Mensen die hun woning moeten verlaten respectievelijk kwijtraken als ze hun zorgindicatie verliezen of worden opgenomen in een GGZ-instelling |
|
Eppo Bruins (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Onderschrijft u de zorgen van maatschappelijke organisaties zoals Valente, Leger des Heils en Aedes over de dreigende dakloosheid voor een groep mensen die hun zorgindicatie verliest, wanneer er sprake is van een koppeling tussen huisvesting en zorg? Hoe vaak komt dit voor dan wel hoe groot is deze groep mensen?
In een welvarend land als Nederland is het onacceptabel dat er zoveel mensen dak- en thuisloos zijn. Een passende woonplek met begeleiding vormt de sleutel tot het voorkomen én oplossen van dak- en thuisloosheid. Er zijn mij geen cijfers bekend over het aantal mensen dat dak- en of thuisloos wordt vanwege het aflopen van een zorgindicatie. Ook Valente, het Leger des Heils en Aedes hebben aangegeven niet over deze gegevens te beschikken. Wel geven zij aan dat zij situaties tegenkomen waarin onvoldoende hulpverlening beschikbaar is voor huurders met een ondersteuningsbehoefte.
Het betreft onder meer gevallen waar zorgorganisaties als intermediair verhuurder woonruimte van woningcorporaties via een «omklapconstructie» aan mensen met een tijdelijke zorgindicatie verhuren. In deze constructie kan het tijdelijk woonzorgcontract omgezet worden in een regulier huurcontract als de huurder geen zorg meer behoeft. Het voordeel hiervan is dat het risico op overlast of huurachterstanden door de begeleiding vanuit de zorgorganisatie wordt verkleind. Op deze manier kunnen dak- en thuisloze mensen sneller geholpen worden aan een woonplek met passende begeleiding en kunnen ze op die plek blijven wonen als begeleiding niet meer nodig is.
In het geval dat een bewoner nog wel zorg nodig heeft kan het voorkomen dat een zorgindicatie niet tijdig verlengd wordt, bijvoorbeeld door vertraging in het aanvraagproces. De intermediair kan dan tijdelijk niet voldoen aan de eis van begeleiding die door woningcorporaties wordt gesteld aan een woonzorg-contract; het huurcontract wordt dan echter ook niet automatisch omgezet in een regulier huurcontract (omdat de huurder feitelijk nog begeleiding nodig heeft). Het is daarom van groot belang dat zorgindicaties tijdig worden verlengd als de cliënt nog behoefte heeft aan begeleiding.
Ook is het mogelijk dat zorgorganisaties als intermediair verhuurder optreden zonder dat sprake is van een «omklapconstructie». De huurder dient dan de woning te verlaten als hij of zij niet langer zorg en begeleiding nodig heeft van de zorgorganisatie die als intermediair verhuurder optreedt. Het is dan belangrijk dat gemeenten, woningbouwcorporaties en zorgorganisaties in samenwerking met de cliënt tijdig op zoek gaan naar vervolghuisvesting.
Daarnaast is in het geval van beschermd wonen of 24-uurszorg regelmatig sprake van een koppelbeding tussen wonen en zorg, waarbij contractueel is vastgelegd dat de cliënt alleen in de woning mag verblijven als hij of zij zorg afneemt bij een bepaalde aanbieder. Ook in dergelijke situaties is het wenselijk dat betrokken partijen samenwerken om zorg te dragen voor passende huisvesting nadat een zorgindicatie is verlopen en geen zorg meer nodig is.
Daarom is het van groot belang dat gemeenten, woningbouwcorporaties en zorgorganisaties prestatieafspraken maken over woningen die beschikbaar zijn voor de bovenstaande doelgroepen, zodat voorkomen kan worden dat deze mensen dak- of thuisloos raken.
Is het waar dat onvoldoende begeleiding hiervan een belangrijke oorzaak is, waarbij er gekort wordt in duur, aantal uren en/of tarieven van de begeleiding? Klopt het dat gemiddeld over het land sinds de invoering van de Wmo het aantal uren zorg is gedaald met 50%, van gemiddeld 4–8 uur per week (vaak ook hoger) tot 2–4 uur per week (met in sommige regio’s zelfs 15 of 20 minuten per week)? Vindt u deze begeleiding voldoende?
Het is van groot belang dat gemeenten met zorgaanbieders en woningbouwcorporaties afspraken maken over beschikbaarheid van passende huisvesting in het geval dat cliënten met een ondersteuningsbehoefte (moeten) uitstromen uit een woonvoorziening. Ik onderstreep daarbij het belang van voldoende begeleiding in de aanpak van dak- en thuisloosheid. Daarbij is het belangrijk dat de begeleiding passend is voor de betreffende cliënt en beschikbaar blijft zolang de cliënt daarop is aangewezen.
Op centraal niveau bestaat geen inzicht in de omvang van de begeleiding die gemeenten op basis van de Wmo 2015 verstrekken. Het ontbreken van deze informatie op centraal niveau houdt direct verband met het decentraliseren van de uitvoering van de Wmo 2015.
Ik doe geen uitspraken over het aantal uren begeleiding dat gemiddeld genomen voldoende is. Immers, begeleiding op basis van de Wmo 2015 moet maatwerk zijn op basis van de individuele situatie van een cliënt.
Leiden kortlopende Wmo-beschikkingen voor begeleiding (voor 3–6 maanden) tot problemen voor de huurder en de intermediaire verhuurder (vaak een opvang- of beschermd wonen organisatie), omdat begeleiding een voorwaarde is van de woningcorporatie om de woning ter beschikking te stellen aan doelgroepen in opvang en beschermd wonen? Wat kunt u doen om ervoor te zorgen dat er duurzame afspraken worden gemaakt over zorg/begeleiding wanneer een woningcorporatie een woning ter beschikking stelt?
Spreekt u hierover met gemeenten? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken en wat kunt u doen om gemeenten hierin tegemoet te komen?
Heeft de problematiek van (dreigende) dakloosheid voor mensen die hun zorgindicatie verliezen een plek binnen uw brede aanpak om dakloosheid tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u zich voorstellen dat de taskforce wonen en zorg zich niet alleen richt op ouderen, maar ook op deze doelgroep? Welke acties heeft de Taskforce Wonen en Zorg ingezet voor deze doelgroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Taskforce Wonen en Zorg is opgericht door Actiz, Aedes, VNG en de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De ambitie van de Taskforce is dat in elke gemeente een woonzorganalyse, een woonzorgvisie en prestatieafspraken worden gemaakt. De focus van de Taskforce is daarbij op ouderen gericht, maar de Taskforce adviseert gemeenten met hun partners ook andere doelgroepen, waaronder daklozen of de uitstroom uit de maatschappelijke opvang, mee te nemen in hun woonzorganalyse en -visie. Wanneer gemeenten behoefte hebben aan specifieke ondersteuning bij het maken van of uitvoering geven aan prestatieafspraken of meerpartijensamenwerking inzake de woonzorgopgave voor mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang, beschermd wonen of de ggz, dan kunnen zij vanaf het voorjaar een beroep doen op ondersteuning vanuit het Expertteam Wonen en Zorg MO, BW en GGZ. Tevens kunnen gemeenten een beroep doen op de kennis en ervaring van de eerdergenoemde boegbeelden bij het vinden van creatieve oplossingen voor knelpunten die liggen op het snijvlak van wonen en zorg.
Is het waar dat gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders gezamenlijk afspraken moeten maken over wonen en begeleiding voor mensen die uitstromen uit opvang en beschermd wonen? Wie houdt er toezicht op dat deze afspraken ook daadwerkelijk gemaakt worden? Wat zijn de redenen als deze afspraken niet gemaakt worden of ontoereikend zijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van een passende woonplek en eventuele begeleiding als mensen uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd wonen. Er zijn geen landelijke regels of bepalingen waarin verplichtingen en termijnen zijn vastgelegd.
In algemene zin geldt dat het aan de gemeenteraad is om lokaal te toetsen of het College van burgemeesters en wethouders op een goede manier invulling geeft aan de wettelijke taken en verantwoordelijkheden die de gemeente heeft op grond van de Wmo 2015. Daarbij is het College van burgemeesters en wethouders verplicht een toezichthouder te benoemen2. Tevens hebben de meeste gemeenten een speciaal meldpunt waar mensen met klachten terecht kunnen. Dit is per gemeente anders georganiseerd.
Ten aanzien van de huisvesting van deze doelgroepen geldt dat gemeenten primair verantwoordelijk zijn voor het woonbeleid. Van hen wordt verwacht dat zij de lokale woonzorgopgave meenemen in hun lokale woonbeleid, vaak vastgelegd in een woon(zorg)visie. Op basis van de Woningwet zijn woningcorporaties vervolgens verplicht om naar redelijkheid bij te dragen aan de uitvoering van het woonbeleid. Indien de corporatie, gemeente en huurdersorganisaties het niet eens kunnen worden over wat een redelijke bijdrage is, en om die reden het totaal aan prestatieafspraken niet willen ondertekenen, staat voor hen de weg naar geschilbeslechting open bij de adviescommissie geschilbeslechting prestatieafspraken.
Wie neemt iemand bij de hand als een verhuizing noodzakelijk is? Wie is voor de persoon in kwestie en voor familie het eerste aanspreekpunt?
Het is aan gemeenten om een centraal aanspreekpunt aan te wijzen als sprake is van een noodzakelijke verhuizing van cliënten met een ondersteuningsbehoefte. Omdat gemeenten in belangrijke mate beleidsvrijheid hebben in de toegang tot ondersteuning andere (inrichtings)keuzes te maken, is dit niet landelijk voorgeschreven of georganiseerd. In de meeste gemeenten fungeert het (sociale) wijkteam als eerste aanspreekpunt voor zorg-, ondersteunings- en activeringsvragen.
Deelt u de mening dat een zorgorganisatie nooit iemand kan laten uitstromen als er geen andere huisvesting beschikbaar is? Hoe wordt voorkomen dat mensen tussen wal en schip vallen en dakloos worden?
Ik vind het zeer van belang dat lokaal passende afspraken gemaakt worden over beschikbaarheid van huisvesting bij uitstroom na verblijf in een zorginstelling.
De VNG, MIND, de Nederlandse ggz (voorheen: ggz Nederland), en ZN hebben in 2018 een «Werkwijzer medisch noodzakelijk verblijf» opgesteld. In deze werkwijzer is beschreven over hoe een «warme overdracht» naar vervolgvoorzieningen in het gemeentelijk domein en de ambulante zorg kan worden georganiseerd voor cliënten die uitstromen uit medisch noodzakelijk verblijf (Zvw-domein) in een ggz-instelling. Deze werkwijzer is als bijlage bij de brief van 4 oktober 20183 aan uw Kamer aangeboden. In het bestuurlijke akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken dat de werkwijzer leidend is voor de partijen en dat die elkaar aanspreken als niet gehandeld wordt op basis van deze werkwijzer.
Deelt u het standpunt dat de «kostendelersnorm» problemen geeft bij opvang door familie en dat deze voor specifieke doelgroepen herzien zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf aan uw Kamer liet weten in de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant en op de handreiking maatwerk van Divosa, hebben gemeenten de bevoegdheid om de kostendelersnorm tijdelijk op te schorten4. Wat onder «tijdelijk» wordt verstaan, moet per persoon worden bepaald. Indien nodig – in gevallen waar iemand anders op straat belandt of uitgeschreven dreigt te worden uit de BRP – kunnen gemeenten herhaaldelijk een beoordeling doen om opnieuw de tijdelijkheid vast te stellen. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte en het kabinet stimuleert dat gemeenten voor inwoners in kwetsbare posities van die ruimte gebruikmaken. De uitkomsten van het onderzoek van Significant waren voor de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding om te verkennen of het mogelijk is de kostendelersnorm anders vorm te geven met inachtneming van de huidige financiële kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van meerdere bijstandsuitkeringen op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen zijn, omdat woonkosten gedeeld kunnen worden. Daarbij wordt gedacht aan een situatie, waarbij voor de hoofdbewoner betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is. Uw Kamer wordt begin 2021 over deze uitkomsten geïnformeerd.
Wat vindt u ervan als vanwege een opname in een GGZ-kliniek en een huurachterstand de huur opgezegd wordt door een woningcorporatie? (RTV Utrecht, 22 oktober 2020) Waar kan iemand terecht als de behandeling is afgerond, er lange wachtlijsten zijn voor een huurwoning en de daklozenopvang overvol is?
Voordat het zover komt dat een woningcorporatie besluit de huur op te zeggen wegens huurachterstand vind ik het van belang dat de gemeente in een vroeg stadium van de oplopende huurachterstanden op de hoogte wordt gesteld, zodat met alle betrokkenen gezocht kan worden naar een passende oplossing. Met de gewijzigde Wet gemeentelijke schuldhulpverlening die per 1 januari jl. in werking is getreden, moeten verhuurders een signaal afgeven aan de gemeente als hun eigen inspanningen de betalingsachterstanden niet oplossen, waarna de gemeente deze persoon uitnodigt voor een gesprek over schuldhulp.
In deze betreffende casus heb ik van de gemeente en woningcorporatie begrepen dat het besluit tot het opzeggen van de huur niet genomen is vanwege de opname van de huurder in een ggz-kliniek. Eind 2019 is een vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming door de rechter uitgesproken op basis van een huurachterstand. Ook heb ik begrepen dat de huurder overlast veroorzaakte, buren zich agressief bejegend voelden en de huurder niet openstond voor aangeboden hulpverlening. De woningcorporatie liet mij desgevraagd weten het vonnis in eerste instantie niet ten uitvoer te hebben gebracht in de hoop dat de overlast zou stoppen, met het vonnis als stok achter de deur. Uiteindelijk is wegens aanhoudende overlast en zorgmijding besloten het vonnis toch ten uitvoer te brengen. Ik heb begrepen dat inmiddels in overleg met onder andere de betreffende woningcorporatie en gemeente een nieuwe tijdelijke woonplek voor de betrokkene is gevonden.
De gemeente is primair verantwoordelijk voor het regelen van een passende opvang voor mensen die uit de ggz-instelling worden ontslagen, omdat voor de behandeling het verblijf niet langer noodzakelijk is. Echter, als de juiste vervolgvoorzieningen nog niet zijn geregeld en het ontslag uit de instelling om die reden medisch gezien toch niet verantwoord is, mag het verblijf in de ggz-instelling eventueel vrijwillig worden voortgezet (dit is in 2017 zo geduid door het Zorginstituut, zie Kamerstukken II 2016–2017, 25 424, nr. 345). Dergelijk verblijf in een ggz-instelling wordt «verblijf met rechtvaardigingsgrond» genoemd. Voorwaarde hierbij is wel dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar – in overleg met de gemeente en de cliënt – redelijkerwijs al het mogelijke hebben gedaan om een dergelijke situatie te voorkomen. Dit omdat de cliënt zo niet de meest passende zorg krijgt en een plek in een ggz-instelling bezet houdt, alleen omdat de vervolgvoorzieningen nog niet op orde zijn. De Nederlandse ggz, MIND, de VNG en ZN hebben daarom de reeds in antwoord 9 benoemde werkwijzer opgesteld, waarin staat beschreven welke maatregelen zorgaanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars moeten nemen om voor een tijdige «warme overdracht» na ontslag uit een ggz-instelling te zorgen.
Bent u bereid artikel 13, lid1a, Participatiewet, waarin staat dat wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen geen recht op algemene bijstand heeft, aan te passen in die zin dat dit artikel alleen geldt voor gedetineerden en niet voor het verlenen van algemene bijstand aan GGZ-patiënten die gedwongen in de GGZ worden opgenomen?
In de Participatiewet is geregeld dat een persoon van wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Voor de personen die rechtens hun vrijheid is ontnomen, omdat zij op grond verplicht in een ggz-instelling zijn opgenomen, is een specifieke regeling in de Participatiewet5 opgenomen. Zij hebben weliswaar geen recht op algemene bijstand, maar uitdrukkelijk wel op individuele bijzondere bijstand. De gemeente mag de bijstandsuitkering bij een verplichte opname dus niet zonder meer beëindigen, maar moet de algemene bijstand desgevraagd omzetten naar een vorm van individuele bijzondere bijstand. De beoordeling van de uiteenlopende situaties van de doelgroep met de daaruit voortvloeiende verschillen in noodzakelijke bestaanskosten is afhankelijk van een combinatie van factoren die van geval tot geval moeten worden gewogen. Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid om de bijstand adequaat af te stemmen op de individuele situatie waar het bijvoorbeeld de kosten van doorlopende vaste (huur)lasten, persoonlijke uitgaven, of de ziektekostenpremie betreft. Het ontstaan van een huurschuld en woninguitzetting kan op deze manier worden voorkomen. Individueel maatwerk hierbij is noodzakelijk, omdat immers de centrale normensystematiek van de algemene bijstand zich niet leent voor een passende financiële ondersteuning in dit soort specifieke situaties. Gelet op het bovenstaande heeft een op de individuele situatie toegespitste benadering met individuele bijzondere bijstand de voorkeur boven het verstrekken van de wettelijke algemene bijstandsnorm.
Per 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking getreden. Een belangrijk uitgangspunt van de Wvggz is het wederkerigheidsbeginsel, hetgeen inhoudt dat tegenover de legitimatie om een inbreuk op iemands fundamentele vrijheid te plegen een inspanningsverplichting staat om kwalitatief goede zorg te bieden. Tijdens en na de beëindiging van verplichte zorg zal daarom aandacht besteed moeten worden aan voorzieningen als huisvesting en andere essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven.
De Wvggz regelt dat bij het opstellen van het zorgplan en bij de (tijdelijke) beëindiging van verplichte zorg de gemeente moet worden betrokken indien blijkt dat essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene ontbreken. Zo kan overleg gevoerd worden over de consequenties van het (tijdelijk) stopzetten van de algemene bijstandsuitkering en over het soepel laten verlopen van de aanvraagprocedure voor bijzondere bijstand. De gemeente dient in dit kader maatwerk te leveren met betrekking tot onder meer de eventuele toekenning, de duur en de hoogte van de uitkering. Bij de (tijdelijke) beëindiging van de verplichte opname kan de gemeente de betrokkene helpen met bijvoorbeeld het aanvragen van de algemene bijstandsuitkering, het vinden van huisvesting of andere hulpverlening binnen het sociaal domein.
Is het u bekend dat de wettelijke mogelijkheid in artikel 13, lid 3, Participatiewet, om gedurende de gedwongen opname bijzondere bijstand voor de vaste lasten uit te keren aan gedwongen opgenomen ggz-patiënten, door de 355 gemeenten overwegend niet of niet systematisch wordt benut, in de uitvoering ook zeer omslachtig is en frequent tot dakloosheid leidt voor mensen die gedwongen in de GGZ opgenomen zijn geweest? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals is toegezegd aan de Tweede Kamer bij brief met kenmerk 29 817, nr. 146, is het bovenstaande in het Gemeentenieuws SZW 2018-46 onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Ik heb de noodzaak van overleg tussen de GGZ-instelling en de desbetreffende gemeente onder de aandacht gebracht bij de ketenpartijen die betrokken zijn bij het Ketenprogramma implementatie Wvggz. Verder is bij de Begrotingsbehandeling SZW 2021 de motie Peters c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 46) ingediend die de regering verzoekt om een plan te maken dat ervoor zorgt dat deze groep (ex-ggz bewoners) bij terugkeer naar de maatschappij verzekerd is van een inkomen en een woning. Bij het vervolg op het maatwerktraject Participatiewet van Divosa (zie het antwoord op vraag 10) wordt het belang van de aansluiting ggz-instelling en gemeenten opgepakt en nogmaals bij gemeenten en ggz-instellingen onder de aandacht gebracht. Dit geldt ook voor het door gemeenten te leveren maatwerk om waar nodig algemene bijstand om te zetten naar een vorm van individuele bijzondere bijstand.
Hebt u kennis genomen van het rapport van Andersson Elffers Felix (AEF) waarin het volgende wordt bepleit: «Oplossing: neem als gemeente het voortouw om een «waakvlamfunctie» in te richten. Stem met woningcorporaties en zorg- en welzijnsorganisaties af hoe deze waakvlam eruitziet en wie daarin welke rol heeft. Leer daarin ook van ervaringen van andere gemeenten». Gaat u deze aanbeveling overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Risico’s op dak- en thuisloosheid dienen tijdig gesignaleerd en opgepakt te worden. Het kabinet zet op verschillende manieren in op het stimuleren van vroegsignalering.
Ik zet met het plan «Een (t)huis, een toekomst» in op preventie en vroegsignalering. Een speciaal ingerichte Preventie Alliantie ondersteunt gemeenten bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid om zo te komen tot een goede ondersteuningsstructuur waardoor tijdige signalering van problemen bij kwetsbare inwoners mogelijk is. Zo ontwikkelen zij onder andere een zelfscan die gemeenten kunnen gebruiken om hun beleid op het gebied van preventie onder de loep te nemen en verschillende materialen zoals handreikingen en infographics die gemeenten kunnen helpen bij het versterken van het beleid op het gebied van preventie en vroegsignalering.
Daarnaast krijgen gemeenten door de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) per 1 januari jl. de mogelijkheid om gegevens van burgers met betalingsachterstanden in een vroeg stadium uit te wisselen met woningcorporaties, energie- en drinkwaterbedrijven en zorgverzekeraars. Op ieder signaal dat gemeenten ontvangen, moet een aanbod voor een intakegesprek volgen. Gemeenten kunnen hierdoor schulden in een vroeg stadium signaleren en schuldhulpverlening aanbieden, waardoor verergering van de schuldenproblematiek kan worden voorkomen.
Sneltesten |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel sneltesten hebben we op voorraad? Kunt u deze uitsplitsen op basis van fabrikant en type?
Op dit moment zijn antigeen(snel)testen van 5 fabrikanten gevalideerd en door het OMT beoordeeld als betrouwbaar en vergelijkbaar presterend bij gebruik bij mensen met klachten. Het gaat om antigeentesten van Abbott, BD, Mediphos, Quidel en Roche1. VWS heeft nu van alle typen antigeen(snel)testen die zijn gevalideerd bestellingen geplaatst. Daarnaast is er net een aanbesteding afgerond en deze testen van andere fabrikanten worden op dit moment gevalideerd. Eind november had het LCH 6,8 mln antigeen(snel)testen op voorraad.
Wat zijn de prognoses voor de komende maanden voor het sneltestinkoopbeleid?
In de stand van zakenbrief van 17 november en 8 december heb ik beschreven op welke manier ik verder uitwerking wil geven aan de teststrategie. Ik werk toe naar een totale capaciteit van 10 miljoen testen per maand. Ik heb aan Dienst Testen i.o. gevraagd om de inkoop van antigeentesten zodanig op te hogen dat dit past bij deze teststrategie.
Wat is de schatting van het aantal particuliere sneltests?
Er zijn commerciële teststraten en bedrijven die eigen testfaciliteiten hebben ingericht. De aantallen antigeen(snel)testen die daar worden afgenomen zijn mij niet bekend.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor 19 november aanstaande?
Vanwege de benodigde afstemming was het niet mogelijk om deze vragen voor 19 november te beantwoorden.
Het bericht ‘SARS-CoV-2 mink-associated variant strain – Denmark’ |
|
Hayke Veldman (VVD), Tjeerd de Groot (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «SARS-CoV-2 mink-associated variant strain – Denmark»?1
Ja.
Hoe heeft Nederland op deze ontwikkeling gereageerd? In hoeverre worden deze ontwikkelingen gevolgd en wat voor stappen denkt Nederland te gaan nemen?
Op basis van deze informatie is door het RIVM contact opgenomen met de Deense onderzoekers en is in samenwerking met een WHO expertgroep gesproken met de Deense collega’s om hun bevindingen te duiden. Vervolgens zijn de resultaten van deze beraadslaging in het OMT-Z meegenomen en in een advies aan de ministeries van VWS en LNV medegedeeld. In de brief van de Minister van LNV en mij (Kamerstuk 28 286, nr. 1132) is dit nader toegelicht evenals welke vervolgstappen wij ondernemen. De ontwikkelingen worden verder op de voet gevolgd door het RIVM.
Wat heeft Nederland gedaan met het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) van 6 november aan alle landen om, waar mogelijk, SARS-CoV-2 virussen te sequensen en de data daarvan via een internationaal platform met andere landen te delen?
Sequencen van het virus gebeurt al in Nederland, zowel bij virusstammen gevonden bij mensen als bij nertsen. Nederland deelt de resultaten van de in NL voorkomende sequenties al via de daarvoor bestemde platforms.
Heeft Nederland de capaciteit om deze SARS-CoV-2 virussen te sequensen en hoe ziet dat er in de praktijk uit?
Ja, Nederland heeft die capaciteit en deze wordt ook ingezet. Er zijn verschillende onderzoekscentra zoals het Erasmus MC en het Wageningen University Bioveterinary Research laboratorium waar men kan sequencen. Voor de praktijk van sequencing verwijs ik u naar algemene informatie over sequencing zoals in een artikel van het NTVG https://www.ntvg.nl/artikelen/whole-exome-sequencing-de-dagelijkse-praktijk.
Verwacht u verdere SARS-CoV-2 mutaties en hoe is Nederland voorbereid om deze tijdig te identificeren?
Het ontstaan van mutaties in RNA-virussen is een natuurlijk fenomeen. Het SARS-CoV-2-virus verandert bij mensen, maar ook bij vermeerdering in nertsen. In het laatste geval betreft het een adaptatie aan de gastheer. Sequencing is de methodiek om mutaties te herkennen. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Het bericht dat oud-medewerkers van het Slotervaartziekenhuis in hun nieuwe functie geen toegang meer hebben tot de dossiers van hun patiënten. |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het onderhands meegestuurde bericht dat oud-medewerkers van het failliete Slotervaartziekenhuis, die inmiddels op een andere plek weer aan het werk zijn, niet meer bij hun eigen (elektronische) dossiers kunnen?1
Op grond van de Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst geldt voor medische dossiers een wettelijke bewaartermijn van twintig jaar. Gedurende deze periode moeten patiënten hun dossiers kunnen opvragen, inzien en verzoeken tot vernietiging kunnen indienen. De medische dossiers van patiënten die onder behandeling waren bij MC Slotervaart ten tijde van het faillissement en waarvan de behandeling is vervolgd bij een ander ziekenhuis, zijn destijds overgedragen aan de nieuwe behandelaar, voor zover relevant voor de voortzetting van de behandeling. Daarnaast waren er dossiers van patiënten die eerder bij MC Slotervaart onder behandeling waren, maar van wie de behandeling ten tijde van het faillissement al was beëindigd. Na het faillissement hebben de curatoren van MC Slotervaart ervoor gezorgd dat patiënten of hun (nieuwe) zorgverleners toegang konden krijgen tot deze dossiers. Dit was een tijdelijke voorziening, waarbij tegelijkertijd gewerkt is aan een duurzame oplossing voor het bewaren en beheren van deze dossiers. UMC Utrecht is bereid gevonden om per 20 april 2020 de bewaar- en beheerplicht van de dossiers over te nemen. Sinds die datum kunnen zorgverleners (in het kader van de behandeling en met toestemming van de patiënt) medische gegevens opvragen bij het MC Slotervaart-loket van het UMC Utrecht, zoals zij dat ook gewend zijn bij andere ziekenhuizen.
Zorgverleners zijn langs verschillende wegen geïnformeerd over de overdracht van de medische dossiers van MC Slotervaart aan UMC Utrecht. Er is regelmatig gecommuniceerd met de functionarissen gegevensbescherming van de omliggende ziekenhuizen over de vormgeving van de definitieve oplossing en het komen te vervallen van de tijdelijke voorziening. Hierover is ook via diverse andere media gecommuniceerd, waaronder een e-mail (via de NVZ) aan alle Nederlandse ziekenhuizen, met het nadrukkelijke verzoek deze informatie te delen met de zorgprofessionals binnen hun organisatie, een publicatie in Medisch Contact, communicatie via de websites van MC Slotervaart en UMC
Utrecht, een nieuwsbrief van de Federatie Medisch Specialisten en een persbericht. Ook uw Kamer is geïnformeerd door mijn ambtsvoorganger, per brief van 9 maart 2020.2
Is het waar dat patiënten in eerste instantie een brief van de curator ontvingen, waarmee zij rechtstreeks bij hun oude hulpverlener konden terugkomen en dus geen nieuwe verwijzing van de huisarts hoefden te hebben? Zo ja, zou het dan niet logisch zijn als die oud-hulpverlener toegang heeft tot de dossiers van betreffende patiënten?
In december 2018 zijn alle patiënten van MC Slotervaart per brief geïnformeerd bij welke zorginstelling de voorheen door MC Slotervaart verleende zorg kon worden voortgezet. In totaal zijn ongeveer 73.000 brieven verzonden. Afgesproken is dat deze brief door de zorgverzekeraars en de zorginstellingen zou worden beschouwd als verwijsbrief; dit was ook als zodanig in de brief vermeld. Hulpverleners hebben toegang tot medische dossiers via het MC Slotervaartloket van UMC Utrecht, zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat oud-medewerkers in eerste instantie een inlogmogelijkheid ontvingen voor het oude Elektronisch Patiëntendossier (EPD) van Slotervaart en zij dus de zorg konden voortzetten, maar dat deze inlogmogelijkheid in april van dit jaar is gestopt toen het beheer van het Slotervaart EPD overging naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU)? Zo ja, wat is de reden voor het stopzetten hiervan?
Dat is correct. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat deze professionals bij het UMCU de eigen statusvoering en documenten kunnen opvragen maar vervolgens een bestand van soms wel 500 pagina’s krijgen met daarin alle gegevens van een patiënt, aangezien het UMCU geen onderscheid kan maken?
UMC Utrecht heeft mij desgevraagd laten weten dit onderscheid wel degelijk te maken, en de aanvraagformulieren hier ook op te hebben ingericht. UMC Utrecht geeft aan slechts dat gedeelte van het medisch dossier uit te leveren dat ziet op het specialisme dat de zorgverlener aanvraagt voor de periode die in dat kader relevant is. Alleen in het uitzonderlijke geval dat er door of namens de zorgverlener wordt gevraagd om het uitleveren van alle medische gegevens van de patiënt en de toestemming van de patiënt hier ook bij aansluit, wordt het gehele dossier uitgeleverd.
Het is mogelijk dat de zorgverlener uiteindelijk minder gegevens nodig blijkt te hebben dan uitgeleverd, dat is ter beoordeling aan de zorgverlener. Mocht een zorgverlener echter structureel (veel) te veel gegevens ontvangen, dan kan deze hierover het beste overleggen met UMC Utrecht.
Vindt u het begrijpelijk dat de professionals er daarom voor kiezen contact op te nemen met een huisarts om de laatste brieven op te vragen die de professionals zelf aan hen geschreven hebben? Zo ja, vindt u dit een wenselijke gang van zaken? Zo nee, ziet u hiervoor een oplossing, zoals bijvoorbeeld het kunnen behouden van de inloggegevens van het Slotervaartdossier?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heeft UMC Utrecht mij laten weten slechts dat gedeelte van het medisch dossier uit te leveren dat ziet op het specialisme dat de zorgverlener aanvraagt voor de periode die in dat kader relevant is. UMC Utrecht geeft bovendien aan dat de laatste brieven die zorgverleners aan de huisarts hebben geschreven eveneens bij UMC Utrecht kunnen worden opgevraagd, al dan niet in combinatie met het genoemde gedeelte van het medische dossier.
Het behouden van de inloggegevens van dossiers bij MC Slotervaart is geen mogelijkheid, aangezien deze dossiers zijn overgedragen aan UMC Utrecht.
Het lopende onderzoek naar knikkebolziekte in Oost-Afrika |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de stand van zaken in het onderzoek naar de oorzaak, verloop en omvang van de knikkebolziekte in Oost-Afrika, uitgevoerd in Zuid-Soedan met financiële steun uit Nederland?1
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen dat het onderzoek naar de knikkebolziekte bemoeilijkt is door onveilige situaties en zelfs uitbraken van geweld in Zuid-Soedan, waardoor het onderzoek tijdelijk moest worden stilgelegd? Zo ja, heeft u begrip voor het feit dat de onrust in Zuid-Soedan de afgelopen jaren heeft gezorgd voor vertraging van het onderzoek en er sprake was van overmacht?
De onrustige situatie in Zuid-Soedan is reden geweest waarom het onderzoek reeds twee keer is verlengd, in september 2017 en april 2019. Het onderzoeksteam concludeerde in haar jaarverslag van 2019 dat het programma zelf niet is getroffen door onveilige situaties. In augustus 2020 is het programma evenwel opnieuw verlengd tot en met 31 juli 2021 vanwege nieuwe vertragingen ten gevolge van de COVID-19 pandemie.
Heeft u tevens begrip voor het feit dat om de ziekte goed in kaart te brengen, te kunnen bestrijden en voorkomen, het lopende onderzoek afgerond moet kunnen worden door de komende twee jaar getroffen kinderen te volgen vanwege het verloop van het ziektebeeld en de verdere verspreiding in Oost-Afrika?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om het lopende onderzoek af te ronden. Ik heb daartoe op verzoek van de onderzoekers in augustus reeds een derde verlenging toegekend tot juli 2021. Ik ga er vanuit dat het onderzoek op deze manier kan worden afgerond.
Deelt u de mening dat deze zeer ernstige kinderziekte onderzoek behoeft, dat deze urgentie niet is afgenomen sinds de uitbraak van de COVID-19-pandemie en het belang van onderzoek naar onverklaarbare ziekten zelfs is toegenomen in het licht van de immense repercussies van gezondheidscrises? Zo ja, bent u bereid de afronding van het onderzoek financieel te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou u deze Kamervragen kunnen beantwoorden voor de voortzetting van de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Zorgverzekeraars CZ en VGZ verhogen hun premies voor 2021' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars CZ en VGZ verhogen hun premies voor 2021»?1
Ja, dat ben ik.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat twee van de vier grootste zorgverzekeraars in Nederland de premie voor de zorgverzekering voor volgend jaar hoger hebben vastgesteld dan de Prinsjesdag-prognose van het kabinet van 123 euro per maand?
Zorgverzekeraars gaan zelf over het vaststellen van hun premie, het kabinet maakt een inschatting hiervan. Onze raming op Prinsjesdag wijkt daarom vaker af van de daadwerkelijke premie. Het blijft voor zowel het kabinet als de zorgverzekeraars een inschatting – zo goed mogelijk, op basis van op dat moment beschikbare informatie.
Op Prinsjesdag gingen we uit van een stijging van 59 euro per jaar. Deze stijging is in lijn met de stijging van voorgaande jaren en komt voornamelijk door de loon- en prijsstijgingen in de zorg. Dit jaar wijkt de daadwerkelijke gemiddelde premie op jaarbasis 5 euro af van de geraamde premie in de begroting. Dat is nog geen halve euro per maand.
Uit de premieoverzichten van zorgverzekeraars blijkt dat zorgverzekeraars van iets hogere uitgaven uitgaan, en van iets lagere bedrijfskosten, en dat verzekeraars meer reserves inzetten dan geraamd.
Kunt u toelichten wat volgens u de redenen zijn van de verhoging van deze premies?
Zie antwoord vraag 2.
Als de premiestijging te wijten is aan het gevolg van een combinatie van hogere medicijnprijzen, stijgende lonen in de zorg en toenemende vergrijzing, kunt u dan toelichten welk aandeel ieder van deze oorzaken heeft en waarom de in Prinsjesdag-prognose van het kabinet deze feiten niet zijn meegewogen?
In de begroting is rekening gehouden met een premiestijging van € 59. De gemiddelde premiestijging komt uit op € 64. In de begroting is het grootste deel van de oorzaken van de premiestijging derhalve meegenomen.
De premiestijging in de begroting hangt voor € 29 samen met de uitgavenstijging en voor € 44 met de ontwikkeling in het saldo van het zorgverzekeringsfonds. In 2020 is de premie beperkt door het wegwerken van een overschot in het zorgverzekeringsfonds; in 2021 is er juist een opslag vanwege het wegwerken van een fondstekort dat is ontstaan door lagere inkomsten uit de inkomensafhankelijke bijdrage vanwege de lagere economische groei. Deze omslag leidt tot een premiestijging van 44 euro. Die is verwerkt in de rekenpremie en is dus ook meegenomen in de premiestelling door verzekeraars. De premiestijging wordt beperkt door reserve-afbouw (€6) en het rechttrekken van de 50/50-verhouding (€ 5). Zie hiervoor pagina 203–205 van de VWS-begroting 2021.
In de post uitgavenstijging van € 27 in de begroting is rekening gehouden met de loon- en prijsstijging (€ 35), een hogere volumegroei (met name hogere kosten demografie; € 17). Samen is dit € 52. De raming van de premiestijging wordt echter gedrukt door een geraamde toename van het aantal verzekerden (€ 17). Verder wordt de premiestijging gedrukt door de een iets hogere opbrengst eigen risico (€ 3) en de hogere rijksbijdrage kinderen (€ 5).
De gemiddelde premie blijkt in 2021 € 5 hoger uit te komen dan geraamd in de begroting van VWS. Uit de transparantieoverzichten van verzekeraars blijkt dat die € 5 het saldo is van +€ 6 vanwege hogere zorguitgaven, -€ 5 vanwege een grotere reserve-afbouw en +€ 4 vanwege overige kosten (kosten wanbetaling, bedrijfskosten, opslagen). VWS is niet bekend welke aannamen verzekeraars exact maken om te komen tot hun uitgavenraming.
Op welke manier worden mensen die deze premie(-verhoging) niet kunnen betalen tegemoet gekomen, nu gemeenten door onder meer de hogere kosten ten gevolge van het abonnementstarief, onvoldoende ruimte hebben om deze mensen te compenseren?
Huishoudens met lage en middeninkomens worden via de zorgtoeslag gecompenseerd voor te hoge zorgpremies. In het kader van de wet op de zorgtoeslag is bepaald welk deel van hun inkomen huishoudens zelf kunnen betalen. Als de gemiddelde zorgpremie plus het gemiddeld eigen risico hoger uitkomen dan deze normpremie, dan wordt het verschil gecompenseerd via de zorgtoeslag.
De hoogte van de zorgtoeslag wordt gebaseerd op de feitelijk door verzekeraars vastgestelde premies. De zorgtoeslag wordt dit jaar dan ook gebaseerd op een gemiddelde premie die € 5 hoger is dan waarmee gerekend is in de begroting en wordt daarmee ook hoger vastgesteld.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de verschillen tussen de zorgverzekeraars groter worden terwijl zij in feite hetzelfde aanbieden, namelijk een basisverzekering? Deelt u de mening dat er één basispolis zou moeten komen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het basispakket van de zorgverzekering gelijk is, maar dat betekent niet dat er geen verschillen tussen verzekeraars zijn. Verzekeraars kunnen zich op verschillende manieren van elkaar onderscheiden. Bijvoorbeeld door hun inkoopbeleid, oftewel de afspraken die zij maken met zorgaanbieders. Of door de service die zij bieden. Daardoor kunnen premies verschillen.
Als er slechts één basispolis is kunnen verzekeraars niet meer selectief inkopen om op kwaliteit te sturen. Zij kunnen zich alleen nog op prijs onderscheiden van elkaar. Ook kunnen verzekerden dan niet meer kiezen voor een polis die het best aansluit bij hun wensen.
Ik deel uw mening dat er één basispolis zou moeten komen dus niet. Wel vind ik het belangrijk dat het polisaanbod divers en onderscheidend is. Het afgelopen jaar is de diversiteit van het polisaanbod toegenomen2, dat vind ik een gewenste ontwikkeling. Het is daarbij wel van belang dat zorgverzekeraars verzekerden goed informeren over het polisaanbod en de daarbij horende verzekerde zorg.
Deelt u de mening dat de budgetpolis verboden zou moeten worden omdat mensen die een normale polis niet kunnen betalen, het risico lopen voor zeer hoge kosten komen te staan of onvoldoende zorg te krijgen wanneer zij dat nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Iedere verzekerde kan zelf kiezen voor een polis. Door de zorgtoeslag zijn de meeste polissen ook voor iedereen betaalbaar.
De premie voor een polis met selectieve contractering varieert in 2020 van € 101,95 tot € 115,95. De polis van € 101,95 is weliswaar de goedkoopste polis op de markt, maar er zijn diverse naturapolissen zonder selectieve contractering op de markt die goedkoper zijn dan de duurste polis met selectieve contractering.
In mijn brief van 13 oktober jl.3 heb ik u geïnformeerd over onderzoek dat is uitgevoerd naar polissen met beperkende voorwaarden / selectieve contractering, ook wel budgetpolissen genoemd. Uit dit onderzoek blijkt dat het overgrote deel van de verzekerden met een dergelijke polis tevreden is met hun polis. De reden om voor een dergelijke polis te kiezen is voornamelijk de premie en het verwachte lage zorggebruik. Verzekerden met een budgetpolis zijn gemiddeld relatief jong, hoogopgeleid en gezond.
Ook bij een polis met selectieve contractering geldt dat de zorgverzekeraar zorgplicht heeft. Dat betekent dat de zorgverzekeraar ook voor deze polis voldoende moet contracteren om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen. Wel kan het zo zijn dat een verzekerde met deze polis voor planbare zorg verder moet reizen voor een gecontracteerde zorgaanbieder. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft gekeken welk effect de selectieve contractering heeft op de reistijd van verzekerden voor planbare ziekenhuiszorg. Van de verzekerden met de onderzochte polissen kan 80% van de verzekerden bij volledige contractering binnen 10,6 minuten een ziekenhuis bereiken. Met selectieve contractering kan 80% van de verzekerden het dichtstbijzijnde ziekenhuis binnen 16,4 tot 18,1 minuten (afhankelijk van de polis) bereiken. Dit betekent dat voor het overgrote deel van de verzekerden met een polis met selectieve contractering er sprake is van een beperkte reistijd voor planbare zorg.
Ik zie daarom geen reden om over te gaan tot het verbieden van polissen met selectieve contractering. Verbieden is een zeer ingrijpende inbreuk op de vrijheid van zorgverzekeraars bij het aanbieden van hun polissen. Een aanzienlijke groep verzekerden kiest bewust voor deze polissen in ruil voor een lagere premie.
Zoals ik in mijn brief van 13 oktober jl. heb aangegeven vind ik het wel van belang dat op het moment dat deze verzekerden gebruik gaan maken van een niet-gecontracteerde zorgaanbieder, zij door deze zorgaanbieder en zorgverzekeraar goed geïnformeerd zijn over eventuele financiële gevolgen daarvan.
Wat is de stand van de reserves van de zorgverzekeraars? Kunt u een overzicht per verzekeraar geven van de hoogte van de reserves en welk deel wordt ingezet voor premiedemping?
Zorgverzekeraars hebben ultimo 2019 een macrosolvabiliteit van 9,7 mld. euro (solvabiliteitsratio 146%). Om de premiestijging 2021 te dempen hebben verzekeraars een macrobedrag van bijna 500 mln. euro ingezet vanuit de reserves. In tabel 1 vindt u een overzicht van de solvabiliteitspositie en de inzet van reserves voor de premie van 2021 (zowel per premiebetaler als in mln. euro) per verzekeraar.
Aanwezige solvabiliteit ultimo 2019
Vereiste solvabiliteit
ultimo 2019
Solvabiliteit ultimo 2019
Inzet pp premie 2021
Inzet in premie 2021 in mln.
ONVZ1
199
160
124%
4
1
DSW
337
258
130%
0
0
VGZ1
–
–
143%
– 45
– 148
ASR
144
100
144%
22
8
Menzis
1.299
898
145%
– 60
– 109
ZK2
2.699
1.849
146%
– 25
– 99
CZ
2.219
1.443
154%
– 33
– 99
Eno
95
61
155%
– 78
– 14
Z&Z
365
218
168%
– 40
– 16
Macro
146%
Gem: – 33
476
In hoeverre zijn alle contractonderhandelingen afgesloten en de polissen ingevuld, zodat het voor verzekerden duidelijk is wat zij voor hun premie kunnen verwachten?
De contractonderhandelingen verlopen in de meeste sectoren redelijk goed. Maar binnen de medisch specialistische zorg is dit niet het geval. Vanwege de COVID-19 crisis zijn de onderhandelingen moeizaam van de grond gekomen en op 12 november zijn er nog weinig contracten afgesloten. Ik begrijp dit, maar maak mij hier wel zorgen over. Ik heb hierover dan ook al diverse malen bestuurlijk overleg gehad. Ik heb de NZa gevraagd om het contracteerproces te monitoren, zij zullen begin december een peilmoment houden en mij daarover informeren. De NZa is ook in gesprek met zorgaanbieders en zorgverzekeraars over het proces.
Voor verzekerden is echter vooral van belang wat zorgverzekeraars over de vergoeding op hun website opnemen. Ongeacht of er een contract is, kan een verzekeraar richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed «alsof er een contract is». Zorgverzekeraars proberen hierin zoveel mogelijk uniformiteit aan te brengen of in ieder geval dezelfde begrippen te hanteren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling VWS?
Ja.
Het bericht ‘SEH-artsen waarschuwen: “Ernstig zieke patiënt komt op verkeerde spoedpost”' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «SEH-artsen waarschuwen: «Ernstig zieke patiënt komt op verkeerde spoedpost»»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het artikel beschrijft dat SEH-artsen vrezen dat veel patiënten met ernstige acute klachten op de verkeerde spoedpost voor eenvoudige acute zorg zullen komen en dat zij een reductie van het aantal ziekenhuizen met SEH’s verwachten naar aanleiding van de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is. Daarnaast vind ik het van groot belang dat patiënten op de juiste plek worden geholpen.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Kunt u reageren op de vrees van Spoedeisende Hulp (SEH)-artsen dat het aantal SEH’s gehalveerd wordt? Is dit een mogelijk gevolg van de houtskoolschets acute zorg?
De houtskoolschets acute zorg zegt nog niets over aantallen en spreiding van locaties voor acute zorg. Het discussiestuk beschrijft dat uitsluitend de hoog-complexe acute zorg geconcentreerd zal worden om de beste kwaliteit te borgen. Alle andere acute zorg kan verleend worden op een integrale spoedpost. Hier kan de patiënt terecht voor acute huisartsenzorg, acute geestelijke gezondheidszorg en laagcomplexere, niet levensbedreigende acute medisch specialistische zorg. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Het is dan ook niet per definitie de bedoeling dat er minder locaties komen waar acute zorg geleverd kan worden, het kan zelfs zijn dat er meer locaties met acute zorg komen. De precieze uitwerking volgt en besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Kunt u de passage uit de houtskoolschets, waarin SEH’s voor hoogcomplexe zorg worden gedefinieerd als ziekenhuizen met een dottercentrum waarvan er dertig zijn in Nederland, verhelderen? Begrijpt u op basis van deze passage de conclusie van de SEH-artsen dat het aantal SEH’s gehalveerd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Is de vrees van de SEH-artsen dat veel patiënten met ernstige acute klachten op de verkeerde spoedpost voor eenvoudige acute zorg terecht zullen komen, wat potentieel levensbedreigend is, gegrond? Hoe gaat u dit te allen tijde voorkomen?
Graag wil ik benadrukken dat het heel belangrijk is dat we voorkomen dat patiënten op de verkeerde plek komen. De houtskoolschets acute zorg beoogt een systeem waarbij patiënten die acute zorg nodig hebben, juist direct op de goede plek terecht komen.
De internetconsultatie loopt tot 1 januari 2021. Daarna zal een aantal onderwerpen nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan onderwerpen zoals de zorgmeldkamer, de spoedposten, de bekostiging van de acute zorg en hoe de sturing over de inrichting van het acutezorglandschap exact moet worden vormgegeven. De signalen van de SEH-artsen zijn daarbij belangrijk en zullen meegenomen worden bij de nadere uitwerking. Ik vind het namelijk van belang dat de nadere uitwerking wordt gedaan samen met partijen die betrokken zijn bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming over de nieuwe inrichting en bekostiging is aan het nieuwe kabinet.
Sluit volgens u het onderscheid tussen hoog- en laagcomplexe acute zorg, zoals die gemaakt wordt in de houtskoolschets aan bij de praktijk? In hoeverre is bij triage in te schatten of mensen heel ernstig ziek zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de zorgmeldkamer behandelen medische triagisten de (acuut ervaren)
zorgvraag van de patiënt. Of een patiënt naar een spoedpost of een SEH voor hoogcomplexe zorg wordt verwezen is aan de triagist. Als er geen sprake is van een levensbedreigende situatie, kan er wat meer tijd genomen worden voor de triage waardoor de patiënt veel vaker direct op de juiste plek en bij de juiste zorgprofessional terecht komt. Dit kan in acute situaties heel belangrijk zijn. Het is van cruciaal belang dat de triage goed vormgegeven wordt zodat patiënten meteen op de juiste plek terecht komen.
Hoe dit precies vormgegeven wordt, zal verder moeten worden uitgewerkt in het proces na de internetconsultatie. Definitieve besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Is niet de praktijk van alle dag dat patiënten in een aantal gevallen moeilijk de ernst van hun situatie kunnen inschatten en ook of hun klacht eenvoudig dan wel ernstig is?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico dat bestaat bij uitvoering van de houtskoolschets dat mensen met ernstige klachten op de verkeerde plek komen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico dat het kleine aantal ziekenhuizen met volwaardige SEH’s overspoeld wordt met patiënten met eenvoudige klachten als de plannen uit de houtskoolschets doorgevoerd worden? Zo ja, zal dit de zorg niet alleen maar duurder maken?
Patiënten met laagcomplexe acute zorg klachten kunnen volgens de houtskoolschets zorg krijgen op een integrale spoedpost. Hier kan de patiënt terecht voor acute huisartsenzorg, acute geestelijke gezondheidszorg en laagcomplexere, niet levensbedreigende acute medisch specialistische zorg. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Uitsluitend hoogcomplexe acute zorg wordt geconcentreerd op basis van kwaliteit. De houtskoolschets beschrijft nog geen aantallen en locaties van spoedposten en SEH’s. Dit zal in het vervolgtraject per regio onderzocht moeten worden, ook in gesprek met de relevante veldpartijen. Dit betekent dat er niet per se sprake is van minder locaties, er kan zelfs sprake zijn van dat er meer acutezorglocaties komen dan dat er nu zijn.
Leidt de verdergaande schaalvergroting en de grotere afstand tot de bevolking niet juist tot meer zorgconsumptie omdat mensen dan het zekere voor het onzekere nemen omdat ze zich onveilig voelen omdat het vertrouwde ziekenhuis steeds verder weg komt te liggen?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat in de houtskoolschets de samenwerking tussen huisartsenpost (HAP) en SEH verbroken wordt? Zo ja, waarom wordt hiervoor gekozen?
In de houtskoolschets wordt een spoedpost voorgesteld. Hier kan de patiënt terecht voor zowel acute huisartsenzorg, acute geestelijke gezondheidszorg en laagcomplexere, niet levensbedreigende acute medisch specialistische zorg. Dit is een integrale samenwerking tussen de zorg die nu op een HAP wordt verleend en een deel van de zorg die nu op een SEH wordt verleend. De houtskoolschets beoogt juist deze samenwerking te versterken.
Hoe reageert u op de zorgen van de SEH-artsen wat betreft de personele bezetting op de nieuw op te richten integrale spoedposten? Wat is uw reactie op de verwachting van de SEH-artsen «dat gespecialiseerde SEH-verpleegkundigen en SEH-artsen niet willen werken op de integrale spoedposten, omdat ze hun expertise hebben in de ziekenhuiszorg. Die diensten zullen dan worden overgenomen door onervaren arts-assistenten en niet-gespecialiseerde verpleegkundigen. De minst ervaren arts gaat zorgen voor de potentieel ziekste patiënten. Dit scenario is reëel. Dat is de actualiteit bij de spoedpost in Lelystad»?
Hoe de personele bezetting eruit ziet op de verschillende locaties voor acute zorg zal in het vervolgproces verder moeten worden uitgewerkt.
Wat staat centraal in de houtskoolschets, kwaliteit of doelmatigheid?
Ook voor de toekomst willen we kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van acute zorg voor iedereen garanderen. De acute zorg moet meebewegen, met het oog op een toekomstbestendige inrichting van het zorglandschap. Hierbij is het van belang dat iedereen de zekerheid heeft en houdt over beschikbaarheid van goede acute zorg. Dit is voor mij leidend geweest bij het opstellen van de houtskoolschets.
Heeft de samenleving zich uitgesproken voor de houtskoolschets?
Ik ben blij te zien dat er al veel reacties zijn gekomen op de houtskoolschets acute zorg. De internetconsultatie loopt nog tot 1 januari 2021 en ik nodig iedereen uit om te reageren.
Ontwikkelingen rondom het coronavirus |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u het volgende gezegd heeft: «(u) moet het zo zien dat bepaalde maatregelen wellicht langer zullen gelden voor mensen zonder vaccinatie» en dat «regels voor specifieke groepen pas aan de orde kunnen komen als de vaccinatiegraad heel hoog is»?1
Deze zinnen schetsen niet het volledige verhaal. Een situatie waarbij verschillende maatregelen gaan gelden voor wel gevaccineerden en niet-gevaccineerden, vind ik niet wenselijk.
Het kabinet heeft eerder al aangegeven geen voorstander te zijn van een vaccinatieplicht en hiervoor geen voorstellen te ontwikkelen. Ook is het kabinet geen voorstander van het bevoordelen van mensen die zich laten vaccineren, ten opzichte van mensen die zich niet laten vaccineren. Het belang van de volksgezondheid en individuele belangen kunnen hier op gespannen voet met elkaar komen staan. Daarnaast kan het ook voorkomen dat private partijen om verschillende redenen eigen eisen zullen proberen te stellen op het gebied van vaccinatie. Zo kunnen situaties ontstaan, waarin belangen en waarden conflicteren.
Daarom heb ik, zoals ik in mijn Kamerbrief van 20 november en 21 december heb toegelicht, de Commissie Ethiek en recht van de Gezondheidsraad gevraagd een ethisch afwegingskader op te stellen. Onderdeel van dit advies is de vraag in hoeverre de overheid een rol, verantwoordelijkheid of plicht heeft om te voorkomen dat private partijen eisen dat klanten/werknemers/leerlingen gevaccineerd zijn en welke (juridische) mogelijkheden de overheid hierbij heeft. Ik heb de Gezondheidsraad gevraagd om uiterlijk 1 februari 2021 aan mij het advies te doen toekomen.
Graag wil ik nogmaals bevestigen dat de COVID-19 vaccinatie niet verplicht wordt. Ik vind wel dat mensen een verantwoordelijkheid hebben naar zichzelf, naasten, en andere, meer kwetsbare mensen. Ik zal het belang van vaccineren dan ook blijven benadrukken, waarbij geen sprake zal zijn van een (indirecte) verplichting. Dwang en drang kunnen namelijk het draagvlak voor vaccinatie ondermijnen.
Hoe verhouden uw uitspraken zich tot de aangenomen motie-Azarkan waarin de Kamer heeft uitgesproken dat er géén sprake mag zijn van een directe, maar ook niet van een indirecte coronavaccinatieplicht?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten waarom dergelijke maatregelen volgens u proportioneel en noodzakelijk zouden zijn?
Zoals aangegeven bij vraag 1, beoogt het kabinet geen verschillende regimes voor gevaccineerde en niet-gevaccineerde mensen. Een dergelijke tweedeling en achterstelling in de maatschappij is onwenselijk. We gaan een periode tegemoet waarin er een groep zal zijn die al wel en een groep die nog niet gevaccineerd is. En daar moeten we verstandig mee omgaan. In de beantwoording van vragen 1 en 2 heb ik uitgelegd hoe ik daar mee wens om te gaan. Ik laat mij daarover adviseren.
Begrijpt u de zorgen van mensen dat door dergelijke maatregelen een tweedeling en achterstelling in de maatschappij zal ontstaan op basis van vaccinatie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat tot op heden iemands vaccinatiegeschiedenis alleen bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) opvraagbaar is door de desbetreffende persoon zelf en dat deze informatie niet met derden hoeft te worden gedeeld?
Ten aanzien van COVID19-vaccinaties heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 januari jl. uiteengezet dat deze vaccinaties primair aan de bron worden geregistreerd, dat wil zeggen bij degene die de vaccinatie toedient, de huisartsen, GGD’en en zorginstellingen. Daarnaast wordt aan degene die wordt gevaccineerd gevraagd of hij of zij de zorgverlener toestemming geeft de vaccinatiegegevens te delen met het RIVM die de centrale registratie beheert. Het register is niet toegankelijk voor derden. Wel kan de vaccinatiestatus door de zorgverlener, na toestemming van de gevaccineerde, worden opgevraagd bij de beheerder van het register, waarbij de beheerder zal toetsen op rechtmatigheid van dit verzoek. Dit kan als dit nodig is voor de behandeling van een patiënt en bij een melding van een besmetting in het kader van de meldingsplicht van artsen bij een besmetting. In aanvulling geldt dat de GGD’en ook toestemming vragen aan degene die wordt gevaccineerd om de vaccinatiegegevens te delen met de huisarts.
Bent u, in het licht van uw uitspraken, van plan dit te veranderen?
Er is geen aanleiding om dit te veranderen. Zie hiervoor ook de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u bekend met berichten dat luchtreiniging met ionisatie een bijdrage zou kunnen leveren aan het tegengaan van het coronavirus?3
Ja, ik ben bekend met berichten over de mogelijke bijdrage van ionisatie aan luchtreiniging.
Klopt het dat het RIVM in het verleden onderzoek heeft gedaan naar luchtreiniging met ionisatie en bent u bereid om het RIVM onderzoek te laten verrichten naar de mogelijke bijdrage van ionisatie aan de bestrijding van het coronavirus?
Er is in het verleden, in een ander verband, door het RIVM onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van ionisatoren. Het RIVM houdt de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit terrein ook nauwlettend in de gaten. Er is op dit moment geen wetenschappelijk bewijs dat dit soort luchtreinigers de overdracht van het SARS-CoV-2 virus kunnen voorkomen of verminderen.
Het is ook onwaarschijnlijk dat een luchtreiniger die elders in een ruimte staat de overdracht tussen twee mensen op minder dan 1,5 meter afstand beïnvloedt.
Daarom houden wij vast aan de basisregels. Er zal door het Ministerie van VWS dan ook geen opdracht gegeven worden voor verder onderzoek door het RIVM.
Kunt u aangeven welk type handhavingsbeleid er op dit moment geldt ten aanzien van de coronamaatregelen? Is er nog steeds sprake van een terughoudend boetebeleid ten aanzien van de anderhalvemeterregel, waar de Kamer de regering om vroeg in de motie-Van der Staaij/Klaver?4 Zo nee, wanneer verwacht u daar weer toe over te gaan?
Het geldende handhavingsbeleid is sinds 1 december 2020 gebaseerd op de Tijdelijke Wet Covid-19, de Ministeriële Regelingen en een AMvB waarin de veilige afstand op anderhalve meter is bepaald. De momenteel hoge en onvoldoende dalende besmettingscijfers maken het noodzakelijk om voortdurend en intensief te handhaven. De handhaving start bij zelfregulering door sectoren zelf en ziet zowel op meer toezicht en waarschuwen, maar – in voorkomende gevallen- nadrukkelijk ook op verbaliserend optreden. Voor de strafrechtelijke handhaving is de anderhalvemaatregel nog altijd één van de belangrijkste bepalingen. Daarnaast wordt met name gehandhaafd op de mondkapjesplicht en op (verboden) groepsvorming. Het boetebedrag voor alle overtredingen die zich richten tot de individuele burger is sinds 14 oktober jl. op 95 Euro vastgesteld. «In geval van minderjarigen tot en met 15 jaar wordt een boete gehanteerd van 48 euro opgelegd. In geval van excessen kan een hogere boete worden opgelegd. Daarnaast zijn er met de voorzitters van de Veiligheidsregio’s in het Veiligheidsberaad afspraken gemaakt. Deze landelijke afspraken ten behoeve van het handhaven van Corona maatregelen geven een richting waarop er eenduidig opgetreden kan worden. Ook heeft het Openbaar Ministerie voor de strafrechtelijke handhaving een landelijk geldend beleidskader opgesteld, waarin de uitgangspunten voor de handhaving zijn vastgelegd.
Heeft u zicht op de naleving van de coronamaatregelen in sectoren waar thuiswerken onmogelijk is, zoals de bouw? Hoe worden de maatregelen in dergelijke sectoren gehandhaafd?
In het algemeen werken de verschillende sectoren met richtlijnen vanuit de GGD en het RIVM en vertalen ze die in branche specifieke richtlijnen en protocollen via werkgeversorganisaties en brancheorganisaties. Toezicht op de naleving van deze richtlijnen loopt primair via de daartoe bevoegde toezichthoudende instanties (denk aan NVWA, Inspectie SZW, ILT). Naleving is daarmee vooral bestuursrechtelijk en niet strafrechtelijk (via politie / Openbaar Ministerie).
Wat vindt u van het plan van VNO-NCW om Nederland door middel van een breed opgezette teststrategie uit de coronacrisis te loodsen?5
Het gericht en grootschaliger testen is een ambitie waar het bedrijfsleven, ook in een recent gelanceerd plan, om heeft gevraagd en die door het kabinet wordt omarmd. Het is de ambitie dat in Nederland het testen op COVID-19 sneller, op meer plekken en laagdrempelig kan plaatsvinden. Ik werk samen met de GGD’en, werkgevers en ondernemers, via de samenwerking met VNO-NCW, aan een doorontwikkeling van de teststrategie en een daarbij passende ambitieuze opschaling van de testcapaciteit. In de brief over de stand van zaken COVID-19 aan uw Kamer van 9 december jl. schets ik de kern van deze doorontwikkeling, waarbij de beschikbare testcapaciteit de komende maanden steeds verder wordt vergroot dankzij de inzet van de GGD’en in spoor 1 en de ondernemers en werkgevers in spoor 2. Door risicogericht te testen sorteren we maximaal effect op het omlaag brengen van de besmettingen en straks het stapsgewijs openen van de samenleving.
Wat vindt u van de Slowaakse aanpak om alle inwoners te testen op het coronavirus?6 Wat is ervoor nodig om dit ook in Nederland te doen?
Ik volg internationale voorbeelden met belangstelling, maar ook kritisch. Zoals het OMT aangeeft in zijn 89e advies is de effectiviteit van massaal testen op de hele bevolking nog niet aangetoond. De wetenschappelijke publicatie over de ervaring in Slowakije die ik heb gezien noemt als belangrijkste beperking van het onderzoek dat niet kan worden bepaald waaraan de daling van het aantal besmettingen kan worden toegeschreven: aan de strenge maatregelen of aan het massaal testen. In Slowakije ging de populatietest gepaard met een strenge lockdown en zware sancties: iedereen zonder negatief testbewijs moest 10 dagen in quarantaine, en op het niet naleven van de quarantaine stond 1.650 euro boete. Dat zie ik in Nederland nog niet gebeuren. Bovendien werd in Nederland in dezelfde periode in absolute aantallen een grotere daling van het aantal besmettingen gerealiseerd. Tot slot is het langere termijn effect van eenmalig grootschalig testen onduidelijk, zoals ook blijkt uit de Luxemburgse ervaring waar in de zomer de gehele bevolking kon worden getest. Daar is de tweede golf, ondanks een hoge testintensiteit in de voorafgaande maanden, aanzienlijk hoger uitgevallen dan in Nederland. Mijn doel is om in Nederland grootschalig risicogericht testen te ontwikkelen. Dit draagt bij aan het controleren van het virus, en kan daarmee bijdragen aan het open houden van economie en samenleving. In januari starten twee experimenten «grootschalig en frequent testen», waarmee we ervaringen zullen opdoen en kijken wat de beste aanpak is (welke testen, hoeveel testen, welke logistiek en infrastructuur nodig, wat is het effect op het virus, wat is de maatschappelijke impact, testbereidheid etc.). Voor de grootschalige inzet van antigeentesten wordt momenteel de betrouwbaarheid bij asymptomatische doelgroepen onderzocht, bijvoorbeeld de groep die naar voren komt uit het bron- en contactonderzoek en na meldingen van de coronamelder. Tot slot is het van belang ons te realiseren dat alleen testen niet de oplossing voor het indammen van de epidemie is. Daarvoor blijft een combinatie nodig van testen, traceren, vaccineren en naleving van de maatregelen.
Kunt u aangeven in hoeverre het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk netwerk acute zorg inmiddels is uitgevoerd? Is de uitbreiding van de IC-capaciteit tot 1.700 bedden en de uitbreiding van de klinische capaciteit met 1.300 COVID-bedden al gerealiseerd? Zo nee, wat is hiervoor nog nodig?
In de stand van zaken-brieven COVID-19 d.d. 27 oktober en 17 november jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). De uitbreiding naar 1350 IC-bedden en bijbehorende klinische bedden voor Covid patiënten stond per 1 oktober gepland. Dit betreft fase 2 van het opschalingsplan. Het gaat dan om uitbreiding met 200 extra IC-bedden en 400 extra klinische bedden, structureel voor de duur van de pandemie. De volgende stap is de uitbreiding naar 1700 IC-bedden per 1 januari 2021. Dit betreft fase 3 van het opschalingsplan. Het gaat om verdere uitbreiding met 350 extra IC-bedden en 700 extra klinische bedden, die flexibel beschikbaar moeten zijn voor de duur van de pandemie. Om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de extra uitbreiding van de beddencapaciteit geldt dat de beschikbaarheid van voldoende personeel de bepalende factor is. Hier hebben we – in tegenstelling tot de eerste golf – nu te maken met knelpunten vanwege de hoge uitval van personeel op dit moment; en vanwege de zorgverlening aan het grote aantal COVID-patiënten op de klinische afdelingen van de ziekenhuizen.
Welke afspraken zijn er in de achterliggende maanden (op regionaal niveau) al gemaakt met huisartsen, de thuiszorg, wijkverpleging en verpleeghuizen over het bieden van zorg aan coronapatiënten in de thuissituatie?
Op 15 april heb ik u geïnformeerd over de afgesproken regionale crisisstructuur, waarin de DPG’s een verantwoordelijkheid toebedeeld hebben gekregen voor de coördinatie van zorgcapaciteit buiten het ziekenhuis van COVID-19-patiënten. Tijdens de eerste golf zijn vele extra plaatsen met cohort verzorging en verpleging beschikbaar gesteld. Ter voorbereiding op de tweede golf hebben de DPG’en op mijn verzoek een landelijk ramingsmodel ontwikkeld, dat uitgewerkt is in regionale opschalingsplannen. Het gaat om opschaling op 3 niveaus: landelijk 300 plekken direct beschikbaar (niveau basis), 550 bedden binnen 72 uur beschikbaar (niveau midden) en 1150 bedden binnen 2 weken beschikbaar (niveau hoog). De regionale opschalingsplannen zijn afgelopen zomer ter akkoord voorgelegd in de betreffende ROAZ-en. Per 1 september wordt gewerkt conform de regionale opschalingsplannen. Vanaf 2 oktober informeert GGD-GHOR mij wekelijks over de stand van zaken, waarbij ook de thuiszorg, GGZ en gehandicaptenzorg meegenomen wordt. Uit deze rapportages blijkt dat er voldoende (en steeds meebewegende) beschikbaarheid is van plekken buiten het ziekenhuis. De kerncijfers uit deze rapportages zijn opgenomen in de diverse brieven aan het parlement waarin bericht wordt over de stand van zaken over COVID-19.
Ten aanzien van de zorg thuis duurde het langer voordat er afstemming plaats vond tussen (lokale) aanbieders, GGD-GHOR’s en ROAZ-en. De NZa en IGJ controleren of het overleg in de regio goed verloopt. Zelf zijn mijn collega en ik frequent in overleg met gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, brancheorganisaties en cliëntorganisaties om de zorg en ondersteuning van mensen thuis zoveel als mogelijk te continueren. In de overleggen met deze organisaties worden bijvoorbeeld de randvoorwaarden waarbinnen de zorg en ondersteuning gecontinueerd kan worden besproken en met elkaar afgestemd, denk hierbij aan: gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, toegankelijkheid, meerkosten als gevolg van de Coronacrisis en te volgen RIVM-richtlijnen en handelingsperspectief indien zorg en ondersteuning vanwege een besmetting daadwerkelijk afgeschaald moet worden. De verschillende afspraken die ik maak met de partijen hebben o.a. tot doel «continuïteit van zorg en ondersteuning» en het voorkomen van afschaling van zorg.
Kunt u aangeven welke maatregelen u nog meer treft om de zorg voor coronapatiënten buiten het ziekenhuis vorm te geven?
Op de website van het RIVM is een overzicht van richtlijnen en ondersteuningsmogelijkheden voor de zorg voor coronapatiënten buiten het ziekenhuis. Daarnaast vindt er met de koepels van aanbieders (waaronder huisartsen en ziekenhuizen) en beroepsgroepen van wijkverpleging, huishoudelijke hulp, dagbesteding wekelijks overleg plaats om te kijken welke aanvullende maatregelen nodig zijn om de continuïteit van zorg en ondersteuning te garanderen.
Tevens heb ik u op 14 oktober 2020 de covid-19 strategie voor thuiswonende ouderen gestuurd waarlangs ik momenteel onder andere in de gaten houd hoe de kwaliteit van leven, opschaling en mogelijke afschaling van zorg en ondersteuning verloopt. In het eerste kwartaal 2021 ontvangt u de eerste factsheet hierover.
Een vergelijkbare strategie is ontwikkeld voor mensen met een beperking en chronische ziekte(n), deze is op 3 juni 2020 aan uw Kamer gestuurd. In mijn brief van 17 november heb ik uw Kamer geïnformeerd met een eerste rapportage in dit kader.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende plenaire debat over het coronavirus beantwoorden?
Het bericht 'Vrijgevestigde artsen boren goudader aan met coronatesten' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat tijdens een pandemie vrijgevestigde artsen grote hoeveelheden gemeenschapsgeld opstrijken?1
Ik vind het onwenselijk wanneer vrijgevestigde artsen meer verdienen dan in redelijke verhouding staat tot de geleverde diensten in de pandemie. Ik kan geen inschatting maken van de hoeveelheid gemeenschapsgeld die richting het honorarium van vrijgevestigde artsen is gegaan. Deze mogelijkheid is het gevolg van prikkels in het huidige zorgsysteem en die ongewenste neveneffecten kunnen hebben. Helaas is geen enkel systeem perfect en daarom dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist.
Wat vindt u ervan dat zij meer verdienen naarmate de omzet stijgt en dit leidt tot een honorariumsom die, in de woorden van Nederlandse Vereniging voor Medische Microbiologie (NVMM)-bestuurder Thijs Tersmette, «niet in een redelijke verhouding staat tot de geleverde diensten»?
De NVMM heeft op 16 juli een brief gestuurd naar haar beroepsgroep waarin zij een dringend beroep doen op de vrijgevestigde artsen om vrijwillig tot matiging van hun inkomen te komen. Ik sta achter die oproep.
Kunt u aangeven in hoeverre deze uitzonderlijke positie van vrijgevestigde artsen, die tegelijkertijd vertegenwoordigd zijn in het Outbreak Management Team (OMT), het testbeleid heeft beïnvloed?
Ik heb geen enkele aanwijzing dat financiële belangen van leden van het OMT de adviezen van het OMT hebben beïnvloed. Leden van het OMT zijn zowel vrijgevestigde artsen als artsen in loondienst.
Kunt u de cijfers over de hoeveelheid verrichtte corona-labtesten en omzet van laboratoria openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het totaal aantal verrichtte testen zijn opgenomen in mijn tweewekelijkse voortgangsbrieven. De hoeveelheid verrichtte testen en omzet per laboratorium is bedrijfsgevoelige informatie en kan ik derhalve niet openbaar maken.
Bent u bereid de vergoeding voor de laboratoriumtest te verlagen, bijvoorbeeld naar het prijsniveau in België? Waarom wel of niet?2
Het klopt dat het bedrag voor de laboratoriumdiagnostiek van de PCR-test dat wordt vergoed per land sterk verschilt. Dit is onder andere een gevolg van hoe de zorg georganiseerd is. Het bedrag van € 65 is gebaseerd op advies van de Nederlandse Zorg Autoriteit (NZA). Het bedrag was in eerste instantie € 95 per test.
Door het afsluiten van contracten met hoogvolumelaboratoria en de inzet van goedkopere alternatieven voor PCR, is de verwachting dat de prijs verder zal kunnen dalen.
Is de microbiologische diagnostiek te duur? Waarom wel of niet?
In vergelijking met landen om ons heen is het bedrag dat wordt vergoed in Nederland redelijk gemiddeld. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe komt het dat er zo weinig bekend is over de geldstromen naar de vrijgevestigde artsen-microbioloog? Hoe gaat u dit meer inzichtelijk maken en meer transparantie verplichten?
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel inkomen vrijgevestigde medisch specialisten en binnen deze groep de vrijgevestigde artsen-microbioloog ontvangen. Zij nemen op verschillende manieren deel in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of als maat in een maatschap. Afhankelijk van deze structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt. Ik zie op korte termijn geen mogelijkheden om dit inzichtelijk te maken.
Kunt u inzicht geven hoeveel medisch microbiologen vrijgevestigd zijn? Klopt het dat het om circa 100 specialisten gaat? Kunt u aangeven hoeveel zij gemiddeld aan extra honorarium hebben ontvangen door coronatesten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Momenteel staan 45.790 artsen geregistreerd in het BIG-register met een actief artikel 14 «specialisme», hiervan hebben 339 artsen in het BIG-register het specialisme Medische microbiologie. Welk percentage hiervan vrijgevestigd is, is onbekend. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 7.
De geldstromen en de omvang van COVID19-labtesten van vrijgevestigde arts-microbiologen zijn niet inzichtelijk omdat deze gegevens bedrijfsvertrouwelijk zijn.
Gaat u het gemeenschapsgeld terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Deze inkomsten terugvorderen acht ik geen optie omdat er niet in strijd wordt gehandeld met de bestaande kaders van het zorgstelsel. Zoals eerder aangegeven schaar ik mij achter de oproep van de NVMM.
Als het antwoord nee is op vraag 9, is dit dan niet erg wrang voor andere zorgmedewerkers die niet kunnen rekenen op een extra structurele financiële waardering of geen zorgbonus ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak staat los van de financiële waardering van zorgmedewerkers en de zorgbonus.
De effecten van een slechte luchtkwaliteit voor herstellende COVID-19 patiënten |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt, ook wanneer de ziekte grotendeels overkomen is, nog kwetsbare of prikkelbare longen hebben?
Het is bekend van andere doorgemaakte infecties dat de luchtwegen en longen kort daarna nog overmatig gevoelig zijn. Dit geeft meer kans op hoesten en luchtwegvernauwing bij het inademen van prikkelende stoffen. Het is dan ook voorstelbaar dat dit bij mensen die COVID-19 hebben doorgemaakt ook het geval is, hoewel wetenschappelijk bewijs hiervoor ontbreekt.
Bent u bekend met de signalen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog veel last ondervinden van hun longen door een slechte luchtkwaliteit, bijvoorbeeld veroorzaakt door houtstook?
Het is bekend dat mensen nog lang last kunnen hebben van (long)klachten. Ook weten we dat mensen met luchtweg- en longaandoeningen gevoeliger zijn voor luchtverontreiniging. Het is daarom goed voor te stellen dat mensen die COVID-19 hebben gehad ook na de heftigste ziekteperiode nog last ondervinden van hun longen, door de grotere gevoeligheid van de luchtwegen na een doorgemaakte longinfectie.
Kunt u bevestigen dat, buiten de erbij gekomen (ex-)COVID-patiënten, ongeveer 750.000 mensen last hebben van houtstook?1
Het Longfonds heeft hiernaar onderzoek2 laten uitvoeren. Dat onderzoek concludeert dat circa 750.000 mensen met een longziekte last heeft van klachten zoals kortademigheid of benauwdheid door houtstook.
Kunt u zich voorstellen hoe heftig het moet zijn voor mensen die al maanden herstellende zijn van het coronavirus om (opnieuw) ernstig ziek te worden wanneer er in de buurt hout gestookt wordt?
Schone lucht is van levensbelang. Daarom zet ik met het Schone Lucht Akkoord in op permanente verbetering van de luchtkwaliteit. In mijn antwoorden op vragen 10 en 11 ga ik daar nader op in. Met betrekking tot houtstook heb ik voor deze periode waarin ook mensen die herstellen van een COVID-19 infectie thuiszitten de stookwijzer laten aanpassen. Met de stookwijzer wordt advies gegeven over stoken bij verschillende omstandigheden. Ik heb het advies «om rekening te houden met de omgeving» toe laten voegen aan de code blauw. De code blauw wordt gegeven in situaties als de luchtkwaliteit en de weersomstandigheden zo zijn dat de rook niet in de omgeving blijft hangen. Ook bij het afgeven van een stookalert staat aangegeven dat er nu meer mensen thuiszitten en wordt het advies afgegeven om rekening met elkaar te houden in deze tijd.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de gezondheid en het welzijn van deze mensen te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het huidige advies van het RIVM is om meerdere keren per dag de ruimtes van woningen te luchten door bijvoorbeeld ramen en deuren open te zetten?2
Ja, dat kan ik bevestigen. Het RIVM adviseert om regelmatig ruimtes te luchten. Ventileren kan door ramen op een kier te zetten, via roosters of kieren of met mechanische ventilatiesystemen. Luchten kan bijvoorbeeld door gedurende 10 tot 15 minuten ramen en deuren wijd tegen elkaar open te zetten. Dan komt er in één keer veel verse lucht naar binnen, bijvoorbeeld na het koken, douchen of nadat er meerdere mensen zijn samengekomen.
Kunt u bevestigen dat wanneer er in de buurt hout gestookt wordt, het luchten van de woning zal resulteren in extra vuile lucht in de woning en de bijbehorende ziektelast dus wordt verzwaard? Zo nee, hoezo niet?
Het is mogelijk dat houtrook een woning intrekt wanneer er geventileerd wordt en de binnenlucht «vuiler» wordt, maar dat hangt af van diverse factoren waaronder de kwaliteit van de lucht binnen en buiten alsook de windrichting en -snelheid. Het is daardoor situatie-afhankelijk, wat het daarom ook niet mogelijk maakt een generiek antwoord te geven op de vraag of de (bijbehorende) ziektelast wordt verzwaard.
Kunt u bevestigen dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in een recente rapportage genaamd «Kosten en Effecten van Opties voor Nationaal Luchtbeleid» concludeerde dat beleidsmaatregelen voor het aanpakken van houtstook in woningen op afstand het grootste (gezondheids)effect opleveren en ook gunstig scoren op kosteneffectiviteit?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het PBL aangeeft dat «de volledige uitfasering van verouderde houtkachels in 2030 een vier- tot zevenmaal groter effect heeft op de fijnstofblootstelling dan het realiseren van de kabinetsambitie voor 100 procent nieuwverkoop van nulemissieauto’s»?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het Schone Lucht Akkoord van dit kabinet desondanks geen harde, dwingende maatregelen bevat om het aantal houtkachels en het aantal stookuren terug te dringen?
Luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarbij gaat het gemiddeld in Nederland om 11.000 vroegtijdige sterfgevallen en een aanzienlijke ziektelast. Het mogelijke effect van luchtverontreiniging op de gezondheidseffecten van COVID-19 onderstreept het belang van het verder verbeteren van de luchtkwaliteit.
Daarom werkt het kabinet samen met decentrale overheden om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit permanent te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord, en zet ik onverminderd voort. Concreet is afgesproken de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging uit Nederlandse bronnen met 50% te reduceren in 2030 ten opzichte van 2016. Om deze doelstelling te halen is emissiereductie van alle bronnen van belang, zo ook voor houtstook. Voor houtstook wordt samen met provincies en gemeenten ingezet op verschillende maatregelen, waaronder communicatie. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact van houtstook op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Daarom vind ik het van belang om in te zetten op bewustwording. Ook kunnen de emissies van houtstook en de impact op gezondheid al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen, namelijk door niet te stoken bij windstil weer, door de kachel te stoken met droog hout en op de juiste manier de kachel aan te steken en te doven. Zo bestaat er een stookalert om te waarschuwen wanneer het een slechte dag is om te stoken en worden de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast verbeterd. Via de website «stookwijzer.nu» kunnen mensen altijd nagaan of het stoken kan leiden tot overlast in hun eigen omgeving en een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. Naast communicatie zet ik mij in Europees verband in om de Ecodesign-richtlijn aan te scherpen. In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord onderzoek ik samen met gemeenten welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die herstellende zijn van het coronavirus niet geschaad wordt door houtstook?
Zie antwoord vraag 10.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de gezondheid van mensen die normaal gesproken al last hebben van houtstook bevorderd wordt? Op welke manier zorgt u dat deze mensen ook veilig kunnen ventileren conform de RIVM-richtlijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om op korte termijn maatregelen te nemen om de luchtkwaliteit echt te verbeteren, zowel om herstellende COVID-patiënten te beschermen als om nieuwe patiënten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Bent u bereid om met beleid te komen om mensen te verleiden hun houtkachel weg te doen? Zo nee, waarom niet?
In de pilot houtstook van het Schone Lucht Akkoord wordt voor minimaal één nieuwbouwwijk en voor een bestaande wijk of buurt onderzocht wat erbij komt kijken om een wijk houtstookvrij/houtrookarm te maken. De pilot richt zich daarbij op particuliere haarden en kachels voor binnenshuis. Partijen onderzoeken de juridische mogelijkheden en praktische uitvoering om houtrook te beperken en houtrookvrije en houtrookarme buurten te realiseren. Eén van de verkennende maatregelen is het verwijderen van verouderde kachels (inclusief schoorsteenkanaal) via gemeentelijke subsidie. Succesvolle maatregelen kunnen door andere gemeenten worden toegepast. De eerste resultaten worden in 2021 verwacht en gedeeld met gemeenten.
Bent u bereid om alsnog een stookverbod in te stellen bij een stookalarm, gezien dit meteen een gunstig effect kan hebben op de gezondheid van herstellende COVID-patiënten (en andere mensen (met luchtwegenklachten))?
De emissies van houtstook en de impact op gezondheid kunnen al flink worden verminderd door een aantal relatief eenvoudige maatregelen. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Daarom overweegt het kabinet nu geen aanvullend stookverbod. Veel mensen zijn zich niet bewust van de negatieve impact op hun eigen gezondheid en die van hun omgeving. Ik vind het van belang om aan die bewustwording te werken, bijvoorbeeld door middel van het stookalert. Het stookalert en de stookwijzer krijgen steeds meer bekendheid. Zo neemt het aantal bezoekers van de stookwijzer elke maand toe. De stookwijzer had in november 2020 ruim 75.000 bezoeken, ten opzichte van minder dan 60.000 in november 2019. Circa 15.000 mensen zijn geabonneerd op het stookalert. Het stookalert wordt ook verspreid via de stookwijzer en social media. Via de pilot houtstook onderzoek ik welke lokale maatregelen ingezet kunnen worden door gemeenten om het gebruik en de uitstoot van houtkachels te verminderen.
Kunt u bevestigen dat er momenteel niet of nauwelijks gehandhaafd wordt wanneer mensen melding maken van ziekmakende houtstook in de buurt? Zo nee, kunt u aangeven in hoeveel gevallen er wel handhavend is opgetreden?
Handhaving van overlast is een gemeentelijke bevoegdheid. Het verbod om op hinderlijke wijze rook of roet te verspreiden is vastgelegd in het Bouwbesluit. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 en 11 heb toegelicht, verbeter ik de mogelijkheden voor gemeentes om in te grijpen in situaties van overlast. Zo kunnen mensen via de website «stookwijzer.nu» een melding van houtrookoverlast kenbaar maken. De gemeenten die zijn aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord ontvangen deze melding. In het Schone Lucht Akkoord is afgesproken dat gemeenten daarop acteren als sprake is van herhaalde overlast. Zoals ik in reactie op de motie van Van Esch4, heb toegelicht, zal ik gemeenten vragen om serieus opvolging te geven aan meldingen die binnenkomen via de stookwijzer.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat, gegeven de COVID-patiënten en de RIVM-richtlijnen, er voortaan wel gehandhaafd gaat worden wanneer er melding gemaakt wordt van houtstookoverlast? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 16.
Het seksueel misbruik van jongeren in de gehandicaptenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten wordt nauwelijks aangepakt»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn getroffen in de afgelopen jaren om misbruik van mensen met een verstandelijke beperking te voorkomen?
De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en het voorkómen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag bij cliënten. Zowel door de brancheorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt de laatste tien jaar hiertoe materiaal ontwikkeld.
Op verzoek van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de Universiteit van Maastricht een «Wegwijzer» gemaakt om ouders, zorgprofessionals en cliënten inzicht te geven in het beschikbare materiaal. Deze Wegwijzer verwijst in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal dan wel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig). Daarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals).
Voorts is er in opdracht van VWS materiaal ontwikkeld om de loverboy-problematiek onder jongeren (jongens en meisjes) met een lichte verstandelijke beperking aan te pakken. Hiertoe zijn de producten van de Commissie «Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel» (Commissie Azough) toepasbaar gemaakt naar jongeren met een lichte verstandelijke beperking (en jongeren met psychische problematiek).
Heeft u zicht op hoe vaak misbruik in de gehandicaptenzorg voorkomt? Worden meldingen en signalen op een plek bijgehouden om eventuele patronen te ontdekken?
Situaties waarbij sprake is van geweld binnen een zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, moeten zorgaanbieders verplicht melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De inspectie heeft zicht op het aantal meldingen dat wordt gedaan. In 2019 heeft de inspectie in totaal 90 meldingen ontvangen die betrekking hebben op (het vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de gehandicaptenzorg.
Daarnaast beschikt elke zorgaanbieder in de Gehandicaptenzorg over een intern meldingssysteem waarin incidenten waarbij cliënten betrokken zijn worden geregistreerd. Het doel van een dergelijk systeem is om op basis van analyse de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren. Dit betreft ook incidenten op het gebied van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Is het mogelijk voor medewerkers uit de gehandicaptenzorg om elders in de zorg aan het werk te gaan nadat er melding is gedaan van (vermeend) misbruik?
Helaas kunnen we nooit helemaal uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin iemand elders in de zorg aan de slag gaat, nadat er misbruik heeft plaatsgevonden. Het is van groot belang dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er misbruik wordt geconstateerd. Werkgevers in de zorg hebben daarnaast een grote verantwoordelijkheid om de kans dat dit zich voordoet zo klein mogelijk te maken: zij moeten zorgen voor een veilige zorgrelatie.
Daartoe hebben zij een aantal instrumenten in handen:
Een zorgaanbieder die een medewerker ontslaat wegens geweld in de zorgrelatie moet dit ook verplicht melden bij de inspectie als een melding ontslag wegens ernstig disfunctioneren. De inspectie kan vervolgens besluiten deze melding te onderzoeken en doet dat doorgaans ook als er voldoende harde feiten zijn, een veroordeling of overtuigende feiten vanuit onderzoek van de zorgaanbieder.
Dit onderzoek door de inspectie dient om te bepalen of er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstig bedreiging kan betekenen (art. 25 Wkkgz). Wanneer de inspectie besluit dat daarvan sprake is kan zij de zorgverlener registreren (een aantekening plaatsen). Werkgevers kunnen navraag doen bij de inspectie of een zorgverlener voorkomt in dit register. Dit is echter geen verplichting.
Wordt er naar uw mening voldoende gedaan om personen met een verstandelijke beperking te beschermen tegen medebewoners die een verleden hebben als dader van seksueel misbruik? Speelt privacy dan daders hierin een belemmerende rol?
Cliënten moeten worden begeleid op alle levensgebieden, dus ook op het gebied van seksualiteit c.q. seksuele opvoeding. Seksualiteit is dan ook altijd onderwerp bij bespreking van het zorgplan. Het gaat dan zowel om het bevorderen van weerbaarheid, als om het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Binnen de sector is hier veel materiaal voor ontwikkeld, zowel gericht op plegers als op slachtoffers en op de zorgprofessionals die de cliënten begeleiden. Voorts wordt in het kwaliteitskader (in de uitvraag kerngegevens zorgaanbieders) gevraagd of er per cliënt een risico-inventarisatie in het kader van veiligheid is gedaan.
Herkent u de signalen dat er te weinig meldingen worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd waardoor seksueel misbruik in instellingen onderbelicht blijft en er geen onafhankelijke onderzoeken op volgen?
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat kader ontvangt de inspectie meldingen waarbij sprake is van geweld in de zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is afhankelijk van de meldingsbereidheid van bestuurders. Ik herken overigens genoemde signalen over een lage meldingsbereidheid niet. Maar als hier sprake van zou zijn, dan baart dat zorgen.
Kwetsbare mensen in de gehandicaptenzorg die hun leven lang en voor alle levensterreinen afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning, hebben recht op veilige zorg. Wanneer er sprake is van risico’s en incidenten dan dienen bestuurders zich optimaal in te zetten om veiligheid te waarborgen. Dat begint in ieder geval met het zorgen voor een open cultuur waar men bereid is signalen te bespreken en zaken te melden en te onderzoeken. De inspectie ziet in haar toezicht dat veel zorgaanbieders beleid en protocollen hebben op dit gebied, maar signaleert ook dat deze, bijvoorbeeld via scholing, meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Baart het u zorgen dat er sprake lijkt te zijn van lage meldingsbereidheid, zeker in vergelijking tot andere landen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
De petitie-aanbieding van De Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers m.b.t. niet erkennen beroep van anesthesiemedewerker in artikel 3 van Wet BIG |
|
Kelly Regterschot (VVD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM), en daarmee de grote achterban van anesthesiemedewerkers, zich niet kan vinden in het advies van Zorginstituut Nederland over de BIG (Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg)-registratie van anesthesiemedewerkers?1 2
Ja. Geen BIG-registratie voor de anesthesiemedewerkers neemt niet weg dat de anesthesiemedewerkers een belangrijke schakel zijn in ons zorgsysteem van zorgprofessionals die effectieve, efficiënte en hoogstaande operatieve zorg leveren aan patiënten. Deze bijdrage en mijn waardering voor hun werkzaamheden staat los van de vraag of er sprake dient te zijn van opname in de Wet BIG. De Wet BIG is een kwaliteitswet ter bescherming van patiënten, maar laat de beroepsmatige uitoefening van de individuele gezondheidszorg in principe vrij. Het uitgangspunt van de Wet BIG is dat beroepen niet worden opgenomen in de wet, tenzij dit noodzakelijk is om patiënten te beschermen tegen onzorgvuldig of ondeskundig handelen. Dit is het «nee, tenzij»-principe en is gericht op een zo min mogelijke beperking van de werkwijze in de gezondheidszorg en vrije beroepsuitoefening. Het zorgt tevens voor maximale flexibiliteit op de arbeidsmarkt en inzet van zorgpersoneel.
In hoeverre bent u met de beroepsgroep van anesthesiemedewerkers in gesprek naar aanleiding van het advies van het Zorginstituut Nederland? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om hierover op korte termijn het gesprek aan te gaan met de beroepsgroep?
Voorafgaand aan de adviesaanvraag bij het Zorginstituut heeft VWS vanaf het verzoek tot regulering in 2016 meerdere gesprekken gevoerd met de NVAM over hun aanvraag tot beroepenregulering in de Wet BIG.
Vervolgens heeft het Zorginstituut grondig, objectief en onafhankelijk onderzoek gedaan waarbij onder andere gesprekken met de NVAM en aanpalende beroepsorganisaties/stakeholders zijn gevoerd. Ook waren er werkbezoeken en heeft een consultatieronde plaatsgevonden op het conceptadvies waarop de NVAM haar zienswijze heeft gegeven. Naar aanleiding van deze zienswijze is het Zorginstituut nogmaals met de NVAM in gesprek gegaan om een toelichting te geven op de verwerking van de consultatiereactie van de NVAM. Ik zie daarom geen aanleiding om opnieuw met de NVAM in gesprek te gaan wat betreft de beroepsregulering.
Ziet u mogelijkheden om van de anesthesiemedewerker weer, zoals vóór 1976, een verpleegkundige specialisatie te maken door middel van een algemene maatregel van bestuur (amvb)? Bent u bereid om deze optie samen met de NVAM verder uit te werken?
Het is belangrijk om de flexibele en brede inzet van zorgverleners op de arbeidsmarkt zo veel als mogelijk in stand te houden, zodat er voldoende hulpverleners voor de patiënten beschikbaar zijn. Om deze flexibiliteit te faciliteren is het belangrijk om de zorgverlening in principe vrij te laten en een beroep alleen te reguleren, ook via een amvb, als dat vanuit patiëntveiligheid strikt noodzakelijk is. Dit is ook het uitganspunt van de Wet BIG. Voor regulering van een beroep in de Wet BIG gelden beleidscriteria. Het Zorginstituut heeft ook in het geval van de anesthesiemedewerker het beroep aan deze criteria getoetst. Het Zorginstituut is tot de conclusie gekomen dat niet aan alle criteria is voldaan en heeft derhalve geadviseerd de anesthesiemedewerker niet in de Wet BIG op te nemen. Dit advies heb ik overgenomen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de NVAM, samen met vijf hogescholen, al stappen heeft gezet om het beroep van anesthesiemedewerker weer aantrekkelijk te maken door het beroep een verpleegkundige basis te geven door middel van hbo-vt (voltijds) opleidingen? Bent u ermee bekend dat deze opleiding in vier jaar af te ronden is, waardoor opgeleide en bekwame verpleegkundigen sneller zelfstandig aan het werk kunnen dan in de huidige praktijk waarbij eerst een beroepsopleiding en vervolgens een vervolgopleiding nodig is? Kunt u uw visie op deze opleiding geven?
Ik juich van harte toe dat de NVAM de opleiding tot anesthesiemedewerker verder wil professionaliseren. Bij brief van 10 november jl. (Kamerstuk 29 282 nr. 420) heb ik in het kader van vernieuwend en flexibel opleiden aangegeven dat ik samen met de NFU, de NVZ, de Vereniging Hogescholen en de beroepsverenigingen ga verkennen wat er nodig is om ook opleidingen voor medisch ondersteunende beroepen te flexibiliseren, in het bijzonder de opleidingen tot operatieassistent en anesthesiemedewerker. Het Ministerie van VWS zet zich in voor breed opleiden. Voor nieuwe instroom in de functie van anesthesiemedewerker zie ik de weg via de hbo-vt (verpleegkunde technische stroom) of de Bachelor Medische Hulpverlening (BMH) als mogelijkheid. Ik wil onderzoeken of deze routes in meer regio’s aangeboden kunnen worden. Hierdoor worden studenten breed opgeleid op hbo-niveau. Voor anesthesiemedewerkers zonder verpleegkundige vooropleiding, die hun kennis willen verbreden, wil ik samen met bovengenoemde partijen verkennen of er verkorte hbo-v of BMH-trajecten aangeboden kunnen worden. Ik zal hierover met de bovengenoemde partijen in overleg treden.
Met de opleiding tot verpleegkundige of de opleiding tot BMH kan de anesthesiemedewerker zich registreren in het BIG-register als zijnde verpleegkundige dan wel, in het kader van het momenteel lopende experimenteerartikel van artikel 36a Wet BIG, tijdelijk als bachelor medisch hulpverlener.
Bent u op de hoogte van het feit dat de anesthesiemedewerkers zich niet vertegenwoordigd voelen door de Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)? Bent u ook van mening dat de anesthesiemedewerkers als onafhankelijke beroepsgroep aan overlegtafels zouden moeten zitten, zodat zij hun bijdrage kunnen leveren als het gaat om onderwerpen die hen als beroepsgroep raken?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat de anesthesiemedewerkers een eigen beroepsvereniging hebben en de NVAM de beroepsvereniging is die hen vertegenwoordigt.
Ook ben ik van mening dat de anesthesiemedewerkers als onafhankelijke beroepsgroep betrokken moeten worden over onderwerpen die hen aangaan, zoals bij antwoord op vraag 4 is aangegeven. Dit staat los van het feit of ze wel of niet zijn opgenomen in de Wet BIG.
Een opnamestop bij de Zuyderland ziekenhuizen door een ict-storing |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnamestop bij Zuyderland vanwege ict-storing»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een algehele opnamestop van patiënten door een ict-storing altijd zeer onprettig en onwenselijk is, maar des te meer nu op dit moment de tweede golf van coronabesmettingen de ziekenhuiszorg onder grote druk zet?
Ja. Ik vind het heel ongelukkig dat, juist tijdens de COVID-crisis, patiënten vanwege een ICT-storing moeten worden doorverwezen. Ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede, veilige en beschikbare zorg, ook tijdens de COVID-crisis.
Welke gevolgen heeft de opnamestop gehad voor de beschikbaarheid van reguliere zorg en COVID-19-zorg in de regio, waarin alle patiënten werden doorverwezen naar de ziekenhuizen in Maastricht en Roermond?
Omdat de opnamestop in het weekend werd afgekondigd, werden geen geplande operaties of behandelingen uitgesteld. Dankzij de aanwezige noodprocedures is de reguliere zorg niet in gevaar geweest. Nieuwe patiënten zijn in overleg naar ziekenhuizen in de regio gestuurd. Hoewel vervelend, heb ik van het getroffen ziekenhuis begrepen dat dit niet tot risicovolle situaties heeft geleid.
Hoeveel operaties en behandelingen zijn door de opnamestop uitgesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Valt te verwachten dat de uitgestelde operaties en behandelingen binnen een redelijke termijn kunnen worden ingehaald, nu door de tweede golf wederom een deel van de reguliere zorg is afgeschaald? Zo ja, binnen welke termijn?
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij te kennen gegeven dat er geen operaties of behandelingen zijn uitgesteld. Zie ook mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Onderschrijft u dat er altijd reservesystemen zouden moeten zijn die bij een ict-storing een algehele opnamestop van patiënten kunnen voorkomen? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ict-leveranciers?
Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede en veilige zorg. Een onderdeel daarvan is dat zij risico’s in de zorg inventariseren en passende maatregelen treffen om de risico’s te beheersen. Een en ander staat helder beschreven in onder andere de norm 7510, die ook onderdeel van het ehealth Toetsingskader is van de IGJ. Een maatregel kan zijn reserve-systemen of dubbele voorzieningen instellen om uitval op te vangen. Die afweging is aan het ziekenhuis.
Overigens liet het Zuyderland ziekenhuis mij weten dat de getroffen voorziening juist dubbel uitgevoerd was om storingen te kunnen opvangen. Maar na uitval van een verbinding door graafwerkzaamheden, werd de overgebleven verbinding instabiel. Dit leidde uiteindelijk tot uitval bij meerdere systemen die afhankelijk waren van de verbinding
Het niet vergoeden van het middel Orkambi voor een patiënt met cystic fibrosis |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat ondanks ondersteuning van artsen, onderzoekers, wetenschappelijke publicaties en een arrest van het Hoge Raad de zorgverzekeraar weigert het middel Orkambi te vergoeden?1
Wat vindt u ervan dat de geschillencommissie van de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ), ondanks een arrest van de Hoge Raad, volhoudt dat de patiënt geen recht heeft op het middel?
Hoe is het mogelijk dat de geschillencommissie van de SKGZ het ontbreken van wetenschappelijk bewijs voor de werkzaamheid gebruikt als basis om vergoeding van het middel niet te verplichten, terwijl in het arrest van de Hoge Raad dit bewijs ook ontbrak en toch gesteld werd dat de patiënt recht op vergoeding had?
Hoe kan het dat hier geen precedentwerking gold en de SKGZ het arrest naast zich neer kan leggen?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar geen experts heeft aangedragen en zich beklaagt over de objectiviteit van de longarts die stelt dat de patiënt wel degelijk baat heeft bij Orkambi?
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar suggereert dat de patiënt en de arts onderdeel zijn van de lobby voor het peperdure medicijn?
Het geneesmiddel lumacaftor/ivacaftor (Orkambi) mag thans uit hoofde van de zorgverzekering vergoed worden voor cystische fibrose (CF) patiënten van twee jaar of ouder die homozygoot zijn voor de F508del-mutatie in het CFTR-gen (Regeling zorgverzekering, bijlage 2, onderdeel 114). De vergoeding is beperkt tot deze groep patiënten omdat de werking van Orkambi alleen bij hen volgens de geldende regels is bewezen. De opname van Orkambi in het basispakket en de voorwaarden voor vergoeding zijn gestoeld op onafhankelijke advisering van het Zorginstituut Nederland. Ik vind deze onafhankelijke advisering door het Zorginstituut belangrijk en ook de Tweede Kamer heeft dit bevestigd.2
De zorgverzekeraar is verantwoordelijk voor een rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet en de zorgverzekering. Indien een verzekerde het niet eens is met een beslissing over vergoeding van zijn zorgverzekeraar, kan hij/zij zich wenden tot de onafhankelijke SKGZ of de civiele rechter.
In dit geval heeft de verzekerde, die niet homozygoot is voor de F508del-mutatie, het geschil met zijn zorgverzekeraar over de vergoeding van Orkambi aanhangig gemaakt bij de SKGZ. De zorgverzekeraar had vergoeding afgewezen. De SKGZ heeft over dit geschil op 23 maart 2020 een advies uitgebracht dat voor beide partijen bindend is. In dit advies geeft de SKGZ aan dat de zorgverzekeraar terecht heeft gehandeld met de afwijzing van de vergoeding van Orkambi en dat de patiënt niet voor vergoeding van het geneesmiddel in aanmerking komt.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraar krantenartikelen aanvoert als bewijs en dus niet aan haar eigen eis van wetenschappelijke literatuur voor onderbouwing voldoet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke conclusies trekt u in meer algemene zin uit deze casus indien u de analyse van de patiënt deelt? Komen dan andere patiënten in vergelijkbare omstandigheden ook in aanmerking als bij hen individueel de werking van Orkambi is aangetoond?
Het is niet aan mij om in individuele gevallen een oordeel te vellen over de beslissing van een zorgverzekeraar en over de procedure en de uitspraak van de SKGZ, met inbegrip van de standpunten die daarbij zijn ingenomen door partijen.
Ik hecht veel waarde aan het principe in de Zorgverzekeringswet dat alleen zorg die op populatieniveau bewezen effectief is, wordt vergoed via het basispakket van de zorgverzekering. Het oordeel van het Zorginstituut is daarbij leidend. Verder is het van belang dat, indien blijkt dat er inderdaad nieuwe indicaties of omstandigheden zijn waarvoor Orkambi voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, een procedure voor opname in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kan worden gestart. Hiermee kan immers vergoeding voor patiënten geregeld worden die tot dan toe niet in aanmerking kwamen voor vergoeding. Ik vind het van belang om te melden dat sinds de initiële opname in het basispakket in 2017 de indicatie waarvoor Orkambi uit hoofde van de zorgverzekering wordt vergoed reeds tweemaal is uitgebreid (Stcrt. 2017, 65346, Stcrt. 2018, 25340 en Stcrt. 2019). Door deze uitbreiding is het geneesmiddel Orkambi voor een grotere groep patiënten beschikbaar geworden.
De mogelijke sluiting van de Spoedeisende Hulp in Gorinchem |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Petitie moet sluiting spoedeisende hulp in Beatrixziekenhuis tegen gaan»?1
Ja.
Wat vindt u van de mogelijke sluiting van de spoedeisende hulp (SEH) in Gorinchem, waardoor mensen die spoedzorg nodig hebben veel verder moeten rijden?
Ik heb me, naar aanleiding van de berichtgeving, over de situatie in het Beatrixziekenhuis laten informeren door de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Er blijkt geen sprake (van de noodzaak) van het sluiten van de spoedeisende hulp (SEH). Ook in het verleden is dit niet aan de orde geweest.
In het artikel waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen wordt een relatie gelegd met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Bent u bereid de sluiting van de SEH van het Beatrixziekenhuis tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van (de noodzaak tot) een sluiting van de SEH in het Beatrixziekenhuis.
Kunt u garanderen dat inwoners van Gorinchem en omgeving altijd en op tijd toegang houden tot spoedeisende hulp? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen?
Een sluiting van de SEH in Gorinchem is niet aan de orde.
Bij verder voornemen van een sluiting van een SEH moet de concept algemene maatregel van bestuur over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg worden gevolgd. Hierin staat dat bij het voornemen om een SEH te sluiten aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden. Eén daarvan is dat het RIVM een bereikbaarheidsanalyse moet maken, waarin het RIVM beoordeeld of de bereikbaarheidsnormen in gevaar komen en of andere zorgaanbieders gevoelig worden voor die normen. De zorgaanbieder kan het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk beëindigen of opschorten als de zorgaanbieder een plan heeft opgesteld waarin wordt omschreven hoe, gezien de concrete omstandigheden en de bereikbaarheidsanalyse, op zorgvuldige wijze de continuïteit van zorg voor cliënten wordt geborgd.
Deelt u de mening dat elke Nederlander binnen vijftien minuten toegang moet hebben tot spoedzorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is dat te garanderen bij een mogelijke sluiting van de SEH in Gorinchem?
Voor de spreiding van SEH’s en acute verloskunde hanteren we in Nederland de 45-minutennorm. Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht een bijzondere verantwoordelijkheid om een voor de 45-minutennorm «gevoelige» SEH of afdeling acute verloskunde open te houden.
Daarnaast dient de Regionale Ambulancevoorziening ervoor te zorgen dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is.
Bent u bereid contact op te nemen met de indieners van de petitie om hun bezwaren te horen?
Ik wil de initiatiefnemers van de petitie graag uitnodigen hun standpunt kenbaar te maken in het kader van de consultatie van de houtskoolschets acute zorg.
Het bericht 'Kerngroep ‘verbaasd, teleurgesteld en bezorgd’ over sluiting huisartsenpost Venray' |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Kerngroep «verbaasd, teleurgesteld en bezorgd» over sluiting huisartsenpost Venray»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Het zorglandschap is in beweging als gevolg van allerlei ontwikkelingen, zoals demografische en maatschappelijke ontwikkelingen en uitdagingen op de arbeidsmarkt. Mijn voorgangers en ik hebben daar uitgebreid met uw Kamer over gesproken. Daarbij vind ik het belangrijk dat de continuïteit en kwaliteit van zorg wordt geborgd. In het huidige zorgstelsel zijn de huisartsen samen met de zorgverzekeraars primair verantwoordelijk voor de organisatie van de huisartsenzorg in de avond-, nacht- en weekenduren. Op maandag 9 november is bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost te sluiten. Cohesie is nu conform AMvB in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen. Na dit proces wordt er een definitief besluit genomen.
Erkent u dat één centrale spoedpost in Noord-Limburg de zorg in de regio verschraalt en minder toegankelijk maakt?
Ik begrijp het dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, vooral als dit acute zorg betreft. Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk en van goede kwaliteit is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een spoedpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de HAP in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de Huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken. Daarnaast geeft Cohesie aan dat deze sluiting de kwaliteit ten goede kan komen. Zo ontstaat er voor Cohesie onder andere ruimte om een extra regiearts aan te nemen in Venray.
Is het besluit een voorsortering op het verdwijnen van het VieCuri Venray?
Nee, VieCuri Venray is niet bezig met een sluiting en het voorgenomen besluit van Cohesie stuurt hier niet op aan. Er is een voornemen tot sluiting van de HAP in Venray omdat een meerderheid van de bij Cohesie betrokken huisartsen vindt dat de kwaliteit, beschikbaarheid en patiëntveiligheid het meest wordt gediend door de spoedzorg te integreren met de huisartsenpost in Venlo. De voorgenomen sluiting heeft geen consequenties voor het ziekenhuis. VieCuri heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van het ziekenhuis in Venray. Zij geven aan dat ze op dit moment juist vergevorderde plannen hebben om in de toekomst te investeren, in de vorm van een nieuwe ziekenhuisvoorziening voor poliklinische zorg en diagnostiek. Daarnaast geeft VieCuri aan dat zij sinds vijftien jaar geen (tweedelijns) spoedeisende hulp meer aanbiedt in Venray. Daarnaast blijft de spoedeisende hulp van het ziekenhuis in Venlo open, zo heeft VieCuri mij laten weten. De NZa en IGJ hebben laten weten niet bekend te zijn met (een dreiging tot) sluiting van ziekenhuis of eerstehulppost.
Hoe vindt u dit besluit uit te leggen nadat het ziekenhuis ook al is uitgekleed en er is gedreigd met het sluiten van de eerstehulppost?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op zorgen over zorgmijding, aangezien de huisartsenpost in Venlo niet met het openbaar vervoer te bereiken is in de late avond en nacht, en er geen taxi’s meer rijden in Venray?
Ook in de huidige situatie zijn er verschillen in reistijd binnen de regio. Cohesie heeft mij laten weten dat de 105 huisartsen in de regio geen signalen hebben waaruit blijkt dat patiënten met meer reistijd bovengemiddeld vaak zorg mijden. Zij verwachten ook niet dat dit zal toenemen als de huisartsenpost in Venray zal sluiten. Bij telefonische triage wordt altijd rekening gehouden met de situatie van de patiënt qua afstand, zorgvraag en reismogelijkheden. Afhankelijk hiervan bestaat de mogelijkheid om langs te gaan met een visite-auto of kan de ambulance worden ingeschakeld.
Wat is uw boodschap aan patiënten die juist naar het Maasziekenhuis Pantein gaan maar door het sluiten van de huisartsenpost in Venray praktisch worden gedwongen te kiezen voor het VieCuri Venlo omdat dit ernaast ligt en de reistijd naar Boxmeer langer wordt als ze niet in Venray naar de huisartsenpost kunnen?
Overal in Nederland is het zo georganiseerd dat mensen terecht kunnen bij de huisartsenpost waarbij hun eigen huisarts is aangesloten. Uiteraard is daar ook inzage in het eigen dossier mogelijk. Als een patiënt vervolgens naar het ziekenhuis wordt doorverwezen voor een geplande opname dan is het mogelijk om zelf een ziekenhuis te kiezen, zoals bijvoorbeeld het Maasziekenhuis Pantein. Er geldt in Nederland immers vrije artsenkeuze. Als een patiënt met spoed moet worden doorverwezen (geen geplande opname) ligt het meer voor de hand om zich door het dichtstbijzijnde ziekenhuis te laten helpen.
Mocht de patiënt na een spoedbehandeling in het ziekenhuis alsnog voor langere tijd opgenomen moeten worden kan de patiënt weer overgeplaatst worden naar een ander ziekenhuis.
Want vindt u ervan dat dit de keuzevrijheid van patiënten verder onder druk zet, aangezien ze niet zomaar naar de huisartsenpost in Boxmeer of Deurne kunnen gaan omdat men daar niet over hun gegevens beschikt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat de gemeente Horst aan de Maas zich ook tegen de sluiting heeft uitgesproken vanwege de lange reistijd naar Venlo vanuit verschillende dorpen?2
Naar het inzicht van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij Cohesie is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste gebaat bij het integreren van de eerstelijns spoedzorg in Venray met de huisartsenpost in Venlo. Op dit moment is Cohesie bezig met een afstemmingsproces waarbij zij zorgen van verschillende partijen, waaronder gemeentes, in kaart brengen. Cohesie neemt, conform de concept AMvB, de reacties en adviezen mee wanneer er een definitief besluit wordt genomen.
Hoe gaat u de centrale regie, waar u sinds de coronacrisis voor pleit, aanwenden om de toegankelijkheid van zorg in Venray te bewaken?
De NZa houdt landelijk toezicht op de toegankelijkheid van zorg. Zij hebben op dit moment geen signalen dat de toegankelijkheid van zorg in Venray in het geding is. Zij komen in actie wanneer dit nodig is.
De verder verslechterde financiële positie van jeugdzorginstelling Elker |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk ontslagen bij jeugdzorgorganisatie Elker: miljoenentekort verder opgelopen»?1
Ja.
Is het acceptabel dat een jeugdzorginstelling waar het ziekteverzuim kennelijk hoog ligt, waarvan te hoge werkdruk wellicht een belangrijke factor is, gedwongen ontslagen dreigen door de penibele financiële situatie van de instelling?
Jeugdzorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en de borging van de kwaliteit van zorg. Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. De Raad van Bestuur van Elker Jeugdhulp & Onderwijs (hierna: Elker) werkt samen met de betrokken gemeenten en de Ondernemingsraad, aan een gedragen inzet voor de richting en benodigde maatregelen tot herstel.
Bent u van mening dat het van belang is dat Elker niet failliet gaat, niet vanwege de instelling zelf maar vanwege de zorg continuïteit en de jeugdzorgmedewerkers die hun best doen goede zorg te leveren?
De continuïteit van zorg voor jongeren moet altijd voorop staan. De financiële situatie bij Elker is op dit moment precair. Een mogelijk faillissement zie ik als een risico voor jongeren en medewerkers. Elker en de gemeenten Groningen en Drenthe geven aan dat zij samen staan voor een kwalitatief goede complexe gesloten jeugdzorg, maar dat de middelen hiervoor onder druk staan. Het is daarom goed om te constateren dat Elker, betreffende gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek zijn over de borging van zorgcontinuïteit.
Verder hebben Elker en de betrokken gemeenten overeenstemming bereikt over de transformatie van de gesloten jeugdhulp: ontwikkeling van zoveel mogelijk thuisalternatieven en de ontwikkeling naar meer kleinschalige, gezinsgerichte en minder gesloten woonvormen. Hierbij zet gemeente Groningen – voor wat betreft het vastgoed – de middelen in van de specifieke uitkering vastgoedtransitie gesloten jeugdhulp. Elker en de betrokken gemeenten zijn in gesprek over de financiële implicaties op de lange termijn.
Bent u tevens van mening dat het recente omvallen van andere instellingen het belang van doorzettingsmacht heeft bewezen?
Signalen rond de financiële ontwikkelingen van jeugdhulpaanbieders neem ik, vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke, zeer serieus. Zorgcontinuïteit staat hierbij altijd voorop. Er zijn duidelijke afspraken tussen gemeenten, OZJ, Jeugdautoriteit en de ministeries van VWS en JenV over wie wanneer welke verantwoordelijkheid heeft, zoals toegelicht in mijn brief van 15 januari 20202. Ik heb recent verdere stappen gezet om continuïteitsproblemen eerder te signaleren, sneller aan te kunnen pakken en daarmee de zorgcontinuïteit te kunnen borgen. Zo zijn de taken van de Jeugdautoriteit vastgelegd in het Instellingsbesluit, en werk ik aan het wetsvoorstel «verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen», waarbij toezicht een belangrijk onderdeel is.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn Elker, gemeenten en de Jeugdautoriteit in gesprek over de borging van zorgcontinuïteit. De komende tijd zal Elker, met haar stakeholders, ook verder werken aan maatregelen om de organisatie op lange termijn gezond en toekomstbestendig te maken.
In uiterste gevallen kunnen jeugdzorgaanbieders een aanvraag indienen voor tijdelijke liquiditeitssteun op basis van de subsidieregeling «Continuïteit cruciale jeugdzorg»3. Met deze regeling kan worden gewaarborgd dat cruciale jeugdzorg gecontinueerd kan worden in gevallen waarin acute liquiditeitsproblemen zijn ontstaan. Aan een dergelijke subsidie zijn strenge voorwaarden verbonden, waaronder het hebben van een degelijk en gedragen verbeterplan.
Heeft u doorzettingsmacht? Zo ja, hoe ziet die eruit in een casus zoals deze?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om deze instelling financieel te helpen een faillissement te voorkomen? Bent u bereid die in het uiterste geval te gebruiken om te voorkomen dat de meest kwetsbare kinderen in de regio zonder zorg komen te zitten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in contact te treden met deze jeugdzorginstelling om te verkennen welke rol uw ministerie kan spelen in het voorkomen van een faillissement van deze instelling?
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zie ik toe op de continuïteit van zorg voor de jongeren die bij Elker in behandeling zijn. De jeugdzorginstelling, betrokken gemeenten en de Jeugdautoriteit zijn in gesprek. De Jeugdautoriteit is betrokken. In het uiterste geval kan de Jeugdautoriteit escaleren naar mij.
Het bericht dat na het voortgezet speciaal onderwijs de meeste leerlingen een uitkering wacht. |
|
Peter Kwint (SP) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim tweederde van de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) afkomen, na twee jaar een uitkering hebben, al dan niet gecombineerd met werk?1
In het artikel wordt gesuggereerd dat tweederde van de totale uitstroom uit het vso na twee jaar een uitkering heeft, al dan niet gecombineerd met werk. Dat is niet juist. Van de totale uitstroom stroomde 54% uit naar een vervolgopleiding en 46% naar de arbeidsmarkt. Van die 46% had ongeveer tweederde na twee jaar een uitkering.
Het vso heeft de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de vervolgbestemming: dagbesteding, arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Daar slaagt het vso zeker na de invoering van de Wet kwaliteit (v)so steeds beter in. Zo leggen er elk jaar weer meer leerlingen een examen af en halen een diploma. Ook blijkt uit de cijfers van het CBS dat er steeds meer jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een baan hebben (41% in 2019 ten opzichte van 31% in 2015) en minder jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een uitkering hebben (31% in 2019 ten opzichte van 52% in 2015). Ook is er een groeiende groep leerlingen die na het verlaten van het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht doorstroomt naar het mbo. Het gegeven dat tweederde van de ex-vso leerlingen die uitstroomden naar werk na twee jaar een uitkering al dan niet gecombineerd met werk heeft, heeft mijn aandacht en die van mijn collega van SZW.
Op welke wijze wordt regionaal ingezet om vso-leerlingen aan het werk te helpen? Wat is er nog meer nodig om dit goed voor elkaar te krijgen, zoals ook de Inspectie van het Onderwijs aangeeft?
Er zijn verschillende initiatieven om vso-leerlingen aan het werk te helpen, zoals bijvoorbeeld «Ingeschakeld». In dit landelijke project slaan scholenkoepels voor het vso, het praktijkonderwijs (pro) en de werkgevers de handen ineen. Met het project wordt een flinke impuls gegeven aan de concrete samenwerking tussen werkgevers, scholen en gemeenten. Met als doel om nog meer schoolverlaters uit het vso en het pro een passende plek op de arbeidsmarkt te geven.
Daarnaast heb ik samen met mijn collega van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd om het Actieplan stages en leerbanen gericht op huidige en aankomende mbo-studenten, werkzoekenden en werkenden ook uit te werken voor leerlingen van het pro, vso (uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht) en de vmbo leerwerktrajecten. Leerlingen die een opleiding volgen gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-diploma of vmbo-diploma en daarvoor een stageplaats bij een erkend leerbedrijf hebben, worden hierin meegenomen. In deze uitwerking wordt een verbinding gemaakt met de voorgenomen Aanpak jeugdwerkloosheid, waarin het vso tevens wordt meegenomen.
Ook heeft de Staatssecretaris van SZW in mei 2020 € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s voor ondersteuning van jongeren uit het vso en pro in schooljaar 2020/2021, zodat ook zij duurzaam aan het werk kunnen. Concreet gaat het erom dat de gemeenten de middelen kunnen inzetten ten behoeve van betere samenwerking en verbindingen tussen vso/pro-scholen, gemeenten en bedrijven en instellingen. Deze extra impuls voor het schooljaar 2020–2021 heeft de Staatssecretaris aangevuld met € 8,5 miljoen subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) specifiek bestemd voor de ondersteuning van leerlingen uit pro en vso. Ik zie nu geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
In welke sectoren gaan deze leerlingen uiteindelijk aan het werk? Kunt u dit weergeven in tabelvorm?
OCW houdt geen gegevens bij over de sectoren waar leerlingen na het verlaten van het onderwijs gaan werken. Dit wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre gaat het beoogde schooldiploma bijdragen aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt voor deze specifieke groep leerlingen?2
Leerlingen in het vso krijgen nu al een getuigschrift, waarvan het format wettelijk is vastgelegd. Op dat getuigschrift staat waar de leerling aan heeft gewerkt, waar hij stage heeft gelopen en welke eventuele (branche) certificaten hij heeft behaald. Daarnaast krijgt de leerling een overgangsdocument mee waaruit blijkt welke ondersteuningsbehoefte hij nodig heeft. Het beoogde schooldiploma draagt waarschijnlijk niet bij aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt, maar is met name bedoeld om de schoolloopbaan op een vergelijkbare manier met andere schoolsoorten af te ronden.
Zou een groter aanbod van havo en vwo op scholen voor vso, volgens u, kunnen leiden tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terechtkomen? Zo ja, bent u bereid het aanbod van havo en vwo op scholen voor vso uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Een groter aanbod van havo en vwo leidt niet automatisch tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terecht komen. Soms beschikt de leerling weliswaar over voldoende cognitieve capaciteiten om een diploma te halen, maar zijn de beperkingen zo groot dat werken niet goed mogelijk is en de leerling in bijvoorbeeld vormen van dagbesteding terecht komt. Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan onderwijsvoorzieningen, passend bij de leerling populatie in hun regio. Deze verplichting heb ik nogmaals bekrachtigd in het programma van eisen dat ik in het kader van de verbeteraanpak passend onderwijs heb opgesteld. Samenwerkingsverbanden zijn autonoom in het verzorgen van een dekkend aanbod, het is niet aan mij om het aanbod havo en vwo uit te breiden.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de oorzaken waarom leerlingen na het vso moeilijk aan het werk komen en op welke wijze dit kan worden verbeterd?
Er is al heel veel bekend, nader onderzoek is niet nodig. Wel blijf ik via onder andere de CBS cijfers volgen hoe de instroom op de arbeidsmarkt van vso leerlingen verloopt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze zet u nu al in op het (beter) mogelijk maken voor vso-leerlingen om een vervolgopleiding te doen aan een reguliere school in het kader van passend onderwijs? Wat is er nog meer nodig om ook deze groep een goede kans op een reguliere school te bieden?
Ik zou graag zien dat er meer leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs zitten. Dat is met extra ondersteuning vanuit de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ook goed te realiseren. Maar het regulier onderwijs heeft vaak nog koudwatervrees. Ook nu is het al mogelijk dat leerlingen als extraneus examen doen op een reguliere vo-school en dat het onderwijs in samenwerking tussen de vso-school en de vo-school wordt vormgegeven. Met de beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs wil ik scholen stimuleren om de verbinding te zoeken, waardoor meer leerlingen uit het vso onderwijs volgen op een reguliere school.
De toegang tot mondzorg voor mensen in de schuldsanering |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat mensen die in een schuldhulptraject komen in veel gevallen gedwongen worden om hun aanvullende verzekering op te zeggen, door de zorgverzekeraar, de schuldhulpverlening of beide? Kunt u bevestigen dat dit gebeurt en zo ja, in welke omvang?
Laat ik beginnen met zeggen dat financiële problemen ingrijpend zijn voor mensen en veel zorgen met zich meebrengen. Daarom is goede ondersteuning bij het oplossen van problematische schulden, o.a. door de gemeentelijke schuldhulpverlening belangrijk.
Ik ben niet bekend met signalen dat mensen in een schuldhulpverleningstraject zitten gedwongen worden om hun aanvullende zorgverzekering op te zeggen. Dit zal altijd maatwerk zijn, waarbij gekeken wordt naar de individuele omstandigheden waarin iemand verkeert. Daarbij zullen verwachtte zorgkosten ook een van de omstandigheden zijn. De schuldhulpverlener zal proberen de inkomsten en uitgaven beter op elkaar af te stemmen. Hierbij wordt vaak ook gekeken naar een passende zorgverzekering. Bijvoorbeeld op basis van instrumenten, zoals de Voorzieningenwijzer en de Poliswijzer.
De aanvullende zorgverzekering wordt wel door de zorgverzekeraar stopgezet bij een betalingsachterstand van de zorgpremie. Wanneer de aanvullende zorgverzekering wordt stopgezet (en wanneer deze weer wordt hersteld) verschilt per verzekeraar. Ik wil daarbij opmerken dat ondanks de betalingsachterstand de basisverzekering in stand blijft. In de Verzekerdenmonitor 20201 die ik uw Kamer op 15 oktober 2020 heb toegestuurd is te lezen hoeveel verzekerden een betalingsachterstand hebben.
Wat is uw reactie op het feit dat dit betekent dat deze mensen vervolgens geen mondzorg kunnen betalen? Deelt u de observatie dat het ontbreken van mondzorg tot dure en/of blijvende schade kan leiden aan de gezondheid en de kans verkleint dat iemand na een periode van schuldhulp weer zelfredzaam zal zijn?
Het is op de eerste plaats aan mensen zelf om te bepalen of een aanvullende zorgverzekering (voor bijvoorbeeld mondzorg) passend is. We zien echter ook dat
schulden en armoede soms de toegankelijkheid van (aanvullende) zorg beperkt in de vorm van ongewenste zorgmijding (Verwey-Jonker, oktober 2020). Vaak gaat dit gepaard met angst voor hoogoplopende zorgkosten. Soms ligt dit aan een beperkte kennis van het zorgverzekeringsstelsel en compensatieregelingen. Hierin hebben gemeenten een rol, door mensen met hulp van hulpverleners in het sociaal domein bij te staan met instrumenten als de «Voorzieningenwijzer en de «Poliswijzer». Zo kan bijvoorbeeld bepaald worden of en welke aanvullende zorgverzekering passend is. Gemeenten kunnen hun inwoners ook op andere wijzen bijstaan. Bijvoorbeeld via de gemeentepolis waar de aanvullende zorgverzekering tegen een gereduceerd tarief onderdeel van is, of via de bijzondere bijstand. Het langdurig uitblijven van mondzorg kan kleine gebitsproblemen inderdaad doen uitgroeien tot grote gebitsproblemen. Over de vraag of het ook leidt tot algehele schade aan de gezondheid, bestaat geen consensus.2 In ieder geval is de inzet om op bovengenoemde wijze de kans op eventuele duurdere gevolgschade door het mijden van (mond)zorg zoveel mogelijk te minimaliseren.
Bent u bekend met een verwachte stijging van 30% (circa 60.000) van het aantal cliënten in de schuldhulpverlening in 2020, een groei van huishoudens met schuld in 2021 naar tussen de 1,5 en 2,6 miljoen en bent u er tevens mee bekend dat voor deze groep geldt dat ze buiten enige schuld, te weten met als enige oorzaak de pandemie, in de schulden zal belanden?1
De sociale impact van de coronacrisis is groot. Ik ben bekend met de dreigende toename van het aantal mensen met schuldenproblematiek als gevolg van de Coronacrisis. Om die reden zet dit kabinet in op verschillende steunpakketten, maar ook zetten gemeenten samen met het Rijk in op verschillende versnellingsacties om de sociale gevolgen van COVID-19 op te vangen. Zie hiervoor de Kamerbrief4 «Kabinetsreactie op het verslag van de werkgroep «Sociale Impact van de Coronacrisis», het Manifest «Kom op voor de meest kwetsbare gebieden» van 8 oktober en de brief van de Staatssecretaris van SZW over de intensivering van armoede- en schuldenaanpak5. Het Ministerie van VWS neemt actief deel aan de versnelling van maatregelen uit de brede schuldenaanpak die wordt gecoördineerd door de Staatssecretaris van SZW. Juiste ook vanwege de sterkte samenhang tussen schuldenproblematiek en gezondheid/zorg.
Deelt u de mening dat het beter voor de gezondheid en de (financiële) zelfredzaamheid is als mensen in de schuldhulpverlening hulp krijgen om een meer passende zorgverzekering met eventueel aanvullende verzekering af te sluiten, in plaats van gedwongen worden om alle aanvullende verzekeringen op te zeggen? Bent u bereid de mogelijkheden te verkennen dat dit een taak wordt van de schuldhulpverlening?
Ik vind het belangrijk dat lokaal financieel maatwerk wordt geleverd en dat geldt ook voor de aanvullende zorgverzekering en de gemeentepolis. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn brief6 over onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan, en mijn antwoorden7 op de Kamervragen van het lid Kerstens over het afschaffen van de collectiviteitskorting. In deze antwoorden verwijs ik naar de maatregelen die gemeenten kunnen nemen om passend maatwerk te bieden. De Voorzieningenwijzer en de Poliswijzer zijn daar voorbeelden van. Ik heb aangegeven dat ik hierover later dit jaar een digitale conferentie organiseer waarin deze inzichten onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten.
Voor wat betreft het beëindigen van een aanvullende verzekering verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat in ieder geval de mensen die buiten hun eigen schuld in de schulden zijn beland, voor de duur van de coronacrisis niet gedwongen worden hun aanvullende verzekering op te zeggen?
Ik wil nogmaals aangeven dat het mij niet bekend is dat mensen die deelnemen aan een schuldhulptraject gedwongen worden om de aanvullende zorgverzekering te beëindigen. Wel wordt de aanvullende verzekering veelal door de zorgverzekeraar stopgezet bij een betalingsachterstand. Ik vind het belangrijk dat lokaal financieel maatwerk wordt geboden. Hiervoor zet ik mij in.
Bent u bereid de vragen voor de behandeling van de begroting VWS te beantwoorden?
Ja.
Het COVID-19 reproductiegetal (R) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de zorgen van het Outbreak Management Team (OMT) over het feit dat «niet te beoordelen is in hoeverre deze cijfers [percentage positieve testuitslagen] een onderschatting zijn door gebruik van het toenemend aanbod van commerciële teststraten en andere aanbieders waarvan de aantallen testen niet bekend zijn?»
We moeten inderdaad rekening houden met een onderschatting van het aantal positief geteste personen, maar die onderschatting is beperkt. Er is immers wel degelijk informatie over testen die niet door de GGD worden uitgevoerd. Dat is ook te zien aan de cijfers die het RIVM rapporteert, in week 44 werden er ruim 48 duizend positieve testen gemeld vanuit de GGD-testlocaties. In dezelfde week zijn er ruim 64 duizend nieuwe meldingen bij het RIVM binnengekomen. Naast de GGD-testlocaties is er goed zicht op testen die gedaan worden in zorginstellingen en is er steeds beter zicht op de testen die uitgevoerd worden in de commerciële teststraten.
De IGJ heeft alle bij haar bekende commerciële testlocaties die antigeen sneltesten gebruiken (178) aangeschreven en hen uitdrukkelijk gewezen op de meldplicht voor positieve testresultaten aan de GGD. Ook tijdens toezichtbezoeken heeft dit specifieke aandacht. Tijdens de eerste toezichtbezoeken heeft IGJ overigens gezien dat goed aan die meldplicht wordt voldaan.
Wat zijn de implicaties van het feit dat het aantal besmette personen op dit moment niet volledig in beeld is? Wat betekent dit voor het hanteren van signaalwaarden in de routekaart?
Het OMT adviseert geregeld hoe om te gaan met de signaalwaarden nu steeds meer mensen zich laten testen.
Bent u bekend met de passage van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in deEpidemiologische situatie COVID-19 in Nederland, dat het reproductiegetal (R) geschat wordt op basis van het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland?1
Ja.
Kunt u, deze passage in achtnemend, toelichten waarom u tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 28 oktober beargumenteerde dat de R berekend wordt op basis van de ziekenhuisopnames? Kunt u uitleggen hoe uw uitspraak tijdens dit debat te verenigen is met de voornoemde passage van het RIVM? Zo nee, waarom niet?
De R wordt berekend op basis van het aantal positieve gevallen. Ook de R op basis van ziekenhuisopnamen wordt berekend. Omdat deze minstens twee weken achter loopt, wordt deze alleen gebruikt om de R die berekend is op basis van aantal positieve gevallen te confirmeren.
Kunt u toelichten hoe de R berekend wordt?
Voor de schatting van dit reproductiegetal gebruikt het RIVM het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland. Met deze informatie wordt de waarde van het reproductiegetal berekend zoals beschreven in Wallinga & Lipsitch 2007. Een uitgebreide beschrijving vindt u in de door u genoemde «Epidemiologische situatie COVID-19 in Nederland». Tot 12 juni jl. werd het reproductiegetal berekend op basis van COVID-19 ziekenhuisopnames.
Wat zegt het feit dat niet alle commerciële teststraten hun positieve testuitslagen doorgeven volgens u over de betrouwbaarheid van de R, in achtnemend dat volgens het RIVM de R wordt gebaseerd op het aantal gemelde COVID-19 gevallen per dag in Nederland?
Hoe completer het overzicht, hoe minder klein de onzekerheidsmarge rond de R. Mijn inspanningen zijn er dus op gericht om alle positieve uitslagen van commerciële teststraten te ontvangen. Ik heb daartoe de uitgangspunten voor commerciële teststraten gepubliceerd2. Bovendien worden de teststraten door de IGJ gewezen op de plicht die ze hebben ten aanzien van het doorgeven van positieve testuitslagen aan de regionale GGD en houdt de IGJ toezicht.
Doet het feit dat niet alle positieve testuitslagen van commerciële teststraten in beeld zijn, volgens u af aan de betrouwbaarheid van de R? Zo nee, waarom niet?
Mijn inspanningen zijn erop gericht om alle positieve testuitslagen van commerciële teststraten in beeld te hebben. De betrouwbaarheid van de R die gebaseerd is op de positieve testen wordt gecontroleerd door deze te vergelijken met de R die berekend kan worden op basis van ziekenhuisopnamen. Zolang deze goed overeen komen heeft het berekenen van de R op basis van positieve uitslagen grote voordelen. Ziekenhuisopnamen lopen immers ongeveer 2 weken achter.
Kunt u in kaart brengen hoeveel commerciële testen er op dit moment in Nederland wekelijks worden afgenomen? Kunt u zorgen dat we zo snel mogelijk zicht krijgen op het aandeel positieve testuitslagen vanuit de commerciële teststraten? Kan dit binnen twee weken zodat een besluit over verdere maatregelen genomen kan worden op basis van volledige gegevens?
Zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 1en 7. Mijn inspanningen zijn erop gericht een zo compleet mogelijk overzicht te hebben van positieve uitslagen, ook uit commerciële teststraten.
Wordt er bij positieve testuitslagen van commerciële teststraten bron- en contactonderzoek uitgevoerd?
Indien de commerciële teststraten aan de eisen voldoen wordt bron- en contactonderzoek op dezelfde manier uitgevoerd als bij de andere teststraten. Alleen bij een onbekende status van de test of twijfel hieraan, en bij twijfel aan de kwaliteit van uitvoering, wordt de diagnostiek in een reguliere teststraat herhaald.
Kunt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk beantwoorden voor aanvang van het volgende plenaire debat over het coronavirus?
Ik heb mijn uiterste best gedaan uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.