzitters van de ROAZ-en. Ik zal met hen gaan spreken over de ontwikkelingen in hun regio en de manier waarop de partijen de drukte op de acute zorg aanpakken.
De drukte op de acute zorg in Nederland is bij mij bekend. Dit wordt veroorzaakt door onder andere:
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 26 juni 2019 zal ik u in het voorjaar van 2020 een houtschetskoolschets van de acute zorg toesturen. Zodat de acute zorg ook in de toekomst kwalitatief goed, veilig en voldoende toegankelijk blijft.
Kunt u garanderen dat op andere SEH-afdelingen in het land wel de zorg wordt geleverd die patiënten mogen verwachten? Zo nee, wat gaat u doen om de situatie op alle SEH-afdelingen SEH in het land te verbeteren en de veiligheid voor patiënten te verbeteren?
Zie antwoord vraag 13.
Voorwaardelijke toelating van Spinraza tot het basispakket |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe rijmt u de uitspraak die u deed tijdens het algemeen overleg Geneesmiddelenbeleid op 6 juni 2019 over een zo snel mogelijke start van de behandeling van SMA patiënten met Spinraza met het nieuws dat de eerste behandelingen in het vroegste geval 1 januari 2020 van start gaan?1
In het Algemeen Overleg Geneesmiddelenbeleid van 6 juni 2019 heb ik aangegeven mij tot het maximale in te spannen om het voorwaardelijke toelatingstraject zo snel mogelijk te kunnen starten. Ik heb daarom ook aangegeven dat we gezamenlijk met partijen inzetten op het stapsgewijs starten van de behandelingen per uiterlijk per 1 januari 2020. Ik probeer deze periode uiteraard zoveel mogelijk te bekorten. Tijdens het VAO Geneesmiddelenbeleid heb ik daarom ook de motie van leden mevr. Ellemeet en mevr. Agema over het zo snel mogelijk starten van het traject overgenomen.
Ik heb aangegeven dat dit een gezamenlijk voorbereidingstraject betreft samen met het UMC Utrecht, de patiëntenvereniging en de leverancier. Waar het de stappen betreft die bij hoofdzakelijk het Ministerie van VWS liggen heb ik aangegeven dat deze geen vertragende factor zullen vormen. Het cruciale pad van de voorbereiding is gelegen in de noodzakelijke zorginhoudelijke voorbereidingen die het UMC Utrecht treft om de behandelcapaciteit op te bouwen.
Deelt u de mening dat SMA patiënten zo snel mogelijk toegang moeten krijgen tot Spinraza omdat elke dag voor hen telt en zij spierfuncties die zij verliezen niet meer terug krijgen?
Uiteraard deel ik deze mening. Samen met de betrokken partijen zet ik mij daarom ook tot het uiterste in om zo snel mogelijk de voorwaardelijke toelating van Spinraza van start te laten gaan. Ik sta in nauw contact met alle partijen om de voortgang te bespreken en voortdurend te bekijken waar versnelling mogelijk is. Ook in de zomerperiode wordt hieraan hard doorgewerkt door alle partijen. Na het zomerreces zal ik de Tweede Kamer een voortgangsbrief toesturen over de stand van zaken van de voorbereiding van het voorwaardelijke toelatingstraject Spinraza.
Deelt u de mening dat de voorbereiding van het behandelcentrum, het vastleggen van afspraken in een convenant en het maken van financiële afspraken met de fabrikant, geen half jaar hoeft te duren en het een kwestie van wilskracht is om hier vaart mee te maken?
Dat deel ik niet. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 13 juni en in het VAO Geneesmiddelenbeleid van 18 juni is het kritieke pad van de voorbereiding gelegen in de opbouw van de behandelcapaciteit van het UMC Utrecht. De patiëntengroep die straks in behandeling wordt genomen is omvangrijk, waarbij het gaat om een langdurig behandeltraject met een complexe toedieningsprocedure en een uitgebreid nazorgtraject. Het kost tijd om te doordenken hoe deze grote instroom kan plaatsvinden zonder dat het ten koste gaat van de kwaliteit van zorg aan andere patiëntengroepen. Ook sta ik in nauw contact met de patiëntenorganisatie. De patiëntenorganisatie is op de hoogte van het voorgestelde tijdspad en heeft mij laten weten zich, samen met de nadere partijen, tot het uiterste te zullen inspannen om dit tijdspad tot een minimum te beperken.
Wat gaat u doen om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan, omdat het hier om mensenlevens gaat?
Zoals ik reeds heb aangegeven is het volgens het UMC Utrecht niet haalbaar om de behandelingen nog deze maand van start te laten gaan. Het UMC Utrecht heeft tijd nodig om het zorgpad voor deze instroom van patiënten goed te doordenken, zo nodig aan te passen en te bezien hoe deze nieuwe groep gecontroleerd in te laten stromen. Dit is belangrijk om de kwaliteit van zorg voor deze en andere patiëntengroepen binnen het centrum te borgen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg van Pakketbeheer van 26 juni 2019?
Ja.
Wmo indicaties die voor bepaalde tijd gelden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Rucphen Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning)-indicaties afgeeft die voor bepaalde tijd gelden (bijvoorbeeld drie maanden, een jaar of vijf jaar) en dat zorgbehoevende cliënten niet expliciet worden benaderd voor het uitvoeren van een herindicatie waardoor hun zorg onverwachts wordt stopgezet? Wat is uw mening over deze gang van zaken? Heeft u uit meer gemeenten dit soort signalen ontvangen?
Ik beschik niet over het inzicht dat gemeenten zorg zouden stopzetten zonder cliënten vooraf te benaderen voor een herindicatie. Indien de aan deze vraag ten grondslag liggende veronderstelling – van onverwachte beëindiging van de zorgverlening – juist is, vind ik dat geen goede gang van zaken. Het is primair aan het college van burgemeester en wethouders om dergelijke situaties, vanuit het grote belang van continuïteit van zorg en ondersteuning, te voorkomen. De gemeenteraad dient het bestuur daarop te controleren. Voor zover uw vraag specifiek ziet op uitvoering door de gemeente Rucphen, verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 8 tot en met 12.
Op welke wettelijke grond wordt een Wmo-indicatie voor een bepaalde tijd afgegeven?
De Wmo 2015 schrijft níet voor dat een indicatie voor een bepaalde tijd moet worden afgegeven noch wat de duur moet zijn van een te verstrekken voorziening. De wet geeft evenmin een termijn waarna een herindicatie moet plaatsvinden maar bepaalt wel dat gemeenten periodiek moeten nagaan of er aanleiding is de gegeven beslissing te heroverwegen (artikel 2.3.9 Wmo 2015). Dat wil zeggen, dat het college periodiek moet beoordelen of de voorziening(en) nog altijd «op maat» is (zijn) en of het eventueel verstrekte pgb nog passend is.
Hoe vaak dat noodzakelijk zal zijn, bepaalt de gemeente inderdaad zelf; dit hangt onder andere af van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en wat ten tijde van het onderzoek is vastgesteld.
Vindt u het wenselijk dat voor mensen met een chronisch aandoening of voor mensen van wie het niet aannemelijk is dat de zorgvraag wijzigt, een indicatie wordt afgegeven die maar voor een bepaalde tijd geldt?
In mijn brief «Merkbaar beter thuis» van 20 juli jl.1 ben ik onder meer ingegaan op dit onderwerp.2 Gebleken is dat beschikkingen voor mensen met een niet-tijdelijke, levenslange beperking inderdaad vaak voor een korte duur (bijvoorbeeld een jaar) worden afgegeven. Dit, terwijl de aard van de beperking en de verwachte ontwikkeling daarvan leidt tot langdurig noodzakelijk gebruik van voorzieningen en de onderbouwing van de korte duur van de indicatie veelal ontbreekt. Cliënten ervaren als gevolg daarvan onnodig onzekerheid en extra administratieve lasten. Dit moet en kan voorkomen worden.
Vast staat dat de wetgeving, Wmo 2015 noch Jeugdwet, geen enkele (juridische) belemmering bevat om in de gegeven situatie langlopende beschikkingen af te geven. Uitgangspunt is, dat beschikkingen voor mensen met een niet-tijdelijke, levensbrede beperking, meerjarig worden afgegeven, tenzij er vanuit het perspectief van de cliënt en de aard van de beperking steekhoudende argumenten zijn die tot een andere afweging moeten leiden. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn als er in een specifieke situatie nog in belangrijke mate onduidelijkheid bestaat over de ontwikkeling en de effecten van een beperking in relatie tot de vraag welke zorg en ondersteuning als passend kan worden aangemerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een op te starten indicatieprocedure bij het CIZ met het oog op zorgbehoefte uit de Wlz.
Ik heb de Kamer in eerdergenoemde brief laten weten dat ik deze lijn samen met organisaties van cliënten en de VNG op korte termijn verder zal uitwerken. De VNG zal de uitwerking vervolgens delen met alle gemeenten.
Vind u het, geredeneerd vanuit de zorgplicht die gemeenten op zich nemen, logisch dat er bij chronische aandoeningen spraken is van regelmatige herindicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat mensen die een chronische aandoening hebben zelf in de gaten moeten houden wanneer hun indicatie afloopt en op tijd een herindicatie moeten aanvragen omdat hun zorg anders stopt? Zo ja, waarom?
Ik vind het niet wenselijk dat de verantwoordelijkheid voor het signaleren van het aflopen van de indicatie uitsluitend bij de cliënt ligt. Er zal een aanzienlijke groep cliënten zijn voor wie zo’n uitgangspunt tot het risico leidt dat men te laat is met het aanvragen van een herindicatie. Juist voor mensen met een chronische aandoening is een ononderbroken zorgverlening van belang. Dit is primair een verantwoordelijkheid van de gemeente, zo bepaalt ook de wet. De gemeente dient een systeem te hanteren waarin de cliënt tijdig wordt geïnformeerd en actief wordt benaderd over het aflopen van de indicatie en de gevolgen daarvan.
Ook de professional die namens de aanbieder bij de cliënt thuis komt, kan deze erop attenderen dat een indicatie afloopt.
Vindt u dat het initiatief voor herindicatie, nadat iemand zijn of haar zorgvraag heeft ingediend en er een indicatie is afgegeven, bij de cliënt of bij de gemeente hoort?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wettelijke gronden wordt de termijn bepaald waarna een Wmo-herindicatie moet plaatsvinden, of valt dit onder de gemeentelijke beleidsvrijheid?
Zie antwoord vraag 2.
Vind u het een juridisch correcte invulling van de zorgplicht van de gemeente Rucphen om te veronderstellen dat de einddatum van een indicatie die op beschikkingen genoteerd staat voldoende communicatie omtrent indicatie en herindicatie is? Vindt u het een wenselijke invulling van de zorgplicht?
Ik heb naar aanleiding van uw vragen contact gezocht met de gemeente Rucphen en om nadere informatie gevraagd over het gehanteerde beleid en de uitvoering daarvan. Hieruit komt het volgende beeld naar voren.
De beslissing omtrent de duur van een indicatiebesluit komt tot stand op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek aan de cliënt. Voor het bepalen van de (duur van de) (her)indicatie hanteert de gemeente een intern werkdocument waarvan, waar nodig, gemotiveerd kan worden afgeweken.
Op basis van de bevindingen tijdens het huisbezoek geeft de gemeente een korte of langere indicatie. Omstandigheden die daarbij een rol spelen, zijn bijvoorbeeld:
De gemeente hanteert sinds 1 januari 2019 een volgsysteem voor indicaties die sinds die datum zijn gesteld: dat systeem boekt twee maanden voor het aflopen van de indicatie «automatisch» een herindicatie in. Een cliënt die zelf geen contact met de gemeente opneemt over de aflopende indicatie, wordt door de gemeente benaderd om te bespreken of een herindicatie aan de orde is. Cliënten met een indicatie van vóór 1 januari 2019, worden niet actief benaderd wanneer die afloopt. De gemeente overweegt inmiddels om ook deze cliënten in de nabije toekomst schriftelijk te informeren over het aflopen van hun indicatie.
Ik heb de gemeente gewezen op haar verantwoordelijkheid voor continuïteit in de zorgverlening. Vooral voor mensen met een chronische aandoening is dat immers essentieel. Daarbij hoort in mijn optiek ook het informeren van deze doelgroep met een indicatie die dateert van voor 1 januari 2019.
Deelt u de mening van de gemeente Rucphen dat haar inwoners niet meer expliciet gewaarschuwd hoeven te worden wanneer de indicatie voor de zorgverlening afloopt en herindicatie moet plaatsvinden?
Uit de informatie die ik heb ontvangen vanuit de gemeente maak ik op, dat mensen met een indicatie afgegeven nà 1 januari 2019, wel «gewaarschuwd» worden maar mensen met oudere indicaties niet. In het antwoord op vraag 8 ben ik hier op ingegaan.
Voldoet de gemeente Rucphen met deze gang van zaken aan een opstelling richting haar inwoners die overeenstemt met het doel van de Wmo? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het niet informeren van burgers met een chronische aandoening kwetsbaar en niet aanvaardbaar. De wet legt de verantwoordelijkheid voor de continuïteit van de zorgverlening bij de gemeente, die ook periodiek moet nagaan of de verstrekte voorziening(en) nog «op maat» is (zijn).
Wat zijn volgens u de gevolgen van het feit dat een gemeente zo met inwoners omgaat? Kunt u zich voorstellen dat zorgbehoevenden en hun mantelzorgers zich hiermee onjuist bejegend voelen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De gemeente Rucphen heeft mij laten weten dat zij met het in gebruik genomen volgsysteem juist beoogt om het risico van niet aaneengesloten ondersteuning uit te sluiten. Ik kan de opvatting dat de gang van zaken bevestigt dat de toegang tot zorg te ingewikkeld is, op basis van de ontvangen informatie, niet delen, wel het belang van een zorgvuldige uitvoering van de wettelijke opdracht door de gemeente.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in de gemeente Rucphen nog eens bevestigt dat de toegang tot (de juiste) zorg met name voor kwetsbare mensen te ingewikkeld is? Zo nee waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg WMO op 26 juni 2019?
Ik heb u met mijn brief van 25 juni jl. laten weten dat dit niet haalbaar was in verband met het inwinnen van informatie bij de door u genoemde gemeente ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
Het bericht ‘Analyse jaarverslagen: ziekenhuizen uit gevarenzone’ |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Analyse jaarverslagen: ziekenhuizen uit gevarenzone»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de gemiddelde financiële positie van ziekenhuizen in 2018 is verbeterd?
De analyse van Prismant is gebaseerd op de tot dusver aangeleverde jaarrekeningen van ziekenhuizen. Prismant concludeert dat de gemiddelde financiële positie van ziekenhuizen in 2018 is verbeterd. Dit beeld is herkenbaar, ook de recente analyse van inkoopcoöperatie Intrakoop schetst een positieve ontwikkeling. Uiteraard is hier sprake van gemiddelden; het ene ziekenhuis staat er financieel beter voor dan het andere. Hierbij is relevant dat de Nederlandse Zorgautoriteit de financiële gegevens uit de jaarrekeningen meeneemt bij de doorontwikkeling van het systeem van vroegsignalering van zorgaanbieders in financiële problemen2. Om een goed beeld te schetsen van wat deze gegevens betekenen voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder, neemt de NZa overigens ook andere (voorspellende) indicatoren mee. Denk bijvoorbeeld aan ratio’s op het vlak van liquiditeit, ziekteverzuim, een hoog percentage extern ingehuurd personeel. Maar ook andere zaken zoals verzoeken tot extra bevoorschotting door de zorgverzekeraar en wisselingen in de raad van bestuur. Ik zal uw Kamer na de zomer nader informeren over de werking van dit verbeterde systeem van vroegsignalering.
Herkent u het beeld dat de rentelasten zijn gedaald met 14,8 procent vanwege de steeds lagere kapitaalbehoefte van de ziekenhuizen en de dalende rentetarieven?
Dat beeld is inderdaad herkenbaar. Zo heeft het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WFZ) mij desgevraagd laten weten dat het totaal aan langlopende geborgde leningen is afgenomen doordat er meer is afgelost dan dat er aan nieuwe leningen is afgesloten. Daarnaast geldt dat ziekenhuizen bij nieuwe leningen en herfinancieringen profiteren van de lage renteniveaus, aldus het WFZ.
Kunt u aangeven of het Waarborgfonds voor de Zorgsector solvabiliteitseisen stelt aan ziekenhuizen? Zo ja, kunt u aangeven hoe hoog deze solvabiliteitseisen zijn? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van borgingsverzoeken kijkt WFZ niet naar de solvabiliteit (eigen vermogen/balanstotaal), maar naar het weerstandsvermogen (eigen vermogen/omzet). Het weerstandsvermogen van een zorgorganisatie is volgens het WFZ een betere indicator voor de mate waarin een zorginstellingen in staat is zijn financiële tegenvallers op te vangen. Het WFZ noemt indicatief een niveau van 20% á 25% weerstandvermogen voldoende, maar benadrukt dat bij de boordeling van borgingsverzoeken alle relevante factoren altijd in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Er is derhalve geen sprake van een strikte norm.
Hoe verklaart u dat het eigen vermogen van ziekenhuizen in 2018 is gestegen naar 7,0 miljard euro, een ruime verdubbeling ten opzichte van 2011?
De ontwikkeling van het eigen vermogen van ziekenhuizen heeft verschillende oorzaken. Gemiddeld genomen hebben ziekenhuizen in de periode 2011–2018 positieve resultaten gerealiseerd. Deze resultaten hebben bijgedragen aan een groei van het eigen vermogen. Voor ziekenhuizen is een voldoende omvang van het eigen vermogen van belang om eventuele tegenslagen te kunnen opvangen.
Deelt u de mening dat het in het licht van deze cijfers er meer zou kunnen worden geïnvesteerd in het schreeuwend tekort aan zorgpersoneel, noodzakelijke ICT-investeringen en leningen voor dure innovaties in ziekenhuizen?
Uiteraard is het hebben van voldoende zorgpersoneel, goede ICT-voorzieningen etcetera van groot belang. Dat ziekenhuizen daarin moeten en kunnen investeren is een keuze van ziekenhuizen zelf. Dit is afhankelijk de lokale situatie en de financiële positie van het ziekenhuis.
Het mensonterende voorval in Zeist |
|
Roy van Aalst (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontslag voor chauffeur na mensonterend gedrag op facebookfilmpje» van 14 juni 2019?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) en FNV Taxi beiden de noodklok luiden over de «race naar de bodem» die zich bij de inkoop van het zieken- en ouderenvervoer nu voordoet?
Ja, ik ben op de hoogte van de zorgen die het KNV en FNV hebben geuit over contractprijzen in het vervoer.
Deelt u de mening dat dit voorval mede het gevolg is van een steeds grotere werkdruk op regio- en zorgtaxi’s vanwege de lage tarieven die de zorgverzekeraars bij de aanbesteding hanteren?
Nee. Ik betreur zeer dat dit incident plaatsgevonden heeft, maar er is geen reden te veronderstellen dat werkdruk of tarieven tot dit incident hebben geleid. Uitgangspunt is dat regiotaxivervoer tegen een reële prijs wordt gecontracteerd; kwaliteit is een zeer belangrijke maatstaf bij de gunning van contracten.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik contact opgenomen met de provincie Utrecht, nu de betreffende rit werd uitgevoerd in het kader van het door hen afgesloten contract voor regiovervoer. De provincie heeft mij bevestigd dat het contract voorziet in reële tarieven. Tevens zijn er in de overeenkomst eisen aan de kwaliteit en dienstverlening gesteld, waaronder opleidingseisen voor chauffeurs.
De provincie heeft mij tevens bevestigd dat de vervoerder snel na het voorval passende (personele) maatregelen heeft genomen.
Bent u bereid met de zorgverzekeraars in gesprek te treden over de manier waarop de lage tarieven de markt onder druk zetten, zodat goed zieken- en ouderenvervoer geborgd kan gaan worden?
Zoals onder 3 aangegeven, betreft het incident regiotaxivervoer dat onder de verantwoordelijkheid van de provincie Utrecht is aanbesteed en wordt uitgevoerd. De provincie Utrecht heeft mij bevestigd dat er sprake is van reële tarieven en adequate eisen ten aanzien van dienstverlening in het contract.
Wat ziekenvervoer betreft geldt dat zorgverzekeraars in het kader van de Zorgverzekeringswet ziekenvervoer inkopen. Tijdens het AO pakketbeheer van afgelopen 26 juni heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport aangegeven dat het goed is dat zorgverzekeraars scherp zijn op de prijs bij de inkoop van zorg, maar daarbij geldt wel de kanttekening dat de prijs niet zo laag mag zijn dat de kwaliteit niet meer gegarandeerd kan worden. Daarbij heeft de Minister voor Medische Zorg en Sport benoemd dat hij de signalen van de FNV over problemen bij het ziekenvervoer serieus neemt. Om die reden zal hij aan de NZa vragen om een verkenning uit te voeren door met alle partijen (verzekeraars, taxibonden en patiëntenverenigingen) in gesprek te gaan over de mogelijke problemen. De verkenning zal dan antwoord moeten geven op de vraag of er een probleem is met afgesproken prijzen in relatie tot de kwaliteit van de zorg en welke aanpak dat eventuele probleem kan worden aangepakt.
Onrust onder BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma van voor 2012 |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zo veel ervaring, toch terug naar school»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan onder veel ervaren verpleegkundigen naar aanleiding van de presentatie van de Wet Big II en het voornemen dat BIG geregistreerde verpleegkundigen met een diploma ouder dan 2012 een cursus of toets zullen moeten doen om zich te kunnen registeren als regieverpleegkundige?
De signalen over de overgangsregeling hebben mij bereikt. Uit die signalen blijkt dat er nog vragen over de overgangsregeling zijn. Allereerst wil ik opmerken dat de functiedifferentiatie een wens is van veldpartijen die al ruim 40 jaar leeft. Omdat het niet gelukt is die functiedifferentiatie door te voeren op de werkvloer hebben de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen mij gevraagd om de functiedifferentiatie in de Wet BIG te regelen. De afgelopen jaren is intensief gewerkt aan het vaststellen van een overgangsregeling. Dat het een complex vraagstuk is blijkt uit het feit dat er meerdere commissies zijn ingesteld en dat er een onderzoek naar is uitgevoerd. Inmiddels is er op basis van het rapport van de commissie Meurs onder de beroepsorganisatie, de werkgeverspartijen en de werknemerspartijen breed draagvlak voor de overgangsregeling zoals die in de kamerbrief van 5 juni jl. uiteen is gezet.2
Het klopt dat de overgangsregeling van bepaalde groepen verpleegkundigen nog vraagt dat zij ofwel scholing volgen ofwel een toets doen. Immers, de commissie heeft geoordeeld dat het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 dé norm is voor registratie als regieverpleegkundige. Rekening houdende met het gegeven dat verpleegkundigen tijd nodig hebben om aan die kwalificaties te kunnen voldoen, is samen met bovengenoemde partijen gekozen voor een ruime overgangsregeling. Een grote groep verpleegkundigen krijgt direct toegang tot het register van regieverpleegkundigen. Pas over vijf jaar, op het moment van herregistratie, zullen zij moeten aantonen dat zij in die periode de scholing, dan wel de toets met succes hebben afgerond.
Kunt u toelichten waar de grens van 2012 vandaan komt? Hoe verschilt een verpleegkundige met een opleiding uit 2011 van een verpleegkundige met een opleiding uit 2013? En hoe verschillen zij volgens u in competenties met een verpleegkundige met een opleiding uit 1985 met 30 jaar ervaring? Deelt u de mening dat opleiding niet automatisch zwaarder weegt dan ervaring?
De grens van 2012 komt voort uit het advies van de commissie Meurs. De commissie van deskundigen heeft in haar advies geoordeeld dat oud hbo-opgeleide verpleegkundigen die vanaf 2012 zijn afgestudeerd in dezelfde mate de benodigde competenties beheersen als de verpleegkundige met een Bachelor Nursing 2020 diploma, wat het uitgangspunt is van de commissie. De commissie van deskundigen heeft daarom geoordeeld dat deze groep zich direct kan laten registreren als regieverpleegkundigen.
In aanloop naar de invoering van het opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 zijn opleidingen al wijzigingen in hun curricula door gaan voeren. De commissie heeft hier rekening mee willen houden in haar advies, hetgeen geleid heeft tot de 2012-grens. Deze grens is dus coulanter dan dat je strikt zou uitgaan van de datum waarop het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel is gestart, namelijk september 2016. Met de huidige regeling, waarvoor zoals gezegd breed draagvlak is onder de beroepsorganisatie, werkgevers- en werknemerspartijen, kunnen dus méér hbo-verpleegkundigen zich direct registreren als regieverpleegkundige zonder het hoeven doen van een toets.
Hoewel ervaring vanzelfsprekend zeer waardevol is voor de uitoefening van het vak, gaat het systeem van de Wet BIG uit van behaalde diploma’s. Ook de overgangsregeling sluit bij deze vaste systematiek aan. Verder verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 7.
Houdt u rekening met het risico dat naar aanleiding van deze functiedifferentiatie en de onrust die is ontstaan nog meer verpleegkundigen de zorg kunnen verlaten? Zo ja, met welke uitstroom als gevolg van de nieuwe eisen houdt u rekening? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hebben de signalen over de overgangsregeling mij bereikt. Of het voorstel ertoe gaat leiden dat meer verpleegkundigen de sector verlaten, kan ik niet voorspellen. Alle betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs willen, evenals ik, natuurlijk geen vergrote uitstroom. Daarom is sprake van een brede overgangsregeling, zodat een grote groep verpleegkundigen zich op termijn kan registreren als regieverpleegkundige in het BIG-register.
Daarbij wordt al langer voorlichting gegeven aan verpleegkundigen over de vraag of iedereen regieverpleegkundige zal willen worden. Het gaat immers ook over een ander takenpakket en het is geen verplichting om regieverpleegkundige te worden als men voldoet aan de kwalificaties. Tevens zullen werkgevers zelf bezien hoeveel regieverpleegkundige functies zij willen creëren. Indien men in het register van regieverpleegkundige wil blijven staan na 5 jaar, zal men ook aan de bijbehorende werkervaringsuren moeten hebben voldaan. Zo ontstaat na 5 jaar een nieuwe mix van verpleegkundigen en regieverpleegkundigen op de werkvloer.
Hoe beziet u dit risico in het licht van het toch al grote verpleegkundigentekort? Welke gevolgen zal een nog verdergaande uitstroom hebben op de werkdruk van verpleegkundigen en wachtlijsten voor patiënten en cliënten?
Zie de beantwoording van vraag 4. Zolang de HBO-opleiding tot verpleegkundige bestaat, is er de wens in het veld om ook op de werkvloer onderscheid tussen MBO en HBO opgeleiden te maken. Met het voorstel beoog ik op verzoek van partijen bij te dragen aan een duidelijkere en sterkere rol voor verpleegkundigen, en daarmee ook een groter werkplezier. Immers, (regie)verpleegkundigen kunnen door de functiedifferentiatie beter worden ingezet op taken waarvoor ze zijn opgeleid en waarin ze deskundig zijn. Een verhoogde uitstroom vanwege het voorstel voor functiedifferentiatie is vanzelfsprekend onwenselijk en de commissie heeft in haar advies dan ook ruimhartig rekening gehouden met de huidige situatie op de arbeidsmarkt. Dat neemt niet weg dat eenmalig een overgangsregeling nodig is om het onderscheid in registers tot stand te brengen. De duidelijkheid en daarmee het beoogde grotere werkplezier, zou idealiter aan een grotere instroom moeten bijdragen.
We zien dat de redenen voor uitstroom vooral gaan over waardering van leidinggevenden en management, werkdruk en ook de ruimte om zelf te kunnen handelen. Met het actieprogramma Werken in de Zorg zijn we hiermee aan de slag. Hiervoor verwijs ik naar de voortgangsrapportage van 22 mei 2019.3 Tot slot is het belangrijk dat verpleegkundigen met hun werkgever in gesprek gaan over de mogelijkheden tot het krijgen van een functie van regieverpleegkundige en welke afspraken zij daarover maken om daar te komen.
Bent u het eens dat gezien de grote uitstroom onder verpleegkundigen en ondanks dat het goed is dat er eisen worden gesteld aan zo’n belangrijke beroepsgroep, een verpleegkundige die vóór 2012 is afgestudeerd en sindsdien goed haar of zijn werk heeft gedaan en deskundigheid op peil heeft gehouden niet mag aanlopen tegen onnodige drempels om zijn of haar werk voort te zetten? Zo ja, bent u bereid deze onnodige drempels weg te nemen en de eisen te heroverwegen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Het vak van regieverpleegkundige is zoals verwoord in de kamerbrief van 5 juni jl.4 een nieuw beroep met nieuwe competenties. Hoewel de HBO-verpleegkunde opleiding al circa 45 jaar bestaat is de functiedifferentiatie tot op heden nog niet algemeen in de praktijk doorgevoerd. In het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 is uitdrukkelijk rekening gehouden met de huidige en toekomstige zorgvraag. Daarmee is het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 passend bij het nieuwe beroep van regieverpleegkundige. De betrokkenen bij het advies van de Commissie Meurs zien, evenals ik, het doen van een toets of het volgen van scholing daarom niet als een onnodige drempel, maar als een manier om aan te tonen dat eerder afgestudeerde verpleegkundigen met een ouder opleidingsprofiel ook aan de competenties van het Bachelor Nursing 2020 opleidingsprofiel voldoen. Ook hier wil ik benadrukken dat er breed draagvlak is onder voornoemde partijen voor het volgen van scholing of het doen van een toets.
Bent u bereid te bezien of het in andere sectoren toegepaste systeem van «erkenning (van) verworven competenties» (EVC) in dezen zou kunnen worden toegepast waardoor meer recht wordt gedaan aan door betrokkenen opgedane praktijkervaring? Zo nee, waarom niet?
De optie van een EVC-traject kan mogelijk een uitkomst bieden in het bepalen van de vrijstellingen voor het scholingsprogramma. De mogelijkheden hiervan dienen nog te worden onderzocht tijdens de ontwikkeling van het scholingsprogramma.
Het bericht ‘St. Antonius stopt met bevallingen in Nieuwegein, moeders moeten uitwijken naar Utrecht’ |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het St. Antonius stopt met bevallingen in Nieuwegein en dat moeders nu moeten uitwijken naar Utrecht?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja ik ken het bericht.
Het St. Antoniusziekenhuis locatie Nieuwegein heeft in mei 2018 zijn afdeling acute verloskunde tijdelijk gesloten, onder meer vanwege personeelstekorten.
De afdeling acute verloskunde van het St. Antoniusziekenhuis was niet «gevoelig» voor de zogenaamde 45 minuten-norm. Dat betekent dat er door sluiting van deze afdeling niet meer mensen zijn die niet binnen deze norm op een afdeling voor acute verloskunde kunnen komen in vergelijking met de situatie wanneer deze afdeling open is. Het is dan aan de zorgaanbieders en zorgverzekeraars in de regio om gezamenlijk te beslissen over het aanbod van acute verloskunde op deze locatie.
Het aanbod van acute verloskunde is in mei 2018 geconcentreerd op de locatie Utrecht, waar vanwege de concentratie meer bevallingen plaats kunnen vinden dan daarvoor. Sindsdien heeft er frequent afstemming plaatsgevonden tussen alle betrokken partijen in de regio over het borgen van de acute geboortezorg in de regio. De partijen hebben de effecten van de veranderingen en wijzigingen in de locaties waar acute geboortezorg geleverd wordt inzichtelijk gemaakt.
Op 4 juni jl. heeft de Raad van Bestuur van het St. Antonius ziekenhuis een voorgenomen besluit genomen om de afdeling acute verloskunde in Nieuwegein definitief te sluiten. Indien deze afdeling inderdaad definitief sluit, verandert er in de praktijk, wat de zorg voor zwangere vrouwen in de regio betreft, niks ten opzichte van de situatie zoals die vanaf mei 2018 bestaat.
Zoals u weet is het belangrijk dat, bij een besluit tot het sluiten van een afdeling, de continuïteit en beschikbaarheid van zorg geborgd is. Zodat patiënten in de regio niet alleen vandaag, maar ook morgen en overmorgen kunnen rekenen op goede en toegankelijke zorg. Hier is een belangrijke rol weggelegd voor de zorginstellingen in de regio, geboortezorgprofessionals en het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Met het oog op de continuïteit van zorg bij sluiting van een afdeling acute verloskunde heb ik een algemene maatregel van bestuur (amvb) in voorbereiding. Een concept van die amvb heeft u ontvangen.
Zoals u weet heb ik de ziekenhuizen geïnformeerd over deze concept amvb en hen gevraagd om vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb alvast langs de lijnen van deze concept amvb te handelen. Ik heb hen onder meer verzocht om, als zij een (tijdelijke) sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie overwegen:
Het St Antonius ziekenhuis heeft de ketenpartners (VSV Uniek + kraamzorgorganisaties en praktiserende huisartsen), collega ziekenhuizen (Diakonessenhuis, UMCU/WKZ, Groene Hart ziekenhuis, Ziekenhuis Rivierenland en Meander Medisch Centrum), verzekeraars en pers op 4 juni geïnformeerd over het voorgenomen besluit om de geboortezorg te concentreren. Een deel van de omliggende gemeenten is geïnformeerd. De gemeente Utrecht is niet geïnformeerd. Het St. Antonius heeft namelijk aangegeven dat de beslissing geen gevolgen heeft voor inwoners van de gemeente Utrecht zelf.
Het St Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat er draagvlak voor dit besluit is bij de medewerkers. De regionale samenwerking van de ketenpartners op het gebied van acute geboortezorg (Verloskundig Samenwerkingsverband Uniek en huisartsen) is in het afgelopen jaar intensief geweest en dit zal de komende jaren ook blijven. Naast afstemming met ketenpartners, is er ook contact geweest over het voorgenomen besluit met de Cliëntenraad en omliggende gemeenten, aldus St Antonius. Het St. Antonius benadrukt verder dat poliklinische verloskundezorg op alle locaties van het St. Antonius beschikbaar blijft, dus ook op locatie Nieuwegein. Het St. Antonius zal in gesprek blijven met patiënten, betrokken partijen en ketenpartners in de regio.
Het ROAZ, de NZa en IGJ zijn niet geïnformeerd over het voorgenomen besluit om definitief te sluiten; ik heb het St Antonius laten weten dat ik dit geen goede gang van zaken vind. Verder heb ik het St Antonius laten weten dat, hoewel de status quo door een definitieve sluiting niet verandert, ik het toch belangrijk vind dat vóór de definitieve sluiting het bovenstaande proces goed is doorlopen, zodat onder meer duidelijk is wat de consequenties van deze sluiting voor de patiënten en zorgaanbieders in de regio zijn. Het St. Antonius heeft aangegeven dit op te pakken. Verder kan het zo zijn dat er een ziekenhuis gevoelig wordt door de sluiting van de acute verloskunde in Nieuwegein. Ik ga ervan uit dat partijen toetsen of dit het geval is.
Hoe oordeelt u over het feit dat de vestiging van het St. Antonius eerder al tijdelijk sloot vanwege personeelstekort maar dat het ziekenhuis nu definitief sluit ondanks dat er 25 nieuwe medewerkers zijn aangenomen? Klopt het dan ook dat een gebrek aan personeel niet langer een oorzaak is voor de sluiting?
De voornaamste reden om de bevallocatie Nieuwegein in mei 2018 tijdelijk te sluiten was een personeelstekort. Er liggen meerdere redenen ten grondslag aan het besluit om deze bevallocatie definitief niet meer te openen. Het gaat zowel om personeelstekort als om een efficiënte organisatie van de geboortezorg die nodig is om kwaliteit en veiligheid te kunnen garanderen.
Het St. Antonius Ziekenhuis geeft aan dat het lastig was om gespecialiseerd verpleegkundig personeel te werven. De nieuw aangetrokken medewerkers zijn nagenoeg allemaal nog niet gespecialiseerd en volgen momenteel een opleiding tot obstetrie- en gynaecologieverpleegkundige. Qua aantallen is het personeelsbestand nu redelijk op orde alleen geldt dit nog niet voor de gewenste specialisatiegraad.
Het efficiënt omgaan met gespecialiseerd personeel is dus erg belangrijk. Het St. Antonius Ziekenhuis heeft samen met de partners in de regio gekeken naar de organisatie van efficiënte, veilige en kwalitatief goede acute geboortezorg. Zo is gebleken dat de locatie in Utrecht van het St. Antionius Ziekenhuis, met geringe investeringen (verbouwing van verlossuites) en het aantal bevallingen nu én in de toekomst (gezien de geringere groei), de zorgvraag op kan vangen. De locatie Utrecht leent zich ook beter voor het volledig doorvoeren van het Family Centered Care concept, waarbij het hele gezin centraal staat en dat moeder en kind altijd bij elkaar blijven, ook als moeder of kind ziek is. Daarnaast heeft het St Antonius Ziekenhuis samen met regionale partners de (geboorte-) zorgvraag nu en in de toekomst in de regio laten onderzoeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de zorgvraag minder hard groeit dan eerder verwacht.
Het St. Antonius Ziekenhuis is vervolgens tot de conclusie gekomen dat twee bevallingslocaties (Nieuwegein, Utrecht) openhouden niet efficiënt is, logistiek ingewikkeld en daar bovendien extra personeel voor nodig is. Dat geldt niet alleen voor de afdeling Geboortezorg, maar ook voor de operatiekamers, waar de sectio’s (keizersnedes) worden gedaan.
Wat zijn de gevolgen van het besluit van het St. Antonius ziekenhuis om te stoppen met bevallingen op de locatie Nieuwegein voor het (soms net aangenomen) personeel?
De afdeling is per 1 mei 2018 tijdelijk gesloten. Het St Antonius ziekenhuis heeft mij laten weten dat er draagvlak is voor dit besluit bij de medewerkers. Er wordt geen personeel ontslagen, al het personeel werkte al op locatie Utrecht. Het ziekenhuis geeft aan dat los van logistieke efficiëntievoordelen, er meer voordelen worden ervaren van het met elkaar op één locatie werken (in plaats van verdeeld
over twee locaties). Opleiden, begeleiden, inwerken en samenwerken verloopt soepeler. De medewerkers onderschrijven dat daardoor ook patiënten gebaat zijn bij de concentratie op één locatie.
Wat weegt volgens u zwaarder de interne logistieke afwegingen van het ziekenhuis of het maatschappelijk belang voor de aankomende moeders in Nieuwegein?
Wat ik belangrijk vind is dat de beschikbaarheid, kwaliteit en veiligheid en continuïteit van de geboortezorg geborgd zijn. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het St Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein voor de acute verloskunde geen gevoelig ziekenhuis.
De Nederlandse Zorgautoriteit geeft aan dit jaar geen signalen te hebben ontvangen dat er onvoldoende zorg beschikbaar is in de regio. Verder geeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd aan geen signalen te hebben ontvangen over de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Hoeveel zwangere vrouwen in Nieuwegein en omgeving worden geraakt door deze beslissing? Hoeveel bevallingen op jaarbasis vonden plaats in het ziekenhuis in Nieuwegein? Wat zijn precies de gevolgen voor deze vrouwen nu de mogelijkheid om te bevallen in Nieuwegein dreigt te verdwijnen? Kan daarbij in ieder ingegaan worden op de gevolgen van het besluit op de reistijd voor de zwangere vrouwen naar de dichtstbijzijnde afdeling Verloskunde? In welke mate nemen deze toe?
Het adherentiegebied van St. Antonius Geboortezorg strekt zich uit van de gemeenten Vijfheerenland tot Montfoort en van de stad Utrecht tot Alphen aan de Rijn.
Het is niet mogelijk om één cijfer te geven van het aantal bevallingen op jaarbasis in Nieuwegein. Reden is dat het aanbod van acute verloskunde in andere ziekenhuizen sterk is veranderd in de afgelopen periode.
In hoeverre de reistijd voor zwangere vrouwen is toegenomen weet ik niet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al heb aangegeven, is de acute verloskunde voor vrouwen in de regio er nog steeds binnen de daarvoor geldende 45 minuten-norm bereikbaar. Verder blijkt dat zwangeren aan de randen van het adherentiegebied (bijvoorbeeld Alphen aan de Rijn of Leerdam) sinds de concentratie van acute geboortezorg op de locatie in Utrecht in 2018 voor een ziekenhuisbevalling naar ziekenhuizen gaan die dichter bij hun woonplaats liggen, zoals het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda, Beatrixziekenhuis in Gorinchem en Ziekenhuis Rivierenland in Tiel.
Zie verder mijn antwoorden op de vragen 1 en 4.
Acht u het verstandig de afdeling Verloskunde van het St. Antonius open te houden in het kader van leefbaarheid en bereikbaarheid van zorg? Zo ja, wat gaat u doen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hebben bij dit voorgenomen besluit patiënten, personeel, de gemeente en de omgeving (zwaarwegende) inspraak gehad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze heeft deze inspraak plaatsgevonden?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik het St Antonius laten weten dat, hoewel de status quo door het voorgenomen besluit de afdeling acute verloskunde definitief te sluiting niet verandert, ik het toch belangrijk vind dat vóór de definitieve sluiting het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1 is doorlopen. Zo moet duidelijk zijn wat de consequenties van deze sluiting voor de patiënten en zorgaanbieders in de regio zijn. Het St Antonius ziekenhuis heeft laten weten dit op te pakken.
Het toegenomen aantal patiëntenstops als gevolg van drukte op spoedafdelingen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat spoedafdelingen van ziekenhuizen in Noord-Holland en Flevoland in 2018 twee keer zo vaak een patiëntenstop hebben moeten instellen als drie jaar eerder?1
Ja.
Herinnert u zich dat u in reactie op de motie-Van den Berg over het aantal opname-time-outs bij ziekenhuislocaties hebt aangegeven dat u met de Zorgautoriteit en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in gesprek wil gaan om te kijken of en in hoeverre u informatie over patiëntenstops boven tafel kan krijgen?2
Ja.
Heeft dit overleg inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst geweest?
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 19 juni jl. (Kamerstuk 29 247, nr. 285) met een reactie op de stand van zaken moties en toezeggingen AO ambulancezorg d.d 3 april 2019 heb aangegeven, heb ik, na overleg met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ), de NZa verzocht om te bekijken in hoeverre zij mij de gevraagde informatie over stops (ook in relatie tot de zorgplicht van de verzekeraars) ter beschikking kan stellen. Ik heb daarbij toegezegd dat ik u zo snel mogelijk, maar in ieder geval uiterlijk in september zal informeren over de reactie van de NZa. (Zie ook mijn Commissiebrief van 25 juni jl. inzake Patiëntenstops spoedzorg ziekenhuizen).
Kunt u de Kamer inmiddels een overzicht verstrekken van het aantal time-outs per dag per ziekenhuislocatie en per specialisme sinds begin 2018?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke registratie van patiëntenstops de NRC zich in het artikel baseert? Kloppen de cijfers dat er in Noord-Holland en Flevoland in 2018 gemiddeld 15 stops per dag waren?
Ik heb gevraagd of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mij informatie kon verstrekken voor de beantwoording van deze vraag. De NZa heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben om de data waar de NZa over beschikt te analyseren. Het antwoord op deze vraag zal ik meenemen in de reactie op de motie-Van den Berg (Kamerstuk 29 247, nr. 271), die ik zoals toegezegd uiterlijk in september naar uw Kamer stuur.
Klopt het dat in Zeeland en Twente is afgesproken dat er nooit een patiëntenstop mag zijn op de spoedeisende hulp? Hoe hebben de ziekenhuizen in deze regio’s dit georganiseerd? Zijn daar wat u betreft lessen uit te trekken voor de andere regio’s?
Dat klopt.
In de ziekenhuizen in Zeeland gaat nooit een SEH dicht. Beide ziekenhuizen werken met een intern opschalingsprotocol om de drukte aan te kunnen.
Ook in de ROAZ-regio Euregio zijn er afspraken gemaakt dat er geen stop op de SEH mag zijn, vanwege de reisafstanden naar de andere ziekenhuislocaties. Het kan wel zo zijn dat de kliniek van het ziekenhuis vol ligt en er dus een opnamestop is; daarbij moeten patiënten die na diagnostiek en behandeling op de SEH moeten worden opgenomen, alsnog worden overgeplaatst naar een ziekenhuis waar wel plek is om patiënten op te nemen. Omdat er geen opvangstop mag zijn, kan het dus wel zo zijn dat het erg druk is op de SEH. Daarbij geldt dan dat de meest urgente patiënten als eerste geholpen worden. De ziekenhuizen hebben verschillende maatregelen om deze extra drukte op te kunnen vangen, bijvoorbeeld medisch specialisten die bijspringen op de SEH of breed geschoold personeel (SEH/eerste hart hulp/IC), dat flexibel inzetbaar is.
Deze voorbeelden worden gedeeld tussen de verschillende regio’s maar de dynamiek is in iedere regio anders.
Klopt het dat er binnen Amsterdam in 20 procent van de tijd een patiëntenstop is bij een van de spoedposten? Is dit toegenomen sinds het faillissement van Slotervaart MC?
Ik heb gevraagd of de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) mij informatie kon verstrekken voor de beantwoording van deze vraag. De NZa heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben om de data waar de NZa over beschikt te analyseren. Het antwoord op deze vraag zal ik meenemen in de reactie op de motie-Van den Berg (TK 2018–2019, 29 247, nr. 271), die ik zoals toegezegd uiterlijk in september naar uw Kamer stuur.
Klopt het dat een aantal ziekenhuizen gezamenlijk criteria om een spoedeisende hulp te sluiten hebben afgesproken? Welke ziekenhuizen zijn dit? En wat houden deze criteria in?
Dat geldt inderdaad voor ziekenhuizen in die regio’s die werken met een systeem dat inzicht geeft in de capaciteit. De criteria verschillen per regio.
Het bericht dat een zeer gevaarlijke reuzenteek aangetroffen is nabij Nederland |
|
Dion Graus (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gevaarlijke reuzenteek aangetroffen vlakbij Nederlandse grens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze hyalomma-teek het Krim-Congo-virus bij zich draagt dat een ernstig ziektebeeld kent waarbij een sterfte wordt gezien van 30 tot 50%?
De Hyalomma-teek kan het krim-congovirus (Crimean Congo Hemorragic Fever, CCHF) overdragen in gebieden waar dit virus endemisch voorkomt, zoals in Azië, Afrika en Zuid-Europa (Griekenland, Spanje, Turkije en de Balkan). In deze regio’s worden mensen sporadisch besmet met CCHF via de beet van een Hyalomma-teek of door het fijnknijpen bij het verwijderen van deze teek bij landbouwhuisdieren. In 2016 waren er zes humane gevallen van CCHF in Europa (Bulgarije en Spanje) en in 2017 waren dat er twee (in Bulgarije).
Dat neemt niet weg dat dit iets is om alert op te zijn. Dat gebeurt in Nederland binnen de signaleringsstructuur zoönosen. Daarin wordt ook de monitoring van vectoren besproken. Het is al langere tijd bekend dat larven en nimfen van Hyalomma-teken af en toe met trekvogels en (zeer) sporadisch met geïmporteerde paarden of reptielen in West-Europa, dus ook in Nederland, terecht komen. In veel gevallen worden deze Hyalomma-teken getest op CCHF-virus en tot nu toe is het virus nog niet aangetroffen.
Onder gunstige weersomstandigheden kunnen de Hyalomma-larven en -nimfen van trekvogels vervellen tot volwassen teken. Vorig jaar was een uitzonderlijk warm jaar en werden in Duitsland 35 volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd op paarden. Dit jaar zijn er tot nu toe vijf volwassen Hyalomma-teken gerapporteerd aan het RIVM uit de Achterhoek, Drenthe en de Flevopolder. Naar aanleiding van deze vondsten doet het Centrum Monitoring Vectoren (CMV) van de NVWA bronopsporing. Op de vindplaatsen zijn verder geen Hyalomma-teken gevonden. Bij onderzoek is bij één van de 5 volwassen Hyalomma-teken de bacterie Rickettsia aeschlimannii aangetroffen. De bijbehorende ziekteverschijnselen zijn koorts en karakteristieke huiduitslag, vandaar de naam vlekkenkoorts en de ziekte is goed te behandelen met antibiotica. In gebieden waar deze teek veel voorkomt, wordt ziekte veroorzaakt door R. aeschlimannii echter zeer incidenteel beschreven.
Het RIVM en zijn partners zijn zich bewust van de risico’s van Hyalomma-teken door de ziekteverwekkers die zij met zich mee kunnen dragen. Zij verzamelen actuele kennis over deze vector. Het RIVM is leider van een Europees consortium (Vectornet) dat actuele verspreidingsgebieden van vectoren in Europa in kaart brengt.
Het RIVM is betrokken bij een WHO-project dat plannen maakt ter voorkoming van een uitbraak van CCHF. In dat project wordt samengewerkt op het terrein van diagnostiek, behandeling en CCHF-vaccins voor toepassing in mensen en landbouwhuisdieren. In datzelfde project wordt ook nagedacht over de ontwikkeling van een vaccin tegen de Hyalomma-teek zelf. Nederland (Amsterdam UMC en RIVM) heeft ervaring met onderzoek naar de ontwikkeling van een vaccin tegen de Ixodes-teek (schapenteek) die in Europa verantwoordelijk is voor de overdracht van de Lyme-bacteriën.
Klopt het dat het Krim-Congo-virus ook van mens op mens en van dier op dier overdraagbaar is? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja, dat klopt. De infectie kan voorkomen bij veel verschillende diersoorten inclusief de mens. Het virus kan via teken worden overgedragen maar ook door contact met bloed of weefsel (en ongepasteuriseerde melk) van besmette dieren en mensen.
Overdracht van CCHF van een patiënt naar gezondheidspersoneel is beschreven in situaties waarbij er onvoldoende voorzorgsmaatregelen in acht werden genomen. Ook besmetting van laboratoriummedewerkers is beschreven. Het is daarom belangrijk om vroegtijdig te denken aan deze ziekte bij een patiënt die in een gebied is geweest waar CCHF endemisch is. Gezien de ernst van het beloop van de ziekte en de besmettelijkheid van het virus is CCHF een meldingsplichtige ziekte in groep A op grond van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Zodra er aan de ziekte wordt gedacht, moet de patiënt geïsoleerd verpleegd worden, waarbij gezondheidspersoneel beschermende kleding moet dragen om direct contact met lichaamsvloeistoffen te vermijden. In Nederland zijn medische faciliteiten en geschoold medisch personeel beschikbaar om mensen met zeer besmettelijke virusziekten zoals CCHF te verplegen en te behandelen.
Relevante beroepsgroepen worden door het RIVM met enige regelmaat geïnformeerd over uitbraken of besmettingsgevallen in gebieden waar CCHF endemisch voorkomt.
Welk gevaar dreigt voor de mensen in ons land? Voor de landbouwhuisdieren in ons land? Voor de grote en kleine dieren die in onze bossen wonen?
Het huidige risico op een besmetting met CCHF in Nederland wordt door experts als verwaarloosbaar ingeschat voor zowel mens als dier, want er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat het virus in Nederland voorkomt.
Het is bekend dat Hyalomma-teken met trekvogels in Nederland terecht komen. Het aantal Hyalomma-teken dat (tijdelijk) in Nederland overleeft is zeer klein. Er zijn geen aanwijzingen dat de Hyalomma-teek in Nederland heeft overwinterd of zich gevestigd heeft. De Hyalomma-teken die in Duitsland en in Nederland zijn aangetroffen zijn getest op CCHF met negatief resultaat.
Partners in de signaleringsstructuur zoönosen zijn alert op een mogelijke introductie van de Hyalomma-teek. Modelstudies van de omstandigheden waaronder het de teek lukt zijn levenscyclus te voltooien lieten zien dat Nederland niet erg geschikt is voor de vestiging van deze soort. Dat dat in Duitsland in 2018 en 2019 toch tenminste tijdelijk lijkt te zijn gebeurd, is reden voor verder verdiepend onderzoek door het RIVM en het Centrum Monitoring Vectoren van de NVWA. Deze organisaties voeren samen met de Faculteit Diergeneeskunde dit jaar nog een quick scan uit bij Nederlandse maneges om te onderzoeken of, net als in Duitsland, de Hyalomma-teek op paarden wordt aangetroffen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de inwoners van Nederland over deze teek, de gevaren van de beet alsmede wat te doen, geïnformeerd worden?
Na het bekend worden van de vondst hebben het RIVM en zijn partners diverse reacties gegeven in de media, waaronder het Algemeen Dagblad en NPO-Radio 1.
Daarnaast heeft het RIVM een webpagina gemaakt over de Hyalomma-teek en is er informatie beschikbaar over CCHF. Preventieve maatregelen zoals het dragen van bedekkende kleding in een tekenrijke omgeving, het gebruik van insectenwerende middelen en het correct en vroegtijdig verwijderen van teken zijn in Nederland vooral van belang om besmetting met de ziekte van Lyme te voorkomen.
Staat u er voor open om een tekenlijn in het leven te roepen waar mensen met hun vragen terecht kunnen?
Mochten er nog vragen zijn, dan kunnen mensen op dit moment al vragen stellen aan de GGD’en en het RIVM. Ook is er een website (www.tekenradar.nl) waar mensen informatie kunnen vinden en vragen kunnen stellen over teken en tekenbeten. De afgelopen maanden hebben burgers en de media het RIVM weten te vinden met vragen over de Hyalomma-teek. Het CMV heeft een website waarin burgers eventuele vondsten van Hyalomma-teken kunnen melden. De toegevoegde waarde van een extra «tekenlijn» vind ik daarom beperkt.
Voor welke groepen mensen is een beet van deze teek het meest gevaarlijk?
Dat zijn mensen die wonen, werken of recreëren in gebieden waar CCHF én de Hyalomma-teek samen endemisch voorkomen. In Europa zijn dat met name Bulgarije, Spanje en andere Balkan-landen. Ook Turkije is endemisch voor het virus én de Hyalomma-teek. In gebieden waar het virus endemisch is wordt CCHF sporadisch gezien bij herders, veehouders, slagers, veeartsen en militairen. Het betreft dus voornamelijk mensen die vanwege hun werk veel in de natuur zijn of met bloed van besmette zoogdieren in aanraking komen.
Daarnaast zijn gezondheidswerkers die patiënten met CCHF verplegen zonder adequate beschermende maatregelen een risicogroep omdat de ziekte van mens op mens overdraagbaar is als er direct contact is met lichaamsvloeistoffen. Dit laatste kan vermeden worden door beschermende kleding en het geïsoleerd verplegen van de patiënt.
Wat gaat u doen om de (verdere) verspreiding van de gevaarlijke reuzenteek tegen te gaan?
De Hyalomma-teek heeft binnen Europa een ruim verspreidingsgebied.
Aangezien deze teek «meelift» op gastheren, zoals trekvogels of zoogdieren die grenzen oversteken via aaneengesloten natuurgebieden, is het niet mogelijk om natuurlijke verspreiding tegen te gaan. Het CMV, gefinancierd door de ministeries van LNV en VWS, voert een onderzoeksprogramma uit naar de aanwezigheid van vectoren zoals teken en muggen die in Nederland een risico vormen voor humane- en diergezondheid. Op basis hiervan kunnen door het RIVM en Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) risico-analyses worden gedaan om de kans op introductie van de vectoren of verspreiding te bepalen. Ook kan er dan lokaal gericht worden voorgelicht of onderzoek naar eventueel aanwezige ziekteverwekkers worden gedaan.
Vanwege de recente bevindingen in Duitsland gaan het RIVM en het CMV met partijen de monitoring uitbreiden. Daarvoor worden de volgende stappen gezet:
Heeft deze teek – evenals de reguliere teek – natuurlijke vijanden in de zin van andere insecten, schimmels of anderszins die ingezet zouden kunnen worden voor de bestrijding?
Zelfs in endemische gebieden is weinig bekend over de ecologie van Hyalomma-teken. Van succesvolle biologische bestrijding van deze teek zijn geen voorbeelden voorhanden.
Deelt u de mening dat de hyalomma-teek als een groot gezondheidsrisico aangemerkt dient te worden?
Het gevaar is bekend en wordt onderkend door experts, maar het gezondheidsrisico in Nederland wordt op dit moment als (zeer) laag ingeschat omdat de vector niet in Nederland is gevestigd en het virus niet is aangetroffen.
Wordt er onderzoek gedaan naar de bestrijding van teken en hyalomma-teken? Ook in ons land? Zo ja, zijn er vorderingen te melden in de zin van bijvoorbeeld op handen zijnde vaccins?
Er wordt op diverse plekken in binnen- en buitenland wel gewerkt aan vaccins maar de ontwikkeling daarvan vergt veel tijd.
Is onze gezondheidszorg en onze ziekenhuiszorg toegerust op de behandeling van mensen met het Krim-Congo-virus? Zo ja, hoe? Ook als het veel gevallen betreft?
Een infectie met het virus is een meldingsplichtige ziekte groep A, vallend onder de hemorragische koortsen, en moet volgens de Wpg al bij een vermoeden gemeld worden aan de GGD. Het is op deze manier mogelijk om snel te handelen als deze ziekte in Nederland geconstateerd wordt. Door snel aan CCHF te denken bij een patiënt met een passend ziektebeeld en patiënten in isolatie te verplegen kan mens-op-mens verspreiding voorkomen worden. De ziekte is echter zeer zeldzaam. In de afgelopen 10 jaar is de ziekte in Nederland niet vastgesteld. Ook bij Nederlanders die op reis zijn geweest in endemische gebieden is tot nu toe nog nooit CCHF geconstateerd.
Zijn veehouders toegerust op het herkennen van het Krim-Congo-virus bij hun dieren? Hoe gaat u voorkomen dat het virus zich gaat verspreiden onder landbouwhuisdieren?
De infectie verloopt bij dieren meestal symptoomloos. Het voorkómen van contact van landbouwhuisdieren met teken is de belangrijkste maatregel die veehouders kunnen nemen om hun dieren te beschermen. Verspreiding van het virus kan in afwezigheid van de vector en het virus in Nederland niet plaatsvinden.
Hoe krijgt u zieke grote en kleine dieren in het bos in beeld en hoe kunnen zij behandeld worden?
In Nederland houdt het Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) de gezondheid en ziekte van wilde dieren in de gaten. Het DWHC maakt deel uit van de zoönosestructuur. In het buitenland zijn geen aanwijzingen dat wilde dieren ziek worden van de Hyalomma-teek of het virus. Het DWHC werkt nauw samen met het RIVM en CMV en mocht DWHC ongebruikelijke geleedpotigen, zoals Hyalomma-teken, tegenkomen op wilde dieren die ter sectie worden aangeboden, dan wordt contact opgenomen met het CMV of RIVM.
Herinnert u zich dat u eerder tijdens een debat over preventie een tekenaanpak heeft toegezegd? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Op 11 april 2019 heeft de Kamer bij brief (kenmerk 1511838-189076-PG) mijn aanpak reeds toegezonden gekregen. Deze brief had uw Kamer geagendeerd tijdens het Algemeen Overleg Medische Preventie van 18 april jl.
Gemeenten die zich niet aan de AMvB reële prijs houden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de helft van de gemeenten zich niet aan de algemene maatregel van bestuur (amvb) reële prijs houdt, zodat zorgaanbieders hun medewerkers niet volgens de cao Verpleeg- & Verzorgingshuizen & Thuiszorg (VVT) kunnen uitbetalen? Wat is uw reactie hierop en wat gaat u hier aan doen?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel op Zorgvisie waar u aan refereert.
De conclusie in de vraag strookt niet met het beeld dat ik heb vanuit de resultaten van de onderzoeken die vanuit de regiegroep reële prijs hebben plaatsgevonden. Vanuit de regiegroep reële prijs zijn in 2017 en 2018 in totaal 30 meldingen (betreffende 74 gemeenten) onderzocht. Voor 10 meldingen kwam de externe deskundige vanuit het uitgevoerde onderzoek tot de conclusie dat de AMvB reële prijs niet volledig juist was toegepast. Het aantal onderzochte meldingen en de onderzoeksbevindingen vanuit de onderzochte meldingen staat in contrast met de stelling dat de helft van de gemeenten nu niet goed uitvoering zou geven aan de AMvB reële prijs.
Ik herken wel dat gemeenten en aanbieders soms worstelen met de vormgeving van indexatieafspraken voor Wmo-ondersteuning. Op grond van de AMvB reële prijs moeten gemeenten in hun contracten afspraken maken over de indexatie van tarieven. De signalen die bij de regiegroep reële prijs aanhangig werden gemaakt, gingen voor een belangrijk deel over de wijze waarop indexatieafspraken waren vastgelegd in het contract tussen gemeenten en aanbieders. Gemeenten willen steeds vaker contracten met een langere looptijd afsluiten met aanbieders, terwijl de looptijd van cao-afspraken vaak korter is. De huidige cao VVT heeft bijvoorbeeld een looptijd van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2019. Door de korte looptijd van cao-afspraken, kunnen gemeenten en aanbieders de exacte kostenontwikkelingen vanuit geldende cao’s op langere termijn niet voorspellen op het moment dat een nieuw contract wordt afgesloten en indexatieafspraken moeten worden gemaakt. Hier wordt door gemeenten en aanbieders verschillend mee omgegaan. Soms wordt gekozen algemene indexcijfers te hanteren voor de jaarlijkse indexatie van tarieven binnen een contract. Er wordt dan voor de jaarlijkse indexatie van tarieven bijvoorbeeld verwezen naar landelijke indexcijfers die jaarlijks worden vastgesteld op basis van de ontwikkelingen in prijzen en lonen. Soms kiezen gemeenten en aanbieders ervoor om in een contract op te nemen dat er bij een nieuwe cao telkens ook opnieuw afspraken worden gemaakt over de indexatie van tarieven.
Beide opties bieden voor- en nadelen. Een verwijzing naar landelijke indexcijfers biedt gemeenten en aanbieders houvast, maar landelijke indexcijfers lopen niet per definitie één-op-één gelijk met kostenontwikkelingen binnen één of meerdere specifieke cao’s. De andere mogelijkheid, waarbij gemeente en aanbieder bij een nieuwe cao telkens opnieuw indexatieafspraken worden gemaakt, is vanuit het perspectief van cao-ontwikkelingen het meest zuiver. Maar deze werkwijze kost gemeenten en aanbieders wel veel tijd en het creëert onzekerheid voor de langere termijnramingen van inkomsten en uitgaven voor gemeenten en aanbieders.
Omdat er tussen gemeenten en aanbieders vaak discussie is over de vormgeving van indexatieafspraken, hebben sociale partners en de VNG onlangs afgesproken landelijke indexatierichtlijnen te ontwikkelen. Ik juich dit toe, omdat ik denk dat afspraken over landelijke richtlijnen van sociale partners met de VNG veel rust en stabiliteit kunnen bieden. Hierover heb uw de Kamer nader geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2019.2
Hoeveel gemeenten negeren de nieuwe loonschalen voor huishoudelijke hulp (HV-loonschalen) die zijn ingegaan op 1 april 2018?
Op 6 maart 2019 heb ik uw Kamer per brief een extra tussenrapportage over de verwerking van de nieuwe afspraken in de cao-VVT in de gemeentelijke tarieven toegezonden3. De meting ten behoeve van deze extra tussenrapportage vond plaats in november 2018. Gemeenten zijn op dat moment bevraagd of men naar aanleiding van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen de tarieven had aangepast of dat men hiertoe nog voornemens was. 30,4% van de ondervraagde gemeenten gaf in november 2018 aan de tarieven (nog) niet te hebben gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulpen. Hier werden verschillende redenen voor aangevoerd. Meest aangevoerde reden was dat gemeenten nog niet AMvB-plichtig waren. Deze reden acht ik plausibel. In de cao VVT is afgesproken dat de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulp moet worden ingevoerd door aanbieders als een gemeente vanuit een nieuw of verlengd contract AMvB-plichtig is.
34,3% van de gemeenten gaf aan de tarieven nog niet aangepast te hebben naar aanleiding van de generieke tariefsverhoging van 4%. Het merendeel van deze gemeenten (bijna 83%) gaf aan wel al afspraken te hebben gemaakt met aanbieders over het proces dat wordt gevolgd om tot een nieuw tarief te komen waarin de generieke loonsverhoging verwerkt zou worden.
Hoeveel gemeenten leggen de loonsverhoging van vier procent van de cao verpleging en verzorging per 1 oktober 2018 naast zich neer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat twintig procent van de gemeenten niet goed indexeert? Wat gaat u daar aan doen?
Op basis van mijn inzichten kan ik niet beoordelen of 20% van de gemeenten en aanbieders geen goede afspraken hebben over de indexatie van tarieven. Ik constateer wel dat indexatie een veel voorkomend punt van discussie is tussen aanbieders en gemeenten. Een reële prijs is – conform de AMvB – gebaseerd op verschillende kostprijselementen. Indexatie van de cao-lonen is hier een onderdeel van. Voor de hogere loonschaal voor huishoudelijke hulpen en voor de daaropvolgende generieke verhoging van de cao-lonen VVT geldt wel dat deze veelal eerst bekend werden op een tijdstip nadat contracten, met indexatiebepalingen, waren gesloten. Om die reden juich ik het toe dat sociale partners en de VNG hebben afgesproken landelijke indexatierichtlijnen te ontwikkelen met als doen veldpartijen vooraf te adviseren over een reëel niveau van indexatie.
Bent u van mening dat gemeenten op een eenduidige manier de prijzen zouden moeten indexeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar in overleg met Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat achttien procent van de gemeenten nog helemaal geen tarief voor 2019 heeft vastgesteld? Zo ja, wat vindt u daarvan en wat gaat u er aan doen?
De eerste meting heeft plaatsgevonden in november 2018. Daarin heeft een aantal gemeenten aangegeven nog geen tarieven voor 2019 te hebben vastgesteld, maar wel in gesprek te zijn met de aanbieder over het tarief voor 2019.In de tweede meting van het evaluatieonderzoek naar de AMvB reële prijs, worden gemeenten gevraagd de tarieven voor 2019 aan te leveren. De rapportage over deze meting zal begin 2020 aan uw Kamer verstuurd worden.
Klopt het dat uit de tussenrapportage van onderzoek van Berenschot in maart bleek dat een derde van de gemeente de tarieven nog niet had aangepast? Wat is inmiddels het actuele beeld ten aanzien van de aanpassing van de tarieven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een bijeenkomst met veldpartijen om de bevindingen van het onderzoek van Berenschot te delen tot tweemaal toe is geannuleerd? Zo ja, met welke reden?
Dat klopt. Reden voor de annulering van de eerste bijeenkomst met de bestuurlijke begeleidingscommissie was dat de dataverzameling voor de eerste meting door de opdrachtnemer nog niet volledig afgerond was. Reden voor de tweede annulering van de bestuurlijke begeleidingscommissie was dat een aantal belangrijke partijen verhinderd bleek te zijn. De onderzoeksrapportage is inmiddels besproken met de bestuurlijke begeleidingscommissie (op 19 juni 2019) en aan uw Kamer verzonden op 24 juni 2019.
Zijn de bevindingen van het onderzoek van Berenschot inmiddels bekend? Zo ja, kunt u deze per omgaande naar de Kamer sturen? Zo nee, wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Wmo op 26 juni 2019 beantwoorden en daarbij in ieder geval ook de Kamer informeren over de laatste stand van zaken uit het onderzoek van Berenschot?
De rapportage van Berenschot heeft uw Kamer voor het algemeen overleg ontvangen. Het is niet gelukt de beantwoording van onderhavige vragen gereed te hebben voor het algemeen overleg Wmo van 26 juni 2019.
Medische crowdfundingsacties |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat verklaart volgens u de snellere stijging van medische crowdfundingacties in Nederlands ten opzichte van andere Europese landen?1
Ik heb geen informatie voorhanden over de ontwikkelingen rond medische crowdfundingsacties in Nederland ten opzichte van andere Europese landen en mogelijke verklaringen daarvoor.
Deelt u de mening dat gezien de toenemende hoeveelheid particulier geefgeld die in de medische crowdfundingmarkt omgaat, het wenselijk is dat er meer en beter toezicht wordt gehouden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) op 5 februari jongstleden heeft toegelicht in haar antwoorden op de Kamervragen van het lid Alkaya,2 moeten platforms zich aan consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Op de crowdfundingmarkt wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), dan wel de Autoriteit Financiële Markten (AFM), afhankelijk van de verschijningsvorm van de crowdfunding. Crowdfunding door middel van doneren valt, voor zover het consumenten betreft, onder het toezicht van de ACM. De Staatssecretaris van EZK en ik zien op dit moment geen aanleiding voor aanscherpingen van het toezicht op crowdfunding, omdat wij het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend achten.
Wat gaat u doen om meer transparantie over de voorwaarden van medische crowdfundingacties (bijvoorbeeld over de hoge commissiekosten die niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten van een transactie) af te dwingen?
Crowdfundingplatforms moeten zich aan de consumentenbeschermingsregels houden als zij te maken hebben met consumenten. Transparantie over de voorwaarden, zoals commissiekosten, valt daar ook nu al onder. Dit betekent onder meer dat wanneer een crowdfundingplatform een crowdfundingsactie wil opzetten voor een consument, het platform vóór het aangaan van de overeenkomst de consument duidelijk en begrijpelijk moet informeren over de kosten en de manier waarop deze worden berekend. Daarnaast moet het platform potentiële donateurs duidelijk en begrijpelijk informeren over waar zij voor doneren en welke kosten eventueel aan de donatie verbonden zijn. De ACM houdt toezicht op de naleving van de consumentenbeschermingsregels. De Staatssecretaris van EZK en ik achten het bestaande regelgevend kader op dit moment toereikend.
In hoeverre gaat het bij medische crowdfundingacties om dure behandelingen waarvan de feitenvrije slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk?
De behandelingen waarvoor crowdfundingsacties worden opgezet, kunnen zeer divers zijn. Ik heb geen precieze cijfers voorhanden over in hoeverre het bij medische crowdfundingsacties gaat om dure behandelingen waarvan de slagingskans is berekend door klinieken met een commercieel oogmerk.
Voor mij is vooral van belang dat patiënten, voordat ze een actie starten voor een behandeling die in Nederland niet wordt vergoed, zeer goed bekend zijn met de effectiviteit van de behandeling die ze willen ondergaan en de risico’s van die behandeling. Ik raad patiënten aan daarover het gesprek te voeren met hun arts.
Wat vindt u van het voorstel om campagnes eerst een inhoudelijke toetsing te laten ondergaan voor ze online mogen, om te voorkomen dat een voedingsbodem voor kwakzalvers wordt gecreëerd?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op de «ethiek van het genoeg», waar medisch ethicus Marian Verkerk het over heeft, in relatie tot de medische crowdfundingmarkt die van leed een verdienmodel heeft gemaakt?
Medisch ethicus Marian Verkerk verwoordt in het artikel de moeilijke keuze waar ernstig zieke mensen die crowdfunding en behandeling in het buitenland als laatste redmiddel zien voor staan. Enerzijds brengt ze de «ethiek van het genoeg» onder woorden en daarmee de vraag van de aanvaarding van het levenseinde of hun (progressieve) ziekte, anderzijds geeft ze aan dat dit aanvaarden heel moeilijk kan zijn en het ook te begrijpen is dat mensen zich verzetten tegen het levenseinde of hun ziekte en uitwegen, hoe klein of veelal onmogelijk ook, proberen te vinden. Ik deel dit gevoelen met haar. Hoe, wanneer en of iemand zijn levenseinde of ziekte in zekere mate kan aanvaarden of dat iemand ervoor kiest met crowdfunding behandelingen in het buitenland te ondergaan, zal van de individuele mens afhangen. Mensen maken daarin hun eigen afweging. Ik vind het belangrijk dat mensen in die veelal moeilijke fase van het leven goed begeleid worden door zorgverleners. Daar kan het voorbereiden van mensen op een nadere dood bij horen. Maar ook over de belasting en veelal niet werkzaamheid van bepaalde behandelingen in het buitenland, en over de kwaliteit van leven in de laatste levensfase, zodat mensen een bij hen passende keuze kunnen maken.
De voortgang van het behoud van de zorg in de regio |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de leegloop bij Treant ziekenhuizen is begonnen, vooruitlopend op de sluiting van de spoedhulp in Stadskanaal en Hoogeveen?1
Ja, ik ken het bericht. Een regieteam bestaande uit ziekenhuizen, huisartsen en zorgverzekeraars heeft zoals u weet de handen ineengeslagen om de zorg voor de regio Drenthe en Zuidoost-Groningen beschikbaar te houden. Het regieteam heeft mij laten weten dat het sinds het bekend maken van de plannen op hoofdlijnen, op 11 februari 2019, in dialoog met de omgeving is over de plannen. Tegelijkertijd worden de plannen concreter uitgewerkt. Sinds dit voorjaar zijn de ambulancediensten aangesloten bij het regieteam. Het uitwerken van de plannen bevindt zich momenteel in de laatste fase, aldus het regieteam.
Het regieteam heeft mij overigens laten weten dat er geen sprake is van een «leegloop» bij Treant. Wel is het een feit dat het, vooruitlopend op de ombouw van de SEH’s in Hoogeveen en Stadskanaal naar spoedposten, gebeurt dat patiënten de voorkeur geven aan een ander ziekenhuis, aldus het regieteam.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen over het verdwijnen van de spoedeisende zorg in Hoogeveen en Stadskanaal, waarin u aangeeft dat plannen verder worden uitgewerkt, dat gevolgen voor onder andere ambulancediensten in kaart worden gebracht, dat de effecten op de responsetijden in kaart worden gebracht etc? Wat is de meest recente stand van zaken?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat het ziekenhuis Isala de locatie in Meppel wil opwaarderen met een spoedeisende hulp niveau 3? Klopt het dat regionale bestuurders en betrokkenen bij deze beslissing niet geconsulteerd zijn?
Voor SEH’s (niet zijnde een traumacentrum) geldt op dit moment geen indeling in verschillende niveau’s. Alle SEH’s moeten, met name op het gebied van personele bezetting, aan dezelfde minimumvereisten voldoen.
De Raad van Bestuur van het Isala ziekenhuis heeft mij laten weten dat er geen voornemen bestaat om de SEH op de locatie Meppel te wijzigen. Deze heeft een 7 maal 24 uur beschikbaarheid en dat zal naar de toekomst ook zo blijven, juist ook gezien de andere ontwikkelingen in Drenthe. Dit sluit aan bij de opvattingen van het ROAZ en Zilveren Kruis. De Raad van Bestuur is regelmatig in gesprek met regionale bestuurders en betrokkenen over allerlei zaken die spelen in en rond de verschillende ziekenhuislocaties van het Isala. Meer in het bijzonder vindt er goed overleg plaats over de toekomst van de spoedzorg in Drenthe, onder regie van Zilveren Kruis en Menzis.
Deelt u de mening dat de zorgbehoefte van de inwoners centraal dient te staan en niet het aanbod dat zorgverleners willen bieden? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat de (huidige en toekomstige) zorgvraag van de inwoners in een regio en het zorgaanbod in deze regio goed op elkaar aansluiten. De cijfers die ik via het RIVM beschikbaar stel voor het opstellen van regiobeelden geven inzicht in de toekomstige zorgvraag en kunnen dan ook behulpzaam zijn bij de vraag hoe het zorgaanbod in de regio er in de toekomst uit moet zien.
Maar hoewel zorg voldoende toegankelijk moet zijn betekent het voorgaande niet, dat patiënten met iedere zorgvraag terecht moeten kunnen bij een zorgaanbieder in hun regio. En ook niet, dat de bestaande zorgaanbieders in de regio verplicht zijn om alle zorg te bieden waar de inwoners in de regio behoefte aan hebben.
Zorg moet op de juiste plek worden verleend; waar mogelijk dichtbij de mensen, maar in bepaalde gevallen is het ook beter om de zorg wat verder weg te organiseren. Voor de spreiding van SEH’s en ziekenhuisafdelingen voor acute verloskunde bestaat zoals u weet de 45 minuten-norm. Daarnaast moet de zorgverzekeraar er op grond van zijn zorgplicht voor zorgen dat de zorg die in het basispakket van de Zorgverzekeringswet zit voldoende toegankelijk is. De NZa ziet daarop toe.
Voor zover uw vragen betrekking hebben op de plannen voor de regio Drenthe / Zuidoost-Groningen, kan ik u als volgt informeren.
Het regieteam heeft mij laten weten dat doel van de plannen van het regieteam van ziekenhuizen, huisartsen en zorgverzekeraars in Drenthe en Zuidoost-Groningen juist is om de zorg voor de regio en voor de bewoners beschikbaar te houden. Het streven is nadrukkelijk het huidige zorgaanbod zodanig in te richten dat dit langdurig behouden blijft voor de regio. En, op basis van voorspellingen over de verwachte zorgvraag in de toekomst, te voorkomen dat dit verdwijnt uit de regio, bijvoorbeeld richting Zwolle en Groningen. Door middel van diverse bijeenkomsten met bijvoorbeeld inwoners en betrokken gemeenten houdt de regiegroep nauw contact met de stakeholders en de inwoners om de zorgbehoefte inzichtelijk te maken, aldus het regieteam.
Het regieteam heeft een onderzoeksbureau in de hand genomen, dat het regieteam ondersteunt met cijfers over de zorgbehoefte nu en in de toekomst. Deze cijfers helpen om de zorg in de regio zodanig in te richten dat deze langdurig behouden kan blijven voor de regio, aldus het regieteam.
Deelt u de mening dat de zorgbehoefte zoals deze in kaart wordt gebracht door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en andere cijfers hierbij leidend dienen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de observatie dat de ziekenhuisdirecties van Ommeland (Winschoten), Treant (Stadskanaal, Hoogeveen, Emmen), Isala (Zwolle, Meppel) en Wilhelminaziekenhuis (Assen) wellicht wel met regionale bestuurders en betrokkenen spreken, maar vervolgens niets doen met hun inbreng en gewoon hun eigen plan trekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Nee, die observatie deel ik op dit moment niet.
Wat Meppel betreft verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 3.
Treant en Wilhelmina Ziekenhuis Assen maken beiden onderdeel uit van het regieteam dat een visie heeft ontwikkeld voor de ziekenhuiszorg in Drenthe en Zuidoost-Groningen. Het regieteam heeft mij laten weten dat het niet alleen met regionale bestuurders heeft gesproken over de plannen, maar ook met onder andere lokale bestuurders, inwoners, vele zorgorganisaties en patiëntenverenigingen. Het regieteam heeft hierbij steeds duidelijk gemaakt dat de plannen enerzijds absolute noodzaak zijn vanwege personeelsschaarste, maatschappelijke ontwikkelingen en medische eisen, maar dat er tegelijkertijd ruimte is om te kijken naar knelpunten en wensen die leven in de regio. Deze neemt het regieteam mee in de definitieve plannen, aldus het regieteam.
Deelt u de observatie dat hetzelfde geldt voor de ziekenhuisdirectie van Bravis (Bergen op Zoom/Roosendaal)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw mening hierover?
Bravis heeft mij laten weten de dialoog te hebben gezocht met de inwoners van het verzorgingsgebied van het ziekenhuis. De belangrijkste zorgen bleken zich te richten op de bereikbaarheid van de acute zorg, de bereikbaarheid van ziekenhuiszorg voor de chronische patiënt, openbaar vervoer en de gevolgen voor de directe woonomgeving voor omwonenden van de nieuwe locatie van het ziekenhuis. Bravis geeft aan naar dat deze input heeft geleid tot een aantal aanscherpingen in de uitvoering van hun besluit. Zo zal er nadrukkelijk sprake zijn van een stadpolikliniek in de gemeente Bergen op Zoom waarin medisch specialisten spreekuur zullen houden en waar diagnostische mogelijkheden aanwezig zullen zijn. Daarnaast zal er met de diverse huisartsengroepen in de gemeenten van Bravis gesproken worden om te komen tot mogelijkheden van anderhalvelijns zorg. Ook zal met de gemeenten worden gesproken met aanbieders van het openbaar vervoer over de bereikbaarheid van het ziekenhuis, zeker vanuit het westelijk deel van het verzorgingsgebied van Bravis. Tot slot heeft Bravis samen met het gemeentebestuur van Tholen op 28 juni 2019 gesproken met de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Zeeland over onder andere een mogelijk betere situering van de uitrijdpost van de ambulancedienst op het eiland Tholen. De observatie dat de ziekenhuisdirectie van Bravis wellicht niets met de inbreng van regionale bestuurders en betrokkenen doet, deel ik dan ook niet.
Klopt het dat u reeds handhaaft op de maatregel dat er overleg dient te zijn met betrokkenen (inwoners, patiëntenverenigingen, andere zorgverleners, ketenpartners) en bestuurders bij wijzigingen in de acute zorg?
Zoals u weet is de amvb acute zorg, waarin de communicatie met partijen en inwoners in de regio een belangrijk onderdeel is, nog niet in werking getreden. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb stimuleer ik op dit moment echter reeds dat zorgaanbieders die overwegen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie te sluiten, handelen in de lijn van deze concept amvb. Dat wil zeggen dat ze een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces inrichten. Ik heb de koepels van de ziekenhuizen, de huisartsenposten en de ggz-crisisdiensten in een brief gevraagd om hun leden te vragen om vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze amvb alvast langs de lijnen van deze concept amvb te handelen. Ook in overleggen die ik voer met zorgaanbieders die een voornemen tot sluiting hebben, benadruk ik het belang van het betrekken van maatschappelijke partners, waaronder ook het regionaal overleg acute zorgketen (ROAZ), bij de besluitvorming.
Een zorgvuldige besluitvormingsprocedure houdt allereerst in dat een zorgaanbieder die overweegt het aanbod van acute zorg op een bepaalde plaats te beëindigen dit dient te melden aan de IGJ en de NZa. Hij moet ook een plan opstellen om de continuïteit van zorg te borgen. Uiteraard moeten afspraken gemaakt worden met zorgverzekeraars. Andere zorgaanbieders voor wie een eventuele sluiting gevolgen kan hebben, waaronder zeker ook de Regionale Ambulancevoorziening, alsmede de gemeenten en inwoners dienen betrokken te worden in het afwegingsproces. Die andere partijen moeten niet alleen maar worden geïnformeerd, zij moeten de kans krijgen bezwaren te uiten en suggesties te doen. De zorgaanbieder moet deze meewegen in zijn besluitvorming en kunnen uitleggen wat hij met die punten heeft gedaan.
Omdat de amvb acute zorg nog niet in werking is getreden, is formele handhaving op de naleving van deze amvb is nog niet mogelijk. Echter, bij wijzigingen in het aanbod van acute zorg heeft de IGJ, nu en in het verleden, reeds aandacht (gehad) voor een gedegen onderbouwing en afstemming met ketenpartners en andere betrokkenen (zoals patiënten en het lokaal bestuur), door de betreffende zorgaanbieder, van besluiten tot afbouw of wijziging van zorgactiviteiten. Verder stellen de IGJ en NZa momenteel, vooruitlopend op deze amvb, gezamenlijk een handreiking op voor een zorgvuldige proces- en besluitvorming bij wijzigingen in het acute zorglandschap, waar overleg met andere betrokken actoren en inwoners uiteraard onderdeel van zal uitmaken. Deze handreiking zal ik naar verwachting in oktober aan uw Kamer doen toekomen.
Deelt u de mening dat «overleggen» hierbij uitgelegd moet worden als consulteren en niet als eenzijdig informeren, en dat consultatie betekent dat plannen ook aangepast moeten kunnen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat er naar verwachting bij Treant 2 miljoen euro extra aan tijdelijk personeel wordt uitgegeven in 2019 omdat er bij Treant ziekenhuizen een hoog verloop is omdat medewerkers onzeker zijn over hun toekomst?
Treant heeft aangegeven het uiterste te doen om, tot het moment dat alle partners in de regio gereed zijn voor de plannen zoals die in voorbereiding zijn uit te voeren, de huidige inrichting van de zorg te handhaven. Omdat een tekort van personeel mede aanleiding is voor deze plannen, is tijdelijke inhuur van extra personeel volgens Treant nodig. Tijdelijke inhuur en andere vormen van flexwerk komen steeds meer voor in de zorg. Ik vind het belangrijk dat zorginstellingen en medewerkers hierin een bewuste en goed geïnformeerde keuze maken en dat zorgwerkgevers in aanvulling daarop via goed werkgeverschap negatieve prikkels voor deze keuze zoveel mogelijk proberen te beperken. VWS laat op dit moment een onderzoek uitvoeren naar het verschijnsel van flexwerk. Het is een actiegericht onderzoek, waarmee ook meteen aan mogelijke oplossingsrichtingen wordt gewerkt voor situaties waarin flexwerk als probleem wordt ervaren.
Deelt u de observatie dat het trekken van een eigen plan door iedere directie negatieve gevolgen heeft voor niet alleen de bereikbaarheid maar ook voor de beschikbaarheid van ziekenhuizen, zoals dat er steeds meer patiëntenstops bij ziekenhuizen zijn?3
Ik kan mij niet helemaal vinden in deze absolute stelling, maar u weet dat ik het belangrijk vind dat een ziekenhuis bij een voornemen tot wijziging van het acute zorgaanbod niet solitair handelt. Ziekenhuizen zijn maatschappelijke organisaties en moeten zich als onderdeel van die maatschappij gedragen. Bij het nemen van dergelijke beslissingen moeten zij in overleg met de andere partijen in de regio treden en onder meer een continuïteitsplan maken om ervoor te zorgen dat de continuïteit van de zorg in de regio ook na sluiting van de betreffende afdeling(en) voldoende is geborgd.
In het regieteam Drenthe / Zuidoost Groningen is er overigens geen sprake van dat ziekenhuisdirecties hun eigen plan trekken. In het regieteam hebben meerdere ziekenhuisdirecties, huisartsen, ambulancediensten en zorgverzekeraars zitting. Deze partijen kijken samen, over hun eigen grenzen heen, naar de best mogelijke inrichting van de zorg in de regio.
Kunt u een overzicht geven wanneer u met welke besturen en directies van ziekenhuizen hebt gesproken sinds 1 juni 2018 met betrekking tot de toekomstige inrichting van de zorg in de regio?
In de periode 1 juni 2018 tot en met 5 juli 2019 heb ik zelf de volgende gesprekken met besturen en directies van ziekenhuizen gevoerd over de toekomstige inrichting van de zorg in de regio:
De gesprekken die betrekking hebben op deze onderwerpen vindt u terug in onderstaand overzicht. Geprobeerd is, in de korte tijd die hiervoor stond, in het overzicht zoveel mogelijk de relevante feiten weer te geven.
Naast de gesprekken die in onderstaand overzicht zijn opgenomen, heb ik uiteraard ook over andere onderwerpen met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken, bijvoorbeeld tijdens mijn werkbezoeken aan de ziekenhuizen.
Ook wil ik tot slot graag noemen dat er uiteraard ook gesprekken hebben plaatsgevonden over andere onderwerpen die van belang zijn voor het zorglandschap c.q. de zorg in de regio, zoals de amvb acute zorg en de positie van het regionaal overleg acute zorg (ROAZ), en de totstandkoming van kwaliteitskaders en de betrokkenheid van en invloed op de regionale ziekenhuizen.
Over de zorg in Drenthe / Zuidoost-Groningen en de regiovisie van het regieteam heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 13 november 2018 (bezoek aan Drentse Zorgtafel); 8 februari 2019; 15 april 2019; en 28 juni 2019.
Op 30 oktober 2018 heb ik u een feitenoverzicht (vanuit het perspectief van VWS en betrokken toezichthouders) toegestuurd, dat zag op de periode van 16 juli tot en met 30 oktober 2018 (Kamerstuk 31 016, nr.113). In aanvulling daarop kan ik u melden dat ik met besturen en directies van ziekenhuizen over het faillissement en de overname van de IJsselmeerziekenhuizen, en de toekomst van de zorg in Flevoland, heb gesproken op: 1, 5, 11, 20 en 28 november 2018; 19 december 2018; 5 februari 2019.
Op 30 oktober 2018 heb ik u een feitenoverzicht (vanuit het perspectief van VWS en betrokken toezichthouders) toegestuurd, dat zag op de periode van 16 juli tot en met 30 oktober 2018 (Kamerstuk 31 016, nr.113). In aanvulling daarop kan ik u melden dat ik (met besturen en directies van ziekenhuizen over het faillissement van MC Slotervaart heb gesproken op: 6, 13, 20 en 27 november 2018; 11 december 2018; 15 januari 2019.
Over het voornemen om (de acute zorg van) locatie Bronovo van het Haaglanden Medisch Centrum te sluiten heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 9 januari 2019 en 23 mei 2019 (zie ook mijn antwoord op vraag 7, in de antwoorden op Kamervragen over de overbelasting van de spoedeisende hulp in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3330).
Over het voornemen van Bravis om de locaties Bergen op Zoom en Roosendaal samen te voegen op één locatie heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 21 februari 2019 en 11 juni 2019.
Over de financiële situatie en toekomst van het Maasziekenhuis in Boxmeer heb ik met besturen en directies van ziekenhuizen gesproken op: 5 en 19 februari 2019; 13 maart 2019; en 2, 5 en 17 april 2019.
Verder hebben er, naast het feit dat ik zelf contact heb gehad met de besturen en directies van ziekenhuizen, uiteraard ook veel contacten plaatsgevonden tussen mijn ambtenaren en/of medewerkers van de IGJ en/of NZa en verschillende ziekenhuizen.
Het bericht ‘Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg’ |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw datalek in Utrechtse Jeugdzorg»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat voor dossiers en hoeveel hiervan per abuis online zijn gezet?
Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepsregister voor professionals in de jeugdsector. Dit beroepsregister houdt zich bezig met (her)registratie, tuchtrecht en scholing.
SKJ heeft een kennisbank in ontwikkeling waarop alle geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken terug te lezen zijn en eenvoudig met zoekfuncties geselecteerd kunnen worden. De testwebsite die hiervoor wordt gebouwd, is per abuis online gezet. Op de testwebsite stonden niet geanonimiseerde beslissingen in SKJ tuchtzaken.
SKJ heeft onderzoek gedaan naar het aantal malen dat de testwebsite van de kennisbank is bezocht toen hij online stond en naar het aantal niet geanonimiseerde beslissingen dat op de testwebsite heeft gestaan. Op basis van dit onderzoek concludeert SKJ dat naar alle waarschijnlijkheid enkele bezoekers niet geanonimiseerde beslissingen hebben ingezien. In totaal waren volgens SKJ 34 niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk.
Hoeveel bezoekers van de website hebben inzage gehad in de dossiers en in welke dossiers?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een zeer slecht signaal richting jeugdzorgprofessionals en jeugdzorginstellingen uitgaat wanneer het Stichting Kwaliteitsregister Jeugdzorg (SKJ), die toe moet zien op kwaliteit, toetsing en scholing van jeugdprofessionals, zelf onvoldoende de cyberveiligheid waarborgt?
Van geanonimiseerde beslissingen in tuchtzaken kan de gehele beroepsgroep leren en daardoor zichzelf verbeteren. Dat niet geanonimiseerde beslissingen online toegankelijk waren is een onwenselijke situatie en een onwenselijk signaal richting jeugdprofessionals. Ik vind het erg vervelend voor de gedupeerde betrokkenen. SKJ heeft met alle gedupeerde betrokkenen telefonisch contact opgenomen.
Welke acties heeft u sinds het debat over datalekken in de jeugdzorg genomen om meer datalekken te voorkomen?
Tijdens het debat over datalekken in de jeugdzorg heb ik uw Kamer toezeggingen gedaan om aandacht voor gegevensbescherming en dataveiligheid in het jeugdveld te vergroten.
Allereerst wil ik benadrukken dat zorgorganisaties zorgvuldig dienen om te gaan met persoonlijke gegevens. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van maatregelen om persoonsgegevens te beschermen. De organisaties moeten ook adequaat kunnen optreden en handelen wanneer zich een incident of storing voordoet. Gegevensverwerking bij jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen dient te voldoen aan de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Jeugdwet.
Ik heb Jeugdzorg Nederland gevraagd – mede namens het Ministerie van JenV en de VNG – om dringend het belang van goede gegevensbescherming bij hun leden onder de aandacht te brengen en hen te adviseren om hun eigen gegevensbescherming te evalueren, risico’s in kaart te brengen – en op basis van geconstateerde risico’s – aanvullende maatregelen te nemen.
Jeugdzorg Nederland onderzoekt op dit moment welke extra maatregelen nodig zijn om het informatiebeveiligingsniveau in de sector te verbeteren. Zij zullen mij begin juli informeren over welke extra maatregelen hun leden nodig achten om het informatiebeveiligingsniveau te verbeteren en welke rol Jeugdzorg Nederland als brancheorganisatie op zich kan nemen om ervoor te zorgen dat de maatregelen voortvarend worden opgepakt.
Ten tweede voert de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna IGJ) dit jaar bij aanbieders in het jeugddomein een onderzoek uit dat bestaat uit een quick scan als verkenning in de breedte naar de stand van zaken ICT, waaronder informatiebeveiliging, gevolgd door verdiepend toezicht bij enkele instellingen. Dat samen resulteert in een eerste beeld op risico’s op het gebied van ICT voor de kwaliteit van jeugdhulp. Daarover zal de inspectie aan het eind van het jaar rapporteren. Ik zal uw Kamer over beide onderzoeken informeren.
Daarnaast laat ik pen-testen bij een aantal jeugdzorginstellingen uitvoeren (conform motie Hijink en Raemakers, 2019D16344) om inzicht te krijgen in de risico’s en kwetsbaarheden van de (netwerk)systemen en infrastructuren van de jeugdzorginstellingen om hiermee de informatiebeveiliging binnen de jeugdzorg naar hoger niveau te tillen. De bevindingen van de penetratietesten, kunnen aanleiding zijn om te komen tot extra maatregelen, of een aanscherping van al getroffen (beleidsmatige)maatregelen op het gebied van informatieveiligheid en bescherming van persoonsgegevens bij de onderzochte jeugdzorginstellingen.
De Minister voor Medische Zorg en Sport zal in september een aparte brief over informatiebeveiliging in de zorg aan uw Kamer sturen. Hierin zal hij onder andere de uitkomsten van de pen-testen meenemen en onder andere ook ingaan op doorontwikkeling van Z-Cert, inclusief aansluiting hierop van jeugdzorginstellingen.
Deelt u de mening dat het niveau van cyberveiligheid in de gehele zorgsector, inclusief de jeugdzorg, op een hoger niveau gebracht moet worden?
Ik vind dat informatieveiligheid een essentiële voorwaarde is voor onze ambitie op verdergaande digitalisering in de gehele zorgsector en die moet daarmee op een hoger niveau worden gebracht. Terecht neemt de aandacht voor informatieveiligheid in de zorgsector steeds verder toe.
Bent u alsnog bereid om in lijn met de motie-Raemakers een plan van aanpak op te stellen om de cyberveiligheid in de gehele zorgsector op een hoger niveau te brengen?2
Mijn voorganger heeft in samenwerking met verschillende zorgkoepels in 2017 een Actieplan Verhoging bewustzijn informatiebeveiliging patiëntengegevens opgesteld met een breed palet van maatregelen. Hiermee wordt ingezet op de verhoging van bewustwording van informatieveiligheid in de gehele zorgsector. De uitvoering van het Actieplan wordt geleid door Brancheorganisaties Zorg (BoZ).
Het is belangrijk dat informatiebeveiliging continu onderwerp van gesprek is binnen de zorgsector, inclusief de jeugdzorg. De Minister voor Medische Zorg en Sport gaat hier daarom na het zomerreces in een aparte brief over informatieveiligheid in de zorg uitgebreid op in.
Bent u bereid deze vragen nog voor het algemeen overleg Jeugdhulp op 13 juni 2019 te beantwoorden?
Ja.
De uitzending Meldpunt van 7 juni 2019 inzake wachtlijsten |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 7 juni 2019 inzake wachtlijsten?
Ja.
Herkent u de uitspraak «dat wachtlijsten langer en langer worden»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de cijfers van het Zorginstituut blijkt inderdaad dat er een toename is van het aantal wachtenden. De wachtlijst maakt onderscheid tussen «actief wachtend», deze mensen worden actief bemiddeld door het zorgkantoor en «niet-actief wachtend», deze mensen hebben een aanbod gekregen, dat afwijkt van hun voorkeur. Zij geven aan geen gebruik van het aanbod te willen maken en nemen zelf initiatief om het zorgkantoor in te schakelen voor actieve bemiddeling. Voor de sector verpleging en verzorging (V&V) is de ontwikkeling van de wachtlijst als volgt:
Waarvan zonder Wlz-zorg
80
73
38
38
35
Waarvan met Wlz-zorg
106
83
27
35
100
Waarvan zonder Wlz-zorg
2.140
1.748
1.329
1.492
1.069
Waarvan met Wlz-zorg
7.100
7.349
7.512
9.102
13.564
Bron: iWlz, stand 1 mei 2019, zie ook bijlage bij deze brief.
De toename van het aantal wachtenden hangt samen met de demografische ontwikkeling (ongeveer 3% toename van 75-plussers afgelopen jaar) en deels met de recente stijging van de zorgvraag. In 2018 heeft het CIZ ruim 6% meer Wlz-indicaties afgegeven.
Welke mening heeft u over de huidige wachtlijsten? Waren deze wachtlijsten te voorkomen geweest door beleid van dit en/of een vorige kabinet?
Mijn beleid is erop gericht dat er voldoende plekken beschikbaar zijn en dat de wachttijd zo kort als mogelijk is. Ik doe dit door voldoende middelen beschikbaar te stellen. Op grond van het advies van de NZa stel ik de gereserveerde herverdelingsmiddelen 2019 van € 200 miljoen volledig beschikbaar en verhoog ik het Wlz-kader 2019 aanvullend met € 270 miljoen. Ik investeer in de arbeidsmarkt, opdat er ook voldoende personeel beschikbaar is. Ik investeer in de kwaliteit van zorg, opdat er een goede match is tussen vraag en aanbod en het werken in de zorg aantrekkelijk blijft. Tot slot investeer ik ook in het zo lang mogelijk thuis kunnen wonen van mensen, indien dit wenselijk en mogelijk is. De zorgkantoren zijn primair aan zet om ervoor te zorgen dat er nu en in de toekomst voldoende plekken beschikbaar zijn. Mochten zij hier structurele problemen bij ondervinden dan bespreek ik dat met hen en zorg ik voor eventuele aanvullende maatregelen.
Zowel voorgaande kabinetten, evenals het huidige kabinet, hebben inspanningen gepleegd wachtlijsten zo veel als mogelijk te voorkomen. Dit is zeker geen eenvoudige opgave. Extra aandacht is zeker vereist in verband met de demografische ontwikkeling en de (dubbele) vergrijzing.
Met welk aantal extra benodigde verpleeghuisplekken in 2029 (ten opzichte van 2019) houdt u rekening?
In het verleden heeft het SCP verschillende onderzoeken gedaan naar het toekomstige gebruik van zorg en ondersteuning.1 Gezien de veranderde bevolkingssamenstelling en veranderingen in de verzorgingsstaat zullen deze toekomstverwachtingen dit jaar geactualiseerd worden met nieuwe gegevens en ontwikkelingen. Zorgkantoren denken planmatig na over de ontwikkeling van de zorgvraag op basis van demografie en zorgconsumptiepatronen. Dat is voor hen relevant bij het maken van zorginkoopafspraken met de zorgaanbieders, gemeenten en corporaties. Zij houden hierbij ook rekening met de langere termijn.
Eerder heb ik uw Kamer toegezegd, naar aanleiding van de motie-Agema2, onderzoek te doen naar de vastgoedsituatie in de verpleeghuissector en uw Kamer hierover te informeren. In het AO Verpleeghuiszorg van 25 juni 2019 heb ik ook toegezegd uw Kamer in september per brief te informeren over het vraagstuk rondom de capaciteit. Hierbij kijk ik ook naar de regionale plannen die de zorgkantoren maken en of dit voldoende is om in de toekomstige vraag te voorzien. In deze brief ga ik verder in op bovenstaande vragen.
Met welke aantallen benodigde verpleeghuisplaatsen houden de zorgkantoren rekening? Plannen zij ook op langere termijn, bijvoorbeeld voor een periode van vijf, vijftien of twintig jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een volledig overzicht sturen van alle wachtlijsten voor een verpleeghuisplek, per regio met een peildatum van 1 juni 2019? Zo nee, waarom niet?
Bijgevoegd vindt u het door u gevraagde overzicht van de wachtlijst V&V, uitgesplitst naar zorgkantoorregio. Het betreft de stand van 1 mei 2019; zie ook het antwoord op vraag 2. De stand van 1 juni komt binnenkort beschikbaar. Ik zal het Zorginstituut vragen deze via hun site openbaar te maken.
Welke afstand tussen het verpleeghuis waar iemand is opgenomen en de oorspronkelijke woonomgeving vindt u acceptabel?
Het gaat er niet zozeer niet om wat ik acceptabel vind, maar vooral om een goede balans tussen de zorgvraag en het zorgaanbod. In elke specifieke situatie wordt zo veel als mogelijk rekening gehouden met de behoeften van betrokkenen, zoals het vinden van een plaats in de vertrouwde woonomgeving. Dit lukt vaak wel, maar helaas niet altijd. Soms kiezen mensen er ook zelf voor om verder van hun woonomgeving te gaan wonen in een verpleeghuis. Bijvoorbeeld omdat zij dichter bij de kinderen willen verblijven, zij voorkeur hebben voor een specifieke (kleinschalige) locatie of omdat zij van anderen goede ervaringen hebben gehoord over een verpleeghuis verder weg. Afstand is dus niet het enige criterium dat van belang is bij de keuze voor een verpleeghuis, ook andere factoren spelen een rol. Ook de aanbodkant van de zorg kent zijn begrenzingen. Niet in elke woonplaats is een instelling te vinden die gespecialiseerd is in NAH, Huntington of zorg voor mensen met een bepaalde culturele achtergrond of levensbeschouwing.
Welk effect heeft het wonen in een verpleeghuis dat ver(der) weg is van de oorspronkelijk woonomgeving op de lichamelijke en geestelijke gezondheid van een bewoner? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het SCP heeft onderzocht welke factoren een verschil van ervaren kwaliteit van leven verklaren3. Bewoners die vinden dat ze in een mooi gebouw en in een mooie omgeving wonen, zijn gelukkiger. De tevredenheid over het gebouw heeft een significant effect op de ervaren kwaliteit van leven. Negen van de tien bewoners zijn tevreden met de kamer en het gebouw. In hoeverre de afstand tussen de oorspronkelijke woonomgeving en het verpleeghuis van invloed is op de tevredenheid is niet onderzocht. Meer in het algemeen kan worden gesteld dat een verhuizing een ingrijpende gebeurtenis is, waarbij vertrouwde leefpatronen worden doorbroken. Belangrijk is dus dat de omgeving zo veel als mogelijk vertrouwd blijft. Bij een korte afstand tot de oorspronkelijke woonomgeving kan iemand ook deel blijven uitmaken van het bestaande sociale netwerk. Maar er kunnen ook factoren zijn die ervoor pleiten om juist te verhuizen naar een heel andere omgeving, bijvoorbeeld wanneer de kinderen op grote afstand woonachtig zijn of wanneer er elders een locatie is die specifiek kan voorzien in de zorgbehoefte van betrokkene.
Overweegt u noodmaatregelen op korte termijn om de wachtlijsten te verkorten? Zo ja, welke? Indien nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik doe wat in mijn vermogen ligt ervoor te zorgen dat er voldoende plekken beschikbaar zijn. Door voldoende geld beschikbaar te stellen, te investeren in de arbeidsmarkt, te investeren in de kwaliteit van zorg en het zo lang als mogelijk thuis wonen. Hiernaast zet ik in op het versterken van de cliëntondersteuning en het zorgen dat de zorgkantoren meer zichtbaar zijn bij de zorgbemiddeling. Zij dienen, vanwege de zorgplicht, ervoor te zorgen dat er voldoende plekken beschikbaar zijn in het verpleeghuis. Dat geldt voor het heden, maar ook voor de toekomst.
Bent u het eens met de stelling die in de reportage wordt uitgesproken door de directeur van Careyn dat de situatie op het moment waarop iemand op een wachtlijst wordt geplaatst al schrijnend is en dat elke maand wachten eigenlijk te lang is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven, moeten we doen wat in ons vermogen ligt de wachttijd zo kort mogelijk te laten zijn. Het is echter niet zo dat bij iedereen die op de wachtlijst staat, sprake is van een urgente situatie. Dat is gebleken uit het onderzoek van HHM dat enkele jaren geleden is uitgevoerd naar de mensen die niet-actief wachtend zijn.4 Des te meer is het van belang dat de urgente gevallen steeds goed in beeld zijn, opdat het zorgkantoor kan bemiddelen in het vinden van een passende plaats. Met de genoemde maatregelen zet ik in op het zo kort mogelijk wachten voor een plek in het verpleeghuis, maar dit lukt niet altijd. Het komt ook voor dat mensen de weg naar het zorgkantoor niet weten te vinden, waardoor alternatieve oplossingen buiten beeld blijven. Door te investeren in cliëntondersteuning en betere zichtbaarheid van het zorgkantoor kan dit worden verbeterd.
Welke reactie geeft u op de uitgesproken stelling «dat in 2013–2014 de verzorgingshuizen te lichtzinnig zijn afgeschaft»? Wie is daar volgens u verantwoordelijk voor?
De daling van het aantal plaatsen in verzorgingshuizen is niet iets van de laatste jaren. Al sinds 1980 is de daling van de vraag naar deze plekken ingezet. Er is dus geen sprake van een trendbreuk sinds 2013–2014. Het bevestigt het beeld dat mensen langer willen en kunnen blijven wonen in hun thuissituatie. Hiernaast is het zo dat verzorgingshuisplekken zijn omgebouwd naar verpleeghuisplekken, juist om te voorzien in de groeiende behoefte aan deze capaciteit. Dat laat onverlet dat er behoefte is aan nieuwe manieren om wonen en ondersteuning/zorg aan elkaar te verbinden. Dat is primair een gezamenlijke taak voor gemeenten, verzekeraars en kapitaalverstrekkers om dat te realiseren. Maar ook voor particulieren zelf: het is verstandig eerder na te gaan denken over hoe je als oudere later wil wonen. Aan dit soort zaken wordt aandacht besteed in het programma Langer Thuis.
Waarom kon u geen inhoudelijke reactie geven op het verzoek van het programma?
Voorafgaand aan het programma heb ik schriftelijk antwoord gegeven op de vragen die de redactie van het programma heeft gesteld. Een van de vragen die werd gesteld lag in lijn met de vragen 4, 5, 14, 15 en 16 namelijk om een raming te geven van het aantal benodigde plekken inclusief vragen rondom vastgoed. Hiervan heb ik aangeven deze cijfers op dit moment niet te hebben maar daar aanvullend onderzoek naar te doen en uw Kamer hierover nog dit jaar te informeren.
Hoe lang is volgens u de doorlooptijd tussen een eerste plan voor een nieuwe verpleeghuis en de dag van opening?
De doorlooptijd wordt onder meer bepaald door de bestemmingsplanfase, ontwerpfase, bouwfase en de tijd nodig voor de ingebruikname. Uitgaande van een goedgekeurd bestemmingsplan, is voor een nieuw verpleeghuis doorgaans zeven jaar nodig, aleer de opening kan plaatsvinden. Bij vervangende nieuwbouw is deze termijn doorgaans minder lang: vier jaar. Ik zie ook kleinschalige initiatieven met nog kortere doorlooptijd.
Bent u bereid een inventarisatie te maken van al het beschikbare vastgoed in Nederland dat mogelijkheden biedt voor ombouw tot een verpleeghuis?
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5. Ik betrek het antwoord op deze vragen in mijn toegezegde brief naar aanleiding van de motie-Agema over de vastgoedsituatie in de verpleeghuissector, die ik dit jaar aan uw Kamer zal sturen.
Hoeveel verpleeghuizen/verpleeghuisbedden komen de komende tien tot vijftien jaar te vervallen vanwege renovatie of sluiting? Is dit aantal reeds verwerkt in de cijfers van tekorten?
Zie antwoord vraag 14.
Hoeveel nieuwe verpleeghuizen/verpleeghuisbedden worden er op dit moment gerealiseerd (vanaf moment opdracht gegund)?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gaat u doen om de wachtlijsten op korte en langere termijn op te lossen?
Zie antwoord vraag 9.
Welk effect heeft een economisch minder gunstige tijd op de ontwikkeling van extra verpleeghuisplaatsen?
Er is mij geen onderzoek bekend dat een causaal verband legt tussen de economisch ontwikkeling en de ontwikkeling van extra verpleeghuisplaatsen. Zorgkantoren en zorgaanbieders zijn ervoor verantwoordelijk dat er voldoende verpleeghuisplaatsen beschikbaar zijn. Dit is ongeacht de economische ontwikkelingen. In het hiervoor genoemde onderzoek naar de vastgoedsituatie in de verpleeghuissector zal ik ook ingaan op het effect van economische ontwikkelingen op de ontwikkeling van het aantal verpleeghuisplaatsen.
Wat vindt u van het feit, dat ondanks alle maatregelen, de wachtlijsten vooral in het afgelopen jaar sterk toenemen?
Dit baart mij zorgen. Vandaar dat ik doe wat in mijn vermogen ligt de wachtlijst zo kort mogelijk te laten zijn, zie hiervoor ook mijn antwoorden op vragen 3, 9 en 17. In mijn toegezegde brief over de benodigde capaciteit ga ik hier ook nader op in.
Wanneer verwacht u resultaat te zien van al die maatregelen? Kunt u een schatting geven van de tijd die het nog gaat duren voordat de wachtlijsten gaan afnemen?
Mede gezien de demografische ontwikkeling is het beschikbaar houden van voldoende capaciteit een enorme opgave. Met de genoemde maatregelen hoop ik de wachtlijsten zo veel als mogelijk terug te dringen. Het is moeilijk op voorhand in te schatten wanneer de wachtlijsten afnemen. De NZa houdt de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten. Hiernaast doe ik aanvullend onderzoek naar de capaciteitsontwikkeling en de vastgoedsituatie. Mocht blijken dat de maatregelen onvoldoende effect hebben dan zal ik aanvullende maatregelen nemen.
Kunt u aangeven of er van de 90.000 incidenten met verwarde personen die vorig jaar plaatsvonden ook mensen betrokken waren die op de wachtlijst stonden voor een plaats in een verpleeghuis?
Ik kan niet uitsluiten dat het bij die incidenten mensen betrof die een Wlz-indicatie hebben, op een wachtlijst staan en overbruggingszorg thuis ontvangen. Ik heb echter geen toegang tot de persoonsgegevens, dus ik kan geen aantallen noemen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Verpleeghuiszorg dat op 25 juni 2019 gepland staat?
Het bericht ‘Kinder- en Jeugdartsen: Onbegrijpelijk dat ‘nepnieuws’ over homeopathische vaccinatie niet wordt aangepakt’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Monitor «Kinder- en Jeugdartsen: Onbegrijpelijk dat «nepnieuws» over homeopathische vaccinatie niet wordt aangepakt»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen actie wil ondernemen naar aanleiding van het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde die reeds een jaar lang al waarschuwen voor homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties?
Het is niet zo dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geen actie wil ondernemen. Het aanbieden van «homeopathische profylaxe» is op zich niet verboden, maar alternatieve zorgaanbieders mogen geen onterechte claims doen ten aanzien van de werkzaamheid van hun producten. De IGJ doet onderzoek naar die aanbieders waar zij meldingen of signalen over ontvangt als er sprake blijkt van (mogelijk) risicovol gedrag. Onterechte claims over alternatieven voor vaccinaties horen daar ook bij. De IGJ gaat in juli in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde over haar zorgen ten aanzien van homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties. De IGJ zal de NVK vragen om voorbeelden van situaties waarin reguliere vaccinaties door homeopathische profylaxe worden vervangen en deze voorbeelden in onderzoek nemen. Signalering over en weer kan bijdragen aan een beter beeld van de omvang en risico’s van dergelijke claims. De IGJ staat open om dergelijke situaties ook van anderen te ontvangen en die te onderzoeken.
Kunt u inzicht geven in de stand van zaken omtrent de gesprekken met IGJ om duidelijkheid te krijgen tegen welke drempels zij aanlopen bij toezicht en handhaving op de promotie van homeopathische profylaxe als alternatief voor vaccinaties?2
De IGJ heeft in kaart gebracht welke stappen zij wel en niet kan nemen in dit kader. Op het moment dat er reclame gemaakt wordt voor een specifiek product dat niet geregistreerd is als geneesmiddel, maar wel als een geneesmiddel kan worden beschouwd, kan de IGJ handhaven. Wanneer een zorgaanbieder claimt dat een product werkt als profylaxe tegen een bepaalde ziekte, dan doet deze een claim die normaliter is voorbehouden aan een geneesmiddel. Of iets een geneesmiddel is, kan worden bepaald aan de hand van de samenstelling van een specifiek product en de (medische) claims bij het product. Zolang alleen over een behandeling in het algemeen wordt gesproken, heeft de IGJ geen handhavingsmogelijkheden.
De IGJ kan geen maatregelen nemen tegen particulieren die onjuiste informatie over vaccinaties verspreiden. Zij heeft alleen mogelijkheden als het gaat om zorgprofessionals, zorginstellingen en fabrikanten die onjuiste informatie verspreiden. Wanneer de IGJ hier meldingen over ontvang, zal zij deze onderzoeken. In gesprekken met beroepsverenigingen zal de IGJ dan ook benadrukken dat het belangrijk is dat artsen en verpleegkundigen misstanden en incidenten met homeopathische vaccinaties melden bij IGJ.
In mijn brief van 19 november jl. heb ik aangegeven dat ik wil nagaan of het wenselijk en noodzakelijk is de rol van de IGJ aan te passen, bijvoorbeeld door het verbreden van de taakopvatting van de IGJ of het aanpassen van het wettelijk kader. Niet alleen voor vaccinaties, maar breder op het preventiedomein bekijkt de IGJ momenteel de mogelijkheden binnen diverse wetten die haar ter beschikking staan. Ik zal u over de uitkomsten daarvan nader informeren.
Kunt u inzicht geven in de stand van zaken met betrekking tot het, naar aanleiding van mijn schriftelijke vragen, in december vorig jaar aangekondigde onderzoek om een verplichte tekst toe te voegen aan homeopathische middelen die worden aangeprezen als alternatief voor vaccinaties, zoals reeds in Canada gebeurt?3
De teksten die op de verpakkingen van geneesmiddelen moeten staan zijn vastgelegd in de Europese geneesmiddelenrichtlijn, die is geïmplementeerd in de geneesmiddelenwetgeving. In de richtlijn is limitatief aangegeven wat er wel en niet op verpakkingen moet staan. De tekst «dit homeopathische geneesmiddel is geen alternatief voor vaccinaties» staat daar niet bij. Op basis van de Geneesmiddelenwet mag een dergelijke tekst dan ook niet op de verpakking worden opgenomen. Aan de andere kant mag de fabrikant van een homeopathisch middel ook niet beweren, noch op de verpakking, noch op een website of anderszins, dat zijn product een alternatief kan zijn voor vaccinaties. Dit zou alleen mogen als daarvoor wetenschappelijk bewijs wordt geleverd dat de goedkeuring heeft van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen of van het Europees geneesmiddelenbureau EMA.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de, in het artikel genoemde, denktank met experts die is samengesteld en die zich bezighoudt met het weerspreken van onjuiste informatie? Kunt u aangeven welke vervolgstappen zijn ondernomen na de eerste bijeenkomst van de denktank in april en welke thema’s geagendeerd zullen worden tijdens de tweede bijeenkomst voor de zomer?
Zoals ik in mijn brief van 24 juni jl. heb aangegeven opereert deze denktank onder de vlag van de vaccinatiealliantie. De eerste bijeenkomst was op 15 april en een volgende bijeenkomst zal in juli plaatsvinden. Dan wordt ook besproken hoe experts vanuit hun eigen rol en positie een bijdrage gaan leveren. Ik vraag de denktank om ook specifiek aandacht te besteden aan desinformatie over producten die als alternatief voor vaccinatie worden aangeboden. Ik wil nogmaals benadrukken dat deelname aan deze denktank op eigen initiatief is.
Het bericht 'Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente' |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de tv-uitzending «Menzis eist 6 ton van zorgbureau Care Free Twente» van RTV Oost?1
Ja.
Klopt het dat Menzis eisen kan stellen bij de inkoop van zorg om alleen met gediplomeerd personeel te werken?
Ja, want Menzis sluit daarbij aan bij het kwaliteitskader wijkverpleging2. In het kwaliteitskader wijkverpleging is opgenomen dat verpleegkundigen en verzorgenden die zorg leveren gekwalificeerd zijn en moeten voldoen aan de eisen en regels van het betreffende beroep. Dit houdt in dat zij over de competenties beschikken zoals beschreven in de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en onderliggende regelgeving. Op deze manier wordt geborgd dat zij de juiste kennis, vaardigheden en houding hebben om de verpleging en verzorging te leveren. Zorgverzekeraars kunnen op basis hiervan eisen stellen aan de inkoop van zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis vorig jaar een onderzoek instelde naar Care Free Twente, omdat er vermoedens waren van fraude en omdat er signalen waren van verzekerden dat er dingen niet klopten?
Ja, het klopt dat Menzis op basis van sterke vermoedens een onderzoek heeft ingesteld. Dit is mede ingegeven door het feit dat meerdere verzekerden aan Menzis hebben verklaard geen zorg te hebben ontvangen. Een door Menzis uitgevoerde analyse op declaraties voor wijkverpleging heeft de vermoedens van fraude onderstreept en verantwoordden een nader onderzoek naar frauduleus handelen en de rechtmatigheid van declaraties.
Kunt u aangeven wanneer precies vast is komen te staan dat er sprake is van fraude en wat de fraude dan precies behelst?
Menzis heeft geconstateerd dat 90 procent van het personeel bij zorgbureau Care Free niet gediplomeerd is. Daarnaast heeft Menzis vastgesteld dat er sprake is van foutieve declaraties, waarbij gedeclareerde uren niet geleverd bleken te zijn en uren zorg geleverd is aan mensen die dat medisch gezien niet nodig hadden.
Het niet voldoen aan verzekeringsvoorwaarden door 90% van het personeel zonder diploma in te zetten is een onrechtmatigheid. Ook het declareren van foutieve declaraties wordt in dit onderzoek onder fraude geschaard. Gaande het onderzoek, gestart op 11 december 2018, is Menzis meerdere keren in gesprek geweest met de eigenaar van zorgbureau Care Free Twente. In het zes maanden durende onderzoek is tot in april 2019 informatie opgevraagd bij de zorgaanbieder ten behoeve van het onderzoek, omdat gegevens niet compleet waren. Uiteindelijk heeft dit geleid tot hoor- en wederhoor en een brief met voorlopige bevindingen. Menzis is tot de conclusie gekomen dat het fraude betreft door de gedeclareerde uren zorg af te zetten tegen de geregistreerde uren zorg en de verloonde uren op basis van aangeleverde documenten van de eigenaar van zorgbureau Care Free. Op 29 mei jl. heeft Menzis een op basis van het gehele onderzoek een brief met een definitieve beslissing naar de zorgaanbieder gestuurd. Daarmee is het onderzoek afgerond.
Heeft Menzis tijdens de onderzoeksfase ook samengewerkt met bijvoorbeeld gemeenten uit de regio die ook gebruik maken van zorgbureau Care Free Twente om te onderzoeken of daar vergelijkbare signalen waren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, Menzis heeft aan mij aangegeven contact te hebben gehad met de gemeente Enschede. De gemeente en Menzis hebben geen gezamenlijk onderzoek gedraaid.
Zijn er bij gemeenten waar zorgbureau Care Free Twente voor werkt ook signalen binnengekomen van fraude of signalen van gebruikers van zorg dat het niet klopte?
Organisatie voor Zorg en Jeugdhulp Twente (OZJT)/Samen14, de samenwerking tussen de veertien Twentse gemeenten op het gebied van jeugdhulp en Wmo zorg, doet geen uitspraken en mededelingen over (lopende) onderzoeken en individuele aanbieders. OZJT heeft kennis genomen van de situatie Care Free Twente en Menzis.
Wie is verantwoordelijk om te controleren dat zorgbureaus werken met gekwalificeerd personeel?
De zorgaanbieder zorgt dat er voldoende en deskundige zorgverleners beschikbaar zijn, afgestemd op de aanwezige cliënten en hun actuele zorgvragen. Dit volgt uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en het kwaliteitskader wijkverpleging sluit daarbij aan. Het toezicht op de Wkkgz is belegd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op ondersteuning die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) geboden wordt.
Moeten organisaties als Care Free Twente na afloop van het jaar verantwoording afleggen aan de zorgverzekeraar en ook aan gemeenten waar zij zorg aan leveren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder hoeft niet jaarlijks verantwoording aan de zorgverzekeraar af te leggen. De zorgverzekeraar voert het hele jaar door risicogerichte controles uit om te controleren of de geleverde zorg rechtmatig en doelmatig is verleend. Dit is een wettelijke taak van zorgzorgverzekeraars. De zorgverzekeraar is zelfs strafbaar als een declaratie met een onjuiste prestatiebeschrijving of onjuist tarief wordt betaald of vergoed. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit op de declaraties die zij ontvangen. De formele controle houdt kort gezegd in: het controleren of de declaratie betrekking heeft op een bij de zorgverzekeraar verzekerde persoon, of de gedeclareerde zorg in het pakket zit van die verzekerde, of de zorgaanbieder bevoegd was tot het verlenen van deze zorg en of het juiste tarief hiervoor in rekening is gebracht. Materiële controle houdt in dat de zorgverzekeraar nagaat of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd, en of die zorg redelijkerwijs was aangewezen gezien de gezondheidssituatie van de verzekerde. De uitvoering van de controles door de zorgverzekeraar is aan strenge regels gebonden. De zorgverzekeraar moet zich bij de controletaken houden aan een stappenplan waarbij iedere stap met waarborgen is omgeven en controleerbaar is voor de zorgaanbieder. Dit stappenplan en bijbehorende regels voor de materiële controle zijn door Zorgverzekeraars Nederland nader uitgewerkt in het daarop gebaseerde Protocol materiële controle.
Gemeenten zijn in het kader van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het formuleren van kwaliteitscriteria en het contracteren van aanbieders. Derhalve kunnen gemeenten ook zelf specifieke voorwaarden stellen waar zorgaanbieders aan dienen te voldoen. Zo geldt voor zorgaanbieders die onder OZJT vallen dat zorgaanbieders met een omzet van meer dan € 125.000 een accountantsverklaring moeten kunnen overleggen over ieder jaar dat de omzet meer dan € 125.000 bedraagt.