Het werkbezoek aan het Emma Kinderziekenhuis |
|
Carla Dik-Faber (CU), Henk van Gerven (SP), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de grote veranderingen waarmee chronisch zieke kinderen (en hun ouders) te maken krijgen zodra ze voor de wet volwassen worden, vanwege de grote verschillen tussen kindergeneeskunde en «volwassen» geneeskunde (ouders worden niet langer betrokken bij de besluitvorming, er ligt meer nadruk op de somatiek waardoor er minder aandacht is voor psychosociale problemen, patiënten worden opeens geconfronteerd met financiële uitdagingen vanwege de eigen bijdragen die moeten worden betaald en patiënten zijn zelf verantwoordelijk voor afspraken, waardoor ze niet meer gebeld worden als ze niet komen opdagen)?1
De overgang naar volwassenheid kan voor jongeren en hun omgeving een spannende en lastige fase zijn. Dat geldt zeker voor jongeren die zorg nodig hebben. Op die weg naar volwassenheid veranderen er in formeel juridische zin een aantal zaken, die ook de zorgverlening raken. Deze transities vragen aandacht van de betrokkenen. De transities zijn wel goed voorzienbaar en er is dus tijd om erop te anticiperen.2
Het gaat om formele zaken zoals het afsluiten van een eigen zorgverzekering, afdragen van eigen bijdragen, en ook om de veranderende verantwoordelijkheid bij het nemen van beslissingen over hun behandelingen. De leeftijd waarop kinderen zelfstandig kunnen besluiten over hun behandeling ligt overigens al twee jaar voordat zij volgens de wet volwassen worden.
Ik denk dat het goed is als zorgverleners bespreken met patiënten en hun vertegenwoordigers wat ieders verantwoordelijkheden zijn. En in geval van wilsonbekwaamheid zullen uiteraard andere routes gevolgd moeten worden, zie mijn antwoord op vraag 6. Voor wat betreft de curatieve zorgverlening is mijn opvatting dat zorgverleners, ongeacht hun specialisme, er vanuit hun professionaliteit altijd op gericht moeten zijn om maatwerk te leveren in het belang van de jongere. Ik verwacht van zorgverleners dat zij daarbij goed luisteren naar de zorgvraag. En wanneer de zorgbehoefte multidisciplinair van aard is, verwacht ik dat er duidelijke afspraken worden gemaakt welke zorgverlener de regie neemt.
Uw vragen gaan over een kwetsbare groep mensen voor wie goede zorg van groot belang is. Ik ben me daar zeer bewust van. Toch zal ik in het vervolg van de beantwoording van deze vragen ook in moet gaan op enkele organisatorische en vrij technische maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat deze veranderingen een grote impact kunnen hebben, zoals dat patiënten boven de 18 vaker op de Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) terechtkomen, vaker moeten stoppen met opleiding of werk, een hogere mortaliteit kennen, vaker depressief worden, of helemaal uit het zicht van de zorg raken? Wat vindt u hiervan?
Ik vind het van groot belang dat er vanuit de zorg voor iedere leeftijdsgroep vraaggericht en zo nodig multidisciplinair gewerkt wordt zodat voor elke leeftijdsgroep adequate zorg geboden wordt, dus ook voor jongeren. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Ziet u de meerwaarde in van een transitieafdeling waar meer zorg op maat kan worden geleverd, samenwerking centraal staat en de overgang op een gefaseerde wijze kan plaatsvinden, enerzijds voor kinderen die richting volwassenheid gaan en anderzijds voor volwassenen met geringe cognitieve functies, die veel baat kunnen hebben bij faciliteiten die voor kinderen wel bestaan en voor volwassenen niet, en waarvan de ouders veelal deskundige zijn op het gebied van de aandoening(en) van hun kind? Zo nee, waarom niet?
Voor zover het om verzekerde curatieve zorg gaat dienen zorgverzekeraars op grond van hun zorgplicht ervoor te zorgen dat er passend zorgaanbod is. Als instelling en zorgverzekeraar van mening zijn dat een bepaald zorgaanbod op een bepaalde wijze georganiseerd moet worden en zij zien ruimte om daarover contractuele afspraken te maken, dan kan dat. Als dit leidt tot betere zorg vind ik dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders vanuit het belang van de jongere die afspraken moeten maken. Ik zal hiernaar in de daarvoor in aanmerking komende overleggen, zoals in het reguliere overleg met de de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), navraag doen.
Bent u bereid te onderzoeken op welke wijze een dergelijke transitieafdeling kan worden gefinancierd? Ziet u mogelijkheden om hiervoor samen met zorgverzekeraars afspraken te maken? Bent u zo nodig bereid om de benodigde gelden beschikbaar te maken voor een pilot met een dergelijke transitieafdeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het systeem van Diagnose Behandel Combinaties (DBC's) niet toereikend is voor patiënten die zich in een dergelijke grenspositie bevinden aangezien dubbele DBC’s niet mogelijk zijn?
Het ontbreken van mogelijkheden om dubbele DBC’s in rekening te brengen is inherent aan het streven om niet dubbel voor zorg te betalen.
De conclusie dat DBC’s om die reden niet volstaan deel ik niet. Het staat zorgaanbieders en zorgverzekeraars bovendien vrij om bij de NZa wijzigingsvoorstellen voor DBC’s in te dienen. Mijn streven is dat kwaliteit van zorg meer gemeten gaat worden in termen van zorguitkomsten die er echt toe doen voor de patiënt. Zodat deze informatie kan worden gebruikt voor het voortdurend leren en verbeteren door professionals, voor het samen beslissen door patiënt en professional over de best passende behandelaar/behandeling en voor het meer uitkomstgericht organiseren en belonen van de zorg. Daarover heb ik met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg afspraken gemaakt en zijn wij gezamenlijk het Programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 gestart. Over de voortgang van dat programma heb ik uw Kamer afgelopen zomer per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 476, nr. 28).
Klopt het dat jongeren van 16 tot 18 jaar eigen beslissingen mogen nemen, maar dat bewindsvoering voor wilsonbekwamen niet geregeld is?
Het is juist voor zover het gaat om medische behandelingen bij deze jongeren en zij wilsbekwaam zijn. Als er sprake is van kennelijke wilsonbekwaamheid zullen er tijdig juridisch stappen gezet moeten worden om formeel bevoegdheden voor derden te regelen. Zo kan de rechter verzocht worden een curator of een mentor te benoemen. In de meeste gevallen is dit lang van tevoren voorzienbaar en dus planbaar.
Bent u op de hoogte van de problemen waar veel Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG’s) tegenaan lopen omdat het niet mogelijk is specialistische AVG-zorg te declareren bovenop regionale AVG-zorg?
Mij is bekend dat er vragen zijn aangaande de bekostiging van AVGzorg. Als partijen van mening zijn dat een nadere differentiatie in de bekostigingssystematiek van AVGzorg gewenst is, kunnen zij zich met dat verzoek wenden tot de NZa. De NZa kan in samenspraak met zorgaanbieders en zorgverzekeraars besluiten wat de beste oplossing is en is intussen bij dit vraagstuk betrokken. VWS is als toehoorder betrokken bij de technische overleggen die hierover bij de NZa plaatsvinden.
Het manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) over de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het Manifest van Ieder(in) en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN), waarin staat dat: «duizenden mensen met een beperking verstoken blijven van noodzakelijke huisartsenzorg»?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen «dat steeds meer huisartsen en huisartsenposten weigeren om algemene medische zorg te bieden aan mensen met een beperking die zijn aangewezen op zorg vanuit de Wet Langdurige zorg (Wlz-zorg») dan wel voor Wlz-zorg een indicatie hebben gekregen?
Ik krijg in toenemende mate signalen over opzeggingen van zorgverlening van huisartsenposten aan patiënten met een Wlz-indicatie. Daarnaast zijn er signalen over het niet inschrijven door huisartspraktijken van patiënten met een Wlz-indicatie. Van huisartsen en huisartsenposten ontvang ik signalen dat deze zorg de competentie van huisartsen te boven gaat, dat beschikbaarheid van of bekendheid met de consultfunctie van de Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een probleem is en over het ontbreken van een verpleegkundige voorwacht met goede triage bij zorginstellingen.
Kunt u tevens de uitkomsten uit een onderzoek onder VGN-leden bevestigen: «dat de huisartsenzorg in de avonden, nachten en weekeinden nu al voor zo’n 13.000 cliënten een knelpunt is» en daarnaast «dat inmiddels al voor ruim 5.000 cliënten opzeggingen van huisartsen zijn ontvangen»?
Ik heb de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind augustus een opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de signalen over afnemende toegankelijkheid van de medisch-generalistische zorg (de zorg zoals huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen voor verstandelijk gehandicapten plegen te bieden) voor deze patiëntgroep. De NZa is gevraagd de bevindingen van de VGN, alsmede signalen van huisartsen, patiënten en zorgkantoren, mee te nemen in dit onderzoek. Begin 2020 verschijnen de uitkomsten van dit onderzoek.
Is in de leidraad «Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-zorginstellingen» van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) gesteld: «dat zorg voor cliënten die in een Wlz-instelling of een geclusterde woonvorm verblijven niet onder het basisaanbod van de huisarts valt», dat onder voorwaarden die zorg desgewenst wel geleverd kan worden, maar dat voor de LHV uitgangspunt is «dat dit niet hoeft»?
Ja, in de leidraad Algemeen medische zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG-instellingen stelt de LHV dat verstandelijk gehandicapten met een Wlz-indicatie, die verblijven in een geclusterde woonvorm of instellingsterrein, niet vallen onder het basisaanbod huisartsgeneeskundige zorg dat de huisarts in de thuissituatie levert.
De LHV benoemt in haar leidraad randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan om huisartsenzorg te kunnen (blijven) verlenen. De LHV noemt daarbij bijvoorbeeld dat zorgaanbieders moeten zorgdragen voor (telefonische) beschikbaarheid van de AVG, goede triage, deskundig personeel en digitale gegevensuitwisseling. Ik begrijp dat huisartsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Ik zet mij ervoor in dat mensen met een verstandelijke beperking de zorg ontvangen die ze nodig hebben. Ik vind het dan ook onwenselijk als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg.
Erkent u dat een Arts Verstandelijk Gehandicapten (AVG) een zelfstandig specialist is, niet is opgeleid tot huisarts en dan ook niet de algemeen medische zorg over kan nemen van de huisarts? Vindt u ook dat in dat licht gezien de huisarts en de AVG complementair aan elkaar zijn? Zo neen, wat is dan uw opvatting?
Ja, huisartsen enerzijds en AVG’s anderzijds zijn complementair aan elkaar en hebben elkaar nodig om medisch-generalistische zorg te verlenen. De zorg die de AVG levert, kenschetst het Zorginstituut als «generalistisch geneeskundige zorg». Huisartsen en AVG’s leveren geen medisch-specialistische zorg. Het Zorginstituut heeft aangegeven dat de AVG’s zich van hetzelfde professionele arsenaal bedienen als de huisartsen. Tegelijkertijd heeft de AVG specifieke deskundigheid binnen de generalistisch geneeskundige zorg en hebben zij ieder een erkend specialisme op grond van artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg. Deze specifieke deskundigheid verrijkt het technische, professionele arsenaal van de AVG. Er zijn circa 230 AVG’s werkzaam in Nederland. De AVG is dus geen huisarts voor mensen met een verstandelijke beperking, maar richt zich op de complexe gezondheidsproblematiek van deze kwetsbare groep.
Wat is uw oordeel over de inhoud van deze leidraad van de LHV en, in het verlengde daarvan, over het uitgangspunt, zoals dat door de LHV is gekozen, mede gezien in het licht van het feit dat een ieder in ons land in beginsel toegang moet hebben tot huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is deze gang van zaken te rijmen met artikel 25 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap én met het Programma «Onbeperkt meedoen! – implementatie VN-verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap»?
In artikel 25 van het VN-verdrag is opgenomen dat voor mensen met een beperking geen onderscheid gemaakt mag worden bij de aanspraak op gezondheidszorg. Er mag uitsluitend op medisch inhoudelijke gronden worden vastgesteld of aanspraak bestaat. In juli 2018 is de initiële rapportage over de implementatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap verzonden naar het VN-comité in Geneve (de Tweede Kamer heeft op 13 juli 2018 een afschrift van die rapportage ontvangen, Kamerstuk 33 990, nr. 65). In die rapportage is ingegaan op de wijze waarop Nederland invulling geeft aan artikel 25 van het Verdrag. Daarbij is onder meer opgenomen dat het recht op zorg is geborgd in de Grondwet en het gezondheidszorgsysteem de gelijke toegang tot zorg voor elke verzekerde borgt.
Ik benadruk nogmaals dat ik het onwenselijk vind als er problemen ontstaan in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van medisch-generalistische zorg. Iedereen in Nederland moet, als dat nodig is, 24 uur per dag terecht kunnen voor medisch-generalistische zorg. Ik begrijp daarbij goed dat artsen randvoorwaarden stellen aan zorgaanbieders voor het kunnen leveren van goede zorg.
Door zorgkantoren en zorgverzekeraars moet in de regio het gesprek worden gevoerd over de manier waarop huisartsen, huisartsenposten en AVG’s gezamenlijk met zorgaanbieders kunnen borgen dat iedereen de medisch, generalistische zorg krijgt die hij of zij nodig heeft, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. In deze gesprekken moeten afspraken worden gemaakt om op korte en langere termijn zichtbare stappen te maken om de juiste medisch-generalistische zorg op de juiste plek in de regio te bieden. Zorgaanbieders dienen daarbij te zorgen voor optimale randvoorwaarden waaronder huisartsen en AVG’s hun werk kunnen doen.
Wat is uw oordeel over het feit dat een groeiend aantal mensen met een beperking als gevolg van deze ontwikkeling verstoken blijft van de invulling van hun recht op noodzakelijke huisartsenzorg?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u dat de huisartsenzorg en de toegang daartoe, zeker ook voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg, te allen tijde gegarandeerd moet zijn? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Zo ja, wat vindt u in dat licht van de opvatting van de LHV dat de algemeen medische zorg voor álle Wlz-cliënten die in een instelling verblijven niet tot het basisaanbod van de huisarts(enpost) behoort?
Zie antwoord vraag 7.
Zult u zeer binnenkort het initiatief nemen tot een overleg met de LHV over hun opvatting en bewerkstelligen dat de toegang tot huisartsenzorg voor mensen met een beperking die zijn aangewezen op Wlz-zorg gegarandeerd en verzekerd blijft? Zo neen, waarom niet?
Op 15 oktober 2019 heeft op initiatief van de VGN een constructieve bestuurdersbijeenkomst plaatsgevonden over de toegang tot medisch generalistische zorg voor mensen met een beperking. Bij dit overleg waren Ieder(in), IGJ, Ineen, KansPlus, LHV, NVAVG, NZa, V&VN, VGN, VWS, ZN en Zorginstituut aanwezig. Daarbij zijn door partijen gezamenlijk acties benoemd voor de korte en lange termijn. Die afspraken zijn erop gericht dat alle mensen met een beperking de medisch-generalistische zorg krijgen die zij nodig hebben, zowel overdag als in de avond-, nacht- en weekenden. Deze acties worden nu verder uitgewerkt. In het overleg van 15 oktober zijn de LHV en Ineen opgeroepen aan hun leden te vragen om geen overeenkomsten op te zeggen en reeds gedane opzeggingen op te schorten. Er is benadrukt dat zich terugtrekken uit overleggen en overeenkomsten niet bijdraagt aan duurzame oplossingen in de regio. Ik ga ervan uit dat de uitkomsten van dit overleg en de uitwerking die hieraan de komende periode samen wordt gegeven de leden van LHV en Ineen het vertrouwen geeft om de zorg aan mensen met een beperking te continueren.
Ik heb eerder toegezegd aan de Tweede Kamer dat ik eind dit jaar kom met een aanpak voor toekomstbestendige medisch-generalistische zorg aan patiënten met een Wlz-indicatie. In die brief zal ik ook ingaan op de uitwerking van de afspraken gemaakt op 15 oktober.
Wilt u deze vragen beantwoorden uiterlijk een week voor de start van de plenaire behandeling van de begroting van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2020 in de Tweede Kamer?
U ontvangt deze antwoorden nu pas omdat ik de positieve uitkomsten van de bestuurdersbijeenkomst op 15 oktober 2019 wilde verwerken bij de beantwoording.
Wilt u tevens de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten van uw gesprek(ken) met de LHV en over de afgesproken stappen in dit dossier?
Zie antwoord vraag 11.
De onbereikbaarheid van aangepaste rolstoelwoningen |
|
Jessica van Eijs (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht met betrekking tot de problemen die een patiënt ondervond in de zoektocht naar een aangepaste rolstoelwoning?1
Ja. Uit contact met de betreffende woningcorporatie blijkt dat de patiënt inmiddels een passende woning heeft toegewezen gekregen.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen het feit dat patiënten een rolstoelwoning wordt ontzegd vanwege de leeftijd van de patiënt?
Woningcorporaties hebben vaak een gevarieerd scala aan woningen die gelabeld kunnen zijn voor specifieke doelgroepen. Het labelen van woningen kan in geval van een huisvestingsverordening alleen op basis van deze huisvestingsverordening van de gemeente. Indien er geen huisvestingsverordening is kunnen woningcorporaties ook woningen labelen op basis van hun privaatrechtelijke rol als verhuurder. Dit moet gebeuren op basis van objectieve criteria die verband houden met de aard van de woning. Daardoor kunnen bepaalde gelabelde woningen worden toegewezen aan woningzoekenden waarvoor die woning het meest geschikt is. Indien de woning en de voorzieningen die bij de woning worden aangeboden bestemd zijn voor ouderen, kan de woningcorporatie deze woningen voorbehouden voor deze doelgroep en mogen andere doelgroepen voor die specifieke woning geweigerd worden. Zo kan de woningcorporatie ook woningen die geschikt en bestemd zijn voor personen met een bepaalde handicap voorbehouden aan die doelgroep. Het is in dergelijke gevallen voor andere doelgroepen dan meestal niet mogelijk om zich in te schrijven voor de gelabelde woning. Indien noodzakelijk vanuit redelijkheid en billijkheid, staat het de woningcorporatie vrij desgewenst maatwerk toepassen.
Heeft u signalen dat dergelijke afwijzingen vaker plaatsvinden? Zo ja, wat kunt u met de sector doen om afwijzingen op deze grond tegen te gaan?
Er hebben mij niet meer signalen bereikt. Zoals bij vraag 2 vermeld, mag een woningcorporatie op basis van leeftijd woningen toewijzen. Als blijkt dat in meerdere gevallen woningen op een niet wettelijke basis worden afgewezen kan ik dat in een bestuurlijk overleg met Aedes bespreken. Maar zoals gezegd heb ik geen aanwijzing dat dergelijke afwijzingen plaatsvinden.
Kunt u aangeven wat er precies gebeurd is op het gebied van toegankelijkheid van woningen, tussen 30 maart 2007 en 14 juni 2016, de data dat Nederland het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap respectievelijk tekende en ratificeerde?2
In de periode vanaf medio jaren »90 van de vorige eeuw tot 1 juli 2015 was onder andere het Besluit beheer sociale huurwoningen (Bbsh) op de sociale huursector van toepassing. Daarin was sprake van zes prestatie- of verantwoordingsvelden waarover Woningcorporaties in hun jaarstukken transparant moesten aangeven («verantwoorden») wat zij ter zake deden. Wonen met zorg was een van deze verantwoordingsvelden uit het Bbsh. De breedte van het thema «wonen en zorg» of de mate waarin corporaties eraan moesten bijdragen, is niet beschreven.
In het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw heb ik over de verschillende acties rond wonen en zorg vanaf 2007 een terugblik gegeven. Dit rapport heb ik in 2018 aan uw Kamer gezonden.3
Met de brief van 22 juni 2015 is Ouderenhuisvesting en wonen met zorg benoemd tot één van de vier prioritaire thema’s voor corporaties. Zie verder mijn antwoord op vraag 11.
Binnen welke van de vier actielijnen van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen! zou de problematiek (zoals deze wordt geschetst in het bericht in de eerste vraag) aangepakt worden?3
Binnen de actielijn Bouwen en Wonen wordt problematiek op dit thema opgepakt.
Wat is uw mening over het feit dat de problemen zoals geschetst in dat bovengenoemde bericht zich voordoen in de gemeente Utrecht, een van de 25 koplopergemeenten van het Programma VN-verdrag Onbeperkt meedoen!? Wat zegt dat u over de ondersteuning die geleverd wordt aan deze koplopergemeenten en over gemeenten die niet onderdeel zijn van dit koplopertraject?
De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft, als bestuurlijk partner van het programma Onbeperkt Meedoen, het project Iedereen doet mee! opgezet. Het project bevat onder meer een basisondersteuningsprogramma – dat als doel heeft om alle gemeenten te ondersteunen bij het opzetten van een lokale inclusie agenda – en een koplopersprogramma. Koplopergemeenten zijn gemeenten die al actief bezig zijn met het implementeren van het VN-Verdrag Handicap. Dat betekent niet per definitie dat zij het op alle terreinen al helemaal goed doen, maar wel dat zij het Verdrag zeer serieus nemen, samenwerken met mensen met een beperking en zich naar eigen inzicht focussen op een of meerdere leefgebieden om de implementatie van het Verdrag steeds beter vorm te geven. Zo worden de gemeenten stap voor stap steeds inclusiever. De VNG ondersteunt de (koploper)gemeenten middels leernetwerken, (regionale) bijeenkomsten en handreikingen en ervaart bij gemeenten veel enthousiasme om de implementatie van het Verdrag serieus op te pakken.
Deelt u de mening dat het feit dat een patiënt al bovenaan een wachtlijst voor een woning staat, in dergelijke gevallen geen reden kan zijn om geen urgentieverklaring af te geven?
Ja, woningzoekenden met een urgentie worden met voorrang gehuisvest boven mensen (op een wachtlijst) zonder urgentie. Het snel huisvesten van mensen in noodsituaties, zoals een patiënt met een ernstige medische indicatie, kan voor een gemeente een reden zijn om een urgentieregeling op te stellen. Indien een gemeente ertoe overgaat om een urgentieregeling in de huisvestingsverordening op te nemen dienen zij daarin categorieën woningzoekenden aan te wijzen die voor urgentie in aanmerking komen, zoals mensen die technisch dakloos zijn (bijvoorbeeld door brand) of mensen met een ernstige medische indicatie.
Welke mogelijkheden bestaan er tot ondersteuning van patiënten die in situaties terechtkomen zoals in het artikel beschreven?
Voor patiënten die met een dergelijke ziekte worden geconfronteerd, verandert er veel op allerlei levensterreinen. Waarschijnlijk hebben zij als eerste te maken met de zorg via de huisarts. Als er verdere ondersteuning nodig is, is de gemeente het eerste aanspreekpunt. De invulling hiervan verschilt per gemeente. In situaties zoals deze bekijkt de gemeente samen met de bewoner wat nodig is en wat mogelijk is aan woningaanpassingen in de huidige woning. Als aanpassing van de woning mogelijk is, dan levert de gemeente dit vanuit de Wmo. Als er meer nodig is dan er mogelijk is in de woning, wordt de bewoner door de gemeente geholpen bij het vinden van een woning die wel geschikt is. Soms kan een woningcorporatie, een marktpartij of een particulier initiatief ook meehelpen bij het zoeken naar een dergelijke woning.
In hoeverre herkent u de in het bericht gestelde signalen dat woningen die te boek staan als rolstoelwoningen dit in de praktijk niet zijn? Wat kunt u met gemeenten en de sector doen om dit tegen te gaan?
Er bestaat geen vastgestelde definitie van een rolstoelwoning, niet in de landelijke wet- en regelgeving, niet in het VN Verdrag handicap en ook niet in het Actieplan Toegankelijkheid Bouw. Gezien de diversiteit van de woonwensen en de soorten woningen heeft een vastgestelde classificatie weinig tot geen meerwaarde. Wel bestaan er in Nederland verschillende classificaties die woningaanbieders kunnen gebruiken. In het algemeen dient een woning die als rolstoeltoegankelijk wordt aangeboden vanzelfsprekend voor de meeste soorten rolstoelen wel toegankelijk te zijn. Er zijn mij hierover niet veel signalen bekend, maar mochten nieuwe signalen hiertoe aanleiding toe geven, dan zal ik dit met gemeenten en de sector bespreken.
In het actieplan toegankelijkheid zijn afspraken gemaakt met partijen over het geleidelijk toegankelijk maken van de gebouwde omgeving. Woningcorporaties zijn hier als partijen die veel te maken hebben met het huisvesten van deze doelgroep een belangrijke speler in. Het Actieplan toegankelijkheid bouw is een doorlopend proces, de acties daaruit worden op dit moment uitgevoerd en waar nodig worden tussendoor nieuwe afspraken gemaakt in het overleg met de betrokken partijen. Op 12 juni 2019 is er in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving, deze wijziging zal via de voorhangprocedure aan uw Kamer worden voorgelegd5. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
Hoe rijmt het feit dat deze rolstoelwoningen niet toegankelijk zijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Actieplan Toegankelijkheid Bouw?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate hebben gemeenten en het Rijk in woonvisies specifiek beleid omtrent dergelijke woningen vastgelegd?
Het Rijk is niet zelf betrokken bij het opstellen van gemeentelijke woonvisies, maar stimuleert het opstellen van lokaal woonbeleid en het maken van prestatieafspraken met corporaties wel. Ook heeft het Rijk, samen met overkoepelende organisaties van gemeenten, corporaties en huurdersorganisaties, in 2015 prioritaire thema’s benoemd. Wonen met zorg en ouderenhuisvesting was één van de vier indertijd benoemde prioritaire thema’s voor woningcorporaties.6
In 2016 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar door gemeenten opgestelde woonvisies uit de periode juli 2014-oktober 2015. Woonbeleid voor ouderen met zorg en beleid voor bijzondere doelgroepen kwamen voor in elke woonvisie van de ongeveer 250 (van de 390) gemeenten die in die periode het woonbeleid opnieuw vast hebben gesteld. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de Staat van de Volkshuisvesting 2017.7 Er is geen recenter onderzoek naar woonvisies van gemeenten.
In hoeverre hebben gemeenten en het Rijk inzicht in de vraag naar – en aanbod van dergelijke aangepaste woningen, en de toekomstige ontwikkelingen in vraag en aanbod?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvestingsbeleid en hebben, als bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat, inzicht in vraag en aanbod. Door de diversiteit van zowel woningzoekende met een beperking als het woningaanbod is het niet alleen op nationaal, maar ook op lokaal niveau lastig om de vraag en het aanbod in kaart te brengen. Goede samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders is vaak nodig om de opgave in kaart te brengen. Hoe de vraag zich zal ontwikkelen is moeilijk vast te stellen. Wel zal vanwege de vergrijzing het aantal ouderen met een beperking waarschijnlijk toenemen. Via de Nationale Woonagenda streeft het Rijk ernaar dat jaarlijks 75.000 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Op lokaal niveau zal moeten worden besloten welk soort woningen en voor welke doelgroep er gebouwd zal worden.
Welke inspanningen doet u om woningen die nu gebouwd worden toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Op 18 januari 2018 heb ik u in het kader van de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een beperking (hierna het VN Verdrag) het Actieplan Toegankelijkheid voor de bouw toegestuurd8. Het actieplan is met een groot aantal partijen en organisaties opgesteld. Goede toegankelijkheid vraagt immers niet alleen iets van overheden, maar van de gehele ontwikkel- en bouwkolom, van ontwerp tot oplevering van een gebouw, van opdrachtgevers en gebouweigenaren, en ook van de mensen met een beperking zelf en de organisaties die hen vertegenwoordigen. Met dit actieplan is uitvoering gegeven aan de motie Volp waarmee een beweging in gang wordt gezet om tot verbetering te komen van de fysiek-bouwkundige toegankelijkheid van woningen en gebouwen. Op 12 juni 2019 heb ik in een Kamerbrief aangekondigd naar aanleiding van een tweetal in het kader van het actieplan uitgevoerde onderzoeken voornemens te zijn tot een aanpassing van de bouwregelgeving. Eind dit jaar zal ik u middels een Kamerbrief op de hoogte stellen van de voortgang van de acties uit het actieplan.
In hoeverre bestaan er, en maakt de sector reeds gebruik van mogelijkheden om modulaire aanpassingen te maken aan een huis om deze toegankelijk te laten zijn voor personen met een beperking?
Het gebruik van modulaire aanpassingen om een huis toegankelijk te maken wordt niet landelijk bij gehouden. Ik weet dat een aantal leveranciers dergelijke aanpassingen verkoopt, maar heb geen inzicht in de mate waarop gemeenten en de woningbouw- en woningcorporatiesector van dergelijke producten gebruik maakt.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Door de complexiteit van het vraagstuk heeft de beantwoording meer tijd gekost dan was voorzien.
De prijsverhoging van Fampyra |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat fabrikant Biogen de prijs van Fampyra per 1 oktober 2019 met 64% verhoogt en zo de korting die de afgelopen periode werd aangeboden nu gewoon terugbetaald krijgt?1
Fampyra was in de periode 1 april 2016 tot 1 april 2018 voorwaardelijk tot het pakket toegelaten. In die periode vond aanvullend onderzoek naar de effectiviteit plaats. Na afloop hiervan was de effectiviteit van Fampyra onvoldoende aangetoond en werd het middel niet vergoed uit het basispakket. Wel kwam er een tijdelijke beschikbaarheidsregeling van Biogen, waarbij er ook sprake was van een door Biogen verlaagde prijs. Nu is Fampyra alsnog tot het verzekerde pakket toegelaten, onder strikte voorwaarden. Biogen hanteert nu alsnog de prijs die zij na afloop van de voorwaardelijke toelating van Fampyra heeft gehanteerd bij de vergoedingsaanvraag. Met de huidige prijs handelt Biogen binnen de huidige wet- en regelgeving: de prijs blijft onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp).
Als de fabrikant 28 tabletten voor € 70 kon leveren gedurende het Voorlopig Toelatingstraject (VT-traject) en in de maand september na volledige toelating, waar is dan de prijsverhoging naar € 115 op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het middel op jaarbasis ruim € 1.000 meer gaat kosten per patiënt (van € 1.817 naar € 2.996, exclusief receptregelkosten)?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u, voordat u akkoord ging met dit VT-traject, niet ook over de afloop afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in de vorm van een maximale prijs?
De effectiviteit van middelen die een VT-traject moeten gaan doorlopen is nog niet bewezen. Een oordeel of besluit over de prijs is op dat moment dan ook niet aan de orde. Wel worden er afspraken gemaakt over de prijs tijdens het VT-traject. Op het moment dat een middel als bewezen effectief uit een VT-traject komt, geldt hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Dat houdt in dat het Zorginstituut na afloop van de voorwaardelijke toelating een pakketbeoordeling doet en op basis hiervan mij dan ook kan adviseren om een prijsonderhandeling te doen. In dit geval heeft het Zorginstituut op basis van hun criteria, die zij voor alle geneesmiddelen die worden beoordeeld hanteren, niet geoordeeld dat er een aanleiding is voor een prijsonderhandeling. Dat houdt in dat er, naast het vaststellen van een Wgp-maximumprijs, geen nadere prijsmaatregelen van kracht zijn. De totale uitgaven aan Fampyra blijven onder de drempelwaarde van 10 miljoen euro die wordt gehanteerd om de kosteneffectiviteit van een geneesmiddel te beoordelen en een prijsonderhandeling te overwegen.
De prijs van Fampyra is in lijn met de prijs die de fabrikant eerder had opgenomen in de vergoedingsaanvraag in 2017 en ligt onder de maximumprijs op basis van de Wet geneesmiddelenprijzen (Wgp), de gemiddelde prijs in onze buurlanden.
Klopt het dat er per jaar nog € 2,4 miljoen bijkomt bovenop de € 3,7 miljoen die het Zorginstituut Nederland in haar advies als meerkosten heeft geraamd op basis van 2.100 patiënten?2
Dat klopt.
Deelt u de mening dat er een weeffout zit in het systeem en op deze manier inderdaad de hoge medicijnkosten niet beteugeld gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4 geldt na een traject van voorwaardelijke toelating hetzelfde toelatingskader als bij andere nieuwe geneesmiddelen die tot de markt zijn toegelaten. Daarmee is geborgd dat ook na een VT-traject er zo nodig een toetsing is van de prijs en het middel tegen een aanvaardbare prijs in het pakket kan worden opgenomen.
Wat is volgens u een reële prijs gebaseerd op de reële productiekosten en een reële winstmarge voor Biogen? Als u dit niet weet, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Biogen hanteert op dit moment een lijstprijs die lager ligt dan het gemiddelde van de prijsstelling van Fampyra in de ons omringende landen (België, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, op grond van de Wgp). Omdat ik geen aanleiding zie voor nadere prijsregulering van Fampyra (zie mijn antwoord op vraag3 zie ik ook geen aanleiding om onderzoek te doen naar productiekosten en winstmarges.
Deelt u de mening dat dergelijke situaties onwenselijk zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Is de conclusie juist dat deze prijsverhoging geen effect heeft op de toegankelijkheid van Fampyra voor Multiple Sclerose (MS)-patiënten en niet zal leiden tot bijbetalingen voor patiënten? Kunt u dit toelichten?
Die conclusie is juist. Fampyra is opgenomen op bijlage 1B van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS). Middelen op bijlage 1B zijn niet geclusterd met andere, vergelijkbare, geneesmiddelen en kennen geen vergoedingslimiet. Hierdoor zijn bijbetalingen voor patiënten niet aan de orde.
Legale en veilige abortus in Europa |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat ruim 15 miljoen vrouwen in Europa geen toegang hebben tot legale en veilige abortus? En is het u bekend dat in sommige landen in Europa vrouwen vervolgd worden voor het ondergaan van een abortus?
Het is het kabinet bekend met het feit dat niet in alle landen in Europa vrouwen toegang hebben tot legale en veilige abortus. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is mij niet bekend. Het Center for Reproductive Rights liet desgevraagd weten dit cijfer niet te kunnen traceren.
In Andorra, Malta en San Marino is abortus onder alle omstandigheden verboden. In Liechtenstein is abortus alleen mogelijk ingeval het leven of de gezondheid van de vrouw in gevaar is of ingeval van verkrachting. In Monaco en Polen is abortus alleen mogelijk ingeval van gevaar voor het leven of de gezondheid van de vrouw, ingeval van verkrachting of wanneer de foetus ernstige afwijkingen vertoont.
In Andorra, San Marino, Malta en Liechtenstein kunnen vrouwen strafrechtelijk vervolgd worden. In Noord-Ierland zijn in de afgelopen jaren vrouwen vervolgd voor het gebruik van medicamenteuze abortus (abortuspillen) maar recent verviel de strafbaarheid van abortus in Noord-Ierland.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, hoe vindt u het in dat licht dat ruim 15 miljoen vrouwen op het Europese continent dit recht wordt ontzegd?
Zowel binnen als buiten de Europese Unie zet Nederland zich in voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zoals gedefinieerd in het Actieprogramma van de Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (1994), het Platform voor Actie van de 4e Wereldvrouwenconferentie (1995) en het rapport van de Guttmacher-Lacet Commission on Sexual and Reproductive Health and Rights (SRHR) Accelerate Progress: sexual and reproductive health and rights for all (2018). Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Het kabinet staat voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor alle vrouwen. Het kabinet constateert dat in een aantal Europese landen liberalisering van abortuswetgeving inmiddels een feit is (waaronder Cyprus, Ierland en recent Noord-Ierland) en dat is een positieve ontwikkeling. Het aantal van 15 miljoen vrouwen is het kabinet zoals aangegeven niet bekend.
Bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten uit Malta, Polen, Andorra, San Marino en Liechtenstein in gesprek te gaan? Zo ja, wilt u er bij hen op aandringen abortus niet langer strafbaar te stellen en voor elke vrouw toegankelijk te maken?
Nederland bepleit toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In reguliere contacten met ambtsgenoten bespreekt het kabinet waar nodig en opportuun zorgen over vrouwenrechten en dat zat het kabinet blijven doen. Zorgvuldige inschatting is daarbij belangrijk ter voorkoming van onbedoelde contraproductiviteit. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de beantwoording door de Minister van VWS mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op de vragen van het Kamerlid Ploumen (PvdA) over «de financiële ondersteuning van Europese anti-abortus clubs door Amerikaanse miljardairs» (2019Z15969) die de Tweede Kamer op 20 september 2019 zijn toegegaan.
Deelt u de mening dat toegang tot legale en veilige abortus een belangrijk recht is voor vrouwen? Zo ja, bent u het dan ook eens dat toegang tot legale en veilige abortus te belangrijk is om enkel aan lidstaten over te laten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er in Europees verband toe oproepen om overal binnen de Europese Unie abortus legaal en toegankelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om ook Ursula von der Leyen, de eerste vrouwelijke voorzitter van de Europese Commissie, op te roepen legale en veilige abortus op te nemen in haar Agenda voor de Toekomst? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Vrouwenrechten en versterking van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn een belangrijke prioriteit van het kabinetsbeleid. Het kabinet draagt het belang hiervan ook uit in Europees kader en zal bepleiten hieraan prioriteit te geven bij de Europese Commissie.
Het bericht 'Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif' |
|
William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medewerkers onbeschermd blootgesteld aan landbouwgif»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de beelden bij het genoemde bericht blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn genomen met de gezondheid van mensen? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient zorgvuldig en volgens de regels te gebeuren. Hier is in dit geval geen sprake van. Dat is onacceptabel.
Is het waar dat het deze beelden niet op zichzelf staan, maar dat er veel vaker overtredingen in de land- en tuinbouw zijn met bestrijdingsmiddelen? Zo ja, hoeveel overtredingen zijn er jaarlijks en hoeveel boetes zijn daarvoor opgelegd?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) houdt onder meer toezicht op het zorgvuldig en volgens de regels toepassen van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. De NVWA publiceert hierover elk jaar zijn bevindingen. Uit de rapportage over het jaar 2018 blijkt dat er 132 inspecties zijn uitgevoerd tijdens het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen. Hierbij zijn 34 overtredingen vastgesteld, die hebben geleid tot een boete. Het merendeel van deze overtredingen betrof het niet voldoen aan de regels die gelden voor het reduceren van de verwaaiing van gewasbeschermingsmiddelen.2
Er is geen cijfermatig beeld over overtredingen bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot arbeidsomstandigheden. In zover het blootstelling van werknemers betreft, dient de werkgever overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving te waken over veiligheid en gezondheid van de omstandigheden en het voorkomen van blootstelling.
De Inspectie SZW laat desgevraagd weten dat de beelden er op lijken te duiden dat de werkgever zich onvoldoende van die verantwoordelijkheid kwijt. De Inspectie SZW kan op basis van beelden overigens niet overgaan tot vaststelling van eventuele overtredingen. Vaststelling dient ter plekke plaats te vinden waarbij aard, mate en duur van blootstelling van belang zijn. Om deze feiten en omstandigheden aan te tonen moet er sprake zijn van «heterdaad» situaties. Zeker bij het gebruik van biociden en gewasbeschermingsmiddelen is de kans relatief klein om op het «juiste» moment te controleren. Daarom is het van groot belang dat misstanden bij de Inspectie SZW gemeld worden.
De Inspectie SZW heeft in 2018 en 2019 enkele controles naar aanleiding van meldingen verricht. Daarnaast wordt bij (reguliere) inspecties in de agrarische sector door de inspecteurs gecontroleerd of chemicaliën, waaronder gewasbeschermingsmiddelen, bijvoorbeeld veilig zijn opgeborgen en of de persoonlijke beschermingsmiddelen nog goed zijn. De afgelopen vijf jaar zijn geen bedrijven beboet vanwege overtredingen op het vlak van het bieden van een veilige situatie voor het werken met gewasbeschermingsmiddelen.
Is de gezondheid van de betrokken medewerkers en omwonenden reeds onderzocht? Zo ja, wat zijn de algemene conclusies van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog op korte termijn gebeuren?
Ik heb geen informatie over het feit of de gezondheid van betrokken medewerkers in dit geval is onderzocht. Dit is de verantwoordelijkheid van de betrokken ondernemer en de betrokken medewerker zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen weten hoe ze hier melding van maken. Ik heb ook geen informatie over het feit of de gezondheid van de omwonenden in dit geval is onderzocht. De gezondheid van omwonenden heeft – zoals uw Kamer weet – de aandacht van het kabinet (Kamerstuk 27 858, nr. 484). Zo heeft het RIVM in juli 2018 een verkenning gepubliceerd waaruit geen duidelijke verbanden tussen gezondheid en de nabijheid van landbouwpercelen bleken (Kamerstuk 34 775 XIV, nr. 149). In april van dit jaar is het Onderzoek Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden uitgebracht (Kamerstuk 27 858, nr. 450). Een consortium van wetenschappelijke instituten onder coördinatie van het RIVM heeft in 2016 tot en met 2018 intensief praktijkonderzoek gedaan bij omwonenden van de bloembollenteelt om de mate van blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen van nabije velden vast te stellen. Geconstateerd is dat omwonenden daar via de lucht en huisstof aan worden blootgesteld. Op basis van de beschikbaar gekomen resultaten zijn geen onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van omwonenden naar voren gekomen. Tegelijkertijd signaleerden de onderzoekers lacunes in de beschikbare kennis. Momenteel vindt een herbeoordeling van de gezondheidsverkenning plaats en is de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren in hoeverre blootstelling van omwonenden leidt tot gezondheidsrisico’s, de huidige toelatingsbeoordeling voldoende beschermend is voor omwonenden en of voldoende rekening wordt gehouden met de afstand tot objecten voor bewoning. Ik verwacht het advies in de zomer van 2020 te ontvangen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde FNV'er dat veel arbeidsmigranten niet weten hoe ze in Nederland melding moeten maken van dergelijke overtredingen en dat de Inspectie SZW er beter bovenop moet zitten? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?2
Zoals per brief aan uw Kamer is medegedeeld zijn EU-arbeidsmigranten vaak onvoldoende op de hoogte van hun rechten en plichten (Kamerstuk 29 861, nr. 47). Dit kan leiden tot misstanden of ongevallen. Voorlichting is dan ook heel belangrijk. Het kabinet heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in voorlichting aan arbeidsmigranten in hun eigen taal, zowel in de landen van herkomst als in Nederland. Er zijn brochures in verschillende talen over wonen en werken in Nederland geplaatst op rijksoverheid.nl en ook de Inspectie SZW biedt informatie aan in verschillende talen. Zo zijn meldingsformulieren van de Inspectie SZW in diverse talen te vinden op de website van Inspectie SZW. Verder zal het kabinet samen met diverse partijen (o.a. gemeenten, werkgevers- en werknemersorganisaties en sociale partners) bezien hoe informatie effectiever kan worden verspreid en hoe en door wie de voorlichting kan worden verbeterd en uitgebreid.
Is het waar dat de betrokken teler in 2018 van de Inspectie SZW een waarschuwingsbrief heeft gekregen en dat de Inspectie SZW desalniettemin in 2019 geen controle bij deze teler heeft uitgevoerd? Zo ja, wat zegt dat over de handhaving van de regels met betrekking tot arbeidsveiligheid?3
Het betrokken bedrijf heeft in 2018 van de Inspectie SZW een brief ontvangen. Dit betrof geen waarschuwingsbrief, maar een afsluitende brief met daarin een samenvatting van hetgeen is aangetroffen en besproken tijdens de inspectie. Tijdens deze inspectie heeft de Inspectie SZW geen overtredingen geconstateerd. Er vond op dat moment overigens geen bespuiting plaats. In de brief werd het bedrijf geïnformeerd over het feit dat er niet handhavend werd opgetreden. Een herinspectie is aan de orde indien bij eerste inspectie een overtreding is geconstateerd.
Wat moet er gebeuren om de pakkans bij dit soort overtredingen te vergroten en hoe gaat u hiervoor zorgen?
Naleving van wet- en regelgeving dient voor bedrijven en werkgevers van zelf te spreken. Naleving moet plaatsvinden en niet alleen omdat de overheid controleert. Dit laat onverlet dat de overheid controleert en dat bij overtredingen opgetreden wordt.
Het vaststellen van overtredingen van de regels die gelden voor het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen dient op heterdaad plaats te vinden. De inzet van de NVWA is om inspecties uit te voeren op het moment dat agrarische ondernemers daadwerkelijk gewasbeschermingsmiddelen toepassen.
Ten aanzien van de controles op arbeidsomstandigheden is door het kabinet geconstateerd dat de balans is verschoven van actieve, risicogerichte controles naar reactieve controles (naar aanleiding van arbeidsongevallen). Dit is neergelegd in het Inspectie Control Framework (Kamerstuk 34 550 XV, nr. 74). Om die balans de komende tijd te herstellen, versterkt het kabinet de inspectieketen, oplopend tot 50,5 miljoen euro in 2022. Daarmee draagt het kabinet bij een verhoging van de inspectiedekking. Om de kans te verhogen dat overtredingen worden bestraft, is het belangrijk dat misstanden gemeld worden zodat deze geconstateerd kunnen worden.
Het bericht ‘De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «De elektrische wegwerppeuk: nieuw gevaar voor longen en milieu»?1
In het artikel wordt een nieuw soort e-sigaret beschreven. Dampwaren zoals e-sigaretten vallen onder de Tabaks-en rookwarenregelgeving. Dit betekent dat deze producten aan eisen ten aanzien van leeftijd, reclame en gezondheidswaarschuwingen moeten voldoen.
Deelt u de mening van tabaksonderzoeker Reinskje Talhout van het RIVM «een smaakjesverbod bij de e-sigaret zou echt wel wat doen»? Is het mogelijk de toevoeging van smaakstoffen aan de e-sigaret te verbieden? Kunt u dit toelichten?
Het RIVM heeft onderzoek uitgevoerd naar de aantrekkelijkheid van e-sigaretten2. Daaruit blijkt dat smaakstoffen belangrijk zijn voor consumenten van de e-sigaret. Ook blijkt uit dat onderzoek dat niet-rokende jongeren de ruime keuze in smaken zien als een risico voor jongeren tot gebruik van de e-sigaret en kan zorgen voor een opstap naar het roken van tabakssigaretten. De Europese Tabaksproductenrichtlijn geeft lidstaten de ruimte om smaakstoffen voor vloeistoffen van de e-sigaret op nationaal niveau te verbieden. Hongarije heeft hier als enige lidstaat gebruik van gemaakt.
Zijn wegwerpbare e-sigaretten toegestaan in Nederland? Zo ja, kunt u toelichten op basis waarvan dit is toegestaan? Hebben producenten en importeurs voldaan aan hetgeen artikel 4.7, eerste lid, van het tabaks- en rookwarenbesluit vereist, namelijk: «het jaarlijks verstrekken aan Onze Minister van gegevens en bescheiden met betrekking tot de markt voor hun producten»?
Een wegwerpbare e-sigaret is toegestaan op basis van de Tabaks- en rookwarenwet in Nederland. Een e-sigaret zonder nicotine is zelfs per definitie wegwerpbaar en niet navulbaar, omdat deze producten anders bijgevuld kunnen worden met nicotinehoudende vloeistoffen. E-sigaretten moeten voldoen aan de Tabaks- en rookwarenregelgeving, en moeten minstens zes maanden voorafgaand aan het op de markt brengen worden aangemeld in het «Common Entry Gate Systeem». Dit betekent dat producenten en importeurs van tabaksproducten, elektronische sigaretten en navulverpakkingen de belangrijkste gegevens over hun producten indienen bij de autoriteiten in de EU-landen waar ze deze willen verkopen. Voor Nederland beheert het RIVM dit systeem.
Waar moet iemand een wegwerpbare e-sigaret weggooien na gebruik? Klopt het dat door de mix van elektronische componenten en chemische stoffen (waaronder nicotine), e-sigaretten niet alleen als gevaarlijk afval maar ook als e-afval beschouwd worden? Is het vervolgens correct dat hier nog geen regelgeving over bestaat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een e-sigaret die door een consument wordt afgedankt valt binnen de reikwijdte van de Nederlandse regelgeving voor afgedankte elektrische en elektronische apparaten en dient te worden beschouwd als e-afval. Dat betekent dat elke e-sigaret, dus ook een wegwerpbare e-sigaret, niet op straat of bij het huishoudelijk restafval mag worden gegooid, maar bij een daartoe geschikt inzamelpunt voor e-afval moet worden gedeponeerd. Deze inzamelpunten staan in of nabij vele winkels, doe-het-zelfzaken, tuincentra en andere locaties. Ook kan een afgedankte e-sigaret worden ingeleverd in de winkel op het moment dat daar een nieuwe e-sigaret wordt aangeschaft, de verkoper is dan verplicht de afgedankte e-sigaret in te nemen. Voor de verwerking van het ingezamelde e-afval zijn regels gesteld met het oog op een milieuverantwoorde wijze van ontmanteling en verwerking van eventuele schadelijke materialen. Een sluitende inzamel- en verwerkingsketen voor afgedankte e-sigaretten is dus beschikbaar. Het is echter aan de consument van een e-sigaret om de primaire correcte handeling in die keten uit te voeren.
Controleren de webshops die deze wegwerpbare e-sigaretten verkopen effectief op leeftijd? Zo nee, hoe gaat u organiseren dat dit alsnog gebeurt?
Het tabaks- en rookwarenbesluit, Artikel 5.6, tweede lid stelt: «Een detaillist die een tabaksproduct of aanverwant product aanbiedt voor binnenlandse verkoop op afstand hanteert een leeftijdsverificatiesysteem dat op het tijdstip van de verkoop vaststelt dat de consument de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.» Veel websites maken gebruik van een leeftijdsvraag om op de website te komen. Het toezicht op de naleving van de leeftijdsverificatie door verkopers is complex, omdat voor het constateren van een overtreding er een testkoop uitgevoerd moet worden. De NVWA is op dit moment bezig met het ontwikkelen van een testkoopmethode met 17-jarigen. Ik zal uw Kamer hier voor het einde van het einde van het jaar over informeren.
Controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op het handhaven van de leeftijdsgrens bij de online-verkoop van e-sigaretten? Zo ja, op welke wijze wordt deze handhaving vormgegeven? En hoe effectief deze leeftijdscontrole?
Zie antwoord vraag 5.
Het verslavende karakter van onderdelen van videospellen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een jongen 8.000 euro aan één videospel heeft uitgegeven in de hoop dat hij een competitief voordeel zou krijgen bij het spelen van dat spel?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van een speler van het spel Fifa 19 die de praktijk van dat spel bestempeld als: «een grote goksite», en het blijven openen van zogenaamde spelerpakketjes beschrijft als: «het is toch een soort verslaving»? Bent u zich bewust van het feit dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van 3+ hebben en dat dus alle kinderen deze spellen kunnen kopen, spelen en in aanraking kunnen komen met de gokelementen in de Fifa-spellen?
Ik ben mij ervan bewust dat de Fifa-spellen een leeftijdsclassificatie van PEGI 3+ hebben. PEGI (Pan-European Game Information) is een systeem van zelfregulering door de branche. De PEGI 3+ classificatie wordt gegeven aan spellen met een inhoud die naar de criteria van de PEGI-organisatie geschikt is voor alle leeftijdscategorieën. PEGI waarschuwt daarnaast met behulp van een inhoudspictogram voor gokken in games. De loot boxes (schatkistjes) in Fifa worden echter niet gerekend tot de definitie van gokken die PEGI hanteert: het aanmoedigen of aanleren van gokken in de vorm van casinospelen.
Soms zijn loot boxes kansspelen in de zin van de Wet op de kansspelen (Wok). Op grond van de Wok mogen geen kansspelen worden aangeboden waarbij een prijs kan worden gewonnen, zonder hiervoor een vergunning te hebben verkregen van de Kansspelautoriteit (Ksa). Het is aan de Ksa om individuele gevallen te beoordelen. Bij het onderzoek naar loot boxes in 2018 («Onderzoek naar loot boxes – Een buit of een last?»2) zijn tien spellen onderzocht. Vier daarvan bleken in strijd met de wet te zijn.
Ziet u ook het grote gevaar van jonge kinderen die bewust of onbewust grote geldbedragen uitgeven aan een videospel in de hoop daar iets waardevols voor terug te krijgen, zonder dat zij daadwerkelijk de zekerheid hebben echt iets waardevols terug te krijgen voor hun uitgave? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Loot boxes kunnen leiden tot verslavingsrisico’s of financiële risico’s, ongeacht of zij zijn verboden.3 4 Ik onderschrijf dan ook het belang van het creëren van bewustwording van deze risico’s. De Ksa deelt daartoe haar kennis over verslavingsrisico’s met de gamesector en zij heeft aanbieders opgeroepen om verslavingsgevoelige elementen uit videospellen te halen. Naast de overheid hebben ouders een belangrijke rol ten aanzien van het speelgedrag van kinderen door afspraken te maken en grenzen te stellen. De Ksa raadt ouders af hun kinderen loot boxes te laten openen. Ouders en kinderen kunnen op de website van de Ksa en bijvoorbeeld ook op websites als gokkeninfo.nl en gameninfo.nl informatie vinden over loot boxes.
Zoals volgt uit mijn antwoord op vraag 2 zijn niet alle loot boxes in strijd met de Wok. De Wok geeft een genoegzame definitie van kansspelen. De Ksa kan slechts optreden tegen loot boxes die een kansspel zijn in de zin van de Wok. Toegestane loot boxes vallen onder het consumentenrecht, dat consumentenbescherming biedt door het verbod op misleiding en oneerlijke handelspraktijken. Hierop houdt de ACM toezicht.
Voor alle loot boxes, ook loot boxes die zijn toegestaan, geldt dat de gamesector een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Om te beginnen moet het systeem van zelfregulering door middel van leeftijdsclassificatie en inhoudspictogrammen, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2, adequaat zijn. Het NICAM (Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media) controleert de risicoclassificatie van games in Nederland. Ik zal met het NICAM in gesprek gaan over hoe deze zelfregulering versterkt kan worden.
In aanvulling hierop heb ik het WODC gevraagd om onderzoek te doen naar onder meer games in relatie tot kansspelen en de wisselwerking en dynamiek tussen games en kansspelen.
Waarom kunnen in de Fifa-spellen tot op heden nog steeds spelerpakketjes, die feitelijk loot boxes zijn, gekocht worden, terwijl op de website van de Kansspelautoriteit valt te lezen dat: «Game-designers moeten zich houden aan de wet. Loot boxes zijn onder de huidige wet- en regelgeving verboden als de items die uit de loot boxes komen, overdraagbaar zijn. Daarom moeten game-designers functionaliteiten in de games uitschakelen waardoor items kunnen worden omgezet naar geld.» Waarom handhaaft de Kansspelautoriteit de wet niet in het geval van de Fifa-spellen?2
Uitsluitend loot boxes die voldoen aan de definitie van een kansspel vallen onder de Wok en daarmee onder het toezicht van de Ksa. De Ksa beoordeelt in individuele gevallen of in strijd met de Wok wordt gehandeld. Over al dan niet lopende onderzoeken doet zij geen uitspraken.
Heeft de Kansspelautoriteit wel genoeg juridische capaciteit dit soort praktijken voldoende te kunnen onderzoeken en ook zaken snel voor de rechter te kunnen brengen als zij constateert dat spellen zich niet aan kansspelwetgeving houden? Zo nee, wat gaat u er aan doen de Kansspelautoriteit wél zo snel mogelijk die slagkracht te geven? Zo ja, waarom heeft de Kansspelautoriteit tot op heden nog geen actie ondernomen tegen Electronic Arts (EA), de uitgever van de Fifa-spellen?
De Ksa heeft voldoende capaciteit om te kunnen onderzoeken en te beoordelen of spelaanbieders zich aan de kansspelwetgeving houden.
Als de Ksa concludeert dat er mogelijk overtredingen zijn van de kansspelwetgeving, kan zij optreden. Over al dan niet lopende onderzoeken doet de Ksa echter geen mededelingen.
Klopt het dat in België uitgever EA haar Fifa-spellen dusdanig heeft aangepast dat de Fifa-munten, waarmee de spelerpakketjes gekocht kunnen worden in de Fifa-spellen, uit de spellen zijn verdwenen? Zo ja, wilt u zich inzetten om dit ook in Nederland te bewerkstelligen?
Ja, het klopt dat in België een maatregel van die strekking is genomen om aan de Belgische kansspelwetgeving te voldoen. De loot boxes als zodanig zijn hiermee echter niet uit het spel verdwenen.
Overigens verschilt de Nederlandse kansspelwetgeving van de Belgische kansspelwetgeving ten aanzien van de definitie van een kansspel. Een maatregel die in België tot gevolg heeft dat wordt voldaan aan de Belgische kansspelwetgeving (zoals in deze ten aanzien van het Belgische kansspelcomponent «inzet»), leidt er daarom niet automatisch toe dat voldaan wordt aan de Nederlandse kansspelwetgeving.
De Ksa kan in Nederland ingrijpen als er sprake is van een overtreding van de Nederlandse kansspelwetgeving en waar zij dit nodig acht doet zij dit ook.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Anticonceptie in Nederland |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de petitie van Bureau Clara Wichmann «anticonceptie in het basispakket», die is ondertekend door ruim 55.000 mensen? Hoe oordeelt u over de wens van deze 55.000 mensen?1
Ja. In mijn antwoorden op de volgende vragen ga ik nader in op de wens om anticonceptie in het basispakket op te nemen.
Hoeveel mensen in Nederland maken gebruik van anticonceptie? Hoeveel mannen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemiddelen? Hoeveel vrouwen in Nederland maken gebruik van anticonceptiemidddelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen exacte cijfers, maar in het rapport Seksuele Gezondheid in Nederland 2017 worden wel percentages gegeven over gebruik van de diverse anticonceptie methoden2. Zie verder mijn antwoorden op vragen 13 tot en met 17.
Deelt u de mening dat de kosten voor goede anticonceptie niet alleen bij vrouwen moeten komen te liggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tot 21 jaar wordt anticonceptie vergoed vanuit het basispakket. Vanaf 21 jaar komen de kosten voor anticonceptie voor eigen rekening. Ik ga niet over of en hoe deze kosten binnen een relatie worden gedeeld.
Deelt u de mening dat goede reproductieve zorg niet enkel in het belang is van de vrouw, maar van de samenleving als geheel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat goede reproductieve zorg voor eenieder van belang is en van grote invloed is op de zelfbeschikking van de vrouw. Dat met name kwetsbare vrouwen (zoals dak- en thuisloos, illegaal, verstandelijk beperkt, verslaafd, sociaal geïsoleerd, zeer jong, of psychisch belast) onvoldoende toegang tot seksuele en reproductieve zorg kunnen ervaren is uiteraard geen wenselijke ontwikkeling.
Op 11 september 2018 hebben zowel de Minister van VWS als de Staatssecretaris u geïnformeerd over respectievelijk het traject onbedoelde (tiener) zwangerschappen en het programma Kansrijke start. Ongeplande en ongewenste zwangerschappen zijn vooral een probleem bij kwetsbare vrouwen. Het programma Nu Niet Zwanger (NNZ) voorkomt kwetsbaar ouderschap bij deze specifieke doelgroep via een kortdurende, intensieve begeleiding op maat rond het bespreken van seksualiteit, de kinderwens, de situatie van de vrouw (en partner) en door passend (langdurig) anticonceptiegebruik te realiseren. Vrouwen worden zo ondersteund om regie te nemen over hun kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Dit doet Nu Niet Zwanger door het gesprek aan te gaan, bij hun leefwereld aan te sluiten en te kijken naar hun vragen, behoeften, barrières en mogelijkheden bij kinderwens, seksualiteit en anticonceptie. Het Nu Niet Zwanger programma loopt inmiddels in 18 regio’s en wordt de komende twee jaar verder landsdekkend uitgerold naar 50 regio’s.
Deelt u de mening dat goede anticonceptie een grote invloed heeft op de zelfbeschikking van de vrouw? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vindt u het in dat licht dat er in Nederland vrouwen zijn die geen gebruik maken van anticonceptiemiddelen gebruiken omdat dit te duur voor hen is?
De kosten van de pil bedragen – afhankelijk van welke pil het betreft – 8 tot 40 euro per kwartaal. De gemiddelde prijs van de anticonceptiepil is 13,95 euro per kwartaal, dat is dus minder dan 5 euro per maand.
In april 2010 oordeelde het toenmalige College voor Zorgverzekeringen (CvZ, huidige Zorginstituut) dat de kosten van de pil zo laag waren dat mensen het zelf konden betalen. Ook voor jongeren met een beperkt budget en dat is nog steeds zo. Volledig schrappen leek daarom in de rede te liggen. Het risico was daarbij echter dat het aantal tienerzwangerschappen en abortussen bij meisjes mogelijk zou gaan stijgen als de pil niet meer in het pakket zou zitten. Dit eventuele effect werd door het CvZ zwaarder voor deze doelgroep zwaarder gewogen dan het «voor eigen rekening» argument. Het CvZ adviseerde daarom de pil voor vrouwen tot en met 21 jaar in het basispakket te houden. Destijds heeft Minister Klink dit advies overgenomen en alleen de pil voor vrouwen boven de 21 uit de basisverzekering geschrapt.
Hoeveel vrouwen in Nederland maken er precies geen gebruik van anticonceptie vanuit een kostenoverweging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. Elke vrouw zal een afweging maken of zij anticonceptie gebruikt en welk middel. Hierbij kunnen verschillende afwegingen een rol spelen.
Hoeveel vrouwen kiezen uit kostenoverweging voor de anticonceptiepil terwijl een ander anticonceptiemiddel beter bij haar situatie zou passen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier geldt dat elke vrouw een individuele keuze maakt welk anticonceptiemiddel zij gebruikt en welke afwegingen zij daarbij maakt. Er zijn daarover geen gegevens beschikbaar.
Bent u van mening dat in een welvarend en geëmancipeerd land als Nederland passende anticonceptie voor iedereen beschikbaar moet zijn, ongeacht de dikte van de portemonnee?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat bij de keuze voor een anticonceptiemiddel kostenoverwegingen geen rol mag spelen?
Ik ben van mening dat iedereen een goede afweging moet kunnen maken voor de keuze van een anticonceptiemiddel. Diverse overwegingen kunnen daarbij een rol spelen zoals of je er dagelijks aan wil denken, of je hormonen wil gebruiken et cetera. Ik zie niet in waarom daarbij het kostenaspect in deze afweging geen rol zou mogen spelen.
Hoeveel vrouwen die een abortus hebben ondergaan vanwege een ongeplande zwangerschap gebruikten geen anticonceptiemiddel toen zij zwanger raakten? Hoeveel van hen gebruikte niet het anticonceptiemiddel dat het beste bij haar paste vanwege kostenoverwegingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Landelijke Abortus Registratie 20153 blijkt dat een derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geen anticonceptie gebruikte voorafgaand aan de zwangerschap. Twee derde van de vrouwen die een zwangerschapsafbreking ondergaat, geeft aan dat de zwangerschap is ontstaan ondanks dat zij anticonceptie gebruikte, waarbij de meest gebruikte anticonceptiemiddelen de pil en het condoom zijn. De meeste vrouwen schrijven de oorzaak van de onbedoelde zwangerschap toe aan het falen van de gebruikte anticonceptiemethode. Er zijn geen cijfers bekend van het aantal vrouwen dat vanwege kostenoverwegingen niet het anticonceptiemiddel gebruikte dat, gelet op haar levenswijze, het beste bij haar past.
Hoe beoordeelt u het feit dat een derde van de vrouwen die een abortus ondergaat, aangeeft de anticonceptiepil te gebruiken, wat doet vermoeden dat zij de anticonceptiepil niet op de juiste manier gebruikte? Hoeveel van deze vrouwen raakten ongepland zwanger omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikten?
Slechts 15,6% van de vrouwen die de anticonceptiepil gebruikt en een abortus heeft ondergaan, geeft aan dat zij zelf een fout heeft gemaakt in het gebruik van de pil. Nu de betrouwbaarheid van de anticonceptiepil 99% bij correct pilgebruik is, is het aannemelijk dat mogelijk sprake is van een onderrapportage van het aantal gebruikersfouten. Gebruikersfouten kunnen verschillend van aard zijn, bijvoorbeeld het vergeten van een of meerdere pillen, een te lange stopweek, diarree of overgeven en gecombineerd gebruik met bepaalde geneesmiddelen. Er kan dus niet de conclusie getrokken worden dat de anticonceptiepil voor vrouwen waarbij sprake is van een gebruikersfout niet de meest passende vorm van anticonceptie is. Er zijn dan ook geen cijfers beschikbaar van het aantal vrouwen dat ongepland zwanger raakt omdat zij niet het voor haar meest passende anticonceptiemiddel gebruikt.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van de anticonceptiepil? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik hiervan? Welke kosten zijn gemoeid met opname van de anticonceptiepil in het basispakket?
Er gebruiken ongeveer 2,1 miljoen vrouwen de pil. De kosten per jaar liggen tussen de 40 en 160 euro, afhankelijk van welke pil een vrouw kiest. Indien de pil wordt opgenomen in het basispakket worden de kosten geschat op 30 miljoen.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten maken mensen die hiervan gebruikmaken? Wat zijn de kosten per jaar voor het individu bij gebruik van het hormoonspiraal? Welke kosten zijn gemoeid bij het opnemen van zowel de aanschaf- als plaatsingskosten van het hormoonspiraal in het basispakket, gespecificeerd voor plaatsing door de huisarts en voor plaatsing door de gynaecoloog?
Ongeveer 100.000 vrouwen maken gebruik van de hormoonspiraal. De Mirena spiraal wordt het meest gebruikt. Die kost 160 euro en kan vijf jaar blijven zitten. De aanvullende plaatsingskosten van een spiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van een koperspiraal? Welke kosten maken zij die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het koperspiraal (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Uit het rapport Seksuele gezondheid 20174 blijkt dat ongeveer 17% van de vrouwen een spiraal (koper of hormoon) gebruikt. Voor verzekerden jonger dan 21 jaar worden bepaalde anticonceptie hulpmiddelen zoals het pessarium of een koperhoudende spiraaltje vergoed. Condooms worden niet vergoed. Bij plaatsing in het ziekenhuis zijn deze hulpmiddelen onderdeel van de ziekenhuiskosten. De zorgverzekeraar vergoedt de kosten dan rechtstreeks aan het ziekenhuis. Indien deze hulpmiddelen door een huisarts worden geplaatst worden de kosten voor de hulpmiddelen door de zorgverzekeraar vergoed. In 2017 maakten 940 verzekerden onder 21 jaar gebruik van deze extramurale aanspraak. Door de Zorgverzekeraar werd gemiddeld € 55 vergoed voor de aanschaf van het pessarium en € 49 voor het koperspiraaltje. De totale kosten bedroegen € 49.700. De aanvullende plaatsingskosten van een koperspiraal bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Vanaf 21 jaar moet de vrouw de spiraal zelf betalen en indien de gynaecoloog de spiraal plaatst ook de kosten daarvoor, voorzover het eigen risico nog niet is opgemaakt. Het eigen risico is voor de huisarts uitgezonderd. Daar betaalt de vrouw dus niets voor de plaatsing.
Hoeveel vrouwen maken gebruik van het hormoonstaafje? Welke kosten maken mensen die hier gebruik van maken? Wat zou het kosten wanneer zowel de aanschaf als de plaatsing van het hormoonstaafje (bij zowel de huisarts als de gyneacoloog) worden vergoed vanuit de basisverzekering?
Van het hormoonstaafje maken in totaal ongeveer 15.500 vrouwen gebruik.
De kosten van het hormoonstaafje zijn gemiddeld 132 euro. De aanvullende plaatsingskosten van een hormoonstaafje bij de huisarts bedragen 63,53 euro en door de gynaecoloog vaak meer dan 200 euro.
Hoeveel mensen laten zich in Nederland steriliseren? Hoeveel van hen zijn man? Hoeveel van hen zijn vrouw? Wat zijn de kosten van deze ingreep per individu? Wat zou het kosten wanneer deze behandeling wordt vergoed vanuit de basisverzekering?
Circa 35.000 mannen en 10.000 vrouwen laten zich jaarlijks steriliseren.
De kosten hiervan bedragen circa 400 euro voor mannen, en circa 1.500 euro voor vrouwen. Op basis van deze getallen zouden de kosten voor de basisverzekering circa 30 miljoen bedragen.
Wat zou het kosten wanneer alle anticonceptie wordt opgenomen in het basispakket? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De kosten zijn afhankelijk van diverse factoren. Voor de anticonceptiepil is de vraag voor welk merk pil een vrouw kiest. Voor het hormoonstaafje en hormoonspiraal zijn de kosten afhankelijk van het merk en wie het staafje of spiraal plaatst. Voor de koperspiraal zijn geen volledige gegevens beschikbaar, maar ook daar geldt dat de kosten afhankelijk zijn van wie de koperspiraal plaatst. Om die reden kan niet worden aangegeven wat de kosten zouden zijn als alle anticonceptiemethoden worden opgenomen in het basispakket, maar dat het om vele tientallen miljoenen zal gaan is duidelijk. Immers, sterilisatie en opname van de anticonceptiepil zal al 60 miljoen zijn.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie?
Ik heb geen gegevens over de jaarlijkse kosten van onjuist gebruik van anticonceptie.
Bent u er bekend mee dat er vrouwen zijn die anticonceptiemiddelen niet alleen gebruiken ter voorkoming van een ongewenste zwangerschap maar ook voor het tegengaan van een onregelmatige cyclus, overmatige menstruatie, hevige menstruatiepijnen of endometriose? Vindt u dat er voor deze groep sprake is van een medische noodzaak? Zo ja, zou voor deze groep de anticonceptiemiddelen moeten worden opgenomen in het basispakket?
Ja, het is mij bekend dat anticonceptiemiddelen ook gebruikt worden voor andere doelen dan voorkoming van een ongewenste zwangerschap. Maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangaf, de kosten voor anticonceptiemiddelen zijn niet hoog, waardoor ik geen aanleiding zie om de anticonceptiemiddelen in geval van eventuele medische noodzaak in het pakket op te nemen.
Wat zijn de effecten van goede en passende anticonceptie op de arbeidsproductiviteit van vrouwen? Kunt u in uw antwoord een onderscheid maken tussen de effecten voor het individu en de effecten voor de samenleving als geheel?
Hierover zijn mij geen gegevens bekend.
Kunt u een opsomming maken van alle baten van goede reproductieve zorg? Wat is de economische waarde van goede en passende anticonceptie? Hoeveel arbeidsproductiviteit gaat verloren door gebruik van het verkeerde anticonceptiemiddel?
Ook hierover zijn geen gegevens bekend.
Zou u deze vragen kunnen behandelen voor de begrotingsbehandeling VWS?
Ja.
Het bericht ‘Leaked letter suggests US is rallying UN member states top oppose abortion’ |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Leaked letter suggests US is rallying UN member states to oppose abortion»?1
Ja.
Is de brief zoals in het artikel omschreven ontvangen van de Amerikaanse overheid of is er op andere (diplomatieke wijze) over de inhoud gecommuniceerd met Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer inlichten over de inhoud van deze brief en/of deze communicatie? Klopt het beeld dat dit artikel schetst?
Nee. Nogmaals nee.
De VS heeft inderdaad steun gemobiliseerd voor een gezamenlijke verklaring die Secretary of Health and Human Services Alex Azar tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) namens 19 landen heeft uitgesproken. De brief roept op tot aansluiting bij deze verklaring. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van andere landen die deze brief hebben ontvangen?
Nee. Wel bleek tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) dat de brief gehoor heeft gevonden bij negentien landen.
Hoe duidt u de inhoud van deze brief? Indien u deze heeft ontvangen, wat is uw reactie geweest? Is het u bekend hoe andere landen, specifiek Europese lidstaten, op deze brief gereageerd hebben?
De brief, verstuurd uit naam van Secretary of State Mike Pompeo en Secretary of Health and Human Services Alex Azar, roept op tot aansluiting bij een gezamenlijke verklaring tijdens de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC) waarin bezwaar wordt gemaakt tegen seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en Comprehensive Sexuality Education (CSE) omdat die volgens de ondergetekenden onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zouden promoten. Nederland heeft deze brief niet ontvangen. Op 23 september, en marge van de VN High Level Meeting on Universal Health Coverage (UHC), presenteerde Alex Azar een verklaring namens negentien landen, waaronder de EU-lidstaten Polen en Hongarije. In deze verklaring maken de mee-ondertekenende landen onder meer bezwaar tegen SRGR in VN-documenten omdat dit in hun visie onder meer de rol van het gezin zou ondermijnen en abortus zou promoten.
Klopt het dat op VN-niveau inderdaad een groeiende coalitie tegen het recht op abortus is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgelijk is omdat dit de individuele vrijheid en het zelfbeschikkingsrecht van vrouwen wereldwijd schaadt?
De groeiende regressieve druk op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), onder andere door voorstellen tot afzwakken of schrappen van verwijzingen naar SRGR in VN-teksten, raakt in een stroomversnelling. De druk is beter gecoördineerd en steeds vaker effectief voor wat betreft mobilisatie tegen SRGR, vrouwenrechten en gendergelijkheid met name bij de VN.
De groeiende regressieve druk op SRGR geeft reden tot grote zorg. Het betreft hier immers verworven rechten, waarvan naleving ook essentieel is voor duurzame ontwikkeling en de 2030 Agenda. Inperking van deze rechten zou onder meer kunnen betekenen dat minder mensen (in plaats van meer) toegang krijgen tot essentiële gezondheidsdiensten en -middelen (zoals moeder- en kindzorg, anticonceptie en HIV-testen en -behandeling); ontwikkeling raakt hierdoor achterop.
Deelt u de mening dat het essentieel is een tegencoalitie te vormen van landen die wel voorstander zijn van seksuele en reproductieve gezondheid van vrouwen? Zo ja, welke rol kunt u namens Nederland daarin spelen? Deelt u de mening dat Nederland hier een leidende rol in moet vervullen? Zo nee, waarom niet?
Ja, SRGR is een belangrijk thema in mijn BHOS nota Investeren in Perspectief en mensenrechten van vrouwen vormen de rode draad hierin. Dit blijft niet alleen bij woorden. Zo heeft Nederland zich tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties actief ingespannen voor SRGR en behoud van bestaande internationale afspraken op dit gebied. Mede namens 58 landen heeft Nederland een verklaring gepresenteerd waarin deze landen het belang bepleiten van SRGR in Universal Health Coverage (UHC) speciaal voor vrouwen, meisjes, adolescenten en gemarginaliseerde groepen. De Politieke Verklaring over UHC bevat nu een sterke SRGR-paragraaf conform de 2030 Agenda en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Nederland zal zich bilateraal en in EU- en VN-kader actief blijven inzetten voor vrouwenrechten en SRGR en behoud van bestaande afspraken op dit gebied o.a. door vast te houden naar verwijzingen naar SRGR in VN teksten.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van ontwikkelingen op VN-niveau voor wat betreft dit onderwerp?
Ja.
Het percentage coördinatiekosten van het totale jeugdzorgbudget |
|
René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat maar liefst 30% van het budget voor jeugdzorg, oftewel ongeveer een miljard euro, op zou gaan aan zogenoemde coördinatiekosten?1
In eerdere onderzoeken over administratieve lasten worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland2. Het zijn schattingen uitgevraagd via enquêtes van professionals. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities: coördinatiekosten, overhead of administratieve lasten. Het ontbreekt vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In een benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Wat zijn volgens u realistische percentages voor coördinatiekosten? Kunt u voor andere domeinen (bijvoorbeeld uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning door gemeenten) aangeven wat vergelijkbare percentages voor coördinatiekosten zijn?
De mate waarin coördinatiekosten acceptabel zijn, is normatief. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities, waardoor percentages lastig te vergelijken zijn. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
De benchmarkanalyse van Berenschot heeft ook gekeken naar de coördinatiekosten voor de Wmo, daar bedraagt het percentage 25.Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat. De ambitie is om de vermijdbare administratieve lasten te beperken. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Klopt het dat gemeenten nog steeds een eigen draai geven aan de manier waarop verantwoording gevraagd wordt aan instellingen, ondanks dat hierover in het regeerakkoord duidelijke afspraken gemaakt zijn en er inmiddels ook standaarden afgesproken zijn?
Ja. Afspraken over verantwoording staan in het contract dat gemeenten met aanbieders hebben afgesloten. Om hier meer structuur aan te brengen zijn drie uitvoeringsvarianten (pxq, traject- en lumpsumfinanciering) gedefinieerd en is gesteld dat gebruik moet worden gemaakt van standaardberichten voor toewijzing, beschikking, start hulp, einde hulp en declaratie, plus retourberichten.
Gemeenten werken steeds meer met uitvoeringsvarianten en gebruiken de standaarden. Maar niet alle 355 gemeenten sluiten elk jaar een nieuw contract af. Dus verloopt de harmonisering van de uitvoering geleidelijk. Het project Informatievoorziening Sociaal Domein (ISD) gaat dit wel monitoren.
Wat gaat u er aan doen om gemeenten te bewegen zich te houden aan de afspraak om met de standaarden voor verantwoording te werken?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke samenwerkingsverbanden van gemeenten de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen? Wat gaat u doen om onnodige versnippering en dus meer coördinatiekosten tegen te gaan?
Het is niet bekend welke samenwerkingsverbanden de laatste twee jaar uit elkaar zijn gevallen. Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Kunt u aangeven hoe het staat met uw stappen om inkoop van zorg eenvoudiger te maken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke voorlichting geeft u aan gemeenten over de mogelijkheden rond inkoop die nu al juridisch mogelijk zijn?
Gemeenten worden op diverse manieren op verschillende onderdelen van inkoop en sturing geadviseerd. Via het eerder genoemde ISD voor de hanteren uitvoeringsvarianten, door het OZJ om afspraken te maken over ambities en kosten voor de inkoop start en het programma inkoop in het sociaal domein over professionele inkoopprocedures.
Welke concrete regels in de jeugdhulp zijn inmiddels naar aanleiding van de in het regeerakkoord afgesproken schrapsessies daadwerkelijk geschrapt? Hoe worden de opbrengsten van deze sessies gedeeld en overal ingevoerd?
De speciaal adviseur Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met vakbonden, beroepsverenigingen, aanbieders en de VNG een landelijke schrapdag georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
De toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont |
|
John Kerstens (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel meer kinderen in daklozenopvang: «Het maakt ze bang»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een crisisopvang geen geschikte woonomgeving is voor een opgroeiend kind? Vindt u net als de vragenstellers onacceptabel dat kinderen de dupe worden van de penibele situatie op de woningmarkt?
Ja, ik ben van mening dat elk kind gezond, veilig en zo thuis mogelijk moet kunnen opgroeien. De crisisopvang is alleen bedoeld voor noodsituaties en geen geschikte woonomgeving, zeker niet voor de langere termijn.
Uit cijfers van Federatie Opvang blijkt dat er meer mensen gebruik maken van de maatschappelijke- en vrouwenopvang dan een aantal jaar geleden. Mogelijk kan een gebrekkige doorstroom van mensen uit de maatschappelijke- en vrouwenopvang naar andere vormen van (zelfstandige) huisvesting eraan bijdragen dat kinderen langer dan noodzakelijk in een opvangsituatie verblijven. Dat is kwalijk, en zorgt er bovendien voor dat deze schaarse plekken in de opvang niet voor andere personen in nood kunnen worden ingezet. Gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties kunnen op lokaal en regionaal passend woon(zorg)beleid en bijbehorende (prestatie)afspraken maken, zodat gezinnen die daaraan toe zijn, spoedig de opvang kunnen verlaten.
Bovendien vindt het kabinet het belangrijk dat er voldoende geschikte en betaalbare woningen zijn. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties trof daarom een pakket aan maatregelen. Met een woningbouwprogramma van 2 miljard euro kunnen er sneller en meer betaalbare woningen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Verhuurders kunnen vanaf 2020 een vermindering van de verhuurderheffing van € 25.000 per woning krijgen indien ze nieuwe goedkope huurwoningen bouwen. Om ook op de kortere termijn de bouw van woningen te stimuleren, kunnen nieuwe tijdelijke woningen vrijgesteld worden van de verhuurderheffing. Beide maatregelen zijn deel van het Belastingplan. Tot slot sloot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties eerder dit jaar woondeals met 5 regio’s waar sprake is van grote woningtekorten.
Er zijn geen recente onderbouwde cijfers bekend over het aantal kinderen dat momenteel in de vrouwen- of maatschappelijke opvang woont. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ziet hier wel het belang van in en zal daarom op de korte termijn een onderzoek uitzetten om dit inzichtelijk te krijgen.
Kunt u een overzicht bieden van gemeenten die positieve stappen hebben gezet, zoals speciale opvangcentra voor gezinnen, en bent u bereid dergelijke initiatieven verder te ontwikkelen en landelijk uit te rollen als tijdelijke oplossing?
Vanuit de Wmo en de Jeugdwet zijn gemeenten primair verantwoordelijk voor de opvang van gezinnen. Momenteel zijn wij, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met Federatie Opvang en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in gesprek om te bekijken of er goede initiatieven in beeld gebracht kunnen worden, zodat gemeenten en opvanginstellingen van elkaar kunnen leren. Bij het ontwikkelen van een landelijke aanpak wordt de ruimte voor lokaal maatwerk beperkt, waardoor de kracht en effectiviteit van de aanpak verloren kan gaan.
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van Stichting Kinderpostzegels en deze problematiek te bespreken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
De oproep die de Stichting Kinderpostzegels doet is: «De Stichting Kinderpostzegels hoopt het daklozenprobleem op de agenda van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten te krijgen. Volgens Brinks moeten gezinnen die dreigen op straat te belanden voorrang krijgen voor een woning.» Deze oproep is gericht aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wij hebben vernomen dat beide organisaties hierover met elkaar in gesprek zijn. Daarnaast is de Vereniging van Nederlandse Gemeenten nauw betrokken bij de aanpak van de daklozenproblematiek en bij de aanpak van de verbetering van de positie van kinderen in de opvang. Uiteraard speelt de Federatie Opvang hierbij ook een belangrijke rol en ook zij zijn hier nauw bij betrokken.
Deelt u de mening van Stichting Kinderpostzegels dat gezinnen die dreigen dakloos te worden voorrang dienen te krijgen voor een woning?
Woonruimteverdeling is een lokale verantwoordelijkheid, waarbij gemeenten diverse mogelijkheden hebben om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Ook het verstrekken van urgentie voor gezinnen die nog niet dakloos zijn, maar dat dreigen te worden, kan een lokale keuze zijn. Iedere gemeente met een huisvestingsverordening kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met
problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen of ook wel vrouwenopvang genoemd) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Gezinnen die in de vrouwenopvang verblijven, krijgen in die gemeenten dus voorrang voor een woning.
De gemeente(raad) kan daarnaast aanvullende categorieën woningzoekenden aanwijzen voor urgentie in een urgentieregeling. In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, of verstrekt een lokale urgentiecommissie een urgentieverklaring op basis van de beoordeling van de specifieke situatie van huishoudens in een onhoudbare situatie.
Welk verband ziet u tussen de gebrekkige doorstroom van daklozen- en vrouwenopvang naar huurwoningen en de zorgwekkende toename van het aantal kinderen dat in een crisisopvang woont?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit probleem specifiek aan te stippen in het actieplan voor de daklozenproblematiek dat u komend najaar heeft aangekondigd en hier concrete maatregelen voor te presenteren?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport werkt dit plan op dit moment uit. Dit najaar zal hij uw Kamer hier nader over informeren.
Het bericht dat kinderrechters alarm slaan vanwege de groeiende wachtlijsten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderrechter in Breda over problemen jeugdzorg: «We stapelen wachtlijst op wachtlijst»»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Vindt u het zorgwekkend dat nu zelfs kinderrechters aan de bel trekken omdat zij zien dat kwetsbare kinderen niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Dit bericht dateert reeds van enige tijd terug. De vragen hebben echter nog niets aan actualiteit ingeboet. Ik vind alle signalen uit de sector over het uitblijven van de zorgcontinuïteit van kinderen zorgwekkend.
Bent u het eens met de kinderrechter dat de staat van de jeugdzorg extreem penibel is wanneer kinderen die thuis met geweld of mishandeling te maken hebben niet uit huis geplaatst kunnen worden omdat ze maandenlang op een wachtlijst staan?
Uitgangspunt is uiteraard dat alle kinderen zo snel mogelijk de juiste hulp en bescherming krijgen die zij nodig hebben. Daar waar een acute bedreiging voor de veiligheid van het kind bestaat en waarbij directe uithuisplaatsing aan de orde is, moet direct worden ingegrepen. Er zijn geen signalen dat kinderen die spoedeisende bescherming nodig hebben niet worden gezien en geholpen. Ook niet na de ontstane situatie in Brabant bij Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.2
Ten aanzien van de staat van de jeugdbescherming constateren de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: inspecties) in hun landelijk rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021» dat er sinds 2019 veel is verbeterd bij de Gecertificeerde Instellingen (GI’s), waardoor de meeste GI’s erin slagen om tijdig een vaste jeugdbeschermer in te zetten voor jeugdigen met een maatregel. Bij 92% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was sprake van een vaste jeugdbeschermer. Ook wordt meestal tijdig (binnen zes weken) een gedragen koers uitgezet met de jeugdige en zijn gezin, wat inhoudt dat de doelen en noodzakelijke hulp zijn bepaald. Voor 89% van de jeugdigen die de inspecties hebben beoordeeld was die koers tijdig en gedragen uitgezet.
Ten aanzien van de norm tijdig passende hulp constateren de inspecties dat het voor 67% van de jeugdigen met een maatregel is gelukt tijdig (binnen drie maanden na het uitspreken van de maatregel) passende hulp te organiseren. 78% van de jeugdigen heeft uiteindelijk passende hulp gekregen. Tegelijkertijd lukt het niet in alle jeugdbeschermingsregio’s kinderen en gezinnen in kwetsbare situaties tijdig de hulp te geven die zij nodig hebben. De inspecties zullen in deze regio’s voor een periode van een half jaar verscherpt toezicht uitvoeren en indringende gesprekken voeren met de gemeenten in de regio’s, opdat elk kind met een maatregel alsnog tijdig passende hulp krijgt.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik nemen het signaal van de inspecties zeer serieus en zijn voornemens in de desbetreffende regio’s stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht. We gaan op korte termijn met de verantwoordelijke coördinerende wethouders van deze regio’s in gesprek.3
Heeft u soortgelijke signalen ontvangen van andere kinderrechters? Zo ja, uit welke gemeenten ontvangt u dergelijke signalen?
In de Voortgangsbrief Jeugd die 17 juni jl. naar Uw Kamer is verzonden4 is naar aanleiding van de Motie Bisschop (over een actievere toets op zorgvuldigheid en rechtmatigheid bij maatregelen van de kinderbescherming)5 onder meer verwezen naar de signalen van de Raad voor de rechtspraak (Rvdr) dat de in de hele jeugdbeschermingsketen reeds lang bestaande structurele problemen van tekort aan (gekwalificeerde) medewerkers, wachtlijsten en ontbreken van beschikbare hulp en diagnostiek maken dat de rechtsbescherming niet altijd optimaal kan zijn. Naar aanleiding van de door Jeugdbescherming Brabant afgekondigde tijdelijke instroomstop heeft de Rvdr laten weten dat door de ontstane situatie kinderen die in de knel zitten en bescherming nodig hebben, die benodigde bescherming en hulp niet kunnen krijgen.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming en ik Uw Kamer ook in de Voortgangsbrief Jeugd heb laten weten, herkennen wij de geschetste problematiek en onderschrijven wij dat de problemen binnen de jeugdbeschermingsketen ook effect hebben op de Rechtspraak. Tegelijkertijd wordt binnen de keten hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet.
Naast acties op korte termijn is het nodig de jeugdbescherming structureel te verbeteren. Ik verwijs hiervoor naar paragraaf 4 van de Voortgangsbrief Jeugd, waarin onder meer is ingegaan op de arbeidsmarktproblematiek, de doorbraakaanpak en het toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming.
In Brabant hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik inmiddels stap 3 in het kader van interbestuurlijk toezicht gezet vanwege de afgekondigde instroomstop door Jeugdbescherming Brabant en de William Schrikker Stichting.6 Ook in Zeeland was dat reeds het geval sinds december 2020, door dreigende discontinuïteit van zorg als gevolg van de precaire financiële situatie van Intervence en inmiddels het faillissement van Briedis. In deze regio’s zijn bestuurlijke afspraken gemaakt tussen Rijk en regio die moeten leiden tot continuering en verbetering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering. Zoals bij het antwoord op vraag 3 reeds vermeld, zijn de Minister voor Rechtsbescherming en ik voornemens ook in de drie andere door de inspecties in hun rapport «Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd – 2021»» benoemde regio’s (Noord-Holland/Amsterdam, Rotterdam-Rijnmond en Zuid-West) op korte termijn stappen te zetten in het kader van het interbestuurlijk toezicht.
Er is inmiddels voor 2021 en 2022 extra geld beschikbaar gemaakt om de problemen binnen het jeugdstelsel aan te pakken.
Hoe legt u deze kwetsbare kinderen uit dat zij niet geholpen zullen worden ondanks het feit dat er een miljard uit uw budget op de plank blijft liggen? Bent u van mening dat er genoeg aan wordt gedaan om deze kinderen in veiligheid te brengen?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het feit dat zelfs de rechterlijke instanties de problemen in de jeugdzorg opmerken en alarm hierover slaan voldoende reden om uitzonderlijke actie te ondernemen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse jeugdzorgaanbieders naar rechter om tariefverlagingen: «Onder deze voorwaarden gaan we failliet»»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de tariefverlagingen die de tien samenwerkende gemeenten in de Haagse regio hanteren? Bedragen deze werkelijk ongeveer 40%?
Navraag bij de regio Haaglanden leert dat de tarieven in algemene zin niet met 40% dalen. De meeste tarieven stijgen.
De inkoopronde betreft 85 producten waarvan het merendeel (53 producten) geïndexeerd is. Voor 8 producten zijn de tarieven met meer dan de indexatie naar boven bijgesteld. Voor 23 producten zijn de tarieven om verschillende redenen naar beneden bijgesteld. Hiervan kenden er 6 een daling van circa 40%. Daarnaast was er 1 nieuw product.
Gemeenten dienen bij hun inkoop (ongeacht de wijze van bekostiging) rekening te houden met een goede prijs-kwaliteitverhouding. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bepaalt dat gemeenten bij verordening regels moeten stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Op 22 oktober 2019 heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in de rechtszaak. De Jeugdhulpaanbieders zijn voor wat betreft de tariefsdiscussie in het gelijk gesteld. De regio Haaglanden heeft onvoldoende aangetoond dat de door hen vastgestelde tarieven voldoende recht doen aan de kosten die aanbieders maken. De rechter verwijst hierbij meermaals naar artikel 2.12 uit de Jeugdwet.
In de praktijk is er vaker discussie over tarieven en zijn er met enige regelmaat signalen van aanbieders dat sommige gemeenten niet of onvoldoende indexatie bieden en geven sommige aanbieders aan dat afgesproken tarieven niet kostendekkend zijn.
Dit is de reden dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de Tweede Kamerbrief «over het bericht dat jeugdzorgaanbieders naar de rechter stappen vanwege tariefverlagingen» van 7 november 2019 een AMvB reële prijs voor de Jeugdwet hebben aangekondigd. Dit in navolging van de AmvB reële prijs, zoals deze eerder in de Wmo 2015 is opgenomen.
Lijkt het u aannemelijk dat jeugdzorginstellingen (blijvend) kwalitatief hoge zorg kunnen verlenen voor ongeveer de helft van het geld? Zo nee, draagt u deze boodschap ook uit richting gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Welk verband ziet u tussen de enorm grote tekorten op de sociaal domein begrotingen van gemeenten en deze drastische prijsverlagingen?
Het signaal dat veel gemeenten te maken hebben met tekorten op hun budget voor jeugdhulp is niet nieuw. Dit is ook de reden geweest dat het kabinet bij voorjaarsnota € 1.020 miljoen extra financiële middelen voor de jeugdhulp beschikbaar heeft gesteld.
Tegelijkertijd ontslaan financiële tekorten gemeenten niet van hun verplichtingen die uit de Jeugdwet voortvloeien, zoals de jeugdhulpplicht en de plicht om reële tarieven te hanteren.
Deelt u de mening dat de zorg voor onze jeugd hiermee in de uitverkoop wordt gegooid?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om te verzekeren dat niet nog meer jeugdzorginstellingen failliet gaan waardoor kinderen zonder hulp komen te zitten en wachtlijsten nog verder oplopen?
Het is de eerste verantwoordelijkheid van jeugdhulpaanbieders zelf (goede bedrijfsvoering) en gemeenten (goed opdrachtgeverschap) om te zorgen dat aanbieders niet failliet gaan.
Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd en de Jeugdautoriteit kunnen hierin een bemiddelende rol spelen wanneer gemeenten en aanbieders er in gezamenlijk onvoldoende uit komen.
Voor situaties waar continuïteit van cruciale jeugdhulp in acuut gevaar komt door liquiditeitsproblemen bij een jeugdhulpaanbieder is een subsidieregeling in de maak. Voor deze regeling is gelijktijdig met de extra financiële middelen voor jeugdhulp, € 20 miljoen vanuit het gemeentefonds gereserveerd.
Kunt u verzekeren dat deze tariefverlagingen niet zullen worden doorgevoerd terwijl de rechtszaken lopen, aangezien een gewonnen zaak geen nut meer heeft wanneer kwetsbare kinderen al zonder hulp in de kou staan?
In reactie op de uitspraak van de voorzieningenrechter hebben de gemeenten in de regio Haaglanden op 7 november 2019 een brief verstuurd aan hun gemeenteraden. De gemeenten geven aan als eerste prioriteit, samen met de jeugdhulpaanbieders, te zullen zorgen dat de zorgcontinuïteit voor jeugdigen en gezinnen per 1 januari a.s. is gewaarborgd. Het doel is dat lopende jeugdhulptrajecten en nieuwe aanvragen kunnen worden uitgevoerd en ingediend.
Vervolgens zullen gemeenten zich, zoals door de rechter gevraagd, proactief en constructief opstellen met de nadrukkelijke bedoeling tot overeenstemming te komen.
Het percentage coördinatiekosten van totaal jeugdzorgbudget |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «30% van jeugdzorgbudget gaat op aan «coördinatiekosten»1
Ja
Was u op de hoogte van de analyse waar Berenschot mee bezig was naar de bestedingen van de totale zorgkosten binnen het sociaal domein? Zo ja, sinds wanneer?2
Nee. Berenschot biedt zelf aan gemeenten een benchmarkproduct aan. De analyse die ze nu hebben afgerond is een product, waar de gemeenten die hieraan meedoen zelf voor hebben betaald omdat ze daar behoefte aan hebben.
Een onderdeel van deze benchmarkanalyse zijn de coördinatiekosten. De definitie die Berenschot hiervoor gebruikt zijn eigenlijk alle kosten die geen cliëntgebonden kosten zijn bij zorgaanbieders of jeugdzorgaccommodaties. De kosten van toegang bij gemeenten, de kosten van kantoorruimten en ICT zijn bijvoorbeeld ook coördinatiekosten. De coördinatiekosten zijn dus eigenlijk overhead.
Klopt het dat er nu pas voor het eerst de totale kosten voor het coördineren van de jeugdzorg berekend zijn? Zo ja, waarom heeft u er niet voor gekozen eerder zicht te krijgen op de verdeling van de middelen jeugdhulp? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd, zoals die van GGZ Nederland3. Daarbij gebruiken diverse onderzoekers verschillende definities. Nu zijn het coördinatiekosten, dan weer overhead of administratieve lasten. Ook ontbreekt het vaak aan een heldere definitie van overhead. De uitspraak van de voorzieningenrechter over de gehanteerde tarieven in de regio Haaglanden van 22 oktober jl. bevestigt dit ook.
Het is goed om te beseffen dat administratieve lasten enerzijds slechts een onderdeel zijn van de overhead, maar dat anderzijds in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten zitten. In de benchmarkanalyse onder 26 gemeenten is weer gekeken naar de uitvoeringskosten voor gemeenten. Het perspectief van de aanbieders zat hier niet in. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat gemeenten gemiddeld vijf procent uitvoeringskosten hebben. Dit percentage is vergelijkbaar met wat Berenschot noemt in zijn benchmarkanalyse.
Tegelijkertijd hebben we in Tweede Kamer met elkaar geconstateerd dat de benchmarkanalyse, welke dit voorjaar is uitgevoerd, nog onvoldoende inzicht biedt in waar het jeugdhulpbudget precies aan uitgegeven wordt. Dit is ook mijn constatering bij het onderzoek van Berenschot. We moeten preciezer inzicht hebben om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Hiertoe wordt momenteel het diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uitgevoerd.
Heeft u inmiddels al een update over het onderzoek dat u voornemens was te doen naar de besteding van de middelen jeugdhulp, waarin ook inzichtelijk gemaakt zou worden welke bedragen naar ambtelijke ondersteuning en extern advies gaan? Zo ja, wat is de stand van zaken betreft uw onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja. In de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz4 heb ik u laten weten dat ik onderzoek zal laten doen om een antwoord te krijgen op de vraag «waar worden de jeugdhulpmiddelen zorginhoudelijk aan uitgegeven?». In juni jl. heb ik met uw Kamer nog van gedachten gewisseld over de opzet van dit onderzoek obv de eerste gedachten over dit onderzoek die ik met uw Kamer heb gedeeld5. Deze zomer heeft het offertetraject plaatsgevonden en begin september is het onderzoeksbureau KPMG met het onderzoek gestart. KPMG heeft de afgelopen periode gemeenten benaderd voor deelname en is inmiddels bezig met de dataverzameling. Eind dit jaar moet het onderzoek zijn afgerond. Na afronding zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Deelt u de mening van onderzoeker Wouter Poels (Berenschot) en Eva de Vroome (Jeugdzorg Nederland) dat het percentage van zo’n 30% van het budget van jeugdhulp niet naar zorg gaat maar naar coördinatiekosten, veel is? Kunt u het antwoord toelichten?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dan ook dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. Ook in eerdere onderzoeken worden enigszins vergelijkbare percentages genoemd.
Bent u het eens met de onderzoeker dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is en veroorzaakt wordt door de vele beleidsplannen die het Rijk en gemeenten over de sector uitstorten? Zo ja, wat kunt u doen om de situatie te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat een deel van de coördinatiekosten vermijdbaar is. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hiertoe is het programma «ontregel de zorg» ingericht. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten of regio’s vooraf goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Heeft u het beeld dat de uitkomsten van de schrapsessies, die mede door uw ministerie worden georganiseerd, ook gaan bijdragen aan het verminderen van de administratie- en coördinatiekosten zoals beschreven in dit rapport? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De speciaal adviseur administratieve lasten Rita Verdonk is direct bij haar aantreden in januari 2019 begonnen met het organiseren van schrapsessies en heeft daarna in samenwerking met de bonden, beroepsverenigingen, aanbieders en VNG landelijke schrapdagen georganiseerd. Op 12 juni was de eerste schrapdag waarin professionals de belangrijkste vermijdbare regels hebben geselecteerd. Deze actiepunten zijn op 4 september door hen gepitched voor bestuurders van hun aanbieders en gemeenten en in februari 2020 worden de opbrengsten door die bestuurders gepresenteerd.
Zijn er nog andere concrete voornemens om ervoor te zorgen dat budget dat is bedoeld voor jeugdzorg, ook daar terecht komt en dus wordt besteed aan de jeugdzorgmedewerkers en de jongeren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het bekend wat de situatie was voor de decentralisatie in 2015 betreft de verdeling coördinatiekosten? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom is dat niet bekend?
Nee. De ervaren vermijdbare administratieve lasten/coördinatiekosten van voor en na de decentralisatie laten zich lastig vatten in een vergelijkbaar getal en percentage.
De administratieve lasten in de zorg die blijven stijgen |
|
John Kerstens (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de toenemende administratieve lasten in de zorg, die maar liefst 10% zijn gestegen sinds 2017?1 2
Ja.
Kunt u uitleggen waar deze stijging vandaan komt, die ertoe leidt dat 30% van het jeugdzorgbudget en 25% in de Wmo wordt besteed aan het doen van administratie, ondanks de inspanningen die worden geleverd binnen het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg»?
Er worden hier twee verschillende onderzoeken met elkaar verbonden.
In vraag 1 wordt verwezen naar een onderzoek van Berenschot naar de administratieve belasting in de langdurige zorg. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat zorgverleners in de langdurige zorg aangeven 35% van hun tijd aan administratieve taken te besteden. Dat percentage is de afgelopen jaren gestegen. Zorgmedewerkers geven zelf aan dat deze stijging o.a. veroorzaakt wordt door nieuwe en/of niet gebruiksvriendelijke ICT-systemen, urenregistratie en evaluaties. Maar ook ontwikkelingen als de toename in het aantal zelfsturende teams hangen hiermee samen. Dat leidt er immers toe dat administratieve taken door zorgverleners zelf worden uitgevoerd.
Daarnaast heeft Berenschot een benchmarkanalyse gedaan bij gemeenten die daarom hebben gevraagd. Uit deze analyse kwam naar voren dat de coördinatiekosten (= overhead) in het jeugddomein 29 procent zijn en in het Wmo-domein 25 procent. Administratieve lasten zijn een onderdeel van de overhead. Anderzijds zitten in de cliëntgebonden kosten ook administratieve lasten.
Het beeld van de hoogte van de coördinatiekosten, geïnterpreteerd als administratieve lasten, is herkenbaar en komt overeen met de uitkomsten van eerdere onderzoeken zoals die van GGZ Nederland3. GGZ Nederland schat 15% van deze lasten in als vermijdbaar. Tegelijkertijd biedt deze analyse van Berenschot nog onvoldoende inzicht in waar het budget voor jeugdhulp precies aan uitgegeven wordt. Daarom voeren we op dit moment een diepteonderzoek «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen» uit.
Kunt u aangeven wat er additioneel nodig is om het actieprogramma een succes te maken zodat zorgmedewerkers daadwerkelijk een daling in de administratieve lasten zullen ervaren?
In de afgelopen periode zijn veel van de maatregelen uit het programma [Ont]Regel de Zorg uitgevoerd. Toch laat de merkbaarheid hiervan op de werkvloer nog te wensen over. Tegelijkertijd zien we aan de diverse goede voorbeelden (zorginstellingen die flink hebben gesnoeid in de eigen regels, zorgverleners die meer ruimte ervaren om het gesprek aan te gaan over waar zij dagelijks aan tegenaan lopen, regels die zijn afgeschaft met een substantieel effect op de tijd die zorgverleners aan administratieve handelingen besteden) dat het wél kan. Om de komende periode verdere voortgang te boeken blijven we vol doorgaan met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar zetten we daarnaast extra in op de lokale dimensie van regeldruk, intensiveren we de communicatie en verbreden we het programma naar sectoren die eerder nog niet in beeld waren. In de voortgangsrapportage bij het programma, die wij u 4 oktober jl. hebben doen toekomen, gaan wij hier uitgebreider op in.
Kunt u toelichten waarom taken gerelateerd aan automatisering juist als meest tijdrovend worden ervaren, in plaats tijd reducerend zoals zij waren bedoeld? Kunt u een indicatie geven van wanneer automatisering haar vruchten gaat afwerpen?
De afgelopen jaren zijn zorginstellingen in hoge mate ieder voor zich bezig geweest met automatisering. Het standaardiseren van de registratie van medische gegevens, zowel qua taal als qua techniek, draagt bij aan het meervoudige gebruik van deze gegevens. Hierdoor kunnen op termijn de administratieve lasten dalen. Eenmalig geregistreerde medische gegevens kunnen dan hergebruikt worden door andere zorgverleners in de zorgketen ten behoeve van de patiënt, voor het rapporteren over kwaliteit van zorg of ten behoeve van administratieve doeleinden. Nu vraagt dit vaak nog meervoudige registratie door zorgverleners en dwingt het patiënten om steeds opnieuw dezelfde informatie door te geven.
Bent u van mening dat het actieprogramma «(Ont)Regel de Zorg» effectief is, nu u leest dat zorgmedewerkers juist een toename van regels en regeltjes ervaren? Kunt u schetsen hoe dit programma bijdraagt aan het verlagen van de werkdruk?
Ja, maar het zal nog effectiever moeten worden om daadwerkelijk verschil te maken voor de regeldruk en werkdruk die zorgverleners ervaren. Die is nog steeds te hoog. Uit onderzoeken die de afgelopen periode zijn gedaan blijkt dat in sommige sectoren zelfs een lichte toename van de tijd die aan administratieve handelingen wordt besteed, zichtbaar is. Tegelijkertijd zijn er ook sectoren waar dat afneemt, en op instellingsniveau zien we een grote spreiding. De op dit gebied best presterende instellingen laten juist een forse daling zien. Een van de uitdagingen voor de komende periode is om steeds meer instellingen naar dat niveau van de best presterende instellingen te brengen.
Werkdruk kent meer aspecten dan tijdsbesteding aan administratieve taken. Tegelijkertijd zien we dat die tijdsbesteding nu nog te hoog is en daarmee ten koste gaat van de tijd die daadwerkelijk aan zorg besteed kan worden. Bovendien is dit slecht voor het werkplezier. Met het substantieel terugdringen van de ervaren regeldruk lost de hoge werkdruk niet ineens op, maar kan wel een belangrijke stap in die richting gezet worden.
Deelt u de mening dat een deel van coördinatiekosten waar de jeugdzorg mee te maken heeft vermijdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een breed gedeeld beeld bij alle betrokken partijen is dat een te groot deel van het zorgbudget niet naar directe zorg voor de cliënt gaat, maar naar overheadkosten. De ambitie is om de vermijdbare kosten (met name overbodige administratieve lasten) terug te dringen. Hieraan wordt in het kader van het programma [ont]regel de zorg gewerkt. Rita Verdonk is aangesteld als speciaal adviseur voor het ontregelen in het sociaal domein. Zij organiseert onder meer de landelijke schrapdagen met als doel om overbodige regels (binnen aanbieders) te schrappen.
Daarnaast is het belangrijk dat gemeenten en/of regio’s voorafgaand aan de inkoop, goede afspraken maken over ambitie, geld, in te kopen jeugdhulp, interpretatie van het berichtenverkeer en verantwoording. Hier vervult desgevraagd het OZJ een ondersteunende rol alsook het programma inkoop in het sociaal domein. Om de variantie aan inkoopafspraken te beperken zijn uitvoeringsvarianten en standaarden voor het berichtenverkeer gedefinieerd en het gebruik hiervan is in de Jeugdwet vastgelegd.
Ook in de brief over de uitkomsten voorjaarsnotabesluitvorming jeugd en ggz heb ik laten weten aanvullende bestuurlijke afspraken te willen maken met de VNG hoe we het jeugdhulpstelsel effectiever, efficiënter en beter kunnen maken. Een deel van de afspraken zit op het thema «terugdringen van vermijdbare uitgaven». Onderdeel van deze afspraak is het diepteonderzoek van KPMG «inzicht in besteding jeugdzorgmiddelen». Daarnaast maakt hier ook inkoop, aanbesteden en open house en het verminderen van regeldruk en administratieve lasten hier onderdeel van uit.
Bent u bereid om de complexe systemen van onderlinge coördinatieprocessen, waarbij allerhande overwegingen op elkaar inspelen, in kaart te laten brengen door middel van modellen gebaseerd op bijvoorbeeld data-analyse om dit «web» te versimpelen ter verbetering van de (jeugd)zorg? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een eerdere motie van mevrouw Kuiken over dit onderwerp heb ik ontraden. De reden is dat er al onderzoek wordt gedaan om meer inzicht te krijgen in de besteding van jeugdhulpmiddelen. We moeten preciezer inzicht krijgen om vast te kunnen stellen waar en hoe we (Rijk, gemeenten en aanbieders) winst kunnen boeken. Omdat dit onderzoek een vergelijkbaar doel heeft en we daarnaast ook nog de beleidsinformatie willen verbeteren vind ik dat er op dit terrein nu voldoende activiteiten lopen.
Bent u van mening dat schrapdagen voldoende verandering voortbrengen, die naar eigen zeggen van de professionals «heel erg langzaam» gaan? Vindt u het niet hoogtijd dat er ingrijpendere actie ondernomen wordt wanneer sommige branches wel 40% van hun tijd besteden aan administratie?
Ja. De afgelopen periode is een flink aantal van de maatregelen in het programma [Ont]Regel de Zorg, die voortkomen uit schrapsessies met zorgverleners, uitgevoerd. De merkbaarheid daarvan op de werkvloer laat echter nog te wensen over. Daarom gaan wij niet alleen volop door met de uitvoering van het programma [Ont]Regel de Zorg, maar intensiveren wij dat nog verder, onder andere door steviger in te zetten op een lokale aanpak van regeldruk. Veel van de regeldruk die zorgverleners ervaren is immers niet het gevolg van landelijke regels, maar speelt op het lokale niveau, in de zorginstelling waar iemand werkt of in relatie tot de gemeente die zorg inkoopt. De landelijke schrapdagen in de jeugdzorg zijn een element van deze aanpak.
Foto’s gemaakt kort na de moordaanslag op Kelvin Maynard op 18 september 2019 in Amsterdam |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de website-artikelen «Desaparicion di 400 kilo di cocaina a trece cu ne den menos di dos luna tres likidacion»1 en «Tiroteo-na-hulanda»2 beiden gepubliceerd op 19 september 2019?
Ja.
Deelt u de waarneming dat in deze publicaties foto’s zijn opgenomen van de op woensdag 18 september neergeschoten Kelvin Maynard? Deelt u voorts de waarneming dat deze foto’s – zeker de foto waarop betrokkene wordt gereanimeerd – gemaakt zijn door een hulpverlener, dan wel door een persoon die door hulpverleners ter plekke toegang is verschaft? Klopt het dat op dat moment de (foto)pers geen toegang had tot die plek?
Ja, mij is door de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland bevestigd dat het foto´s betreft die genomen zijn van Kelvin Maynard. Deze foto’s zijn volgens melding van deze veiligheidsregio gemaakt door één of meerdere brandweerlieden van deze regio. Het klopt dat de pers op dat moment geen toegang tot die plek had.
Deelt u het ongenoegen over de daar gemaakte foto’s van een stervende, dan wel iemand die vocht voor zijn leven? Deelt u het ongenoegen dat kennelijk hulpverleners of personen die betrokken waren bij die hulpverleners, foto’s hebben gemaakt en zelfs ook nog deze foto’s verspreid hebben, zodanig dat deze in de media zijn gekomen en op internet vrijelijk beschikbaar zijn?
Ja, ik deel het ongenoegen dat daar door brandweerlieden foto’s zijn gemaakt van een stervende dan wel iemand die vocht voor zijn leven, en dat die foto’s zodanig zijn verspreid dat deze in de media zijn gekomen en op internet vrijelijk beschikbaar zijn.
Bent u bereid uit te zoeken wie verantwoordelijk is voor het maken van en/of verspreiden van deze foto’s? Bent u bereid ten aanzien van deze persoon of personen (tucht)maatregelen te treffen, hen aan te spreken op hun gedrag? Hoe kunt u voorkomen dat in het vervolg nogmaals op deze wijze en onder deze omstandigheden foto’s worden gemaakt en verspreid?
De Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland neemt dit incident zeer serieus. In opdracht van de veiligheidsregio voert een extern bureau een onderzoek uit naar het maken en het verspreiden van de foto’s die op de plaats delict zijn genomen. De regio meldt mij na het onderzoek passende maatregelen te treffen. Op dit moment is (nog) niemand geschorst. De regio geeft aan dat de wijze waarop met beeldmateriaal moet worden omgegaan, behoort tot de standaardinstructies voor het personeel. Naar aanleiding van dit voorval is dit nogmaals besproken binnen de brandweer.
Waarom wordt de fotograferende pers in toenemende mate door de politie geweerd bij incidenten en misdrijven die zich in de publieke ruimte voordoen en die relevant zijn teneinde ook audio-visueel verslag van te doen? Hoe verhoudt zich dit tot politiemensen dan wel andere hulpverleners die vervolgens zélf foto’s gaan maken en verspreiden, uit persoonlijk initiatief dan wel als onderdeel van een communicatie-strategie? Deelt u de opvatting dat de politie afstand moet houden van het zelf verrichten van journalistieke werkzaamheden?
De politie ondersteunt de pers waar mogelijk bij vrije nieuwsvergaring. Zo is de politie recent overgestapt op het automatisch uitgeven van een persalarmering en krijgen journalisten in het bezit van een politieperskaart toegang tot een plaats delict, tenzij de politie beoordeelt dat er gevaar dreigt voor betrokkenen of derden (brand of instorting), er sprake is van belemmering van het (technisch) onderzoek of de hulpverlening, of er sprake is van een speciaal geval (bijvoorbeeld bij een noodverordening van de burgemeester).
Hulpverleners dienen voorzichtigheid te betrachten bij het maken van beeldmateriaal van heftige incidenten, zoals reanimaties. Het maken van dergelijke beelden kan een inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene of diens nabestaanden. Meer in het algemeen geldt dat de politie beeldmateriaal mag maken en verspreiden, bijvoorbeeld om het publiek te vragen te helpen bij de opheldering van een strafbaar feit of het publiek te informeren. Dit past bij de verantwoordelijkheid die een publieke organisatie als de politie heeft.
Het bericht dat medische hulp voor - en onderzoek naar mensen met niet - westerse achtergrond achterblijft |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De medische wereld heeft een witte blik. En dat is een probleem voor etnische minderheden»?1
Ja.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat in de praktijk symptomen van ziekten die minder vaak voorkomen onder de autochtone Nederlandse bevolking, nogal eens niet herkend worden door artsen?
In medisch wetenschappelijk onderzoek is steeds meer aandacht voor diversiteit. De toegenomen wetenschappelijk kennis (genomics, biomarkers, lifestyle, imaging) zorgt voor een nieuwe ontwikkeling van op de individuele patiënt toegesneden preventie en behandeling, ofwel personalised medicine. Persoonskenmerken als gender, leeftijd en etniciteit maken hier onderdeel van uit.
Desondanks blijft het voor artsen lastig om aandoeningen te herkennen, wanneer deze weinig voorkomen bij de patiënten die zij over het algemeen zien. Dit staat los van de reden waarom deze symptomen weinig voorkomen: of dat komt doordat het niet voorkomt onder de autochtone bevolking of dat de aandoening om andere redenen binnen Nederland zeldzaam is. Voor alle zeldzame aandoeningen geldt namelijk dat er problemen zijn met herkenning, waardoor patiënten soms lang moeten wachten op een juiste diagnose en dat door de kleine aantallen patiënten er ook weinig kennis over de juiste behandeling is. Om die reden werk ik met mijn collega’s in Europa samen om de kennis en expertise over zeldzame aandoeningen te bundelen. Hierdoor kan de zorg voor patiënten met een zeldzame aandoening verbeterd worden. De Tweede Kamer is op 18 juni 2018 geïnformeerd over het beleid ter zake (Kamerstuk 31 765, nr. 325). De kern van dit beleid is dat er binnen Europa door gespecialiseerde centra wordt samengewerkt om de kennis en expertise die er is over zeldzame aandoeningen te bundelen binnen Europese Referentie Netwerken, en er zo voor te zorgen dat deze kennis en expertise beschikbaar komt voor Nederlandse patiënten. De Europese samenwerking op het gebied van zeldzame aandoeningen wordt toegelicht in deze korte animatie:
Deelt u de mening dat er te weinig geld en aandacht gaat naar niet-witte ziekten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, maak ik onderscheid tussen aandoeningen die vaak voorkomen en aandoeningen die zeldzaam zijn. Zeldzame aandoeningen zijn een belangrijk aandachtsgebied waarvoor ik middelen ter beschikking stel via de Beschikbaarheidsbijdrage Academische Zorg (BBAZ). Daarnaast heb ik middelen ter beschikking gesteld aan ZonMW en heb ik bijgedragen aan het Joint Action Program on Rare Diseases. Bij het antwoord op vraag 5 geeft ik nog een paar programma’s aan waar onderzoeksvoorstellen voor zeldzame aandoeningen kunnen worden ingediend.
Er is daarnaast een subsidieregeling voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties, waar ook patiëntenorganisaties rondom zeldzame aandoeningen een subsidie uit kunnen ontvangen. Een van deze patiëntenverenigingen is OSCAR, die gericht is op patiënten met thalassemie of sikkelcelziekte, een aandoening die in het artikel uit vraag 1 is genoemd. In deze subsidieregeling wordt geen onderscheid gemaakt in witte – of niet-witte aandoeningen, en alle patiëntenorganisaties kunnen onder gelijke voorwaarden voor een gelijke subsidie in aanmerking komen. Veel van de organisaties die gericht zijn op zeldzame aandoeningen zijn lid van de VSOP, een koepelorganisatie voor patiënten en ouders van patiënten met een zeldzame en genetische aandoening.
Kunt u aangeven in hoeverre het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hier zicht op heeft? Zijn deze blinde vlekken bekend? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid deze blinde vlekken in kaart te brengen?
Het ministerie heeft geen zicht op de tijd en aandacht die naar niet-witte aandoeningen gaat, omdat er in het beleid geen onderscheid gemaakt wordt tussen deze aandoeningen. Ik vind het ook niet wenselijk om dit onderscheid te gaan maken: ik vind het van belang dat de zorg voor alle mensen met een zeldzame aandoening wordt verbeterd, zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief betrokken is bij het oplossen van dit probleem? Is er mogelijk gedacht aan gerichte ondersteuning en financiering van onderzoek?
VWS is actief betrokken bij vraagstukken om de zorg voor mensen met zeldzame aandoeningen te verbeteren. Dit betreft zowel de toegang tot de kennis en expertise in Europa, als betere vindbaarheid van die kennis en expertise in Nederland zelf. Ik vind het belangrijk dat mensen zo snel mogelijk de juiste diagnose kunnen krijgen, ook als hun aandoening in Nederland zeldzaam is. Voor het beleid ter zake verwijs ik u naar de bij vraag 2 genoemde beleidsbrief van 18 juni 2018.
Onderzoeksvoorstellen over zeldzame aandoeningen kunnen worden ingediend bij verschillende onderzoeksprogramma's die vanuit het Ministerie van OCW, en VWS (via o.a. ZonMw) zijn opengesteld. Kennislacunes met betrekking tot de in het interview genoemde vroege opsporing zouden bijvoorbeeld binnen het ZonMw programma Vroegopsporing geadresseerd kunnen worden. En zoals ik in mijn recente brief over de maatschappelijke rol van umc’s heb aangegeven (Kamerstuk 33 278, nr.2, mag van hen verwacht worden dat zij ook op dit terrein een voortrekkende rol nemen als dat passend is. De specifieke financiering door middel van de Beschikbaarheidbijdrage Academische Zorg (BBAZ) stel ik voor het uitvoeren van deze publieke functies beschikbaar.
Het actief tegenwerken van Zorginstituut Nederland, de NVvP en zorgverzekeraars van vergoedingen van taperingstrips |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de informatie die openbaar gemaakt is door verschillende Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)-verzoeken waarover de Regenboog Apotheek bericht in haar presentatie?1
De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) regelt het recht op informatie van de overheid. De diverse verzoeken van Regenboog Apotheek zijn conform de Wob uitgevoerd. Voor mijn reactie op specifieke onderdelen van de Wob-stukken verwijs ik u graag naar mijn antwoorden op de vragen 2 t/m 13.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut Nederland (het Zorginstituut) in mailwisselingen én reeds in 2016 stelde dat taperingstrips waarschijnlijk rationele farmacotherapie zijn, als in richtlijnen afbouwen wordt aanbevolen?
Dit is een uitspraak van een medewerker van het Zorginstituut in een interne e-mail. Het betreft hier geen officiële uitspraak van het Zorginstituut.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut aanraadt om het over de boeg van doelmatigheid en afleveringsvorm te gooien, om zo de vraag van werkzaamheid/effectiviteit (en dus vergoedingen) te ontlopen?
Dit is wederom geen officiële uitspraak van het Zorginstituut. Daarnaast is doelmatigheid (meest economisch voor de zorgverzekering en de patiënt) een belangrijk element in de beoordeling van het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u ervan dat het Zorginstituut zich bewust afzijdig heeft gehouden en heeft gesteld dat ze niet aan zet is, om niet te hoeven bevestigen dat de taperingstrips rationele farmacotherapie betreffen?
Dat is conform de normale werkwijze. In de eerste plaats is het aan zorgverzekeraars om het pakket te duiden. In het geval van op recept bereide geneesmiddelen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen deze alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling is aan te merken als «rationele farmacotherapie».
De zorgverzekeraars zijn als eerste aan zet om uitspraken te doen over de vraag of bepaalde zorg voldoet aan «de stand van de wetenschap en praktijk» of – in het geval van taperingstrips – aan «rationele farmacotherapie».
De criteria hiervoor zijn:
In het geval van taperingstrips waren de betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens over de vergoeding van afbouwstrategieën. Het Zorginstituut heeft daarom het initiatief genomen om de afbouw van (specifieke) antidepressiva met behulp van taperingstrips inhoudelijk te beoordelen om vast te stellen of deze voor vergoeding in aanmerking kan komen. Inmiddels hebben de beroepsgroepen en patiëntenorganisatie een multidisciplinair document ontwikkeld over de afbouw van antidepressiva.
Zorgverzekeraars ondersteunen de voorgestelde aanpak. Omdat partijen het eens zijn over de vergoeding van afbouwmedicatie is er voor het Zorginstituut geen reden meer om een standpunt in te nemen over de vergoeding van de afbouw van antidepressiva.
Deelt u de mening dat het Zorginstituut haar boekje te buiten is gegaan door te suggereren dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) zich tegen de taperingstrips moet verweren?
U verwijst hierbij waarschijnlijk naar een interne e-mailwisseling tussen een aantal medewerkers van het Zorginstituut. Over de handelwijze van het Zorginstituut verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk is dat zorgverzekeraars stelden dat patiënten behandeld moesten worden met vloeibare suspensies, omdat het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» stelt dat, op basis van een document van de European Medicines Agency, het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm en dat bijgeleverde spuiten veelal niet geschikt zijn om dergelijke kleine volumes nauwkeurig genoeg af te meten?2 &3
Mij is niet bekend waar zorgverzekeraars dit stelden. Van Zorgverzekeraars Nederland begrijp ik dat bestaande vloeibare vormen een optie kunnen zijn als patiënten met de bestaande doseringen in tabletvorm niet uitkomen. Ook in de praktische toelichting van de KNMP bij het multidisciplinair document staat dat er voor het afbouwen van SSRI’s verschillende toedieningsvormen beschikbaar zijn (bijv. drank, druppels).4 Als bestaande vormen niet aansluiten bij de persoonlijke omstandigheden van de patiënt, kan worden uitgeweken naar apotheekbereidingen. Het klopt dat het multidisciplinair document stelt dat het risico op doseerfouten bij het gebruik van een vloeibare toedieningsvorm groter is dan bij het gebruik van een vaste toedieningsvorm.
Deelt u de mening dat de restrictieve opvatting van tabel drie als «vaststaand schema» in plaats van als «voorbeeldschema» door de zorgverzekeraars in strijd is met het doel en de teneur van het Multidisciplinair document, dat het voorschrijven van afbouwmedicatie «maatwerk» dient te zijn en vatbaar moet zijn voor tussentijdse aanpassing?
Zorgverzekeraars vergoeden magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen en alleen als het rationele farmacotherapie betreft. Zij nemen hierbij het multidisciplinaire document in acht. Tabel 3 wordt daarbij gezien als een door experts beredeneerd afbouwschema dat in voorkomende gevallen kan worden gebruikt5. In tabel 3 is, gegeven het gebrek aan onderzoek, door de opstellers van het document zo goed als mogelijk weergegeven wat een logische afbouw zou zijn. Ik begrijp van zorgverzekeraars dat zij de stappen die daarin worden genoemd, waar mogelijk via geregistreerde handelspreparaten, vergoeden. Tabel 3 vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie.
Wat vindt u van het feit dat veel psychiaters die zijn aangesloten bij de NVvP – behalve de directie – juist pleiten voor vergoeding van de taperingstrips?4 . Kunt u bevestigen dat er vanuit zorgverzekeraars geen onderzoeken met uw ministerie zijn gedeeld waaruit blijkt dat taperingstrips geen rationele farmacotherapie zijn?
Ik ga niet over opvattingen van individuele psychiaters. Bij het opstellen van het multidisciplinair document is de NVvP betrokken geweest. Ik ga ervan uit dat de input van de NVvP intern is afgestemd.
Erkent u dat het advies om taperingstrips niet te vergoeden op iets anders gestoeld is dan gezondheidsbelangen van patiënten of medische kennis van experts?
Het gaat erom dat werkzaamheid en effectiviteit van een middel (rationele farmacotherapie) moet blijken uit wetenschappelijke literatuur. Zilveren Kruis heeft destijds de aan haar aangeleverde literatuur bestudeerd en geconcludeerd dat uit de literatuur geen rationele farmacotherapie is gebleken. Zoals gemeld in mijn brief van 21 juni 2019 bestaat er verder geen rapport van het «onderzoek» van Zilveren Kruis.7 Ook heb ik geen andere onderzoeken van zorgverzekeraars ontvangen. Overigens, al zouden er onderzoeken met mij gedeeld zijn, positief of negatief, het is niet aan mij om deze te beoordelen. Ik heb geen rol in dit proces.
Deelt u de mening dat de symbiotische relatie tussen zorgverzekeraars en het Zorginstituut in deze casus de onafhankelijkheid van het Zorginstituut in gevaar brengt?
Ik heb geen reden aan te nemen dat opstellers van het multidisciplinair document niet handelen vanuit patiëntbelang. Het document, opgesteld door de beroepsgroep en patiënten, stelt dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Het is aan verzekeraars of zij magistraal bereide afbouwmedicatie in individuele gevallen vergoeden. Het veld is nu aan zet, maar omdat ik het belangrijk vind dat onderzoek naar de manier van afbouwen op gang komt, organiseert het Instituut Verantwoord Medicijngebruik op mijn initiatief op 21 november 2019 een brede expertbijeenkomst rond dit thema.
Wat vindt u ervan dat dr. G. en prof. van O., die in maart 2017 op verzoek van het Zorginstituut de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie hadden georganiseerd, door het Zorginstituut werden uitgesloten van deelname aan de tweede bijeenkomst (scoping) in augustus, waardoor tegen de regels van het Zorginstituut zelf in, niet alle relevante vragen konden worden gesteld en beantwoord?5
Nee, ik heb geen redenen om te twijfelen aan de onafhankelijkheid van het Zorginstituut.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat het Zorginstituut in dit dossier zich als niet onafhankelijke partij heeft opgesteld voor het beoordelen van de rechtmatigheid en doelmatigheid van vergoedingen? Zo nee, wat is dan uw oordeel?
Na de eerste bijeenkomst over afbouwmedicatie die werd georganiseerd door dr. G. en prof. van O., besloot het Zorginstituut een duiding te gaan doen, omdat betrokken beroepsgroepen, patiëntenorganisatie en zorgverzekeraars het niet eens waren over de vergoeding van afbouwstrategieën. Soms organiseert het Zorginstituut voorafgaand aan een duiding een scopingsbijeenkomst om van partijen te horen wat belangrijke overwegingen zijn in het traject.
In het geval van afbouwstrategieën bij antidepressiva heeft het Zorginstituut de beroepsgroepen (huisartsen, apothekers en psychiaters, vertegenwoordigd door NHG, KNMP en NVvP), de patiëntenorganisatie (MIND) en zorgverzekeraars uitgenodigd. Zij hebben hun afvaardiging aangewezen. Het is gebruikelijk dat de geneesmiddelenfabrikant/ontwikkelaar niet aanwezig is bij een dergelijke bijeenkomst. Wel heeft het Zorginstituut de ontwikkelaars van de taperingstrips, zoals dr. G. en prof. Van O., op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen rondom de scopingsbijeenkomst en vervolgbijeenkomst, en de ontwikkelaars van de taperingstrip de gelegenheid gegeven om een onderzoeksvoorstel in te dienen dat kon worden besproken met de stakeholders tijdens de scopingsbijeenkomst.
Voorwaardelijke toelating van Spinraza tot het basispakket |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op eerdere schriftelijke vragen antwoordde u dat u tijdens het zomerreces meer inspanningen zou doen voor de voorwaardelijke toelating van het medicijn Spinraza tot het basispakket en dat de Kamer een voortgangsbrief zou ontvangen; hoe staat het hiermee?1
Met deze beantwoording informeer ik u over de voortgang van voorbereiding van het voorwaardelijke toelatingstraject van Spinraza. Ik zal separaat ook nog een brief aan de Tweede Kamer sturen met onderstaande update.
Als de eerste behandeling uiterlijk in januari 2020 begint, wanneer start dan uiterlijk de laatste patiënt met de behandeling?
Het Zorginstituut heeft mij geadviseerd over de voorwaardelijke toelating van Spinraza. Zoals eerder gesteld zijn de inspanningen van alle partijen erop gericht om 1 januari 2020 voor de eerste patiënten de behandeling op te kunnen starten. Dat geldt enerzijds voor Biogen, behandelcentrum en patiëntenorganisatie als het gaat om het opzetten, opstarten, uitvoeren van de behandelingen en het onderzoek en anderzijds voor VWS en het Zorginstituut als het gaat om de tijdige besluitvorming over de voorwaardelijke toelating van Spinraza.
Uit het advies van het Zorginstituut blijkt dat op basis van input van de partijen rekening wordt gehouden met een inclusieperiode van twee jaar. Het UMC Utrecht heeft aangegeven dat zij zich afgelopen periode inclusief de zomer zeer heeft ingespannen om de zorglogistiek met betrekking tot de extra patiëntenstroom op orde te krijgen. Het is van belang dat het logistieke proces zorgvuldig wordt uitgedacht zodat de zorgkwaliteit van andere patiëntengroepen niet ten koste gaat van de grote toestroom aan patiënten.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is als de start van de behandeling wordt vertraagd of uitgesteld door onderhandelingen tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de kosten?
Ik vind het van belang dat de behandeling van deze patiënten zo snel mogelijk start. Hiervoor is het noodzakelijk om ook de financiële zaken goed te regelen. Partijen (Biogen, UMC Utrecht, en de patiëntenorganisatie) werken op dit moment aan de uitwerking van het convenant dat zich momenteel in de afrondende fase bevindt en medio november zal worden voltooid. De afspraken die daar in gemaakt worden zullen dan nog wel moeten landen in inkoopcontracten met zorgverzekeraars. Voor het zorg inkooptraject met zorgverzekeraars worden echter geen belemmeringen voorzien, omdat de financiële middelen t.b.v. voorwaardelijke toelatingstrajecten zoals te doen gebruikelijk aanvullend aan het MSZ-kader worden toegevoegd. Daarnaast maak ik nog financiële afspraken met Biogen over de geneesmiddelkosten voor de gehele onderzoeksperiode.
Bent u bereid om hardere deadlines te stellen zodat patiënten eerder kunnen beginnen? Zo ja, wanneer zal uiterlijk de laatste patiënt beginnen met de behandeling? Zo nee, waarom niet?
Hierboven heb ik aangegeven dat genoemde partijen gezamenlijk inzetten op het stapsgewijs starten van de behandelingen, waarbij ik heb aangegeven dat de inspanningen van partijen erop zijn gericht om 1 januari 2020 behandelingen voor de eerste patiënten op te kunnen starten. Zo snel als mogelijk zullen ook de andere patiënten worden geïncludeerd binnen de behandelcapaciteit van het UMC Utrecht.
Wat is uw boodschap aan patiënten met spinale musculaire atrofie (SMA) en hun naasten die maanden in onzekerheid zitten over de start van de behandeling terwijl het lichaam langzamerhand achteruit gaat?
Ik begrijp dat het uitermate zwaar is voor patiënten om in deze onzekerheid te zitten. Daarom span ik mij samen met de partijen tot het uiterste in om behandeling vanaf de start van de voorwaardelijke toelating zo spoedig mogelijk voor alle patiënten beschikbaar te maken. Zodra het convenant is afgerond en Spinraza als definitieve kandidaat wordt aangedragen voor Voorwaardelijke Toelating zal ik u conform de standaardprocedure nader informeren.